Morele emoties en hulpgedrag Een onderzoek naar de relatie tussen emoties over discriminatie en het doen van vrijwilligerswerk
Werkstuk Sociale Psychologie April 2007 Annelot van Leeuwen 0026468 Begeleider: Sven Zebel
Abstract
Uit onderzoeken blijkt dat sympathie en de zelfkritische emoties schuld, schaamte en boosheid kunnen leiden tot bereidheid voor het steunen van sociale gelijkheid en een welwillendheid over te gaan tot actie. De invloed van deze emoties op daadwerkelijk gedrag is echter nooit onderzocht. In dit onderzoek werd verwacht dat vooral sympathie en boosheid motiverend zijn, omdat boosheid een fysieke reactie met zich mee brengt en sympathie een breed scala aan pro-sociaal gedrag. Dit werd onderzocht door de emoties over discriminatie van allochtonen bij vrijwilligers te meten die van autochtone Nederlandse afkomst zijn, en werkzaam bij VluchtelingenWerk Nederland en het Landelijk Bureau Rassendiscriminatie. Sympathie en boosheid werden het sterkst door de vrijwilligers ervaren, maar onverwacht bleek teleurstelling als enige indirect voorspellend te zijn voor de mate van inspanning, in de vorm van tijdsbesteding aan het doen van vrijwilligerswerk. Mogelijke verklaringen komen aan bod in de discussie.
2
Inhoudsopgave
Inleiding
p. 4
Methode
p. 9
Resultaten
p. 11
Discussie
p. 18
Literatuurlijst
p. 24
Bijlage 1- Vragenlijst
p. 25
Bijlage 2 – Resultaten regressieanalyses
p. 29
3
Inleiding Simpelweg geboorte kan bepalend zijn of een individu deel uitmaakt van een structureel bevoordeelde groep of niet. Etniciteit, nationaliteit of gender zijn voorbeelden van factoren die hier bepalend voor kunnen zijn. Aangenomen wordt dat leden van een bevoordeelde groep deze voordelen en privileges genieten en er trots op kunnen zijn (Iyer, Leach en Crosby, 2003). Echter, wanneer deze voordelen als oneerlijk en illegitiem worden ervaren, zullen mensen zich in deze positie niet op hun gemak voelen. Zoals beschreven in de Intergroup Emotions Theory (Smith, 1993) kan groepslidmaatschap als integraal deel van het zelf gezien worden. Hierdoor kunnen emoties opgeroepen worden naar aanleiding van gebeurtenissen die een ingroup betreffen waar het individu zich deel van voelt en mee identificeert. Leden van een bevoordeelde groep hechten niet noodzakelijk een gevoelsmatig belang aan hun groepslidmaatschap, terwijl zij er wel deel van uitmaken. Zo kunnen zij zich psychologisch wél categoriseren als deel van die groep en zo delen in oneerlijk groepsvoordeel (Leach, Iyer & Pedersen, 2006). Dit kan onder meer leiden tot ondermijning van interne attributies van groepssucces (Branscombe, 1998, in Iyer et al., 2003, p. 117) en tot ondermijning van de groepsidentiteit als moreel en goed (Branscombe, Doosje, McGarty, 2002). Leden van bevoordeelde groepen kunnen als zij zich hiermee identificeren of categoriseren, gevoelens van schuld, schaamte, boosheid of sympathie ervaren. Uit onderzoek komt naar voren dat emoties motiverend kunnen werken om over te gaan tot actie (Frijda, Kuipers & ter Shure, 1989; Smith & Kessler, 2004, in Iyer, Schmader en Lickel, 2007). Schuld wordt ervaren als onaangenaam en wordt geassocieerd met pogingen om dit gevoel kwijt te raken door verontschuldigingen aanbieden, compenseren of straf aanvaarden. Ook schaamte geeft een negatief gevoel maar onderscheidt zich van schuld omdat het niet het gevoel over een actie betreft maar een gevoel over het imago van het zelf of de groep dat aangetast wordt. Schaamte brengt een actietendens van opheffen van schadelijk gedrag met zich mee die zich kenmerkt door het willen verbergen voor of het afwenden van de situatie waarin schaamte wordt opgeroepen. Boosheid wordt gekenmerkt door een verscheidenheid aan fysiologische reacties die het lichaam voorbereiden op actie. Dit maakt het waarschijnlijk dat boosheid een emotie kan zijn die mensen aanzet tot overgaan tot actie wanneer zij zich boos maken over sociale ongelijkheid wat betreft discriminatie. Ook sympathie is gebleken een voorspeller te zijn van een verscheidenheid aan pro-sociaal gedrag (Salovey & Rosenhan, 1989; Batson, 1998; Hoffman, 1991, in Iyer et al., 2003, p 119). Sympathie in tegenstelling tot de eerder genoemde emoties wordt niet zozeer opgewekt door overtredingen van de bevoordeelden, maar door het zien van het lijden van benadeelden. Sympathie richt zich op het lijden van de ander en kan zo een sterke basis voor steun betekenen, omdat het
4
erop is gericht de situatie voor de benadeelden te verbeteren. Hierdoor zou de neiging tot hulpgedrag aanhouden tot de situatie voor de ander daadwerkelijk is verbeterd. Sympathie brengt zo een duurzame vorm van steun met zich mee voor het tegengaan van sociale ongelijkheid wat betreft discriminatie en racisme. Deze emoties en de daaruit voortkomende actietendensen zouden dus een belangrijke rol kunnen spelen in het al dan niet steunen van sociale gelijkheid en het stoppen van onrecht dat bepaalde groepen wordt aangedaan. Om emoties te ervaren naar aanleiding van het lidmaatschap van bevoordeelde groepen versus benadeelde groepen is het van belang dat dit verschil in gelijkheid opgemerkt wordt. De mate waarin mensen zich daadwerkelijk bewust zijn van het relatieve voordeel dat hun groep geniet hangt van meerdere factoren af. Ten eerste zullen de leden van een bevoordeelde groep hun positie voor lief nemen, wanneer deze veiliggesteld is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer zij de meerderheid vormen in een samenleving of de controle hebben over de aanwezige bronnen. In dit geval zal de bevoordeelde positie niet duidelijk worden voor de leden van de groep en zal deze logischerwijs niet leiden tot steun voor sociale ongelijkheid (Leach, Snider & Iyer, 2002). Ten tweede kunnen leden van de bevoordeelde groep gemotiveerd zijn de discrepantie tussen de ingroup en de benadeelde outgroup voor zichzelf te minimaliseren om zo potentieel schadelijke beschuldigingen van onrechtvaardigheid te vermijden (Leach et al., 2002). Minimaliseren kan bijvoorbeeld door je eigen situatie te vergelijken met mensen die in een gelijke bevoordeelde situatie zitten of door opwaartse vergelijking in plaats van vergelijken met benadeelden. Ten slotte hangt de mate van erkenning van de bevoordeelde situatie af van de neerwaartse vergelijking. Indien de relatief bevoordeelde situatie gezien wordt als instabiel en illegitiem zodat deze veranderbaar lijkt en uitdagend dan zal deze een grotere bereidheid tot steun van gelijkheid met zich mee brengen door de leden van bevoordeelde groepen (Leach et al., 2002). De rol van emoties Als de positie van de groep waartoe iemand behoort geïdentificeerd wordt als structureel bevoordeeld en dit wordt als onrechtvaardig gezien, kan dit leiden tot negatieve gevoelens. Uit vele onderzoeken is naar voren gekomen dat sympathie en de zelfkritische emoties schuld, schaamte en boosheid allen invloed hebben op de mate van steun voor gelijkheid (Iyer et al., 2003; Leach et al., 2006; Iyer et al., 2007). Specifiek is in deze onderzoeken gekeken naar hoe deze emoties invloed hebben op de bereidheid tot het steunen van sociale gelijkheid en de bereidheid over te gaan tot politieke actie. Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar hoe deze vier emoties daadwerkelijk gedrag beïnvloeden.
5
Een onderzoek door het Landelijk Bureau Rassendiscriminatie naar discriminatieervaringen dat in juni 2006 gepubliceerd is onder de naam Monitor Rassendiscriminatie 2005, geeft aan dat discriminatie nog volop aan de orde is in Nederland. Uit dit onderzoek blijkt dat ongeveer de helft van de Turken en Marokkanen in Nederland geconfronteerd zijn met een of meerdere uitingen van rassendiscriminatie. Voor Surinamers en Antilianen komt dat neer op respectievelijk 40 en 37 procent. Bovendien beschouwt één op de tien Nederlanders zich als racist. Gegeven deze sociale ongelijkheid wat betreft racisme is het relevant te kijken naar de emoties die autochtone Nederlanders ten aanzien hiervan ervaren. Specifiek zal in dit onderzoek gekeken worden in hoeverre de emoties schuld, schaamte, boosheid en sympathie bepalend zijn voor het zich op vrijwillige basis inzetten ter promotie van sociale gelijkheid in Nederland. Schuld Schuld wordt ervaren wanneer mensen waarnemen dat de ingroup waarin zij zichzelf categoriseren oneerlijk bevoordeeld wordt. Mensen die zich schuldig voelen accepteren de verantwoordelijkheid voor het schenden van een morele standaard (Roseman, Spindel, & Jose, 1990, in Iyer et al., 2003, p119; Roseman, Wiest, & Swartz, 1994, in Iyer et al., 2003, p119). Groepsgebaseerde schuld kan volgens de intergroep emotie benadering voortkomen uit identificatie met de ingroup die verantwoordelijk is voor dergelijke schendingen van morele waarden. De meningen zijn echter verdeeld over de acceptatie van verantwoordelijkheid die met het ervaren van schuld gepaard gaat. Zo zijn er ook voorbeelden van situaties waarin mensen zich verantwoordelijk voelen zonder een actieve rol te hebben vervuld die heeft geleid tot die situatie. Dit is het geval bij zogenaamde survivor guilt, waarin iemand een situatie overleefd heeft en anderen niet en zich daarom, zonder verantwoordelijk te zijn, wel verantwoordelijk en schuldig kan voelen (Baumeister, Stillwell & Heatherton, 1994). Een ander kenmerk van schuld is dat het de aandacht vestigt op het zelf (Iyer et al., 2003). Schuldgevoelens worden niet zozeer uitgelokt door het zien van de schade die anderen wordt aangedaan, maar ook door de focus op het schadelijke gedrag van de ingroup. Schuld wordt geassocieerd met het abstracte doel van willen compenseren en verontschuldigingen aanbieden. Iyer et al. vonden dat schuld vooral een voorspeller bleek van compensatie voor groepen die benadeeld zijn. Echter, de uiting van schuld in het individu is meer passief. Het brengt nauwelijks fysiologische reacties met zich mee en zorgt dus voor weinig agitatie die kenmerkend is voor het voorbereiden op actie (Frijda et al., 1989). Bovendien is schuld in vergelijking met schaamte en boosheid een zwakke onafhankelijke voorspeller van politieke actie tendensen (Leach et al., 2006). Binnen dit onderzoek zal gekeken worden naar de emoties van autochtone Nederlandse vrijwilligers die hen ertoe kunnen hebben gebracht dit werk te doen. Ik
6
verwacht dat autochtone Nederlanders zich schuldig kunnen voelen als het gaat om sociale ongelijkheid in de vorm van discriminatie tussen verschillende bevolkingsgroepen. Het gaat hier echter wel om een vrij zwakke actietendens die uitgaat van deze emotie, waardoor ik denk dat het niet een sterke voorspeller is van het doen van vrijwilligerswerk. Bovendien denk ik dat autochtone vrijwilligers, als zij denken aan de ongelijkheid in Nederland zich voornamelijk focussen op de positie van allochtonen hierin en niet zozeer op de actieve rol van hun ingroup. De nadruk ligt hierdoor minder op het zelf waardoor relatief minder schuld wordt ervaren en deze emotie een relatief zwakke voorspeller zal blijken voor het opheffen van sociale ongelijkheid in de vorm van discriminatie door het doen van vrijwilligerswerk. Sympathie In tegenstelling tot schuld richt sympathie zich op de situatie van de ander. Deze emotie is gericht op het lijden en het onrecht dat gediscrimineerde groepen wordt aangedaan. Uit onderzoek van Iyer et al. (2003) is gebleken dat sympathie een breder scala aan pro-sociaal gedrag met zich mee brengt dan schuld, omdat deze neiging tot pro-sociaal gedrag pas afzwakt als de situatie voor de benadeelden pas echt verbeterd is. Dit in tegenstelling tot schuld dat erop gericht is het eigen gedrag goed te maken. Iyer et al. (2003) deden onderzoek naar de voorspellers van compensatoire en gelijke kansen actie programma’s. Schuld voorspelde in geringe mate steun voor compensatoire actie programma’s waarin de benadeelde groepen actief moesten worden gecompenseerd voor het hun aangedane leed. Compensatoire actie programma’s stellen dat Afrikaanse Amerikanen actief gesteund moeten worden als het gaat om bijvoorbeeld onderwijs en kansen op de arbeidsmarkt. Dit zou neerkomen op een voorkeursbehandeling van Afrikaanse Amerikanen indien er gekozen moet worden tussen het aanstellen van een zwarte of een blanke werknemer op een bepaalde positie. Sympathie bleek vooral een sterke voorspeller van actie programma’s die erop gericht zijn gelijke kansen voor allen na te streven. Zo zou voorlichting meer gericht aan Afrikaanse Amerikanen moeten zijn en zou er meer moeite moeten worden gestoken in het bereiken van deze bevolkingsgroep. In mindere mate bleek sympathie ook steun voor compensatoire programma’s te voorspellen. Ik verwacht dat sympathie een sterke voorspeller blijkt van het doen van vrijwilligerswerk omdat dit een breed scala aan pro-sociaal gedrag met zich mee brengt. Boosheid Boosheid is een emotie die geassocieerd wordt met fysiologische reacties als verhoogde bloeddruk en hartslag. Deze emotie brengt dus een hoge actiebereidheid met zich mee. Daarbij kenmerkt boosheid zich door de focus op een handelende persoon.
7
Boosheid gaat vaak samen met het actief bestrijden van onrecht en de handelende personen die hiervoor verantwoordelijk worden gehouden (Montada & Schneider, 1989). Boosheid kan dus ook tegen de ingroup gevoeld worden indien deze een oneerlijk bevoordeelde positie heeft. Voorwaarde voor het voelen van boosheid naar de eigen groep is wel het onderkennen van de bevoordeelde positie. Daar waar de ingroup als bevoordeeld werd gezien, werd meer schuld en boosheid ervaren en dat leidde tot grotere steun voor systematische compensatie (Leach et al., 2006). Echter, schuld bleek geen directe voorspeller voor bereidheid tot politieke actie, terwijl boosheid wel een sterke voorspeller bleek. Ik verwacht daarom dat autochtone Nederlanders die erkennen dat er sprake is van discriminatie met daarin een bevoordeelde rol voor hun ingroup, boosheid ervaren, wat kan leiden tot daadwerkelijk vrijwilligerswerk dat erop is gericht deze ongelijkheid uit te bannen. Schaamte Net als schuld is schaamte gebaseerd op het accepteren van verantwoordelijkheid. Echter, schaamte is niet gericht op een actie die moreel onjuist is, maar op het stabielere gegeven van moreel onjuist zijn. Zo schaam je je niet om een actie, maar bijvoorbeeld om een karakter trek (Tracy & Robinson, 2006, in Iyer et al., 2007, p 9). Schaamte is een zeer zelfbewuste emotie en brengt angst om de aantasting van de groepsreputatie met zich mee. Schaamte voorspelt dat iemand zich terug wil trekken en verbergen en heeft dus een remmende werking op schadelijk gedrag. In dit onderzoek denk ik dat schaamte een matige rol speelt voor mensen die zich op vrijwillige basis inzetten voor sociale gelijkheid in de vorm van discriminatie, omdat het een pijnlijke emotie is en het geen sterke actiepotentiaal met zich meebrengt om actief de ongelijkheid op te heffen. Boosheid en sympathie zullen in meerdere mate bepalend zijn voor de keuze en het daadwerkelijk uitvoeren van vrijwilligerswerk. Sympathie zal een bijdrage leveren omdat deze emotie een breed scala aan pro-sociaal gedrag oproept dat erop is gericht gelijkheid na te streven. Deze emotie wordt opgewekt door het zien dat anderen onrecht wordt aangedaan en is dus duurzamer, omdat het niet alleen schadelijk gedrag wil opheffen, maar omdat het erop is gericht de situatie daadwerkelijk te verbeteren. Ook boosheid zal een sterke voorspeller zijn omdat deze emotie een grote actiepotentiaal met zich mee brengt bij leden van een bevoordeelde groep. Schaamte en schuld zullen in mindere mate voorspellers zijn, omdat er van deze emoties minder actiebereidheid uit gaat, waardoor het doen van vrijwilligerswerk minder waarschijnlijk wordt. Bovendien zijn schuld en schaamte zelfbewuste emoties die een schending van een morele
8
standaard signaleren. Hierdoor zijn deze emoties wellicht te pijnlijk om in grote mate ervaren te worden wanneer mensen denken aan discriminatie in Nederland. Los van emoties zullen andere factoren ook mee genomen worden in het onderzoek. Zo zal een hogere identificatie met de autochtone Nederlander waarschijnlijk een negatief effect hebben op voor het voorkomen van emoties die het zelfbeeld aantasten, zoals schuld (Zebel, Doosje en Spears, 2007). Deze relatie kan ook verwacht worden voor schaamte en boosheid, omdat ook deze emoties zelfkritisch zijn en de sociale identiteit kunnen aantasten. Sympathie zou echter positief beïnvloed kunnen worden door een hogere identificatie met Nederlanders, omdat sympathie kan dienen als vervanging van schuld. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat een grotere identificatie met de ingroup die verantwoordelijk is voor onrecht dat anderen wordt aangedaan, minder schuld met zich meebrengt maar juist meer sympathie. Sympathie in deze context kan worden gezien als een strategische uiting van medeleven met de outgroup die onrecht wordt aangedaan, zonder daarbij expliciet te erkennen dat de ingroup hier schuld aan heeft of deels de oorzaak van is. Op deze manier kan er een positief beeld van de eigen groep worden gehandhaafd (Zebel, Doosje en Spears, 2007). Relevantie van discriminatie zal ook als antecedent worden opgenomen in dit onderzoek, omdat relevantie een voorwaarde zal zijn voor het voorkomen van emoties met betrekking tot discriminatie. Wanneer iemand zich niet of nauwelijks betrokken voelt bij discriminatie in Nederland, zal diegene hier waarschijnlijk niet veel over nadenken en daar geen emoties op nahouden. Ook is het denkbaar dat als discriminatie een relevant onderwerp voor iemand is of deze erg betrokken is bij mensen die wel eens gediscrimineerd zijn, hij/zij zich zo meer kan identificeren met de outgroup en meer geneigd is deze sociale ongelijkheid wat betreft discriminatie op te merken en daar wat aan te willen doen. Relevantie zal dus waarschijnlijk een positief effect hebben op zowel sympathie als boosheid. Relevantie zal ook positief schuld en schaamte kunnen voorspellen, maar omdat deze emoties – meer dan boosheid - het zelfbeeld aantasten, zullen mensen in deze context eerder sympathie ervaren ter vervanging van schuld of schaamte. Methode Deelnemers Het onderzoek is afgenomen onder autochtone Nederlanders die als vrijwilliger in dienst zijn bij twee verschillende organisaties die zich inzetten tegen de verschillende vormen van discriminatie in Nederland. De respondenten zijn werkzaam bij het Landelijk Bureau Rassendiscriminatie (LBR) en VluchtelingenWerk Nederland. Het LBR houdt zich op verschillende vlakken bezig met het in kaart brengen van incidenten van discriminatie
9
en is constant op zoek naar verbeteringen in de situatie zoals die bestaat tussen allochtonen en autochtonen. VluchtelingenWerk Nederland houdt zich bezig met dagelijkse praktische begeleiding van asielzoekers tijdens de asielprocedure en bij het opbouwen van een nieuw bestaan in de Nederlandse samenleving. Daarnaast zet deze organisatie zich in voor het vergroten van het draagvlak voor vluchtelingen en asielzoekers en een goed asiel- en integratiebeleid. Zij zijn ervan overtuigd dat Nederland als rijk land zijn verantwoordelijkheid moet nemen en de Europese afspraken omtrent het opnemen van vluchtelingen na moet komen (VluchtelingenWerk Nederland, 2006). VluchtelingenWerk Nederland is een instelling die op dagelijkse basis te maken heeft met integratieprocessen en dus ook te maken heeft met discriminatie van vluchtelingen. Zodoende is het een geschikte instelling voor het onderzoek. In totaal hebben 87 vrijwilligers deelgenomen aan het onderzoek. Echter, na een aantal analyses kwamen uitbijters aan het licht, die door hun vertekening van de resultaten verder niet verwerkt zijn. Bovendien misten een aantal deelnemers een score op de tijdsbesteding aan vrijwilligerswerk. Aangezien dit een voor het onderzoek belangrijke variabele is, zijn ook deze respondenten uitgesloten van verdere verwerking. In totaal zijn uiteindelijk 59 vragenlijsten verwerkt, waarvan 2 afkomstig van het LBR en de overige 57 bij VluchtelingenWerk Nederland. De lage respons bij het LBR kwam vooral door het kleine aantal vrijwillige medewerkers dat in dienst was en door de indirecte communicatie met de coördinatoren die het onderzoek uit moesten zetten bij hun vrijwilligers. In totaal deden 30 vrouwen mee en 29 mannen. De gemiddelde leeftijd was 51.7 (SD = 13.9). Er zijn geen verdere eisen gesteld wat betreft de inhoudelijke taken van de vrijwilligers, anders dan dat de deelnemers op vrijwillige en onbetaalde basis werkzaam moesten zijn. Procedure De respondenten hebben een email ontvangen van hun coördinator binnen het bedrijf. In de email werd in het kort uitgelegd waar het onderzoek over zou gaan met het verzoek hun medewerking te verlenen. Om mee te doen met het onderzoek konden zij op de hyperlink klikken die hen bracht naar een internet-server van de UvA1 waar de vragenlijst online beantwoord kon worden. Dit heeft ongeveer tien minuten in beslag genomen. De respondenten konden aan het eind aangeven of zij een beknopte weergave van de resultaten wilden ontvangen wanneer het onderzoek afgerond is. Zij werden bedankt voor hun deelname aan het onderzoek. Materialen
1
http://psyresearchportal.fmg.uva.nl/grs
10
In de vragenlijst komen allereerst metingen aan bod van de identificatie met de ingroup (autochtone Nederlanders). Het gaat om zeven items2 die de mate meten waarin men trots is op het Nederlander-zijn en hier waarde aan hecht, zoals bijvoorbeeld “Ik voel mij verbonden met autochtone Nederlanders”. Alle items van de predictoren van emoties werden gemeten met een vijfpunts Likert schaal van 1 (helemaal mee oneens) tot 5 (helemaal mee eens). De relevantie van discriminatie voor het zelf is het tweede construct gemeten werd in de vragenlijst en bestond uit vijf items3. Een voorbeeld van een item is: “Discriminatiekwesties zijn voor mij als persoon belangrijk”. De perceptie van discriminatie in Nederland werd gemeten aan de hand van vier items die informeerden naar het voorkomen van discriminatie, racisme en het oneerlijk behandelen van allochtonen op basis van hun afkomst4. Een voorbeeld van een item is “Er is in Nederland sprake van heftige discriminatie van allochtonen”. Om na te gaan wat de respondenten dachten over de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van discriminatie van allochtonen, werden een 4-tal vragen gesteld5. Twee vragen gingen over de verantwoordelijk van allochtonen, de andere twee over de verantwoordelijkheid van autochtonen. Een voorbeeld van een item over de verantwoordelijkheid van allochtonen is “Allochtonen zijn zelf niet verantwoordelijk voor het slechte beeld dat vele autochtone Nederlanders van hen hebben”. Om na te gaan wat het precieze doel van mensen kan zijn om vrijwilligerswerk te gaan doen, zijn er vier vragen in de lijst opgenomen die inzicht moeten geven in het doel van het vrijwilligerswerk6. Een van de items luidde “Ik zet me in als vrijwilliger om oneerlijke behandeling op basis van afkomst tegen te gaan”. Na deze predictoren werd naar de emoties geïnformeerd door de respondenten te vragen aan te geven in welke mate zij de emoties hadden ervaren die vervolgens opgesomd waren. Gevraagd werd een onderscheid te maken in het ervaren van deze emoties als zij in het verleden/ het heden dachten aan discriminatie van allochtonen door autochtone Nederlanders. De emoties zijn met 20 woorden gemeten en werden beantwoord op een vijfpunts Likert schaal, uiteenlopend van 1 (helemaal niet) tot 5 (helemaal wel). De emoties werden twee maal gemeten, waarbij de vrijwilliger werd gevraagd zich de emoties te herinneren die men ervoer voordat men begon met het doen van vrijwilligerswerk, en nadat zij hiermee begonnen zijn.
2
Zie Bijlage 1: items 1 t/m 7 Zie Bijlage 1: items 8 t/m 12 4 Zie Bijlage 1: items 13 t/m 16 5 Zie Bijlage 1: items 17 t/m 20 6 Zie Bijlage 1: items 21 t/m 24 3
11
Tot slot werd geïnformeerd naar het daadwerkelijke gedrag dat de vrijwilligers vertoonden in de vorm van tijdsbesteding aan vrijwilligerswerk7. Dit werd gemeten door de vrijwilligers te vragen hoeveel uur hij/zij gemiddeld per week besteedden aan het doen van vrijwilligerswerk en wat dit als percentage was van hun vrije tijd. Figuur 1 Schematische representatie variabelen
Doel van Vrijwilligerswerk Identificatie Relevantie Discriminatie Verantwoordelijkheid
Emoties
Tijdsbesteding aan vrijwilligerswerk
Resultaten Factor Analyses Een principale componenten analyse wees uit dat de 7 items op de identificatieschaal op twee componenten laadde die tezamen 71.7% van de variantie verklaarden. Hieruit is een schaal ontstaan (α = .84) bestaande uit vier items, die duidt op betrokkenheid bij Nederlanders8. De tweede schaal (α = .76) met drie items duidt op het belang dat de respondenten hechten aan Nederlander-zijn9. De vijf items van de relevantie variabele laadden allen hoog op één component met 52.5% van de variantie verklaard (α = .77)10. De mate waarin discriminatie waargenomen wordt in de Nederlandse maatschappij werd gemeten met vier items, waarvan er drie samengevoegd zijn in een schaal (verklaarde variantie 50.5%, α = .73) onder de naam Discriminatie11. Het vierde item12 laadde niet hoog op deze component en werd zodoende apart geanalyseerd. De vier items die verantwoordelijkheid voor de discriminatie van allochtone Nederlanders meten13, wezen een onvoldoende KMO uit van .474 en een betrouwbaarheid van α = .15 en zijn dus verder als losse items geanalyseerd. Het doel van het doen van vrijwilligerswerk werd gemeten aan de hand van vier items. Uit de factor analyse bleek dat er sprake was van één component van Vrijwilligerswerk die 49.8% van de variantie verklaarde (α = .66)14.
7
Zie Bijlage 1: items 70 en 71 Zie Bijlage 1: items 1 t/m 4 9 Zie Bijlage 1: items 5 t/m 7 10 Zie Bijlage 1: items 8 t/m 12 11 Zie Bijlage 1: items 14 t/m 16 12 Zie Bijlage 1: item 13 13 Zie Bijlage 1: items 17 t/m 20 14 Zie Bijlage 1: items 21 t/m 24 8
12
Op basis van de initiële factor analyses is een indeling gemaakt van emoties, waardoor tien schalen zijn ontstaan. Deze schaalindelingen bestonden uit vijf emoties voor- en nadat men aan vrijwilligerswerk is begonnen en bevatten dezelfde identieke items. Echter, t-toetsen wezen uit dat alle gemiddelden per emotie voor en na niet significant (p< .05) van elkaar verschilden. Schuld voor en na correleerde als enige emotie matig met .35, de overige correlaties komen uit op .48 en hoger. Daarom is besloten de voor en nameting bij elkaar te analyseren en zo zijn er dus vijf in plaats van tien schalen gekomen. Uit de factoranalyse bleek dat er vier componenten geëxtraheerd werden die samen 71,5% van de variantie verklaarden. Zo bestond de Sympathie schaal uit sympathie, medeleven, medelijden en genegenheid (α = .88), Boosheid uit boosheid, frustratie, irritatie, woede en verontwaardiging (α = .92), Schuld uit schuld, berouw en spijt (α = .91), Schaamte uit schaamte, gêne en beschaamdheid (α = .91) en Teleurstelling uit teleurstelling, onbegrip en verdriet (α = .84). De emoties schroom en verantwoordelijkheid laadden niet hoog op één component en werden zodoende apart geanalyseerd. Gemiddelden en t-toetsen Zoals in Tabel 1 te zien is, zijn de gemiddelden berekend voor de emotieschalen. Zoals verwacht werd meer sympathie en boosheid ervaren dan schaamte en schuld. Zo bleek dat Sympathie het sterkst werd ervaren (M = 3.88, SD = 0.60), gevolgd door boosheid (M = 3.70, SD = 0.73). Schuld werd het minst ervaren (M = 2.61, SD = 0.87). Uit t-toetsen is gebleken dat de emoties bijna allen significant van elkaar verschilden (p < .05), behalve schaamte, teleurstelling en verantwoordelijkheid. Tabel 1 Gemiddelden en SD per emotie met significantie op t-toets
Emotie Sympathie Boosheid Schuld Schaamte Teleurstelling Schroom Verantwoordelijkheid
N 59 59 59 59 59 59 59
M 3.88 3.70 2.61 3.47 3.52 2.82 3.42
a b c d d e
d * Gemiddelden met een verschillend subscript verschillen bij p < .05
SD 0.60 0.73 0.87 0.94 0.72 0.91 0.94
Correlaties en regressieanalyses Sympathie Tabel 2 geeft de resultaten van de correlatie toetsen weer, evenals de regressieanalyses met als afhankelijke variabele telkens één van de zeven emotieschalen. De correlatietoetsen wijzen zoals verwacht uit dat een grotere
13
betrokkenheid bij de Nederlandse identiteit significant meer sympathie met zich mee bracht (r= .27, p= .038). Ook zoals verwacht bleek relevantie sterk significant samen te hangen met sympathie (r=.53, p= .000). De discriminatieschaal en het item Discr1 (die veronderstelt dat er sprake is van heftige discriminatie van allochtonen in Nederland) vertoonden een positief verband met sympathie, maar deze was niet significant. In de regressieanalyses zijn betrokkenheid bij, en belang aan de Nederlandse identiteit, relevantie, discriminatie en verantwoordelijkheid telkens tegelijk opgenomen als predictor van één enkele emotie (zie ook Figuur 215). Hieruit blijkt dat, zoals verwacht, dat betrokkenheid een significante positieve voorspeller is van sympathie p= .015, β= .33. Relevantie voorspelde sympathie zoals verwacht significant positief p=.000, β= .51. Het item dat de mate meet waarin allochtonen niet schuldig worden bevonden aan hun discriminatie door autochtonen, Verantw4, bleek zoals verwacht significant sympathie te voorspellen, p= .030, β = .29. Tabel 2 Correlaties en Regressiecoëfficiënten van predictoren op telkens één van de zeven afhankelijke variabelen Emotie Sympathie
Betrokkenheid NL’ers Belang NL’ers Relevantie Discriminatie Discr1 Verantw1 Verantw2 Verantw3 Verantw4
r .27*
β .33*
Boosheid r
β
Schuld r
-.24ˆ -.30* -.29ˆ .53** .51** .48** .31* .24ˆ .43** .32* .23ˆ .26*
β
Schaamte r -.28*
β -.36*
Teleurstelling r
β
Verantwoordelijkheid r β
.33*
r
β -.32ˆ
.28ˆ .36*
.32*
.48** .39** .43** .22ˆ
.29* .24ˆ .31*
.25ˆ .33**
.29*
-.29ˆ .24ˆ
.25ˆ
.45**
-.36*
.29*
Schroom
.23ˆ .37**
.28*
.33*
-.29ˆ
* significant bij p< .05, ** p< .01, ˆ p< .1
Boosheid Het Belang dat mensen hechten aan de Nederlandse identiteit correleerde met significant minder boosheid (r=-.30, p=.019, zie Tabel 2). Dit resultaat is zoals verwacht, omdat een groter belang aan de Nederlandse identiteit het waarschijnlijker maakt dat emoties die duiden op een overtreding van deze Nederlanders in mindere mate worden ervaren, zodat een positief zelfbeeld behouden blijft. Uit de regressieanalyse bleek Belang geen significante, maar wederom een negatieve voorspeller van boosheid. Relevantie bleek zoals verwacht sterk significant te correleren met boosheid (r=.48, p= .000) en ook bleek uit de regressieanalyse dat relevantie boosheid significant voorspelde p = .027, β= .31. Zoals verwacht correleerden ook boosheid en mate waarin discriminatie in Nederland wordt waargenomen, positief met elkaar (r =.43, p= .001). Item Verantw3 dat de verantwoordelijkheid van autochtone Nederlanders meet, correleerde volgens verwachting significant met boosheid (r = .33, p= .012). 15
Zie Bijlage 2
14
Schuld Belang aan de Nederlandse identiteit correleerde onverwacht positief met schuld, hoewel deze relatie niet significant was. Zoals verwacht correleerde schuld significant positief met discriminatie, r =.32, p= .015 en ook uit de regressieanalyse bleek dat discriminatie een significante voorspeller was van het ervaren van schuld gevoelens p= .024, β= .36. Ook het losse item Discr1, waarmee gemeten werd of mensen denken dat er in Nederland sprake is van heftige discriminatie, bleek volgens verwachting positief te correleren met schuld (r= .26, p= .049). Er kwamen geen significante resultaten uit de regressieanalyse. Onverwacht bleek item Verantw1, die veronderstelt dat allochtonen niet verantwoordelijk zijn voor hun discriminatie, een negatieve voorspeller van schuld p= .025, β= -.36. Het lijkt er dus op dat naarmate allochtonen minder verantwoordelijkheid hebben, de autochtone Nederlander zélf tegelijkertijd ook minder schuld ervaart. Schaamte Zoals verwacht correleerde betrokkenheid bij Nederlanders negatief met het ervaren van schaamte (r= -.28, p= .034) en ook uit de regressieanalyse bleek Betrokkenheid een significante negatieve voorspeller te zijn van schaamte p = .023, β= .36. Anders dan deze relatie met betrokkenheid bij de Nederlanders en Nederlandse identiteit, correleerde schaamte volgens de verwachting in positieve richting met discriminatie, r =.32, p= .012. Schaamte correleerde zoals verwacht positief met item Verantw2 die veronderstelde dat autochtone Nederlanders verantwoordelijk zijn voor discriminatie, maar deze correlatie bleek niet significant. Schaamte correleerde wél significant met het tweede item dat ook de verantwoordelijkheid van autochtonen mat, item Verantw3, r = .37, p= .004. Teleurstelling Zoals verwacht bleek relevantie sterk significant samen te hangen met teleurstelling (r=.48, p=.000) en deze variabele bleek teleurstelling ook significant te voorspellen p= .006, β= .39. Onverwacht correleerde de discriminatieschaal significant met teleurstelling (r=.43, p= .001) en ook item Discr1 dat de mate mat waarin de respondenten denken dat er in Nederland sprake is van heftige discriminatie van allochtonen, correleerde positief maar niet significant. Teleurstelling (r= .33, p= .010) correleerde onverwacht wél sterk significant met item Verantw3, die stelt dat autochtone Nederlanders verantwoordelijk zijn voor de
15
discriminatie van allochtonen. Ook correleerde teleurstelling met item Verantw2 die ook deze verantwoordelijkheid mat, maar deze correlatie was niet significant. Uit de regressieanalyse bleek juist het anders geformuleerde item teleurstelling significant te voorspellen p= .049, β= .28. Het ging hierbij om Verant4, die informeerde naar de mate waarin de respondenten dachten dat allochtonen niet verantwoordelijk waren. Verantwoordelijkheid Relevantie bleek zoals verwacht significant samen te hangen met een gevoel van verantwoordelijkheid (r=.29, p= .025) en bleek bovendien ook verantwoordelijkheid significant te voorspellen p= .026, β= .33. Verantwoordelijkheid vertoonde een positief verband met discriminatie, maar deze was voor de discriminatieschaal niet significant. Dit was wel het geval bij de correlatie tussen verantwoordelijkheid en item Discr1 (r=.31, p= .016), het item waarmee gemeten werd of mensen denken dat er in Nederland sprake is van heftige discriminatie. Ook item Verantw2, de verantwoordelijkheid van autochtonen, vertoonde zoals verwacht een significante positieve correlatie met de afhankelijke variabele verantwoordelijkheid (r= .29, p= .024), maar geen significante resultaten zijn verkregen uit de regressieanalyse. Verantw4 (allochtonen niet verantwoordelijk) bleek onverwacht verantwoordelijkheid significant te voorspellen p= .003, β= .45, hoewel de correlatie tussen deze twee variabelen wel sterk maar niet significant was. Niet significant maar wel aanwezig en verwacht was het resultaat voor verantwoordelijkheid die juist in negatieve richting voorspeld werd door Verantw1 die veronderstelde dat allochtonen zelf niet verantwoordelijk zijn voor discriminatie. Schroom De emotie schroom als afhankelijke variabele heeft niet geleid tot significante resultaten uit de correlatietoetsen of de regressieanalyses. Wel voorspelde een grotere betrokkenheid bij Nederlanders minder schroom. Ook item Verantw1 had een negatief, maar niet significant effect op het ervaren van schroom. Emotie met Doel Vrijwilligerswerk Uit correlatie toetsen van de zeven emoties met Doel Vrijwilligerswerk (zie Tabel 3) bleek dat Sympathie positief significant correleerde met het doel van vrijwilligerswerk (r= .34, p= .009). Dit werd indirect verwacht, omdat sympathie een voorspeller zou zijn van tijdsbesteding. Het doel van vrijwilligerswerk als variabele zou dus beïnvloed kunnen zijn door sympathie en het doel zou dan tijdsbesteding beïnvloeden (zie ook Figuur 1, p.11). Onverwacht liet ook teleurstelling een significante correlatie zien (r = .39, p= .002) met het doel van vrijwilligerswerk.
16
Vervolgens was een regressieanalyse uitgevoerd met de zeven emoties samen als predictoren van de afhankelijke variabele Doel Vrijwilligerswerk, zie Tabel 3. Onverwacht bleek alleen teleurstelling een positieve voorspeller, p= .007, β= .69. Hier werd echter verwacht dat voornamelijk sympathie en boosheid, maar ook schuld een schaamte van voorspellende waarde zouden zijn. Over de emotie teleurstelling waren geen verwachtingen opgenomen. Tabel 3 Correlaties en Regressiecoëfficiënten van alle Emoties tegelijkertijd opgenomen op afhankelijke variabele Doel Vrijwilligerswerk
Doel Vrijwilligerswerk
Sympathie r β .34**
Teleurstelling r β .39** .69**
** significant bij p< .01
Uit eerdere factoranalyses, inclusief de uitbijters en respondenten die een score misten op de variabele tijdsbesteding (als percentage van de vrije tijd die per week aan vrijwilligerswerk werd besteed), bleek dat Doel Vrijwilligerswerk bestond uit twee schalen. Omdat de huidige schaalanalyse zonder deze respondenten een matige betrouwbaarheid uitwees van α= .66 en slechts 49.84% van de variantie verklaarde, is besloten om naast deze regressieanalyse met één schaal voor Doel Vrijwilligerswerk, te kijken naar de uitkomsten van een regressieanalyse voor de twee schalen die de eerdere factoranalyse uitwees inclusief de uitbijters en respondenten die een score misten op de variabele tijdsbesteding (% p/w). De regressieanalyse is dus nogmaals uitgevoerd (zonder de uitbijters en missing values), ditmaal met de zeven emoties als predictoren en een schaal die het algemene doel meet van vrijwilligers (VrijwwAlgemeen16) en een schaal die het specifieke doel meet (VrijwwDoel17). De algemene schaal bestond uit twee items die veronderstelde dat het doen van vrijwilligerswerk een verschil kan maken en dat het een nobele manier is om gelijke kansen voor iedereen actief na te streven. Het doel van vrijwilligerswerk bestaat uit het tegengaan van oneerlijke behandeling op basis van afkomst en stelt ook dat het doen van vrijwilligerswerk een manier kan zijn om beter om te gaan met gevoelens die men heeft ten aanzien van discriminatie van allochtonen. Zoals in Figuur 218 te zien bleek hieruit dat teleurstelling het algemene doel van vrijwilligerswerk voorspelde p = .004, β = .77. Boosheid had onverwacht een negatief, maar niet significant effect op het algemene doel, p= .08, β= -.41 . Op de variabele specifiek doel vrijwilligerswerk bleek teleurstelling ook effect te hebben, al ging het hier om een licht effect p = .104, β = .42.
16
Zie Bijlage 1: items 22 en 23; r= .42, p= .001 Zie Bijlage 1: items 21 en 24; r= .43, p= .001 18 Zie Bijlage 2 17
17
Emotie met Tijdsbesteding Tegen de verwachting in kwam noch uit de correlatietoetsen, noch uit de regressieanalyses een van de emoties naar voren als significante voorspeller van Tijdbesteding in uren per week of als percentage van de vrije tijd die aan vrijwilligerswerk besteed werd. Verwacht werd dat vooral sympathie en boosheid hier een direct effect op zouden hebben en dat dit effect sterker zou zijn dan dat van de emoties schuld en schaamte. Doel Vrijwilligerswerk met Tijdsbesteding Indien Doel Vrijwilligerswerk als allesomvattende schaal getoetst werd met als afhankelijke variabele Tijdsbesteding kwamen ook hier geen significante resultaten uit. Echter, indien het doel van Vrijwilligerswerk werd getoetst als twee schalen (Algemeen en Doel), dan bleek het specifieke doel van vrijwilligerswerk wel een licht effect te hebben op de tijdsbesteding in uren per week, p = .088, β = .25. Over dit effect bestonden geen expliciete verwachtingen, maar dit viel wel te verwachten omdat het doel van vrijwilligerswerk tussen emoties en de tijdsbesteding in zou staan. Emoties zouden zo invloed uit kunnen oefenen op het doel van vrijwilligerswerk en het doel vervolgens op tijdsbesteding aan vrijwilligerswerk. Discussie Methodologische beschouwing Omdat dit onderzoek is afgenomen bij mensen die als vrijwilliger in dienst waren, moest de communicatie verlopen via (betaalde) coördinatoren van de desbetreffende organisatie. Hierdoor kon geen inzicht worden verkregen in het verloop en het bereik van de respondenten. Het heeft lange tijd geduurd voordat de coördinatoren toestemden in de verspreiding van de email met het verzoek tot medewerking. Mede door deze onoverzichtelijkheid is het aantal mogelijke respondenten van het Landelijk Bureau Rassendiscriminatie te hoog geschat. Vijf respondenten van deze organisatie hebben de vragenlijst ingevuld, maar hiervan werden nog eens drie deelnemers van vervolg onderzoek uitgesloten. Hierdoor was het niet mogelijk de twee benaderde organisaties, het LBR en VluchtelingenWerk Nederland, met elkaar te vergelijken. Het aantal proefpersonen dat is verwerkt in de resultaten is matig, namelijk 57. In totaal is de vragenlijst ingevuld door 93 vrijwilligers, waarvan 5 respondenten uitgesloten werden van vervolg onderzoek vanwege hun allochtone afkomst, 5 vanwege uitbijters op de score tijdsbesteding in percentage van de vrije tijd, en nogmaals 26 vielen uit door een missende score op de tijdsbesteding in percentage. Onverwacht bleek het voor de
18
respondenten moeilijk in te schatten hoeveel procent van hun vrije tijd zij besteedden aan het doen van vrijwilligerswerk. De server waarop de vragenlijst online in te vullen was, vereiste wel een antwoord, maar niet specifiek 2 of 3 getallen. Hierdoor was het mogelijk andere tekens zoals vraagtekens in te vullen of opmerkingen als “geen idee”. De vragenlijst werd online aangeboden op de onderzoekssite van de faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. De respondenten kregen een email met daarin de hyperlink die leidde tot de vragenlijst. Hierin stonden duidelijke aanwijzingen voor het doorlopen van de vragenlijst. Echter, in een reeks emails is deze link niet in zijn geheel als hyperlink overgekomen, waardoor de vrijwilligers niet bij het onderzoek terecht kwamen. Toen dit ontdekt was is er een extra instructie opgesteld met daarin het verzoek de gehele link te plakken in de URL adresbalk. Dit heeft bij de respondenten mogelijk tot problemen geleid, die ze heeft doen besluiten niet aan het onderzoek mee te doen. In ieder geval is gebleken dat, meer dan verwacht, mensen moeite hadden met het online invullen van een vragenlijst. Mogelijk heeft de gemiddelde leeftijd van 51.7 jaar de computervaardigheid negatief beïnvloed en is het daarom niet ten goede gekomen aan dit onderzoek. In dit onderzoek werd onderscheid gemaakt tussen allochtonen en autochtone Nederlanders. De definitie van het begrip allochtoon is iemand waarvan ten minste één van de ouders niet in Nederland is geboren. Deze definitie wordt ondersteund door de overgrote meerderheid instanties die rapporteren over discriminatie, zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek en zoals in de Monitor Rassendiscriminatie 2005. In de vragenlijst stond deze definitie niet vermeld, wat misschien wel had gemoeten om meer duidelijkheid aan de vrijwilligers te verschaffen. De emoties van de deelnemers aan het onderzoek zijn twee maal gemeten. De resultaten wezen echter uit dat deze metingen niet van elkaar verschilden. Mogelijk is dat de deelnemers moeilijkheden hebben gehad met het maken van onderscheid tussen verleden en het heden. Emoties zijn moeilijk te herinneren, al helemaal indien men al geruime tijd als vrijwilliger werkzaam is en het punt waarop zij begonnen al ver in het verleden ligt. Om de emotie schaamte te meten, zijn meerdere synoniemen van deze emotie verwerkt in de vragenlijst. Zo werd van schroom verwacht dat deze een aan schaamte verbonden emotie is en daar synoniem van. Dit bleek voor de deelnemers echter een onduidelijke emotie. Schroom als woord wordt nauwelijks in de dagelijkse omgang gebruikt en wellicht door de verwarring over de precieze betekenis van dit woord, bleek schroom in geen van de correlatie of regressieanalyses significante resultaten op te leveren. Gegeven deze beperkingen aan dit onderzoek, zijn er een aantal conclusies te trekken op basis van de gevonden resultaten.
19
Implicaties en conclusie Zoals verwacht is uit de resultaten gebleken dat sympathie en boosheid het sterkst werden ervaren als de respondenten dachten aan de discriminatie van allochtonen door autochtone Nederlanders. Daarentegen werden de emoties schuld en schaamte significant minder sterk ervaren. Relevantie als één van de predictoren bleek van grootste voorspellende waarde voor het ervaren van emoties. Een grotere betrokkenheid bij de Nederlandse identiteit voorspelde meer sympathie en minder schaamte, terwijl een groter belang aan de Nederlandse identiteit minder boosheid voorspelde. Meer gevoelens van schuld komen voor als men denkt dat er discriminatie in Nederland voorkomt, terwijl minder schuldgevoelens werden voorspeld als men van mening was dat allochtonen niet verantwoordelijk zijn voor hun discriminatie. Ook bleek deze mening sympathie, teleurstelling en onverwacht ook verantwoordelijkheid positief te voorspellen. Zoals verwacht correleerde sympathie met het doel van vrijwilligerswerk, maar deze bleek geen voorspeller van het doel. Dit was wel het geval voor teleurstelling, een resultaat dat niet verwacht werd. Teleurstelling bleek zelfs een nog sterkere voorspeller toen een regressieanalyse was uitgevoerd voor het doel van vrijwilligerswerk, verdeeld in de twee schalen die gevonden werden tijdens de analyses inclusief uitbijters en respondenten die een score misten op tijdsbesteding. Het ging hierbij om een voorspelling van algemeen doel van vrijwilligerswerk. Teleurstelling had ook een licht effect op het specifieke doel van vrijwilligerswerk, maar dit bleek niet significant. Tegen de verwachting in hadden de andere emoties geen effect op het doel van vrijwilligerswerk. Voorspeld werd dat emoties die men ervaart als men denk aan discriminatie, de tijdsbesteding van vrijwilligers zouden beïnvloeden. Naarmate men meer sympathie, boosheid, schuld of schaamte zou ervaren, zouden vrijwilligers waarschijnlijker zijn meer tijd te besteden aan het doen van vrijwilligerswerk. Dit bleek echter niet geval, geen van de emoties hadden een direct effect op tijdsbesteding. Het doel van vrijwilligerswerk had een licht effect op tijdsbesteding indien de regressieanalyse werd uitgevoerd met als predictoren het algemeen en het specifiek doel van vrijwilligerswerk. Verwacht werd echter dat hier een significant resultaat zou optreden. Verwacht werd dat het ervaren van sympathie en boosheid, en in mindere mate ook schuld en schaamte motiverend voor mensen kunnen werken om te besluiten vrijwilligerswerk te gaan doen en bepalend kunnen zijn voor de mate van inspanning. Uit dit onderzoek is echter gebleken dat deze emoties geen direct effect hebben op de tijd die mensen besteden aan het doen van vrijwilligerswerk. Het onderzoek is gehouden
20
onder mensen die reeds de keuze hebben gemaakt om op onbetaalde basis aan vrijwilligerswerk te gaan beginnen. Uit het onderzoek bleek wel dat de twee sterkst ervaren emoties sympathie en boosheid zijn, maar dat deze geen voorspellers zijn geweest van het doel van vrijwilligerswerk en de mate waarin tijd besteed werd aan het doen van dergelijk werk. Een mogelijke verklaring van dit resultaat kan zijn dat sympathie en boosheid wel degelijk hebben geleid tot het besluit vrijwilligerswerk te gaan doen, maar verder niet bepalend zijn geweest voor de mate waarin iemand zijn gedrag continueert. Denkbaar is dat mensen minder boosheid ervaren als duidelijk wordt dat er wel degelijk een deel van de autochtone Nederlanders is dat zich, samen met hen, met vrijwilligerswerk bezig houdt. Sympathie zou echter wel aanwezig blijven maar deze emotie brengt wellicht geen fysieke actie potentiaal teweeg. Het zou dus niet per se het aantal uren beïnvloeden dat aan vrijwilligerswerk wordt besteed, maar alleen bepalend zijn voor de continuatie van het gedrag en voor de attitude over vrijwilligerswerk. Ook is het mogelijk dat de autochtone Nederlandse vrijwilligers uit dit onderzoek zichzelf niet categoriseren als lid van een argeloze bevoordeelde groep. De respondenten van dit onderzoek zijn namelijk allen actief en onbaatzuchtig bezig de sociale ongelijkheid wat betreft discriminatie in Nederland te verbeteren. Echter, om morele emoties als schuld, schaamte en boosheid te ervaren is het noodzakelijk de positie van de ingroup als oneerlijk bevoordeeld te erkennen. Als zij zich dus niet categoriseren als de autochtone Nederlander die wel deelt in oneerlijk groepsvoordeel door geen vrijwilligerswerk te doen, kan dat een verklaring zijn voor het niet optreden van een voorspellend effect voor schuld, schaamte en boosheid op het gedrag in tijdsbesteding in uren per week dat aan vrijwilligerswerk besteed wordt. Teleurstelling bleek onverwacht wel een effect te hebben op het doel van vrijwilligerswerk en deze had op zijn beurt een licht effect op tijdsbesteding. Dit resultaat was verrassend aangezien teleurstelling een meer passieve emotie lijkt te zijn waar weinig actiebereidheid van uitgaat. Teleurstelling laat een sterk verband zien met de discriminatie en relevantie en kan mogelijk worden ervaren als men ziet dat er wel degelijk discriminatie voorkomt. Dit brengt een gevoel van onbehagen met zich mee. De vrijwilligers zien dat er onrecht wordt aangedaan en mogelijk ook dat er maar weinig mensen zijn die actief proberen de sociale ongelijkheid tegen te gaan. Dit kan zou mogelijk leiden tot het ervaren van teleurstelling in de (autochtone Nederlandse) medemens die zich niet actief (genoeg) inzet voor een verbetering van de situatie. De teleurstelling die men dan ervaart kan zo voor een continuering zorgen van het gedrag (vrijwilligerswerk doen), en mogelijk het gedrag versterken (meer uren hieraan te besteden) als zij zien dat hun gedrag niet leidt tot een bevredigende verbetering.
21
Uit het onderzoek kwam zoals verwacht naar voren dat betrokkenheid bij de Nederlandse identiteit meer sympathie voorspelde. Hoge identificeerders met de Nederlandse identiteit zullen uit bescherming van het zelfbeeld minder geneigd zijn morele emoties als schuld te ervaren, maar ter compensatie wél sympathie. Deze emotie laat wel een betrokkenheid zien bij het lot van mensen die benadeeld worden wat betreft discriminatie, maar wijst niet op een verantwoordelijke rol van de ingroup. Betrokkenheid bleek dan ook een negatieve voorspeller van schaamte. Naarmate iemand meer betrokken is bij de Nederlandse identiteit en de Nederlandse bevolking, is dit een belangrijk onderdeel van het beeld dat iemand van zichzelf heeft. Men zal men psychologisch afstand willen doen van, of zich verdedigen tegen negatieve informatie over de groep waar hij/zij deel van uitmaakt. In dit licht kan ook het resultaat gezien worden dat belang aan de Nederlandse identiteit minder boosheid met zich mee bracht. Een verrassende uitkomst was dat de mate van instemming dat allochtonen niet verantwoordelijk zijn voor hun discriminatie door autochtonen, minder schuldgevoelens voorspelde. Een mogelijke verklaring kan zijn dat mensen van mening zijn dat noch de allochtoon, noch de autochtone Nederlander blaam treft, en dat discriminatie een ‘natuurlijk’ verschijnsel is dat gewoon voorkomt. Ook kan het een mechanisme zijn om het zelfbeeld te beschermen en zodoende psychologisch de mogelijkheid uit te sluiten dat de ingroup, oftewel mede Nederlanders, hiervoor verantwoordelijk kunnen worden gehouden en zich dus minder schuldig voelen. Instemming met de niet-verantwoordelijke rol van allochtonen correleerde met meer teleurstelling. Het besef dat allochtonen niet verantwoordelijk zijn, brengt misschien wel de realisatie met zich mee dat autochtone Nederlanders hier wel een soort verantwoordelijkheid aan hebben. Misschien dat teleurstelling een emotie is die ervaren kan worden als er een gevoel van verantwoordelijk van met name andere, niet als vrijwilliger werkzame, autochtone Nederlanders aanwezig is. Echter, uit een van de twee items die de niet-verantwoordelijke rol van allochtonen mat, bleek onverwacht dat deze meer verantwoordelijkheid van autochtonen voorspelde. Dit item stelde dat allochtonen niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het slechte beeld dat autochtonen van hen hebben. Het andere item dat ook de niet-verantwoordelijke rol van allochtonen mat liet echter een negatieve relatie zien met verantwoordelijkheid van autochtonen. Echter, dit item stelde dat allochtonen niet verantwoordelijk zijn voor hun discriminatie in tegenstelling tot het slechte beeld van hen. Dit duidt mogelijk op een gevoel van verantwoordelijkheid voor de creatie van een slecht beeld van allochtonen bijvoorbeeld door de representatie in de media, maar niet op een verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke discriminatie. In dit onderzoek is naar voren gekomen dat sympathie en boosheid wel het sterkst ervaren werden, maar dat teleurstelling als enige indirect de mate van gedrag in
22
de vorm van vrijwilligerswerk voorspelde. Schuld en schaamte maar ook boosheid lijken te pijnlijke emoties omdat ze een morele overtreding signaleren en daarmee grenzen aan de acceptatie van een verantwoordelijke rol van de ingroup. Sympathie is daarentegen een emotie die men kan ervaren zonder gezichtsverlies te lijden, maar daarbij wel mee te leven met de benadeelde positie van de outgroup, de allochtone Nederlanders. Vervolgonderzoek Het is mogelijk dat de vrijwilligers, niet alleen in dit onderzoek maar ook meer in het algemeen, een andere motivatie hebben voor het doen van vrijwilligerswerk zoals hier is onderzocht. Echter, het zijn misschien niet de gevoelens die mensen hebben als ze denken aan discriminatie die een rol spelen, maar gevoelens die ze hebben ten aanzien van meer algemene zaken als de maatschappij waarin we leven en de manier waarop Nederlanders met elkaar omgaan. Zo kunnen liefde voor de medemens en altruïsme als karaktertrek ook bepalend zijn voor de keus van mensen vrijwilligerswerk te gaan doen. Mensen met deze eigenschappen zullen een onprettig gevoel krijgen als ze waarnemen dat het verloop van bepaalde zaken zoals discriminatie en racisme tegen de voor hen wenselijke sociale gelijkheid in gaat. Mensen zijn gemotiveerd om onplezierige gevoelens op te heffen en zo kan het doen van vrijwilligerswerk een logische stap zijn om met negatieve gevoelens om te gaan en deze om te zetten in positieve emoties. In toekomstig onderzoek naar de antecedenten van daadwerkelijk hulpgedrag zal gekeken kunnen worden naar de rol van altruïsme.
23
Literatuurlijst Batson, C. D. (1998). Altruism and prosocial behavior. In D.T. Gilbert, S. T. Fiske, & G. Lindzey (Eds.), The handbook of social psychology (Vol. 2, pp. 282-316). Boston: McGraw-Hill. Baumeister, R. F., Stillwell, A. M., & Heatherton, T. F. (1994). Guilt: An Interpersonal Approach. Psychological Bulletin, 115, 243-267. Branscombe, N. R., Doosje, B., & McGarty, C. (2002). Antecedents and consequences of collective guilt. In D. M. Mackie & E. R. Smith (Eds.), From prejudice to intergroup emotions: Differentiated reactions to social groups (pp. 49-66). Philadelphia: Psychology Press. Frijda, N. H., Kuipers, P., & ter Shure, E. (1989). Relations among emotion, appraisal, and emtional action readiness. Journal of Personality and Social Psychology, 57, 212228. Giner-Sorolla, R., Castano, E., Brown, R. J. (2005). The Recipient’s View of Collective Compunction, Compassion, and Compensation. Manuscript submitted for publication. Harrison, D. A., Mayer, D. M., Leslie, L. M., Kravitz, D. A., & Lev-Arey, D. (2006). Understanding Attitudes Toward Affirmative Action Programs in Employment: Summary and Meta-Analysis of 35 Years of Research. Journal of Applied Psychology, 91, 10131036. Iyer, A., Leach, C. W., & Crosby, F. J. (2003). White Guilt and Racial Compensation: The Benefits and Limits of Self-Focus. Personality and Social Psychology Bulletin, 29, 117129. Iyer, A., Schmader, T., & Lickel, B. (2007). Why Individuals protest the Perceived Transgressions of their Country: The Role of Anger, Shame, and Guilt. Personality and Social Psychology Bulletin, 33, 572-587. Leach, C. W., Iyer, A., & Pedersen, A. (2006). Anger and Guilt about Ingroup Advantage Explain the Willingness for Political Action. Personality and Social Psychology Bulletin, 32, 1232-1245.
24
Leach, C. W., Snider, N., & Iyer, A. (2002). Poisoning the Consciences of the Fortunate: The Experience of Relative Advantage and Support for Social Equality. In I. Walker & H.J. Smith (Eds.), Relative Deprivation: Specification, Development, and Integration (pp. 132). New York: Basic Books. Miller, D. A., Smith, E. R., & Mackie, D. M. (2004). Effects of Intergroup Contact and Political Predisposition on Prejudice: Role of Intergroup Emotions. Group Processes & Intergroup Relations, 7, 221- 237. Montada, L., Schneider, A. (1989).Justice and emotional reactions to the disadvantaged. Social Justice Research, 3, 313- 334. Salovey, P., Rosenhan, D. L. (1989). Mood states and prosocial behavior. In H. Wagner & A. Manstead (Eds.), Handbook of psychophysiology (pp. 371-391). New York: John Wiley. Zebel, S., Doosje, B., Spears, R. (2007). How Perspective-Taking Helps or Hinders Group-Based Guilt as a Function of Group Identification. Manuscript submitted for publication. Zebel, S., Zimmermann, A., Tendayi Viki, G., & Doosje, B. (2006). The Beast in Us: Infra-Humanization and Group-Based Guilt as Distinct but Related Predictors of Support for Reparation Policies. Manuscript submitted for publication.
25
Bijlage 1 – Vragenlijst
1 Ik voel mij verbonden met autochtone Nederlanders zeer mee oneens
zeer mee eens
2 Ik voel mij betrokken bij autochtone Nederlanders zeer mee oneens
zeer mee eens
3 Het geeft mij een goed gevoel Nederlander te zijn zeer mee oneens
zeer mee eens
4 Ik denk dat autochtone Nederlander zijn iets is om trots op te zijn zeer mee oneens zeer mee eens 5 Ik denk vaak aan het feit dat ik autochtone Nederlander ben zeer mee oneens
zeer mee eens
6 Autochtone Nederlander zijn vormt een belangrijk deel van die ik mijzelf zie zeer mee oneens zeer mee eens 7 Ik heb veel gemeen met de gemiddelde autochtone Nederlander zeer mee oneens zeer mee eens
8 Ik denk vaak aan discriminatie van allochtonen zeer mee oneens
zeer mee eens
9 Discriminatiekwesties zijn voor mij als persoon belangrijk zeer mee oneens
zeer mee eens
10 Hoe er met allochtonen om wordt gegaan is onderwerp van gesprek in mijn kennissenkring zeer mee oneens zeer mee eens 11 Ik voel mij betrokken bij het nastreven van gelijke kansen voor iedereen zeer mee oneens zeer mee eens 12 Ik voel mij begaan met de strijd tegen racisme en discriminatie zeer mee oneens zeer mee eens
13 Er is in Nederland sprake van heftige discriminatie van allochtonen zeer mee oneens zeer mee eens 14 Hoewel racisme voorkomt, worden de meeste allochtonen niet op reguliere basis hiermee geconfronteerd (reverse coded) zeer mee oneens zeer mee eens 15 Het is pijnlijk toe te geven, maar veel allochtonen worden oneerlijk behandeld op basis van hun afkomst zeer mee oneens zeer mee eens 16 Allochtonen hebben op dagelijkse basis te maken met racistisch gepraat achter hun rug om zeer mee oneens zeer mee eens
17 Allochtonen zijn zelf verantwoordelijk voor discriminatie (reverse coded) zeer mee oneens zeer mee eens 18 Autochtone Nederlanders zijn verantwoordelijk voor het bestaan van discriminatie
26
zeer mee oneens
zeer mee eens
19 Slechts een klein deel van autochtone Nederlanders maakt zich schuldig aan discriminatie van allochtonen (reverse coded) zeer mee oneens zeer mee eens 20 Allochtonen zijn zelf verantwoordelijk voor het slechte beeld dat vele autochtone Nederlanders van hen hebben (reverse coded) zeer mee oneens zeer mee eens
21 Ik zet me in als vrijwilliger om oneerlijke behandeling op basis van afkomst tegen te gaan zeer mee oneens zeer mee eens 22 Ik denk dat mijn bijdrage als vrijwilliger een verschil kan maken zeer mee oneens zeer mee eens 23 Vrijwilligerswerk is een nobele manier om te werken aan gelijke kansen voor iedereen zeer mee oneens zeer mee eens 24 Het doen van vrijwilligerswerk geeft mij een goed gevoel omdat het een goede manier is om met mijn emoties over discriminatie van allochtonen om te gaan zeer mee oneens zeer mee eens
De volgende vragen hebben betrekking op uw gevoelens voordat u besloot vrijwilligerswerk te gaan doen. In welke mate heeft u wel eens de volgende emoties in het verleden ervaren als u dacht aan discriminatie van allochtonen door autochtone Nederlanders? 25 Schuld Helemaal niet 26 Berouw Helemaal niet 27 Spijt Helemaal niet 28 Verantwoordelijkheid Helemaal niet 29 Schaamte Helemaal niet 30 Gêne Helemaal niet 31 Schroom Helemaal niet 32 Beschaamdheid Helemaal niet 33 Boosheid Helemaal niet 34 Woede Helemaal niet 35 Irritatie Helemaal niet 36 Frustratie Helemaal niet 37 Teleurstelling Helemaal niet 38 Onbegrip Helemaal niet 39 Verdriet
helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel
27
Helemaal niet 40 Verontwaardiging Helemaal niet
helemaal wel helemaal wel
In welke mate heeft u wel eens de volgende emoties in het verleden ervaren als u dacht aan discriminatie en het lot van allochtonen? 41 Medelijden Helemaal niet 42 Sympathie Helemaal niet 43 Medeleven Helemaal niet 44 Genegenheid Helemaal niet
helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel
De volgende vragen hebben betrekking op uw gevoelens nadat u besloten heeft vrijwilligerswerk te gaan doen. In welke mate ervaart u wel eens de volgende emoties als u nu in het heden denkt aan discriminatie van allochtonen door autochtone Nederlanders? 45 Schuld Helemaal niet 46 Berouw Helemaal niet 47 Spijt Helemaal niet 48 Verantwoordelijkheid Helemaal niet 49 Schaamte Helemaal niet 50 Gêne Helemaal niet 51 Schroom Helemaal niet 52 Beschaamdheid Helemaal niet 53 Boosheid Helemaal niet 54 Woede Helemaal niet 55 Irritatie Helemaal niet 56 Frustratie Helemaal niet 57 Teleurstelling Helemaal niet 58 Onbegrip Helemaal niet 59 Verdriet Helemaal niet 60 Verontwaardiging Helemaal niet
helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel helemaal wel
In welke mate ervaart u wel eens de volgende emoties als u nu in het heden denkt aan discriminatie en het lot van allochtonen? 61 Medelijden Helemaal niet
helemaal wel
28
62 Sympathie Helemaal niet 63 Medeleven Helemaal niet 64 Genegenheid Helemaal niet
helemaal wel helemaal wel helemaal wel
Het onderzoek zit er bijna op. Hier volgen nog enkele vragen die wij nodig hebben om uw gegevens te verwerken Wat is uw nationaliteit? Nederlands Anders, namelijk; …… Wat is de nationaliteit van uw vader/voogd? Nederlands Anders, namelijk; …… Wat is de nationaliteit van uw moeder/voogdes? Nederlands Anders,namelijk; …… Bent u als vrijwilliger werkzaam? Ja Nee Wat is uw voornaamste reden geweest vrijwilligerswerk te gaan doen? …… Hoeveel uur per week besteedt u gemiddeld aan het uitvoeren van vrijwilligerswerk? …… uur Hoeveel procent van uw vrije tijd besteedt u gemiddeld per week aan het uitvoeren van vrijwilligerswerk (binnen deze organisatie)? …… % Wat is uw leeftijd? …. Jaar Wat is uw geslacht? Man Vrouw Wat is uw hoogst genoten opleiding? WO HBO MBO LBO
Anders, namelijk; …..
Ik ben zelf wel eens gediscrimineerd Ja Nee Vrienden/kennissen van mij zijn wel eens gediscrimineerd Ja Nee
Hartelijk dank voor uw medewerking! Indien u in de resultaten van dit onderzoek geïnteresseerd bent kunt u hieronder uw e-mail adres achterlaten en zonodig nog eventuele opmerkingen kwijt.
Opmerkingen:
Uw e-mail adres:
29
Bijlage 2 – Resultaten Regressieanalyses
Figuur 2 Regressieanalyse resultaten voor predictoren op emotie en emotie op doel vrijwilligerswerk als twee schalen en tijdsbesteding .33* Betrokkenheid NLers
Sympathie
.51** Boosheid
.31*
Relevantie
-.41^ VrijwwAlg.
.77** Tijdsbesteding Uur p/w
Teleurstelling
.39**
Discriminatie
.36* Allocht. niet verantw. discriminatie
.42^
Vrijww Doel
.25^
Schuld
-.36* -.36* .29*
.28*
Schaamte
.33* Allocht. niet verant. Slecht beeld
.45**
Verantwoordelijkheid
* significant bij p< .05, ** p< .01, ˆ p< .1
30