LESBRIEF VMBO „MOOI VAN VERDRIET‟
FEBRUARI
2012
Door Simone Arts
Mooi van verdriet Inleiding Wanneer is een tekst mooi? Als je de tranen uit je ogen moet vegen van het lachen? Als je tijdens het lezen niet durft te ademen van angst? Als je alle informatie die erin staat, opzuigt als een spons, omdat je het allemaal zo interessant vindt? Als je hem het liefst hardop wilt lezen, omdat je de woorden en het ritme van de zinnen zo muzikaal vindt? Jazeker, dan is een tekst mooi. Over het algemeen kun je zeggen dat mensen een tekst mooi vinden als die hen raakt of emotioneert. In deze lesbrief staan teksten die je behoorlijk kunnen raken. Ze gaan over verdriet en verlies. Over dood en rouw. Je leest een gedicht, een verhaalfragment en een column (een artikel waarin de schrijver zijn mening of ervaring vertelt, vaak op een grappige manier). Je zult niet van je stoel rollen van het lachen. Daarvoor is het onderwerp natuurlijk veel te serieus. Toch kunnen er teksten bij zitten die je mooi vindt, die echt wat met je doen. Opdracht A Gedicht Lees het gedicht en beantwoord de vragen.
Op de vlucht voor een landkaartje Wij fietsten altijd samen. Jij keek wel uit voor twee; voor mij en jou. ‘Want jij moet twee fietsen sturen,’ lachte je, ‘met die fiets op je neus!’ Toen opende een portier de poort naar de dood voor jou. Je voorwiel draaide nog rondjes terwijl jij al de bocht naar het einde had genomen, je bloed nog een rood landkaartje tekende tussen de straatstenen. Op dat landkaartje in mij fiets ik stom alle paadjes af, maar kan je niet, nooit vinden. Nu fietsen wij altijd samen jij en ik, en kijk ík wel uit voor twee, want het is moeilijk sturen met jou op mijn schouders. Daniël Billiet, Op de vlucht voor een landkaartje, Infodok, 1990, uit: Met gekleurde billen zou het gelukkiger leven zijn, uitgeverij Averbode, 1996.
© THIEMEMEULENHOFF, 2012
1
LESBRIEF VMBO „MOOI VAN VERDRIET‟
FEBRUARI
2012
Vragen 1 2
3 4 5 6 7
Wat bedoelt de schrijver met „die fiets op je neus‟? Wat is de relatie tussen de ik-persoon en de ander? Kies A, B, C of D en leg je antwoord uit. A Ze zijn zoon en vader, want ... B Ze zijn vrienden, want ... C Ze zijn broers/zussen, want ... D Ik denk dat ze ..., omdat ... Wat deden de ik-persoon en de ander altijd samen? Lees de tweede alinea (strofe) nog eens goed. Wat is de doodsoorzaak? De eerste en de laatste alinea (strofe) lijken op elkaar. a Wat is hetzelfde? b Wat is/zijn de verschillen? Is de ik-persoon de ander vergeten aan het eind van het gedicht? Leg je antwoord uit. Raakt deze tekst je? Leg je antwoord uit.
Opdracht B Verhaalfragment Het is zomervakantie in Baarn en het is warm. De stoere bink Muis, Fae, Jason, Gonneke en Dammetje genieten ervan. De jongens en meiden zonnen in het weiland en als ze het te warm krijgen, plonzen ze van de rand van de brug lekker even in het koele water van de Eem. Lees het fragment en beantwoord de vragen.
Een onbezorgde dag 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26
Het is heerlijk buiten, niet te benauwd, niet te veel wind, geen dreigende onweersbuien. Precies goed. Met de tas bungelend aan zijn stuur sjeest Muis naar Fae. Ze ligt op een lange plastic tuinstoel met haar hoofd naar de zon gekeerd. Muis gaat naast haar in het gras zitten. ‘Faetje, schatje,’ zegt hij. ‘Ga je mee? Gaan we naar de brug en ga je me dan eindelijk eens kussen?’ ‘Is goed,’ antwoordt Fae zonder haar ogen te openen. Muis wacht, misschien krijgt hij nu al een kus. Maar dat zit er niet in. Hij haalt een foto uit zijn tas en laat hem Fae zien. ‘Kijk,’ zegt hij. ‘Als ik doodga, wil ik vlak bij hem liggen.’ ‘Doe niet zo debiel.’ Muis stopt de foto weer in zijn tas. ‘Kom!’ roept hij. ‘We gaan!’ Even later staan ze op de brug: Fae, Muis, Jason, Gonneke en Dammetje. Langzaam komt een auto, die op de voorplecht van een volgeladen vrachtschip staat, onder de brug door gevaren. ‘Schippertje!’ roept Muis tegen de man die in het roefje aan het stuurwiel staat. ‘Wat heb je bij je! Een bak stront?’ De schipper steekt zijn hand op. ‘Vet man, wat ligt die bak diep. Hoe diep is die lullige Eem hier eigenlijk?’ ‘Vijf en een halve meter.’ Als het schip voorbij gegleden is, duikt Muis plotseling naar beneden. Net stond hij nog naast Fae en nu is hij weg. ‘Hé debiel!’ roept Fae hem achterna. ‘Doe toch eens een keer normaal!’ Ze houdt de reling goed vast en hangt eroverheen. Zodra Muis met zijn prethoofd boven water komt, zwaait ze naar hem. ‘Doe je normaal!?’ Vanuit het water stuurt Muis kushandjes omhoog. ‘Tuurlijk!’ roept hij. Ze gaan in het weiland in de zon liggen totdat het weer tijd wordt om naar de brug te gaan voor verkoeling. Muis gaat op de smalle richel staan. Achter zich houdt hij de reling vast. Met z’n allen
© THIEMEMEULENHOFF, 2012
2
LESBRIEF VMBO „MOOI VAN VERDRIET‟
27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68
FEBRUARI
2012
spugen ze naar bootjes die onder de brug door varen. Fae schaamt zich, maar doet toch mee. Ineens gebeurt er iets vlak voor haar. Muis, die met zijn gezicht naar de rivier stond, draait zich om naar Fae. Hij laat één hand los, slingert zijn rechtervoet over de linker en stapt mis. Zijn voet glijdt weg. Muis wil de reling grijpen. Mis. Hij grijpt nog een keer. Weer mis. Zijn andere hand glijdt weg. Muis staat niet meer. Hij is los. Precies voor Fae. Gewoon even los. Het gaat heel snel. Hij kan niets meer vastpakken. Fae maait over de reling naar beneden, ze rekt zich uit, zo ver als ze kan, maar ze kan niet meer bij zijn hand. Hij kijkt haar aan, terwijl hij razendsnel naar beneden valt en Fae nog verder vooroverbuigt. Hij blijft haar aankijken. Ogen waaruit één wanhopige vraag spreekt: Fae, jij redt me toch? Hij valt dieper. Donkere ogen vol onvoorwaardelijk vertrouwen in Fae. Een blik die ze nog nooit gezien heeft. Het is stil. Doodstil. Het gaat zo snel. Nog dieper. Vlak langs de betonnen pijler waar de brug op rust en die onder water breder is dan daarboven. Met een onhoorbare plons valt hij in het water. Er komen luchtbellen, tien, vijftien. Dan is het water weer rimpelloos, stil en zwart. Muis is dood. Die nacht droomt Fae dat haar arm bijna uit haar lijf wordt getrokken. Ze heeft hem! Met alle kracht trekt ze Muis omhoog, maar dan laat hij plotseling los en zakt ze in elkaar. Ze pakt hem weer en houdt hem nu vast. Goed vast. Toch valt hij ineens in het water! Ze wacht geen seconde, ze twijfelt niet, ze rent naar beneden, ze vliegt naar beneden en met schoenen en al springt ze in het water. Ze zwemt naar hem toe en heeft hem. Ja! Ze heeft hem. Spartelend zwemt ze met hem terug en legt hem op de kant. Muis, o Muis! Nee, ze springt hem gewoon achterna als hij zomaar ineens valt. Nee! Ze had al moeten springen toen hij nog in de lucht zweefde. Nee. Het kon heel simpel. Hij stapte mis, maar zij pakte zijn hand. Klaar. Plotseling schiet Fae overeind in haar bed. Haar keel zit dicht, haar handen zijn nat van het zweet. Wat is zij stom. Wat is zij ongelooflijk stom geweest. Naar: Alles is weg, Anke en Lieke Kranendonk, uitgeverij Querido, Amsterdam/Antwerpen, 2008.
Vragen 1 2 3 4 5
Wat voelt Muis voor Fae? Hoe weet je dat? Wat voelt Fae voor Muis, denk je? Het woord „dood‟ staat twee keer eerder in de tekst, voordat Muis sterft. Schrijf die zinnen over en zet er de regelnummers bij. Hoe sterft Muis? De personen uit het gedicht in opdracht A en uit het verhaal Een onbezorgde dag lijken wel wat op elkaar. a Wat is een overeenkomst tussen Muis en de ander uit het gedicht? b Schrijf minstens één overeenkomst op tussen Fae en de ik-persoon uit het gedicht.
© THIEMEMEULENHOFF, 2012
3
LESBRIEF VMBO „MOOI VAN VERDRIET‟
6 7
8
FEBRUARI
2012
Lees de titel van het verhaal nog eens. a Vind je de titel toepasselijk? b Waarom zouden de schrijfsters voor deze titel gekozen hebben? Het stukje tekst waarin wordt beschreven hoe Muis sterft, ziet er anders uit dan de rest van de tekst. (r. 31-51) a Wat is er anders? b Waarom hebben de schrijfsters dat zo gedaan, denk je? Raakt deze tekst je? Leg uit wat je voelde tijdens het lezen en waarom.
Opdracht C Column Martin Bril schreef columns over zijn dagelijks leven voor de Volkskrant. Lees de tekst en beantwoord de vragen.
Poes 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41
De poes is dood. Vlak voor kerst keerde ze, na bijna twee maanden zwerven, terug in het gezin. Wat waren we blij, weer compleet. Een wonder. De poes was erg vermagerd, maar ze ging mee op vakantie. In Frankrijk sliep ze veel, maar af en toe maakte ze een wandelingetje door de tuin. Ze liep met stramme, stijve poten. Alsof ze het was verleerd. Ze at niet veel, maar wel een halve muis. Als ze bij onze oudste dochter op schoot zat, spinde ze uitbundig. Ze gaf kopjes bij het leven, de blik was helder. Allemaal goed. Terug in Amsterdam toch maar even langs de dierenarts, die geelzucht constateerde en een leverstoring. De poes moest blijven, en aan het infuus. Ondanks de kleine hapjes en de halve muis was ze toch ondervoed. Dwangvoeding was het parool. De lever moest weer gaan werken. We bezochten haar. De dierenarts noemde haar ‘een zielig hoopje kat’. Zo hadden we het zelf nog niet bekeken. We maakten ons ineens ontzettend zorgen, maar de oudste dochter voerde haar hart en wat ze niet at, bleef achter in een bakje. ’s Nachts at de poes het hele bakje leeg. We koesterden hoop. Maar de tweede keer dat de oudste dochter er was, miauwde de poes boos toen ze wegging. Alsof ze mee wilde, laat me niet alleen. Hartverscheurend. Vrijdag aan het einde van de dag mocht ze naar huis. We moesten haar om de paar uur met een plastic spuit het eten in de bek spuiten. Ze protesteerde, ze braakte. We maakten haar lievelingskostjes, we streelden en aaiden. ‘Spint ze, schat?’ ‘Ja, pap, ze spint.’ Zaterdagochtend spinde ze niet meer. Ik deed er alles aan, maar kreeg haar niet aan het spinnen. Mijn vingers gingen de favoriete plekjes af, de poes voelde koud aan. Ze keek me nog wel helder aan, veel wijzer dan ik, quiet and elegant in her suffering, zoals een vriendin het uitdrukte. Het liefst had ik de poes zachtjes de dood in gestreeld. Ze lag op een stoel, op een oranje kussen. Een keer kwam ze eraf, maar na een paar stappen strekte ze zich uit op de koude vloer. We zagen wat ‘doodmoe’ betekent en legden haar terug op de stoel. Ze maakte zich niet klein, maar juist groot. Ze strekte zich uit, met de kop van ons af. Ze wilde alleen zijn, ze ademde zwaar. Na een uur kwam ze overeind. We schrokken. We hielpen haar de stoel af, ze wilde naar haar reismand die iets verderop stond. Ze kroop er moeizaam in. Je kon zien dat ze er niet meer uit zou komen. De oudste dochter was er niet. Ze was zwemmen. De jongste dochter wist zeker dat de poes zou wachten tot haar zus terug was. Op zeker moment, het liep tegen half twee, belde de oudste om te vragen hoe het ging. Haar stem klonk luid en duidelijk over de speakerphone, hij schalde door de kamer. De poes hoorde haar.
© THIEMEMEULENHOFF, 2012
4
LESBRIEF VMBO „MOOI VAN VERDRIET‟
42 43 44 45
FEBRUARI
2012
En maakte geluid, niet te omschrijven. Merg en been. Even later stond ze zichzelf dan eindelijk toe weg te glijden, een paar kleine sidderingen. De oudste dochter kwam vijf minuten later de trap op. Het was haar poes, Marie, dood. Uit: Martin Bril, Vader en dochters, uitgeverij Prometheus, Amsterdam, 2008.
Vragen 1 2 3 4 5 6
Aan welke ziekte(s) leed de poes? Wat wordt bedoeld met „Zo hadden we het zelf nog niet bekeken.‟ (r. 15) Wat wordt bedoeld met „We zagen wat “doodmoe” betekent‟? (r. 31) Waarom zou Martin Bril de poes het liefst de dood in willen hebben gestreeld, denk je? De jongste dochter denkt dat de poes zal wachten met sterven totdat haar zus er weer is. Krijgt ze gelijk? Je hebt nu drie teksten gelezen waarin het gaat over de dood. a Heb je, ondanks dat het onderwerp serieus en verdrietig is, ook grappige dingen gelezen? Zo ja, geef daar dan een voorbeeld van. b Welke van de drie raakte je het meest? Leg je antwoord uit. c Welke van de drie teksten vind je het mooist geschreven? Leg je antwoord uit.
© THIEMEMEULENHOFF, 2012
5