Montagehandleiding Uitlaatgassysteem CLV voor gasverbrandingstoestellen met gescheiden verbrandingstoevoer- en uitlaatgasleiding
Versie 1.5
1
1. Componenten
met de buitenbuis verbonden dat hij gecentreerd is en naar het onderste uiteinde kan uitzetten.
Het uitlaatgasysteem CLV bestaat uit de volgende hoofdcomponenten: Terminal Lengte-elementen (1000mm, 500mm, 250mm)
3. Verkrijgbare diameters
-
-
T-aansluiting met 1 of 2 uitgangen (90° of 180° verdraaid) Condensaatopvanger met reinigingsopening en overstroomopening Tussensteun met consoleplaten Weerskraag Dakdoorvoering Klemband Wandhouder
2. Buisverbinding Elke componentaanslag moet met een klemband bevestigd worden. Deze klemband is reeds in de fabriek op elk element voorgemonteerd en moet na het samenvoegen van de componenten over de aanslag geschoven en vastgeschroefd worden.
In elke mofverbinding is absoluut een dichting met 3 lippen noodzakelijk (binnen- en buitenbuis). De binnenbuis waardoor uitlaatgas stroomt is zodanig
De volgende diameters zijn standaard af magazijn Jeremias verkrijgbaar: 140/280, 160/315, 180/350, 200/400, 225/450, 250/500.
4. Montagehandleiding a) Alle nodige plafonden wanddoorbraken moeten in de vereiste grootte uitgevoerd worden. b) De ingebouwde dichtingen moeten voor de montage met het meegeleverde glijdmiddel uitgerust worden. Hierdoor kunnen de elementen gemakkelijker in elkaar geschoven worden. c) Monteer eerst de tussensteun en de condensaatopvanger met reinigingsopening. d) Breng de elementen zodanig samen dat de lasnaden van de buitenmantel over elkaar komen te liggen. Draai daarna de elementen lichtjes in elkaar. e) Bouw daarna naar boven op met lengte-elementen, etc. f) Door passtukken kan de Taansluiting exact op de werf geplaatst worden. Er zijn geen speciale lengten nodig! g) Vergeet niet dat de onderste Taansluiting voor uitlaatgas minstens 850mm boven de condensaatopvanger met reiniging gemonteerd moet worden. 2
h) In elke etage moet een wandhouder op de vloer of aan het plafond aangebracht worden, indien geen tussensteun gemonteerd werd. i) De terminal wordt door middel van klemband bevestigd en binnen de dakbedekking met een sparhouder tegen windstoten vastgehouden. j) Dakdoorvoering en weerskraag dichten het bouwwerk met de uitlaatgasinstallatie af. k) Het condensaat dat zich vormt moet door middel van een sifon volgens de geldende bepalingen verwijderd worden.
Wanden plafonddoorvoeringen moeten met isolatiemateriaal in overeenstemming met de algemeen geldende regels opgevuld worden. De nationale bouwverordeningen moeten eveneens nageleefd worden. 7.1 Bevestiging terminal De terminal is met haken en klemband te bevestigen. Om de 15cm moeten rondom blinde klinknagels aangebracht worden. De positie vindt u op de volgende tekening.
5. Controles De uitlaatgasinstallatie moet minstens een keer per jaar op correcte werking gecontroleerd worden. Dit geldt ook voor de condensaatopvanger aan het voetpunt van de gasinstallatie. 6. Materialen Alle delen, die met uitlaatgas in verbinding komen, zijn gemaakt van het materiaal AISI 316Ti resp. 316L (W. 1.4571/1.4404). Alle andere roestvrij stalen delen zijn van AISI 304 (W. 1.4301). De laagste wanddikte bedraagt 0,5mm. 7. Algemene inbouwinstructies Indien de inbouw in een bestaande schacht moet gebeuren dan moeten de T-aansluitingen minstens 50mm uit de schacht gevoerd worden.
3
8. Inbouwtekeningen
Uitlaatgass Terminal
Toegevoerde lucht Weerskraag Dakdoorvoering
Sparhouder
Wand-/plafondhouder
T-aansluiting Uitlaatgas Toegevoerde lucht
min. 850mm
Lengte-element
Tussensteun
Reiniging
Condensaatopvanger
4
Inbouw met tussensteun
Lengte-element
T-aansluiting
Tussensteun
5
9. Tabellen (alleen geldig voor installatie met rookgascondensator) Aantal Kleinst mogelijke diameter stookplaatsen HR 20 kW HR 25 kW HR 30 kW 2 140-280 140-280 160-315 3 140-280 160-315 180-350 4 160-315 180-350 180-350 5 160-315 180-350 200-400 6 180-350 200-400 200-400 7 180-350 200-400 225-450 8 180-350 225-450 225-450 9 200-400 225-450 250-500 10 200-400 225-450 250-500 11 225-450 250-500 250-500 12 225-450 250-500 13 225-450 250-500 14 250-500 15 250-500 16 250-500
HR 35 kW 180-350 180-350 200-400 200-400 225-450 225-450 250-500 250-500
Voor lage temperatuur – installaties met een rendement van max. 83% kan het in de tabel aangegeven vermogen met 5 kW verhoogd worden. 10. Revisies Versie
Stand
1.0 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
31.10.05 16.11.05 11.04.06 20.07.06 14.11.06 14.02.07
Verander door U. F. U. F. U. F. U. F. U. F. U.F.
Omvang Nieuwe opmaak Lekpercentages uitgenomen, punt 7 + 9 herwerkt Punt 5 herwerkt, tekeningen vervangen 1, 4, 8 en 9 herwerkt Punt 7.1 aangevuld Punt 9 herwerkt
6