rotterdam.nl/onderzoek
Mogelijkheden voor opnemen van ambulantspecialistische producten Jeugd-en Opvoedhulp binnen wijkteams: onderzoeksvoorstel Onderzoek en Business Intelligence
1
Onderzoek en Business Intelligence (OBI)
In opdracht van cluster MO
©
2015 Onderzoek en Business Intelligence (OBI)
Project: 4260 Auteur(s): Dick Butte & Cathelijne Mieloo Januari 2015 Postadres: Postbus 21323 3001 AH Rotterdam Telefoon:
(010) 267 15 00
E-mail: Website:
[email protected] www.rotterdam.nl/onderzoek
Mogelijkheden voor het opnemen van ambulant-specialistische producten Jeugd-en Opvoedhulp binnen wijkteams van de samenwerkende gemeenten Jeugdhulp Rijnmond. Een onderzoeksvoorstel
INHOUDSOPGAVE
1
Inleiding Aanleiding
5
1.2 1.3
Onderzoeksopdracht OBI Uitvoering en resultaten vooronderzoek
6 6
1.4
Illustratieve opmerkingen van respondenten over de ambulant specialistische producten:
7
2
Onderzoeksopzet
11
2.1 2.2
Doel onderzoek: Onderzoeksvragen:
11 11
2.3 2.4
Subvragen: Methode van onderzoek:
11 12
2.5
Publicatie resultaten
13
3
Tijdsplanning
4
14
Begroting 4.1
5
5
1.1
Risico’s in de urenbegroting en/of tijdplanning
15 15
Onderzoeksovereenkomst
17
Beter Beschermd Plus (BB+) FACT-hulp
19 20
Ambulante spoedhulp MultiProblemGezinnen Plus(MPG+)
20 20
Onderwijs Opvang Voorzieningen Rotterdam (OOVR)
21
1
Inleiding 1.1
Aanleiding
In de notitie ‘Verdere vulling wijkteams regio Rijnmond en transformatie zorgaanbod J&O’ 1
opgesteld door de gezamenlijke J+O-aanbieders is sprake van een aanbod specialistisch ambulant dat momenteel om verschillende redenen nog niet ingezet wordt vanuit de wijkteams. De inkoop van deze producten wordt op dit moment nog gedaan door de Gemeenschappelijke Regeling van de samenwerkende gemeenten. In het AB van 18 september jl. is besloten dat half 2015 30 fte ingedaald moet zijn in de lokale wijkteams2. Hierbij is toegezegd ondermeer het aanbod specialistisch ambulant (“de plank”) te betrekken. Dit aanbod betreft de volgende onderdelen/producten: 1. FACT-hulp 2. Ambulante spoedhulp (inclusief Families First) 3. Beter Beschermd Plus (BB+) 4. Hulp gegeven binnen de Onderwijs Opvang Voorzieningen Rijnmond 5. MPG-plus 6. Ambulante hulp gekoppeld aan residentiële hulp De hulp betreft in totaal ongeveer 70 fte. Over welke hulp wel en niet kan indalen in het wijkteam en op welke termijn dit kan gebeuren, bestaan verschillende opvattingen. Vanzelfsprekend is het van belang om het proces van indalen zorgvuldig te laten verlopen. Het betreft immers de hulp aan jeugdigen in soms hele kwetsbare posities. Bovendien is van een deel van de projecten de effectiviteit vastgesteld in onderzoek en dient een verandering in werkwijze daarom zorgvuldig plaats te vinden. Aangezien er nog geen compleet beeld is van het aanbod op de plank, wordt dit beeld eerst gecompleteerd en verduidelijkt. De volgende informatie dient te worden verzameld:
1
“Verdere Vulling wijkteams regio Rijnmond en transformatie zorgaanbod J&O” , opstellers Instellingen J&O, dd. 13 juni 2014
2
Indien in deze notitie gesproken wordt over wijkteams bedoelen we ook ‘lokale teams’, ‘social teams’ etc. Sommige gemeenten hebben het immers anders georganiseerd en/of benoemen de teams anders.
5
• • • • • •
een overzicht van wat deze producten inhouden een beeld van de (extra) opleiding/training die nodig is voor de uitvoering van de betreffende onderdelen binnen een wijkteamsetting; de stand van zaken van het onderzoek naar het product en van de huidige status (evidence based, practice based, goed beschreven, etc.) een overzicht van het gebruik van deze producten per regiogemeente; een overzicht van het aantal fte dat ermee gemoeid is per instelling; een overzicht van aan welke randvoorwaarden de wijkteams moeten voldoen, om deze producten te kunnen laten indalen in die wijkteams.
Traject rond ambulant bij residentieel De ambulante hulp gekoppeld aan residentieel wordt niet meegenomen in het vooronderzoek. Dit omdat het vooronderzoek binnen zes weken dient te worden afgerond en er daarom geen ruimte is om de tientallen trajecten waaraan ambulante hulp gekoppeld zit binnen deze tijdsspanne mee te nemen. Voor ambulant bij residentieel wordt daarom in overleg met de portefeuillehouder en de instellingen een apart traject gevolgd.
1.2
Onderzoeksopdracht OBI
De afdeling Onderzoek &Business Intelligence (OBI) van de Service Organisatie Rotterdam (RSO) is gevraagd de verkenning en het hoofdonderzoek uit te voeren. Hierbij is afgesproken dat de werkgroep specialistisch ambulant3 zorg zal dragen voor factsheets van de verschillende producten waarin volgens een format de diverse producten staan beschreven. Het belangrijkste product wat OBI levert is een onderzoeksopzet op basis van de ingewonnen informatie. De verkenning door OBI is uitgevoerd tussen oktober en december 2014
1.3
Uitvoering en resultaten vooronderzoek
3
In de werkgroep specialistisch ambulant bestaat uit de onderzoekers, de gemeente en de zorgaanbieders. De werkgroep wordt voorgezeten door Thea Roelofs, directeur Stekjeugdhulp
6
Ten eerste is literatuuronderzoek gedaan naar de stand van zaken van bewezen effectiviteit van de verschillende producten. Wat we tot nu toe gevonden hebben is opgenomen in bijlage 1. en zal ook verkort worden opgenomen in de factsheets. Vervolgens hebben we 12 interviews gehouden met informanten van verschillende zorgaanbieders organisaties en beleidsmedewerkers vanuit de samenwerkende gemeenten Jeugdhulp Rijnmond. Het doel van deze interviews was om ideeën, verwachtingen en meningen te verzamelen die behulpzaam zijn bij het formuleren van een goede onderzoeksopzet. We hebben dus inhoudelijk deskundigen gesproken die gedetailleerd ingingen op de methodiek en werkwijze van de verschillende producten en beleidsmedewerkers van de samenwerkende gemeenten Jeugdhulp Rijnmond die vooral spraken over procedures en organisatie. De belangrijkste vraag aan een ieder was waar we in het onderzoek de nadruk op moeten leggen om tot een goed overzicht van voorwaarden te kunnen komen om de verschillende producten te laten uitvoeren vanuit de wijkteams. De antwoorden leverden een uiteenlopende reeks aan opmerkingen en suggesties op. Om een indruk te geven van de reikwijdte van de opmerkingen, hierbij een aantal illustraties. In hoofdstuk twee is de opgehaalde informatie vertaald in onderzoeksvragen en subvragen.
1.4
Illustratieve opmerkingen van respondenten over de ambulant specialistische producten:
Een gemeenteambtenaar beschreef het volgende dilemma voor het bestuur van zijn gemeente inzake het wel of niet opnemen van de verschillende ambulant specialistische producten binnen de wijkteams: ‘Ons bestuur is behoorlijk geschrokken van het feit dat van het gedecentraliseerde geld voor Jeugdhulp ongeveer driekwart bij de Gemeenschappelijke Regeling terecht komt. Wat blijft er over van de voorgespiegelde gemeentelijke verantwoordelijkheid? Met wat er nu overblijft voor de wijkteams is het heel lastig ze voldoende te bemensen. Er is daarom ook besloten dat de verschillende producten kunnen indalen, om de wijkteams daarmee wat robuuster te maken. Aan de andere kant bestaat er nog te weinig inhoudelijke kennis om te kunnen beoordelen of mogelijk waardevolle producten daardoor verloren gaan. We moeten oppassen dat we niet het kind met het badwater weggooien.
7
Een gedragswetenschapper van een zorgaanbieder wees op het inhoudelijke dilemma dat bepaalde producten die nu bovenwijks zijn, zich richten op hulp met drang, zoals BB+. ‘NU is er sprake van ‘good cop / bad cop’ : (in het geval van het product BB+ versus BJZ.) Dat is een duidelijke situatie voor cliënten. En ook voor de hulpverleners. Wat is het effect als dat onderscheid wegvalt in het wijkteam? Wat betekent dat voor de beeldvorming van wijkteams en de veiligheid van de werkers als er ook met drang gewerkt gaat worden?” Er spelen ook logistieke complicaties mee als bepaalde producten moeten worden uitgevoerd door wijkteams. Er zijn bijvoorbeeld producten zoals ambulante spoedhulp en MPG+, waarbij een zeer flexibele inzet van de werkers wordt verwacht. Bijvoorbeeld een 24 uurs bereikbaarheid. Een beleidsmedewerker zei hierover: ’’Qua fte. inzet verdeeld over de regio Rijnmond is het beperkt, maar het moet wel heel beschikbaar zijn en snel ingezet kunnen worden, op alle momenten van de dag. Kan je verwachten dat ieder wijkteam iemand heeft die daarop kan inspringen? Is dat dan wel efficiënt’? Een gedragwetenschapper maakte hierover de volgende opmerking: ‘De lastigheid in een wijkteam is dat als er een crisis is, dat een wijkteamlid zijn standaard werkzaamheden moet laten vallen, omdat hij of zij in eens naar zo’n gezin toe moet. Ze kunnen dan niet vol voor zo’n crisis gaan. Een crisis kan je er niet bij doen, maar daar moet je vol voor gaan.’ En dan speelt het probleem dat sommige producten als ‘evidence based‘ genoteerd staan. Van deze producten wordt verwacht dat ze volgens een ‘blueprint’ worden uitgevoerd. Zo zei een beleidsmedewerker: ’Heel veel programma’s die als effectief bewezen bekend staan (zoals FACT), werken met een strakke programmastructuur; een werkwijze waar men heel hard aan moet vasthouden om de onderbouwing te kunnen staven. De medewerkers worden daar speciaal voor opgeleid. Dat maakt zo’n programma vaak ook bewezen effectief. Dat is misschien tegenstrijdig met hoe we in wijkteams gaan werken.’
8
Ten slotte wordt het probleem gesignaleerd dat (nog) lang niet alle wijkteams binnen de samenwerkende gemeenten in de regio Rijnmond op eenzelfde wijze werken. Een beleidsmedewerker merkte op: ‘Als het ene wijkteam vindt dat ze 80 % van de problemen moeten kunnen oplossen en een ander vindt dat 50% voldoende is, dan heeft dat consequenties voor de kwaliteit van het wijkteam. Dat laatste team kan eerder geneigd zijn om toe te leiden naar specialistische hulp. Ik kan dat nog niet helemaal overzien maar dat lijkt me een belangrijk aspect.’ Met alle deze vragen, opmerkingen, zorgen en wensen hebben we in hoofdstuk drie een aantal onderzoeksvragen geformuleerd met daarbij een aantal subvragen verdeeld over verschillende thema’s.
9
10
2
Onderzoeksopzet 2.1
Doel onderzoek: •
Op basis van de resultaten van het onderzoek een weloverwogen beslissing kunnen nemen over de voorwaarden waaronder de verschillende specialistisch ambulante J+O-producten kunnen worden opgenomen binnen de organisatie van wijkteams binnen de samenwerkende gemeenten Jeugdhulp Rijnmond.
2.2
Onderzoeksvragen: •
Wat is de bestaansgrond van de verschillende producten? Welke problematiek bij
•
welke doelgroep wordt er benaderd ? Wat is de (verwachte) mate van overlap/ complementariteit tussen de verschillende specialistisch ambulante J+O-producten en de werkwijze van wijkteams binnen de samenwerkende gemeenten Jeugdhulp Rijnmond?
•
Welke mogelijkheden voor het opnemen van specialistisch ambulante J+Oproducten binnen de wijkteams binnen de samenwerkende gemeenten Jeugdhulp Rijnmond bestaan er en aan welke voorwaarden moet dan worden voldaan?
•
Hoe kan medio 2015 op een verantwoorde wijze 35 fte van de 70 fte specialistische ambulante J+O producten opgenomen worden binnen de wijkteams en hoe moet de verdeling dan gemaakt worden?
2.3
Subvragen:
Om de producten afgewogen te kunnen beoordelen zal in het onderzoek naar verschillende deelaspecten gekeken worden: de effectiviteit, organisatorisch/ logistieke mogelijkheden; vereiste methodische kennis en vaardigheden en het kostenaspect. Een aantal subvragen per thema zijn: Organisatorisch/ logistiek: •
In welke mate spelen verschillen in de opzet en uitvoering van wijkteams binnen de samenwerkende gemeenten Jeugdhulp Rijnmond mee in de mogelijkheid om de producten te laten indalen?
11
•
Welke garanties zijn er binnen een wijkteam voor crisisinterventie? Hoe kan een wijkteam het zo organiseren dat ze er op tijd bij is, zoals vereist voor bijvoorbeeld het product ambulante spoedhulp?
•
Hoe kunnen met name de kleinere wijkteams er zorg voor dragen dat er een 24 uurs beschikbaarheid is?
•
Wat zijn de consequenties voor de veiligheid bij de verschillende opties?
Methodisch kennis en vaardigheden: •
In welke mate gaat het om dusdanig methodisch specialistisch vaardigheden, die niet van ‘generalisten in het wijkteam verwacht mag worden, of gaat het om specialistische kennis die goed overdraagbaar is?
•
Welke vakinhoudelijk begeleiding is nodig om deze producten te kunnen uitvoeren?
Kostenaspect/ efficiëntie: •
Hoe verhouden zich de kosten van de verschillende producten bovenwijks uitgevoerd of geïntegreerd vanuit wijkteams?
Effectiviteit: •
Aan welke basisvoorwaarden moeten wijkteams voldoen om de kwaliteit van de
•
verschillende producten te kunnen bieden? Welke eisen worden gesteld om te garanderen dat kan worden vastgehouden aan de methodiek die wordt toegepast binnen de producten?
2.4
Methode van onderzoek:
Bestudering van beleidsdocumenten en of andere schriftelijke bronnen over de kaders en uitgangspunten van de betreffende producten. Aandacht zal worden besteed aan ervaringen in andere steden met soortgelijke producten in relatie tot de organisatie van wijkteams.
12
Zover nog niet bekend zal kwantitatieve informatie worden opgevraagd bij de verschillende zorgaanbieders en verschillende samenwerkende gemeenten over het historisch gebruik en/of vraag naar de verschillende producten. In totaal zullen per product vijf semi-gestructureerde interviews worden afgenomen. Het gaat daarbij om een mix van uitvoerenden, gedragswetenschappers en beleidsmedewerkers. Tevens zullen hierna zes ambtenaren uit verschillende samenwerkende gemeenten in de regio Rijnmond worden geïnformeerd over de uitkomsten en geïnterviewd In het totaal zullen er 30 interviews worden afgenomen. De interviews worden opgenomen en samengevat.
2.5
Publicatie resultaten
OBI levert een eindrapportage waarin de resultaten van het onderzoek uitvoerig worden toegelicht. Ook zal er een power-point presentatie beschikbaar zijn voor het presenteren van de resultaten. Het is aan de gezamenlijke beleidsmedewerkers om op basis van de resultaten van het onderzoek te komen tot een voorstel voor de eigen lokale bestuurders en het AB GRJR
.
13
3
Tijdsplanning
Activiteit
Weeknummers en jaar
VOORBEREIDING ONDERZOEK
01-04
DATAVERZAMELING
06-20
2015
RAPPORTAGE
21
2015
14
2015
4
Begroting Activiteit Aantal uren
(Eventueel in €)
VOORBEREIDING ONDERZOEK
literatuurstudie
10
Maken vragenlijst/itemlijst
10
DATAVERZAMELING Voorbereiden interviews
15
Face-to face interviewen (31x)
62
18 155
Uitwerken interviews/aantekeningen Documentenonderzoek
15
Reistijd
30
Rapportage / presentatie
128
INTERN OVERLEG Intern overleg
19
Overleg opdrachtgever
8
TOTAAL
4.1
470
Risico’s in de urenbegroting en/of tijdplanning
Als activiteiten later starten dan gepland, kan dit vertraging opleveren voor de onderzoeker en dat kan consequenties hebben voor de planning. Ook is het mogelijk dat binnen de ontwikkeling van wijkteams gaandeweg beleidsaccenten verlegd worden. In overleg met de opdrachtgever zullen eventuele wijzigingen worden aangebracht in de opzet en planning.
15
5
Onderzoeksovereenkomst
O&BI Rotterdam 1
De opdrachtgever Cluster MO in deze vertegenwoordigd door Onno de Zwart, Programmadirecteur 3 decentralisaties verleent aan:
2
De opdrachtnemer Dienstencentrum Onderzoek en Business Intelligence (O&BI) van de Rotterdamse Serviceorganisatie, gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door Frouwkje de Waart, teamleider Onderzoekers
3
De opdracht tot het uitvoeren van het onderzoek naar: Mogelijkheden voor het opnemen van ambulant-specialistische producten Jeugd-en Opvoedhulp binnen wijkteams in Rotterdam en de regiogemeenten.
B
Het veronderstelde eindproducten zal zijn: • •
4 a
eindrapportage power point presentatie van de uitkomsten (zowel aan de beleidsmedewerkers en het ABGRJR)
De afspraken De opdracht wordt uitgevoerd door Dick Butte en Cathelijne Mielo. Dick Butte is tevens contactpersoon met betrekking tot deze opdracht.
b
Het onderzoek wordt gestart op 01-02-2015 en eindigt met de oplevering van de overeengekomen eindproducten op uiterlijk 01-06-2015.
d
Het aantal uren ten behoeve van het onderzoek worden begroot op: 470
e
De opdrachtgever verklaart zich verantwoordelijk voor het creëren van de randvoorwaarden die nodig zijn om de hierboven omschreven werkzaamheden te kunnen uitvoeren.
17
f
In geval van een opdracht binnen de gemeentelijke organisatie van de gemeente Rotterdam zijn de Algemene leveringsvoorwaarden, interne dienstverlening van de Serviceorganisatie Rotterdam van toepassing, alsmede de aanvullende leveringsvoorwaarden van O&BI. In geval van een opdracht van buiten de gemeentelijke organisatie van de gemeente Rotterdam zijn de Algemene leveringsvoorwaarden, externe dienstverlening van de Serviceorganisatie Rotterdam van toepassing, alsmede de aanvullende leveringsvoorwaarden van O&BI. De leveringsvoorwaarden zijn na te lezen op: http://www.rotterdam.nl/leveringsvoorwaardenrso.
Rotterdam, 15 januari 2015
De opdrachtgever
De opdrachtnemer
Onno de Zwart Programmadirecteur 3 decentralisaties Cluster MO
Frouwkje de Waart Teamleider Onderzoekers Rotterdamse Service Organisatie
Wilma Klaus Demand manager Cluster MO
18
Opbrengsten proeftuinen Decentralisatie Jeugdzorg regio Rijnmond 2012-2013
Bijlage 1: Literatuur over effectiviteit producten ambulant specialistische Jeugd en Opvoedhulp Beter Beschermd Plus (BB+) Stand van zaken effectiviteit Het methodisch werken volgens de Deltamethode heeft een positief effect op de duur van de OTS, de kans op uithuisplaatsing en de duur daarvan. Wanneer de gezinsvoogd samen met de opvoeders van de jeugdige concrete opvoedingsdoelen stelt in het Plan van Aanpak, hangt dit samen met een verkorting van de duur van de OTS met 8 maanden. Terwijl een toename van de werkervaring van de gezinsvoogd met één jaar gerelateerd is aan een verlenging van de duur van de OTS met een halve maand, blijkt elk extra jaar werkervaring met de Deltamethode juist samen te gaan met een verkorting van de duur van de OTS met 3 maanden. Verder betekent een Plan van Aanpak dat is opgesteld volgens de Deltamethode een halvering van de kans op een uithuisplaatsing. Wanneer er in het Plan van Aanpak bovendien concrete opvoedingsdoelen worden gesteld, kan de duur van de uithuisplaatsing met 14 maanden worden verkort. Hoewel het werken met het Plan van Aanpak en andere hulpmiddelen behorend bij de Deltamethode door een deel van de gezinsvoogden als een ‘administratieve last’ wordt ervaren, tonen de onderzoeksuitkomsten het belang van deze methodische werkwijze aan 4
.
BB+ is een doorontwikkeling van de in de jeugdzorg gehanteerde Deltamethode. Uit onderzoek in Rotterdam komt naar voren dat BB+ zorgt voor; een meer cliëntgerichte jeugdbescherming, een betere borging van de veiligheid van het kind , een afname van het aantal lopende ondertoezichtstellingen (OTS), een afname van het aantal rekesten machtiging uithuisplaatsing (UHP) bij de Raad voor kinderbescherming, en een afname van de noodzakelijke zorgzwaarte. Daarnaast zorgt BB+ er hoogstwaarschijnlijk voor dat het aantal nieuwe OTS’en en 5
UHP’en daalt . Beide methodes zijn nog niet erkend door het NJI.
4
Stams, G.J.J.M., Top Eem van der, M., Limburg, S., Vugt van E.S., Laan van der, P.H. (2010) Implementatie en doelmatigheid van de Deltamethode Gezinsvoogdij. Onderzoek naar de invloed van de Deltamethode Gezinsvoogdij op het verloop van de ondertoezichtstelling. Amsterdam: Kohnstamm Instituut 5 VanMontfoort (2014) Uitvoering en impact van doorontwikkeling Beter Beschermd Plus.
Opbrengsten proeftuinen Decentralisatie Jeugdzorg regio Rijnmond 2012-2013
19
FACT-hulp Stand van zaken effectiviteit Op dit moment ontbreekt nog hard bewijs voor de effectiviteit van FACT en ACT bij kinderen en jongeren. Hoewel verschillende publicaties wijzen op gunstige effecten van ACT bij deze doelgroep (Kwaak & Kramer, 2009; McCrew & Danner, 2009; Ahrens e.a., 2007), zijn nog geen effecten aangetoond door middel van gecontroleerde effectstudies. Hardere bewijzen zijn er wel voor de werkzaamheid van ACT bij cliënten met een eerste psychose (Craig e.a., 2004; Nordentoft et al., 2002/2003; Power et al., 2007; Verhaegh, 2009), waarbij de doelgroep voor een groot deel uit adolescenten bestaat (Hendriksen-Favier, 2011).
Ambulante spoedhulp Stand van zaken effectiviteit Families First is een interventie van het type 'Intensieve Pedagogische Thuishulp', intensieve ambulante hulp die in de eigen leefomgeving van het gezin wordt uitgevoerd. In de Databank Effectieve Jeugdinterventies zijn verschillende andere interventies van dit type opgenomen als goed onderbouwd, waaronder: Jeugdhulp Thuis, Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling, Directieve Thuisbehandeling, Orthopedagogische Video Gezinsbehandeling en Praktisch Pedagogische Gezinsbegeleiding. Families First is effectief bevonden volgens de eerste aanwijzingen door het NJI 6. Ambulante spoedhulp is een andere vorm van crisis interventie. Deze interventie is nog niet erkend door het NJI.
MultiProblemGezinnen Plus(MPG+) Stand van zaken effectiviteit Er is nog geen effectiviteitsstudie gedaan naar MPG+ wel heeft de Gemeente Rotterdam de voortgang van de pilot gemonitord7. Hierbij zijn registratiegegevens gebruikt van 40 gezinnen. Is gebruik gemaakt van vragenlijsten, dossieronderzoek en voortgangsrapportages. In november 2013 begeleidden de coaches 44 gezinnen. Tien begeleidingstrajecten zijn inmiddels beëindigd. Zes zijn er positief afgesloten omdat de gezinnen zich grotendeels zelf weer konden redden. Drie gezinnen zijn verhuisd en in één gezin zijn de kinderen uit huis geplaatst. Daardoor is voor hen het traject gestopt. Bij 21 kinderen is de Ondertoezichtstelling (OTS) niet verlengd omdat de ernstige problemen in de
6
NJI (2014) Families first; http://www.nji.nl/nl/Databanken/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies/Erkendeinterventies-Families-First. 7 Gemeente Rotterdam (2014) Factsheet Pilot Multiprobleemgezinnen.
20
Opbrengsten proeftuinen Decentralisatie Jeugdzorg regio Rijnmond 2012-2013
gezinnen zijn opgelost en de kinderen niet meer bedreigd worden in hun ontwikkeling. In veel gevallen zien de gezinscoaches een verbetering van de opvoedingsvaardigheden van vooral de moeders. De moeders gaan hun kinderen aanspreken op hun gedrag als ze zien dat de coaches dat ook doen. Kenmerkend voor de MPG+-werkwijze is de directieve aanpak, waarbij de coach gerichte vragen stelt en sterk stuurt op concrete doelen waar het gezin iets aan heeft. De MPG+aanpak leidt ook tot minder overlast voor de maatschappij en tot minder politiecontacten.
Onderwijs Opvang Voorzieningen Rotterdam (OOVR) Stand van zaken effectiviteit Er zijn geen studies bekend naar de effectiviteit van de OOVR. Wel zijn cijfers bekend over de uitstroom van OOVR. In 2012-2013 zijn 263 leerlingen uitgestroomd. 56% van de leerlingen is uitgestroomd naar regulier onderwijs. 36% van de leerlingen is teruggekeerd naar de oude school. 10% van de leerlingen gaat naar het speciaal onderwijs (cluster 3 en 4). 21% van de leerlingen belandt thuis.
Opbrengsten proeftuinen Decentralisatie Jeugdzorg regio Rijnmond 2012-2013
21