Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes Marie Hildebrandt
bron Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes. Van Holkema & Warendorf, Amsterdam z.j. [1915].
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/hild004moed01_01/colofon.htm
© 2005 dbnl
t.o. 5
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
7
Moeder de Gans Baker- en kinderrijmpjes
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
9
[Ik zal je wat vertellen]
K zal je wat vertellen Van Joosje en van Jelle; Jelle schoot de konijnen dood En Joosje verkocht de vellen.
[Vrouw Jansen at geen mager vleesch,] VROUW JANSEN at geen mager vleesch, Haar man hield niet van vet, Ze zochten elk hun deel eruit En hadden beiden pret.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
10
[Horte page,]
HORTE page, Zie gezage, Op en neer, Heen en weer.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
11
Afteldeuntjes [Jeune, miene makke,] JEUNE, miene makke, Olie koeken bakke; Vrouw kookt brei, Af zijt gij.
[Aane, mane, moone, muite,] AANE, mane, moone, muite, Tikke, takke, toone, tuite, Heer, vrouw, kneg, Wieke, wakke, weg, Hoevele?
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
12
[Loeloe, het herderinnetje,]
OELOE, het herderinnetje, Dat is haar schaapjes kwijt; Ze kan ze nergens vinden, Ze zoekt ze al zoo'n tijd. Nu gaat ze naar den wijzen raaf In 't diepe, diepe woud. Die weet voor alles, alles raad En is wel honderd jaren oud. Hij zegt - waar of je schaapjes zijn, Dat weet ik zeker wel, Zoek jij maar goed, dan vindt je ze Elk in haar eigen vel.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
13
[Ju ju paardje,]
JU ju paardje, En jij moet naar den stal, De koetjes eten 't hooi op En jij krijgt niemendal.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
14
[Eia poppeia,] EIA, poppeia, En lust ons kindje pap, Als 't kindje dan geen honger heeft, Dan lust het wel de kat.
Een spelletje *
TREK aan de bel, Klop aan de deur, Doe het hekje open En kom binnen.
*
Bij dit rijmpje wordt achtereenvolgens aan het haar getrokken, op het voorhoofd geklopt, een tik tegen de neus gegeven en den vinger in den mond gestopt.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
15
[Mary had een schaapje fijn,] MARY had een schaapje fijn, Met wol zoo zacht als zij, En waar je Mary wand'len ziet, Het schaapje is er bij. 't Gaat morgens vroeg al met haar uit, Dan draven z'in de wei. Soms loopt het aan een lichtblauw koord, Maar dikwijls speelt het vrij. En ook naar school gaat het soms mee, Dan wacht het voor de poort, Tot het twaalf uur geslagen heeft En 't Mary's stem weer hoort. Hoe komt dat schaapje, vraag je vast, Altijd zoo lief en trouw? Wel, Mary zorgt zoo goed voor haar, Of 't dat niet wezen zou!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
16
[Luister, een klein, klein liedje,] LUISTER, een klein, klein liedje, Van nul en geener waard', Vier en twintig lijsters, Die zaten in een taart. Toen de taart gesneden werd, Zongen z' allen luid, De koning hoorde het gezang En kwam de troonzaal uit. De koningin zat in den tuin, De hofstoet om haar heen, Maar allen snelden naar de taart En lieten haar alleen. De vogels gingen vliegen, Met taart en al, héél snel, En als je gauw gaat kijken, Dan zie je ze nog wel.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
17
[Suja, suja kindeke,]
SUJA, suja kindeke, 't Papje staat in 't spindeke, Suja, suja, wittebrood, Morgen is ons kindeke groot.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
18
[Gij klikspaan, boterspaan,]
IJ klikspaan, boterspaan, Durft niet door mijn straatje gaan; 't Hondje zal je bijten, 't Katje zal je krabben, 't Vogeltje zal je pikken, Al met zijn scherp, scherp snaveltje, Dat komt van al je klikken.
[Holderdebolder] HOLDERDEBOLDER Liep over den zolder, Daar kwamen zeven landsheeren, Die konden Holderdebolder niet keeren. (De wind.)
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
19
[Ons kleine Kapoentje]
ONS kleine Kapoentje Verloor er haar schoentje Al op den weg naar huis. Och jé, dat is een kruis! Hoe moet ze nu loopen, Hoe moet ze nu gaan, Wie heeft er thuis nog een schoentje staan?
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
20
[Op een dag van mist en regen]
OP een dag van mist en regen Kwam ik Pieter Koning tegen; Pieter Koning sprak mij aan En is met mij meegegaan. Maar in 't zelfde oogenblik Werd de mist wel eens zoo dik; 'k Zocht en riep nog menig keer, Maar nooit zag 'k Pieter Koning weer.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
21
[Drie poesjes, drie snoesjes,] DRIE poesjes, drie snoesjes, Verloren hun wantjes; Nu kwamen ze thuis Zonder iets aan hun handjes. O moesje, o moesje, Zoo riep nu elk poesje, Weg zijn onze wantjes, Miauw, o, miauw! Foei, zei toen de moeder, Naar bed toe, gauw, gauw! De poesjes, de snoesjes, Die vonden hun wantjes; Ze deden ze netjes Aan alle zes handjes. O moesje, o moesje, Zoo riep nu elk poesje, Hier zijn onze wantjes, Miauw, o, miauw! Kom hier, lieve schatjes, Zei moeder toen gauw.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
22 De poesjes, de snoesjes, Die kregen een papje, Maar ach, aan hun wantjes Kwam ook wat van 't hapje. O moesje, o moesje, Zoo riep nu elk poesje, Nu zijn onze wantjes vol vlekken, miauw! O moesje, o moesje, Miauw, o miauw! Nu moesten ze wasschen En spoelen en drogen; En moeder, heel streng, Keek geducht uit haar oogen. Maar na een kwartiertje Van vlekken geen ziertje; Toen kregen ze samen Een staart kabeljauw, En elk van de poesjes Riep: Dank U, miauw!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
23
[Palm palm Paschen,]
PALM palm Paschen, Hei koerei, Over éénen Zondag Dan hebben wij een ei. Eén ei is géén ei, Twee ei is een half ei, Drie ei is een paaschei.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
24
[Jantje en Jannetje togen saâm] JANTJE en Jannetje togen saâm Vroeg naar de bron om water, Ze rolden beiden naar beneê Een oogenblikje later. Ze lachten niet, ze huilden niet, Ze deden heel verstandig, De een verbond de ander's wond, Dat deden ze heel handig.
[Vischje leggen, niemand zeggen,]
VISCHJE leggen, niemand zeggen, Den heelen nacht heb ik gewaakt, Twee paar schoenen heb ik gemaakt Voor de jonge heeren; Betalen zal 'k ze leeren; Hier aan 't einde van het meer Leg ik mijn vischje neer.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
25
[Op Maandag geboren, blond van haar,]
P Maandag geboren, blond van haar, Dinsdags-kindje van zessen klaar, Op Woensdag, donker en vol verdriet, Op Donderdag oogjes vergeet-me-niet. Op Vrijdag een rakker, maar o, zoo lief, Op Zaterdag moeder's hartedief. Maar wie er op Zondag wordt geboren, Die is boven allen uitverkoren.
[Daar stond een juffertje aan de deur,] DAAR stond een juffertje aan de deur, Met een sneeuwwit schortje veur; En hoe langer ze stong, Hoe meer ze vergong. (Een brandende kaars).
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
26
[Luilak, beddezak,]
UILAK, beddezak, Staat om negen uren op; Negen uren, hallef tien, Dan is luilak eerst te zien.
[Ei, wie kan de zevensprong,] EI, wie kan de zevensprong, Ei, wie kan ze dansen! Is 't er dan geen eene man, Die de zeven sprongen kan? Dat 's ééne, Dat 's tweeê, enz.
[Wie kan me zeggen,] WIE kan me zeggen, Hoe ik naar Wormerveer moet gaan; Eén voet op en één voet neer, Zoo gaat men naar Wormerveer.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
27
[Koningskaarsje, lik mijn aarsje,]
KONINGSKAARSJE, lik mijn aarsje, Koningskaarsje, beentje! Al wie daar niet over kan, Dien gooi ik met een steentje.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
28
[Dokter Foster ging uit wandlen]
DOKTER Foster ging uit wandlen Met zijn nieuwe pakje aan, Maar er kwamen dikke wolken, Juist toen hij naar huis wou gaan. Uit de wolken kwam de regen, Uit den regen kwam een plas, En nu moet je toch eens kijken, Hoe dom die dokter Foster was.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
29
[Kukeleku, een ei, een ei,] KUKELEKU, een ei, een ei, Zoek maar, zoek maar, je kunt er niet bij; Niet in de struiken, daar is het te dicht, Niet op de paden, daar is het te licht, Niet op de daken, daar is het te glad, Niet bij den vijver, daar is het te nat. Niet in het bosch, daar is het te stil, Ik leg mijn eitjes waar ik wil.
[Wie bakt met mij een eiertaart,] WIE bakt met mij een eiertaart, Ik heb vier eieren bewaard; Twee krijgt Jantje, twee krijg jij En de taart, die is voor mij.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
30
[Tik-tak, tik-tak,]
TIK-tak, tik-tak, Er klimt een muisje op het dak; En dat zwaait er met z'n staartje En dat likt eens aan z'n baardje; De klok slaat één, de klok slaat twee, Nu springt ons muisje naar beneê.
[Een kleine muis, een kleine muis,] EEN kleine muis, een kleine muis, Die voelt zich overal tehuis. Wanneer hij maar wat kruimpjes vindt, Hoe vroolijk is dan 't muizekind! Maar als de kast gesloten is, Dan is het met ons muisje mis.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
31
[Ra, ra, wat is dat?]
A, ra, wat is dat? Een zwart, zwart duveltje, of een kat? Twee oogen zoo fel, een mondje zoo wijd, Ons poesje kan eten en drinken altijd.
[De kater van de buren] DE kater van de buren Zit urenlang te turen Al voor een muizengaatje Beneden in het straatje. Maar als de slaap zijn oogen sluit, Dan komen alle muisjes eruit.
[Poesje - mauw, poesje - mauw,] POESJE - mauw, poesje - mauw, In de kast staat kabeljauw; Denk er aan, wie snoept krijgt straf, Dus mijn poesje, blijf eraf!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
32
[Tusschen Keulen en Parijs]
TUSSCHEN Keulen en Parijs Leidt de weg naar Rome. Al wie met ons mee wil gaan, Die moet onze manieren verstaan, Zóó zijn onze manieren!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
33
Zóó wascht Jan z'n handjes schoon, Bei z'n handjes, bei z'n handjes, Zóó wascht Jan z'n handjes schoon, Bei z'n handjes schoon. Zóó wascht Mien haar jurkjes net, Al haar jurkjes, al haar jurkjes, Zóó wascht Mien haar jurkjes net, Al haar jurkjes net.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
34
Zóó gaat Lotje met de tasch Vroeg naar school toe, vroeg naar school toe, Zóó gaat Lotje 's morgens vroeg Met de tasch naar school. Zóó komt Hansje uit de school, Uit de school t'rug, uit de school t'rug, Zóó komt Hans om twaalf uur Springend uit de school.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
35
[Ais een aapje, dat eet uit zijn poot,]
IS een aapje, dat eet uit zijn poot, B is een bakker, die bakt voor ons brood; C is Charlotte, die drinkt chocolaad, D is een dame, die drentelt op straat. E is een ezel, die gaat naar het land, F is een fruitvrouw met fruit in haar mand. G is een geitje en Gijs staat er bij, H is een held met een houwer op zij. I is een inktpot, waar Izaak uit schreef, J is een jasje, dat kreeg ik van neef. K is een koopman, die koffie verzond, L is een landman, die leeuwrikken vond. M is een molen, die waait door den wind, N is een nestje, dat Nicolaas vindt. O is een otter, die zwemt in het meer, P is een papje, dat pikt aan een peer. R is een roover, die appelen steelt, S is een scheepje, waar Steven mee speelt. T is een trommel, die tante mij schonk, U is een uiltje, dat zit op een tronk. V is een visscher met visch in zijn schuit, W is een wagen, daar rijd ik mee uit. IJ is een ijsbeer, die wit is van vel, Z is een zeeman, die zegt u vaarwel!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
36
[Magdaleentje eet voorzichtig] MAGDALEENTJE eet voorzichtig Hap voor hapje van haar papje Uit haar porseleinen napje En zij blaast er zachtjes bij. Als ze omkijkt - 't is geen grapje Weg vlucht Leentje met haar papje In haar porseleinen napje Aan het monsterdier voorbij.
[Harlekijn wil altijd dansen,]
HARLEKIJN wil altijd dansen, Altijd dansen wil hij maar, Alles danst aan Harlekijntje, Zelfs zijn broekje en zijn haar.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
37
[Een, twee,] EEN, twee, Kopje thee; Drie, vier, Glaasje bier; Vijf, zes, Kurk op de flesch; Zeven, acht, Soldaat op wacht; Negen, tien, 'k Heb een dief gezien; Elf Je bent hem zelf!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
38
[Poesje in de boomen,] POESJE in de boomen, Naar onder zal je komen; Je zit daar op dien hoogen tak Nog hooger dan op 't hoogste dak En denk eens, dat die tak nu brak Wat zou daar dan van komen!
[Kat, kat, kater,] KAT, kat, kater, Sprong in 't water, Wou 'n vischje vangen En bleef in 't netje hangen.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
39
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
41
[Een, twee, drie, vier, vijf,] EEN, twee, drie, vier, vijf, Vischje, vischje, blijf; Mijn moeder heeft gezeid, Als ik jou niet vang, Krijg ik met de tang.
[Overdag vol] OVERDAG vol En 's nachts hol. (Een schoen).
[Een hoofdje als een knikkertje,] EEN hoofdje als een knikkertje, Een lijfje als een bikkeltje, Twee beenen als een ooievaar, Wat is 't? Dat raadt ge in geen jaar! (De tang).
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
42
[Sinte Katrijne]
INTE Katrijne Laat de zonne schijnen, Laat de regen overgaan, Dat de kindertjes spelen gaan.
['s Zondags ter kerke,] 's ZONDAGS ter kerke, 's Maandags werken, Dinsdag schuieren, Woensdag luieren, Donderdag stoken, Vrijdag koken, Zaterdag flink in 't bad, Alle dag wat.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
43
[Ding, dong, dut,]
DING, dong, dut, Poesje in de put; Wie gooide haar erin? Jantje Jollin, Wie haalde haar eruit? Pietje Polluit. O, wat een stoute jongen, die Jan, Dat hij een poes zoo plagen kan; O, wat een goede jongen die Piet, Dat hij poes in het putje niet liet.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
44
[Wie weet waar Willem Wever woont?] WIE weet waar Willem Wever woont? Willem Wever woont wijd weg, Wijd weg woont Willem Wever.
[Er was eens een oude vrouw, die woonde in een schoen;] ER was eens een oude vrouw, die woonde in een schoen; Ze had wel dertig kinderen, ze wist niet wat te doen; Doordat de schoen zoo vol was, scheurde soms het leer, Dan haalde zij een lapper, die lapte hem weer.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
45
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
47
[Dit is het huis van Adriaan.]
DIT is het huis van Adriaan.
2. Dit is het graan, Dat lag in het huis van Adriaan.
3. Dit is de rat, Die at van het graan, Dat lag in het huis van Adriaan.
4. Dit is de kat, Die doodde de rat, Die at van het graan, Dat lag in het huis van Adriaan.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
48
5. Dit is de hond, Die plaagde de kat, Die doodde de rat, Die at van het graan, Dat lag in het huis van Adriaan.
6. Dit is de koe met de kromme hoorn, Die stootte den hond, Die plaagde de kat, Die doodde de rat, Die at van het graan, Dat lag in het huis van Adriaan.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
49
7. Dit is het meisje, dat zat in het koren, Dat molk de koe met de kromme hoorn, Die stootte den hond, Die plaagde de kat, Die doodde de rat, Die at van het graan, Dat lag in het huis van Adriaan.
8. Dit is de man, die zijn jas heeft verloren, Die kuste het meisje, dat zat in het koren, Dat molk de koe met de kromme hoorn, Die stootte den hond, Die plaagde de kat, Die doodde de rat, Die at van het graan, Dat lag in het huis van Adriaan.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
50
9. Dit is de dominé, netjes geschoren, Die trouwde den man, die zijn jas had verloren, Die kuste het meisje, dat zat in het koren, Dat molk de koe met de kromme hoorn, Die stootte den hond, Die plaagde de kat, Die doodde de rat, Die at van het graan, Dat lag in het huis van Adriaan.
10. Dit is de haan, die je 's morgens kunt hooren, Die wekte den dominé, netjes geschoren, Die trouwde den man, die zijn jas had verloren, Die kuste het meisje dat zat in het koren, Dat molk de koe met de kromme hoorn, Die stootte den hond, Die plaagde de kat, Die doodde de rat, Die at van het graan, Dat lag in het huis van Adriaan.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
51
11. Dit is de boer, die zaaide het koren, Die kocht den haan, dien je 's morgens kunt hooren, Die wekte den dominé, netjes geschoren, Die trouwde den man, die zijn jas had verloren, Die kuste het meisje, dat zat in het koren, Dat molk de koe, met de kromme hoorn, Die stootte den hond, Die plaagde de kat, Die doodde de rat, Die at van het graan, Dat lag in het huis van Adriaan.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
52
[In 't circus Carré]
N 't circus Carré Doet alles flink mee; Laat ze maar gaan, De koe over de maan, De hond over den stok, De stok over de fiedel, Tiedel dom diedel. En de lepel, al heeft ze geen zin, Moet ook mee het circus in.
[Sinte Maarten heeft een koe,] SINTE Maarten heeft een koe, Die komt onzen heilige toe; Is-ie vet, of is-ie mager? Breng hem aanstonds bij den slager. Hier woont o, zoo'n rijke man, Die ons wel wat geven kan. Open, open gauw de deur, Arme kinders staan der veur.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
53
[A Appeltaartjes;] A APPELTAARTJES; B beet er in C Christientje, D Dora E eten ervan. F Frederik, G geeft ze, H heeft ze, J Johannes K kaapt ze; L leent ze M Maria N neemt ze O opent ze. P praat erover; Q Quirinus R raapt ze op S Steelt er een T telt ze U Ukeltje V vraagt erom. W weg er mee! X Y Z komen te laat, Weg is weg, wie schaft er raad?
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
54
[Jantje moet een nieuw broekje hebben,] JANTJE moet een nieuw broekje hebben, Zijn oude is er versleten; Waar halen we geld voor een nieuw vandaan, Zijn moeder is het vergeten. En Jantje zijn schoenen zijn ook niet meer heel, Z'n kousen, die zitten vol gaten; En kijk eens zijn buisje, en kijk eens zijn das, Dat kunnen we zoo toch niet laten! En Jantje zijn maagje moet ook wat gestopt, Daar is het zoo leeg van binnen, Kom, flink aan het werk, er is heel wat te doen, Waar zullen we 't eerst mee beginnen? Ik neem er zijn maagje, ik neem er zijn buis, Jij neemt er zijn kousevoeten, En in een paar uur is ons Jantje weer heel, We kunnen wel als we moeten!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
55
[Drie dikke muizen,] DRIE dikke muizen, Die gingen verhuizen. Dat was een gestommel Over doos en trommel. De meid, die 't hoort, Wordt in 't koken gestoord; Zij de straat op, heel vlug, Nooit komt ze meer terug.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
56
[Kleine Tom Smit, een echte kwajongen,]
KLEINE Tom Smit, een echte kwajongen, Komt met boog en pijl hier aangesprongen; Hij hoort in 't groen gekwinkeleer En denkt, dat vogeltje schiet ik neer. Maar een kleine jongen van één voet hoog Schiet nooit zoo vlug een pijl uit zijn boog, Dat een vogeltje, klein en fijn en teer, Niet omhoog zou wezen nog héél veel eer!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
57
[Kersavondje, Kersavondje,] KERSAVONDJE, Kersavondje, Mijn moeder kookt rijstebrij; Mijn vader slacht een pekelharing En 't kopje dat is voor mij.
[Weet je wel waar Jansen woont?] WEET je wel waar Jansen woont? Jansen woont om 't hoekje; Jansen heeft zijn geld verkocht Voor een zijen doekje.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
58
Oude raadsels. [Boven in den hemel] BOVEN in den hemel Daar hangt een zak met zemels, Daar is geen eene wijze man, Die de zemels tellen kan. (De Sterrenhemel).
[Jan de Bruin] JAN de Bruin Zat in den tuin; Hij had geen paard of ploeg En toch bouwde hij land genoeg. (De mol).
[Ik ken 'n plank] IK ken 'n plank Van goddank; 't Is geen iepen en geen essen, Je zou 't niet raden, al was je met je zessen. (Een ijsschots)
[Iep, rip, ripe] IEP, rip, ripe, Geel bin de pipe, Zwart is 't gat, Daar de gele pipe in zat. (Een peen).
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
59
[Dit is het portret van Bobby m'n vriend,]
DIT is het portret van Bobby m'n vriend, Die o zoo dikwijls straf verdient. Gisteren kreeg hij een pak voor z'n broek, Vandaag staat hij bijna een uur in den hoek. En weet je wat hij heeft gedaan? Gisteren liet hij zijn boterham staan, En vandaag sneed hij al zijn krullen af, Nu, zeg eens - verdient dan mijn Bobby geen straf?
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
60
[Zoo rijden de vrouwen]
ZOO rijden de vrouwen Met haar wijde mouwen, Zoo rijden de juffertjes Met haar mooie pantoffeltjes.
Zoo rijden de heeren Met hun bonte kleeren; Hop, hop, In gallop, Zoo rijden de heeren!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
61
Zoo rijdt Jan de akkerman Met zijn huurpaard achterân; Ju, ju zeggen ze dan! Zoo rijdt Jan de akkerman Achterân.
[Jan, span ân] JAN, span ân Drie rotten voor den wagen; Daar kan Jan zoo hard mee jagen; Veuruut, achteruut, Jan die rijdt de poorte al uut.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
62
[Er waren zeven zusterkes,] ER waren zeven zusterkes, Die bakten saâm een taart, Ze bakten zeven dagen lang, Met reuzensnelle vaart. Er ging tien pond rozijnen in En twintig pond sukade; En hoeveel krenten? 'k Tel ze niet, Dat geef ik je te raden. En toen de taart gebakken was, Toen aten zij zich zat; Loop hard, dan is ze nog niet op En krijg je ook nog wat!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
63
[Dolly, Dolly, we willen thee,]
DOLLY, Dolly, we willen thee, Dolly breng den ketel mee, Dolly, stook het vuur wat op, Haal wat kolen uit het hok. Dolly, haal wat melk in 't kannetje Uit de keukenkast, bij Jannetje; Ja, zegt Dolly, 'k zet wel thee, Maar helpt dan iedereen wat mee?
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
64
[Hoort nu, hoort, wat druk geluid!] HOORT nu, hoort, wat druk geluid! De Zomer komt en alles loopt uit; Oud en jeugdig, leelijk en mooi, Bedelaars, rijkelui, kleurig van tooi.
[Mooi meisje, mooi meisje, waar ga je naar toe?] MOOI meisje, mooi meisje, waar ga je naar toe? Ik ga naar de weide en melk er de koe. Mooi meisje, mag ik met je gaan? Gewis mijnheer, wat ligt daar aan! Wat is je vader, mooi meisje mijn? Mijn vader, mijnheer, hoedt schaap en zwijn. En krijg je, mooi meisje, een bruidsschat mee? Mijnheer, mijn gezichtje geldt wel voor twee. Het spijt me, lief kind, maar dan trouw ik je niet, Geen mensch, mijnheer, die 't u vroeg, is het niet?
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
65
[Schaapje, mijn schaapje,]
SCHAAPJE, mijn schaapje, Heb je ook wat wol? Ja, mijn beste jongen, Drie zakken vol. Eén voor den dominé, Eén voor den boer, En één wil ik jou wel geven Voor een bakje voer.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
66
[Dit is Tommy Trommelman,]
DIT is Tommy Trommelman, Die vischt met grooten ijver, Hij haalt wel honderd visschen op Uit een ander's vijver. Hij bakt ze op een ander's vuur, Met een ander's boter, Maar eten - dat doet Tommy zelf, Want daarvan wordt hij grooter.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
67
Afteldeuntjes [Ake bake] AKE bake Boone krake, Had ik een stok, ik zou je rake, Had ik een stok, ik zou je slaan; Meester, mag ik naar huis toe gaan? 'k Heb mijn taak al afgedaan, Met lezen en met schrijven. Meester begon te kijven, Meester nam een langen stok En sloeg er ongenadig op.
[Onder de groene boomen] ONDER de groene boomen Daar ligt een Engelsch schip; De Franschen zijn gekomen, Die zijn zoo blij als ik. Ze dragen hoeden met pluimen En met garen lint, Nu zullen wij gaan tellen Onder ons gezellen: Rien, tien, Enz.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
68
[Luilak, beddezak,]
LUILAK, beddezak, De school begint om tien, En als het twaalf geslagen heeft, Krijgt men jou pas te zien.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
69
[De vlugge eekhoorn en de slak,] DE vlugge eekhoorn en de slak, Die wedden met z'n beiden Wie of wel 't hardste loopen kan, Rond 't grasperk gaan zij strijden. De eekhoorn rent al wat hij kan, De slimme slak blijft staan En roept dan luid den ander toe: ‘Ik kwam nog vóór jou aan!’
[Achter in mijn vader's hof]
ACHTER in mijn vader's hof Daar staat een boom met kersen, Die al die kersen tellen kan, Die houd ik voor een wijze man. Ik tel ze niet, ik tel ze niet, Daar wil ik niet van weten, Maar achter in mijn vader's hof Ga ik de kersen eten.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
70
[Sinte Maarten is zoo koud;] SINTE Maarten is zoo koud; Geef een turfje, of een hout, Om zich te verwarmen Met zijn bloote armen. Sinte, sinte Maarten, De kalvers dragen staarten, De koeien dragen horens, De kerken dragen torens, De torens dragen klokken, De meisjes dragen rokken; De jongens dragen broeken En oude vrouwen schorteldoeken. Ziet, hier woont een rijke man, Die ons wel wat geven kan; Veel zal hij geven, Lang zal hij leven, Zalig zal hij sterven, Den hemel zal hij erven; Job zal hem loonen Met honderdduizend kronen, Met honderdduizend rokjes ân, Hier komt Sinte Maarten ân.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
71
[Trouwen is houwen, zei Benjamin Klant]
ROUWEN is houwen, zei Benjamin Klant En daarom heb ik aan trouwen het land, En daarom geef ik van trouwen de brui, Trouwen, dat laat ik voor rijke lui. Toen kwam daar een aardig meisje aan, En Benjamin vroeg, mag ik met je gaan? Maar trouwen is houwen, dat wil ik niet, Trouwen en houwen geeft maar verdriet. Toen zei dat meisje: ach, Benjamin, Je moest eens weten hoe knap ik ben, Dan zou je niet zeggen: trouwen is houwen, Dat zou je niet zeggen, zeker niet! Want, weet je, Benjamin, wat ik kan? Werken en sloven zoo goed als een man; Koken en naaien en strijken, zoo goed, Als vast geen meisje het beter doet. En wat denk je toen, dat Benjamin zei? Wel meisje, zei hij, dan ben je erbij; Als jij heusch bent zoo van zessen klaar, Wil ik jou wel trouwen en houwen, ziedaar!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
72
[Een fluitist had een zoon,]
EEN fluitist had een zoon, Nu, dat is heel gewoon, Maar op eens vond die slimme schavuit Op z'n eentje een tooverfluit uit.
[Nu hadt je het spel aan den gang!] NU hadt je het spel aan den gang! Tom die floot heel den lieven dag lang En ieder die 't hoorde, groot of klein, Moest springen en dansen en vroolijk zijn; Over heuvels, door dalen, van hop, hop, hop, Allen tesamen in wild galop.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
73 Met zijn fluit maakte hij zoo'n verbazend geweld, Dat van rechts en links men kwam aangesneld. Dat de jongens en meisjes van hop, hop, hop, Op de weide draafden in wild galop. Dat honden en katten, ja, alle dieren, In bont gewoel langs den weg kwamen zwieren, Over heuvels en dalen, van hop, hop, hop, Allen tesamen in wild galop. Als Lies van den molen molk de koe, Kwam plotseling Tom de fluitist naar haar toe; Hij floot en de koe liet den melkemmer staan, En hij aan het draven - Lies achter hem aan! Het vrouwtje met eieren, de boterboer, De koopman in biggen, in melk en in voer, Zij allen, zij moesten wel dansen, héél snel En eieren, melk, boter, biggen - vaarwel! Want wie er Tom hoorde, 't zij groot of klein, Moest springen en dansen en vroolijk zijn, Over heuvels, door dalen, van hop, hop, hop, Allen tesamen in wild galop.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
74
[Op den Bibelebonschen berg] OP den Bibelebonschen berg Wonen Bibelebonsche menschen En die Bibelebonsche menschen Hebben Bibelebonsche kinderen. En die Bibelebonsche kinderen Eten Bibelebonsche pap Met een Bibelebonschen lepel Uit een Bibelebonschen nap.
[Een oude, oude tooverheks] EEN oude, oude tooverheks Die woont er in een grot; Alle kleine kinderen Zijn op haar verzot. Van boven en beneden Komen ze al aan En nu moet moeder Punthoed Aan 't vertellen gaan!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
75
[Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven,] EEN, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, Jan met den bochel kwam mij tegen Op het glazen bruggetje. Pijp in den mond, Brood in den zak, Jan die dacht dat 't kermis was. Kermis wou niet duren, Toen ging Jan naar de buren; De buren die waren niet thuis, Toen ging Jan naar 't pakhuis; 't Pakhuis dat was toe, Toen ging Jan naar de koe; De koe die wou niet loopen, Toen ging Jan naar de pooten; De pooten die waren rond, Toen viel Jan met zijn neus op den grond.
[Ik heb de hik,] IK heb de hik, Ik heb ze dik, Ik geef de hik aan Oome Jan, Die ze beter verdragen kan.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
76
[Op een goeden dag vond een oud vrouwtje,]
OP een goeden dag vond een oud vrouwtje, juist toen ze klaar was haar huisje te vegen, een fonkelnieuw kwartje. Wat zal ik met dat kwartje doen, dacht ze! Wacht - ik ga naar de markt en koop er een biggetje voor. Toen ze met het biggetje van de markt terugkwam, was het hek van het weiland dicht en het biggetje wilde er niet overheen klimmen. Juist kwam er een hond aan en het oude vrouwtje zei: ‘Hond, bijt big; Big wil niet over 't hek klimmen En ik kan niet thuis komen.’
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
77
Maar de hond wou niet bijten. Toen ze wat verder liep, kwam ze een stok tegen. En ze zei: ‘Stok, sla hond; Hond wil big niet bijten; Big wil niet over 't hek klimmen En ik kan niet thuis komen.’
Maar de stok wou niet slaan. Nog liep ze wat verder en kwam voorbij een vuur. En ze zei:
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
78
‘Vuur, verbrand stok! Stok wil hond niet slaan, Hond wil big niet bijten, Big wil niet over 't hek klimmen En ik kan niet thuis komen.’
Maar het vuur wilde niet branden. Nog liep ze wat door, tot ze bij een beek kwam.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
79 En weer begon ze: ‘Water, blusch vuur! Vuur wil stok niet verbranden, Stok wil hond niet slaan, Hond wil big niet bijten, Big wil niet over 't hek klimmen En ik kan niet thuis komen.’
‘Neen,’ zei het water. Daar kwam juist een stier aan en ze riep:
‘Stier, drink water; Water wil vuur niet blusschen, Vuur wil stok niet branden, Stok wil hond niet slaan, Hond wil big niet bijten, Big wil niet over 't hek klimmen En ik kan niet thuis komen.’
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
80 Maar de stier wilde niet drinken. Weer liep ze verder, tot ze een slager ontmoette.
‘Slager!’ riep ze. ‘Slager, dood stier; Stier wil water niet drinken, Water wil vuur niet blusschen, Vuur wil stok niet verbranden, Stok wil hond niet slaan, Hond wil big niet bijten, Big wil niet over 't hek klimmen En ik kan niet thuis komen.’
Maar de slager wilde niet dooden. Een klein eindje verder zag ze een touw aan een dikken tak hangen. En weer begon ze:
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
81
‘Touw, hang slager, Slager wil stier niet dooden, Stier wil water niet drinken, Water wil vuur niet blusschen, Vuur wil stok niet verbranden, Stok wil hond niet slaan, Hond wil big niet bijten, Big wil niet over 't hek klimmen En ik kan niet thuis komen.’
Maar het touw wilde niets doen. Toen kwam er een rat aangeloopen en gauw riep ze: ‘Rat, knaag touw door, Touw wil slager niet hangen, Slager wil stier niet dooden, Stier wil water niet drinken, Water wil vuur niet blusschen, Vuur wil stok niet verbranden, Stok wil hond niet slaan, Hond wil big niet bijten, Big wil niet over 't hek klimmen En ik kan niet thuis komen.’
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
82 Maar de rat wilde niet knagen. ‘Miauw! Miauw!’ Daar kwam een kat aan. En weer begon het vrouwtje:
‘Kat, eet rat op, Rat wil touw niet doorknagen, Touw wil slager niet hangen, Slager wil stier niet dooden, Stier wil water niet drinken, Water wil vuur niet blusschen, Vuur wil stok niet verbranden, Stok wil hond niet slaan, Hond wil big niet bijten, Big wil niet over 't hek klimmen En ik kan niet thuis komen.’
En de kat zei: ‘Voor een schoteltje lekkere warme melk wil ik de rat wel dooden.’
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
83 En de oude vrouw haalde gauw, gauw een schoteltje melk. En Kat begon rat te dooden, Rat begon touw door te knagen, Touw begon slager te hangen, Slager begon stier te dooden, Stier begon water te drinken, Water begon vuur te blusschen, Vuur begon stok te verbranden, Stok begon hond te slaan, Hond begon big te bijten, Big klom over 't hek -
En zoo kwam de oude vrouw dien avond thuis.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
84
[Naar bed, naar bed, zei Duimelot,] NAAR bed, naar bed, zei Duimelot, Eerst nog wat eten, zei Likkepot; Waar zal ik het halen? Vroeg Langemalen. In Grootmoeder's kast, zei Ringeling, Dat zal ik vertellen! riep 't Kleine Ding.
[Was al het water één zee,] WAS al het water één zee, Wat een groote zee zou dat zijn! Waren alle boomen één boom, Wat een groote boom zou dat zijn! Waren alle bijlen één bijl, Wat een groote bijl zou dat zijn! Waren alle mannen één man, Wat een groote man zou dat zijn! Nam de groote man de groote bijl En velde den grooten boom En liet hem vallen in de groote zee, Wat een water spatte dan mee!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
85
[Klein, zwart Roeltje]
KLEIN, zwart Roeltje Zat op zijn stoeltje En at er zijn krentenmik. Met zijn vingertjes klein Greep hij fluks een rozijn En zei, wat een knapperd ben ik!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
86
[Moeder Zeug gaat vroeg op pad,]
MOEDER Zeug gaat vroeg op pad, Naar de winkels in de stad.
‘Toontje’, zegt ze, ‘wees nu zoet En gedraagje zooals 't moet.’
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
87
Allereerst gaat hij wat eten, Dat zal Toontje nooit vergeten!
Dan wat dwingen en wat pruilen En op 't laatst een deuntje huilen.
Net zoolang tot moeder komt En terdegen op hem bromt.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
88
[Onze Moeder de Gans,]
NZE Moeder de Gans, In pijlsnelle vlucht, Reeds soms dagen aanéén Op haar gans door de lucht. Met haar punthoed zoo zwart En haar mantel zoo rood Was zij alom bekend, Zoo bij klein als bij groot. Waar ze kwam, was plezier En gejuich en gelach Klonk alom in het rond Als van ver men haar zag. ‘Kinders’, riep ze dan vroolijk, Zoo hard ze maar kon, Blijf een oogenblik staan Tot ik bij jullie kom. En dan daalde ze neer Met haar gans op den grond, Waar een heel troepje kindren Te wachten reeds stond. Ja, die gans was haar trots; Het gebeurde op een dag, Dat ze 's morgens bij 't opstaan Iets schitteren zag.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
89
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
91 't Was een ei, héél van goud En het woog wel een pond; Je begrijpt, 't was een vreugd, Toen het oudje dat vond! Wat te doen met die schat!... 't Was een vraag van belang En ze peinsde en dacht Wel een heele week lang. En ze vroeg ook wel raad Aan den ouden pastoor En de vrouw van den schout, Want die wisten het, hoor! Maar toch deed ze niet graag Wat de een haar al ried: ‘Wel, verkoop toch dat ei -’ Neen, dat wilde ze niet. En de ander zei: ‘Hoort eens, Geef mij nu dat ei, Die gans legt er vast nog Wel een voor je bij.’ Toen zei moeder Punthoed Heel vriendelijk: ‘Neen, Ik zorg voor mijn zaakjes Toch liever alleen.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
92 Ik zoek gauw mijn gans op; Die oolijke guit Broeit als ik het vraag Vast mijn eitje wel uit. Dan komen er kuikens Van 't zuiverste goud En word ik wel tweemaal Zoo rijk als de schout! Dat is vast wel jaren Geleden nu reeds, Maar op 't gouden kuiken Wacht moeder nog steeds.
[Eun, deun, dip,] EUN, deun, dip, Ikke de kane flip, Ikke de kane boekedemane, Eun, deun, dip.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
93
[Lieveheersbeestje, vlieg op, vlieg neer,]
LIEVEHEERSBEESTJE, vlieg op, vlieg neer, Vlieg naar den hoogen hemel!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
94
[Ga met me mee en hand in hand]
A met me mee en hand in hand Luiden we de klokken van Nederland, Appelen en citroenen, Zeggen de klokken van Loenen, Ieder eerlijk de helft, Zeggen de klokken van Delft. 't Kost dubbeltjes en centen, Zeggen de klokken in Drenthe. Kom mij ook eens luiden, Vraagt de klok van IJmuiden. Ik ben ieder de baas, Roept de klok van Jutfaas. Maar mij toch nog niet, Zegt de klok van Biervliet. 't Is kermis van de week, Zeggen de klokken van Sneek. Daar met z'n allen naar toe, Zeggen de klokken van Stroe.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
95 Maar wie zal dat betalen, Vraagt de klok van Hooghalen. Die het rijkste is, Zegt de klok van Pernis. De hoogste toren, Zegt de klok van Hoorn. Ik doe er niet ân, Roept de lange Jan. Dan trekken, wie 't wordt, Zeggen de klokken van Dordt. En juist als ze nu trekken gaan, Begint het middernacht te slaan En is het met de pret gedaan!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
96
[Trararetje, trajararetje,] TRARARETJE, trajararetje, Een koetje en een paardje, Een osje en een stiertje, Een varken en een miertje ... Tiereliereliertje!
[Bom, bam, beieren,] BOM, bam, beieren, De poes, die lust geen eieren, Wat lust ze dan? Spek in de pan, Een muisje nu en dan, Daar wordt poesje vet van!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
97
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
99
[Hummeltje Tummeltje zat op het muurtje,]
HUMMELTJE Tummeltje zat op het muurtje, Hummeltje Tummeltje viel van het muurtje; Daar is geen eene timmerman, Die Hummeltje Tummeltje maken kan.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
100
[Uit een varkenshok, 't lijkt raar,]
IT een varkenshok, 't lijkt raar, Maar ik zweer U, het is waar, Stak een varkenskop naar voor Heusch, het zijn geen leugens hoor Zonder pruik; 'k schoot in een lach, Heusch, ik wist niet wat ik zag!
[Engel, bengel, druiven, dres,] ENGEL, bengel, druiven, dres, Schouten, vieren, vijven, zes, Tafelborden even rond, Secretaris had een hond. Hond sprong over de zee, 't Water spoelde mee, Mee spoelde 't water, Kat achter kater, Kater achter kat, Zout in het vat, Zout in den lepel, Morgen zullen we soep met suiker eten.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
101
[Klaas Vaak die komt,]
KLAAS Vaak die komt, Klaas Vaak die komt, Hij komt den schoorsteen in; Hij komt op kindje's oogen, Is dat geen goed begin?
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
102
[Sinterklaas Kapoentje,]
INTERKLAAS Kapoentje, Gooi wat in mijn schoentje, Gooi wat in mijn laarsje, Dank je Sinterklaasje!
['t Is voor mensch noch dier gezond,] 't IS voor mensch noch dier gezond, Als de wind uit 't Oosten komt; Visschers, bij een Noordenwind, Blijf dan thuis bij vrouw en kind. Maar bij 't Zuidenwindje, weet, Vang je visschen bij de vleet. En de wind, die waait uit 't Westen, Is voor ieder nog het beste.
[De zachte dauw van d'éérste Mei,] DE zachte dauw van d'éérste Mei, Mooi meisje, wees daar héél vroeg bij; Wasch er je aardig snuitje mee, Dan wordt je beeldschoon als een fee.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
103
[Kom, laten wij eens zingen] KOM, laten wij eens zingen Van Blommetje, de hond! Die nam Margootje's schoentjes En stak ze in zijn mond. En hadden we niet geroepen, Kom Blommetje, laat staan Hij was met Go haar schoentjes De deur al uit gegaan.
[Anemane, mikkelemee,] ANEMANE, mikkelemee, Obbelde, dobbelde, dominee; Eenmaal rellen, zonder bellen, A, B, bof Jij bent eerlijk en zuiver of.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
104
[Heer Kikkerberg van Kikkerstein]
HEER Kikkerberg van Kikkerstein Zoekt een vrouwtje lief en klein; Didelodijn, Lief en klein, Lief en klein en fijn. Hij gaat op weg in zijn beste goed En houdt in de hand zijn hoogen hoed, Doedeledoet, Zijn hoogen hoed, Die staat hem o, zoo goed.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
105 Wel, daar heb je dokter Rat, Kijk, hoe aardig vind ik dat! Ratteletat, Dokter Rat, Ga je mee naar stad!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
106 Vroolijk gaat het nu vooruit, Honderd praat het tweetal uit, Ruiterdetuit, Honderd uit, Wat een fraai geluid!
Kwaak, kwaak, kwaak, welk heerlijk weer! Piep, piep, piep - ja ja, mijnheer! Keerelekeer, Ach mijnheer, Wat een heerlijk weer!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
107 Moeder Rat wacht hen al op, Minzaam knikt haar kleine kop; Popperlepop, Klop, klop, klop, Mina, doe maar op! 't Eten wordt nu opgedaan, Aanstonds vallen zij maar aan; Taterletaan, Kip en haan, Laat geen stukje staan! Vrouw, weet jij geen meisje fijn, Die wel graag getrouwd zou zijn? Didelodijn, Lief en klein, Weet je geen meisje fijn? Buiten, bij de groene sloot, Vindt je meisjes, klein en groot. Pooterletoot, Klein en groot Vindt je in de sloot.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
108 Kikkerstein kijkt wat hij kan; Zoeken doet hij als een man. Papperlepan, Wat komt daar ân! Zwemmen wat hij kan! Kwaak, kwaak, kwaak en kwek, kwek, kwek! Goede hemel, wat een bek! Kwekkerdekwek, Over 't hek ... Trouwen is maar gek!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
109
[Tikke - takke - toonen,]
IKKE - takke - toonen, 't Varkentje in de boonen, 't Paardje in de haver, 't Koetje in de klaver, 't Schaapje in het groene gras, 't Eendje in den waterplas. 't Vischje in het netje, 't Kindje wip in 't bedje!
[Ooievaar,] OOIEVAAR, Lepelaar, Takkedief, Ooievaar heeft de kindertjes lief.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
110
[Daar staat een juffertje in de deur,] DAAR staat een juffertje in de deur, Met een wit, wit schortje veur; Hoe langer ze staat, Hoe meer ze vergaat. (Een kaars).
[Kattepoesenelletje,] KATTEPOESENELLETJE, Waar ben je toch geweest? Je hebt verbrand jouw velletje, Je waart zoo'n héél mooi beest! Foei poes, leelijke poes, En is het dan geen schande, Dat jij jouw mooie velletje Zoo leelijk laat verbranden! Ik heb nog in mijn laadje Een naaldje met een draadje, En een stukje poesevel, Daar ik jou mee verstellen zel.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
111
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
112
[De oude man, diep in het woud,] DE oude man, diep in het woud, Die is wel honderd jaren oud; Hij draagt een mutsje van katoen En in zijn potje kookt een hoen, En is het hoentje bruin en gaar, Dan eet hij 't op met huid en haar.
Afteldeuntje. EEZE, weeze, wes, Olie in de flesch, Olie in de kan, Wie is de man? Eeze, weeze, wan, Ik er af en jij er ân!
Narre, narre, narre, NARRE, narre, narre, Drie boeren op een karre, Die riepen al van varre, Narre, narre, narre!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
113
[Robinson Crusoé, je kent hem wel,] ROBINSON Crusoé, je kent hem wel, Die droeg een jas van geitevel, En als een echte Indiaan Twee zwarte veeren van een haan. Hij woonde met zijn kakatoe, Die sprak hij elken morgen toe; Ze leefden eensgezind, die twee, De kakatoe en Crusoé.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
114
[Hoe laat is 't?] HOE laat is 't? Twaalf uren; Wie zeit dat? De meid; Waar is ze? In de keuken; Wat doet ze? Ze breit.
[Op de groene baren,] OP de groene baren, Ver, van over zee, Komt een schip gevaren, Veel schatten brengt het mee. Van binnen is 't van zilver, Van buiten is 't van goud, De zeilen zijn van zijde, Beschilderd is het hout. Vier en twintig muisjes Die werken net en vlug, De kapitein, een dikke eend, Staat boven op de brug.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
115
Het is maar een verhaaltje, Het is niet alles waar, Een jongetje in zijn bedje Die droomt dat alles maar.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
116
[Hansje Pek]
ANSJE Pek Zat op 't hek. Toen kwam zijn grootje, Die gaf hem een broodje; Toen kwam zijn zusje, Die gaf hem een kusje; Toen kwam zijn vrindje, Die gaf hem een lintje. Toen kwam de pastoor, Die gaf hem een fermen klap om 't oor.
[Klein, klein muisje,] KLEIN, klein muisje, Waar zit hij? In 't huisje. Wat doet hij? Hij werkt. - Voor wie? Voor de kleine Poppedeine En den grooten Bombam; Goeien avond, Speelman; Speelman, heb je al dieven gezien? Ja, mijnheer, wel zeventien.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
117
[Uddele, Duddele, Dompelman] UDDELE, Duddele, Dompelman Roept de kindertjes 's avonds ân: ‘'t Is acht uur, de klok heeft acht; Al de engeltjes houden wacht, Vlug, kinders, in bed!’
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
118
[Oude vrouw Hubbard]
OUDE vrouw Hubbard Keek in de kast, Om te zien of voor 't hondje Een kluif over was. In de kast stond een schotel, Maar helaas, die was leeg, Zoodat het arme dier Niets te eten meer kreeg. Zij ging naar den bakker, En kocht hem wat brood, Maar toen ze terugkwam, Vond ze hem dood.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
119 Zij ging naar den timmerman Om een kist te koopen, Maar toen ze hem begraven wou, Begon hij te loopen. Toen zocht zij den slager En vroeg om een been, Maar toen ze weer terugkwam, Knikte hij van neen. Toen riep ze den vischboer En kocht hem garnalen, Maar toen ze terugkwam, Zat hij koffie te malen. Toen liep ze weer weg En kocht hem een worst, Maar thuiskomend vond ze hem Stervend van dorst. Toen kocht ze hem bier In de herberg aan 't veer, Maar toen ze weer thuiskwam, Schilde hij een peer. Ze ging naar den winkel En kocht daar een bad, Maar toen ze weer terugkwam, Voerde hij de kat.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
120 Ze liep naar den kapper En kocht hem een pruik, Maar toen ze weer terugkwam, Dronk hij bier uit een kruik. Ze ging naar den groenboer En kocht hem wat fruit, Maar toen ze weer terugkwam, Bespeelde hij de fluit. Ze ging naar den kleermaker En kocht hem een broek, Maar toen ze terugkwam, Was hij weer zoek. Ze ging naar den schoenmaker En kocht een paar schoenen, Maar toen ze terugkwam, Zat hij te boenen. Weer ging ze naar stad En kocht een paar sokken, Maar toen ze terugkwam, Stond hij te jokken. Toen naar den poelier, Daar kocht ze een haan, Maar toen ze weer terugkwam, Stond hij klaar om te gaan.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
121 Moeder Hubbard boog diep, De hond zei, waf, waf! Het verhaal is hier uit En de twee trekken af.
['t Kindje vroeg waar 't schuitje lei,] 't KINDJE vroeg waar 't schuitje lei, 't Schuitje lei in 't water, 't Koetje gaf een klater, 't Koetje gaf een schop, Toen was al de melk op.
Jantje, Widde, wadde, wantje, Widde, wadde, winkel, tinkel, tantje; Hip, zei Jantje! Pieter, Widde, wadde, wieter ... (enz.).
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
122
[Hoe doet het hondje - waf, waf!] HOE doet het hondje - waf, waf! Hoe doet het koetje - boe, boe! En de schaapjes roepen mê, mê, mê, En de geitjes roepen bê, bê! En het haantje kukeleku! En het poesje miauw! Waf, waf, waf - boe, boe, boe, Mê, mê, mê - bê, bê, bê, Kukeleku - miauw!
[Roze, roze, meie,] ROZE, roze, meie, Twintig in de reie, Dertig in den rozenkrans, Veertig in den poppendans, Al de kindertjes tien!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
123
[Londen is een groote stad,]
ONDEN is een groote stad, Ver over zee; Als ik eens naar Londen vaar, Mag je met me mee. Als ik eens naar Londen vaar, Dan vaar ik op een boot, Dan vaar ik 's morgens vroeg al weg Bij 't eerste morgenrood. En 's avonds komen we pas aan, We hooren veel geraas, Ja, op de Theems is veel vertier, Nog meer dan op de Maas. En Londen zelf is reuzengroot, De straten zijn er breed, De menschen zeggen Yes en No Zooals je vast wel weet. Londen is een groote stad, Ver over zee, Als ik eens naar Londen vaar, Mag je met me mee.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
124
[Prins Robbert was een sjentelman,] PRINS Robbert was een sjentelman, Een sjentelman was hij; Hij had een broek van krenten aan En een rokje van rijstebrij. Zijn beentjes waren hoendertjes, Zijn billetjes waren bout, Zijn handjes waren kapoendertjes En zijn neusje was van zoethout. Prins Robbert was een sjentelman, Een sjentelman van zoethout.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
125
[Als heel de wereld een appeltaart was]
ALS heel de wereld een appeltaart was En inkt de heele zee, Dan konden we eten meer dan genoeg, Maar drinken niet - owee!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
126
[Ga mee, ga mee, klim uit je bed!]
A mee, ga mee, klim uit je bed! Het is al dag, roept zus Jeanet; De zon staat hoog; sta op, Margot, Vergeet je kousen niet, Cato! Ja, buiten is het helder licht, Maar - alle huizen zijn nog dicht! Geen mensch is nog op straat te zien .. Was ... was de zon de maan misschien?
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
127
[Paardje, paardje, rij naar steê,] PAARDJE, paardje, rij naar steê, Breng voor 't kindje koekjes mee; Koekjes met vier hoekjes, Aan alle kanten even smal, Raad eens wie die hebben zal! 't Kindje krijgt die koekjes al, Als het stout is, niemendal.
[Kloentje, kloentje garen,] KLOENTJE, kloentje garen, Een meisje van zestien jaren; Keer omme, keer omme, Mooi Jantje keer je eens omme! Mooi Jantje heeft zich omgekeerd, Dat heeft hij van dat meisje geleerd; Keer omme, keer omme, Mooi Mietje, keer je eens omme! enz.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
128
[Hansje Knipperdolletje] HANSJE Knipperdolletje Die zat laatst aan den dijk, Hij krabde daar zijn bolletje, Zijn mutsje viel in 't slijk. Toen kwam daar een meisje geloopen: Hansje, wil je je mutsje verkoopen? Neen Zus, malle Zus, Wie verkoopt nu ooit zijn muts!
['k Had een wagen volgeladen,] 'k HAD een wagen volgeladen, Vol met oude wijven; Toen ze op de markt kwamen, Begonnen ze te kijven. Ze keven hier, ze keven daar, Oude wijven is slechte waar; Ik wil voortaan op mijn wagen Niet van die oude wijven meer dragen.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
129
[Wij zijn met ons negenen,] WIJ zijn met ons negenen, Morgen zal het regenen; Als er dan een dief kwam, Die den schotel van tafel nam. Ien, tien, kneppel de tien, Honderd duizend en dertien.
[Hansje Sokken,] HANSJE Sokken, Trek hem aan zijn rokken, Trek hem aan zijn staart, Hansje is geen oordje waard.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
130
[Ik ging laatst naar Sint IJven,] IK ging laatst naar Sint IJven, Ik ontmoette zeven wijven; Ieder wijf droeg zeven rokken, Iedere rok had zeven zakken, In iederen zak zaten zeven katten En iedere kat had zeven jongen. Hoeveel katten, zakken, rokken, wijven Kwamen er te Sint IJven? (Antw. Geen één).
[Moeder, moeder, de beer is los,] MOEDER, moeder, de beer is los, Hoor dat dier eens brullen! Snijd hem neus en ooren af, Dan hebben we wat te smullen.
[Keizer Karel had een hond;] KEIZER Karel had een hond; Hoe heet Keizer Karel's hond? 'k Leg je het woord al in den mond.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
131
[Torentje, torentje bussekruit,]
ORENTJE, torentje bussekruit, Wat hangt er uit? Een gouden fluit, Een gouden fluit met knoopen... Het torentje is gebroken.
[Rijen, rijen rossen,] RIJEN, rijen rossen, Tien pond klossen, Elf flesschen wijn, Morgen zullen we vroolijk zijn!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
132
[Heer, vrouw, haan,]
HEER, vrouw, haan, Wat moet er toch gedaan, De vrouw verloor haar linkerschoen, Het dansen zal niet gaan! Haan, vrouw, heer, De meester speelt niet meer, Hij is zoowaar zijn strijkstok kwijt, Och, och, dat spijt me zeer.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
133 Heer, haan, vrouw, Een nieuwe strijkstok, gauw! Waarom men zonder linkerschoen Niet héél goed dansen zou! Op - ge - let, Nu komt de menuet, De linker- en de rechtervoet Om beurten voorgezet!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
134
[Vader en moeder, mijn schrift is uit,] VADER en moeder, mijn schrift is uit, Verdien ik nu geen mooie duit? Ik heb geschreven zonder beven Zwarte letters op wit papier; Vader, moeder, mijn schrift is hier.
[Rom bom, zoo slaat de trom,] ROM bom, zoo slaat de trom, Tamboer, hou je armen krom; Tamboer, hou je stokken stijf, Hou ze sierlijk aan je lijf.
[Hop maar, Janneke,] HOP maar, Janneke, Stroop in 't kanneke, Laat je popjes dansen. Janneke zelf danst in de maat 's Morgens vroeg en 's avonds laat En maakt mooie kransen.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
135
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
137
[Een houten huisje,] EEN houten huisje, Een koperen kluisje, Een ijzeren draai-in 't-gat, Ra-ra, wat is dat? (Een koffiemolen).
[Tiereliedom, tiereliedom,] TIERELIEDOM, tiereliedom, Vrouw vlieg neemt heer bij tot bruidegom, Lang, lang zullen ze leven, Kindertjes krijgen ze twee maal zeven.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
138
[Ik zei der van Jaap,]
K zei der van Jaap, Ik zei der van Jaap, Ik zei der van Jaapje sta stil En waarom zou ik stille staan, Ik heb van mijn leven geen kwaad gedaan! Ik zei der van Jaap, Ik zei der van Jaap, Ik zei der van Jaapje sta stil.
[Daar was ereis een reus, die altijd honger had,] DAAR was ereis een reus, die altijd honger had, Soms at hij aan 't ontbijt een druk bevolkte stad; En voor een lekkernijtje, zoo bij een kopje thee, At hij met groot genoegen een boerderij of twee.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
139
[Roe roe, kindje, hoe ben je toch zoo stout,]
OE roe, kindje, hoe ben je toch zoo stout, Heb je pijn in 't buikje, of zijn je voetjes koud? We zullen een vuurtje stoken En een papje koken; 't Wiegje dat gaat wik-wak Voor den kleinen dikzak.
['k Heb een potje gekocht;] 'k HEB een potje gekocht; Wat voor een potje? Een groen potje. Wat was er in dat potje? Pap, pap, slabberdepap; Van den ketel in den lepel, Van den lepel in den nap. Slabber-de-slabber-de-slabberdepap.
[Haken en oogen, tikketakketoogen,] HAKEN en oogen, tikketakketoogen, Goudpapier,.... tierelierelier!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
140
[Snijdertje Pik zat op den grond] SNIJDERTJE Pik zat op den grond En naaide zijn broekjes en jassen En boven zijn hoofd zat een zwartbonte kraai Den heelen dag plagend te krassen: O snijdertje, snijdertje, kau-kau-kau! O snijdertje, snijdertje, kau! Vrouw, breng me mijn boog en, vrouw, breng me mijn pijl, Die moet ik eens even probeeren; De boom is niet hoog en je zult er eens zien: We zullen dien vogel wel leeren! O vogeltje, vogeltje, pik-pik-pik, O vogeltje, vogeltje, pik!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
141
Het snijdertje mikte, maar.... mikte verkeerd. De kraai vloog al krassend naar boven, De pijl trof het varken; ach arme, wat schrik... Ze wilden het eerst niet gelooven. Ach snijdertje, snijdertje, knor-knor-knor! Ach snijdertje, snijdertje, knor!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
142
[Dit voetjen, dat voetjen,] DIT voetjen, dat voetjen, Lip-lap-lorum, Dit voetjen, dat voetjen Liep in 't koren. Dit voetjen, dat voetjen Liep in 't gras, 'k Wou dat 't kindje grooter was.
[Och Jantje, wil niet huilen,] OCH Jantje, wil niet huilen, Daar heb je mijn beste muilen, Daar heb je mijn mooie beugeltasch, Daar al mijn goeie geld in was.
[Berend Botje ging uit varen] BEREND Botje ging uit varen Met zijn scheepje naar Zuid-Laren; De weg was recht, de weg was krom, Nooit kwam Berend Botje wêerom.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
143
[Tweebeen zit op driebeen]
TWEEBEEN zit op driebeen Met éénbeen op schoot; Binnen komt vierbeen, Die wegloopt met éénbeen. Op springt tweebeen, Pakt driebeen, Slaat ermee naar vierbeen, Tot vierbeen éénbeen teruggeeft.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
144
[Om een pannekoek is 't te doen,]
M een pannekoek is 't te doen, Geef me d'r een, dan ga ik heen, Geef me d'r twee, dan ga ik mee, Geef me d'r drie, dan ga ik strijken, En als ik ze niet dragen kan, Dan span ik een paard en wagen ân.
[Juffrouw, wil je jongetje verbieden,] JUFFROUW, wil je jongetje verbieden, Hij komt 's avonds aan mijn deur; Klep-klep-klep, schel-lel-lel, Dat je je jongetje verbieden zel.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
145
[Heb je niet gehoord van den hollebollewagen,] HEB je niet gehoord van den hollebollewagen, Waar de hollebolle Gijs op zat? Hij kon schrokken Groote brokken: Een koe en een kalf Een heel paard half, Een os en een stier En zeven tonnen bier, Een schuit vol schapen .... En nog kon Gijs van den honger niet slapen.
[Ben je boos?] BEN je boos? Pluk een roos, Zet 'er op je hoed, Dan ben je morgen weer goed.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
146
[Hop Marjanneke, nog een kanneke,] HOP Marjanneke, nog een kanneke, Nog een hallef pintje, 't Is niet voor mijn, maar voor Katrijn En voor haar beste vrindje.
[Knip, knip, tangetje,] KNIP, knip, tangetje, Wie is er dood? Een oud, oud, mannetje, Gebakken in zijn brood, Gebrouwen in zijn bier Nu komt dat oud, oud mannetje Zijn leven niet weer hier.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
147
[Krullebolletje ging eens wandelen] KRULLEBOLLETJE ging eens wandelen En hij nam zijn zusje mee En hij kocht een pond amandelen En hij deelde dat in twee; En wat zal ik voor je koopen Al voor het nieuwe jaar? Een héél mooi poppetje, Met lang en krullend haar.
[Klein, klein kleutertje,] KLEIN, klein kleutertje, Wat doe je in mijn hof? Je plukt er al de bloempjes af En maakt het veel te grof. Ach, mijn lieve mama'tje, Zeg het niet aan Papa'tje, Ik zal zoet naar school toe gaan En al de bloempjes laten staan.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
148
[Achter de kerk daar leit een muis,] ACHTER de kerk daar leit een muis, Is mijnheer de Wit niet thuis? Mijnheer de Wit is uitgegaan, Raad eens wat hem tegenkwam! Twee houten mannen, Twee potten en pannen, Twee flesschen zonder ziel; Waar is die ziel gebleven? Achter in den hemel; De hemel is verlaten, Twee gouwen platen, Twee gouwen beugels, Zijn dat geen groote leugens!
[Amsterdam, die groote stad,] AMSTERDAM, die groote stad, Die is gebouwd op palen, En als ze nu eens ommevalt Wie zal dat betalen!
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
149
[Schaapherder, schaapherder,] SCHAAPHERDER, schaapherder, Jaag deur je schapen. Ik durf niet! Waarom niet? Om dien dikken, ruigen wolf niet! Die dikke, ruige wolf zit gevangen Tusschen twee ijzeren tangen, Tusschen de zon en de maan, Herder, laat je schaapjes gaan!
['t Is nieuwjaar en ik sta hier buiten,] 't IS nieuwjaar en ik sta hier buiten, Ik heb een korfje en 't wil niet sluiten, Ik heb een mesje en 't wil niet snijden, Ik heb geen boter, want 't kan niet lijden; Ik zie een koekje en ik kan 't niet koopen, Geef me een stuiver en laat me loopen.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
150
[Draai het wieltje nog eens om,] DRAAI het wieltje nog eens om, Klap eens in je handjes; Zet je handjes in je zij, Op je hoofdje allebei, Dat gaat kindje's neusje voorbij!
[Wel, wat zeg je van mijn kippen,] WEL, wat zeg je van mijn kippen, Wel, wat zeg je van mijn haan, Hebben ze geen mooie veeren, Of staat u de kleur niet aan? Baas, wat zeg je van mijn kippen, Baas, wat zeg je van mijn haan?
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
151
[Mietje is een zoet, lief kind,] MIETJE is een zoet, lief kind, Ze draagt der Paatje's haartje; Ze wordt van d'r maatje zeer bemind En ook van d'r zoete papaatje. Ze heeft oogjes, hel en klaar, Op haar bolletje lief blond haar, Lipjes met roode randjes, Witte gepoetste tandjes.
[Ik zit hier voor mijn raampje] IK zit hier voor mijn raampje En kijk er door mijn ruitje, Totdat mijn moesje komt En kust me voor mijn snuitje.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
152
['t Koetje zat bij 't vuur en spon,] 't KOETJE zat bij 't vuur en spon, 't Kalfje lag in de wieg en zong, 't Poesje karnde boter; 't Hondje waschte de schotels, De zwarte muis die veegde 't huis, De zwaluw droeg de mot er uit Op zijn vergulde vleugeltjes.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
153
[Hier is de sleutel van den haverzak,] HIER is de sleutel van den haverzak, Daar het paard uit at, Daar de man op zat, Die den knuppel droeg, Daar hij 't paard mee sloeg. Zie dit, zie dat, Als het regent, word ik nat, Als het vriest, dan word ik koud, Als 'k niet sterf, word ik oud.
[Paardje, wil je wat harder loopen,] PAARDJE, wil je wat harder loopen, 'k Zal je een mandje met haver koopen; 't Paardje dat liep op een draf, Toen ik 't een mandje met haver gaf.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
154
[Klompertje en zijn wijfje] KLOMPERTJE en zijn wijfje Die gingen vroeg opstaan, Met boter en met eiertjes Om naar de markt te gaan. Ze waren halverwegen, Toen vielen ze van den dijk, Toen braken al de eiertjes En 't botertje viel in 't slijk.
[Klop, klop, hamertje,] KLOP, klop, hamertje, En is er niemand thuis? Een oud, oud vadertje, Die is alleen in huis. Wat zal dat vadertje eten? Kaas en brood, Wat zal dat vadertje drinken? Water uit de sloot.
[Jan mijn man wou ruiter worden,] JAN mijn man wou ruiter worden, Jan mijn man had er geen degen; Toen nam Jan mijn man een koek En die stak hij door zijn broek, Toen had Jan mijn man een degen! Jan mijn man, rijd er wat ân, Dat je ruiter worden kan.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes
155
[Twee kindertjes bij mekaar,] TWEE kindertjes bij mekaar, Een zusje en een broertje, Ik wou, dat ik er meer van had Van al dat lieve goedje.
Marie Hildebrandt, Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes