Module 'Verpleging van patiënten met astma en COPD'
Bestemd voor: verpleegkundigen 4e kwalificatieniveau
e
1 versie januari 1999 Laatste update mei 2004
INHOUDSOPGAVE A
Verantwoording
1
B
Beginvereisten
1
C
Doelstelling
1
D
Subdoelen
1
E
Studietaken
2
F
Afsluiting
2
1
Patiënt met astma en/of COPD 1.1 Astma en COPD 1.2 Beleving 1.3 Partner
3 3 3 4
2
Attitude m.b.t. de verpleging van de patiënt met astma en/of COPD
5
3
Verpleegkundige zorg 3.1 Verpleegkundig proces 3.2 Verpleegkundige zorg bij acute benauwdheid 3.3 Verpleegkundige zorg bij chronische benauwdheid 3.4 Inhaleren 3.5 Piekstroommeter 3.6 Toedienen van zuurstof 3.7 Saneren 3.8 Roken 3.9 Voeding 3.10 Reactiveren 3.11 Verpleegkundige voorlichting en bevorderen zelfmanagement 3.12 Multidisciplinaire samenwerking 3.13 Continuïteit van verpleegkundige zorg
6 6 7 8 9 10 10 11 11 12 13 13 14 14
4
Specifieke doelgroepen 4.1 Psychiatrische patiënt met astma en/of COPD 4.2 Psychogeriatrische patiënt met astma en/of COPD 4.3 Verstandelijk gehandicapte met astma en/of COPD
16 16 16 17
5
Zelftoetsvragen met antwoorden
18
Referenties
23
Adressen
23
BIJLAGE 1:
Standaardverpleegplan astma/COPD
24
BIJLAGE 2:
Inhalatie-instructieprotocol en gebruiksaanwijzingen
29
BIJLAGE 3:
Instructie piekstroom meten
31
BIJLAGE 4:
Zelfmanagementmodel
32
Deel 1 - Modulehandleiding A VERANTWOORDING Verpleegkundigen worden in verschillende stadia van hun opleiding geconfronteerd met patiënten met astma en/of COPD. De zorg voor deze patiënten vraagt specifieke verpleegkundige kennis en vaardigheden. Patiënten met astma en/of COPD kunnen worden verpleegd in de thuiszorg en op long- en kinderafdelingen. De opname-indicatie hoeft echter niet altijd samen te hangen met de luchtwegklachten. Dus ook op andere verpleegafdelingen en binnen andere zorginstellingen worden verpleegkundigen met deze patiëntencategorie geconfronteerd. De module 'Verpleging van patiënten met astma en/of COPD' van het Astma Fonds gaat uitgebreid in op de specifieke aspecten die een rol spelen bij de verpleging en verzorging van deze categorie patiënten. Het accent in de module ligt op het procesmatig en systematisch verpleegkundig handelen.
B BEGINVEREISTEN U heeft kennis van de anatomie, fysiologie en pathologie van de longen en de luchtwegen. U bent bekend met de begrippen verpleegplan, mantelzorg, zelfzorg en therapietrouw.
C DOELSTELLING U heeft kennis van en inzicht in de verpleging en verzorging van patiënten met astma en/of COPD na 1 bestudering van deze reader en een inhalatietraining . U weet dan hoe een verpleegkundige anamnese van patiënten met astma en/of COPD kan worden afgenomen en u kunt de verpleegproblemen benoemen. U bent in staat op basis van een standaardverpleegplan voor patiënten met astma en/of COPD een specifiek verpleegplan op te stellen. Tenslotte kunt u beschrijven hoe de verpleegkundige zorg bij een patiënt met astma en/of COPD kan worden geëvalueerd.
D SUBDOELEN De algemene doelstelling wordt bereikt door middel van de volgende subdoelstellingen. De verpleegkundige kan: • • • • • • • • • • • • •
verwoorden welke belevingsaspecten patiënten ten gevolge van astma en/of COPD kunnen hebben verwoorden wat de zorg voor een patiënt met astma en/of COPD betekent voor de mantelzorg verwoorden welke attitude een positieve invloed heeft op de zorgverlening verwoorden welke vragen in het anamnese gesprek gesteld moeten worden aandachtspunten noemen van het standaardverpleegplan voor patiënten met astma en/of COPD onderwerpen benoemen voor het voeren van het ontslaggesprek de verpleegkundige interventies beschrijven bij een patiënt met een acute benauwdheid de verpleegkundige interventies beschrijven bij een patiënt met chronische benauwdheid aangeven welke relatie er bestaat tussen patiëntenvoorlichting en zelfmanagement inhalatie-instructie verzorgen specifieke aspecten beschrijven van de verpleging en verzorging voor een psychogeriatrische patiënt met astma en/of COPD specifieke aspecten beschrijven van de verpleging en verzorging voor een verstandelijk gehandicapte met astma en/of COPD specifieke aspecten beschrijven van de verpleging voor een psychiatrische patiënt met astma en/of COPD
1
Inhalatietraining is mogelijk met behulp van de video 'Inhalatie technieken'. De videoband maakt deel uit van het pakket 'Toedienen van medicijnen' van het Transferpunt Vaardigheidsonderwijs maar is ook los verkrijgbaar: Bohn Staffleu v. Loghum, tel. 030-6385700.
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
1
E STUDIETAKEN • • •
Bestudeer deze module en ga na of u voldoet aan de beginvereisten. Formuleer uw persoonlijke leerdoelen bij deze module. Bestudeer de inhoud van de reader. Neem deel aan een inhalatie-training, evt. met behulp van een inhalatie-instructie-video/dvd.
F AFSLUITING Sluit de module af door de vragen op pagina 23 e.v. te beantwoorden. Ga na in hoeverre uw antwoorden correct zijn (pagina 27 e.v.). Lees bij een fout gegeven antwoord de tekst in de reader nog eens na.
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
2
Deel 2 - Reader 'verpleging van patiënten met astma en/of copd' 1 1.1
PATIËNT MET ASTMA EN/OF COPD Astma en COPD
De aandoeningen die onder Cara (Chronische, Aspecifieke, Respiratoire Aandoeningen) vallen zijn astma en COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Diseases). Het woord Cara wordt steeds minder gebruikt. Nu wordt er gesproken over astma en COPD. Astma en COPD worden gekenmerkt door vernauwing van de luchtwegen en het snel geprikkeld zijn van de luchtwegen. De klachten zijn kortademigheid, een piepende ademhaling, hoesten en het opgeven van slijm. Astma wordt gekarakteriseerd door een verhoogde luchtwegreactiviteit voor een groot aantal prikkels. Het gaat hierbij om allergische en niet-allergische prikkels. De voornaamste uiting van de toegenomen luchtwegreactiviteit is een wisselende luchtwegobstructie. De belangrijkste symptomen van astma zijn aanvalsgewijze kortademigheidsklachten, piepen op de borst en hoesten. COPD is chronische bronchitis en/of longemfyseem. Bij chronische bronchitis, ontsteking van de luchtwegen, staan vooral hoesten en slijm opgeven op de voorgrond. Vaak is de patiënt ook benauwd. Longemfyseem is een gevolg van een versnelde afbraak van het elastisch steunweefsel van de longen. Bij longemfyseem zijn kortademigheid en vermoeidheid de voornaamste klachten. Deze nemen meestal geleidelijk toe. Een patiënt met ernstig emfyseem is ook in rust kortademig. Een patiënt met astma en/of COPD heeft vaak vermoeidheidsklachten. Het ademen kost bij benauwdheid veel energie en ook het hoesten kan erg vermoeiend zijn. Soms is er sprake van een continu zuurstoftekort hetgeen ook vermoeidheid tot gevolg heeft. De benauwdheidsklachten en het hoesten treden meestal 's nachts op. Meestal is er dus ook sprake van onvoldoende nachtrust (verstoord 24-uurs ritme). 's Morgens is er vaak extra tijd nodig om 'op gang te komen'.
1.2
Beleving
Patiënten met astma en/of COPD hebben een aantal ervaringen gemeen: Angst om te stikken Ernstige benauwdheid of een hoestbui tijdens een aanval kan het gevoel geven te stikken. Dit is een reële doodsangst. De patiënt kan in paniek raken en hij is daardoor soms niet meer in staat adequaat te reageren op zijn klachten. Angst om weer benauwd te worden De ervaring van benauwdheid kan voor de patiënt zo traumatisch zijn dat hij bang is voor herhaling. De kans op herhaling is altijd en op ieder moment aanwezig. Deze angst wordt door de omgeving van de patiënt vaak niet herkend. Machteloosheid Benauwdheid kan optreden zonder direct aantoonbare oorzaak en op onverwachte momenten. De onberekenbaarheid van de ziekte kan een gevoel van machteloosheid geven. Veel patiënten hebben daardoor het gevoel de ziekte niet in de hand te hebben. Dit kan demotiverend werken, bijvoorbeeld ten aanzien van een consequent medicijngebruik en het naleven van de gegeven adviezen over leefregels. Schaamte De directe omgeving van de patiënt weet vaak niet of nauwelijks dat de patiënt aan een chronische ziekte lijdt, laat staan hoe ernstig die is. Maar soms blijven symptomen niet onopgemerkt voor de omgeving van de patiënt: hijgen, piepen en het opgeven van sputum. Dit kan de patiënt, die zich dat realiseert, allerlei gevoelens, van bijvoorbeeld schaamte of eenzaamheid, geven. De patiënt zal geneigd zijn zich bij een aanval van benauwdheid terug te trekken, waardoor de ziekte een verborgen karakter krijgt.
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
3
1.3
Partner
Astma en/of COPD kan een zware belasting zijn voor de patiënt maar ook voor zijn partner. De partner moet ook de ziekte verwerken en het een plaats in het eigen leven geven. Het zien van benauwdheid kan een machteloos gevoel geven en bedreigend zijn. Drang tot helpen, gevoelens van afweer, angst voor het sterven, gevoelens van ergernis over de situatie, behoefte om te vermanen kunnen gelijktijdig een rol spelen. Bijv. huisregels ten aanzien van roken en saneringsmaatregelen gaan ook de partner aan. Naast partner is hij bovendien ook dikwijls nog zorgverlener. De partner neemt de patiënt uit overbezorgdheid soms te veel uit handen. Dit kan een grote belasting zijn en het kan de partner op de lange duur zelfs opbreken. Hulp van familie en vrienden is dan noodzakelijk om de zorg op de langere termijn goed vol te kunnen houden. Het is zoeken naar een goed evenwicht. Wellicht met hulp van een professional.
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
4
2
ATTITUDE M.B.T. DE VERPLEGING VAN DE PATIËNT MET ASTMA EN/OF COPD
De verpleging van ernstig benauwde patiënten vraagt geduld en begrip terwijl in acute situaties snel en adequaat gereageerd en gehandeld moet kunnen worden. De houding van de verpleegkundige is hierbij van essentieel belang en kan worden beïnvloed door: Kennis en ervaring Iedere patiënt beleeft zijn benauwdheidsklachten anders. Het kan voorkomen dat de verpleegkundige te maken krijgt met een patiënt die aangeeft het erg benauwd te hebben terwijl er een geringe luchtwegobstructie is. Anderzijds kan het voorkomen dat door de patiënt slechts een geringe benauwdheid wordt aangegeven terwijl er sprake van een ernstige obstructie is. Kennis en ervaring zijn noodzakelijk om de verschillende manieren van beleven van benauwdheid door patiënten goed te hanteren. Angst en machteloosheid Bij patiënten met astma en/of COPD en bij hun mantelzorg kunt u geconfronteerd worden met angst en/of machteloosheid. Het risico bestaat dat deze gevoelens ook ontstaan bij de verpleegkundige. Deze gevoelens kunnen bij de verpleegkundige ontstaan door het zien van angst; zien en horen van benauwdheid; het gevoel niets te kunnen doen. Angst en onzekerheid ontstaat ook bij gebrek aan kennis en ervaring. Het is van therapeutisch belang dat de verpleegkundige door houding en gedrag de gevoelens van angst en machteloosheid bij de patiënt kan verminderen. De patiënt moet de overtuiging hebben dat op het juiste moment de arts wordt geroepen, er goede ondersteuning is bij benauwdheid enz. Voldoende kennis van het ziektebeeld beïnvloedt de attitude van de verpleegkundige in positieve zin. Weerstand Rochelende geluiden, sputum opgeven en een piepende ademhaling kunnen weerstand oproepen bij de omgeving van de patiënt, maar ook bij verpleegkundigen. De verpleegkundige moet proberen deze gevoelens zo min mogelijk tegenover de patiënt te uiten en de weerstand van de omgeving bespreekbaar te maken. Hierdoor wordt voorkomen dat de patiënt zich schaamt, de verschijnselen probeert te verbergen en daardoor de situatie verergert.
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
5
3
VERPLEEGKUNDIGE ZORG
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op welke wijze de verpleegkundige zorg voor patiënten met astma en/of COPD systematisch en doelgericht kan worden gegeven met behulp van het verpleegkundig proces. Het standaardverpleegplan astma/COPD is opgenomen in bijlage 1. Verder wordt de specifieke verpleegkundige zorg toegelicht.
3.1
Verpleegkundig proces
Het verpleegkundig proces bestaat uit: • de problemen van de patiënt inventariseren (anamnese) • het vaststellen van de zorgbehoefte (verpleegkundig probleem en het verpleegkundig doel) • plannen en uitvoeren van zorg (verpleegkundige interventies) • evalueren van de zorg (evaluatie). Anamnese Voor de planning van de verpleegkundige zorg is een zo volledig mogelijke anamnese van belang. Het analyseren van de zorgbehoeften van een patiënt gebeurt voor een belangrijk deel op basis van de verpleegkundige anamnese. De verpleegkundige anamnese wordt bij de opname afgenomen. De patiënt kan echter zo benauwd zijn dat er geen volledig anamnesegesprek gevoerd kan worden. Stel dan alleen 'gesloten vragen' en vraag alleen die informatie die noodzakelijk is voor de zorg in de acute fase. Na de acute fase, soms 24 of 48 uur na opname, kan de anamnese compleet gemaakt worden. Voer het anamnesegesprek zo gauw de patiënt 'voldoende lucht' heeft. Soms blijkt uit de anamnese de oorzaak van de verergering van de klachten. Opname De periode voorafgaand aan de opname is een angstige, gespannen tijd, zowel voor de patiënt als voor de mantelzorg. Voor de patiënt is er naast de benauwdheid en angst ook vaak de teleurstelling van de opname. De benauwdheid maakt dat de patiënt eigenlijk alleen maar bezig is met ademen; de onvoorspelbaarheid en onberekenbaarheid van de ziekte zijn vaak de oorzaak dat de patiënt onvoldoende mogelijkheden heeft zich op de opname voor te bereiden. Bij de opname is de verpleegkundige zorg gericht op: • voldoen aan de vitale levensbehoeften (lucht, water en voedsel) • activiteiten gericht op de menselijke behoeften (warmte, veiligheid, zekerheid en contact) Relevante 'open' vragen met betrekking tot een verpleegkundige anamnese na de acute fase kunnen zijn: • Wat wil de patiënt dat de verpleegkundige doet tijdens een ernstige benauwdheid? • Wat denkt de patiënt dat er fout gegaan is? • Wat doet de patiënt zelf om zijn benauwdheid de baas te worden? • Welke medicijnen neemt de patiënt bij toename van klachten? • Past de patiënt ademtherapie toe? • Hoe reageert de omgeving op de benauwdheid van de patiënt? • Wanneer verergerden de klachten en wat heeft de patiënt eraan gedaan? • Bij welke ADL-activiteiten heeft de patiënt hulp nodig? • Wat verwacht de patiënt van deze ziekenhuisopname en de verschillende deskundigen? • Wat is er gebeurd tussen de eventuele vorige opname en deze opname? Standaardverpleegplan Elke patiënt is uniek en mag dus ook een individuele benadering verwachten. Patiënten van eenzelfde categorie - hier patiënten met astma en/of COPD - hebben veel gemeenschappelijke problemen. Voor de verpleging van deze patiënt in een algemeen ziekenhuis of in de thuiszorg is daarom een standaardverpleegplan in de bijlage opgenomen. Het standaardverpleegplan is een hulpmiddel voor het opzetten van het specifieke verpleegplan voor de patiënt. Het standaardverpleegplan bevat de minimale criteria van goede verpleegkundige zorg.
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
6
De planning van de zorgverlening hangt nauw samen met de verpleegproblemen die naar voren komen uit de anamnese. De doelen worden geformuleerd en de interventies gepland. De volgende aandachtspunten bij de verpleging van de Carapatiënt zijn in een standaardverpleegplan uitgewerkt: • benauwdheid • angst • chronische vermoeidheid • hoesten • opgeven van sputum • zelfzorg tekort Evaluatie Een belangrijke fase van het verpleegkundig proces is de evaluatie van de zorgverlening. Evaluatie van de verpleegkundige zorgverlening is een continue activiteit. Door het verpleegkundig handelen te evalueren kan worden nagegaan of de interventies ook werkelijk hebben geleid tot het behalen van de doelstelling. Ontslag De verpleegkundige ontslag-criteria worden geformuleerd bij het maken van het verpleegplan. Met behulp van ontslag-criteria kan de verpleegkundige beoordelen of de patiënt goed voorbereid naar huis gaat. De verpleegkundige kan tevens beoordelen of de zorg thuis voortgezet dient te worden, en zo ja, op welke manier. Misschien is het noodzakelijk de zorg - in overleg met de patiënt - aan de wijkverpleging over te dragen. Het ontslaggesprek vindt niet plaats op de dag van ontslag omdat dan bijvoorbeeld de zorg van de wijkverpleging niet meer op tijd ingezet kan worden. Onderwerpen voor het ontslaggesprek kunnen zijn: • de dagindeling thuis (rust, activiteit) • de medicatie • ziekte-inzicht • rookgedrag (ook van de omgeving) • toekomstplannen • mantelzorg • wijkverpleging / gezinszorg • patiëntenvereniging
3.2
Verpleegkundige zorg bij acute benauwdheid
Acute benauwdheid komt onder andere voor bij een status astmaticus. Een status astmaticus is een astma-aanval die niet overgaat na het gebruik van bronchusverwijdende medicijnen. De patiënt met een status astmaticus is hevig benauwd, transpireert, kan bijna niet spreken, is vermoeid en angstig en soms in levensgevaar. Hij heeft acuut medische hulp nodig. De afgelopen jaren zijn de behandelingsmogelijkheden aanzienlijk verbeterd waardoor een status astmaticus steeds minder voorkomt. Ook de COPD-patiënt met een exacerbatie (verergering van klachten) kan hevig benauwd zijn. Daarbij is deze patiënt soms cyanotisch, moe, hoest en geeft sputum op, heeft koorts en is angstig en onzeker. Door de benauwdheid is de patiënt soms niet of nauwelijks in staat te praten. Voor de patiënt die acuut benauwd is, is er op dat moment maar één ding belangrijk en dat is LUCHT. De patiënt krijgt medicatie per inhalatie en/of intraveneus en zonodig zuurstof. Bovendien wordt door de arts afgesproken welke controles, met welke frequentie noodzakelijk zijn. Meestal zijn dit: •
• • • •
opnemen van: - de polsslag - de temperatuur - de tensie - de ademhaling bepalen van de piekstroomwaarde observatie van het bewustzijn en huidkleur observatie saturatiemeter bepalen bloedgaswaarden
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
7
Om de ernst van de benauwdheid te bepalen is de beleving van de patiënt niet uitsluitend een graadmeter. Let op de objectieve aspecten! Kenmerken van benauwdheid: • niet in staat hele zinnen uit te spreken • ademfrequentie > 25 per minuut • hartslag > 110 per minuut • piekstroomwaarde < 50% normale waarde van de patiënt Kenmerken van ernstige benauwdheid: • piekstroomwaarde < 30% normale waarde van de patiënt • geen ademgeruis • cyanose • aangespannen hulpademhalingsspieren Kenmerken van zeer ernstige benauwdheid: • lage pols en/of hypotensie • uitputting, verwardheid, coma De verpleegkundige zorg kan naast toedienen van medicijnen en zuurstof en het doen van de controles bestaan uit: • helpen een goede houding met optimale longontplooiïng aan te nemen. Dit kan rechtop gesteund met extra kussens of voorover steunend op de ellebogen • ondersteunen bij de ademhaling • hulp bij het opgeven van sputum door de handen in de flanken te leggen en te duwen. Zorg voor een sputumpot en tissues • zorgen voor een rustige omgeving • begrip tonen en werken aan vertrouwen • extra hygiënische verzorging in verband met transpiratie (en soms incontinentie) • extra mondverzorging in verband met de medicatie en/of uitdroging De verpleegkundige zorg is voor iedere patiënt verschillend. De patiënt geeft meestal zelf aan wat hij van de verpleegkundige verwacht. Het is belangrijk dit tijdens het anamnese gesprek vast te stellen. Mogelijke oorzaken van een aanval van benauwdheid: Een benauwdheidsaanval kan verschillende oorzaken hebben: • infectie • hyperreactiviteit en/of allergie • therapie-ontrouw • onvoldoende ziekte-inzicht
3.3
Verpleegkundige zorg bij chronische benauwdheid
Exacerbatie is vaak de opname-indicatie van de chronisch benauwde patiënt. Maar ook de chronische benauwdheid zelf kan de opname-indicatie zijn. De patiënt verwacht van de opname een vermindering van klachten. De opname is echter ook een bevestiging van de verdere achteruitgang en ondermijnt het soms moeizaam opgebouwde zelfvertrouwen. Het zelfzorgvermogen van de patiënt en de motivatie daarvoor kunnen door een opname achteruit gaan. Het toekomstperspectief is soms weinig hoopgevend. De patiënt moet teleurstellingen verwerken en zijn grenzen bijstellen. De verpleegkundige ondersteunt de patiënt bij dit proces. De verpleegkundige interventies bij chronische benauwdheid liggen vaak in het verlengde van de verpleegkundige zorg die wordt gegeven bij de acute benauwdheid. Echter bij de chronische benauwde patiënt kunnen de volgende interventies noodzakelijk zijn: • evaluatie van het ziekteproces zowel van voor als tijdens de opname • informatie over zijn ziekte aanbieden (zie hoofdstuk 3.10) • instrueren over en evalueren van het medicijngebruik (zie hoofdstuk 3.4) • ondersteunen van ADL-activiteiten. Hulp bij lichaamshygiëne en bij het aan- en uitkleden • aandacht voor de voeding (zie hoofdstuk 3.9) • patiënt leren inspanning te plannen (zie hoofdstuk 3.10)
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
8
Daarnaast kan de verpleegkundige: • de mantelzorg zoveel mogelijk bij de zorg betrekken en zonodig ondersteunen • doorverwijzen naar de thuiszorg of de longverpleegkundige
3.4
Inhaleren
De meeste patiënten met astma en/of COPD gebruiken medicijnen die worden toegediend door middel van inhalatie. Deze medicijnen kunnen klachten voorkómen, beperken of opheffen. Er zijn verschillende soorten inhalatoren. De keuze wordt bepaald door de wensen en mogelijkheden van de patiënt: • de dosis-aërosol: een spuitbusje gevuld met medicijn en drijfgas. Hierbij kan een inhalatiekamer (nebuhaler, volumatic, aerochamber) gebruikt worden. • de poederinhalator (rotahaler, cyclohaler, disk-haler, discus, turbuhaler): het poeder is verpakt in capsule, disk of in de inhalator. • de vernevelaar: een medicijnoplossing wordt in een reservoir gebracht en verneveld. De nevel wordt ingeademd. Instructie Het geven van inhalatie-instructie is onder andere een taak van de verpleegkundige. Een goede instructie is noodzakelijk voor een goed resultaat van de inhalatietherapie. Bovendien wordt de therapietrouw bevorderd. Verder moet de verpleegkundige observeren of de patiënt, ook al gebruikt hij al lange tijd inhalatiemedicijnen, goed inhaleert. Toenemende benauwdheid heeft invloed op het inhaleren. Verkeerd medicijngebruik of foute toedingsvorm kan de oorzaak zijn van een exacerbatie. Wanneer de patiënt niet goed inhaleert kan in overleg met de arts een andere toedieningsvorm geadviseerd worden. Bij inhalatie-instructie is het belangrijk de patiënt te leren hoe en waarom er geïnhaleerd moet worden (zie bijlage 2 voor inhalatie-instructie protocol en de gebruiksaanwijzingen). Achtergrondinformatie bij de inhalatie-instructie Door het inhaleren komen de medicijnen rechtstreeks in de luchtwegen. Dit heeft een aantal voordelen: • een snellere werking van luchtwegverwijdende middelen • een lagere dosering is mogelijk • er treden minder bijwerkingen op Tegenover deze voordelen staat het nadeel dat goed inhaleren moeilijk is en nogal wat handigheid vergt. Zo slaat het geneesmiddel bij een oppervlakkige ademhaling neer in de mondholte en bereikt niet de lagere luchtwegen. Bij een dosis-aërosol is daarentegen de kans groot dat bij een te krachtige inademing de deeltjes bij de overgang van de keelholte naar de luchtpijp 'uit de bocht vliegen'. Tenslotte levert de coördinatie tussen indrukken van de dosis-aërosol en gelijktijdig inademen veel problemen op. Ook kunnen er problemen met inhaleren zijn door minder cognitieve functies, verminderde communicatie, problemen met het bewegingsapparaat of specifieke problemen als gevolg van andere aandoeningen. Overleg dan met de arts of de longverpleegkundige. Volgorde van medicijnen Bij gebruik van meerdere soorten medicijnen per inhalator moet de patiënt de medicijnen in de juiste volgorde innemen. Eerst moeten de luchtwegverwijders geïnhaleerd worden. Na 2 tot 5 minuten zijn de luchtwegen wijder geworden en kunnen de andere medicijnen geïnhaleerd worden. Irritatie van de mond en keelholte Sommige mensen krijgen na het inhaleren een hoestbui, waardoor het moeilijk is de adem vast te houden. Vooraf een slokje water drinken kan een hoestbui voorkomen. Inhalatie-corticosteroïden veroorzaken soms heesheid of een schimmelinfectie. Laat de patiënt na het gebruik van deze middelen zijn mond verzorgen. Dit kan zijn mond spoelen, gorgelen en uitspugen of voor het eten inhaleren en na het eten tanden poetsen. Controleren van de hoeveelheid medicijn Bij een dosis-aërosol moet gecontroleerd worden of er nog medicijn aanwezig is. Dit kan door de datum waarop het spuitbusje leeg moet zijn te berekenen, dit werkt alleen wanneer de medicijnen
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
9
regelmatig gebruikt worden. Het spuitbusje kunt u ook uit de houder halen en in een bakje water leggen. Het is goed als het spuitbusje zinkt, het spuitbusje is dan (bijna) vol. Als het (bijna) leeg is, blijft het drijven. Deze methode is echter niet geschikt voor verstuivers met Tilade en Lomudal, deze trekken vocht aan waardoor de verstuiver kan verstoppen. Ook bij CFK-vrije inhalatoren is het niet mogelijk om op deze manier te controleren hoeveel medicijn er nog in zit. Het nieuwste drijfgas is lichter dan water, daardoor blijft het busje altijd drijven. Bewaren van medicijnen De capsules van de poederinhalator moeten op een droge koele plaats bewaard worden omdat capsules water aantrekken. Dus niet bewaren in de koelkast, niet in de zon en niet in de badkamer. Hulpmiddelen Bij benauwde patiënten en bijvoorbeeld ouderen, kinderen of verstandelijk gehandicapten kan de coördinatie tussen inademen en indrukken problemen opleveren. Deze kunnen soms door middel van een inhalatiekamer en verholpen worden. Voor de dosisaërosol is de inhalatiekamer een belangrijk hulpmiddel die het inhaleren verbetert. De gebruiksaanwijzing staat in bijlage 2 beschreven. Bij coördinatieproblemen kan ook de autohaler een oplossing zijn. De autohaler moet vóór het schudden op scherp gezet worden door het palletje helemaal omhoog te duwen. Tijdens het langzaam inademen wordt de dosis automatisch afgevuurd. Hierna het palletje weer naar beneden doen. Schoonmaken Poederinhalatoren en inhalatiekamers moeten 1 maal per week worden schoongemaakt met lauwwarm water met zeep. Laat ze daarna drogen. Wel van te voren spuitbusjes of capsules verwijderen. Sommige inhalatoren mogen niet nat worden. Lees de gebruiksaanwijzing of de brochure 'Inhaleren' van het Astma Fonds. Schriftelijke informatie Sommige patiënten vinden het plezierig na te kunnen lezen wat de verzorgende verteld heeft. Geef tijdens de instructie de brochure 'Inhaleren' van het Astma Fonds en streep daarin aan wat u behandeld heeft. Een onderdeel van de instructie is het evalueren. Bij patiënten die langdurig inhaleren moet ook regelmatig de inhalatietechniek gecontroleerd worden, minimaal 1x per jaar. Leg dat vast in het zorgdossier. Wanneer bij toename van klachten de bronchusverwijders niet het gewenste effect hebben, contact opnemen met de arts. Er kan een levensbedreigende situatie ontstaan.
3.5
Piekstroommeter
De piekstroommeter is een apparaat dat de maximale uitademingsstroom meet en wordt gebruikt bij patiënten met astma. Bij benauwdheid ten gevolge van astma is de piekstroomwaarde lager. Zo kan een objectief beeld worden verkregen over de ernst van de benauwdheid. De ernst van de luchtwegvernauwing kan echter alleen worden vastgesteld als de normaalwaarde van de desbetreffende patiënt bekend is: de piekstroom die wordt geblazen in een klachtenvrije periode. Voor het instellen van de therapie kan het noodzakelijk zijn dat op verzoek van de arts de patiënt gedurende een bepaalde periode bij benauwdheid en/of voor en na medicijn-inname zijn piekstroomwaarden bepaalt. De verpleegkundige of de arts kunnen de patiënt instrueren over het juiste gebruik van de piekstroommeter. (Zie bijlage 3: instructie piekstroom meten). De patiënt moet de handeling bij voorkeur staande uitvoeren. Indien een staande houding niet mogelijk is, is de test in zittende houding uit te voeren. Voor een goede vergelijking is het nodig dat de piekstroommeting altijd in dezelfde houding wordt uitgevoerd en met dezelfde meter.
3.6
Toedienen van zuurstof
Zuurstof wordt voorgeschreven bij COPD-patiënten met een ernstig chronisch zuurstof tekort in bloed en weefsels op geleide van de bloedgaswaarden. Bij COPD-patiënten wordt door een te hoog gehalte aan koolzuur de ademprikkel verminderd. De observatie bij deze COPD-patiënten is gericht op een redelijke verhouding van koolzuur en zuurstof in het bloed. De situatie is alarmerend als de patiënt cyanotisch is en suf. Soms is hij verward en klaagt over hoofdpijn. Zorg er voor dat de patiënt wakker
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
10
blijft, vraag of de patiënt 10 maal diep in en vooral ook diep uitademt op een losse p..ff. De luchtwegen verwijden zich en het koolzuur wordt beter uitgeademd. Bij een stijging van het koolzuurgehalte tijdens de slaap zijn de patiënten moeilijk wakker te krijgen. Deze toestand kan levensbedreigend zijn door de mogelijke complicatie van een acidose en een ademinsufficiëntie. Het is belangrijk de zuurstof-toediening zo snel mogelijk te stoppen en een arts te waarschuwen. Het toedienen van zuurstof mag nooit bij open vuur. De patiënt mag dus absoluut niet roken tijdens zuurstoftoediening. Als de patiënt met zuurstof naar huis gaat moet er veel geregeld worden. Zorg voor een verwijzing naar een longverpleegkundige.
3.7
Saneren
Saneren, eigenlijk allergologisch saneren, is het aanpassen van de leefomgeving aan de gevoeligheid van de patiënt voor bepaalde prikkelende stoffen. Op die manier wordt contact met prikkelende stoffen geminimaliseerd. De prikkels kunnen bijvoorbeeld huisstofmijt, huisdieren of tabaksrook zijn. Bij het saneren wordt naast het rookgedrag ook aandacht besteed aan het schoonhouden, ventileren en het gelijkmatig verwarmen van de woning. Saneren kan alleen nadat is vastgesteld voor welke uitlokkende prikkels de patiënt overgevoelig is. Tijdens de opname kan bijvoorbeeld het rookgedrag en het ventileren van de woning besproken worden. Vervolgens kan de wijkverpleegkundige in overleg met de arts samen met de patiënt en het gezin een saneringsplan opstellen. Dit plan is afgestemd op de allergie van de patiënt en zijn thuissituatie (waar zijn in die thuissituatie allergenen).
3.8
Roken
Tabaksrook is vaak de oorzaak van COPD en een (mede)veroorzaker van astmatische klachten: • Een aantal bestanddelen van tabaksrook werken prikkelend op de luchtwegen. Het is voor astmaen COPD-patiënten noodzakelijk dergelijke prikkelingen te voorkomen. • De tabaksrook tast het slijmvlies met de trilhaarcellen aan. Het slijm verstopt de bronchiën. Dit veroorzaakt bronchitis. • Roken veroorzaakt een verhoogde afbraak van elastisch longweefsel. Dit leidt op den duur tot longemfyseem. Een bijprodukt van tabaksrook is koolmonoxyde. Koolmonoxyde gaat een sterke verbinding aan met het hemoglobine (de drager van zuurstof in het bloed) en neemt daarmee de plaats in van zuurstof. Bovendien laat het hemoglobine door het hoge percentage koolmonoxyde de zuurstof moeilijker los. Hierdoor zorgt de koolmonoxyde voor een verminderde zuurstofopname in het lichaam. Dit symptoom verdwijnt als de patiënt stopt met roken. Stoppen met roken is een belangrijke maatregel bij de behandeling van patiënten met astma en COPD. Met betrekking tot roken moet de verpleegkundige in het anamnese gesprek onderscheid maken tussen: • de patiënt is een niet-roker en heeft geen problemen met passief-roken • de patiënt is een niet-roker en ondervindt problemen met passief-roken • de patiënt rookt en wil niet stoppen met roken • de patiënt rookt en wil stoppen met roken U kunt de patiënt een 'stoppen met roken pakket'adviseren. Hieruit kan de patiënt een keuze maken uit de methodes die hem/haar het meest aanspreken. Voor actuele informatie: kijk en verwijs naar www.stopeffectief.nl en www.stivoro.nl. Tenslotte heeft u ook de zorg voor de patiënt die onvoldoende gemotiveerd zijn om te stoppen. Vraag de patiënt of hij het op prijs stelt dat u over enige tijd op het roken terug komt. De motivatie om te stoppen kan immers van de een op de andere dag veranderen.
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
11
3.9
Voeding
Bij COPD-patiënten komt gewichtverlies vaak voor. Als gevolg hiervan kan de patiënt ondervoed raken. Door ondervoeding vermindert de spierfunctie en verergert de inspanningsbeperking. Ook de ademhalingsspieren worden minder krachtig. Ondervoeding leidt ook tot verminderde afweer waardoor de patiënt extra vatbaar is voor (luchtweg)infecties. Toename van klachten vermindert de eetlust waardoor de ondervoeding verergert en de patiënt in een neerwaartse spiraal terecht komt. Oorzaak van ondervoeding • verminderde voedselinname door - verminderde eetlust - kortademigheid - benauwdheid tijdens het eten - vermoeidheid • verhoogde voedingsbehoefte door: - toegenomen ademarbeid tijdens inspanning - chronische (luchtweg)infecties Aandacht voor voeding is dus een belangrijk onderdeel van de zorg. Soms is het noodzakelijk een diëtist te consulteren en moet de zorg multidisciplinair gegeven worden. Als er sprake is van één of meer van de volgende punten, dient voedingstherapie te worden overwogen: •
Recent lichaamsgewicht verlies en/of een laag lichaamsgewicht zijn risicofactoren voor ondervoeding: - ≥10% binnen 6 maanden of ≥ 5% binnen 1 maand - Laag lichaamsgewicht, Body Mass Index (BMI) = Gewicht in kg 2 (Lengte in m) -
•
< 18 (bij personen < 65 jaar) en < 20 (bij personen ≥ 65 jaar)
Ondanks een stabiel lichaamsgewicht kan toch afname van de spiermassa optreden zowel van de ademhalings- als perifere skeletspieren. Hiervoor is bepaling van de spierfuncties door de arts of de diëtist van belang.
Voedingstherapie in combinatie met training heeft een gunstig effect op de inspanningstolerantie. De extra benodigde hoeveelheid energie bedraagt circa 600 kcal/dag. Deze calorieën kunt u de patiënt aanreiken door bijvoorbeeld room toe te voegen of snacks als tussendoortje te geven. Soms wordt dit met behulp van drinkvoeding gegeven. De motivatie van de patiënt is voor het volhouden van de voedingstherapie erg belangrijk. Bij kortademigheid kunt u ten aanzien van het gebruiken van de maaltijd op de volgende aspecten letten: • lichaamhouding • ademhalingstechniek • O2 tijdens de maaltijd • langzaam en rustig eten • goed uitgerust zijn • luchtwegverwijdende medicijnen voor de maaltijd • als de patiënt zelf zijn maaltijd moet bereiden dan makkelijk te bereiden voedsel of Tafeltje Dekje inzetten Heeft de patiënt gebrek aan eetlust dan kunt u: • vaker kleine porties geven • rusten voor de maaltijd adviseren • grootste maaltijd op het beste moment van de dag serveren • bouillon voor het opwekken van de eetlust geven
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
12
Is de patiënt vermoeid dan kunt u: • vaker kleine porties geven • rusten voor de maaltijd adviseren • maaltijd goed klein snijden • langzaam eten en goed kauwen adviseren • vloeibare voedingsmiddelen gebruiken Heeft de patiënt veel slijmvorming dan kunt u: • na het melk drinken een slokje water of vruchtensap geven of zure melkproducten aanbieden (melkproducten zijn onmisbaar) • mond laten spoelen na de maaltijd Als verpleegkundige heeft u bij de COPD-patiënt ten aanzien van de voeding een signalerende, motiverende, begeleidende, stimulerende en coördinerende taak.
3.10 Reactiveren Sommige patiënten verrichten geen lichamelijke inspanning uit angst voor benauwdheid. Dit kan leiden tot conditie vermindering met als mogelijk gevolg een sociaal isolement en volledige afhankelijkheid. Met behulp van een dagprogramma kan aan de conditie van de patiënt worden gewerkt. Bij het maken van een dagprogramma moet aandacht gegeven worden aan: • het tempo • de verdeling van de activiteiten over de dag / 24-uurs ritme • de houding waarin de activiteit wordt uitgevoerd • de ademhaling die in harmonie moet zijn met de activiteit De verpleegkundige moet tijdens een opname ook de mogelijkheden bespreken die de patiënt denkt te hebben als hij eenmaal weer thuis is. Patiënten kunnen voor bewegingsactiviteiten zoals bijvoorbeeld zwemmen terecht bij een patiëntenvereniging. Deze verenigingen hebben afdelingen op verschillende plaatsen in het land. U kunt adressen voor uw regio bij het Astma Fonds opvragen.
3.11 Verpleegkundige voorlichting en bevorderen zelfmanagement Verpleegkundige voorlichting moet aansluiten bij de behoeften en de mogelijkheden van de patiënt. Zo mogelijk kan deze behoefte gestimuleerd worden. De voorlichting kan betrekking hebben op het ziektebeeld, de gevolgen ervan, de onderzoeken, de behandelingmethoden en de mogelijkheden van de patiënt zelf om zijn gezondheid te bevorderen en/of te verbeteren. Voorlichting blijft niet beperkt tot één moment, maar is een doorlopend proces. Betrek zo mogelijk ook de partner van de patiënt erbij. Het is van essentieel belang dat de voorlichtingsactiviteiten van de verschillende disciplines goed op elkaar worden afgestemd. Verpleegkundigen hebben hierin een coördinerende taak. Zorg voor een goede rapportage van de voorlichtingsactiviteiten. Zelfmanagement Voorlichting is bij chronische patiënten gericht op het bevorderen van zelfmanagement. Zelfmanagement is meer dan zelfbehandeling. Zelfmanagement is het bewust zelf nemen van beslissingen op de gebieden die met de ziekte samenhangen. Goed zelfmanagement wordt gekenmerkt door beslissingen die de beslisser dichter bij zijn eigen doelen brengt. Dit is essentieel bij de begeleiding van de patiënt; hij moet zich realiseren wat voor hem van belang is en welke doelen hij wil bereiken. Vervolgens moet de patiënt die beslissingen nemen die hem dichter bij die doelen brengen. Verpleegkundigen kunnen hierbij behulpzaam zijn. Het spreekt voor zichzelf dat in acute situaties deskundige hulpverleners de besluitvorming (ten dele) zullen overnemen. (zie bijlage 5: Zelfmanagement model). Concreet zal de voorlichting die de verpleegkundige in het ziekenhuis geeft zich concentreren op het volgende: • de patiënt wijzen op zijn eigen verantwoordelijkheid en op het feit dat hij degene is die de beslissingen moet nemen • begeleiden van de patiënt bij het realiseren van belangrijke doelen, geven van informatie over astma, chronische bronchitis of longemfyseem, de verschijningsvormen, de vroege symptomen en de onderzoeken in aanvulling op (en soms een 'vertaling' van) de voorlichting van de arts • geven van instructie over inhalatie en medicijngebruik en over de piekstroommeter • motiveren te stoppen met roken en de patiënt daarbij ondersteunen
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
13
•
bieden van hulp bij het oplossen van deelproblemen bijvoorbeeld het opvolgen van leefregels, zoeken van een nieuw leefpatroon
Na de voorlichting moet geëvalueerd worden of de patiënt de gekregen informatie heeft begrepen en kan toepassen.
3.12 Multidisciplinaire samenwerking Bij de behandeling van patiënten met astma en/of COPD kunnen meerdere disciplines betrokken worden of zijn: de medicus, de fysiotherapeut en verpleegkundigen, soms een ergotherapeut, een maatschappelijk werker, een psycholoog of een diëtist. Ook laboranten en longfunctieassistenten kunnen worden ingeschakeld bij de zorg voor patiënt met astma en/of COPD. Naast deze professionele hulpverleners neemt de mantelzorg in de thuissituatie een belangrijke plaats in. De totale hulpverlening moet goed op elkaar afgestemd zijn. De verpleegkundige neemt vaak een centrale plaats in bij de coördinatie: • afstemming van hulpverleningsactiviteiten • planning van hulpverleningsactiviteiten gespreid over de dag Verpleegkundige interventies vloeien voort uit de zorgbehoeften van de patiënt en uit de behandelplannen van andere disciplines. Behalve de medicus hebben bijvoorbeeld ook de fysiotherapeuten en ergotherapeuten invloed op de verpleegkundige zorgverlening. Mantelzorg Bij mantelzorg gaat het om langdurige niet-beroepsmatige zorg die wordt verleend door iemand uit de omgeving van de zorgvrager. Er is bij mantelzorg sprake van een familieband of een sociale relatie. Ondersteuning van mantelzorg aan patiënten met astma en/of COPD is een noodzakelijke voorwaarde om de zorg thuis te kunnen verwezenlijken. Zonder mantelzorg is de professionele zorg vaak niet in staat een adequaat zorgaanbod te leveren. Daarom is goede ondersteuning van de mantelzorg door de verpleegkundige noodzakelijk. Fysiotherapie Fysiotherapeutische behandeling bij patiënten met astma en/of COPD kan gericht zijn op: • aanleren van een goede ademtechniek bij rust, bij activiteiten en tijdens benauwdheid • verbeteren van de conditie • vrijmaken van de luchtwegen van slijm • aanleren van ontspanningsoefeningen De verpleegkundige moet, om de patiënt te kunnen helpen tijdens een aanval van benauwdheid, op de hoogte zijn van de ademhalings- en ontspanningsoefeningen die de patiënt geleerd heeft. Samen met de fysiotherapeut kan vastgesteld worden welke ondersteuning de verpleegkundige geeft om de ADL-functies van de patiënt te verbeteren. Ergotherapie Weinig ziekenhuizen maken gebruik van ergotherapeuten bij de behandeling van COPD-patiënten. Door middel van ergotherapie kan de patiënt leren om met zo min mogelijk energie zoveel mogelijk te doen. De ergotherapie richt zich voornamelijk op ADL-activiteiten. Zo is bijvoorbeeld gebleken dat het wassen van het gezicht ('boven de macht') voor een benauwde patiënt veel inspannender is dan het wassen van borst en armen.
3.13 Continuïteit van verpleegkundige zorg Als de verpleegkundige zorg na ontslag uit het ziekenhuis moet worden gecontinueerd draagt de verpleegkundige discipline deze zorg over. Dit kan soms (gedeeltelijk) aan de mantelzorg, soms moet echter de hulp van professionele thuiszorg gevraagd worden. Als de patiënt naar een verpleeghuis gaat, wordt aan de verpleegkundige aldaar overgedragen. Bij de verpleegkundige overdracht wordt in overleg met de patiënt bepaald in hoeverre na ontslag uit het ziekenhuis (verpleegkundige) hulp nodig is. Bij de verpleegkundige overdracht kan informatie worden verstrekt over: • gebruik van medicijnen • inhalatietechniek • gebruik van de piekstroommeter
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
14
• • •
activiteiten en reactivering voeding rookgedrag
In de overdracht moeten alle verpleegproblemen die bij het ontslag (nog) bestonden worden genoemd. Geef ook aan welke verpleegkundige interventies tijdens de opname hebben plaatsgevonden.
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
15
4
SPECIFIEKE DOELGROEPEN
Zorg voor patiënten met astma en/of COPD, zoals in de voorgaande hoofdstukken is beschreven, is voor sommige patiënten niet haalbaar. Eén op de tien Nederlanders heeft astma en/of COPD. Patiënten met astma en/of COPD kunnen in alle instellingen verpleegd worden. De opname-indicatie hoeft immers niet altijd samen te hangen met de luchtwegklachten. Dat doet zich onder andere voor bij psychiatrische patiënten, psychogeriatrische patiënten en verstandelijk gehandicapten. Voor iedere patiënt zal bepaald moeten worden welke zorg met betrekking tot astma en/of COPD mogelijk is.
4.1
Psychiatrische patiënt met astma en/of COPD
Een patiënt die is opgenomen in een psychiatrische instelling heeft in eerste instantie een psychisch probleem. Dat wil dus zeggen dat de zorgvraag die voortkomt uit het feit dat de patiënt astma en/of COPD heeft, ondergeschikt is aan het psychisch lijden. Bij psychiatrische patiënten speelt angst vaak een rol. Angst om te stikken of benauwd te worden kan dit verergeren. Psychiatrische patiënten hebben soms angst de greep op zichzelf te verliezen. De onberekenbaarheid die astma met zich meebrengt kan die angst versterken. Roken als uitlokkende of hinderlijke prikkel voor benauwdheid betekent voor patiënten die in een psychiatrische instelling zijn opgenomen een groot probleem. Zorg voor de psychiatrische patiënt met astma en/of COPD De verpleegkundige werkzaam in de psychiatrie heeft een observerende en signalerende taak en moet verpleegkundig kunnen handelen in situaties van acute en chronische benauwdheid. Denk bijvoorbeeld aan inhalatie-instructie en voorlichting over sanatie. Bij een psychiatrische patiënt met astma en/of COPD moet gezocht worden naar wat haalbaar is. Voor het ondersteunen tijdens een benauwdheidsaanval heeft u een vertrouwensband nodig met de patiënt. Bij een paranoïde patiënt is dat vaak niet haalbaar. Bij achterdochtige patiënten is het vergroten van therapietrouw heel moeilijk. De tabaksprikkel vermijden vormt een probleem. Veel patiënten en verpleegkundigen in de psychiatrie roken immers zelf. Afspraken over waar wel en niet gerookt mag worden zijn belangrijk.
4.2
Psychogeriatrische patiënt met astma en/of COPD
Een psychogeriatrische patiënt zal doorgaans zelf zijn problemen met de ademhaling niet aangeven. Hij uit zijn benauwdheid mogelijk door onrustig gedrag. Benauwdheid kan verwardheid, onveiligheid of angst veroorzaken. De psychogeriatrische patiënt heeft vaak een verstoord dag- en nachtritme. Begrijpelijk is dat deze klachten gecombineerd met klachten ten gevolge van astma en/of COPD zoals kortademigheid, hoesten en slijm opgeven zeer complex kunnen zijn. Vaak worden deze symptomen door de verpleegkundige niet herkend of lijken ze ondergeschikt aan de psychogeriatriche problemen. Zorg voor de psychogeriatrische patiënt met astma en/of COPD Problemen bij de zorgverlening aan de psychogeriatrische patiënt kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij het inhaleren van medicijnen, saneren of roken. Inhaleren Het lukt de patiënt meestal niet om 15 minuten te vernevelen. Soms lukt het als de verpleegkundige er bij blijft. Het inhaleren met behulp van een dosisaërosol of poederinhalator lukt bijna nooit. Inhaleren met een inhalatiekamer eventueel met kap is vaak de beste manier. Demonstreer steeds hoe de medicijnen geïnhaleerd moeten worden. Geef hierbij eenvoudige verbale instructie, observeer of de patiënt het werkelijk begrijpt. Bekijk of de patiënt de handelingen correct uitvoert. Overleg met de arts als hij op geen enkele manier in staat is goed te inhaleren. De medicatie kan beter oraal worden toegediend dan met een slechte inhalatie. Saneren Door familie te raadplegen en door nauwkeurige observatie kunt u achterhalen in hoeverre de omgeving van de patiënt aangepast kan worden. Velen reageren op bijvoorbeeld parfum, deodorant, temperatuurwisseling of tabaksrook. De vochtige lucht in de badkamer kan net zo problematisch zijn als mist. Kijk hoe de patiënt reageert op dit soort prikkels, dit kan met benauwdheid zijn maar ook met bijvoorbeeld onrust. Vermijd dergelijke prikkels dan. Allergieën, zoals bijvoorbeeld voor de huisstofmijt, komen op oudere leeftijd bijna niet voor.
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
16
Roken De psychogeriatrische patiënt met COPD moet, i.v.m. brandgevaar, alleen onder begeleiding roken. In de praktijk betekent dat vaak dat er veel minder door de patiënt gerookt wordt dan voordat hij ziek werd. Hij kan, als hij minder sigaretten krijgt dan voorheen, ontwenningsverschijnselen krijgen, zoals bijvoorbeeld onrust, slapeloosheid. In overleg met de arts kan bekeken worden of nicotinepleisters een oplossing zijn. Het roken van andere patiënten en personeel kan klachten uitlokken.
4.3
Verstandelijk gehandicapte met astma en/of COPD
Bij een verstandelijk gehandicapte is het onderkennen van de luchtwegklachten een specifiek aandachtspunt. Spasmen en verlammingen kunnen invloed hebben op de longfunctie. Symptomen als 'hoog' en versneld ademen, een chronische snotneus, hangerig zijn, slaapproblemen, tijdelijk minder kunnen dan anders, onvoorspelbaar gedrag, worden niet altijd in relatie gebracht met astma en/of COPD. Zorg voor de verstandelijk gehandicapte met astma en/of COPD Veel verstandelijk gehandicapten hebben medische onderzoeken gehad. Voor hen zijn dokters, het ziekenhuis en zeker een injectienaald bedreigend. Daarom is observatie zo belangrijk als hulpmiddel bij de diagnose. Daarvoor kan gebruik gemaakt worden van observatielijsten. Bij de behandeling wordt uitgegaan van de mogelijkheid van de patiënt. Zelfmedicatie is meestal niet, of pas na lange training mogelijk. Aanpassing van de woon- en werkomgeving (saneren) moet specifieke aandacht krijgen. Denk bij deze patiënt ook aan het omgaan met dieren, stoffige knuffeldieren en handvaardigheden als bijv. figuurzagen die veel stof veroorzaken. Voor specifieke adviezen kunt u terecht bij de longverpleegkundige uit de thuiszorg. Of een verstandelijk gehandicapte kan worden benaderd om te stoppen met roken is een keus die door de verzorgers moet worden genomen. Over stoppen met roken bij verstandelijk gehandicapten is nog weinig bekend. Men mag ervan uitgaan dat de lichamelijke afhankelijkheid het belangrijkste probleem is. Een goede begeleiding is van belang. Er moet aandacht zijn voor een rookvrije omgeving. Medewerkers en bezoekers moeten niet roken in de omgeving van de verstandelijk gehandicapte met astma en/of COPD. Hiermee worden klachten voorkomen en het goede voorbeeld aan de verstandelijk gehandicapte gegeven.
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
17
5
ZELFTOETSVRAGEN MET ANTWOORDEN
Met behulp van deze toetsvragen kunt u beoordelen of u de leerstof beheerst. De antwoorden kunt u vinden vanaf pagina 27. 1. De verpleegkundige neemt een erg benauwde astmapatiënt op. Hij heeft een piepende ademhaling. Zijn vrouw is bij de opname aanwezig. Het is de tweede keer dat hij wordt opgenomen met exacerbatie van astma. De volgende dag zou het echtpaar op vakantie gaan. Meneer snauwt 'paniekerig' zijn vrouw en de verpleegkundige toe dat ze weg moeten gaan en dat de dokter acuut moet komen. Geef twee aspecten van beleving aan die kenmerkend zijn voor astma in het algemeen en die in deze casus specifiek naar voren komen. 2. Een 55-jarige COPD-patiënt wordt met acute benauwdheid 's nachts opgenomen. De patiënt heeft sinds enkele jaren emfyseem. Meneer heeft een pols van 130 per minuut en een ademhalingsfrequentie van 30 per minuut. De piekstroomwaarde is 200 l/min. Hij is niet in staat te spreken. U werkt als 'oudste' op de afdeling. Wat doet u terwijl u wacht op de komst van het nachthoofd en de arts? a. U blijft bij de patiënt en vraagt een collega de benodigdheden voor vernevelen, een infuus en zuurstof klaar te zetten. b. U stelt de patiënt gerust door te zeggen dat de benauwdheid zo wel zal zakken. c. U vraagt de patiënt of hij ook uitstralende pijn naar zijn linker arm heeft. 3. Een patiënt (35 jaar) ligt sinds een paar dagen op de longafdeling vanwege astmatische bronchitis. 's Nachts krijgt meneer het erg benauwd. De polsslag is 100 per minuut en de ademhalingsfrequentie is 20 maal per minuut. Zijn bloeddruk is normaal en hij zegt niet in een piekstroommeter te kunnen blazen. Bij welke van de onderstaande observaties belt u de arts omdat meneer mogelijk een status astmaticus heeft? a. Meneer reageert niet op de bronchusverwijdende medicijnen die hij zonodig mocht. b. Meneer is erg onrustig en loopt te ijsberen over de gang. c. Meneer geeft in het gesprek dat u met hem heeft aan erg angstig te zijn. 4. Noem vier verpleegkundige interventies in de acute fase bij een chronische benauwde patiënt die is opgenomen met exacerbatie van COPD. 5. Meneer Jansen is voor de eerste keer opgenomen met exacerbatie longemfyseem. Hij krijgt een infuus met bronchusverwijdende medicijnen en corticosteroïden. Daarbij vernevelt hij ook 4 x daags bronchusverwijdende en slijmverdunnende medicijnen. Na enkele dagen vertelt meneer dat hij veel last heeft van hartkloppingen. Ook vindt hij het vervelend zo moe te zijn door de benauwdheid. In de patiëntenbespreking met de arts, de fysiotherapeut en de verpleegkundige wordt voorgesteld het infuus af te bouwen en te starten met een dosis-aërosol met grote inhalatiekamer. De fysiotherapie start met ademhalingsoefeningen. Daarvoor moeten de tijden van het vernevelen worden aangepast. De verpleegkundige heeft een taak in de informatieverstrekking aan de patiënt. Noem 3 aspecten waarover de verpleegkundige meneer Jansen, naar aanleiding van de patiëntenbespreking, gaat informeren of instrueren? 6. Waar wordt een saneringsplan op afgestemd? a. Op de klachten van de patiënt b. Op de therapietrouw van de patiënt c. Op de aanwezigheid van huisstofmijten d. Op de allergie van de patiënt en zijn thuissituatie 7. Een patiënt met een huisstofallergie krijgt van de behandelend arts het advies zijn woning te saneren. De arts vraagt aan u dit verder met de patiënt te bespreken. U vertelt de patiënt dat hij een saneringsplan kan laten maken. Wie beveelt u de patiënt aan? a. Een aannemersbedrijf b. De gezinsverzorging c. De wijkverpleging d. Het Astma Fonds
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
18
8. De heer Pietersen is voor de vijfde keer opgenomen met exacerbatie longemfyseem. Hij was bij de opname erg angstig omdat hij dacht te stikken. Het bleek dat meneer na 3 weken gestopt te zijn met roken één week geleden weer met roken is begonnen. De arts heeft meneer nu het roken verboden. De heer Pietersen krijgt van verschillende disciplines voorlichting over het stoppen met roken. Wat is de inhoud van de verpleegkundige voorlichting ten aanzien van het stoppen-met-roken? 9. Wat is een voordeel van inhalatietherapie? a. De toedieningstechniek is eenvoudig b. De werking is sneller dan orale therapie c. Er is een duurzame werking d. Er is een grote therapietrouw 10. U loopt uw ronde om 24.00 uur. Bij een emfyseempatiënt met ernstige benauwdheid en 2 liter zuurstof per minuut observeert u terwijl de patiënt slaapt een oppervlakkige ademhaling en cyanose rond de mond en blauwe nagels. Het lukt niet de patiënt te wekken. In het avondrapport stond dat meneer wat suf was. Wat doet u? 11. In welke houding moet een patiënt zijn piekstroomwaarde bepalen? a. De houding wordt door de arts voorgeschreven. b. De houding heeft geen invloed op de piekstroom, aan de houding hoeft geen aandacht te worden geschonken. c. De houding moet bij iedere waardebepaling hetzelfde zijn, bij voorkeur staande. 12. Mevrouw Jansen (59 jaar) wordt voor de derde maal dit jaar in verband met exacerbatie COPD opgenomen. Ze kan na enkele weken opname zich nog nauwelijks zelf aankleden. In de patiëntenbespreking worden de therapeutische mogelijkheden besproken. Er wordt in overleg met mevrouw Jansen besloten het volgende te gaan proberen: I een dagprogramma opstellen II een juiste werkbehandeling bij het aankleden opstellen III medicatie bijstellen IV werken aan verbeteren van de conditie Geef aan welke discipline welke taak doet. 13. De heer Claassen is ernstig benauwd, heeft een ademhalingsritme van 36 maal per minuut en zit met aangespannen hulpademhalingsspieren en daardoor hoge schouders, met een gekromde rug voorover gebogen in bed. Meneer wil niets en is erg moe. Wat doet u ten aanzien van de houding van de heer Claassen? a. U doet niets aan de houding omdat meneer aangeeft erg moe te zijn. b. U schuift het blad van het nachtkastje over het bed als steun voor de armen. c. Met zachte dwang zet U meneer in een halfzittende houding zodat een goede longontplooiing ontstaat. d. U helpt meneer uit bed zodat hij zittend kan ademhalen. 14. Wat doet u twee uur na de opname van een patiënt met ernstige benauwdheid bij het afnemen van de verpleegkundige anamnese? a. Een gesprek met open vragen voeren om de patiënt gerust te stellen. b. Een zakelijk gesprek voeren zodat de anamnese compleet is en het verpleegplan met ontslagcriteria kan worden geformuleerd. c. Alleen de hoogst nodige gegevens vragen, de ontbrekende gegevens vragen als de benauwdheid gezakt is. 15. Een 60-jarige COPD-patiënt wordt 's morgens om 6 uur acuut opgenomen in verband met exacerbatie van COPD-klachten. Meneer heeft deze klachten sinds een half jaar. De benauwdheid is de laatste weken nogal toegenomen. Welk(e) verschijnsel(en) zal meneer naast zijn benauwdheid onder andere kunnen herkennen in de periode voor de opname om bij herhaling adequaat te kunnen reageren? a. Dikke enkels b. Hartkloppingen c. Achteruitgang in de ADL d. Wisselende stemmingen
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
19
16. Welk van de onderstaande verpleegproblemen is een 'standaard-verpleegprobleem' bij patiënten met een status astmaticus? a. De patiënt heeft buikkrampen door de angst. b. De patiënt heeft pijn door decubitus ten gevolge van bedlegerigheid. c. De patiënt is angstig voor de laboratoriumuitslagen in verband met ongeneeslijkheid. d. De patiënt voelt zich onbehaaglijk door transpiratie veroorzaakt door de benauwdheid. 17. Bij de opname van de heer Claassen blijkt dat hij sinds 5 jaar de hulp van zijn echtgenote krijgt bij het wassen en aankleden. Verder blijkt dat meneer zijn medicijnen niet goed inhaleert. Uw verwachting is dat door goede instructie over de inhalatie meneer ook ten aanzien van zijn eigen verzorging meer kan. Beschrijf het verpleegdoel en de actie die u plant bij het verpleegprobleem: Hulp van echtgenote nodig bij het wassen en aankleden. 18. Bij een 50-jarige COPD-patiënt is een dag voor het ontslag het vernevelen gestopt en de dosisaërosol, die hij voor de opname ook gebruikte, weer afgesproken. Het blijkt op de ochtend van ontslag dat meneer geen goede coördinatie bij het inhaleren heeft. Welke van de onderstaande alternatieven overlegt u met de arts? a. De patiënt voorstellen het ontslag voor een paar dagen uit te stellen. b. De dosis-aërosol met grote inhalatiekamer aan de patiënt te instrueren en overleggen of hij voor een inhalatie-controle een afspraak met zijn huisarts of wijkverpleegkundige wil maken. c. De inhalatietherapie stoppen en overgaan op orale medicatie. 19. Mevrouw Jansen (30 jaar) is opgenomen met verergering van astmaklachten. Mevrouw vernevelt 4 maal daags en doet ademhalingsoefeningen met de fysiotherapeut. Na enkele dagen knapt mevrouw weer wat op en wil ze naar huis. Ze wast zichzelf, maar kan nog maar een klein stukje lopen. Haar 3 kinderen (2, 4 en 6 jaar) zijn, toen zij werd opgenomen, bij vriendjes 'ondergebracht'. Er is gezinsverzorging voor haar aangevraagd. Over twee weken krijgt ze drie dagdelen hulp per week. De wijkverpleging kan wel direct hulp bieden. Medisch gezien kan mevrouw naar huis, vernevelen moet doorgaan evenals de fysiotherapie. De woning is gesaneerd. Er wordt niet bij haar in huis gerookt. Haar man is door drukke werkzaamheden weinig thuis. Ze geeft zelf aan dat ze van buren wel hulp krijgt voor de huishouding. Noem 3 aspecten die van belang zijn voor de overdracht naar de wijkverpleging.
Antwoorden op de zelftoetsvragen Bij de multiple-choice vragen wordt aangegeven waarom voor een bepaald alternatief is gekozen en waarom de andere fout of minder goed zijn. Achter het nummer van de vraag staat tussen haakjes het hoofdstuknummer waar het antwoord is terug te vinden in de tekst. 1. (hfd. 1)
In het antwoord moeten de twee volgende punten worden genoemd: angst en onberekenbaarheid.
2. (hfd. 3.2)
a. Goed. b. Fout, de patiënt kan niet gerust gesteld worden door te zeggen dat het zo wel zal zakken, de patiënt is immers in levensgevaar. c. Fout, deze vraag stelt de arts als zijn inschatting is dat de benauwdheid een cardiale oorzaak kan hebben. Misschien is dat bij deze patiënt niet het geval en dan zou de patiënt onnodig extra belast zijn.
3. (hfd. 3.2)
a. Goed. b. Fout, rondlopen op de gang is niet het beeld van een status astmaticus. c. Fout, meneer voert een gesprek, dat kan niet bij een status astmaticus.
4. (hfd. 3.2)
In het antwoord moeten 4 van de volgende interventies genoemd worden: - assisteren van de arts; bij het inbrengen van het infuus - medicatie toedienen op voorschrift arts - zuurstof toedienen op voorschrift arts - ondersteuning geven bij een goede houding - vertrouwen opbouwen/begrip tonen - extra hygiënische verzorging
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
20
5. (hfd. 3.11)
In het antwoord moeten de 3 volgende aspecten genoemd worden: - nagaan of de patiënt de gekregen informatie van de arts (de hartkloppingen en de wijzigingen in het behandelplan) heeft begrepen - informeren over de afbouw van het infuus en informeren over de tijden van het vernevelen (zodat de tijden aansluiten bij de fysiotherapie) - inhalatie-instructie
6. (hfd. 3.7)
a. Fout, niet de klachten maar de allergie en de thuissituatie zijn bepalend bij het saneringsplan. b. Fout, eerst wordt een plan gemaakt, dan wordt het uitgevoerd en dan blijkt of de patiënt de therapie kan volhouden. c. Fout, te summier. d. Goed.
7. (hfd. 3.7)
a. Fout, de aannemer is niet deskundig op de relatie tussen de woning en de aandoening van de patiënt. De aannemer moet de opdracht al 'vertaald' in bouwkundige vragen krijgen. Dit kan bijvoorbeeld de wijkverpleegkundige verzorgen. b. Fout, de gezinsverzorgende verzorgt het interieur maar doet geen adviezen over aanpassingen. c. Goed. d. Fout, het Astma Fonds geeft wel algemeen saneringsadviezen, maar geen specifiek saneringsplan.
8. (hfd. 3.8)
De reactie van de patiënt bepaalt welke onderwerpen besproken worden. Aanknopingspunten zijn: - op welk moment 'bezweek' de patiënt voor zijn sigaret - het weer gaan roken was fout, maar geen onherstelbare fout - vindt de patiënt dat zijn motieven om te stoppen nog van toepassing zijn. - waarom was het stoppen zo moeilijk? Weinig om handen, klachten, omgeving?
9. (hfd. 3.4)
a. Fout, inhalatie als toedieningstechniek is vaak erg moeilijk. b. Goed. c. Fout, medicijnen bestrijden niet de aanleg van astma en COPD maar voorkomen, beperken of heffen de klachten op. d. Fout, therapietrouw is bij inhalatie niet groter dan bij andere toedieningsvormen.
10. (hfd. 3.6)
U stopt de zuurstoftoediening en waarschuwt een arts.
11. (hfd. 3.5)
a. Fout, de arts schrijft de houding niet voor omdat bij piekstroom meten de patiënt altijd in dezelfde houding, bij voorkeur staande blaast. b. Fout, de houding heeft wel invloed. c. Goed.
12. (hfd. 3.12)
I II III IV
Verpleegkundige Ergotherapeut, als er geen ergotherapeut is zal de verpleegkundige dit doen Arts Fysiotherapeut
13. (hfd. 3.2)
a.
Fout, juist omdat meneer erg moe is kan een kleine correctie in de houding al veel verbetering geven. Goed. Fout, meneer geeft aan niets te willen, de hele houding zo ingrijpend veranderen is te inspannend. Fout, zie c.
b. c. d.
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
21
14. (hfd. 3.1)
a. b. c.
15. (hfd. 3.1)
a.
Fout, het is onmogelijk een gesprek te voeren met open vragen, de patiënt heeft geen lucht om te spreken. Fout, de verpleegkundige anamnese kan bij ernstige benauwdheid niet zo volledig zijn dat het volledige verpleegplan met de ontslagcriteria geformuleerd kan worden. Goed.
b. c. d.
Fout, omdat dat geen verschijnselen zijn waar de patiënt een signaal meekrijgt dat hij extra aandacht aan zijn COPD moet schenken. Fout, zie toelichting a. Goed. Fout, zie toelichting a.
16. (hfd. 3.2)
a. b. c. d.
Fout, omdat het geen standaard-verpleegprobleem is bij een astmapatiënt. Fout, zie toelichting a. Fout, zie toelichting a. Goed.
17. (bijlage 1)
Het verpleegdoel: de patiënt kan zichzelf verzorgen zonder dat dit te inspannend is. De echtgenoot weet hoe zij meneer kan ondersteunen zonder de zorg over te nemen. Verpleegkundige acties: observeer op welke wijze de patiënt zichzelf kan verzorgen maak samen met de patiënt en zijn vrouw een tijdschema voor de lichamelijke verzorging stimuleer dat hetgeen de patiënt bij de fysiotherapie en eventueel bij de ergotherapie geleerd heeft, wordt toegepast.
18. (hfd. 3.4)
a. b. c.
19. (hfd. 3.13)
Fout, het is niet nodig dat de patiënt voor deze instructie is opgenomen. Goed, het is niet ideaal, maar het is het beste alternatief als zo vlak voor het ontslag ontdekt wordt dat de techniek niet goed is. Fout, de nadelen verbonden aan tabletten maken dat eerst verder de instructie met inhalatie geprobeerd moet worden.
Drie aspecten die naar de wijkverpleging overgedragen moeten worden zijn: vernevelen in de thuissituatie ADL organisatie huishouding en gezin
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
22
REFERENTIES •
Ketelaars, C., Standaarden en Criteria voor de nazorg aan patiënten met chronische bronchitis en longemfyseem, Rijksuniversiteit Limburg, Maastricht 1992.
•
Marriner, A., Verplegen volgens plan, van Loghem Slaterius, Deventer 1988.
•
Nationale Raad voor de Volksgezondheid, Verpleegkundig Beroepsprofiel, Zoetermeer 1988.
•
Nederlands Astma Fonds, Handleiding inhalatie-instructie, Leusden 1993.
•
Pieterse, M.E., Dam van, K., e.a., NHG-DKB-Stoppen met roken-cahier, Nederlands Huisartsen Genootschap, Utrecht 1995.
•
Stichting Volkgsgezondheid en Roken, Roken Welbeschouwd, 's-Gravenhage 1987.
•
Telkamp, M., Rameckers, E., Verpleegkundige zorg bij astma, chronische bronchitis en emfyseem, De Tijdstroom, Utrecht / Nederlands Astma Fonds, Leusden 1995.
ADRESSEN •
Nederlands Astma Fonds Postbus 5 3830 AA Leusden Tel.: 033 434 12 12 Website: www.astmafonds.nl Email:
[email protected]
•
STIVORO Postbus 16070 2500 BB Den Haag Tel.: 070 31 20 400 Fax: 070-3120495 Website: www.stivoro.nl Email:
[email protected]
•
Nederlandse Vereniging van Longverpleegkundigen Postbus 3140 3502 GC Utrecht Tel.: 030 284 45 40 Fax: 030 284 45 01 Website: www.verenigingnvl.nl Email:
[email protected]
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD
23
BIJLAGE 1: STANDAARDVERPLEEGPLAN ASTMA/COPD Standaardverpleegplan astma/COPD Elke patiënt met astma en/of COPD is uniek en mag dus ook een individuele benadering verwachten. Patiënten van een zelfde categorie - hier patiënten met astma en COPD hebben veel gemeenschappelijke problemen. Voor de verpleging is daarom een standaardverpleegplan geschreven. Het standaardverpleegplan is een hulpmiddel voor het opzetten van het individuele verpleegplan. In dit plan wordt niet ingegaan op de specifieke doelgroepen zoals die in hoofdstuk 4 zijn uitgewerkt. AANDACHTSPUNT:
BENAUWDHEID
verpleegprobleem
verpleegdoel
verpleegkundige interventie
Patiënt is zichtbaar benauwd.
Patiënt zegt dat de benauwdheid acceptabel is. Hij kan zijn benauwdheid zelf hanteren.
Blijf bij de patiënt gedurende de periode van ernstige benauwdheid. Controleer de vitale functies. Bepaal eventueel de piekstroomwaarde. Geef ondersteuning: • Door patiënt een goede houding te laten vinden en te zorgen voor een maximale longontplooiïng, gebruik daarbij eventueel extra kussens. • Blijf zelf rustig, voorkom paniek. • Neem zonodig de aangeleerde ademtherapie door. • Laat de patiënt tijdens inspanning uitademen.
Patiënt krijgt medicatie en zuurstoftherapie, kan dit in de acute situatie niet zelf coördineren.
Patiënt kan de zuurstof bedienen. Kan de gevaren en complicaties benoemen. Hij inhaleert op een correcte wijze de voorgeschreven medicijnen. Weet dat hij in de acute situatie ondersteuning krijgt van arts en verpleegkundige.
Patiënt krijgt op voorschrift van de arts zijn medicijnen en zuurstof, zie protocollen medicijnen en zuurstof. Geef duidelijke instructie over de inhalatiemethode, gebruik daarbij eventueel de medicijnfolder van het Astma Fonds. Zorg voor een goede houding. Observeer op cyanose of grauwe kleur van de huid en gedrag.
Patiënt voelt zich onbehaaglijk door transpiratie mogelijk door benauwdheid en of koorts t.g.v. een luchtweginfectie.
Patiënt is in staat zichzelf regelmatig op te frissen of vraagt de verpleegkundige om een extra wasbeurt.
Realiseer extra hygiënische verzorging bij transpireren. Observeer of de patiënt daartoe zelf in staat is, zo niet bied dit regelmatig aan. Zorg voor goede ventilatie.
Patiënt heeft moeite met spreken t.g.v. de benauwdheid.
Bij ernstige benauwdheid beperkt patiënt het spreken om energie te sparen. Doet regelmatig logopedische oefeningen om efficiënt om te gaan met spreken en ademhalen.
Benadruk dat patiënt niet hoeft te spreken tijdens benauwdheid. Schakel met toestemming van de arts en de patiënt een logopedist in voor adem- en spreektechnieken. Draag zorg voor een rustige omgeving.
Patiënt zegt zich te schamen voor de waarneembaarheid van de klachten.
Patiënt uit zich omtrent zijn schaamtegevoelens.
Betrek de familie/leefgenoten bij de voorlichting over het ziekteproces. Maak de schaamtegevoelens bespreekbaar.
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD - bijlage 1
24
verpleegprobleem
verpleegdoel
verpleegkundige interventie
Patiënt plast mogelijk te weinig in een etmaal t.g.v. dehydratie door overmatige transpiratie.
Patiënt heeft een goede vochtbalans en houdt dit zelf bij in samenwerking met de verpleging.
Observeer de vitale functies en controleer de vochtbalans in samenwerking met de patiënt. Stimuleer de patiënt regelmatig naar de w.c. te gaan. Attendeer de patiënt erop dat de urine bewaard moet blijven. Informeer de arts.
Patiënt heeft moeite met het vinden van een goede houding in bed t.g.v. benauwdheid.
Patiënt kan in bed een zodanige houding aannemen dat hij daardoor niet benauwd wordt.
Zoek met de patiënt naar een goede lichaamshouding. Bekijk of er een geschikter bed te vinden is. Hoog-laag bed met verstelbaar hoofdeinde en voeteneinde. Zorg voor extra kussens. Geef medicijnen in overleg met patiënt en arts.
AANDACHTSPUNT:
ANGST
verpleegprobleem
verpleegdoel
verpleegkundige interventie
Patiënt heeft angst om te stikken. Hij raakt in paniek tijdens acute benauwdheid.
Patiënt vertelt hoe hij zijn angstgevoelens hanteert. Maakt dit op zijn verzoek bespreekbaar bij deskundige hulpverleners om een manier te zoeken adequaat met angst om te gaan. Patiënt praat hierover met lotgenoten.
Maak angstgevoelens bespreekbaar. Ga de confrontatie aan met empathie. Blijf in een acute fase altijd bij de patiënt, blijf rustig en probeer de rust over te brengen op de patiënt. Ondersteun de aangeleerde ademtechniek. Zorg voor afleiding. Toon begrip voor de situatie. Help de patiënt en zijn familie de angst met elkaar bespreekbaar te maken. Zorg dat de patiënt kan vertrouwen op de aanwezigheid van een verpleegkundige in acute situaties door snel op het alarm te reageren.
Patiënt zegt bang te zijn wat de toekomst betreft.
Patiënt maakt zijn toekomstperspectief bespreekbaar en zoekt naar mogelijkheden deze zo positief mogelijk te benaderen.
Ga met de patiënt na wat zijn bezorgdheid precies inhoudt. Geef voorlichting over het ziekteproces en de behandelingsmogelijkheden. Bied de patiënt foldermateriaal aan, onder andere van het Astma Fonds. Maak problemen bespreekbaar in het multi-disciplinair overleg. Maak samen een plan om de patiënt behulpzaam te zijn.
Patiënt zegt weerstand te hebben tegen de medicijnen, zegt angstig te zijn voor de bijwerkingen.
Patiënt kan vertellen wat de werking en de bijwerking is van zijn medicijnen. Hij toont zich therapietrouw.
Geef voorlichting over het medicijngebruik. Bespreek de werking en de bijwerking van de medicijnen en de angst over de bijwerkingen.
Patiënt voelt zich naar, mogelijk door oedeemvorming.
Patiënt heeft angst voor een benauwdheidsaanval.
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD - bijlage 1
25
AANDACHTSPUNT:
VERMOEIDHEID
verpleegprobleem
verpleegdoel
verpleegkundige interventie
Patiënt voelt zich moe en lusteloos en toont daardoor weinig initiatief.
Patiënt heeft een dagpatroon waarin rust en activiteit elkaar afwisselen, hij bespreekt dit regelmatig met de verpleging.
Observeer de patiënt op tekenen van vermoeidheid. Maak samen met de patiënt een dagplanning waarin rust en activiteit elkaar afwisselen. Neem regelmatig houding en ademtechnieken door. Inspanning tijdens uitademing. Geef uitleg over de oorzaak van vermoeidheid, zoals zuurstofgebrek en 24-uurs ritme.
Patiënt kan 's morgens moeilijk op gang komen.
Patiënt neemt 's morgens voldoende tijd om op gang te komen.
Licht de patiënt in over de oorzaak van de vermoeidheid (24-uurs ritme). Houd rekening met het tempo en de mogelijkheden van de patiënt.
Patiënt wordt 's nachts vaak wakker mogelijk door hoesten, benauwdheid of een slechte slaaphouding.
Patiënt zoekt naar een goede houding in bed waardoor hij beter slaapt. Doet ontspanningsoefeningen om tot rust te komen. Vraagt eventueel om slaapmedicatie.
Geef de patiënt zoveel mogelijk hulpmiddelen om zich goed in bed te kunnen installeren. Neem ontspanningsoefeningen met de patiënt door. Bespreek met de patiënt en de arts of medicatie gewenst is. Biedt de patiënt thee met honing of warme melk aan. Zorg voor droog lijfgoed en beddegoed.
AANDACHTSPUNT:
SPUTUM
verpleegprobleem
verpleegdoel
verpleegkundige interventie
Patiënt heeft veel last van taai slijm en volzitten. Hij voelt zich daardoor uitgeput.
De patiënt kan zonder bovenmatige krachtsinspanning sputum ophoesten en maakt gebruik van geleerde hoesttechnieken en drainagehoudingen.
Zorg voor een schone sputumbak, tissues en fris water. Stimuleer de patiënt tot ophoesten. Observeer op techniek en produktie, neem eventueel het huffen en/of andere hoesttechnieken nog eens door met de patiënt.
Patiënt zit hoorbaar vol en geeft te weinig sputum op, doordat hij daarvoor te weinig kracht heeft.
Idem.
Pas in samenwerking met de fysiotherapie drainagehoudingen en of hoesttechnieken toe. Banadruk het belang van slijm ophoesten. Dien in overleg met de arts een slijmverdunnend middel toe. Maak goede afspraken met de fysiotherapeut over hoest- en ademtechnieken.
Patiënt schaamt zich voor het hoesten en opgeven van sputum
Patiënt ziet de noodzaak in van het sputum ophoesten. Geeft aan onder welke omstandigheden dit het beste lukt, wat betreft lokatie, houding en moment.
Stimuleer de patiënt tot ophoesten. Zorg voor schoon materiaal en een omgeving waar de patiënt zich prettig in voelt. Houd tijdens het ophoesten rekening met de privacy van de patiënt.
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD - bijlage 1
26
AANDACHTSPUNT:
HOESTEN
verpleegprobleem
verpleegdoel
verpleegkundige interventie
Patiënt ondervindt veel hinder van 1. Niet produktieve hoest.
Patiënt laat zien dat hij met behulp van de aangeleerde technieken zo produktief mogelijk kan hoesten, zonder dat hij hier al te veel hinder van ondervindt. Patiënt gebruikt een methode om kriebelhoest te voorkomen.
Geef patiënt iets te drinken bv. honingwater. Leer een goede houding aannemen. Geef in overleg met patiënt en arts medicamenten. Let op incontinentie, verschoon de patiënt eventueel. Ondersteun een goede ademtechniek. Wijs op het belang van een lege blaas bij therapie en het voordeel bij hoesten.
Patiënt kan het roken met moeite laten.
Patiënt is gemotiveerd te stoppen met roken; is op de hoogte van hulpprogramma's; is op de hoogte van de schadelijke gevolgen van het roken.
Stimuleer de patiënt te stoppen met roken, en begeleid hem bij het stoppen met behulp van het “zesstappenplan”. Informeer over de stichting STIVORO.
Patiënt zegt moeite te hebben met de reakties van zijn omgeving omtrent het hoesten.
De patiënt en zijn huisgenoten hebben kennis van de aandoening en de verschijnselen en reageren met acceptatie op het hoesten.
Toon begrip en praat er na de hoestbui, eventueel met familie en zaalgenoten over.
AANDACHTSPUNT:
ZELFZORG EN MANTELZORG
verpleegprobleem
verpleegdoel
verpleegkundige interventie
Patiënt kan bij vererging van de klachten een aantal ADL-handelingen niet meer zelf uitvoeren, met name: • Het werken boven schouderhoogte en reikend werken omdat de schouderspieren in gebruik zijn voor de hulpademhaling. Bv. scheren, haren kammen, gezicht wassen. • Bukkende houding bv. voeten wassen, sokken aantrekken.
Patiënt geeft aan waartoe hij wel en waartoe hij niet in staat is en vraagt om ondersteuning. Patiënt laat zien op welke wijze hij in staat is zichzelf te verzorgen. De patiënt maakt een dagschema wat lichamelijke zorg betreft en andere voor hem belangrijke activiteiten.
Inventariseer op welke wijze de patiënt zichzelf kan verzorgen. Bespreek de leefregels, te verdelen in 4 groepen: *Tempo en verdeling: regelmatig en aangepast aan de mogelijkheden van de patiënt zowel tijdens de activiteiten als over de gehele dag *Methode: efficiënt en ergonomisch (bv. zelf de borst laten wassen i.p.v. het gezicht. *Houding: een uitgangshouding kiezen die de meest effectieve ademhaling toelaat, bv. voet op een krukje bij veters strikken. *Ademhaling: regelmatig en in harmonie met de soort beweging, (bv. tijdens de uitademing de inspanning leveren). Neem zonodig deelaspekten over. Stimuleer dat het geleerde tijdens de revalidatie, fysiotherapie en ergotherapie ingepast kan worden in het dagelijks leven.
Patiënt zegt zich onbegrepen, schuldig en geïsoleerd te voelen.
Patiënt is bezig met het opbouwen en/of onderhouden van zijn sociale contacten. Patiënt maakt zijn problemen bespreekbaar met familie, hulpverlening en lotgenoten.
Bevorder zelfmanagement. Geef voorlichting over het ziekteproces. Geef voorlichting over de wijze en het moment van inschakelen van professionele hulpverleners. Geef informatie over zelfhulpgroepen. Help bij het verwerken van het ziekteproces d.m.v. luisteren, voorlichting en begrip. Schakel een wijkverpleegkundige in i.v.m. de thuissituatie.
2. Produktieve hoest.
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD - bijlage 1
27
verpleegprobleem
verpleegdoel
verpleegkundige interventie
De leef/huisgenoten reageren inadequaat op de klachten van de patiënt.
De patiënt en leef/huisgenoten tonen inzicht in het ziekzijn en weten wanneer professionele hulp ingeroepen moet worden. Zij stimuleren de patiënt zo veel mogelijk in zijn zelfzorg.
Wijs op het bestaan van de activiteiten van o.a. het Astma Fonds. Wijs op het bestaan van de plaatselijke patiëntenverenigingen. Betrek leef/huisgenoten bij voorlichting therapie en verzorging.
Patiënt wordt benauwd in rokerige ruimten.
Patiënt mijdt rokerige ruimten. Hij geeft aan zijn omgeving aan hier last van te hebben. Zijn omgeving past zich hieraan aan.
Geef zowel aan de patiënt als diens omgeving voorlichting over de schadelijke gevolgen van het roken en het verblijf in een rokerige ruimte.
Patiënt heeft moeite met de medicatie en zuurstoftherapie als onderhoudsdosering.
De patiënt toont zich therapietrouw, kent de werking, volgorde en methode van medicijngebruik.
Ondersteun therapietrouw door: • Informatie/instructie met demonstratie over methode van inhaleren, koppel dit zoveel mogelijk aan de dagelijkse gewoonten. • Geef voorlichting over werking en bijwerking van de medicamenten, over volgorde en tijd, extra medicijnen bij verergering volgens voorschrift van de arts. • Gebruik de folder 'Medicijnen' van het Astma Fonds.
Patiënt zegt problemen te hebben met het saneren van zijn woning en eventuele aanpassingen.
Patiënt is in staat zijn woonruimte aan te passen aan zijn situatie, weet wie hij in moet schakelen voor advies en hulp.
Geef voorlichting over saneren; gebruik hierbij de saneringsfolder van het Astma Fonds. Schakel wijkverpleging in. Betrek de leef/huisgenoten bij de voorlichting.
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD - bijlage 1
28
BIJLAGE 2: INHALATIE-INSTRUCTIEPROTOCOL EN GEBRUIKSAANWIJZINGEN Inhalatie-instructie protocol
• • • • • • • •
informeer over het belang van een goede inhalatietechniek toon de inhalator/vernevelaar demonstreer de handeling in zijn geheel demonstreer en licht toe: - het gebruiksklaar maken - de inhalatietechniek laat de patiënt de handeling zelf proberen geef feedback overhandig de brochure 'Inhaleren' van het Astma Fonds maak een controle-afspraak
Geef tenslotte informatie over de volgende punten: • werking, volgorde, bijwerking van de medicijnen • mondverzorging ter preventie van stomatitis en heesheid (bij inhalatiecorticosteroïden) • controleren van hoeveelheid medicijn in de dosis-aërosol • bewaren (bij poederinhalator) • hulpmiddelen • schoonmaken
Gebruiksaanwijzing: dosis-aërosol
• • • • • • •
schud de dosis-aërosol goed neem het kapje eraf houd de dosis-aërosol met de opening naar beneden adem uit plaats het mondstuk tussen de tanden en sluit de lippen om het mondstuk adem langzaam in, druk tegelijk op de dosis-aërosol en blijf inademen (coördinatie) houd de adem 5 à 10 tellen vast
Als na herhaalde instructie coördinatieproblemen optreden kan een grote inhalatiekamer uitkomst bieden. Bij de inhalatiekamer kunnen zich geen coördinatieproblemen voordoen.
Gebruiksaanwijzing: inhalatiekamer
• schud de dosis-aërosol goed • plaats de dosis-aërosol op de inhalatiekamer • breng de voorgeschreven puf (maximaal 1 per keer) in de inhalatiekamer • plaats het mondstuk van de inhalatiekamer tussen de tanden en sluit de lippen om het mondstuk • adem rustig in en uit door de inhalatiekamer zodat u de klep hoort tikken • adem 5 keer in en uit, bij kortademigheid 10 keer Herhaal de handelingen wanneer meerdere pufjes geïnhaleerd moeten worden.
Gebruiksaanwijzing: poederinhalator
• • • • • • • • •
maak de inhalator gebruiksklaar capsule openen door draai-, trek- of drukbeweging te maken adem uit plaats de inhalator tussen de tanden en sluit de lippen om het mondstuk adem krachtig en diep door de mond in neem de inhalator uit de mond houd de adem 5 tellen vast en adem uit herhaal vanaf: 'plaats de inhalator enz.' lege capsule verwijderen
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD - bijlage 2
29
Gebruiksaanwijzing: vernevelaar
• • • •
• •
zet de benodigdheden klaar bereid de vernevelvloeistof en verwarm de vloeistof in de hand maak een inschatting van wat de patiënt kan (bijv. kan hij 10 a 20 minuten in dezelfde houding?) instrueer en licht toe met betrekking tot: - rechtop zittende houding - rechtop houden vernevelaar - plaatsen van mondstuk of kapje - instellen van de flow start het vernevelen en vernevel de vloeistof op maak de vernevelaar schoon en droog en berg hem stofvrij op
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD - bijlage 2
30
BIJLAGE 3: INSTRUCTIE PIEKSTROOM METEN Instructie: piekstroom meten • • • • • • • • • •
patiënt bij voorkeur in staande houding plaats mondstuk op de meter schuif de wijzer op de schaalverdeling terug tot 'l/min' houd de meter (losjes) vast en zo dat de schaalverdeling niet de vingers raakt adem zo diep mogelijk in sluit de lippen om het mondstuk adem zo kort en krachtig mogelijk uit (ademstoot) lees de stand van de wijzer af herhaal deze procedure 2 maal noteer de hoogste waarde
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD - bijlage 3
31
BIJLAGE 4: ZELFMANAGEMENTMODEL De patiënt
De hulpverlener
Zich bewust zijn van zijn eigen verantwoordelijkheid inzake de besluitvorming rond zijn ziekte.
• Dit aspect ter sprake brengen en deze bewustwording op gang brengen. • Duidelijk maken dat de patiënt zelf alle beslissingen met betrekking tot zijn eigen gedrag neemt, ook al lijkt het dat anderen dat door middel van het geven van voorschriften doen.
Zich realiseren welke doelen hij wil bereiken en met welke prioriteit, ofwel zich realiseren wat voor hem belangrijk en wat minder belangrijk is.
• Hulp bieden bij de explicitering van wat de patiënt echt belangrijk vindt.
Afwegen hoe die doelen bereikt kunnen worden.
• Mogelijke alternatieven op het gebied van behandeling/therapie en gedrag aanbieden.
Een keuze maken voor een behandeling/therapie, bepaald gedrag c.q. een verandering in levenswijze.
• Informatie geven over de gevolgen en daarmee aangeven wat de relatie is tussen therapie/gedrag en de te bereiken doelen. • Veelal daar aan gekoppeld: informatie geven over de oorzaken van de ziekte, de manier waarop die zich bij deze patiënt voordoet, over prognoses en alle technische aspecten van behandelwijze/therapieën enz.
De therapie volgen c.q. de gedragsverandering realiseren.
• Instructie geven over de vaardigheden die daarvoor nodig zijn alsmede trainingsmogelijkheden bieden. • Hulp bieden bij het oplossen van onverwachte deelproblemen.
Nagaan of de doelen bereikt worden.
• Hulp bieden door de medische (eventuele paramedische) resultaten vast te stellen en te analyseren.
Een dergelijk zelfmanagementmodel is geen gespreksmodel. Gesprekken worden over het algemeen op levendiger wijze gevoerd. Toch is het goed om hieruit de taken te lezen die bij een goede besluitvorming vervuld moeten worden. Activiteiten in het kader van het verpleegkundig handelen worden verondersteld gebaseerd te zijn op een bepaalde systematiek, het zogenaamde 'Methodisch Verpleegkundig Handelen' (Verpleegkundig Beroepsprofiel, 1988). Binnen dit handelen staat het 'verpleegkundig proces' centraal. Bovenstaand zelfmanagementmodel loopt parallel met de fasen in het verpleegkundig proces: • • • •
vaststellen van de zorgvraag het plannen van de zorgverlening uitvoeren van de verpleegkundige interventies evalueren van de interventies
Nederlands Astma Fonds 2004 / Verpleging van patiënten met astma en COPD - bijlage 4
32