Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen College of Child Development and Education Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Graduate School of Child Development and Education
College of Child Development and Education Nieuwe Prinsengracht 130
1018 VZSchool Amsterdam Graduate of Child Development and Education
[email protected]
Mobile bullying, Perceptions of first Het onderzoeksvoorstel
and second graders. Master Opvoedingsondersteuning Cursusjaar: 2011/2012 1ste semester
Master Opvoedingsondersteuning Cursusjaar: 2011/2012
Student:
Lars Maasland
Studentnummer: 10286845 Begeleider: e
Peter Hoffenaar
2 Begeleider:
Channah Zwiep
Instelling:
Media Rakkers
Summary Numbers from the Dutch statistics bureau (2011) show that Internet use through mobile phones is showing a rapid increase. Mattelart’s (1996) research showed that new forms of communication technologies could have a great influence on the way people socially interact with each other. Yu (2002) found that these social changes could cause problems in social interaction. Outcomes of this research show the importance of new research on the area of mobile phones, especially among children. Because our children are the first who grow up in a society where mobile phones are part of everyday life. This research focused on the perceptions on mobile bullying of first and second-class high school students. Using focus group discussions, a vignette, a questionnaire with 9 scenario’s and a bullying scale (1: ‘no bullying’ till 5: ‘severe bullying’) we tried to examine the perceptions of the students. The use of a pictures or short movies increased the impact of mobile bullying, students gave the highest scores on scenario’s which implicated these form of bullying (M=4,4; SD=,69). Our traditional bullying vignette scored higher on the bullying scale than our vignette that emphasised mobile bullying. Boys and girls both gave the traditional vignette the highest score. Bullying through mobile phones is a form that isn’t used that much by children, traditional bullying is a form that occurs much more often. Mobile bullying does not replace traditional bullying. We found no significant differences between the perceptions of boys and girls on the 9 scenarios. There were also no significant differences found between VMBO and Lyceum students when we focused on the perceptions. Surprisingly only two students reported to be bullied with mobile phones, 25 students reported being bullied in a traditional way. In the end we see a lot of similarities between bullying with mobile phones and bullying with the computer. Is it necessary to examine mobile bullying as a detached phenomenon, or is it possible to examine this phenomenon as the same as cyber bullying? In this research mobile bullying shows a lot of agreements with cyber bullying.
Voorwoord
1
Voor u ligt de scriptie ‘Mobiel pesten hoe gaat het in zijn werk en hoe kijken kinderen er tegenaan; een kwalitatief onderzoek naar het perspectief van 1ste en 2e klas voortgezet onderwijs leerlingen op het verschijnsel pesten met mobiele telefoons’. Deze scriptie is het resultaat van mijn afstudeeronderzoek bij de master Opvoedings- ondersteuning aan de Universiteit van Amsterdam. Doel van het onderzoek was om met groepen kinderen te praten en inzicht te krijgen in het perspectief van deze kinderen op het gebied van pesten met mobiele telefoons. Vooral de kinderen waren in deze gesprekken aan het woord, waarbij individuele gevallen of gebeurtenissen uitgebreid werden besproken. Belangrijk binnen dit onderzoek vond ik het om de mening van de kinderen goed naar voren te laten komen. Binnen dit onderzoek is juist de visie van de kinderen zelf op het onderwerp ‘pesten met mobiele telefoons’ van zeer groot belang. De voorbeelden van pesten met een mobiele telefoon welke de kinderen noemden verbaasden mij enigszins, zeker wanneer ik me bedenk dat ik negen jaar geleden even oud was als de kinderen waarmee ik gesproken heb. Dit bevestigt voor mij maar weer eens hoe snel de sociale omgang tussen mensen verandert. In mijn tijd hadden we net een mobieltje waarmee we konden bellen, tegenwoordig verloopt bijna alle communicatie door middel van deze mobiele telefoons. Het onderzoek had niet plaats kunnen vinden zonder een aantal personen en instanties. Hierbij wil ik dan ook Peter Hoffenaar bedanken, mijn begeleider van de Universiteit van Amsterdam, voor al zijn advies. Daarnaast bedank ik Liesbeth hop en Bamber Delver, van stichting Media Rakkers voor het begeleiden van mijn onderzoek. Tenslotte bedank ik Joep van Nieuwkerk en Miranda van Roosmalen voor het coördineren en regelen van de focusgroep gesprekken op beide scholen waar ik terecht kon; het Hofstad Lyceum en het Buitenhout College.
Inhoudsopgave
2
1.
2.
3.
4.
Summary
1
Voorwoord
2
Inhoudsopgave
3
Inleiding
5
1.1 Belang van het onderzoek 1.2 Doel van het onderzoek 1.3 Onderzoeksvragen 1.4 Beschrijving opdrachtgever; Media Rakkers
5 6 7 8
Theoretisch Kader
10
2.1 Nieuwe Media
10
2.2 Cyberpesten
13
2.3 Definities cyberpesten
14
2.4 Gedaantes, vormen en kenmerken van cyberpesten
15
2.5 Sekse en Cyberpesten
17
2.6 Traditioneel pesten VS Cyberpesten
18
2.7 Daders en slachtoffers
18
Methode
19
3.1 Participanten
19
3.2 Procedure
19
3.3 Werving
20
3.4 Beloning
21
3.5 Instrumenten
21
3.5.1 Focusgroep
21
3.5.2 Vignet
22
3.5.3 Vragenlijst
23
3.5 Analyse van gegevens
23
Resultaten
25
4.1 Telefoon en sociaal media gebruik
25
3
4.2 Welke vormen/voorbeelden van mobiel (cyber)pesten komen kinderen tegen?
27
4.3 Ernst van verschillende vormen van cyber- en mobiel pesten
27
4.4 Verschillen in perceptie op mobiel pesten tussen jongens en meisjes
30
4.5 Verschil in perceptie op mobiel pesten tussen Lyceum en VMBO leerlingen
32
4.6 Perceptie van ernst op traditioneel en mobiel pesten
33
4.7 Mediawijsheid
35
4.8 Vervangt het mobieltje traditioneel pesten?
35
4.9 Waar vindt het mobiel (cyber) pesten voornamelijk plaats?
36
5. Conclusie & Discussie
38
5.1 Impact van mobiel pesten
38
5.2 Beperkingen van het onderzoek
44
5.3 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek
45
6. Literatuurlijst
47
7. Bijlagen
53
1. Inleiding
4
1.1 Belang van het onderzoek Er zijn op het internet een aantal filmpjes te vinden waarin een nieuwe aangrijpende vorm van pesten geïllustreerd wordt, namelijk pesten via de mobiele telefoon. In het begin van dergelijke filmpjes wordt bijvoorbeeld iemand achtervolgd door klasgenoten die hem uitschelden en bedreigen. De jongen fietst zo snel mogelijk naar huis, even later komt de jongen gelukkig veilig thuis. Hij loopt naar binnen en groet zijn moeder, zijn moeder vraagt: ‘’Hoe was het op school?’’, de jongen kijkt weg en zegt: ‘’Wel okée.’’, en gaat naar boven richting zijn kamer. Op het moment dat hij veilig in zijn kamer zit trilt zijn telefoon, het is een bericht dat hij ontvang via zijn telefoon: ‘’Zit je lekker veilig thuis? We slaan je morgen wel in elkaar!’’. Beneden bekijken zijn ouders het rapport van de jongen: ‘’Het gaat goed met hem op school, al weer een 8 voor wiskunde.’’. Dit voorbeeld laat duidelijk zien dat pesten het leven van een jongere volledig kan beheersen, terwijl ouders en andere volwassenen rondom het kind hier vaak geen idee van hebben. Daarnaast brengt deze vorm van pesten een nieuw en ander probleem met zich mee, namelijk dat slachtoffers ook buiten de school gemakkelijk gepest kunnen worden. Telefoons staan tegenwoordig namelijk bijna niet meer uit en zorgen ervoor dat kinderen altijd bereikbaar zijn voor hun vrienden en familie. Dit zorgt er ook voor dat de kinderen 24 uur per dag gepest kunnen worden. Een positief aspect van het genoemde voorbeeld is dat het slachtoffer weet wie hem aan het pesten is, op deze manier is er een mogelijke oplossing door met zijn ouders te gaan praten en te zoeken naar een mogelijke oplossing om de pester te laten stoppen. In sommige gevallen is de pester helaas een onbekende. Internet biedt namelijk een bepaalde mate van anonimiteit, denk bijvoorbeeld aan het aanmaken van nepprofielen. Pesterijen houden door deze anonimiteit vaak langer aan (Li, 2007) en het slachtoffer aarzelt eerder over het inschakelen van hulp zodra de identiteit van de pester toch niet bekend is (Vandebosch & Van Cleemput, 2008).
Jongeren zijn vaak goed op de hoogte van de nieuwe technologieën en weten deze technologieën vaak ook goed te gebruiken, vaak zelfs zo goed dat deze nieuwe
5
technologie onderdeel wordt van het dagelijks leven. De kennis van technologieën in combinatie met de mogelijkheid om online te gaan buiten het zicht van een volwassene kan leiden tot gevaren. Risico’s zijn onder andere pornografie, geweld, en cyber pesten (Kowalski & Limber, 2007). De ontwikkeling dat jongeren goed op de hoogte zijn van de nieuwe technologieën is tegenwoordig duidelijk zichtbaar met mobiele telefoons. Elke tiener heeft vandaag de dag een mobiele telefoon en deze telefoon maakt onderdeel uit van het dagelijks leven. Tieners komen hoogstwaarschijnlijk in aanraking met de eerder genoemde risico’s; pornografie, geweld en cyberpesten. Er is enorm veel geschreven over het fenomeen cyberpesten en de eerder genoemde risico’s, binnen deze onderzoeken wordt het mobiele aspect vaak maar heel kort besproken (Kowalski, Limber & Agatston, 2008). Door middel van dit onderzoek wordt getracht een beter inzicht te krijgen in het ‘hoe en wat’ van mobiel cyberpesten, door dieper op het onderwerp in te gaan en kinderen zelf aan het woord te laten. In veel ander onderzoek wordt gebruik gemaakt van lange vragenlijsten met meerkeuze antwoorden (Smith, Mahdavi, Carvalho & Tippet, 2006), hierin wordt vaak niet duidelijk hoe kinderen daadwerkelijk denken over cyberpesten. Dit onderzoek tracht met gebruik van voornamelijk kwalitatieve onderzoeksmethodes in combinatie met een korte vragenlijst inzicht te krijgen in een onderwerp dat nog maar weinig onderzocht is. Meer kennis en meer begrip van de online en mobiele problemen waarin kinderen zich bevinden lijkt erg belangrijk. Bij wie kunnen we deze informatie beter verkrijgen dan bij de mensen/kinderen die zich dagelijks in deze online en mobiele wereld bevinden. Het lijkt daarom erg belangrijk om te gaan luisteren naar wat de kinderen zelf te zeggen hebben over dit onderwerp. In navolging van Baas (2010) ondervragen we de echte experts, kinderen zelf, op het gebied van de online en mobiele wereld.
1.2 Doel van het onderzoek
6
Het doel van het onderzoek is om in eerste instantie kennis en inzicht te verkrijgen in het fenomeen ‘mobiel pesten’. Vervolgens kunnen ouders en kinderen op basis van deze kennis geholpen worden om te gaan met mobieltjes. Vandaag de dag zien we overal om ons heen dat mobieltjes problemen opleveren, denk aan incidenten rondom beschamende filmpjes van kinderen gemaakt met telefoons die het internet overgaan. Het is daarom belangrijk dat ouders en kinderen goed op de hoogte zijn van de voor- en nadelen van het gebruik van mobiele telefoons. We hopen door middel van dit onderzoek inzicht te krijgen in het fenomeen ‘mobiel pesten’ en op deze manier ouders en kinderen preventief te kunnen ondersteunen met problemen op dit gebied. 1.3 Onderzoeksvragen Door de focus binnen het onderzoek te leggen op de perceptie van kinderen met betrekking tot deze vorm van pesten is geprobeerd een beeld te vormen van de huidige stand van zaken wat betreft mobiel pesten. Er wordt in dit onderzoek gekeken naar de manier waarop de kinderen zelf kijken naar het fenomeen cyberpesten, het is dus geen onderzoek dat de prevalentie van mobiel cyberpesten onderzoekt. Het onderzoek probeert in kaart te brengen wat kinderen zien als pesten via mobiele telefoons, en wat volgens de kinderen geen pesten via mobiele telefoons is. Omdat het gebruik van de mobiele telefoon bij pesten nog uitgediept moet worden is het belangrijk dat er eerst gekeken wordt naar wat de kinderen zelf zien als het fenomeen mobiel pesten. Als volwassenen kunnen we vooraf bepalen wat wel of geen pesten is, maar belangrijk is uiteraard om de kinderen hun blik op het onderwerp te gebruiken, zij zijn uiteindelijk degene om wie het draait. Er is gekozen om naar de perceptie van de kinderen te kijken omdat voorgaand onderzoek liet zien dat kinderen lastig kunnen praten over gevoelige kwesties zoals intimidatie en pesten (Dehue et al., 2008; Slonje & Smith, 2008). Op het moment dat direct gevraagd zou worden of een kind ooit gepest is kunnen de antwoorden vertroebeld zijn en niet valide, omdat kinderen dit gevoelige onderwerp misschien willen vermijden binnen een groepsgesprek. Vandaar dat gekozen is voor een focus op de perceptie van kinderen met betrekking tot het onderwerp. Daarnaast zal er gebruik worden gemaakt van vignetten (Een kort verhaaltje dat een beeld schetst van
7
een bepaalde situatie) en een korte vragenlijst om het onderwerp verder uit te diepen. De onderzoeksvraag die volgt uit het theoretisch kader, de maatschappelijke relevantie en het achterliggende idee is: ‘’Mobiel pesten; hoe gaat het in zijn werk en hoe kijken kinderen er tegenaan?’’ .
Deze vraag wordt in een aantal deelvragen verdeeld namelijk: In welke mate wordt mobiel pesten als erger ervaren dan pesten op een traditionele niet mobiele manier? o En verschilt dit voor jongens en meisjes? Welke vormen van mobiel cyberpesten komen kinderen tegen? o En zit er tussen deze vormen een verschil in ernst? Hoe vaak wordt het mobieltje gebruikt bij pesten? o En vervangt het mobieltje nu het traditionele pesten? Waar vindt het mobiel cyberpesten voornamelijk plaats, op school of daar buiten? Weten de slachtoffers wie de daders zijn? In hoeverre speelt anonimiteit een rol bij mobiel pesten? Speelt opleidingsniveau een rol bij de mate waarin gepest wordt? Literatuur op het gebied van cyberpesten laat zien dat er het afgelopen decennium veel onderzoeksrapporten zijn uitgekomen (Qing Li, 2007). De onderzoeken richten zich vaak niet op het mobiele aspect van cyberpesten, of noemen het mobiele aspect maar heel kort in hun onderzoek. Juist in een tijd waarin een enorme groei plaatsvindt op het gebied van mobiel internetten via telefoons is het zinvol om dit aspect goed te bestuderen. Daarnaast is een duidelijke verandering te zien in de vorm van communicatie onder de jeugd, waar vroeger enkel face to face gecommuniceerd kon worden gebeurd dit tegenwoordig ook veel via de mobiele telefoon, waarmee kinderen vaak 24 uur per dag bereikbaar zijn. Dit onderzoek zal zich dan ook richten op het mobiele aspect van cyberpesten en de manieren waarop kinderen hiermee in aanraking komen en hier tegenaan kijken. 1.4 Korte beschrijving opdrachtgever; Media Rakkers Dit onderzoek is uitgevoerd en deels begeleid vanuit Media Rakkers. Media
8
Rakkers heeft tot doel middelen en activiteiten te ontwikkelen die de mediavaardigheid en het commerciële bewustzijn bij kinderen tot en met 12 jaar vergroten. Media Rakkers beoogt het thema ‘media en reclame’ een plek te geven in het onderwijs en op Nederlandse basisscholen, maar richt zich ook op de thuissituatie van kinderen met educatieve middelen voor kinderen en ouders. Media Rakkers is onderdeel van een Europees project en wordt ontwikkeld in samenwerking met de organisatie Mediasmart uit Engeland (Mediasmart.org.uk). Ook in Duitsland, Ierland en België vinden soortgelijke projecten plaats. Media Rakkers wordt sinds april 2004 gesteund door een groot aantal Nederlandse organisaties, die gezamenlijk de verantwoordelijkheid hebben opgepakt om educatieve middelen te ontwikkelen die de mediavaardigheid en het commerciële bewustzijn van kinderen tot en met 12 jaar vergroten.
2. Theoretisch Kader 2.1 Nieuwe media Nieuwe communicatiemiddelen hebben in het verleden de sociale omgang
9
tussen individuen en groepen mensen wezenlijk veranderd (Mattelart, 1997; Cairncross, 1997; Silverstone, 1995; Inose, 1984; Kedzie, 1997; Kraut, 1998). Net als bijvoorbeeld het type misdaden, denk aan cybercriminaliteit en diefstal van persoonsgegevens (Case, 2000; Drucker and Gumpert, 2000). Er zijn nieuwe domeinen ontstaan waarop mensen met elkaar omgaan, waarop mensen samen komen en waarop mensen in interactie met elkaar zijn. Van deze nieuwe domeinen wordt helaas ook misbruik gemaakt, bijvoorbeeld door mensen op te lichten. Nieuwe communicatiemiddelen hebben de kracht om voor een verandering te zorgen binnen de samenleving. Dit was bijvoorbeeld duidelijk te zien bij de opkomst van radio en televisie (Bargh & McKenna, 2004). De invloed van televisie was duidelijk merkbaar door de manier waarop mensen hun tijd gingen besteden. Onderzoek van Norman (2008) liet zien dat de gemiddelde Amerikaan meer dan 28 uur per week tv keek, 2 maanden non-stop per jaar. Dat kwam in 2008 neer op gemiddeld 9 jaar tv kijken op een leeftijd van 65 jaar. Een relatief nieuwe vorm van communicatie is het internet. Jongeren zien het internet tegenwoordig als een belangrijke vorm van communicatie en sociaal welzijn. Hun gevoelstoestand en algemeen welbevinden wordt voor een groot deel bepaald door ervaringen die worden opgedaan op het internet (Berson, 2003; Gross, Juvonen, & Gable, 2002). Volgens Gross (2004) is internet zelfs de belangrijkste vorm van communicatie geworden voor jongeren. Vandaag de dag is er een duidelijke opkomst te zien van de mobiele telefoon die toegang geeft tot het internet, de zogenoemde ‘smartphone’. De vraag is of dit nieuwe medium voor een verandering zorgt wat betreft de interactie en de sociale omgang tussen mensen. Binnen dit onderzoek zal de invloed van de eerdergenoemde smartphone bekeken worden in relatie tot pesten. Met de opkomst van nieuwe soorten media is een nieuwe generatie van jongeren ontstaan. Jongeren die opgegroeid zijn met deze nieuwe media en het gebruik ervan van jongs af aan hebben mee gekregen. Deze generatie bestaat uit jongeren die zowel met het internet als met de mobiele telefoon beter om weten te gaan dan de volwassen generatie (King, Walpole & Lamon, 2007). Daarnaast gebruikt deze jonge generatie de media op een andere manier dan volwassenen. Volwassenen gebruiken de media vaak om te communiceren of als bron van informatie. De jonge generatie gebruikt de media voornamelijk om zichzelf
10
te profileren door middel van profielsites, het maken van online vrienden en het spelen van online spelletjes (Van den Eijnden, Vermulst, Van Rooy & Meerker, 2006). Een nieuwe verandering binnen het gebruik van deze media is de opkomst van de smartphone. Smartphones zorgen ervoor dat mensen en dus ook jongeren, op elk gewenst moment kunnen internetten, aangezien de telefoon een mobiel apparaat is. Deze technologische ontwikkeling leidt hoogstwaarschijnlijk tot nieuwe problemen en nieuwe kansen. Er ontstaat een nieuw domein waarop sociale problemen en kansen zich kunnen en waarschijnlijk al hebben ontwikkeld. Cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) laten zien dat het gebruik van mobiel internet de afgelopen jaren fors is toegenomen (2011). Uit de cijfers blijkt onder andere dat dit voornamelijk te wijten is aan het gebruik van internet via mobiele telefoons, het mobiele internetten via de laptop is namelijk vrijwel gelijk gebleven. De eerder genoemde smartphones worden steeds vaker gebruikt om gebruik te maken van het internet.
Er is een duidelijke groei te zien in internetgebruik via mobiele telefoons, jongeren komen dus ook steeds vaker in aanraking met deze vorm van internet. Jongeren gebruiken het internet tegenwoordig als nieuwe sociale omgeving waarin
11
verschillende kwesties die jongeren aangaan worden besproken, zoals bijvoorbeeld identiteit en seksualiteit. Jongeren construeren hun eigen omgeving door gebruik te maken van email, blogs, social networks, chatrooms en instant messaging (Subrahmanyam, Smahel & Greenfield 2001). Dit zijn allen functies die tegenwoordig ook steeds meer via de mobiele telefoon toegankelijk zijn. Tegenwoordig wordt de sociale omgeving van jongeren dus ook geconstrueerd via de mobiele telefoon die toegang heeft tot het internet. Het is daarom belangrijk om te kijken wat voor impact deze nieuwe ontwikkeling heeft op jongeren. Als we kijken wat voor impact deze nieuwe ontwikkeling op de jongeren van nu heeft zien we een duidelijk verschil met jongeren van vroeger. De jongeren van nu zijn de eerste generatie die opgroeit in een maatschappij waarin internet deel uitmaakt van het dagelijks leven (Berson, Berson, & Ferron, 2002) en waarbij dit medium toegankelijk is via een draagbaar apparaat (de smartphone). Aangezien internet en smartphones tegenwoordig dermate geïntegreerd zijn in het leven van onze jeugd, is het belangrijk om te kijken naar de verbanden tussen deze technologie en de sociaal psychologische aspecten. Want naast de vele voordelen die het internet en de smartphone
ons
kan
bieden
brengt
deze
technologische
vooruitgang
hoogstwaarschijnlijk ook nieuwe problemen met zich mee (Yu, 2002). Dit kunnen totaal nieuwe problemen zijn, of oude problemen in een nieuwe vorm. Stalken is een probleem in een nieuwe vorm, deze vorm bestond al voordat de computer überhaupt was ontwikkeld. Met de opkomst van de computer is er een nieuwe vorm van stalken ontstaan, namelijk stalken via de computer. Een van deze negatieve aspecten is pesten via deze vorm van technologie. Raskauas en Stoltz (2007) stellen dat het belangrijk is om het internet en de cultuur die heerst op het internet te onderzoeken als een omgeving waarin jeugdigen zich ontwikkelen, en waarin pesten een negatieve impact kan hebben op de ontwikkeling. Sociale netwerken kunnen bijvoorbeeld erg verschillen in de mate waarin ze bereik hebben. Zo is een instant messaging functie meer kleiner en intiemer dan bijvoorbeeld een nationale of zelfs internationale chatroom (Subrahmanyam et al., 2001). Binnen deze twee verschillende sociale netwerken kan pesten plaatsvinden. Tegenwoordig zijn deze sociale netwerken via apps of een browser op een mobiele telefoon zeer makkelijk toegankelijk. Pesten via een sociaal netwerk is tegenwoordig
12
dus ook via een mobiele telefoon een fluitje van een cent. 2.2 Cyberpesten Door de snelle introductie van technologie en nieuwe media in het leven van kinderen is het tegenwoordig lastig om een balans te vinden tussen de rechten van kinderen om toegang te verkrijgen tot informatie, communicatie en technologie en de behoefte om hun veiligheid te waarborgen op dit gebied. Bij de ontwikkeling en de toename van het gebruik van internet zijn de zorgen over online veiligheid ontstaan, online pesten en andere risico’s van internetgebruik komen tegenwoordig steeds vaker voor (Olweus, 2001) Online pesten heeft tegenwoordig een nieuwe naam, ‘cyberpesten’, wat het volgende inhoudt; ‘Het gebruik van internet of mobiele telefoon om schadelijke berichten te versturen of informatie te verspreiden die bedoeld is om de reputatie van een ander of de vriendschap van een ander te beschadigen.’, aldus de auteur van ‘Cyberbullying and cyber Threats’ (Willard, 2007). Cyberpesten komt vooral voor onder jongeren (Mason, 2008; Li, 2007a). Het cyberpesten is volgens onderzoek van Slonje en Smith (2008) ontstaan samen met de opkomst van moderne technologieën zoals de computer en de mobiele telefoon. Er ontstond een nieuwe virtuele wereld waarin kinderen een plaats vonden om elkaar te pesten, een wereld die nauwelijks gecontroleerd werd door volwassenen (Genuis & Genuis, 2005). In Nederland is onderzoek gedaan naar de negatieve aspecten van digitaal/mobiel pesten. Dit Nederlands onderzoek laat zien dat digitaal pesten, net als pesten in het echte leven, regelmatig voorkomt en dat het negatieve gevolgen kan hebben voor het welbevinden van jongeren (IVO, 2006). Daar waar kinderen vroeger veilig thuis waren, kunnen ze nu ook thuis, soms zelfs tot in hun eigen slaapkamer (zeker in het geval van mobiele telefoons die bijna nooit worden uitgezet), achtervolgd worden door de pester. Daarom is het belangrijk om digitaal pesten serieus te nemen, en zeker het mobiele pesten omdat dit niet stopt wanneer de computer wordt uitgezet. Het pesten stopt alleen bij volledig ‘offline’ gaan.
13
2.3 Definities cyberpesten Binnen de literatuur wordt vaak de volgende definitie van pesten aangehouden: ‘Iemand wordt gepest wanneer hij of zij gedurende een bepaalde tijd, herhaaldelijk blootgesteld wordt aan negatief gedrag van een ander of van meerdere mensen’ (Olweus, 2001). Voor cyber- of mobiel pesten is er onder onderzoekers nog geen duidelijke definitie. Binnen een aantal onderzoeken wordt cyberpesten beschreven als ‘pesten met het gebruik van elektronische media’ (Li, 2007). Andere onderzoekers leggen meer de link naar de definitie die wordt gebruikt voor ‘gewoon’ pesten, en zien cyberpesten niet als een fundamenteel andere vorm van pesten. Binnen de huidige definities voor cyberpesten waarin het intentionele en herhaaldelijke meestal wel naar voren komt ontbreekt vaak een ander belangrijk criterium, namelijk het machtsoverwicht van degene die pest. Deze macht uit zich vaak in kennis van technologieën of beschikbaarheid van deze technologie (Jordan, 1999). Dit geldt uiteraard ook voor het mobiele pesten, eveneens binnen dit domein kan er sprake zijn van beschikbaarheid en kennis van de technologie van degene die pest. Binnen traditioneel pesten zijn twee vormen te onderscheiden, namelijk fysiek en verbaal pesten (Olweus, 2001). Deze vormen kunnen zowel direct als indirect zijn, bij directe vormen is een slachtoffer zich direct bewust van het pesten zoals bijvoorbeeld bij fysiek of verbaal pestgedrag. Van indirect pesten is sprake wanneer het slachtoffer zich niet bewust is van het pesten. Deze indeling is ook toe te passen op het cyberpesten en wordt door verschillende onderzoekers en auteurs ook gebruikt (Sptizberg & Hoobler, 2002; Jordan, 1999). Bij directe vormen van cyberpesten is het slachtoffer onmiddellijk betrokken, het slachtoffer is zich duidelijk bewust van de pesterijen. Direct cyberpesten kan bestaan uit fysiek, verbaal, non-verbaal en sociaal cyberpesten. Onder fysiek cyberpesten wordt verstaan het inbreken in iemand zijn mailbox of zijn of haar wachtwoord veranderen. Verbaal cyberpestgedrag kan bijvoorbeeld het versturen van beledigende of bedreigende boodschappen zijn. Onder non-verbaal cyberpesten wordt onder andere het versturen van beledigende of beschamende foto’s/video’s verstaan. Een voorbeeld van sociaal cyberpesten is iemand niet toelaten tot een online groep.
14
Bij indirecte vormen van cyberpesten is het slachtoffer niet op de hoogte van de pesterijen, het slachtoffer is zich dus niet bewust van het feit dat pesterijen plaatsvinden. Een vorm van indirect cyberpesten is het verspreiden van privé of beschamende informatie over iemand via het internet, het verspreiden van roddels over iemand via het internet, het misleiden van iemand door te doen alsof men iemand anders is (identity fluidity), het inbreken in iemands email of messenger en berichten versturen naar zijn of haar vrienden (masquerade). Voorgaande directe (fysiek, verbaal, non-verbaal en sociaal) en indirecte vormen van cyberpesten kunnen vandaag de dag ook worden gebruikt om te pesten via de smartphones, en zorgen ervoor dat het cyberpesten op elk moment plaats kan vinden. Mensen dragen mobiele telefoons immers bij zich, terwijl dit niet zo is met de computer. 2.4 Gedaantes, vormen en kenmerken van cyberpesten Wolak, Mitchell en Finkelbor (2007) onderscheiden drie verschillende karakteristieken en gedaantes van cyberpesten; online pesten, online harassment en cyberpesten. Ze geven voor de drie karakteristieken de volgende definities; online pesten: ‘’online pesten is iemand online lastigvallen of op een gemene manier pesten, uitschelden, bewust uitsluiten, bedreigen of ongewenste (seksuele) dingen tegen iemand zeggen’’ (Wolak et al., 2007). Online harassement: ‘’Het sturen van bedreigende of aanvallende materialen naar een ander persoon, of het online posten van deze materialen over een ander persoon.’’ (Wolak et al., 2007). Cyberpesten wordt gedefinieerd als: ‘’Het gebruik van internet, mobiele telefoons of andere technologieën om plaatjes of tekst te sturen/posten om de ander te beschamen of pijn te doen.’’ (Wolak et al., 2007). Binnen de meeste onderzoeken wordt deze verdeling overigens niet gemaakt. Vaak wordt er enkel gesproken over het begrip cyberpesten met daaronder verschillende vormen van cyberpesten. Li (2007a) maakt bijvoorbeeld onderscheid tussen zeven verschillende vormen van cyberpesten die hieronder worden weergegeven. Tabel 2.1 Zeven verschillende vormen van cyberpesten (Overgenomen uit Li, 2007) Vorm
Beschrijving
15
Flaming
Sturen van ongewenste berichten over een persoon aan een groep of aan de persoon zelf.
Online harassment
Herhaaldelijk sturen van ongewenste berichten naar een persoon.
Cyberstalking
Online
harassment
gepaard
met
dreigen,
aanbrengen van schade en/of intimidatie.
Denigrations
Het naar andere mensen sturen of posten van schadelijke
of wrede
uitlatingen
over een
persoon.
Masquerade
Je als iemand anders voordoen en vervolgens materialen versturen of posten met als doel de persoon als wie je je voordoet te beschadigen.
Outing
Het sturen of posten van materiaal van een persoon waarin gênante of gevoelige informatie wordt vrijgegeven.
Exclusion
Buitensluiten van een persoon in een online groep.
Binnen ander onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen zeven andere vormen, gebaseerd op het middel dat wordt gehanteerd (Slonje & Smith, 2008). Pesten via sms, pesten met filmpjes of foto’s via mobiele telefoons, pesttelefoontjes, pest emails, pesten in chatboxen en pesten via websites. Uit de verschillende definities die wetenschappers gebruiken voor cyberpesten blijkt wel dat er nog geen eenduidige onderverdeling is van vormen van cyberpesten. In veel artikelen worden vooral specifieke gedragingen of specifieke vormen van pesten genoemd. Binnen de meeste artikelen lijkt wel overeenstemming te bestaan over de karakteristieken die bij cyberpesten horen, en welke cyberpesten onderscheiden van traditioneel pesten. Anonimiteit wordt als één van de belangrijkste karakteristieken gezien van cyberpesten (Slonje & Smith, 2008; Li, 2007; Vandebosch & Van Cleemput, 2008). Daarnaast is het moeilijk om los te komen van het cyberpesten omdat iedereen tegenwoordig bijna 24 uur per dag bereikbaar is door middel van de mobiele telefoons (Slonje & Smith, 2008; Juvonen & Gross, 2008). De grootte van het publiek is ook een karakteristiek dat bij cyberpesten hoort, in tegenstelling tot traditioneel pesten wordt met cyberpesten een veel groter publiek
16
bereikt, denk aan een video op Youtube die door bijna iedereen bekeken kan worden (Slonje & Smith, 2008). Een laatste karakteristiek van cyberpesten is dat deze vorm van pesten vaak onzichtbaar is voor volwassenen. Het pesten vindt plaats in een virtuele wereld waar volwassenen vaak nauwelijks weet van hebben. Dit kan er voor zorgen dat kinderen vaak lang alleen met problemen blijven lopen voordat ze volwassenen inschakelen voor hulp (Li, 2007; Slonje & Smith, 2008). Dit geldt uiteraard helemaal voor cyberpesten via mobiele telefoons, waarbij het pesten zich afspeelt op een persoonlijk apparaat, waar ouders vaak geen toegang tot hebben. Alhoewel dit privé bezit meestal wel wordt betaald door de ouders. Vaak geven ouders kinderen een mobiele telefoon in het kader van veiligheid of bereikbaarheid, zonder stil te staan bij de overige mogelijkheden die het kind heeft met dit mobiele apparaat. 2.5 Sekse en cyberpesten Binnen de literatuur is een discussie gaande op het gebied van sekse en cyberpesten. Onderzoekers lijken het niet met elkaar eens te zijn wat betreft de uitkomsten van verschillende onderzoeken. Smith en collega’s (2008) vonden dat meisjes vaker gecyberpest worden en dat er geen verschil bestond tussen jongens en meisjes in de manier waarop er gecyberpest werd, waar Li (2007) juist vond dat vooral jongens cyberpesten en gecyberpest worden. Uit onderzoek van Kowalski (2008) kwam juist weer naar voren dat meisjes eerder en vaker in aanraking komen met cyberpesten, als slachtoffer en als pester. De sekse verschillen blijken binnen onderzoek van Kowalski (2008) van invloed te zijn op de perceptie die kinderen hebben op het pesten. Zo zouden meisjes zich eerder gepest voelen dan jongens. Daarnaast zijn meisjes volgens dit onderzoek ook eerder geneigd om te pesten. Deze laatste bevindingen zijn het meest relevant in verband met dit onderzoek, aangezien binnen dit onderzoek de focus ligt op de perceptie van de kinderen met betrekking tot mobiel pesten. Eén van de onderzoeksvragen binnen dit onderzoek is in navolging van het onderzoek van Kowalski (2008) of er een verschil bestaat tussen de perceptie op ernst tussen jongens en meisjes. 2.6 Traditioneel pesten VS mobiel Cyberpesten
17
Wanneer we willen weten of cyberpesten via mobiele telefoons een nieuw fenomeen is zullen we moeten kijken of mobiel cyberpesten samengaat met traditioneel pesten of dat het daadwerkelijk een nieuw fenomeen is. Twee Amerikaanse onderzoekers; Lenhart (2007) en Smith (2008) vonden beiden in hun onderzoek dat traditioneel pesten vaker voorkomt dan cyberpesten. Veel slachtoffers van cyberpesten blijken tevens slachtoffer te zijn van traditioneel pesten (Smith et al., 2008; Li, 2007). Daarnaast bleken veel cyberpesters ook op een traditionele manier te pesten (Del Cioppo, 2008; Li, 2007a). 2.7 Daders en slachtoffers Er blijken een aantal factoren invloed te hebben op het feit of iemand wel of niet gepest wordt door middel van de nieuwe media. Één van de belangrijkste factoren blijkt ‘de hoeveelheid tijd die iemand online is’ te zij (Aricak, Siyahhan, Uzunhasanoglu, Saribeyoglu, Ciplak, Yilmaz & Memmedov, 2008). Het klinkt logisch dat iemand die vaker online is, meer zijn telefoon gebruikt, ook een grotere kans heeft om gepest te worden door middel van deze media. Volgens Del Cioppo (2008) zouden pesters vaak meer kennis hebben over het internet dan hun slachtoffers en zouden ze ouders hebben die minder betrokken zijn bij het internet en telefoon gebruik van hun kind.
3. Methode
18
Binnen dit hoofdstuk wordt de methode besproken die voor dit onderzoek gebruikt is. In dit hoofdstuk worden de participanten, de werving, en de instrumenten besproken 3.1 Participanten Het onderzoek heeft plaatsgevonden op twee middelbare scholen, één school in Den Haag (Lyceum) en één school in Almere (VMBO). Tabel 3.1 Participanten Lyceum
VMBO
Totaal
Jongen
10
11
21
Meisje
10
11
21
Totaal
20
22
42
3.2 Procedure De scholen zijn per email of telefonisch benaderd, waarbij beide scholen een uitgebreide beschrijving van het onderzoek kregen. Op het moment dat de school akkoord ging werd gestart met het uitdelen van toestemmingsformulieren die door zowel de deelnemende leerlingen als door zijn/haar de ouders ondertekent moesten worden. De onderzoeksgroep bestond uit kinderen uit de eerste en tweede klas van een Lyceum en een VMBO middelbare school. Zowel jongens als meisjes behoorden tot de doelgroep. Het streven was om per klas 2 focus groep gesprekken te houden met in elke groep 6 leerlingen, waarbij in elke klas een jongens en een meisjes groep werd gevormd. Dit zou dus neerkomen op twee groepen in de eerste klas VMBO, twee in de tweede klas VMBO, twee in de eerste klas Lyceum en twee in de tweede klas Lyceum. In totaal zou dit neergekomen zijn op 8 focusgroepen met 6 kinderen (N=48). In de praktijk zijn uiteindelijk 8 focusgroep gesprekken gehouden met minimaal 5 kinderen. De leerling aantallen waren gelijk verdeeld over de eerste en tweede klas van het middelbaar onderwijs. Aantal jongens 21 (50%), aantal meisjes 21 (50%). 3.3 Werving
19
De werving is verlopen via de media coaches die getraind zijn door Media Rakkers en via eigen contacten op middelbare scholen. Deze media coaches zijn werkzaam op scholen door heel Nederland en hebben gefungeerd als tussenpersoon voor het onderzoek en de school waar het onderzoek plaats vond. Allereerst is er tijdens de opleiding die Media Rakkers verzorgd een presentatie gegeven over het onderzoek aan 50 media coaches in spé, helaas wilde na deze presentatie niemand meewerken. In samenwerking met Bamber Delver, is een media coach getraint door Media Rakkers benaderd die vervolgens wel bereid was om mee te werken aan het onderzoek. Deze media coach werd gevraagd toestemmingsformulieren uit te delen in de desbetreffende klassen om vervolgens toestemming van de ouders af te wachten voor het onderzoek. Er is gewerkt met een Active informed consent. Dit betekent dat de respondenten van te voren alle informatie over het onderzoek hebben gekregen die zij nodig hebben om de beslissing te kunnen nemen om wel of niet deel te nemen aan het onderzoek (Bryman, 2008). Daarnaast betekent dit dat de medewerking vrijwillig is en dat ze vrij zijn om het beantwoorden van bepaalde vragen te weigeren en ze ten alle tijden de medewerking aan het onderzoek kunnen staken. Omdat de kinderen waarbij het onderzoek plaatsvond minderjarig waren is de toestemming om mee te werken aan het onderzoek afkomstig van één ouder of indien mogelijk beide ouders. Wanneer voldoende toestemmingsformulieren verkregen waren is een selectie gemaakt, waarbij uit één groep of klas twee groepen van zes kinderen werden samengesteld. Een groep met zes jongens en een groep met zes meisjes. Deze focus groepen vormden de basis van het onderzoek. Het streven vooraf was om minimaal 8 focus groepen te werven.
3.4 Beloning
20
Een beloning voor de respondenten was geen optie aangezien voor master onderzoek geen geld beschikbaar is vanuit de Universiteit. De doelgroep leek makkelijk bereikbaar, een beloning zou waarschijnlijk geen direct effect hebben op de mate van bereidwilligheid om mee te doen aan het onderzoek. Op het toestemmingsformulier was wel een mogelijkheid aangegeven om adresgegevens in te vullen zodat ook de ouders en kinderen een kopie van het rapport kunnen ontvangen. 3.5 Instrumenten Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van drie verschillende instrumenten om de data te verzamelen; Focusgroepen, vignetten en een vragenlijst. De gebruikte instrumenten zullen hieronder nader worden besproken. 3.5.1 Focusgroep Binnen het onderzoek zijn focusgroepen gebruikt om data te verzamelen. Focusgroepen zijn een veel gebruikt onderzoeksinstrument bij onderzoek naar pesten (Smith, Mahdavi, Carvalho, Fisher, Russel, Tippet, 2008; Kowalski, Limber, Agatston, 2008; Vandebosch, 2003; Patchin, Hinduja, 2006; Strom, Strom, 2005). Er is gebruik gemaakt van gescheiden focusgroepen van jongens en meisjes. Door de groepen op sekse te scheiden is geprobeerd inzicht te krijgen in de verschillende percepties tussen de twee sekse groepen op het gebied van mobiel pesten. Het pesten op zich zal zich niet strikt gescheiden afspelen tussen jongens en meisjes, maar om toch tot een duidelijk beeld te komen wat betreft de percepties die beide groepen hebben met het oog op mobiel pesten is gekozen om groepen te scheiden op basis van geslacht. In de sociale wetenschappen worden focusgroepen vaker gebruikt, het stelt onderzoekers in staat om in een meer natuurlijke setting dan een 1-op-1 gestructureerd interview mensen te bestuderen. Daarnaast kunnen er binnen een focus groep discussies plaatsvinden tussen de respondenten, dit kan voor interessante data zorgen die op een andere manier misschien nooit verkregen waren (Marshall & Rossman, 1999). Als kwalitatieve onderzoeksmethode stelt het beoogde focusgroep model ons in
21
staat om tussen groepen te vergelijken, terwijl we tegelijkertijd de perceptie van kinderen op mobiel pesten door middel van open vragen en discussie in zijn volle omvang en in de diepte kunnen onderzoeken. 3.5.2 Vignet Getracht werd een antwoord te vinden op de vraag of mobiel pesten als iets ergers wordt ervaren dan pesten op een traditionele manier. Dit gebeurde door middel van het gebruik van een vignet binnen de focus groep. Met behulp van dit vignet werd een verhaal geschetst waarin enerzijds het mobiele aspect naar voren kwam en anderzijds het pesten op een traditionele manier. Dit vignet is gebaseerd op een vignet gebruikt in een onderzoek dat keek naar de invloed van pesten via SMS berichten (Jones, Manstead, & Livingstone, 2010). Het huidige vignet is aangepast voor mobiel pesten. Binnen de focus groep werd vervolgens besproken op welke manier de geschetste situaties van elkaar verschillen. Door gebruik te maken van dit vignet binnen alle focus groepen konden de onderlinge overeenkomsten en verschillen wederom worden bepaald. Dit vignet is eerst als pilot voorgelegd aan vier kinderen om te kijken of de situatie die geschetst werd wel als levensecht werd ervaren. Het vignet is aangepast voor jongens en meisjes doormiddel van jongens- en meisjesnamen. Een vignet kan erg bruikbaar zijn bij het onderzoeken van een gevoelig onderwerp, waar participanten lastig dingen over loslaten (Neale, 1999). De methode om vignetten in een focus groep te gebruiken is erg populair binnen het sociale onderzoek (Wilkinson, 1998). Vignetten worden vaak gebruikt als ‘warming -up’ om de respondenten een duwtje in de rug te geven en bijvoorbeeld een discussie op gang te brengen. Maclean (1999) vond in zijn onderzoek dat het gebruik van een vignet in een focus groep er voor zorgt dat de rustigste/stilste persoon uit deze groep ook eerder zijn mening laat horen. Alle gebruikte vignetten vind u in de bijlagen (Bijlage I).
3.5.3 Vragenlijst
22
Naast de twee vignetten is er gebruik gemaakt van een korte vragenlijst (Bijlage II) die werd voorgelegd aan de kinderen uit de focus groepen. Deze vragenlijst ging meer in op de perceptie die kinderen hebben op de ernst van het pesten. Deze vragen worden beantwoord op een 5-puntsschaal, van 1 (geen pesten) tot 5 (erg pesten). Deze vragenlijst is gemaakt op basis van eerder gebruikte vragenlijsten in buitenlands onderzoek (McLoughlin, Meyricke, Burgess, 2009; Smith, Mahdavi, Carvalho, Tippett, 2006). Deze vragenlijst is gebruikt als inspiratie voor huidige vragenlijst, een aantal vragen zijn overgenomen en andere vragen zijn erbij bedacht om het mobiele aspect duidelijk naar voren te laten komen. 3.6 Analyse van gegevens De focusgroep interviews zijn digitaal opgenomen (alleen geluid), en zijn vervolgens getranscribeerd. Vervolgens zijn de interviews aan de hand van een aantal thema’s geanalyseerd. De thema’s zijn gekozen aan de hand van de eerder opgestelde onderzoeksvragen. Voor elk thema worden de uitspraken gedaan door de kinderen in de focusgroepen geordend. Op deze manier wordt een overzicht gecreëerd van hoe de kinderen uit de focusgroepen tegen bepaalde thema’s aankijken met betrekking tot mobiel pesten, er zal dus gebruik worden gemaakt van een thematische analyse. Een deductief-inductief proces van analyseren heeft plaatsgevonden. Er is in eerste instantie een schema gemaakt aan de hand van de thema’s nog voordat de interviews afgenomen waren. Dit schema is tijdens het proces aangepast en verbeterd (inductief), vervolgens is de data geïnterpreteerd (Nastasi, 1999). In eerste instantie was het proces dus deductief, naarmate de data verzameld was werd het proces meer inductief, waarbij een constante aanpassing plaatsvond van de schema’s op basis van hetgeen dat gevonden was in de data. Voor de verwerking van de data uit de vragenlijst is gebruik worden gemaakt van de beschrijvende en inductieve technieken van het programma SPSS. Voor de presentatie van de demografische gegevens is gebruik worden gemaakt van frequentietabellen en grafieken.
3.7 Mixed Methods
23
Binnen het onderzoek zal gebruik worden gemaakt van een ‘mixed methods’ benadering. De ‘mixed methods’ benadering wordt ook wel de third methodological movement genoemd (Tashakorri & Teddlie, 2003). In de afgelopen decennia is deze benadering ontwikkeld en toegepast om veel praktische problemen op te lossen. Een belangrijk kenmerk van
de ‘mixed methods’ benadering is de combinatie van
kwalitatieve en kwantitatieve methoden. Deze combinatie zal binnen het huidige onderzoek ook gebruikt worden. Het gebruik maken van meerdere bronnen om je data te verzamelen wordt ook wel ‘triangulatie’ genoemd. Binnen onderzoek kunnen kwalitatieve uitkomsten kwalitatieve uitkomsten bevestigen of juist tegenspreken. Triangulatie kan houvast geven, het ene komt overtuigender uit het onderzoek dan het andere (Bryman, 2008). Wanneer beide methoden (kwalitatief en kwantitatief) bevestiging geven staat dit sterker dan wanneer uitkomsten enkel binnen één methode worden gevonden.
4. Resultaten
24
4.1 Telefoon en sociale media gebruik Onder de participerende jongeren is door middel van de vragenlijst getracht inzicht te krijgen in de mate waarin de jongeren gebruik maken van sociale media en op welke manier de jongeren gebruik maken van hun telefoon. 100% van de jongeren uit de steekproef heeft een mobiele telefoon. Van deze kinderen gebruikt 83,3% zijn telefoon ook om mee te internetten. Gemiddeld gebruiken de jongeren hun telefoon 2 uur per dag om te internetten, maar zoals onderstaande grafiek laat zien gebruiken kinderen zeer uiteenlopend hun telefoon om te internetten, met een minimum van 0 uur en een maximum van 8 uur per dag.
Grafiek 4.1 Aantal uren internet via telefoon
Alle jongeren uit de steekproef hebben een email account, al wordt deze tegenwoordig niet zo zeer meer gebruikt om daadwerkelijk email berichten te
25
versturen. Uit de gesprekken met de kinderen kwam naar voren dat een email account nodig is om een Twitter/Hyves/Facebook/MSN account aan te kunnen maken. Voor de jongeren is vooral dat de reden dat de email account is aangemaakt. Ook via school verkrijgen de kinderen vaak een email adres, welke over het algemeen alleen voor schooldoeleinden gebruikt wordt. 90,5% van de kinderen gaf aan over een profielpagina te beschikken zoals Hyves of Facebook en 64,3% van de kinderen beschikt over een twitter account. Het gemiddeld aantal uren internet via de computer is nagenoeg gelijk aan het aantal uren internet via de telefoon, alleen wanneer we kijken naar de spreiding van dit gemiddelde zien we een minder breed verspreid beeld dan bij internet via de mobiele telefoon. Het gemiddelde van 2 uur geeft in dit geval een betrouwbaarder beeld voor de gehele onderzoeksgroep. Grafiek 4.2 Aantal uren internet via computer
Uit de focusgroep gesprekken werd duidelijk dat toegang tot internet vaak beperkt bleef tot een wifi verbinding. Een zogenoemd 3G internet abonnement,
26
waarmee men overal toegang tot het internet heeft, hadden maar een beperkt aantal kinderen. Redenen hiervoor was meestal de hoge kosten voor een internet abonnement. Het altijd bereikbaar zijn voor cyberpesten en het altijd kunnen cyberpesten wordt op deze manier beperkt tot het beschikken over een wifi verbinding. In feite kunnen we de telefoon zonder 3G abonnement zien als een draagbare computer. De kinderen hadden op school en thuis het meeste de beschikking over een wifi verbinding, ook werd in een aantal gesprekken de Mac Donnalds of Burger King genoemd als plaats waar toegang tot een wifi verbinding verkregen kon worden. Daarentegen was het versturen van SMS’jes of bellen wel mogelijk voor alle kinderen uit de onderzoeksgroep. 4.2 Welke vormen/voorbeelden van mobiel (cyber)pesten komen kinderen tegen? Uit de gesprekken die gevoerd zijn met de kinderen zijn veel verschillende manieren van pesten met mobiele telefoons genoemd. Onderstaande tabel geeft een aantal genoemde manieren waarop volgens de kinderen gepest kan worden via mobiele telefoons. Tabel 4.2 Vormen/voorbeelden van mobiel cyberpesten Jongens Lyceum
Jongens VMBO
Meisjes Lyceum
Op Facebook iemand bedreigen, vaak bellen (stalken), Berichten sturen via Twitter, foto/filmpje maken.
Geestelijk, telefoon gooien, foto, filmpje, negatieve berichten, smsjes, hatelijke dingen sturen, Twitter What’s app, Facebook, msn, Hyves, ping
Vervelende dingen sturen, Dreigberichten, foto’s, filmpjes, Hyves berichten, what’s app, Facebook, Twitter, Myspace, smssjes
Meisjes VMBO Hyves, Facebook, Twitter, Youtube, email, filmpjes, foto’s, sms, Ping, msn, foto, filmpje, nep account aanmaken
Aan de hand van de tabel kunnen we zien we dat de leerlingen over de gehele linie (VMBO/Lyceum, Jongen/Meisje) over het algemeen dezelfde vormen van pesten met mobiele telefoons noemen. Voor alle leerlingen was het direct duidelijk op welke manier je een telefoon kan gebruiken om te pesten. Er kwam geen direct verschil naar voren tussen de groepen (Opleiding, Jongen/Meisje), wel gaf een jongen uit de eerste klas van het VMBO het antwoord ‘geestelijk’ op de vraag op welke manier kan gepest worden met een mobiele telefoon. Hij zag heel nadrukkelijk de onmogelijkheid om fysiek te pesten wanneer er gepest wordt met een mobiele telefoon. 4.3 Ernst van verschillende vormen van cyber- en mobiel cyberpesten Naast inzicht in de verschillende manieren van pesten met mobiele telefoons is
27
geprobeerd met behulp van de vragenlijst inzicht te krijgen in het perspectief van de kinderen op de verschillende manieren van cyberpesten. De kinderen kregen negen verschillende scenario’s voorgeschoteld, waar verschillende vormen van ‘mogelijk pesten’ in naar voren kwamen. De term ‘mogelijk pesten’ wordt hier gebruikt omdat we juist willen achterhalen wat de kinderen wel of niet als pesten ervaren. De kinderen werd gevraagd de ernst van deze scenario’s te scoren op een vijfpuntschaal lopende van ‘geen pesten’ (1) tot ‘heel erg pesten’ (5). Om begrip te krijgen van de perceptie van jongeren op het gebied van cyberpesten hebben we de jongeren gevraagd om 9 scenario’s te scoren van 1 (Geen pesten) tot 5 (heel erg pesten). De antwoorden zijn samengevat in tabel 4.3. De tabel geeft de resultaten weer, voor de overzichtelijkheid en om de interpretatie te vergemakkelijken is ervoor gekozen om de eerste twee schaalpunten samen te nemen. ‘Geen pesten’ en ‘Een beetje pesten’ vallen nu dus samen wat betreft de gemiddelde scores gegeven door de kinderen. In het kort laten de resultaten van de vragenlijst ons het volgende zien: -
Iemand niet toelaten tot je sociale netwerk wordt door de jongeren niet gezien als pesten. Dit scenario kreeg de laagste score van alle scenario’s (M=1,4; SD=,54). Dit betekent dat de resultaten laten zien dat iemand niet toelaten tot je sociale netwerk dicht tegen ‘geen pesten’ aan ligt.
-
De scenario’s waarbinnen gesproken wordt over het maken van een filmpje krijgen de hoogste score, waarbij een filmpje maken van iemand die gepest wordt en dat op internet plaatsen het hoogste scoort (M=4,4; SD=,69). Dit betekent dat het maken van een filmpje van iemand die gepest wordt dicht in de buurt komt van ‘heel erg pesten’.
-
Een foto maken van iemand en op internet plaatsen wordt door de leerlingen als even erg gezien als een bericht versturen naar iemand waarin je hem of haar belachelijk maakt.
-
Het lijkt erop dat de ernst van een geschetst scenario in de ogen van de leerlingen omhoog gaat wanneer er gebruik wordt gemaakt van videobeelden bij het pesten.
-
Een roddel verspreiden over iemand wordt daarentegen wel weer als even erg gezien als een beschamend filmpje van iemand maken, beide scoren 4,1.
Tabel 4.3 Classificaties van ernst voor scenario’s van cyber- en mobiel pesten
28
Scenario
Rating
1/2
3
4
5
Een beschamende foto maken van iemand en vervolgens op het internet plaatsen
Aantal
6
14
16
6
14,3
33,3
38,1
14,3
Iemand niet toelaten tot je sociale netwerk (Facebook, Hyves, Twitter) Via je mobieltje een bericht versturen naar iemand waarin je hem belachelijk maakt Een filmpje maken met je telefoon van iemand die gepest wordt en dat filmpje op internet plaatsen
Aantal
41
1
0
0
97,6
2,4
0
0
4
17
15
6
9,5
40,5
35,7
14,3
Aantal
0
5
17
20
Percentage
0
11,9
40,5
47,6
Het verzenden van een email direct naar iemand waarin je gemene dingen zegt of diegene belachelijk maakt Een beschamend filmpje van een leerling maken met je telefoon en vervolgens op internet plaatsen
Aantal
Het verzenden van een email naar je vrienden waarin je iemand belachelijk maakt
Aantal
Tijdens de les via je mobieltje een bericht versturen naar je vrienden waarin je een klasgenoot belachelijk maakt
Aantal
Een roddel verspreiden over iemand op een sociaal netwerk (Facebook, Hyves, Twitter)
Aantal
Percentage
Percentage Aantal Percentage
1
15
17
9
Percentage
2,4
35,7
40,5
21,4
Aantal
0
10
19
13
Percentage
0
23,8
45,2
31
Percentage
Percentage
Percentage
3
24
12
3
7,1
57,1
28,6
7,1
7
19
12
4
16,7
45,2
28,6
9,5
3
8
15
16
7,1
19
35,7
38,1
M
SD
3,5
1,02
1,4
0,54
3,6
0,86
4,4
0,69
3,8
0,8
4,1
0,75
3,4
0,73
3,3
0,87
4,1
0,94
4.4 Verschillen in perceptie op mobiel pesten tussen jongens en meisjes Met behulp van een ANOVA is gekeken of voor de verschillende scenario’s van de vragenlijst duidelijke verschillen bestonden tussen de respons van de jongens
29
en de meisjes. Uit de ANOVA met gerapporteerde ernst als afhankelijk en geslacht als onafhankelijke variabele blijkt dat de resopns tussen jongens en meisjes niet bleek te verschillen voor de ernst van de geschetste situaties. Wel was er sprake van een trend bij het scenario ‘Een roddel verspreiden over iemand op een sociaal netwerk (Facebook, Hyves, Twitter)’ (F(1,40)=2,841, p<0,10). De trend wijst in een bepaalde richting, namelijk dat het verschil tussen jongens en meisjes op dit scenario het grootst is, waarbij jongens gemiddeld hogere scores geven. Het scenario ‘Een beschamende foto maken van iemand en vervolgens op internet plaatsen’ bleek de trend te benaderen (F(1,40)=2,375, p<0.13). Een beschamende foto van iemand maken en deze op het internet plaatsen krijgt over de gehele onderzoeksgroep genomen van de jongens een gemiddelde score van 3,7 (M=3,7; SD=0,90). Meisjes geven dit scenario een gemiddelde score van; 3,2 (M=3,2; SD=1,09). Een roddel verspreiden over iemand op een sociaal netwerk krijgt van de jongens een gemiddelde score van; 4,3 (M=4,3; SD=0,78). Meisjes geven dit scenario een gemiddelde score van; 3,8 (M=3,8; SD=1,03). In grafiek 4.1 is te zien dat er een groep jongeren is die de telefoon helemaal niet gebruikt om te internetten. Wanneer we controleren voor aantal uren internetgebruik via telefoon, en we de groep die geen gebruik maakt van de telefoon om te internetten niet meenemen in de analyse vinden we ook geen geslachtsverschillen. Vervolgens is er ook gecontroleerd voor opleidingsniveau door de twee groepen onafhankelijk van elkaar te analyseren. Er is onafhankelijk gekeken naar de Lyceum groep en naar de VMBO groep. Binnen beide groepen bleken onafhankelijk van elkaar geen significante verschillen te bestaan tussen jongens en meisjes.
Uit kwalitatieve analyse kwam gedeeltelijk een ander beeld naar voren ten aanzien van geslachtsverschillen. Jongens zeggen het mobieltje vooral te gebruiken om elkaar een beetje te plagen, vaak met vrienden onderling, terwijl meisjes vaker
30
aangeven pesten/plagen met mobieltjes vaker op serieuze ruzies uitloopt. Een jongen uit de eerste focusgroep op het VMBO zegt hier het volgende over: Jongen 1 VMBO: ‘’Wij maken wel eens een grappige foto van elkaar en zetten die op twitter, maar dat is meer voor de grap.’’ Jongen 1 VMBO: ‘’Ja bij ons is dat echt vaak meer als grapje bedoeld, en we lachen er met elkaar om.’’ Bovenstaand citaat laat dit algemene beeld goed naar voren komen, en wordt versterkt door een citaat van een meisje van het Lyceum waarin zij spreekt over de jongens en op welke manier zei als meisje ziet dat de jongens de mobieltjes onderling gebruiken. De overige meisjes uit de focusgroep beaamden dit geschetste beeld. Meisje Lyceum: ‘’De jongens sturen wel eens vervelende berichten naar elkaar, maar dat is eerder grappig en een beetje plagen.’’ Uit de focusgroepen kwam naar voren dat plagen/pesten bij meisjes onderling vaker op ruzie uitloopt. Het lijkt erop dat berichten op sociale media door de meisjes eerder persoonlijk worden opgevat, terwijl jongens de humor van een bericht vaak nog wel in kunnen zien. In het volgende citaat wordt dit nogmaals duidelijk, meisjes die eerst vriendinnen waren kunnen een bericht via sociale media verkeerd opvatten en vervolgens ruzie krijgen. Meisje VMBO: ‘’Mijn zusje kreeg ruzie via what’s app, met een vriendin van haar van school, en toen gingen ze elkaar allemaal uitschelden enzo, ze deden het alleen op de telefoon, op school gingen ze elkaar gewoon negeren terwijl ze eerst goede vriendinnen waren.’’ Jongen 1 VMBO: ‘’Wij hebben een groepswhat’s app met een paar vrienden, waarin we allemaal rare dingen naar elkaar sturen. Jongen 2 VMBO: ‘’Laatst had ik een grappige foto van jou daarin gestuurd, die waar je zo lelijk op stond.’’ Meisjes interpreteren berichten verstuurd via een sociaal netwerk op een andere manier dan jongens, waarbij de meisjes deze berichten vaak letterlijker nemen en de ‘humor’ van een dergelijk bericht niet direct inzien. Deze verschillen in
31
perceptie op mobiel pesten en mobiele berichten tussen jongens en meisjes zijn enkel gevonden in het kwalitatieve gedeelte, wat betreft de kwantitatieve gegevens zijn er geen verschillen gevonden tussen de perceptie op mobiel pesten tussen jongens en meisjes. 4.5 Verschil in perceptie op mobiel pesten tussen Lyceum en VMBO leerlingen Om er achter te komen of opleidingsniveau van invloed is op de perceptie die leerlingen hebben op de ernst van pesten met mobiele telefoons is een ANOVA analyse gedaan. Ook binnen deze analyse werden geen significante verschillen gevonden, wel waren ook hier weer twee trends (p<0.10) zichtbaar. ‘Het verzenden van een email direct naar iemand (F(1,40)=3,639, p<0,10) en ‘Een foto of filmpje maken van iemand die gepest wordt’ (F(1,40)=3,117, p<0,10) lieten een trend zien. Deze trend duidt op een verschil tussen respons op de geschetste situaties tussen de twee verschillende opleidingsniveaus. ‘Het verzenden van een email direct naar iemand waarin je gemene dingen zegt of diegene belachelijk maakt’ scoort onder Lyceum leerlingen gemiddeld 4,1 (M=4,1; SD=0,83). VMBO leerlingen geven dit scenario een gemiddelde score van; 3,6 (M=3,6; SD=0,73). ‘Een foto of filmpje maken van iemand die gepest wordt en vervolgens op internet plaatsen’ krijgt een van de Lyceum leerlingen een gemiddelde score van; 4,6 (M=4,6; SD=0,61). VMBO leerlingen geven dit scenario een gemiddelde score van; 4,2 (M=4,2; SD=0,73). Deze resultaten geven enkel inzicht in een trend. We mogen niet spreken van verschillen tussen VMBO en Lyceum leerlingen wat betreft de perceptie op mobiel pesten. In dit onderzoek zijn geen verschillen tussen VMBO en Lyceum leerlingen gevonden wat betreft perceptie op de ernst van mobiel pesten.
4.6 Perceptie van ernst op Traditioneel en Mobiel pesten
32
Met behulp van de eerder genoemde vignetten is gekeken naar de perceptie van de kinderen op traditioneel en mobiel pesten. Ook deze vignetten zijn gescoord op de ‘pest schaal’, die loopt van 1 (Geen pesten) tot 5 (Heel erg pesten). De gemiddelde score voor het vignet waarin het mobiele aspect van pesten naar voren komt bedraagt 3.6 (M=3,6; SD=0,80), de gemiddelde score voor het vignet waarin het traditionele aspect van pesten naar voren komt bedraagt 4,0 (M=4,0; SD=0,95). We kunnen hieruit concluderen dat traditioneel pesten door de kinderen uit de steekproef gemiddeld een hogere score krijgt op de pest schaal dan pesten met een mobiele telefoon. Verschil voor jongens en meisjes; meisjes gaven het mobiele vignet een gemiddelde score van 3,8 (M=3,8; SD=0,51), en het traditionele vignet een gemiddelde score van 4,33 (M=4,33; SD=0,48) op de 5 puntschaal. Jongens gaven het mobiele vignet een gemiddelde score van 3,4 (M=3,4; SD=0,97), en het traditionele vignet een gemiddelde score van 3,6 (M=3,6; SD=1,16). Tabel 4.6
Mobiel Vignet
1: Geen pesten 2: Beetje pesten 3: Pesten 4: Erg pesten 5: Heel erg pesten
Traditioneel Vignet
Aantal Percentage Aantal
Percentage
1 3 10 26 2
2,4 7,1 9,5 52,4 28,6
2,4 7,1 23,8 61,9 4,8
1 3 4 22 12
Tabel 4.7 Jongens en meisjes, Mobiel vs. Traditioneel vignet Mobiel vignet
SD
Traditioneel vignet
SD
Meisjes
3,8
0,51
4,33
0,48
Jongens
3,4
0,97
3,6
1,16
In alle 8 de focusgroepen kwam eenzelfde beeld naar voren. Pesten op een traditionele manier werd gezien als een ergere vorm van pesten dan pesten met een
33
mobiel telefoon. Er zullen een paar quotes volgen van kinderen waarmee gesproken is in de focusgroepen die duidelijk laten zien dat traditioneel pesten als ernstiger wordt gezien. Jongen Lyceum: ‘’Rechtstreeks is erger want dan staan je vrienden erbij, dus dan sta je ook nog voor diegene voor schut en met je mobiel heb je gelijk ’t bewijs dat je gepest wordt.’’ Meisje Lyceum 1:‘’In het echt is erger want dan staan er andere mensen bij en dan sta je een beetje voor schut denk ik. Meisje Lyceum 2: ‘’Ja en als het op je mobieltje is dan is er niemand bij en kan je het voor jezelf houden. ‘’ Jongen VMBO: ‘’Als je alleen met je vrienden bent als je gepest wordt en alleen je vrienden het horen, vind ik het niet zo erg, omdat je vrienden je niet belachelijk maken.’’ Meisje VMBO: ‘’In het gezicht vind ik erger, dat komt harder aan.’’ De quotes laten zien dat de ernst vooral bepaald wordt door het aantal mensen dat kan zien dat er gepest wordt. De leerlingen geven aan dat het publiek groter is bij traditioneel pesten, dit in tegenstelling tot eerder onderzoek (Slonje & Smith, 2008) waarin juist de grootte van het publiek bij cyberpesten als groter werd gezien. Aan de andere kant zijn kinderen zich er wel van bewust dat een filmpje op Youtube een groter publiek kan bereiken. Toch wordt traditioneel pesten gezien als erger dan pesten met mobiele telefoons. Zo noemden de meisjes van het Lyceum een voorbeeld van een leerling waarvan een filmpje op het internet was verschenen. Meisje Lyceum: ‘’Alle eerste klassen hadden dat filmpje gezien, en iedereen praatte erover.’’ Uit dit onderzoek komt naar voren dat de impact van traditioneel pesten groter is dan de impact van pesten met een mobiele telefoon. 4.7 Mediawijsheid
34
Binnen de gesprekken met de kinderen kwam naar voren dat ze veel kennis hebben van de nieuwe vormen van media. Bij de vraag wat de nadelen waren van pesten met een mobiele telefoon was voor elke groep direct duidelijk dat dit dom was omdat degene die gepest werd op dat moment direct bewijs had. Meisje Lyceum: ‘’Als ik via Facebook gepest zou worden zou ik eerst een screenshot maken en het dan verwijderen.’’ Meisje VMBO: ‘’Alles wat je op internet zet blijft op de één of andere manier altijd op het internet staan, ook al verwijder je het.’’ De kinderen van tegenwoordig zijn zoals eerder vermeld opgegroeid met de nieuwe media en technologieën en weten hoe ze hier mee om moeten gaan (Berson, Berson, & Ferron, 2002). Ook hebben ze veel kennis over het internet zelf. Op het gebied van internet, de nieuwe media en de nieuwe technologieën zijn de kinderen misschien al verder dan we in eerste instantie dachten. Dit beeld is in overeenstemming met het beeld dat in de literatuur naar voren komt, waarin wordt gesproken over kinderen die mediawijzer zijn dan hun ouders (King, Walpole & Lamon, 2007). 4.8 Vervangt het mobieltje het traditionele pesten? Jongen Lyceum: ‘’Of het mobieltje naast het gewone pesten wordt gebruikt hangt af van hoe serieus het is. Als ze echt hele erge haat hebben, dan kan het daarna via de telefoon doorgaan, maar was ’t gewoon even pesten dan denk ik niet dat ’t daarna verder gaat via de telefoon.’’ De meeste leerlingen gaven in de gesprekken aan dat ze denken dat het wel eens gebruik wordt naast het gewone pesten, maar ze dachten niet dat het mobiele pesten het traditionele pesten verving. Volgens de leerlingen zal het soms wel eens samengaan, maar het gebeurt nog altijd meer direct in het gezicht. En wanneer er alleen gepest wordt via telefoons dan gebeurt dit over het algemeen anoniem, aldus de leerlingen. Jongen VMBO: ‘’Iemand die in het echt pest zal helemaal durven pesten via zijn mobiel, andersom zal het minder snel zo zijn.’’
35
Pesten in iemand zijn gezicht zou eerder samen gaan met pesten via een mobiele telefoon, andersom gebeurt volgens de leerlingen eigenlijk bijna niet. Enkel pesten via mobiele telefoons komt niet echt voor, ‘’Op school merk je wanneer je via je mobieltje gepest wordt ook dat mensen anders tegen je doen.’’, aldus de leerlingen. Meisje VMBO: ‘’Vaak is het best wel voorspelbaar wie het is die jou pest met hun telefoon, omdat je in het echt dan vaak ook gepest wordt.’’ Jongen Lyceum: ‘’Als je dan bijvoorbeeld in de avond een bericht krijgt, en de volgende dag op school komt dan merk je het ook aan bepaalde mensen.’’ Mobiel pesten komt veel minder vaak voor dan traditioneel pesten en is geen populaire vorm van pesten. De kinderen noemen pesten met mobiele telefoons laf en zielig zoals de volgende voorbeelden laten zien. Jongen VMBO: ‘’Voor iemand zijn neus durf je het niet, met mobiel kan het makkelijker, maar is eigenlijk heel zielig’’ Meisje 1 VMBO: ‘’Gaat makkelijker, dan recht in de ogen kijken en zeggen wat je vind.’’ Meisje 2 VMBO:‘’Je kan dan ook iets zeggen over iemand zonder dat iemand je kan slaan.’’ 4.9 Waar vindt het mobiel pesten en mobiel cyberpesten voornamelijk plaats? Binnen de focusgroep gesprekken is de kinderen gevraagd waar zij denken dat het mobiele pesten voornamelijk plaatsvindt, op school of juist buiten school. Binnen alle gesprekken kwam naar voren dat het gevaarlijk is om te pesten binnen de omgeving van de school. Iemand heeft direct bewijs op zijn of haar telefoontje en kan naar een leerkracht of conrector toe lopen en als pester krijg je direct straf. Dit was de grootste reden waarom kinderen dachten dat het mobiel pesten voornamelijk thuis gebeurde. Jongen VMBO: ‘’Je word gelijk gepakt, alles kan nagetrokken worden.’’
36
Aan de andere kant noemde een aantal kinderen het wel heel laf als je in je eentje thuis zit en ineens bedenkt om iemand een vervelend bericht te versturen. Meisje Lyceum: ‘’Ik denk dat het vooral op school gebeurt, het lijkt me niet dat wanneer je thuis zit dat je denkt van: ‘’hé ik ga even die pesten’’, dat lijkt me in ieder geval heel erg stom.’’ Het overgrote gedeelte van de leerlingen was van mening dat het pesten met mobieltjes toch vooral buiten de omgeving van de school plaatsvond. Op school komt de pester zijn slachtoffer hoogstwaarschijnlijk ook weer tegen, het onder ogen moeten komen van degene die je net gepest hebt is volgens sommige leerlingen ook gevaarlijk omdat fysiek geweld dan mogelijk is. Uit alle focusgroep gesprekken met de kinderen kwam in ieder geval weer naar voren dat pesten met mobiele telefoons heel laf is en zeker geen populaire vorm van pesten. Jongen 1 Lyceum: ‘’Buiten school zou slimmer zijn, als je geen straf wilt krijgen.’’. Jongen 2 Lyceum: ‘’Ik denk ook vooral buiten school, om dat de meeste kinderen laf zijn en ’t op school niet durven.’’. Meisjes VMBO: ‘’Na school, want op school kan je elkaar opzoeken.’’.
5. Conclusie en Discussie Het doel van dit onderzoek was om kennis en inzicht te verkrijgen in het
37
fenomeen ‘mobiel pesten’. Om vervolgens met deze verkregen kennis ouders en kinderen te helpen om te gaan met mobieltjes. Deze kennis is binnen dit onderzoek verkregen door te kijken naar de perspectieven van leerlingen uit de eerste en tweede klas van het middelbaar onderwijs op pesten via mobiele telefoons. ‘’Mobiel pesten; hoe gaat het in zijn werk en hoe kijken kinderen er tegen aan?’’. Tijdens de analyse van de gegevens werd duidelijk dat pesten via mobiele telefoons zich afspeelt in de context van de relatief ‘nieuwe online wereld’. De wereld van Facebook, Twitter, Hyves, MSN, Ping, What’s App, en een wereld waarin de mobiele telefoon niet meer is weg te denken uit het straatbeeld. 5.1 Impact van mobiel pesten Er zijn in dit onderzoek een aantal bevindingen gedaan die de huidige kennis in de literatuur in perspectief zetten. Zo gaven de kinderen in de focusgroep gesprekken aan dat cyberpesten volgens hun helemaal niet zoveel voorkomt en dat de ernst allemaal wel meevalt. Zowel de focusgroep gesprekken als de vragenlijst liet zien dat pesten op een traditionele manier volgens de leerlingen veel erger is. Dit in tegenstelling tot eerder onderzoek (Slonje & Smith, 2008; Li, 2007, 2007a; Del Cioppo, 2008) waarin de ernst van cyberpesten veel meer op de voorgrond werd gezet. Aan de hand van de vignetten is gekeken naar de perceptie op mobiel en traditioneel pesten. Pesten op een traditionele manier kreeg gemiddeld een hogere score van zowel jongens als meisjes, wat betekent dat deze vorm van pesten een grotere impact heeft volgens de leerlingen. Binnen de onderzoeksgroep gaven daarnaast verassend genoeg maar twee kinderen aan wel eens gepest te zijn via de mobiele telefoon, terwijl 25 leerlingen aangaven wel eens gepest te zijn op een traditionele manier. Traditioneel pesten wordt dus als een fenomeen gezien met meer impact dan pesten met een mobiele telefoon en komt in hogere mate voor dan pesten met een mobiele telefoon. Dit verschil in impact van mobiel- en traditioneel pesten is volgens de kinderen te wijten aan het publiek dat aanwezig is tijdens het gepest worden. Wanneer iemand via zijn of haar mobieltje wordt gepest kan deze persoon dit voor zichzelf houden, en zijn mobieltje weer in zijn zak steken, terwijl bij traditioneel pesten er vaak omstanders aanwezig zijn. De schaamte tegenover andere personen maakt de impact van pesten groter, zo lieten de kinderen weten in de focusgroep gesprekken. De kinderen begrepen dat er
38
met een filmpje op Youtube gemaakt met een mobiele telefoon waarschijnlijk een groter publiek bereikt kon worden, alleen bleef het overgrote gedeelte van de leerlingen bij hun standpunt dat pesten in traditionele vorm een grotere impact had. Zowel jongens als meisjes gaven de traditionele manier van pesten gemiddeld een hogere score dan de mobiele vorm van pesten. Concluderend kunnen we stellen dat pesten op een traditionele manier als erger wordt ervaren dan pesten via het internet of de mobiele telefoon. Pesten in het echt zou volgens de leerlingen harder aankomen dan wanneer er gepest zou worden door het versturen van een bericht via de mobiele telefoon. Uit de analyse van de focusgroep gesprekken waarbij naar verschillen tussen jongens en meisjes is gekeken kwam voren dat meisjes berichten via het internet/de mobiele telefoon eerder als pesten ervaren dan de jongens. Zo lieten een aantal quotes zien dat jongens berichten/foto’s/filmpjes vaker voor de grap naar elkaar versturen terwijl dit bij meisjes vaker uitloopt op een daadwerkelijke ruzie. Binnen de ‘online wereld’ zien meisjes een bericht/foto/filmpje eerder als aanstootgevend dan jongens. Dit verschil tussen jongens en meisjes is ook in het dagelijks leven zichtbaar. Jongens en meisjes gaan op een hele andere manier met elkaar om, dit heeft natuurlijk zijn doorwerking in de manier waarop jongens en meisjes op sociale netwerken met elkaar omgaan en tegen bepaalde dingen aankijken. De cultuur onder jongens en meisjes is namelijk ook in het ‘echte leven’ verschillend. Verder onderzoek naar verschillen tussen jongens en meisjes is gewenst om een duidelijker beeld te krijgen van het wel of niet bestaan van duidelijke perceptie verschillen tussen sekse. De bevindingen zijn daarnaast enkel gevonden binnen het kwalitatieve gedeelte van het onderzoek, de kwantitatieve gegevens lieten geen verschillen zien. Welke interpretatie moeten we geven aan deze resultaten? We kunnen op basis van de kwalitatieve gegevens spreken van een gescheiden jongens en meisjes cultuur wat betreft pesten met mobiele telefoons. De jongens cultuur lijkt het internet te gebruiken voor lolletjes en grappen onderling, terwijl binnen de meisjes cultuur berichten via het internet als serieuzer worden ervaren. Binnen het onderzoek is ook gekeken wat de perspectieven van de leerlingen uit de onderzoeksgroep waren op verschillende scenario’s met betrekking tot pesten
39
via de mobiele telefoon. Scenario’s waarin video of foto een rol speelden kregen de hoogste scores van de leerlingen. Iemand niet toelaten tot een sociaal netwerk werd gezien als minst erge vorm van pesten en kreeg een gemiddelde score van 1,4 (M=1,4; SD=,54) en komt dus dicht in de buurt van ‘geen pesten’ op de vijfpuntschaal. Deze resultaten lijken een goed beeld te schetsen van de echte situatie, ook in het dagelijks leven bepaal je zelf wie je vrienden zijn en wie niet, dit wordt niet gezien als pesten en het niet toelaten van iemand tot jou vriendenkring/sociaal netwerk wordt niet gezien als pesten. Ook klinkt het logisch dat wanneer je op een filmpje of foto voor schut wordt gezet dit als erger wordt ervaren dan wanneer je alleen in een verhaal voor schut wordt gezet. Dit verhaal waarin je iets doms deed samen met een foto of filmpje maakt de impact erger. De focusgroep gesprekken bevestigden het beeld dat gevonden werd aan de hand van de scenario’s. Anonimiteit werd door de kinderen verassend genoeg niet gezien als een bepalend aspect van pesten met mobiele telefoons. Bijna alle kinderen waren er van overtuigd dat wanneer iemand van jouw school je anoniem probeert te pesten, je als slachtoffer eigenlijk altijd wel door hebt wie het is die jou pest. Kinderen gedragen zich anders dan dat ze daarvoor deden, of pesten het slachtoffer ook al op een traditionele manier. Slachtoffers van mobiel pesten weten dus volgens de leerlingen over het algemeen wie de daders van het mobiele pesten zijn. De verklaring voor deze bevindingen ligt mogelijk in de uitkomsten van het onderzoek van Smith en collega’s (2008). Binnen dit onderzoek werd gevonden dat veel slachtoffers van cyber- of mobiel pesten daarnaast ook slachtoffer zijn van traditioneel pesten, en dus op de hoogte zijn van wie hen pest. Onderzoek van Li (2007a) liet zien dat veel cyberpesters ook vaak op een traditionele manier pesten. Binnen dit onderzoek werd mobiel cyberpesten verassend genoeg door de leerlingen niet gezien als een losstaand fenomeen, mobiel cyberpesten gaat volgens de leerlingen bijna altijd gepaard met pesten op een traditionele manier. Binnen veel ander onderzoek is gevonden dat anonimiteit juist wel een belangrijk onderdeel is van cyberpesten (Slonje & Smith, 2008; Li, 2007; Vandebosch & Van Cleemput, 2008). Telefoons zijn dermate geïntegreerd in onze maatschappij dat mensen bijna niet meer zonder een dergelijk apparaat kunnen. Dit beeld komt ook naar voren uit het
40
onderzoek, 100% van de kinderen heeft een mobiele telefoon en gaf in de focusgroep gesprekken aan deze telefoon als een belangrijke vorm van communicatie te zien. Internetten op de telefoon is nog niet dermate geïntegreerd dat men niet meer denkt zonder te kunnen. Binnen de onderzoeksgroep gebruikt 83,3% zijn of haar telefoon om te internetten. Dit had veelal te maken met de prijs van een telefoon waarmee op het internet gesurft kan worden en de kosten van een dergelijk internet abonnement. Doordat weinig leerlingen over een internet abonnement op de telefoon beschikte was enkel internet via een ‘open’ wifi verbinding mogelijk voor veel van de leerlingen uit de onderzoeksgroep. Pesten met een mobiele telefoon kan door deze afhankelijkheid van een ‘open’ wifi verbinding als hetzelfde worden gezien als pesten via het internet/de computer. Kinderen kunnen niet voortdurend op het internet en zijn dus niet altijd bereikbaar voor de pester, of ze hebben niet altijd de mogelijkheid om te pesten. De telefoon moet in de buurt zijn van een ‘open’ wifi verbinding om gebruik te kunnen maken van het internet, en om te kunnen pesten of gepest te worden. In feite is de telefoon op dat moment een draagbare computer. Achteraf gezien heeft pesten met mobiele telefoons veel overeenkomsten met gewoon cyberpesten. De vraag is nu of het nog wel raadzaam is om pesten via de mobiele telefoon als een apart fenomeen te willen onderzoeken, of dat we dit fenomeen beter kunnen plaatsen als subcategorie onder cyberpesten. Het is raadzaam om pesten met mobiele telefoons te blijven onderzoeken als losstaand fenomeen en niet als onderdeel van cyberpesten. Overal om ons heen zien we de sociale omgang veranderen, onder de jongeren verloopt de communicatie grotendeels via de mobiele telefoons. Het is niet mogelijk om de impact van de huidige ontwikkeling op het gebied van mobiele telefoons op de langer termijn direct aan het licht te brengen. Daarom lijkt het mij raadzaam om het fenomeen mobiel pesten los te onderzoeken van gewoon cyberpesten met de computer. Er zullen veel overeenkomsten zijn tussen cyberpesten en mobiel pesten, alleen is de technologie rondom de mobiele vorm op dit moment volledig in ontwikkeling en aan razendsnel aan het groeien. Tegenwoordig maakt 49% van de jongeren tussen de 12 en 25 gebruik van internetdiensten, deze getallen zullen in de toekomst alleen maar groter worden. Zo
41
heeft het verleden al eerder uitgewezen. In 2006 gebruikte 26% van deze groep internetdiensten en in 2008 38% (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2011). Deze ontwikkelingen gaan bij de computer niet meer zo snel, de computer is vaak al volledig geïntegreerd in het leven van de mensen. De leerlingen gaven in de focusgroepen aan dat het mobieltje tegenwoordig een belangrijk onderdeel is geworden van de sociale interactie met leeftijdsgenoten en wordt gezien als een vorm van ontspanning en plezier. Telefoons worden gebruikt om profielpagina’s te bezoeken en bij te houden, twitter/what’s app/ping/MSN berichten te versturen en om te sms’en en bellen. Ze spenderen gemiddeld even veel uren per dag aan internet via de telefoon als via de computer, beide gemiddeld 2 uur per dag. In totaal wordt er gemiddeld dus 4 uur per dag gebruik gemaakt van het internet. Deze bevindingen komen overeen met de literatuur, waarin naar voren komt dat jonge mensen het internet tegenwoordig verkiezen boven het kijken van tv (Hinduja & Patchin, 2008; Kowalski et al., 2008). Het is belangrijk dat ouders, leerkrachten en onderzoekers de kennis van jonge kinderen op het gebied van computers, telefoons en internet niet onderschatten. Naast de kennis is het ook belangrijk om het belang dat kinderen hechten aan dergelijke technologie niet te onderschatten. Kinderen die opgroeien met de nieuwe technologieën kijken hier heel anders tegenaan dan hun ouders die zonder al deze snufjes zijn opgegroeid. Het onderschatten van de betekenis van communicatie via deze technologie kan leiden tot een onvermogen voor volwassenen om kinderen te beschermen voor de gevaren van deze technologie (Mishna, Saini, & Solomon, 2009). Mobiel pesten vind volgens de leerlingen voornamelijk plaats buiten school. Het overgrote gedeelte van de leerlingen gaf hiervoor als reden dat het gevaarlijk was om te pesten met je mobieltje binnen de muren van de school. Wanneer je een bericht naar iemand zou versturen, zou diegene direct bewijs hebben op zijn of haar mobiele telefoon, en dit bericht kan direct tegen je worden gebruikt door de aanwezigheid van leerkrachten binnen een school. Deze uitkomst geeft aan dat de leerlingen goed op de hoogte zijn van de regels wat betreft pesten en de gevolgen die pesten kan hebben voor de pester zelf. Alle
42
leerlingen begrepen dat pesten ‘not done’ was, pesten is iets wat je niet doet, of het nou met een mobiele telefoon is of direct in het gezicht. Desalniettemin betekent het aanwezig zijn van deze kennis bij de leerlingen niet dat pesten niet voorkomt. Mocht je dan toch willen pesten dan is het volgens de leerlingen het slimste om dit buiten de muren van de school te doen, wil je er in ieder geval ongestraft mee weg komen. Aan de hand van de focusgroep gesprekken kwam het beeld naar voren dat de kinderen tegenwoordig ‘mediawijs’ zijn. Op de vraag ‘Wat zou je doen als je gepest werd met een mobiele telefoon of via het internet?’ gaven kinderen antwoorden als: ‘Ik zou een screenshot maken en vervolgens het bericht verwijderen.’. Op de vraag ‘Waarom zou je wel of niet pesten op school?’ gaven kinderen direct aan dat pesten op school stom zou zijn omdat het kind dat gepest wordt dan direct bewijs in handen heeft. De kinderen van tegenwoordig zijn opgegroeid met nieuwe technologieën en media en weten goed hoe ze hier mee om moeten gaan. Op het gebied van deze nieuwe technologieën en media zijn de kinderen misschien al verder dan we in eerste instantie dachten. Dit beeld werd ook in de literatuur geschetst (Berson, Berson, & Ferron, 2002; King, Walpole, & Lamon, 2007). Zoals eerder genoemd is het belangrijk om de kloof tussen ouders en kinderen qua kennis op dit gebied niet te groot te laten worden. Het is belangrijk dat ouders op de hoogte zijn van wat er bij de kinderen speelt en welke mogelijkheden er zijn op het gebied van de nieuwe technologieën. De theoretisch bepaalde definitie van pesten zoals in de inleiding is besproken komt niet altijd overeen met hetgeen dat de kinderen zien als pesten. Voorbeelden die volgens de theorie geen pesten zouden zijn worden door de leerlingen soms wel als pesten gezien. Zo wordt één beschamend bericht via Facebook door de leerlingen vaak al gezien als pesten, terwijl dit volgens de theoretische definitie niet direct als pesten gelabeld wordt. De herhaaldelijke aard van pesten ontbreekt hier namelijk. Wat is nu belangrijker, de perceptie van de kinderen of de theoretische basis?
Het lijkt lastig om een eenduidige definitie voor pesten op te stellen. De perceptie van de leerlingen lijkt volgens dit onderzoek het belangrijkste. De
43
leerlingen zijn uiteindelijk degene die geconfronteerd worden met pesten op de verschillende manieren. We moeten uitgaan van de ervaringen van de kinderen zelf, en onszelf niet blindstaren op een theoretische definitie.
5.2 Beperkingen van het onderzoek Elk wetenschappelijk onderzoek heeft zo zijn gebreken en beperkingen, zo ook dit onderzoek. Het onderzoek doen in focusgroepen heeft zijn voordelen zoals besproken in de methode, maar helaas ook zijn nadelen. Het invullen van de vragenlijst in een groep maakt het lastig te garanderen dat elke leerling de vragenlijst volledig correct en individueel invult. De aanwezigheid van vriendjes/vriendinnetjes en andere leeftijdsgenoten kan invloed hebben op de antwoorden die de leerlingen geven. De betekenis van de kwantitatieve gegevens binnen het onderzoek was eigenlijk alleen groot geweest wanneer de gegevens waren verzameld onder een representatieve steekproef van middelbare scholieren. Wat bij dit onderzoek helaas niet het geval is. Door het ontbreken van een mobiele cyberpestvragenlijst werd gewerkt met een zelf opgestelde vragenlijst rond pesten met mobiele telefoons. Deze vragenlijst was wel gebaseerd op vragenlijsten gebruikt in eerder onderzoek (McLoughlin, Meyricke, Burgess, 2009; Smith, Mahdavi, Carvalho, Tippett, 2006). De zelf opgestelde vragenlijst zou hier en daar zeker nog verbeterd kunnen worden, zowel qua vraagstelling als qua verwerkingsmogelijkheden. Het gebruik van de zelf opgestelde vragenlijst heeft zeker invloed gehad op de verkregen resultaten. De vragenlijst is opgesteld met een idee vooraf van wat mobiel pesten in zou houden, op basis hiervan zijn de vragen samengesteld. Door de manier van vraagstelling zijn kinderen mogelijk in een bepaalde richting geduwd wat betreft hun antwoorden. Je kunt je dan ook afvragen in hoeverre resultaten verkregen met de vragenlijst vergelijkbaar zijn met resultaten uit eerder onderzoek. Niettemin levert dit onderzoek een bijdrage aan de ‘ontdekking’ van het fenomeen mobiel pesten. Binnen het huidige onderzoek is gekeken naar de verschillen tussen Lyceum en VMBO studenten op het middelbaar onderwijs wat betreft de perceptie op mobiel
44
pesten. Er is binnen dit onderzoek gebruik gemaakt van één VMBO en één Lyceum school. De invloed van de individuele school is op dat moment erg groot. Je onderzoekt dan eigenlijk niet het verschil tussen VMBO en Lyceum, maar eerder vergelijk je school A met school B. Het gebruik van meer verschillende scholen zou zorgen voor een betrouwbaarder beeld. 5.3 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek Op basis van de resultaten uit dit onderzoek kunnen een aantal aanbevelingen gedaan worden voor mogelijk vervolgonderzoek. Ondanks dat er binnen dit onderzoek geen duidelijke verschillen gevonden zijn tussen de perspectieven van jongens en meisjes op het gebied van mobiel pesten is het mogelijk toch van belang hier dieper op in te gaan in een vervolgonderzoek. Binnen het kwantitatieve gedeelte van het onderzoek werden geen significante verbanden gevonden. Terwijl het kwalitatieve gedeelte van het onderzoek juist wel een aantal inzichten in mogelijke verschillen gaf. Door de kleine onderzoeksgroep en het feit dat het onderzoek zich maar op twee scholen heeft gericht kan er voor gezorgd hebben dat er geen significante verschillen zijn gevonden uit de kwantitatieve data. Een grootschaliger en professioneler onderzoek met een meer gestructureerde en langere vragenlijst zou een beter inzicht kunnen geven in mogelijke verschillen tussen jongens en meisjes. Hetzelfde geldt voor de verschillen tussen VMBO en Lyceum leerlingen. Zoals al eerder is genoemd is binnen het huidige onderzoek enkel onderzoek gedaan op twee verschillende scholen. Voor de betrouwbaarheid van onderzoek zouden meerdere VMBO en Lyceum scholen meegenomen moeten worden in de analyse. Een representatieve onderzoeksgroep zorgt er daarnaast ook voor dat de uitkomsten meer generaliseerbaar zijn naar ‘alle’ 1ste en 2e klassers van het middelbaar onderwijs. Binnen dit onderzoek is zoals eerder genoemd geen sprake van een representatieve onderzoeksgroep. Om meer inzicht te krijgen in het fenomeen hadden gesprekken met kinderen die daadwerkelijk gepest waren waarschijnlijk meer inzicht gegeven. De groep is
45
uiteraard lastig te bereiken en de opzet van het onderzoek had anders vormgegeven moeten worden. De gesprekken hadden dan waarschijnlijk niet binnen een focusgroep plaatsgevonden maar hadden meer de vorm gekregen van interviews. Na afloop van dit onderzoek lijkt het van belang om kinderen die deze vorm van pesten daadwerkelijk hebben meegemaakt uitgebreid te spreken. Op deze manier kan een beter beeld worden geschetst van wat mobiel pesten daadwerkelijk inhoudt en welke impact het heeft op de slachtoffers. Het is zoals eerder genoemd in de discussie de vraag in hoeverre het gebruik van een geschreven vignet een levensechte situatie schetst. Het gebruik van een filmpje waarin het mobiele en traditionele aspect van pesten naar voren komen zou kunnen bijdragen aan het beter ervaren van een levensechte situatie voor de leerlingen. Leerlingen kunnen zich hoogstwaarschijnlijk beter inleven in de situatie door bewegende beelden te zien. Zoals de cijfers van het CBS (2011) laten zien is mobiel internet via de telefoon zeer in opkomst. Mattelart (1996) liet in zijn onderzoek zien dat nieuwe communicatie vormen een grote invloed kunnen hebben op de sociale omgang tussen mensen. Yu (2002) liet zien dat de nieuwe vormen van sociale communicatie ook problemen met zich mee kunnen brengen. De uitkomsten van deze onderzoeken laten het belang zien van onderzoek op het gebied van mobiele telefoons en de sociale omgang tussen mensen. Zowel de voor- als nadelen van deze ontwikkeling moeten belicht worden in onderzoek. Want naast de negatieve aspecten van deze ontwikkeling zijn er zeker ook positieve ontwikkelingen gaande.
6. Referentielijst
46
Aricak, T., Siyahhan, S., Uzunhasanoglu, A., Saribeyoglu, S., Ciplak, S., Yilmaz, N. & Memmedov, C. (2008). Cyberbullying among Turkish adolescents. CyberPsychology & Behavior, 11(3), 253-261. Bargh, J. A., & McKenna, K. Y. A. (2004). The Internet and social life. Annual Review of Psychology, 55, 573-590. Berson, I. R. (2003). Grooming cybervictims: the psychosocial effects of online exploitation for youth. Journal of School Violence, 2(1), 5-18. Berson, I.R., Berson, M.J., & Ferron, J.M. (2002). Emerging risks of violence in the digital age: lessons for educators from an online study af adolescent girls in the United States. Journal of School Violence. 1(2), 51-72. Bryman, A. (2008). Social Resarch Methods. New York: Oxford University Press. Cairncross, F. (1997). The Death of Discourse: How the Communications Revolution Will Change our Lives. Boston, MA: Harvard Business School Press. Case, D. (2000). Stalking, monitoring and profiling: a typology and case studies of harmfull uses of caller ID. New Media & Society, 2(1), 67-84. Centraal Bureau voor de Statistiek (2011). Mobiel internetten steeds populairder. Alphen aan den Rijn: Ger Sleijpen. Cooper, A., Delmonico, D.L., & Burg, R. (2000). Cybersex users, abusers and compulsives: new findings and implications. Sexual Addiction & Compulsivity, 7, 12, 5-29. Dehue, F., Bolman, C., Vollink, T. (2008). The Impact of the Internet, Multimedia and Virtual Reality on Behavior and Society. Cyberpsychology & Behavior 11 (2), 217–223.
47
Del Cioppo, S. (2008). Het World Wide Web als schoolplein: een exploratieve studie naar cyberpesten bij jongeren in het secundair onderwijs in de Brugse regio. Verkregen op 7 mei, 2012, via Universiteit van Gent, Criminologische Wetenschappen, website: www.cyberpesten.be/delcioppo.pdf. Drucker, S., & Gumpert, G. (2000). CyberCrime and punishment. Critical Studies in Media Communication, 17(2), 133-58. Van den Eijnden, R., Vermulst, A., van Rooy, T., Meerkerk, G-J., (2006). Monitor internet en jongeren: Pesten op internet en het psychosociale welbevinden van jongeren. IVO (wetenschappelijk bureau voor onderzoek, expertise en advies). Genuis,
S.J.
&
Genuis,
S.K.
(2005).
Implications
of
cyberspace
communication: a role for physicians. Southern Medical Journal, 98(4), 451-455. Gross, E., Juvonen, J., & Gable, S. (2002). Internet use and well being in adolescence. Journal of Social Issues, 58(1), 75-90. Gross, E. (2004). Adolescent Internet use: what we expect, what teens report. Journal of Applied Developmental Psychology. 25, 633-649. Hinduja, S. & Patchin, J. W. (2008). Cyberbullying: An Exploratory Analysis of Factors Related to Offending and Victimization. Deviant Behavior, 29 (2), 129 156. Inose, H., & Pierce, J. (1984). Information Technology and Civilization. New York: W.H. Freeman. Jones, S., Manstead, A., Livingstone, A., (2010). Ganging up or sticking together? Group processes and children’s responses to text-message bullying. Journal of Psychology, 102, 71-96. Jordan, T. (1999), Cyberpower. The Culture and Politics of Cyberspace and the Internet. London/New York: Routledge.
48
Juvonen, J. & Gross, E.F. (2008). Extending the school grounds? Bullying experiences in cyberspace. Journal of School Health, 78(9), 496-505. Kedzie, C. (1997). A brave new world or a new world order? In Kiesler, S. (ed.) Culture of the Internet, pp. 209-232. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum. King, J.E., Walpole, C.E. & Lamon, K. (2007). Surf and turf wars online – growing implication of internet gang violence. Journal of Adolescent Health, 41, 6668. Kraut, R., Lundamrk, V., Patterson, M., Kiesler, S., Mukopadhyay, T., & Scherlis, W. (1998). Internet paradox: a social technology that reduces social involvement and psychological well- being? American Psychologist, 53(9), 10171031. Kowalski, R.M., Limber, S.P.,& Agatston, P.W. (2008). Cyber bullying: Bullying in the digital age. Malden. MA: Blackwell Publishing. Kowalski, R.M., Limber, S.P. (2007)/ Cyber bullying among middle school students. Adolescence Health , 41 (Suppl), 22–30. Lenhart, A. (2007). Cyberbullying and Online Teens. Pew Internet & American Life Project. http://www.pewinternet.org/PPF/r/216/report_display.asp. Li, Q. (2007). New bottle but old wine: a research of cyberbullying in schools. Computers in Human Behavior, 23(4), 1777-1791. Li, Q. (2007a). Bullying in the new playground: research into cyberbullying and cyber victimization. Australian Journal of Educational Technology, 23(4), 435454.
49
Maclean, C. (1999) Children, Family, Community and Work: An Ethnography of the Oil and Gas Industry in Scotland, http://www.abdn.ac.uk (Department of Management Studies). Marshall, C. & Rossman, G., B., (1999). Designing Qualitative Research. London: Sage Publications. Mason, K.L. (2008). Cyberbullying: a preliminary assessment for school personnel. Psychology in the Schools, 45(4), 323-348. Mattelart, A. (1996). The Invention of Communication. Minneapolis, MN: University of Minnesota Press. Mishna, F., Saini, M., Solomon, S., (2009). Ongoing and online: Children and youth’s perceptions of cyber bullying. Children and youth services review, 31, 12221228. Nastasi, B., K. (1999). Audiovisual methods in ethnography. In J.J. Schensul, & M. D. LeCompte (Eds.), Ethnographer’s toolkit: Book 4. Enhanced ethnographic methods: Audiovisual techniques, focused group interviews, and elicitation techniques (pp. 1-50). Walnut Creek, CA: AltaMira Press. Neale, B. (1999). Post Divorce Childhoods, http://www.leeds.ac.uk/family. Norman, H., (2008). Television and Health. The Sourcebook for Teaching Science, http://www.csun.edu/science/health/docs/tv&health.html. Olweus, D. (2001). Peer harassment: a critical analysis and some important issues. In J. Juvonen & S. Graham (eds.), Peer Harassment in School: the Plight of the Vulnerable and Victimized (pp. 3- 20). New York: Guilford Press. Qing Li (2007). New bottle but old wine: A research of cyber- bullying in schools. Comput. Human Behaviour 23 (4), 1777-1791.
50
Raskauskas, J., & Stoltz, A. D. (2007). Involvement in traditional and electronic bullying among adolescents. Developmental Psychology, 43(3), 564–575. Silverstone, S. (1995). Media, communication, information and the “revolution” of everyday life. In Emmott, S. (ed.) Information Superhighways: Multimedia Users and Futures, pp. 61-78. San Diego, CA: Academic Press. Slonje, R. & Smith, P.K. (2008). Cyberbullying: another main type of bullying? Scandinavian Journal of Psychology, 49, 147- 154. Smith, P. K., Mahdavi, J., Carvalho, M., Fisher, S., Russell, S., and Tippett, N. (2008). Cyberbullying: its nature and impact in secondary school pupils. Journal of Child Psychology and Psychiatry 49(4): 376–385. Smith, P. K., Mahdavi, J., Carvalho, M., Tippet, N., (2006). An investigation into cyberbullying, it’s forms, awareness and impact, and the relationship between age and gender in cyberbullying. Research, 3, 03-06. Spitzberg, B. H., & Hoobler, G. (2002). Cyberstalking and the technologies of interpersonal terrorism. New Media Society, 4(1), 71-92. Subrahmanyam, K., Smahel, D., & Greenfield, P. (2001). Connecting developmental constructions to the Internet: Identity presentation and sexual exploration in online teen chat rooms. Developmental Psychology. 42(3), 395-406. Vandebosch, H. & Van Cleemput, K. (2008). Defining cyberbullying: a qualitative research into the perceptions of youngsters. CyberPsychology & Behavior, 11(4), 499-503. Van den Eijnden, R.J.J.M., Vermulst, A.A., Rooy, T. & Meerkerk, G. (2006). Monitor internet en jongeren: pesten op internet en het psychosociale welbevinden van jongeren. IVO factsheet Rotterdam.
51
Wilkinson, S. (1998) Focus Group Methodology: A Review, International Journal of Social Research Methodology Theory and Practice, 1 (3) pp.181-203. Wolak, J., Mitchell, K.J. & Finkelhor, D. (2007). Does online harassment constitute bullying? An exploration of online harassment by known peers and onlineonly contacts. Journal of Adolescent Health, 41, 51-58. Yu, F. (2002). The efficacy of electronic telecommunications in fostering interpersonal relationships. Journal of Educational Computing Research, 26(2), 177189.
52
7. Bijlagen 7.1 Vignet mobiel pesten (jongen)
53
7.2 Vignet traditioneel pesten (jongen)
54
7.3 Vignet Mobiel pesten (meisje)
55
7.4 Vignet traditioneel pesten (meisje)
56
7.5 Vragenlijst
57
58
7.6 Brief Media coaches
59
60
7.6 Brief ouders/kinderen
61
62