Mm de HaototuuU&eïc&eïmiHg. door Dr. Friedrich Zacher
Voor Nederland bewerkt door
Dr. J. H. Schuurmans Stekhoven Jr. Privaat-docent aan de Rijksuniversiteit te Utrecht
N.V. UITGEVERS-MIJ. >E. E. K L U W E R
-
DEVENTER
't ABC van de Voorraadsbescherming door Dr. Friedrich Zacher
Voor Nederland bewerkt door
Dr. J. H. Schuurmans
Stekhoveitf^rv
Privaat-docent aan de Rijksuniversiteit te Utifetljt
N.V. UITGEVERS-MIJ. /E. E. K L U W E R
-
DEVENTER
VOORBERICHT V A N D E N SCHRIJVER. Toen de Uitgeverij „Die Deutsche Tat" aan mij het verzoek richtte een populair geschrift over de bestrijding van schadelijke dieren in de huishouding het licht te doen zien, heb ik deze taak, in het volle besef van het daaraan inhaerente economisch belang, gaarne op mij genomen. Tuist de huisvrouw heeft immers een groot deel van het volksvermogen in haar woninginrichting en in haar voorraad kleeren, waschgoed en voedingsmiddelen, onder haar hoede. Haar goede zorgen en opmerkzaamheid kunnen vaak grootere verliezen voorkomen. Dikwijls staat zij tegenover de hiermede samenhangende problemen zonder een uitkomst te weten en dus was het mijn plicht haar de noodige kennis in eenvoudigen vorm bij te brengen. Ik ben er steeds op uit geweest, de eenvoudigste en goedkoopste, zoomede de gemakkelijkst aan te wenden bestrijdingsmiddelen aan te raden en heb daarbij zooveel mogelijk de aanbeveling van vergiftige bestrijdingsmiddelen vermeden. Dat is evenwel niet altijd mogelijk zonder het uiteindelijke resultaat in gevaar te brengen. Apotheker en drogist zullen in voorkomende gevallen gaarne verdere raad en aanwijzigingen geven om bronnen van gevaar uit te schakelen. Het hoeft wel geen nader betoog, dat de huisvrouw en huisheer of de bouwvereemging bi, ernstige en moeüijk te bestrijden plagen, de bestrijding aan zuiveraars of ambtenaren van den Reinigingsdienst zullen opdragen. In eenvoudiger gevallen vindt men in dit geschrift de noodige aanwijzingen om zich zelf te helpen en ongerief op te ruimen. Wie over de genoemde beschadigers uitvoeriger bijzonderheden wenscht te weten, zij verwezen naar mijn boek : „Die Vorrats-, Speicher- und Materialschadlinge und ihre Bekampfung" (Verlag Paul Parey en naar de overige op dit gebied bestaande litteratuur. De heeren Dr. Kruel en Pfeffer dank ik voor het zorgvuldig uitvoeren der teekemngen en platen. Dr. F R I E D R I C H Z A C H E R . Berlin Steglitz, Juni 1940.
VOORBERICHT V A N D E N BEWERKER. In zijn inleiding van de films handelende over den Nederlandschen Productieslag heeft D r . F . E. Posthuma, leider van dezen Productieslag, onder meer het volgende gezegd: „Eerst als het voortbrengen goed is geslaagd, kan er sprake zijn van een goede distributie en niemand van de verbruikers — en dat zijn wij allen — zal iets bekomen of het moet eerst zijn gegroeid. En hebben wij dan van het voortgebrachte op juiste wijze onzen maaltijd bereid, laten wij er dan een zuinig en degelijk gebruik van maken. Wij kunnen geen korrel laten groeien en mogen dus geen kruimel verloren laten gaan." Wat voor het voortbrengingsproces en de distributie geldt mag ook van toepassing worden gebracht op het bewaren en conserveeren van al onze voorraden, niet alleen de levensmiddelen, maar al ons goed en have. Gelijk Dr. Zacher, de schrijver van dit boekje, in het voorbericht van de Duitsche uitgave van Juni 1940 schrijft: „De huisvrouw heeft een groot gedeelte van het volksvermogen onder haar hoede in de inrichting van haar woning, in den vorm van kleeren, waschgoed, voedingsmiddelen. Haar goede Zorg kan groot verlies voorkomen." Zuinigheid, en de daarbij hoorende oplettendheid, is de moeder van de porceleinkast, maar daarvan niet alleen. De Nederlandsche Productieslag dient niet uitsluitend op het land door den landman te worden gewonnen, maar moet ook door de huisvrouw en allen, die in het productieproces voorraden verwerken of bewaren, worden voortgezet in den strijd tegen de dieren, die onze voorraden belagen. Het boekje in zijn oorspronkelijken vorm werd uitgegeven door de uitgeverij „Die Deutsche Tat". De Nederlandsche huisvrouw, overal ter wereld bekend door haar zindelijkheid en zuinigheid, zoowel als hij die voorraden onder zijn hoede heeft, zij zullen gaarne het hunne doen, om in dezen tijd, waarin geen korrel verloren mag gaan, de dierlijke belagers van ons voedsel, van ons huisraad en onze kleeren onverbiddelijk te vernietigen. Wie meer over de hierin behandelde dieren wil weten zij verwezen naar het uitvoerige boek van D r . Zacher: Die Vorrats-, Speicher- und Materialschadlinge und ihre Bekampfung (Verlag Paul Parey). Ook de bewerker is gaarne bereid tot het geven van inlichtingen. J. H . S C H U U R M A N S S T E K H O V E N Jr. Utrecht, 32 Mei 1941.
A Aardappelen, zie slakken, kelderzoek. Aardappelvlokken, zie meeltor en meelworm. Aardnoten, zie onder cacaomot, gedroogde vruchten-mot, rijstemeelkever, slanke graankever, zaadspinmot of gebandeerde zaadmot. Aaskever, roodpootige, in Duitschland ,,Schinkenkafer" genoemd (pl. n ) , is een metaalblauw of groen gekleurde kever van 4—6 mm lengte, die met zijn slanke, dun behaarde, naar het achtereinde breeder wordende, wit of grijs gekleurde, bruin gevlekte larven van worst en ham vreet. De larve bezit aan het achtereinde van haar lichaam twee korte, spits toeloopende uitsteeksels. Zij is na ongeveer 3 maanden volwassen en voedt zich niet slechts met levensmiddelen, maar vreet ook de vaak samen met haar voorkomende maden van de kaasvlieg. In de huishouding is 't een zeldzame gast. B e s strijding: zie onder spektor. Abrikozen, gedroogde, zie onder cacaomot, gedroogde vruchten-mot, meelmot, vruchtenkever. AUizol, zie mieren. Ammoniakgas, een ademhalingsvergift, kan alleen i n bijzondere gevallen (in ontsmettingsovens, waarin een vacuüm is gemaakt en waarbij voorzorgen zijn genomen, speciaal ter voorkoming van vocht) worden toegepast, waarbij er tevens voor moet worden gezorgd, dat het gas in voldoende concentratie kan inwerken. Voor huishoudelijk gebruik is deze stof dus ongeschikt. Droge ammoniakgasbehandeling tast weefsels en metalen niet aan. De behandeling hoeft slechts één uur te duren; zie ook meelmijten. Anoxol, zie rijstklander. Apothekerswaren, zie drogerijen. Appels, zie appelmade, kelderzoek of pissebed, rijstklander, slakken, zaadmot. Appelmade. De appelmade is de algemeen bekende, rood-wit gekleurde, zwart gestippelde, tot ongeveer 2 cm lange rups van den appelroller, die aan appels vreet en ook peren beschadigt
boomgaarden met arsenikpap te geschieden en door het aanbrengen van rupsenvallen. In de huishouding is de bestrijding noch mogelijk, noch noodzakelijk. A p p e l r i n g e n , zie cacaomot, gedroogde vruchtenmot, vruchtenkever. A p p e l r o l l e r , zie appelmade. A r e g i n a l , zie gasbehandeling. A r s e n i c u m , komt als vergift i n vele voor het dooden van ratten en muizen gebruikte stoffen voor. Het is een zwaar vergift, ook voor den mensen, en mag dus niet gebruikt worden op plaatsen, waar menschen, vooral kinderen en ook huisdieren, geregeld komen. Het werkt als maagvergift, zie ook appelmade. A z i j n , zie onder azijnaaltje, azijnvüeg. Azijnaaltjes, kleine, 1V2 tot 2 mm lange, ronde, aan het achtereinde spits toeloopende wormen, die i n azijn zwemmen en zich daarin kronkelend
Het azijnaaltje. Natuurlijke grootte l /»—2 mm. 1
voortbewegen op de wijze van een paling. Bestrijding: Filtreeren van de azijn, kort verhitten tot een temperatuur van 45 C . Bij vaten: goed vullen, luchtdicht afsluiten van het spongat met olie. Schoonhouden van vaten en reservoirs. Azijnvlieg, kleine, 3 tot 4V2 mm lange, geelbruine vliegen, die zich aan fruit, vruchtenwijn, melk, zuurkool, jams en azijn te goed doen en haar 0
De azUnvIle?. Natuurlijke grootte 3—4 mm.
De appelroller. Natuurlijke grootte 16 mm. Spanwijdte 15—20 mm, de rups van den appelroller is de appelmade.
en i n het binnenste van walnoten leeft. De vreetgang leidt van het klokhuis naar buiten, is bruin gekleurd en met de uitwerpselen der rupsen opgevuld. De rups komt met het fruit vaak in de opslagplaatsen terecht, vreet zich daar een weg naar buiten en overwintert daar, ingesponnen in reten, spleten en achter tapijten, enz. De vlinder vertoont grijze voorvleugels, die aan den top koperkleurig zijn en van donkere dwarsbanden voorzien, een spanwijdte van ongeveer 18 mm hebben. Hij vliegt i n M e i en Juni rond. Het wijfje legt haar eieren gewoonlijk op jonge vruchten. De bestrijding dient i n de
eieren daarop afzetten. De tot 8 mm lange larven zijn spoelvormig en hebben aan haar achterlijf tal van uitsteeksels. Vóór de verpopping kleven zij zich gaarne aan den glazen wand der vaten vast en zijn dan bij het schoonmaken moeilijk te verwijderen. Bestrijding: verwijderd houden van de dieren uit voorraadschuren van de genoemde waren, door het aanbrengen van fijnmazig kippengaas. B Badhuizen, zie mieren. Badkamer, zie zilvervischje. Bafum, zie zee-ajuin. Bakkerstor, zie Oostersche kakkerlak. Bakmeel, zie rijstemeelkever. Balken, zie veranderlijke en blauwe boktor, huisboktor, klopkevers.
3
Bananen, gedroogde, zie gedroogde vruchten. Banketbakkerswaren, zie gedroogde vruchtenmot, meelmot, mieren, wespen. Bedden, zie oorworm. Bedwants, geen voorraadbeschadiger in den eigenlijken zin des woords, maar een dier, dat ons steekt en dan bloed zuigt. Kleur donkerbruin. Lichaam ovaalrond, plat, behaard. Volwassen dieren ongeveer 6 mm lang. Kop door schouderplaten omgeven. Oogen uitpuilend. Steeksnuit
Bloemenkever, zie museumkever. Bochelkever. Merkwaardig gevormde, hooggerugde, roodbruine, glanzende, 27a—3 mm lange kever, met kort, kegelvormig, met een breed vlak bij de dekschilden aansluitend halsschild. De dekschilden zijn zeer glad en met elkaar vergroeid. Pooten lang, wat den dieren een spinachtig voorkomen geeft. Als huis-
De bochelkever. Natuurlijke grootte ongeveer 3 mm.
De bedwants of weegluis. Wijfje van de bedwants, boven- en onderzijde volgens Fox.
naar de buikzijde omgebogen. De dieren verspreiden een onaangenamen geur, zoodat daaraan reeds het voorkomen van wantsen in huizen te herkennen is. Ook de sporen, in den vorm van zwarte of bruine spikkels, die zoo groot als een speldeknop zijn, kunnen ons den weg wijzen. Men treft ze aan in de buurt van de schuilplaatsen der wantsen, op het behangsel, aan plinten, deurposten, achter bedspijlen, achter schilderijtjes en aan den onderkant van stoelzittingen. De verontreiniging van meubelen is dus eigenlijk de belangrijkste schade, die de dieren ons toebrengen. Behalve de bedwants, kan ook de wants van zwaluwen, gierzwaluwen, duiven en vleermuizen in ons huis binnendringen, dezelfde schade veroorzaken en ons op dezelfde wijze steken als de bedwants. Op de genoemde plaatsen vindt men ook de eieren, waaruit de larven, die reeds geheel en al op de volwassen dieren lijken, te voorschijn komen. Deze vervellen een paar maal en worden dan volwassen. Bestrijding: Opzoeken der schuilplaatsen, openmaken van de broedplaatsen, goed reinigen met een 10 % oplossing van groene zeep, bestuiven met petroleumhoudende middelen, rids, flit, shelltox. Sterk besmette woningen met blauwzuur laten behandelen. Meubelen laten reinigen met blauwzuur, ammoniakgas, zwaveldioxyde, droge heete lucht of stoom in ontsmettingsketels, terwijl men de woning door een zuiveraar onderhanden laat nemen. Daarbij vergete men niet ook naar duivenhokken, zwaluwennesten en leegstaande dierenhokken te kijken en deze zoo noodig te reinigen. Beschuit, zie broodkever, diefje, meelmot, rijstemeelkever, vierhoornkever. Bieten, zie kelderzoek, meelmijten, slakken. Bisquit, biskwie, zie gebak. Blatton, zie insectenpoeder. Blauwzuur, werkzaam bestanddeel van cyclongas.
beschadiger niet algemeen, maar soms talrijk. Leeft van wol, specerijen en gedroogde plantaardige producten. Bestrijding: als bij den broodkever (zie aldaar). Boekbanden, zie broodkever, diefje, kakkerlakken, stofluizen, zilvervischje. Boekenluis, zie stofluizen. Boekweitengrutjes, zie meelmijten, meelmot, stofluizen, vierhoornkever. Bokking, zie ratten. Boktorren, in dood hout, zie allereerst de huisboktor. Daarnaast kunnen in hout nog een aantal andere boktorren voorkomen. Het zijn alle kevers met sprieten van middelmatige lengte, een breed, plat halsschild, platte dekschilden, lange pooten. Ze leven in hout. De veranderlijke boktor is 8—14 mm lang en roodachtig geel van kleur met zwart borststuk, en zwarte, blauwe of blauwviolette dekschilden. De larve leeft in loofboomen, wordt soms in meubelen aangetroffen. De blauwe boktor is zwart, bovenkant glanzig donker blauw. Lengte 10—15 mm. De larven leven in planken en timmerhout. Het dier veroorzaakt een zelfde soort schade als de huisboktor (zie aldaar). Bont, zie pelsen, pelterijen. Bontmot (PI. 1). Deze mot lijkt op de kleerenmot, heeft donkergeel gekleurde voorvleugels, met drie stippen, licht geelgrijze achtervleugels met een spanwijdte van n—17 mm. Levenswijze dezelfde ais die van kleerenmot. De rupsen onderscheiden zich daarvan door haar zwarte kopkapsel alsmede door het feit, dat zij geen vreetkokertjes spinnen, maar een soort rupsenzakje uit gesponnen zij maken, waarin zij met haar achterlichaam steken en waarin zij zich ook verpoppen. In vele streken is de bontmot meer algemeen dan de kleerenmot. Levenswijze en bestrijding als bij de kleerenmot. Bonttorretje, zie pelskever. Boonen, zie boonenkever, broodkever, diefje, rijstklander, vierhoornkever, zaadspinmot. Boonenkever, kleine, grijze, 2—4 mm lange kevers, die buiten de stokboonen en dwergboonen aantasten en met de geoogste zaden in den handel komen. Zij kunnen zich ook binnen in de droge zaden ontwikkelen. De aantasting is aan de ronde gaatjes in de zaadhuid gemak-
3
PLAAT i.
BESCHADIGERS V A NWEEFSELS E N BONTWAREN.
Op de figuur ziet men op de bovenste rij van links naar rechts de kleerenmot, de bontmot en de rups van de bontmot in het door haar zelf gesponnen kokertje. Links beneden de kleerenmot, haar rups binnen de door haar zelf vervaardigde vreetgang, die gedeeltelijk met broodkruimels is bedekt. Daaronder den museumkever en den gevlekten pelskever. Onder den museumkever ziet men zijn larven met de typische haarbundels aan het achtereinde. Links geheel onderaan de slankere bont keverlarve met haar penseel van haren, die als een sluier achter het lichaam aansleept. Rechts onderaan een sofa, waarvan het overtrek door de rupsen van de mot is aangevreten en over den zijkant van deze sofa een vossenbont met vreetschade veroorzaakt door museum- en bontkevers. Natuurlijke lengte van de kleerenmot 4—9, van de bontmot 5—10, van den museumkever 2Y2—4V2 den pelskever 3 Y 2 — r n m . e
n
v
a
n
De boonenkever. Natuurlijke grootte ongeveer 3 mm.
Boschbessen, gedroogde, zie gedroogde vruchten-mot, korenmot. Boschmuis, zie muizen. Boschmuis, groote, zie muizen. Bouwmateriaal, zie balken. Brandmuis, zie muizen. Brood, droog, zie broodkever, diefje, kakkerlakken, meelmot, meeltor, muizen, oorworm, ratten, vierhoornkever. Broodkever (PI. 2). Belangrijke en algemeen voorkomende beschadiger van huishoudelijke waren. Tast de meest uiteenloopende levensmiddelen aan. Kleur roestrood tot bruin. Lengte van den kever i /.—4 mm, rolrond; de kop ligt onder het halsschild verborgen. Larve 6-pootig, wit, dun behaard, gebogen. Een pas uit het ei gekropen larve meet slechts / mm, kan dientengevolge door de fijnste spleten in schijnbaar volkomen dichte verpakkingen binnendringen. De dieren vreten zich een weg in voedingsmiddelen, omhullen zich met een kokon en verpoppen zich daarin. U i t deze kokon kruipt dan na verloop van tijd de kever te voorschijn. De kevers verlaten hun verblijfplaats door cirkelronde gaatjes, die zij dwars door papier, bordpapier, karton, bladtin, enz. heen vreten. Voedsel: oud brood, hondenbrood, beschuit, gebak, koekjes, peperkoeken, parelgerst, gerst1
1
a
Boonen met vreetgaatjes van den boonenkever.
kelijk te herkennen. Bestrijding: verhitten (bij een temperatuur van 50—6o° C gedurende 4—5 uur i n bak- of braadoven) of gassen (zie aldaar). Borstel, zie onder kevers, motten en wollen stoffen.
P L A A T 2. B R O O D K E V E R S E N D I E r J E S . De plaat vertoont door broodkevers en diefjes aangetaste waren en wel een soeptablet, met de gaten, waaruit de kevers zich een weg naar buiten hebben gebaand, macaroni met boorgaten en vreetgangen, paprika en kamillenthee. Aan de linkerzijde van de figuur ziet men sterk vergroot de diefjes en wel links boven het slanke mannetje en daarnaast het meer afgeronde wijfje van het gewone diefje. Dit laatste is nogmaals en wel in zijaanzicht, zittende tegen het busje met kamillenthee, afgebeeld. Rechts naast het wijfje van het gewone diefje het grijsbruine Australische diefje. Vlak onder het mannetje van het gewone diefje de zwak gekromde larve van deze soort. Geheel rechts de sterk gekromde larve van den broodhever, daarnaast de broodkever van de rugzijde gezien en op het busje met kamillenthee de broodkever in zij-aanzicht. Natuurlijke grootte der kevers van 2—4 mm. vlokken, meel, griesmeel, vermicelli en macaroni, rijst, peulvruchten, soeptabletten, chocolade, specerijen, drogerijen, gedroogde groenten, lederwaren, boekbanden, tabak enz. Voortplantingsvermogen enorm. Ieder wijfje kan ongeveer 100 eieren leggen. Onder gunstige levensvoorwaarden bedraagt de ontwikkelingsduur van het ei tot den volwassen kever slechts 2 maanden. In verwarmde vertrekken kunnen per jaar 3 tot 4 broedsels opgroeien. In onverwarmde vertrekken wordt per jaar slechts één broedsel groot gebracht. Daar de kevers vliegen en de larven goed kunnen loopen en zich over groote afstanden verplaatsen, kan een huishouding binnen korten tijd geheel besmet worden tot schade van de aanwezige levensmiddelenvoorraden. Bestrijding. Voortdurende zorg voor en controle van alle levensmiddelenvoorraden bij de eerste symptomen van een beginnende aantasting (boorgaten, kevers, kokons enz.). Aangetaste waren isoleeren en verbruiken of ontsmetten en wel door middel van verhitting tot 60 a 70 C i n bak- of braadoven, gedurende ten minste 4—5 uur; bij grootere partijen gedurende 12—24 uur. Zie ook onder gassen en verstuiven. Bromvlieg, zie vliegen. Buizen, looden, zie spektor. 0
c
Cacao, zie diefje, broodkever, cacaomot. Cacaoboonen, zie zaadspinmot. Cacaomot (hooimot) (PI. 3). Kleine, grijze of lichtbruine vlinders, met lichte, donker omzoomde, iets gegolfde, dwarsbanden op de voorvleugels. Kleiner dan de meelmot. Lengte 8—11 mm; spanwijdte der vleugels 10—20 mm. De wijfjes leggen 100—150, ten hoogste 260 eieren. De daaruit na 3 tot 8 dagen te voorschijn kruipende rupsen zijn geelachtig wit van kleur, vaak roodachtig of groenachtig aangeloopen en bereiken, als zij volwassen zijn, een lengte van 11—15 mm. Zij vreten aan hooi, graan, rijst, veekoeken, koekwaren, noten, amandelen, rozijnen, gedroogde vruchten, koekjes, tabak, specerijen, drogerijen, geneeskruiden, gedroogde groenten, tabak, chocolade, pralines, enz. De rupsen spinnen sterk en verpoppen zich in een dicht geweven kokon. De ontwikkelingsduur bedraagt in den zomer 2 tot 3 maanden, onder ongunstige omstandigheden echter V a tot / i jaar. Bestrijding: als bij de gedroogde vruchten-mot. Carbolineum, een contactvergift, dat doodelijke werking op vele insecten uitoefent, zoodat het aanstrijken van planken en schuttingen buitens3
P L A A T 3. G E D R O O G D E V R U C H T E N =MOT E N C A C A O M O T . De plaat vertoont waren, die door de cacaomot en de gedroogde vruchten-mot zijn aangetast en wel een pak noten en amandelen, een tablet chocolade en rechts onderaan gedroogde vruchtennoten en cacaoboonen. U i t de vreetgaten ziet men de kruimelige uitwerpselen der rupsen naar buiten puilen. Geheel links zit op het pak met noten en amandelen een gedroogde vruchten-mot, terwijl haar rups langs den voorkant naar boven kruipt. Onder deze rups is haar spinsel weergegeven. Boven de rups bevindt zich ter hoogte van het deksel een vliegende vlinder van de gedroogde vruchten-mot. In den rechterhoek zit op het pak de cacaomot, rechts naast haar is een zelfde mot vliegend weergegeven en daaronder, over het papier van het chocoladetablet kruipend, haar rups. Ter wille van de duidelijkheid zijn de dieren in verhouding tot de waren te groot voorgesteld. Natuurlijke grootte der gedroogde vruchten-mot 5—10, van de cacaomot 8 — n mm huis een voorbehoedende werking tegen i n sectenvraat heeft. Cartox (werkzaam bestanddeel aethyleenoxyde), zie onder gassen. Cellophaanzak, ter bescherming tegen mottenvraat, zie kleerenmot. Chilisalpeter, zie slakken. Chocolade, zie broodkever, cacaomot, diefje. Cholera, zie kamervlieg. Contactvergiften zijn stoffen, die insecten bij aanraking dooden. M e n kent ze i n poedervorm, zalfvorm en vloeistofvorm. M e n gebruikt ze meestal in verstuivers. Het meest bekende van deze contactvergiften zijn de petroleumpraeparaten, die als shelltox, f lit, rids, enz. te boek staan. Cyklon, werkzaam bestanddeel van blauwzuur, zie gassen.
D Dadels, zie gedroogde vruchten. Dadelmot, een kleine grijze vlinder, die veel op de cacaomot lijkt (zie aldaar). Dak, kap van het dak, zie huisboktor. Dakbalken, zie boktorren, huisboktor, klopkevers. Dambordvliegen, zie vleeschvliegen. Deegwaren, zie macaroni, spaghetti en vermicelli.
Dekens, zie onder wollen stoffen. Delicia=rattenextract, zie onder zee-ajuin. Dennenhout, zie huisboktor. Derrispoeder, een zeer werkzaam insectenpoeder, een contactvergift, waarvan het werkzame bestanddeel rotenon is. Derrispoeder is de fijn gemalen wortel van een Indische plant, Derris geheeten. M e n gebruikt dit poeder ook tegen katten- en hondenvlooien, die onze huizen wel eens onveilig kunnen maken, maar geen voorraadbeschadigers in eigenlijken zin zijn. Detmolin, zie gassen. Deubasbehandeling, zie onder huisboktor. Diefje (PI. 2), verschillende soorten. Het veelvuldigst komen voor: 1. het gewone diefje of de kruidendief, bruin van kleur. Mannetje lang en dun, wijfje kort en dik, met sterk gebogen dekschilden, 2—4 mm lang, met lange pooten, halsschild met twee geelbehaarde overlangsche strepen. Dekschilden met wit bepoeierde vlekjes aan de basis en beneden den top. Larve 6-pootig, wit, met bruinen kop en geplooide, fijn behaarde huid. Vermenigvuldiging niet zoo krachtig als bij den broodkever. De larve vreet de meest verschillende waren aan: meel, koek, griesmeel, parelgerst, rijst, gerstevlokken, macaroni en vermicelli, paprika, droog gebak, soeptabletten, peulvruchten, drogerijen, specerijen, gedroogde kruiden, tabak, hondenbrood, worst, rookvleesch,
6 pelswaren, leer, boekbanden, wollen stoffen, linnen, veeren, borstels, schoenen en pantoffels uit vilt. Komt ook in vogelnesten voor. 2. het Australische diefje, 3—3V2 lang* eenkleurig grijsbruin, bij beide geslachten gelijk van vorm. Tast droog gebak, specerijen, cacaopoeder, boonen, enz. aan. Bestrijding: als bij den broodkever. Dizan, strooimiddel ter bestrijding van kakkerlakken. Doodskloppertje, zie onder klopkevers. Drogerijen, zie broodkever, diefje, koperkever, mijten, gedroogde vruchten-mot. Duiventil, zie meeltor, spektor. Duplinal, zie mieren. Duracet, spuitmiddel tegen klanders en rijstklanders. m
m
E Eieren, gekookte, zie onder mieren, vleeschvliegen. Eikels, zie rijstklander. Eikenhout, zie spinthoutkever. Erwten, zie erwtenkever, erwtenroller, rijstemeelkever, rijstklander, stijfselmot. Erwtenkever. De larve van dezen 4 tot 6 mm langen, sterk gewelfden, grijsbruinen, wit gevlekten kever leeft op de akkers in de erwten en wordt dikwijls samen met deze geoogst. De kever
De erwtenkever. Natuurlijke grootte 4—6 mm.
Erwten met vraat van den erwtenkever (ronde gaten rechts), en erwtenroller (onregelmatige gaten links).
kruipt dan i n herfst of voorjaar uit de erwten te voorschijn. Iedere erwt, waaruit een kever te voorschijn is gekropen, heeft een cirkelrond gat. Voor de kevers naar buiten kruipen, ziet men in de erwt een cirkelrond dekseltje, dat de kever bij het naar buiten komen afwerpt. De kever kan zich in de droge erwten niet vermeerderen, maar vliegt vóór het leggen der eieren weer naar de akkers. Hij is dus niet gevaarlijk voor de voorraden in huis. Erwtenroller. Geen voorraadbeschadiger, rijpe erwten met onregelmatige vreetgaten, worden reeds te velde door de rupsen van den erwtenroller aangevreten.
Etiketten, zie onder slakken, zilvervischje. Eulan. Met eulan mottenvrij gemaakte wollen stoffen, pelterijen en veeren, worden noch door de rupsen van de kleerenmot, noch door de pelsof museumkevers gevreten. De stoffen worden reeds bij het kleuren met eulan geïmpregneerd. In de huishouding worden tot hetzelfde doel movin-zout en movin-zeep aangewend (zie aldaar).
F Flesschenkurk, zie onder kurkenmot, wijnmot. Flit, zie kamervlieg, wespen. Formaline in water. Een oplossing van formaline in water en wel 2 lepels handelsformaline van 40 % op een liter water en melk, waarin een weinig suiker is opgelost, is een uitstekend maagvergift voor vliegen. M e n verdeele de vloeistof over een aantal soepborden, die men verspreid in een kamer opstelt, in ieder waarvan een stuk brood is gelegd, om den vliegen steun te geven bij het zitten. Vloeistof eens per dag ververschen. Flurazyl A, zuur, zie onder huisboktor. Flytox, een petroleumpraeparaat, contactvergift.
G Garens, zie onder koperkever. Gassen. Als gas kent de huisvrouw het lichtgas. Dit is weliswaar voor den mensch zeer vergiftig; het werkt echter op insecten maar heel zwak i n en is daarom voor bestrijdingsdoeleinden volkomen onbruikbaar. Daarentegen kent men een aantal gassen, die ook voor insecten buitengewoon vergiftig zijn en waarmede men de bestrijding op hoogst doelmatige wijze kan uitvoeren. Alle gassen werken als ademhalingsvergiften, dat wil zeggen ze worden door de insecten met behulp van hun ademhalingsorganen opgenomen. Daar de gassen zich gelijkmatig in het vertrek verspreiden, een groot doordringingsvermogen bezitten en dus ook de insecten in hun schuilhoeken bereiken, geven zij bij juiste toepassing voor de bestrijding der beschadigers het beste uitzicht op een volledig succes. De meeste voor bestrijdingsdoeleinden gebruikte gassen oefenen op levensmiddelen en gebruiksvoorwerpen geen nadeeligen invloed uit en verdwijnen dan ook na goed luchten zonder een enkel spoor na te laten. Vele gassen zijn echter voor den mensch en de huisdieren uitermate vergiftig en kunnen bij inademing na korten tijd tot een doodelijke vergiftiging voeren. Daarom mogen de sterk vergiftige gassen volgens wettelijk voorschrift slechts door firma's worden toegepast, die onder het treffen van scherp omschreven voorzorgsmaatregelen de vergassing toepassen (bv. blauwzuurgas en aethyleenoxyde). Het gebruik van andere gassen is weliswaar niet aan die wettelijke bepalingen onderworpen (bv. areginal, tritox, tetrachloorkoolstof, zwavelkoolstof, zwaveldioxyde), maar bij het gassen van opslagplaatsen en lokaliteiten dient men wegens het gevaar voor het leven der bewoners en voor hun gezondheid, voor beschadiging van meubilair en van gebouwen door brand- en explosiegevaar, dat aan dergelijke vergassingen verbonden is,
7 verder voor de juiste doseering en afdichting, Globol, zie onder kleerenmot. zooveel voorzorgsmaatregelen te treffen, dat men Gordijnen, zie zilvervischje. het toepassen van deze behandeling in ieder geGraan, broodkever, cacaomot, diefje, slanke val aan vaklieden dient over te laten. Inlichtingraankever, klanders, korenmot, meelmijt, meelgen over het gassen van groote ruimten met mot, meeltor, rijstemeelkever, rijstklander, roggesterk vergiftige gassen, geeft de Deutsche Gesellschaft für Schadlungsbekampfung, Weissmot, stofluis, gedroogde vruchten-mot, zaadfrauenstrasse 9, Frankfurt am Main. spinmot. Gebak, versch, zie onder mieren en wespen. Graankever, slanke, ook platte kever genoemd, Gebak, droog, zie onder broodkever, diefje, grijsbruin van kleur, halsschild aan beide slanke graankever, meelmot. Zijden met 6 duidelijke tandvormige uitsteeksels. Gebak, hard, zie onder broodkever, gedroogde Lengte van a'/j—3V mm. De slanke 6-pootige vruchten-mot, meelmot, rijstklander. geelachtig witte larven leven evenals de kevers Gedroogde vruchten =mot, (PI. 3). Opvallend in graan, rijst, meel, griesmeel, gebak, koek, gekleurd. Voorvleugels aan de binnenzijde grijsnoten, koekjes, gedroogde vruchten, enz. Be = geel, aan den buitenkant koperkleurig tot roeststrijding: als bij den rijstklander. bruin met donkere dwarsbanden. Lengte 5—10 Griesmeel, zie onder broodkever, diefje, slanke mm. Wijfjes leggen tot 500 eieren. Plant zich graankever, meelmijt, meelmot, meeltor, stijfseldus krachtig voort. Jaarlijks kunnen in vermot, stofluis, vierhoornkever. warmde vertrekken drie tot vier broedsels Groenten, zie kakkerlakken, kelderkever, kelontstaan, in onverwarmde vertrekken een tot derzoeken, oorworm en slakken. twee generaties worden opgekweekt. Rupsen tot Groente, gedroogde, zie cacaomot, droge 17 mm lang, 16-pootig, geelachtig wit, groenvruchten-mot. achtig of roodachtig aangeloopen met bruine Grutten, zie onder griesmeel. kop, spinnen zeer intensief. De rups leeft op Grutterswaren, zie cacaomot, kakkerlakken, verschillende levensmiddelen: noten, nootmeeltor, meelworm, mieren, mijten, stofluis. chocolade, pralines, amandelen, gedroogde groenten, gedroogde vruchten, peulvruchten, H sojameel, specerijen, zaden, rijst, graan, gebak, koekwaren, koekjes, macaroni, spaghetti en Ham, zie aaskever, kaasvlieg, muizen, spektor, vermicelli. Ontwikkelingsduur van het ei tot de vleeschvlieg. volwassen vlinder al naar de temperatuur der Haren, zie bontmot, kleerenmot, museumkever, omgeving varieerend van 2—6 maanden. De pelskever, spektor, tapijtmot. rupsen verlaten om zich te verpoppen haar Havervlokken, zie onder gerstevlokken. voedsel en spinnen zich dan i n dicht geweven Hazelnoten, zie onder noten. kokons i n . Bestrijding: Droge, koele opslag der Hondenbrood, zie onder diefje, broodkever. waren. Verhitten van aangetaste waren bij een Honig, zie mieren, wespen. temperatuur van 50—60 C gedurende 2—4 uur Hooimot, zie cacaomot. in braad- of bakoven. Bespuiten of afwasschen Hoorn, voorwerpen uit, zie kleerenmot, der provisiekamers, -kasten, of -planken met museumkever. insecticid M . , quassiazeepoplossing, eventueel Hora=zee=ajuinpreparaat, zie zee-ajuin. verstuiven (zie aldaar) of gassen (zie aldaar). Houtluizen, zie stofluizen. Gedroogde vruchten =mijt, zie mijten. Houtkevers, zie klopkevers. Geneeskruiden, zie cacaomot. Houtmier, zie onder mieren. Gevogelte, zie vleeschvliegen. Houtsnijwerk, zie klopkevers. Gerstevlokken, zie broodkever, diefje, meelHuiden, zie spektor, pelskever, tapijtmot. Huisboktor (PI. 4). In hooge mate schadelijk voor timmerhout, in het bijzonder als het geldt balken, die voor de kap van het dak bestemd zijn. Platte, donkerbruine, grijswit behaarde kevers met tamelijk lange sprieten. Lengte 8 tot 28 mm. Halsschild rond. Vliegtijd einde Juli tot einde Augustus. De wijfjes leggen hun 2 mm lange rolronde eieren met behulp van hun lange legboor in reten en barsten van balken uit dennen-, sparren- en pijnboomenhout. Ontwikkelingsduur 3 tot 4 jaar en langer. De kevers verlaten hun schuilplaats door een breed ovaal Slankc graankever. vlieggat, waaraan men den aard van de aanLengte 2,5—3,2 mm. tasting herkent. De larven laten bij haar vraat de buitenste houtlaag onaangetast, welke echter mijt, meelmot, meeltor, rijstemeelkever, stofdoor het er over heen strijken met een stevig luizen, vierhoornkever. mes gemakkelijk kan worden ingedrukt. Komt Gips en kalk als poeder gestrooid, werken als tamelijk veel in dakbalken voor, maar ook i n maagvergift. Bij kakkerlakken wordt aanbevolen vloeren, vensterkozijnen en vensterplanken en gips en meel in de verhouding 1 : 4 te strooien. soms in meubelen. Bestrijding: Verwijderen Laat men de dieren die hier van gegeten hebben van aangetaste houtdeelen met een bijl. Dan de gelegenheid te drinken, dan verhardt het aansmeren met xylamon. Verdere spuit- en gips i n hun maagdarmkanaal. smeermiddelen: Flurasil A , zuur; Hydrasil P ; Gistpreparaten, zie diefje, meelmijt, schimmelScherpe huisboktorvloeistof. Verhitten volgens kever, stofluis. 2
0
P L A A T 4. H U I S B O K T O R E N K L O P K E V E R . De plaat vertoont een zolderkamer. Tegen den loodrechten balk bevindt zich het wijfje van den huisboktor in natuurlijke grootte. Daarboven eveneens in de natuurlijke grootte weergegeven het ovale gat, waaruit een huisboktor te voorschijn is gekomen. Rechts beneden de in het hout levende larve van den huisboktor i n natuurlijke grootte. De schuine dakbalken zijn bijzonder zwaar aangetast en zoover ondermijnd, dat zij geen draagkracht meer bezitten. Aan den linkerkant van de figuur in den bovenhoek een klopkever, in den volksmond doodskloppertje genoemd bij ongeveer 6-voudige vergrooting. Daarnaast naar denzelfden maatstaf vergroot de larve van het doodskloppertje. Rechts daarvan aan den schuinen balk boorgaten van dezen beschadiger op vrijwel natuurlijke grootte. Uit die gaten valt boormeel. In den linker benedenhoek een door klopkevertjes sterk aangetaste koffer. Natuurlijke grootte van den houtboorkever 3—6 mm. de Deuba-behandeling, ook gassen (zie aldaar). Huisboktorvloeistof, scherpe, zie onder huisboktor. Huiskrekel, zie onder krekel. Huismuis, zie onder muizen. Huismijten, ook krijnluizen genaamd, zie onder mijten. Huisrat, zie onder ratten. Hunak, zie onder kakkerlakken. Hydrasil P., zie huisboktor.
I Insecticide M . , zie de gedroogde vruchten-mot. Inscctenpoeder, fijn gemalen bloemhoofdjes van bepaalde chrysanthemumsoorten, dat als een goed middel voor het dooden van vele insecten bekend staat. Insectenpoeder werkt slechts als het versch bereid en zuiver is. Bekende handelsmerken zijn bv. Pereat, Noxin, Blatton, enz., zie ook bij: derrispoeder, pyrethrum.
K Kaas, zie onder bromvlieg, kaasmijt, kaasvlieg, kakkerlakken, muizen en ratten. Kaasmade, larve van de kaasvlieg, zie aldaar.
Kaasmijt, zie meelmijt. Kaasvlieg (PI. 11), zwarte, metaalglanzende, 4—5 mm lange vliegen, met plat tegen het lichaam liggende, doorschijnende glazige vleugels. Het wijfje legt gewoonlijk ongeveer 140, maar ook tot 500 eieren, op en onder vleesch en kaas. De witte slanke maden of larven komen na ongeveer 24 uur uit het ei te voorschijn en worden bij warm weer in ongeveer 14 dagen volwassen. De oudere larven bewegen zich springend voort. De volwassen larven springen zoolang heen en weer, tot zij een donkere plaats hebben gevonden, waar zij in roodbruine of geelachtige tonnetjespoppen veranderen. Daaruit komen na omstreeks 14 dagen de vliegen te voorschijn. In het koude jaargetijde overwinteren de dieren als made of pop. Het reproductievermogen van deze vliegen is buitengewoon groot. De larven vreten bij voorkeur zachte, jonge kaas, ham, mager spek, pekelvleesch, rookvleesch, verder gerookte visch en margarine. U i t een stuk ham zoo groot als een hand werden 3135 kaasvliegen gekweekt. Het voorkomen der kaasvliegen in levensmiddelen is niet alleen weerzinwekkend, maar ook schadelijk voor de gezondheid, daar het tot de verbreiding van ziekten kan bijdragen. Bestrijding: Stevig gesloten houden van alle trommels,
9
P L A A T 5. K A K K E R L A K K E N E N K R E K E L S . De plaat vertoont een keuken, links onder de haard, waar de Duitsche kakkerlakken gaarne onder den ring kruipen. In het midden een tafel met vuil vaatwerk; de kakkerlakken vreten van de etensresten. Boven links de huiskrekel (wijfje en mannetje op ongeveer natuurlijke grootte), in het midden de Duitsche kakkerlak (mannetje en wijfje eenigszins vergroot), rechts de Oostersche kakkerlak (mannetje, wijfje en daaronder een larve, alle iets verkleind). waarin levensmiddelen worden bewaard, pro-| visiekasten, provisiekamers door middel van] nauwmazig vliegengaas. Koel houden van' voorraadkamers en opslagplaatsen. Rooken van worstwaren en hammen, zoo mogelijk in den winter (Februari en Maart). Bedekken van etenswaren met een gazen stulp is niet voldoende, daar de vliegen dan van boven af, door het gaas heen, haar eieren op het voedsel laten vallen. De bovenzijde van vliegenkasten moet daarom uit hout bestaan (niet uit gaas). Omwikkelen en innaaien van worst- en vleeschwaren in dichte stofzakken. Reiniging van de planken, rekken en stellages voor levensmiddelen en eetwaren met scherpe zeeploog. Indien noodig gassen (zie aldaar). Kabinetkever, zie museumkever. Kalk, ongebluschte, bestrijdingsmiddel tegen slakken (zie aldaar). Kakkerlakken (PI. 5), wegens hun afstootelijkheid en hun onaangenamen reuk worden de kakkerlakken door de huisvrouwen bijzonder verafschuwd. Ze hebben een plat lichaam; lange draadvormige sprieten steken aan den door het voorborststuk overdekten kop uit. Pooten tamelijk lang, krachtig, met doorns bezet. Het achterlijf draagt twee korte, sprietachtige uitsteeksels, die als griffels of styli bekend staan. Het voorste vleugelpaar is leerachtig, zoodat de dieren een zekere gelijkenis met kevers vertoonen. Bij ons komen twee soorten vrij veel voor: 1. De Duitsche kakkerlak, kleur geelbruin, borstschild met twee donkerbruine overlangsche
ktrepen. Mannetjes en wijfjes met volledig gevormde vleugels, die buiten het achterlichaam uitsteken. Vliegvermogen beperkt. De vleugels worden bij het springen van hooge plaatsen als valschermen gebruikt. Lengte 11—14 mm. 2. Oostersche kakkerlak, ook bakkerstor genoemd. Mannetjes donkerbruin. Wijfjes bijna zwart. Bij de mannetjes bedekken de vleugels tweederde van het achterlijf. De mannetjes kunnen vliegen. Bij de wijfjes zijn de vleugels slechts korte, aan de zijde der borstringen aangehechte stompjes. De wijfjes kunnen niet vliegen. De kakkerlakken leggen hun eieren niet afzonderlijk, maar bij hoopjes tegelijk, die door een dik beschaald, hoornig kapsel zijn bedekt. Deze pakketjes omvatten bij den Oosterschen kakkerlak ongeveer 30, bij den Duitschen kakkerlak ongeveer 16 eieren. De Duitsche kakkerlak draagt het eierpakket ongeveer drie weken mee en laat het dan vallen. De Oostersche kakkerlak draagt het pakket maar hoogstens 5 dagen aan haar achterlijf met zich mede en werpt het dan af. U i t de eieren komen larven te voorschijn, die nog geen vleugels dragen, maar overigens op de volwassen dieren lijken. De larven vervellen meermalen en worden bij den Duitschen kakkerlak bij gewone kamertemperatuur na ongeveer 6 maanden, bij den Oosterschen kakkerlak na ongeveer een jaar volwassen. De kakkerlakken zijn alleseters en kunnen alle soorten van voedsel aantasten, bv. brood, meel, kaas, chocolade, gekookte groente, fruit.
10
jam, enz. Zij vreten echter ook aan papier, boekbanden, leer, wollen stoffen, vleeschwaren en zelfs aan schoenborstels en vaseline. Het verlies aan waarde door hun vraat is niet zoo groot als het bederf door bevuiling met speeksel en uitwerpselen, waardoor rottingskiemen en ziekteverwekkers verbreid worden. Hiertoe dragen hun vuile gewoonten het hare bij, daar zij gaarne vuilnisemmers, kwispedoors, mesthoopen, enz., bezoeken. Daarom is de bestrijding der kakkerlakken uit hygiënisch oogpunt noodzakelijk. Bestrijding: Bestuiven met een goed insectenpoeder (zie aldaar) in hun schuilhoeken, bv. onder en achter lambrizeeringen, in den keukenhaard, enz. Verdere strooimiddelen Dizan, Hunak. Opstellen van vallen, bv. kakkerlakkenval 808. Ontnemen van een gelegenheid tot het eten van voedsel en tot waterdrinken door grondige zuivering en netheid van provisiekamer en woonvertrekken, het dichtmaken van spleten, reten, gaten en voegen i n muren en balken, lambrizeeringen en drempels met cement, gips of lijm. Gesloten houden van afvalemmers en bergruimten voor levensmiddelen. Snelle reiniging van gebruikt eetgerei. Bestuiven (zie aldaar). Kamervlieg. De algemeen bekende kamervlieg is eensdeels lastig, anderdeels gevaarlijk voor de gezondheid. Ze legt haar eieren op mest, afval
andere stoffen, 1—2 c m per 1 m ruimte). Voor bederf gevoelige levensmiddelen dienen van te voren verwijderd te worden of met papier toedekken. Deuren, vensters, luchtkokers dichtplakken. Vliegen daarna bij elkaar vegen en verbranden. Laten doortochten. Onderbrengen van afval en mest of beer in cementen of betonnen tegen vliegen beschermde bakken, die met een deksel kunnen worden afgesloten. Vuilnisafvoer, Rodax vliegenvreetlak, verstuiving (zie aldaar). Kamervlieg, kleine, kleiner dan de vorige. De maden leven van organisch afval. M e n herkent ze aan de dubbele reeks van min of meer geveerde uitsteeksels. M e n ontmoet ze vooral op sla en groentenafval. In ouderwetsche privaten komen ze regelmatig voor. Kamfer, mottenbestrijdingsmiddel, minder werkzaam dan globol. Katoen, zie kleerenmot. Katoenen stoffen, katoentjes, zie koperkever, kleerenmot, museumkever, zilvervischje. Kelderkever, groote zwarte, langwerpige, hooggewelfde, 2—3 cm lange kever met vierhoekig halsschild en samengegroeide, achteraan in een 3
3
De kelderkever. Op natuurlijke grootte afgebeeld. I)e kamervlieg. Natuurlijke grootte ongeveer 6—8 ram.
en gistende stoffen en wel kan ieder wijfje meerdere honderden, onder zeer gunstige omstandigheden zelfs tot 2000 eieren toe leggen. Daaruit komen na verloop van een dag de slanke, glanzend witte, aanvankelijk 2 mm lange zeer beweeglijke larven, die als ze volwassen zijn tot 12 mm lang zijn geworden. De vliegenmaden zijn koploos en hebben aan het vooreinde de zwarte mondhaken, aan het stompe achtereinde de ademhalingsopeningen. Na 5—6 dagen, onder ongunstige omstandigheden eerst na 60 dagen, veranderen zij in 6—8 mm lange kastanjebruine tonnetjespoppen, waaruit, al naar de omstandigheden, na 3 dagen tot 5 maanden de vliegen te voorschijn kruipen. De schade die de vliegen veroorzaken bestaat behalve in den last dien zij veroorzaken in het vervuilen van voedsel, meubelen, gebruiksvoorwerpen door uitwerpselen en speeksel, in het verbreiden van rottingsbacteriën en het daardoor bevorderen van bederf der voedingsmiddelen en het overbrengen van kiemen van gevaarlijke ziekten als bv. typhus, cholera, bacillaire- en amoebendysenterie, enz. Bestrijding: Beertonnen en afvalvaten van een goed sluitend deksel voorzien. Ophangen van vliegenpapier, verstuiven van insectenpoeder (V2 gram per 1 m ruimte) of vloeibare middelen (detmol, flit, noral en 3
staartpunt uitloopende dekschilden, zoodat de dieren soms met den kakkerlak verwisseld worden. Ze leven op donkere, vochtige plaatsen, in het bijzonder in kelders, schuren, stallen en privaten. Zij rieken onaangenaam. De larven lijken op die van de meeltor en vreten afgestorven plantendeelen en doode insecten, zijn echter economisch niet belangrijk, al kunnen zij bij massaal voorkomen door haar vraat en de vervuiling van groente, fruit, enz., eenige schade aanrichten. Bestrijding: zie verstuiven. Kelderslakken, zie onder slakken. Keldervoorraadbeschadigers, zie kelderkever, kelderzoeken, kurkmotten, slakken. Kelderzoek. Tot meer dan 15 mm lange, breede, platte, grijze dieren, die met hun 14 pooten zeer snel loopen. K o p met oogen en
De kelderzoek. Lengte ongeveer 15 mm.
II
P L A A T 6. K L A N D E R E N RIJSTKLANDER. Op de plaat zijn afgebeeld waren, zooals macaroni, vermicelli, parelgerst, rijst, die door klanders en rijstklanders zijn aangetast. Beneden rechts zijn te zien: aangevreten parelgerst en lettervermicelli, daarboven stukjes macaroni. Op een pak rijst is bij sterke vergrooting de rijstklander afgebeeld. Links van de aangevreten macaroni de klander voor een pak macaroni. Boven is i n het midden schematisch weergegeven een overlangs doorgesneden zaad van de parelgerst met daarin een holte, waarin een larve van den klander. Natuurlijke grootte van den klander 3 V 2 — 5 , den rijstv
klander 2 V Ï — 3 V 2
M
M
a
n
-
sprieten. Achterlijf kort. Algemeen in vochtige kelders en vochtige vertrekken. Vreet aan aardappelen, vruchten en groenten. Bestrijding: het plaatsen van vallen, hetzij in den vorm van gehalveerde uitgeholde aardappelen, waarvan men de kelderzoeken, die daarop afkomen, verzamelt of door met Schweinf ürter-groen — dat evenwel een zwaar vergift is — bestrooide schijfjes aardappel, die 's nachts worden neergelegd en dan iederen morgen worden bijeengeraapt en vernietigd, teneinde kinderen en huisdieren niet in gevaar te brengen. Kevers. Kevers zijn insecten met bijtende monddeelen, harde voorvleugels (dekschilden), vliezige achtervleugels (die evenwel ook gereduceerd kunnen zijn). De voorste borstring, het halsschild, is tamelijk groot en vrij beweeglijk. De kop vertoont bijtende monddeelen, oogen en gewoonlijk uit 11 leden bestaande sprieten. De wijfjes leggen eieren, waaruit 6-pootige larven kruipen (de pooten kunnen evenwel ook gereduceerd zijn), welke i n lichaamsbouw en ook in levenswijze duidelijk van de volwassen kevers verschillen. Deze larven worden poppen, waaraan gewoonlijk de lichaamsvorm der volwassen kevers duidelijk te onderscheiden is. De poppen liggen meestal beschermd i n een poppenwieg of i n een kokon, die uit vraatresten gevormd wordt. Klander (PI. 6). Zwartbruine, 3 V 2 — 5 mm lange
kever, wiens kop in een langen snuit uitloopt. Aan de zijden van de slurf ziet men de geknikte sprieten. Achtervleugels gereduceerd, zoodat het dier niet tot vliegen in staat is. De wijfjes leggen 1 0 0 — 2 0 0 eieren in graankorrels, parelgerst, rijst, macaroni en vermicelli, enz. De larven zijn witte, pootlooze maden. De larven verpoppen te midden van haar voedsel, dat is dus i n de graankorrels, terwijl de volwassen kevers zich eerst een weg naar buiten banen. De voorraadschuren en silo's worden besmet door aangetast voedergraan, rijst, macaroni, vermicelli, maar ook met meel, griesmeel en eveneens met leege, ongebruikte zakken. De larve kan zich i n meel niet ontwikkelen. De kevers leven slechts i n afgesloten ruimten, niet buiten. Per jaar worden twee tot vier broedsels grootgebracht. Bestrijding: zie onder rijstklander. Kleedingstoffen, zie wollen en katoenen stoffen, zijde, kunstzijde. Kleeren, zie onder wollen stoffen. Kleerenmot (PI. 1). De meest verspreide en schadelijkste belager van onze wollen stoffen, bonten, pelterijen, veeren, borstels enz. aantastende mottensoorten. Vlinder met stroogele voor- en grijsgele achtervleugels, voorzien van een lange franje. Lengte 4—9 mm. Breedte met uitgespannen vleugels 1 0 tot 1 4 mm. Vliegen slecht en ongaarne. De vliegende motten zijn
12
gewoonlijk wijfjes, die hun eieren reeds hebben gelegd, of mannetjes. Doodslaan heeft daarom weinig practische beteekenis. De dieren zijn lichtschuw en verbergen zich overdag in donkere schuilhoeken. Het leggen der eieren geschiedt op donkere plaatsen, aan ruwe oppervlakken, terwijl de voorkeur wordt gegeven aan reten. De eieren worden niet aan het oppervlak gekleefd, niet bij hoopjes tegelijk, maar afzonderlijk gelegd. Wat de huisvrouw motteneieren noemt zijn de kruimelige uitwerpselen der mottenrupsen. De rupsen hebben bij het uit het ei kruipen slechts een lengte van 0,9 mm, volwassen rupsen bereiken evenwel een lengte v_n 9—10 mm. De volwassen vlinder vreet niet, alleen de rups is daartoe in staat. Die is dan ook de eigenlijke beschadiger. Vreet wol, borstels, haar, pelterijen, veeren, hoorn, vischmeel, vleeschmeel, enz., ingeval van nood ook griesmeel, tarwemeel, gedroogd vleesch, enz. ; kunstzijde en zijde worden zelden aangetast, linnen, neteldoek, katoen niet gevreten. U i t halfwollen waren vreten de rupsen alleen de wolharen. Voor het maken van hun kokons bijten de rupsen van de kleerenmot echter ook deelen van andere stoffen af, zooals papier, bordpapier, karton, leer, katoen, linnen en bedekken daarmede hun kokon. De ontwikkelingsduur is afhankelijk van temperatuur, luchtvochtigheid en voeding. Een temperatuur van ongeveer 25 C is optimaal. Bevuilde of doorgetranspireerde plaatsen van kleedingstukken worden bij voorkeur aangevreten, daar de motten blijkbaar voor hun stofwisseling een zekere hoeveelheid zout noodig hebben. Ongeverfde huiden worden meer aangetast dan geverfde. Dunharige wol wordt liever gevreten dan dikharige. Varkensborstels en paardehaar kunnen alleen door de oudere rupsen gevreten worden. De rups leeft i n gangen van spinsel, die bij gladde, dicht geweven stoffen aan de oppervlakte, bij pelzen en los geweven wollen stoffen i n de diepte liggen en met vraatresten bedekt zijn, daardoor weinig in het oog loopen. Van pelzen worden haren dikwijls aan de basis afgebeten. Ze vallen dan bij bosjes uit. Leeft ook in musschennesten en i n reten van planken. Slechts zelden komen de dieren door het geopende venster naar binnen vliegen. Bestrijding: Geëulaniseerde stoffen en geëulaniseerde waren worden niet aangevreten. Een kortdurende bescherming tegen mottenvraat kan door M o v i n zeep, Movinzout of Timit worden verkregen. Dikwijls kloppen, borstelen en zonnen van kleeren en dekens en pelzen is aan te bevelen. Strooien van globol of mottenhexe in goed sluitende kisten of koffers, waarin wollen stoffen en pelterijen worden bewaard. Tusschenleggen van Mot-ki of Ulo; kamfer geeft weinig, peper in het geheel geen bescherming. Inpakken van niet aangetaste waren in papier, ophangen in papieren of cellophaanzakken, onder gelijktijdige toevoeging van globol of mottenhexe. Dikwijls kloppen of borstelen. Bewaren i n koelkasten. In den winter vaak wisselen van warmte en koude. Zoo noodig verstuiven of gassen, zie aldaar. De laatste behandelingswijze in belen methetwollen bijzonder overtrekken. toe te passen voor meu0
Klompen, zie onder klopkever, spinthoutkever. Klophever (doodskloppertje) (PI. 4). K a n in ernstige mate schade toebrengen aan verwerkt hout. Vernielt dakbalken, planken, trapleuningen houten deurposten, meubelen, houtsnijwerk, klompen enz. De aantasting komt meestal pas aan het licht, als zij vergevorderd is en het hout reeds sterk is ondermijnd, zoodat cirkelronde gaatjes, waaruit boormeel valt, te zien komen. Vliegtijden der kevers Mei—Juli. De eieren worden i n reten en spleten of i n oude boorgaten gelegd. De larven boren een gang in het hout en worden na 9 tot 18 maanden volwassen. Duur van het popstadium 2 weken tot een jaar. De 3—6 mm lange, rolronde larven zijn lichttot donkerbruin van kleur. Het bonte klop = kevertje, dat geelgrijze en bruin gevlekte dekschilden heeft, geeft de voorkeur aan hout van loofboomen. De zwartbruine klopkever en het grijsbruine doodskloppertje leven bij voorkeur in naaldboomenhout. De kevers veroorzaken door het stooten met hun kop tegen het hout een tikkend geluid, wat hun den naam doodskloppertje heeft bezorgd. Bestrijding: Bij zwakke aantasting spuite men in de boorgaten het volgende mengsel: 10 g globol en 5 g harde paraffine opgelost in 30 c m tetrachloorkoolstof en 15 c m terpentijn. Boorgaten daarna met was of harde paraffine dichtstoppen, aanstrijken met xylamon, gassen (zie aldaar). Kloppen. Goed middel voor het verwijderen van eieren van kleerenmotten uit de kleeren, pelzen en dekens. 3
3
Knaagdieren, zie muizen en ratten. Knolraap, zie kelderzoeken, meelmijten, slakken. Koekwaren, honig: of peperkoek, zie broodkever, cacaomot, diefje, slanke graankever, meelmot, gedroogde vruchten-mot. Koeken, zie onder mieren, honigkoek, wespen. Koekjes, zie onder broodkever, cacaomot, diefje, slanke graankever, meelmot, gedroogde vruchten-mot. Koloniale waren, zie onder cacao, chocolade, specerijen enz. Kool, zie slakken. Koperkevers (PI. 7), kopergeel behaarde kevertjes van a /»—47Ü lcng ? rond, aan de achterzijde ingesnoerd halsschild, met hoog-gewelfde dekschilden en lange pooten, die het geheel iets spinachtigs verleenen. In woonvertrekken, kamers, kasten en bergplaatsen van kleeren kunnen ze massaal optreden en dan door hun vraat aan geweven stoffen zeer schadelijk worden. Het wijfje legt ongeveer 45 eieren, waaruit engerlingachtige, gekromde, witte, behaarde, zespootige larven kruipen. De duur der ontwikkeling is afhankelijk van temperatuur en voeding en bedraagt ongeveer V a — / i jaarGewoonlijk slechts een enkel, soms ook 2 broedsels per jaar. De larven leven in den regel op verborgen, donkere plaatsen, bv. i n looze vloeren, en vreten doode insecten, graan, droge resten van planten, drogerijen, specerijen, enz. Haar schadelijkheid is i n het algemeen gering. Daarentegen veroorzaken de kevers i n het algemeen door hun vraat zeer veel schade, waarbij zij gaatjes in wollen, katoenen, kunstzijden, ook linnen stoffen, tapijten, meubel1
m
m
te
m
e
t
e
n
3
13
P L A A T 7.
K O P E R K E V E R E N ZILVERVISCHÏE.
De plaat vertoont de kamer van een benedenverdieping met een gedeeltelijk los gemaakt en door zilvervischjes aangevreten tapijt. Links daarnaast een door koperkevers aangevreten wollen sjaal en kousen. In het midden zit, sterk vergroot weergegeven, het zilvervischje. Rechts daarnaast eveneens sterk vergroot een koperkever van de rugzijde gezien en verder rechts aan den wand een dito dier in zijaanzicht. Beneden links koperkeverlarven bij vrij zwakke vergrooting in de vulling onder den vloer en bij dezelfde vergrooting de poppen daarvan. U i t de het meest links afgebeelde P ° P P zijn de kevers reeds te voorschijn gekomen. Beneden rechts, eveneens in de vulling onder den vloer, een larve van den koperkever bij sterker vergrooting (zelfde schaal als de afbeelding van de kevers). Ongeveer 5 maal vergroot. Natuurlijke grootte van den koperkever 3—4, van het zilvervischje 7—10 mm. e n
overtrekken, enz. maken. Ze vreten echter ook aan andere stoffen, bv. veeren, worsten, sigaren, snuiftabak, leerwaren, zemelen, drogerijen, specerijen, gebak, enz. Bestrijding: Letten op rondkruipende kevers, aanlokken dezer dieren door het neerleggen van vochtige lapjes of vochtig gemaakte havervlokken, waaraan enkele druppels amylacetaat zijn toegevoegd. Opzoeken van de schuilplaatsen en daaruit verwijderen van de daarin aanwezige voedselresten. Bespuitingsmiddelen zie den rijstklander, indien noodig verstuiven en gassen, zie aldaar. Korenmot. Kleine, 4—6 mm lange en met uitgespreide vleugels 12—15 mm breede motjes.
De korenmot. Lengte 4—6 mm, spanwijdte 12—15 mm.
Voorvleugels witachtig of geelachtig van kleur met zwarte vlekjes en banden. De met een lange franje versierde achtervleugels zijn grijs. De wijfjes leggen ongeveer 100 eieren, waaruit geelwitte, 16-pootige rupsen met een bruinrooden kop te voorschijn komen. Deze rupsen vreten aan gedroogde paddenstoelen, gedroogde boschbessen, amandelen en graan. In uiterlijk en levenswijze sterk op de roggemot lijkende. Bestrijding: Verhitten van het aangetaste materiaal in bak- of braadoven bij een temperatuur van 50—6o° C gedurende eenige uren. Bespuiten van de voorraadruimten en bewaarplaatsen met Insecticid M , verstuiven of gassen (zie aldaar). Krekel, ook huiskrekel geheeten (PI. 5). Bekend door zijn schril geluid. Vuilgeel met bruine teekening. Lichaam rolrond, 1,7—2 cm lang met lange sprieten op den ronden kop, aan het achterlijf 2 lange draadvormige aanhangsels; daartusschen bij het wijfje de legbuis; de voorvleugels bedekken het achterlijf niet geheel. Bij het mannetje komen geluidproduceerende organen voor; de larven lijken op de volwassen dieren, maar missen vleugels. Levenswijze en voeding als bij de kakkerlakken, zie aldaar voor de bestrijding.
14 Kruiden, gedroogde, zie broodkever, cacaomot, diefje, gedroogde vruchten-mot. Kruidenthee, zie broodkever, cacaomot, diefje, gedroogde vruchten-mot. Krijnluis, zie mijten. Kunsthonig, zie kamervlieg, mieren, wespen, zilvervischje. Kunstzijde, zie onder kakkerlakken, koperkever, krekel, zilvervischje. Kurken, zie onder flesschenkurken. Kurkenmot, vlinders, die op de korenmot lijken (zie aldaar), maar iets grooter van stuk zijn. Het dier leeft op vochtige plaatsen, bv. i n kelders. De rupsen vreten aan op boomen levende paddenstoelen, boren in vermolmd hout en in flesschenkurken. Daardoor kan de wijn naar buiten vloeien of bederven. Ook kunnen schimmelsporen in den wijn terecht komen. Bij aangetaste kurken ziet men de neerhangende spinseldraden met de daaraan klevende kruimelige uitwerpselen. Bestrijding: Luchtdicht afsluiten van flesschen met capsules van cellophaan, verstuiven of gassen (zie aldaar). L Larven, zie onder maden (ook motten en kevers). Leer, zie broodkever, diefje, kakkerlakken, pelskever, zilvervischje. Levensmiddelen, zie aaskever, kakkerlakken, kamervlieg, muizen, ratten, rijstemeelkever. Levensmiddelen in tabletvorm, zie broodkever, diefje, schimmelkever, stof luis, gedroogde vruchten-mot. Levensmiddelen, gedroogde, zie broodkever, diefje, enz. Linnen, zie onder diefje, kleerenmot, koperkever. Linzen, zie broodkever, diefje, linzenkever, rijstemeelkever, stijfselmot. Linzenkever. Langwerpig ovale 3—3V2 mm lange, grijs behaarde kevers met onduidelijke
De linzenkever. Natuurlijke grootte ongeveer 3 mm.
witte vlekken. De dekschilden laten den top van het achterlijf vrij. Voorpooten roodachtig geel. De wijfjes leggen in het voorjaar hun eieren i n de bloemen van de linze. De larve dringt in het linzenzaad door en ontwikkelt zich buiten op den akker. De kever verlaat het linzenzaad door een cirkelrond vreetgat. Bestrijding zie onder erwtenkever. Lompen, zie bontmot, kleerenmot, museumkever, pelskever. Loofboomenhout, zie onder boktorren, spinthoutkever, wilgenboktor.
M Maagvergiften zijn stoffen, die giftig op de insecten werken, als zij deze i n hun maag krijgen. Vooral kakkerlakken en mieren, enz., kan men met dit soort vergiften met succes bestrijden. Macaroni, zie broodkever, diefje, klander, meelmotten, pelskever, rijstklander. Maden. Maden noemt de volksmond de meest verschillende insectenlarven met een weeke huid. In engeren zin zijn maden slechts de larven van vliegen, die geen pooten en geen duidelijk afgezetten kop bezitten. Maïzena, zie meel. Margarine, zie kaasvlieg. Marsepein, zie onder cacaomot, slanke graankever, gedroogde vruchten-mot. Meel, zie broodkever, diefje, meelmijten, meelmot, meeltor, rijstemeelkever, stofluizen, vierhoornkever, zilvervischje. Meelmijten. Meelmijten zijn met spinnen verwante zeer kleine diertjes (PI. 8). De mannetjes zijn ongeveer Va rnm, de wijfjes Vi lang, wit, met 8 teerviolette pootjes. De wijfjes leggen 20 £ 30, slechts Vs mm lange eieren, waaruit zomers na 3—4 dagen Va . lange zespootige larven te voorschijn kruipen. Deze vervellen na verloop van 4—5 dagen en worden dan achtpootige nymphen. De nymphe kan nu óf wel overgaan in het tweede nymphe-stadium óf wel er wordt i n den ontwikkelingscyclus een bijzondere ontwikkelingsvorm ingeschakeld, de hypopusvorm of rustvorm, ook „ r e i s n y m p h e " geheeten, die onvolkomen monddeelen en een stevige huid, die haar tegen uitdroging beschermt, bezit. Aan het achterlijf heeft de hypopusvorm een aantal zuignapjes, waarmede het dier zich aan insecten, aan de haren van muizen, ratten en huisdieren, kleedingstukken of pakmateriaal vasthecht en zoodoende over groote afstanden versleept wordt. Dan verandert deze rustvorm i n een tweede nymphe-stadium, waaruit na eenige dagen het volwassen dier ontstaat. De geheele ontwikkeling neemt in den zomer ongeveer 17 tot 28 dagen in beslag. De meelmijt leeft i n graan, meel, griesmeel, parelgerst, haver- en gerstevlokken, grutjes, tabak, zemelen, verder in stijfsel, bieten, oud spek, kaas, enz. Willen zij goed gedijen, dan hebben mijten een bepaalden vochtigheidsgraad noodig. Slechts i n vochtige opslagplaatsen en overeenkomstige gesloten vaten vindt een massale vermeerdering plaats. Een onmiskenbaar symptoom van hun aanwezigheid is het zich verzamelen van bewegend stof om papieren en stoffen zakken, trommels en andere gesloten vaten, welk stof hoofdzakelijk uit levende mijten, mijtenfaeces en vervelde huidjes bestaat. Mijtenhoudend meel heeft een onaangenamen geur, die i n de verte aan kunsthonig doet denken. Een zwakke aantasting is niet gemakkelijk als zoodanig te herkennen. Vermoedt men, dat een bepaalde voorraad aangetast is, dan legge men een eetlepel vol meel op een gladde onderlaag (een glazen, porceleinen of houten plaat) en drukke de oppervlakte met een mes plat. Als men het meel dan ongeveer een kwartier rustig op een warme plaats heeft laten staan, kan men met behulp van een vergrootglas zien, hoe kleine hoopjes meel m
m
m
m
15
P L A A T 8.
MIJTEN.
De figuur vertoont verschillende soorten mijten. Mijten zijn zeer kleine dieren, die men met het bloote oog nauwelijks kan onderscheiden. M e n ziet ze derhalve aan de rechterzijde met behulp van een loupe sterk vergroot weergegeven. Daar een volwassen mijt ongeveer V a Va rneet, vertoont dit beeld de mijten bij een ongeveer 60-voudige vergrooting. Links en in het midden zijn aangetaste gedroogde vruchten, rozijnen en aangetast meel te zien. t o t
worden opgeworpen en de mijten zich naar buiten werken. Voor het onderzoek van grof materiaal, zooals grutjes, havervlokken, enz., doe men een proefje in een glazen vaatje. M e n schudt eenige malen krachtig en laat het dan een kwartier tot een half uur rustig op een warme plaats staan. Dan plaatst men het glas tegen een donkeren achtergrond en kan nu de mijten als grijswitte stipjes naar boven zien loopen. Bestrijding;: Droog houden van bergplaatsen en vaten, luchtige en koele legering. Inwerking van hitte (50 C) gedurende 12 uur i n bak- of braadoven. Meel, enz. daarbij in een vlakke laag uitspreiden, bv. op het zinken aanrecht. Slechts waren, die nog maar weinig mijten bevatten, kunnen hierdoor gered worden. Zijn reeds zeer veel mijten aanwezig, dan zijn de waren voor menschelijk gebruik ongeschikt, daar de mijten of hun producten bij vele menschen zg. allergische ziekten teweeg brengen. Het opnemen i n onzen darm en hun vertering kan bij ons ernstige stofwisselingsstoringen te voorschijn roepen. Daarom is de grootste voorzichtigheid geboden. Voedering aan huisdieren met dit meel kan slechts geschieden na overgieten met kokend water en vermenging met een dubbele hoeveelheid gezond voer. Grondig reinigen van opslagplaatsen, het afspuiten met het speciale mijtenpreparaat S Z ; wasschen met een 5 % oplossing van xanthogeenzure kali, sulfoliquid, ammoniak of petroleum. Eventueel gassen (zie aldaar). M e e l m o t (PI. 9). Spinselkluiten in meel, griesmeel, parelgerst, vlokken enz. zijn de onmisken0
m
m
bare symptomen, dat rupsen van meelmotten bezig zijn. De meelmot is een 10—14 mm lang vlindertje, waarvan de spanwijdte der vleugels 22—25 mm bedraagt. Kleur der vleugels: loodgrijs met donkere zigzaglijnen op de voorvleugels en monotoon grijze achtervleugels. Het wijfje legt 200—500 eieren, waaruit, afhankelijk van de temperatuur der omgeving, na 3—20 dagen de kleine aanvankelijk 1 mm lange, witte, roodachtig of groenachtig aangeloopen, licht behaarde, 16-pootige rupsen te voorschijn komen, die van af haar eersten levensdag een kleverigen draad spinnen. Daaraan blijven meelkorreltjes hangen en zoo ontstaan de genoemde kluiten, waardoor groote hoeveelheden levensmiddelen voor de consumptie ongeschikt worden. De rupsen, die bij kamertemperatuur na 8 tot 10 weken volwassen zijn, bereiken een lengte van 15 tot 19 mm. Zij vreten graan, meel, griesmeel, parelgerst, haver- en gerstevlokken, grutjes, fijngemalen groenten, soeptabletten, macaroni, spaghetti en vermicelli, rijst, gebak, koekjes, koekwaren, noten, amandelen, gedroogde paddenstoelen, gedroogde vruchten, chocolade, enz. Voor molenaars en houders van meelpakhuizen beteekent deze vlinder een groote plaag. Wanneer de rups volwassen is, spint zij voor zichzelf een stevige en dicht geweven kokon, meestal buiten den voedselvoorraad (in de plooien van zakken, in spleten of in hoeken van voorraadbakken, tegen den wand of het dak van provisiekasten, enz.), waarbij zij in een spoelvormige, bruine, ongeveer 9 mm lange pop verandert, waaruit na 7 tot 20 dagen een vlinder te voorschijn komt.
i6
P L A A T 9.
DE MEELMOT.
Men ziet in de figuur bovenaan in het midden een vliegende meelmot bij ongeveer 2-voudige vergrooting. Meel, havervlokken en griesmeel zijn het geliefkoosde voedsel van de rupsen van de meelmot en daarom op het plaatje in verpakkingen weergegeven. Rechts ziet men hoe de rups van een meelmot zich van een pak aan een spindraad naar beneden laat zakken. Beneden in het midden zit het wijfje van een meelmot op een hoop meel en legt daarin met haar uitgestoken legboor eieren. Iets meer naar links ziet men een kruipende rups van de meelmot op haar rug. In den hoek aan den wand ziet men twee spinsels, die met uitwerpselen bedekt zijn. Het eene spinsel is zoo afgebeeld, dat daarin de pop te zien is. Links daarnaast vindt men tegen den wand een zittend wijfje van de meelmot in karakteristieke houding met opgericht achterlijf. Natuurlijke grootte van de meelmot ongeveer 10—14, van de rups 15—19 mm. In een jaar kunnen gewoonlijk 3—4 broedsels worden opgekweekt. B e s t r i j d i n g : Wanneer de huisvrouw i n een meelzakje spinselkluiten zou aantreffen, moet zij het meel door een nauwmazige zeef zeven en in een nieuw zakje overdoen. Deze behandeling dient om de 14 dagen tot 2 maal toe te worden herhaald. M e n zal er goed aan doen, iedere nieuwe hoeveelheid aangekocht meel, die langeren tijd bewaard moet worden, op dezelfde wijze te behandelen. Hetzelfde geldt voor griesmeel. Grofkorrelig materiaal (zooals parelgerst, grutjes en rijst) kan met hitte behandeld worden en wel 6o° C i n bak- of braadoven gedurende 4—5 uur en wel in een dunne laag, uitgespreid bv. op een kookblik. Zakken, die voor het bewaren van meel dienen, moeten door uitkoken ontsmet worden. Aanrechten, planken voor het bewaren van levensmiddelen en soortgelijke stellages borstele men het beste af met heete, scherpe natronloog. Zoo noodig verstuiven of gassen (zie aldaar). M e e l t o r . Langwerpige, parallelrandige, tamelijk platte, onbehaarde, 13—18 mm lange, donkerbruine kever, met een breed halsschild en korte pooten. Het wijfje legt 160 eieren. De daaruit
te voorschijn kruipende larven zijn geelbruin, rolrond, tot 28 mm lang en 4 mm breed, met tamelijk lange pooten en kegelvormig toege-
De meeltor en do meclworm. Kever tot 18 mm, meehvorm tot 28 mm lang.
spitsten laatsten achterlijfsring. Als meelwormen geliefd voedsel voor zangvogels, salamanders en visschen. Pop wit, met weeke huid. Achterlijfsringen met getanden rand. Ontwikkelingsduur gewoonlijk een jaar. Buiten i n de molm van holle boomen, onder schors, i n duiventillen en
17
Plaat 10. M I E R E N . De plaat vertoont een van de meest algemeen in huis voorkomende mierensoorten n l . de zwarte houtmier. Het plaatje vertoont de doorsnede van een huis met een eetkamer. De mieren hebben zich onder den vloer in een balk genesteld. Ze kruipen langs den tafelpoot omhoog en doen zich te goed aan potten met zoetigheid, honig, ingemaakte vruchten, enz. Ook valt te zien, hoe de dieren van uit den tuin langs een leiboom omhoog kruipen en in het huis binnendringen. Ter wille van de duidelijkheid zijn de mieren naar verhouding iets te groot weergegeven. In den rechter bovenhoek ziet men twee mieren bij sterker vergrooting en wel een ongevleugelde arbeidster en links daarboven het gevleugelde wijfje. De strepen ernaast geven de dieren m hun natuurlijke grootte weer. vogelnesten. De larve vreet meel, graan, rijst, gebroken graankorrels, griesmeel, gerstevlokken, aardappelvlokken, gebak, sigaren, tabak, enz., maar ook de lijken van vogels, muizen en doode insecten. B e s t r i j d i n g : Door zeven uit meel verwijderen. Verhitten van aangetaste waren op een temperatuur van 50° C gedurende 4—6 uren in braad- of bakoven. Openen van deuren en vensters van de bewaarplaatsen bij strenge vorst, eventueel gasbehandeling, zie aldaar. M e e l v r o r m , zie meeltor. M e l k , zie azijnvlieg, kamervlieg. Meubelen, zie boktorren, huisboktor, kamervlieg, kleerenmotten, klopkevers, mijten, museumkever en stofluizen. M e u b e l o v e r t r e k k e n , zie onder wollen stoffen, zijde en kunstzijde. M i e r e n (PI. 10). Naar hun uiterlijk algemeen bekende, gele, bruine of zwarte insecten, die van bijtende monddeelen zijn voorzien, waarvan het achterlijf door een dunnen steel met het borststuk verbonden is. Dit draagt 6 pooten. De kop draagt tamelijk lange geknikte sprieten (tast- en reukzintuigen). Het nest der mieren bevindt zich gewoonlijk in de aarde, onder steenen, i n spleten van muren, i n balken of onder de vloeren van huizen. Het talrijkste zijn de ongevleugelde werksters, die het voedsel zoeken en i n het nest brengen. Mannetjes en
wijfjes zijn van vleugels voorzien en zwermen vooral uit op heete, zwoele zomerdagen. De mieren zijn verlekkerd op zoetigheden (suiker, honig, jams, koeken), vreten evenwel ook van noten en vleesch en gekookte eieren. Het veelvuldigst worden in huizen de 2—4 mm lange gele, bruine of zwarte houtmieren aangetroffen, gelijk ook de uit Azië ingevoerde Pharaomier. De laatste kan bijzonder algemeen en zeer lastig worden in bakkerijen, taartjeswinkels en lunchrooms, ziekenhuizen en badinrichtingen, minder in huishoudingen. B e s t r i j d i n g : Het belangrijkste is het opzoeken en vernietigen der nesten. Bij in de aarde verborgen nesten bore men 's avonds een gat en giete daarin eenige kubieke centimeters chrysantol (1 deel op 50 deelen water), tetrachloorkoolstof of xylamon (het laatste is schadelijk voor planten). Bij nesten i n of onder planken vloeren of balken door een boorgat dezelfde vloeistoffen naar binnen gieten. Het boorgat dichtmaken. Ingeval vernietiging der nesten onmogelijk is, gebruike men vergiftig lokaas: rodax-mieren vreetlak, allizol, mierenpotasch-aas (1 deel van een 10 % potaschoplossing en 1 deel honig). M e n drenke een sponsje met dit lokmiddel of strijke dit over glasscherven en legge dit in een blikken bus met gaten in het deksel. Diameter der gaten ongeveer 2 mm. Voor de Pharaomier oefene
i8 men in het bijzonder geduld en oplettendheid (i jaar). De laatste lokt men het best met rauw paardenvleesch met vreetlak of allizol, waarvan dagelijks kleine stukjes aan den wand worden vastgekleefd en telkens ververscht. Strooimiddel Duplinal rondom het nestgat en op de straatwegen der mieren. Verhinderen van het binnendringen met behulp van rupsenlijmringen (zie aldaar). Mierenvreetlak, zie mieren. Mijten (PI. 8). Onder de voorraadbeschadigers, die in huis gevonden worden, zijn de mijten zeker de kleinste vertegenwoordigers. Haar lichaamslengte bedraagt meestal minder dan i mm. Haar kleur is zeer onopvallend, varieert van vuilwit tot geel- of bruinachtig. Ze vallen alleen dan i n het oog, als ze i n massa's voorkomen en zich als verplaatsend stof voordoen. Mijten zijn geen insecten, maar behooren tot de spinachtige dieren, die i n volwassen staat 8 pooten bezitten. De larven, die overigens dezelfde gedaante als de volwassen dieren bezitten, hebben slechts 6 pooten. K o p , borststuk en achterlijf zijn niet duidelijk van elkaar gescheiden. Zie voor de verdere ontwikkeling onder de meelmijt. De belangrijkste mijten voor onze huishouding zijn de huismijten, ook krijnluizen genoemd, waarvan het lichaam met lange veervormig vertakte haren is bedekt; de meelmijten, die veel op de eerste gelijken, maar kortere borstels bezitten, de kaasmijten en de mijten, die het op gedroogde vruchten voorzien hebben. De laatste zijn te herkennen aan het bezit van 4 lange borstels, die achter het achterlichaam aan sleepen. De krijnluizen leven in tapijten, die vochtig zijn en schimmelsporen bevatten en in vullingen van crapauds en matrassen. Vaak vindt men ze juist in pas gekochte meubelen, waarvan het krijn langen tijd in vochtige bergplaatsen is opgeslagen geweest. Dergelijke meubelen kunnen dan het uitgangspunt zijn van lastige mijtenplagen, die de schrik van iedere huisvrouw, die juist zoo blij is met haar nieuwe meubeltjes, kunnen vormen. De kaasmijten leven, zooals de naam zegt, bij voorkeur in kaas, maar ook in worst, ham en rookvleesch, of margarine. De mijt der gedroogde vruchten ontwikkelt zich dikwijls in allerlei soorten gedroogde vruchten, geconserveerde vruchten, zuidelijke wijnen, enz. Bestrijding: Door drooghouden der vertrekken en opslagplaatsen, waarin de waren, waarom het gaat, bewaard worden, goede luchtcirculatie en verwarming, afstoffen en in de zon zetten van meubelen met opgevulde ruggen en zittingen. Aanbevolen wordt in de vacantie, als het gezin op reis is, het huis van tijd tot tijd door vrienden te laten luchten en te laten doortochten, daar juist in dien tijd een massale vermeerdering mogelijk is. Het schoonhouden en desinfecteeren van huisdieren, honden en katten, die deze mijten meebrengen, door inwrijven met anijsen fenkelolie, Perubalsem, Perugen, carboxol I enz., van pluimveestallen met 4 % oplossing van creoline-oplossingen, lysol of xylamon. Ingeval levensmiddelen aangetast zijn, wende men bij zwakke aantasting hitte als bestrijdingsmiddel aan. Sterk aangetaste waren zijn schadelijk voor de gezondheid. Hetzelfde geldt voor het inademen van mijtenstof door personen, die
hiervoor gevoelig zijn. Eventueel gassen, zie aldaar. Motten (PI. 1). De motten zijn kleine vlindertjes, behooren tot de zg. microlepidoptera. Lichaam en vleugels zijn met gemakkelijk af te wrijven, dikwijls bont gekleurde schubben bedekt. K o p met sprieten, oogen en zuigsnuit (de laatste is bij veel soorten gereduceerd, zoodat zij geen voedsel kunnen opnemen). De vrouwelijke motten leggen eieren, waaruit de larven (rupsen) te voorschijn komen. Deze zijn langwerpig, bezitten een kop met bijtende monddeelen, 6 borstpooten en een grooter aantal (gewoonlijk 10) ongelede, vleezige buikpooten, met een krans van haken. Poppen met duidelijk zichtbare, maar niet duidelijk van het lichaam gescheiden ledematen. Verpopping geschiedt gewoonlijk binnen een uit draden van zijde gesponnen pophulsel. Mottenhexe (zie kleerenmot). Moutkoffie, zie broodkever, diefje. Movinzout, -zeep. Een middel, dat wordt aangewend ter bescherming tegen mottenvraat. Behandelde wollen waren worden niet gegeten (zie onder kleerenmot). Muurspleten, zie mieren. Muizen, kleine knaagdieren. Staart lang, zwak behaard, met beschubde ringen. Het meest algemeen is de geelgrijze tot zwartgrijze, aan de
buikzijde lichter gekleurde huismuis. Het wijfje werpt vier tot zes maal per jaar telkens vier tot Zes, zelden acht jongen, zoodat per jaar dus
Muizenval (torenval).
door één wijfje tusschen 16 en 36, op zijn hoogst 48 jongen worden geproduceerd. Veroorzaakt groote schade door vraat en knagen, bijzonder aan worst, ham, spek, kaas, meel, enz., maar dikwijls ook aan waardevolle zaken als wasch-
19
goed, kleeren enz., bijzonder door drachtige wijfjes, die hun nest bouwen. Minder vaak tot zelden vindt men in huizen de met een zwarte over den rug loopende streep, overigens bruin gekleurde brandmuis, de boschmuis en de groote boschmuis. Bestrijding: het houden van katten, opzetten van toren- en slagvallen, neerleggen van vergiftig aas (Rumetan Zifertinpastei, muizentarwe, zee-ajuin), verder zie ratten. Museumkever, ook wel kabinetkever genoemd (PI. i ) . Kleine, 2V2—4VÏ mm lange, rond-ovale, zwak gebochelde kevers met dunne korte pooten. Het lichaam is met ten deele bontgekleurde schubjes dicht bezaaid. Kleur zwart, met roodachtige, witte of bruin aangeloopen teekening, of geel, bruin, grijs en wit dambordachtig gevlekt. De kevers leven buiten op bloemen van meidoorn, spiraea, lijsterbes, vlier, wortel, margariet enz. In de huizen vindt men ze dikwijls tegen de ruiten. De wijfjes zoeken voor het leggen der eieren donkere plekjes op en leggen daar 20 tot 100 eieren op wollen stoffen, veeren, pelterijen, enz. De dicht behaarde larven, die zich met haar 6 pooten schoksgewijs voortbewegen, vreten van deze stoffen. In het laatste decennium is de door museumkeverlarven aangerichte schade aanmerkelijk toegenomen, zoodat dit dier naast de kleerenmot thans de belangrijkste textielbeschadiger is. Tapijten worden door haar soms in ernstige mate aangetast. De vraat van de museumkeverlarven is van die van de rupsen der kleerenmot te herkennen, doordat de museumkeverlarven niet spinnen, zoodat de spinsels, die kenmerkend zijn voor deze rupsenvraat, zoowel als de daaraan klevende kruimelige uitwerpselen dus ontbreken. De kevers komen in het voorjaar te voorschijn en leggen hun eieren i n April en M e i . De larven worden in den daaropvolgenden herfst of het volgende voorjaar volwassen, verpoppen zich dan, zoodat de volgende kevergeneratie in het voorjaar te voorschijn komt. M e n vindt ze ook algemeen in nesten van musschen en zangertjes, waarin zij veeren en ander afval vreten. Bestrijding : Geëulaniseerde stoffen worden niet aangetast. Schoonmaken van spleten in vloeren. Bij sterke aantasting de vloerspleten en reten met xylamon bespuiten en dan dichtplakken. Vergelijk verder de kleerenmot. Zie onder gassen voor de behandeling der bergplaatsen. Musschennesten, zie kleerenmot, kever.
museum-
N N a a k i , een niet vergiftig strooimiddel ter bestrijding van insecten. De werking is te danken aan wateronttrekking aan het insectenlichaam (zie Zacher-effect). Naaldboomenhout, zie houtboorkever, huisboktor. Neteldoek, zie kleerenmot. Noten, zie cacaomot, slanke graankever, meelmot, rijstemeelkever, vruchtenkever, gedroogde vruchten-mot. Notenchocolade, zie noten. Nougat, zie cacaomot, gedroogde vruchten-mot. Noxin, zie insectenpoeder.
O Ooft, zie fruit. Oorwormen, algemeen bekend en dadelijk te herkennen aan de lange tangen die aan het achterlijf voorkomen. Leeft buiten, komt echter dikwijls ook massaal in woonhuizen voor. K a n daar schadelijk worden door vraat aan groente, fruit, soms ook aan brood. Verstopt zich i n de
De oorworm. Natuurlijke grootte van 10—14 mm.
kamers, in bedden en kleeren, zoowel als tegen vochtige handdoeken. Bestrijding: door wegvangen, door middel van vallen, bundels lompen, bundels rijs, met mos gevulde omgekeerde bloempotten, verstuiven van insectenpoeder (zie aldaar). Ovenvischje, na verwant met het zilvervischje, doch iets grooter, ongeveer 12 mm lang, grijs geschubd met donkere vlekken. K a n zeer hooge temperaturen verdragen, komt vooral in huizen met centrale verwarmingen en bakkerijen voor. Schade gering. Voor bestrijding zie bij zilvervischje.
P Paardendekens, zie tapijtmot. Paardenhaar, zie kleerenmot. Paddenstoelen, gedroogde, zie onder klander, korenmot, meelmot, roggemot en stijfselmot. Papier, zie kakkerlakken, zilvervischje. Papieren zakken, zie kleerenmot. Paprika, zie broodkever, diefje. Paradichloorbenzol = globol. Paranoten, geschilde, zie onder cacaomot, gedroogde vruchten-mot. Parelgerst, zie broodkever, slanke graankever, klander, meelmijten, meelmot, rijstemeelkever, rijstklander, stijfselmot, stofluizen. Parex, zie verstuiving. Parket, zie spinthoutkever. Parketvloer, zie parket. Pekelvleesch, zie kaasvlieg, mijten. Pelskevers (PI. i ) . Kleine 3V2—5 /a lange, zwartbruine tot zwarte, ovaalronde kevers. Het meest komt de gevlekte pelskever voor, die twee witte haarvlekjes op het midden van de dekschilden vertoont. De larven zijn langwerpig, naar achteren versmald, bruin behaard, en dragen aan haar achtereinde een pluim van roodbruine haren. Met haar zes korte pooten bewegen zij zich schoksgewijs voort. Duur van den ontwikkelingscyclus ongeveer een jaar. In het voorjaar buiten op de bloemen van l
m
m
20 meidoorn, spiraea's en schermbloemen. Zij leggen hun eieren op tapijten, meubelen met gevulde ruggen en zittingen, wollen waren, enz. De larven vreten groote gaten in wollen stoffen, soms ook in zijde en kunstzijde. Bij pelzen vreten zij aan de basis der haren, zoodat deze bij bosjes uitvallen, en zij beschadigen ook het leer der pelzen door haar vraat. Ze vreten verder ook van meel, griesmeel, macaroni, gedroogd vleesch, vleeschmeel, doode insecten, enz. Bestrijding: zie onder museumkever. Pelswaren, zie pelterijen. Pelterijen, pelzen, zie bontmot, kleerenmot, museumkever, pelskever. Peper, is als bestrijdingsmiddel tegen kleerenmotten onwerkzaam. Peperkoeken, zie broodkever, cacaomot, diefje, meelmot, gedroogde vruchten-mot. Pereat, zie insectenpoeder. Peren, zie appelmade. Perziken, zie rijstklander. Perziken, gedroogde, zie gedroogde vruchten. Petroleum, als bestrijdingsmiddel, zie meelmijten. Peulvruchten, zie erwten, boonen en linzen. Pharaomier, zie mieren. Phosphitpraeparaten, zie rattenbestrijding. Phosphorlatwerge, zie rattenbestrijding. Pickles, zie azijnvlieg. Pissebed, zie kelderzoek. Planken, zie boktor, huisboktor, klopkever. Planken vloeren, zie balken, boktorren, mieren, wespen. Plantaardige stoffen, gedroogde, zie broodkever, diefje, etc. Platte kever, zie de slanke graankever. Pralines, zie cacaomot, gedroogde vruchtenmot. Provisiekamer, zie zilvervischje. Pruimen, gedroogde, zie cacaomot, mijten, vruchtenkever, gedroogde vruchten-mot. Pruimenmijt, zie mijten. Pyrethrumextract, insectenpoeder, fijn gemalen hoofdjes van een samengesteldbloemige plant, dat als contactgift doodelijk op insecten werkt, vooral geschikt voor verstuiven.
Q Quassiazeepoplossing, 0,3 kg Quassiaspanen in 2,5 1 water eenige uren laten weeken, dan gedurende 1 uur koken, afgieten met een zeepoplossing (50 g zeep, 100 c m heet water) mengen, dan tot 101 verdunnen. Zie cacaomot, meelmot, gedroogde vruchten-mot. 3
R Rapen, zie kelderzoeken, meelmijten, slakken. Ratopax, zie zee-ajuinpreparaten. Ratten, de meest algemeene vorm is de riool = rat, die zonder staart 25 cm lang is, van boven roodachtig grijsbruin, van onder witachtig. Staart korter dan het lichaam, tot 20 cm lang. Ooren een derde van koplengte. Leeft in de benedenverdiepingen van gebouwen. De grijs tot zwart gekleurde huisrat heeft een lichten buik en leeft meer in de bovenverdiepingen. Zij is 20 cm lang. Staart langer dan het lichaam (tot
25 cm), ooren langer, half zoo lang als de koplengte. Rattenwijfjes werpen 6 tot 7 maal per jaar van 8—10, zelden 20 jongen, kunnen dus in totaal tusschen 48 en 70 jongen per jaar voortbrengen. De schade door ratten jaarlijks in Duitschland aan voedings- en voedermiddelen toegebracht wordt op een bedrag van ongeveer 300 millioen Rijksmark geschat. Daarbij komt dan nog de vernietiging van bouwmateriaal, kleedinestukken. enz., zoomede het in gevaar
Natuurlijke
grootte
met
staart
ongeveer
400 mm.
brengen van de gezondheid door het overbrengen van ziektekiemen, zooals de spirochaet van de ziekte van Weil enz. Pestbacillen worden door rattenvlooien op menschen overgebracht. Be = strijding: voorkomen van het naar binnen dringen van ratten, door rattenvrije bouwmethoden: (vloer van de benedenverdieping uit steen, cement of beton, deuren en drempels met blik beslaan. Openingen, vensters, enz. in het souterrain door middel van kippengaas van 1 cm maaswijdte tegen het naar binnen dringen van ratten beschermen. Huisafvalen rioolafvoergoten van een rattenrooster voorzien. Gaten en spleten in muren door cement vermengd met glasscherven afsluiten. Mest- en afvalputten van goed sluitende deksels voorzien. Muurlijsten van glasscherven voorzien. Verwijderen van vuilnis. Vallen opstellen, Zoo noodig onder planken en kisten. Na gebruik de vallen met kokend water afkoken. Vergiftig lokaas uitleggen (phosphor, phosphit, waarvoor een toestemming vereischt is, en zee-ajuinpreparaten. Lokaas dikwijls wisselen, zooveel mogelijk die voedingsstoffen gebruiken, die door de ratten graag worden gegeten, doch overigens niet voorradig zijn. Huisdieren gedurende den rattenbestrijdingsdag vastzetten. Goed lokaas vormen: graan, brood, vleesch, spek, bokkingen, kaas. Rattenvoederkist (zie aldaar). Voorzichtig gebruik van vergiftig lokaas is geboden. Dit slechts neerleggen op plaatsen, die voor kinderen ontoegankelijk zijn, in dun papier wikkelen, in acht nemen van de wettelijke voorschriften, eventueel vergassen (zie aldaar). Bestrijding geschiedt het beste door vakmenschen (bekende zuiveraars, desinfectoren en ambtenaren van de gemeentereinigingen). Rattentoxin, zie zee-sjuinpreparaten. Rattenvoederkist. Houten kist met afsluitbaar deksel, aan iedere opstaande zijde met een vierhoekig gat van 8 x 8 cm. Daarbinnen plaatse men een voedernap, waarin het brijige in den vorm van een soepje toebereide lokaas. Daardoor wordt een afgesloten ruimte verkregen, die voor kinderen en huisdieren niet toegankelijk is, zoodat deze niet met het vergift i n aanraking kunnen komen. Reten in vloeren, zie kleerenmot, museumkever.
21
Rhabarberwortel, zie broodkever, cacaomot, diefje, koperkever. Rids, petroleumproduct, gebruikt voor verstuiven, contactvergift. Rietbreuk, zie ratten, spektor. Rijst, zie broodkever, cacaomot, diefje, slanke graankever, meelmot, meeltor, klander, rijstemeelkever, rijstklander, gedroogde vruchten-mot. Rijstemeelkever, roodbruine, kleine, 3—5 mm lange, smalle kevers met parallelle zijden en breed halsschild. Het wijfje legt tot 1000 eieren losjes weg in het meel en andere voedingsmiddelen. De larven komen na 3 tot 13 dagen te voorschijn,
De rijstemeelkever. Natuurlijke grootte ongeveer 3—5 mm.
zijn eerst wit, later geelbruin, langwerpig, 6pootig, met toegespitst achterlijf. Gevoelig tegen koude, sterven zij bij 7 C binnen een maand, bij —6° C binnen een dag. De larve vreet gemalen rijst, grutten, vlokken, meel, bakmeel, griesmeel, parelgerst, zetmeel, peulvruchten, noten, aardnoten, rozijnen, gedroogde vruchten, snuiftabak. Aangetast meel krijgt een zeer onaangenamen scherpen reuk en is niet meer te gebruiken voor bakken. Bestrijding: Wegvangen van de kevers door gegolfd karton, dat met meel bestoven en van tijd tot tijd verbrand en vernieuwd wordt. Koele lagering der waren. Hittebehandeling bij 50—6o° C in braad- of bakoven gedurende 8—10 uur. Meel enz. daarbij in een dunne laag uitspreiden, niet hooger dan 6 cm. Bespuiten van leege ruimten met duracet enz. (zie onder rijstklander), eventueel gassen (zie aldaar). Rijstklander (PI. 6). Geïmporteerde snuittor, die op den klander (zie aldaar) lijkt, maar daarvan verschilt, doordat zij kan vliegen. Bruin van kleur, dekschilden met 4 onduidelijk omgrensde roode vlekjes. Iets kleiner dan de klander, 2 /z—3V2 mm lang. Aantal eieren per wijfje tot 575. Ontwikkelingsduur bij gewone kamertemperatuur ongeveer 3 maanden. Heeft voor zijn ontwikkeling een grootere hoeveelheid warmte noodig dan de gewone klander en kan in onverwarmde vertrekken niet overwinteren. De larve vreet van het binnenste van graankorrels, parelgerst, gerstevlokken, rijst, macaroni, vermicelli en spaghetti, erwten, boonen, eikels. De kever vreet ook meel, gebak, gist, appels, perziken, enz., kan zich echter i n los materiaal niet voortplanten. Bestrijding: Vaak nazien van voorraden levensmiddelen op vreetsporen. Afzeven van de kevers. Verhitten van aangetaste waren in bak- of braadovens op blikken platen — na ze in een dunne laag te hebben uitgespreid — gedurende 6—8 uur bij een temperatuur van 50—6o° C . Bespuiten van leege lagers met spuitmiddelen. Onverdund te 0
l
gebruiken zijn: Durafix, gralan, grodyl-extract, kormul, littacid, okultin, peritol, wolkusol; in verdunden vorm, verdunning met water in de verhouding 1 op 9, delicia-keverolie, duracetneu, grodyl-neu, verdund en onverdund, Anoxol gecombineerd met littacid-neu. Eventueel gassen, zie aldaar. Rijstvoedermeel, zie meel. Rioolrat, zie ratten. Rodaxrmierenvreetlak, zie mieren. Rodaxsvliegenvreetlak, zie vliegen. Roggemot, zie korenmot. Roggemeel, zie meel. Rookvleesch, zie aaskever, diefje, kaasvlieg, mijten, spektor. Rotenon, werkzaam bestanddeel van derrispoeder, zie aldaar. Rozijnen, zie cacaomot, slanke graankever, kleerenmot, meelmot, tapijtmot, gedroogde vruchten-mot. Rumetan, zie ratten. Rupsenlijm. Bestrijken met rupsenlijm over een 10 cm breeden band, op een hoogte van 1 m boven de aarde van huismuren, ter wering van mieren, oorwormen, enz.
s Sanatox, zie verstuiven. Schilderijen, zie kakkerlakken, zilvervischje. Schimmelkevers, kleine, meest 2—3 mm lange kevers, met achteraan ingesnoerd halsschild,
De schtnvmelkever. Natuurlijke grootte 2—3 mm.
die gewoonlijk van schimmels, ook van gistpreparaten leven en daarom in vochtige ruimten met schimmelige tapijten vaak in groot aantal optreden. Schoeisel, zie onder broodkever, diefje, kakkerlakken. Schoenenborstels, zie kakkerlakken. Schopstelen, zie klopkevers en spinthoutkevers. Schuurlijsten, zie kakkerlakken. Shelltox, petroleumpreparaat, contactvergift. Sigaren, zie cacaomot, diefje, meeltor, spektor. Sint lansbrood, zie cacaomot, gedroogde vruchten-mot. Slakken. Eenige naakte slakkensoorten, dat wil zeggen, slakken zonder slakkenhuis, komen als schadelijke dieren in kelders voor. De grootste hiervan is de kelderslak, die grijs gekleurd en 12—15 cm lang wordt. Kleiner is de veldslak, die lichtbruin gekleurd is en een lengte van 3—6 cm bereikt. De slakken vreten aan aardappels, kool, wortelen, andere groenten en fruit. Zij knagen ook aan de etiketten van wijnflesschen. Bestrijding: Het opruimen van alle
22
P L A A T ii.
SPEKTOR, AASKEVER, KAASVLIEG.
Op de plaat ziet men in het midden een schouderham, die door larven van de spektor en den aaskever is aangevreten. Links hangen aan de ham de uitwerpselen van de larven van de spektor in snoeren naar beneden. Boven links de roodhalzige knotskever, die in gestalte op den aaskever lijkt, zich daarvan evenwel door de roode kleur van het halsschild en de overeenkomstige grondkleur van zijn dekschilden onderscheidt. Deze is 5 maal vergroot afgebeeld. Daarnaast, eveneens sterk vergroot, de larve van den aaskever. Aan den rechterkant de spektor en daarnaast haar sterk behaarde, zeer beweeglijke larve. In het benedengedeelte van de plaat links een reeds vervloeiend stuk kaas met larven van de kaasvlieg, die behalve aan kaas ook aan rookvleesch en worst kan optreden. Links daarboven sterker vergroot een made van de kaasvlieg in sprongstand. Beneden in het midden de kaasvlieg bij 5-voudige vergrooting. Links naast haar een kruipende made en rechts naast haar een tonnetjespop van dezelfde vlieg. schuilhoekjes, het dichtsnoeren van gaten en reten in muren. Het bestrooien van den vloer met kaïniet, chilisalpeter, veezout of onge-
De veldslftk. Natuurlijke grootte 30—60 mm.
bluschte kalk in poedervorm, tweemaal, met een tusschenruimte van 1—2 uur. (Daarbij zeer voorzichtig te werk gaan, handen afwrijven, stofbril gebruiken.) Met bier gevulde ondiepe borden als vallen voor slakken opstellen. Snuiftabak, zie rijstemeelkever. Soeptabletten, zie broodkever, diefje, meelmot. Sojameel, zie gedroogde vruchten-mot. Sparrenhout, zie huisboktor. Specerijen, zie bochelkever, broodkever, cacaomot, diefje, koperkever, gedroogde vruchten-mot. Spek, zie aaskever, kaasvlieg, mijten, muizen, ratten en spektor. Spinsels in meel, griesmeel, enz., zie meelmot. Spektor (PI. n ) . Middelmatig groote, langwerpig ovale, 7—9 mm lange kevers. Zwart-
bruine grondkleur. Voorste helft der dekschilden geelgrijs met op ieder dekschild drie donkere vlekken. Halsschild met geelachtige plekjes haren. De wijfjes leggen 100 tot 170 worstvormige, 2 mm lange eieren, waaruit na verloop van 8—9 dagen de slanke, naar achteren toegespitste, zespootige, sterk behaarde larven te voorschijn kruipen. De larven zijn lichter dan wel donkerder bruin gekleurd; haar haren hebben een roodbruine kleur, de onderkant der larven is geel. Aan den voorlaatsten lichaamsring bevinden zich twee naar beneden gebogen hoornachtige haken. De ontwikkelingsduur bedraagt 2—3 maanden. Per jaar wordt slechts één generatie kevers grootgebracht. De larven voeden zich met worst, rookvleesch, ham, mager spek, huiden, haren, pelterijen, tabak, enz. In rookschuren en provisiekamers brengen zij aan geconserveerde vleeschwaren vaak een belangrijke schade toe. De larven boren zich ter verpopping gaarne in vaste, maar niet te harde stoffen in, zooals hout, sigaren, stuc, leer, enz. Daardoor is zelfs nu en dan kortsluiting door het aanboren van electrische geleidingen of buisbreuk, door het boren in looden buizen veroorzaakt. De spektorren kunnen ook bijdragen tot het overbrengen van infectieziekten. Soms treft men de dieren i n vogelnesten aan.
Bestrijding: Bij zwakke aantasting zorgvuldig en bij herhaling afzoeken, wegvangen en verzamelen. Dichten van spleten en reten. Borstelen van planken en stellages, die voor het bewaren van voorraden dienst doen (een 3-pcts oplossing), verstuiven, zie aldaar. Flink inzouten en verpakken van vleeschwaren en in stofvrije zakken is niet voldoende om de vleeschwaren tegen aantasting door spektorren te vrijwaren. Spinselklompen, in meel, griesmeel, enz., zie meelmot. Spinthoutkever, langwerpige, parallelzijdige, fijn behaarde kevers van 27z—5 mm lengte. De larven leven i n eikenhout en ander loof-
23 massaal voorkomen tot een ware plaag worden. Het uitgangspunt kan ook zijn het vulmateriaal van meubelen met opgevulde zittingen en ruggen. Behalve schimmels en schimmelsporen, vreten
De storiuls. Natuurlijke grootte ongeveer 2 mm.
De Bplnthoutkovcr. Natuurlijke grootte ongeveer 4 mm.
boomenhout. De kevers boren zich door cirkelronde gaten een weg naar buiten. De eieren worden in M e i gelegd. Bestrijding: zie klopkever. Stallen en schuren, zie kelderkever. Stanniol, zie broodkever. Stijfsel, zie meelmijt, zilvervischje. Stijfselmot, kop en borst zilverwit. Voorvleugels bruin, grijs en zwart gevlekt. Achtervleugels lichtgrijs. Lichaamslengte 8—9 mm. Spanwijdte der vleugels 15—19 mm. Rups fijn
Natuurlijke grootte 9 mm, spanwijdte 15—19 mm.
behaard, geelachtig wit, tot 12 mm lang, met roodbruinen kop. M e n vindt de stijfselmot het geheele jaar door, hoofdzakelijk in vochtige vertrekken. De rupsen zijn goede spinsters en vreten aan graan, meel, griesmeel, zemelen, parelgerst, peulvruchten, zeemleer en gedroogde paddenstoelen. Bestrijding: zie gedroogde vruchtenmot. Stofluizen, ook boekenluizen geheeten, zeer teere, kleine grijze, soms bruin gevlekte, 1—2 mm lange diertjes, met lange, draadvormige sprieten en lange pooten. U i t de eieren komen larven te voorschijn, die reeds geheel en al op de volwassen dieren lijken. Ze treden i n vochtige vertrekken gewoonlijk in groote massa's op. In het bijzonder, als in nieuwgebouwde woningen de tapijten niet geheel droog en gedeeltelijk met schimmels bedekt zijn, kunnen zij door haar
zij ook aan de overtrekken en het vulmateriaal van stoelzittingen en -ruggen, aan tapijten, weefsels, boeken, tarwe, meel, grutten, griesmeel, parelgerst, havervlokken, voedseltabletten. Bestrijding: goed doorluchten en verwarmen, het verwijderen van stof, kloppen en afborstelen, zonnen van meubelen. Droge hitte van 50—6o° C gedurende eenige uren. Verstuiven, gassen. Stokboonen en dwergboonen, zie boonen. Stroop, zie suiker. Stuc, zie spektorren. Suiker, zie kamervlieg, mieren, wespen, zilvervischje. Suikergast, zie zilvervischje.
T Taarten, zie wespen. Tabak, zie broodkever, cacaomot, diefje, meeltor, spektor. Tafelmosterd, zie azijnvlieg. Talk, zie spektor. Tapijten, zie broodkever, diefje, kakkerlakken, mijten, pelskevers, schimmelkever, stofluizen, tapijtmot, zilvervischje. Tapijtkever, zie museumkever. Tapijtmot. Spanwijdte der vleugels 12—24 mm. De vleugels zijn aan de buitenzijde grijs, met enkele donkere vlekjes, aan den binnenkant donkerbruin. De achtervleugels zijn blauwgrijs. De tot 13 mm lange rupsjes leven in een uit zijden draden gesponnen kokertje, dat zij evenals de larven der bontmot met zich meedragen. Zij kunnen echter ook evenals de rupsen van de kleerenmot, gangen i n haar voedsel graven. Ze leven vooral in grove weefsels, paardendekens, tapijten, overtrekken van stoelen en meubelen, vloer- en wandbedekking, verder op huiden en pelzen alsmede i n veeren, die als bedvulling gebruikt worden. Bestrijding: zie kleerenmot. Tarwegriesmeel, zie meel. Tarwemeel, zie meel. Teer, middel voor het bestrijken van hout van kippen- en hondenhokken, schuttingen, schuren en ander houtwerk buitenshuis ter voorkoming van vraat door klopkevers, houtluizen enz. Ook mieren- en wespennesten laten zich met heete teer uitroeien. Temperaturen, hooge. Voor de ontsmetting van vele levensmiddelen en kleedingstoffen en textielwaren, is droge hitte het aangewezen
24 middel. Slechts een gering aantal insecten kan temperaturen boven 47 tot 50 C gedurende langeren tijd verdragen. Meelwaren, peulvruchten, rijst, gedroogde groenten, geneeskruiden, meubelen met opgevulde zittingen en ruggen, matrassen, kleederen, verdragen in het algemeen temperaturen van 70 tot 8o° C zonder eenige schade te lijden. Gedroogde pruimen kunnen zelfs nog temperaturen van 90 C , rozijnen, abrikozen en gedroogde paddenstoelen daarentegen slechts een temperatuur van 6o° C verdragen en mogen gedurende de behandeling niet verpakt blijven. Den inwerkingsduur dient men afhankelijk te stellen van de hoeveelheid en de dikte van de laag, waarin de waren opgeslagen zijn. Het is voldoende, als binnen in de waren gedurende minstens een uur een temperatuur van 55 tot 6o° C heerscht. Langzame temperatuursverhooging gedurende de behandeling is aan te bevelen, om de beschadigers te prikkelen uit het binnenste der vooriaden te vluchten, waarna zij aan den buitenkant sterven. De behandeling dient in kamers met heete lucht of in bakovens plaats te grijpen. De waren dienen daarbij in een zoo plat en dun mogelijke laag te worden uitgespreid. 0
0
0
Temperaturen, lage. De meeste insecten bezitten tegen vrieskoude een veel grooter weerstandsvermogen dan tegen hitte, al zullen de levensuitingen (voedselopname, copulatie, het leggen van eieren) van de meeste insecten reeds bij een temperatuur van io° C boven het vriespunt tot stilstand komen. Door een temperatuur van min 4,7" C wordt binnen een tijdsbestek van 10 dagen slechts 90 % van de eieren van de meelmot gedood. Jonge rupsen van de meelmot kunnen temperaturen van min 25° C gemakkelijk doorstaan. Lage temperaturen in voorraadkamers zijn dus van voordeel, daar zij de ontwikkeling der beschadigers remmen, maar zij hebben gewoonlijk niet een vernietiging van deze dieren ten gevolge, daar zij bij intredende warmte weer op hun verhaal komen, zich verder ontwikkelen en zich normaal voortplanten. Uitzonderingen zijn bv. de tegen koude weinig weerstandskrachtige rijstklanders, rijstemeelkevers en kakkerlakken. In koelkamers bewaarde pelzen en tapijten zijn, zoolang zij daarin blijven, tegen mottenvraat en vraat van museum- en pelskevers gevrijwaard. Tetrachloorkoolstof, kan gebruikt worden bij het gassen van kleinere ruimten, aangetast met koperkevers en spektorren. Textielwaren, zie wollen stoffen, zijde, kunstzijde, linnen, gordijnen enz. T-gas (werkzaam bestanddeel aethyleenoxyde), zie gassen.
Veeren voor bedvulling-, zie wollen stoffen (motten en kevers). Vellen, zie wollen stoffen (kevers en motten). Vensterplanken en kozijnen, zie huisboktor, klopkevers, wespen. Verstuiven. Door bijzondere apparaten worden onder gebruik van heeten stoom, perslucht of koolzuur, nevels geproduceerd, die op insecten een sterke werking uitoefenende contactvergiften bevatten (gewoonlijk insectenpoeder-extract). De neveldruppeltjes verdeelen zich gelijkmatig in de ruimten en blijven langen tijd in de lucht zweven. Voor menschen en huisdieren zijn zij practisch niet vergiftig en voor waren en huisraad in het algemeen onschadelijk. Het gebruik daarvan kan daarom zonder toestemming van de politie door ieder toegepast worden. Dit verstuiven moet bij gesloten vensters en deuren plaats grijpen. Een dichtplakken van spleten is daarbij niet noodig. Hiervoor zijn aan te bevelen parex, detmolin, sana-tox en atota. Door de verstuiving van deze stoffen worden evenwel niet insecten gedood. Wel worden de vlinders van alle genoemde motsoorten zonder uitzondering gedood, maar niet hun eieren en rupsen, zoodat men deze behandeling eenige malen moet herhalen. Ook het doordringingsvermogen is niet in alle gevallen toereikend om de in reten en spleten verborgen beschadigers te treffen. Voor het dooden van beschadigers in levensmiddelen kan dit procédé niet toegepast worden. Bijzonder goed voldoet verstuiven bij het bestrijden van vliegen, krekels en kakkerlakken. Wegens de benoodigde apparatuur en het gevaar van het maken van fouten bij de toepassing late men in het algemeen de verstuiving van grootere ruimten door vaklieden plaats grijpen.
V
Vergift. Volgens de wet van i Juni 1865, Staatsblad no. 61, regelende de uitoefening van de artsenijbereidkunst, art. 30, mogen behalve door de apothekers en door de geneeskundigen, tot het afleveren van geneesmiddelen bevoegd (apotheekhoudende artsen), de geneesmiddelen, door den Minister van Sociale Zaken, een commissie van deskundigen gehoord, aan te wijzen, niet worden verkocht beneden de hoeveelheid, daarbij voor elk dier geneesmiddelen te bepalen. Krachtens art. 13 van dezelfde wet leveren de apothekers geen vergiftige zelfstandigheden af, dan op het voorschrift van een geneeskundige, of aan apothekers, aan geneeskundigen tot het leveren van geneesmiddelen bevoegd, aan veeartsen, of op schriftelijke en onderteekende aanvraag, met opgave van het doel, waartoe de vergiftige zelfstandigheden dienen moeten, aan andere, doch bij hen bekende personen. De vergiftige zelfstandigheid, niet door een geneeskundige voorgeschreven, wordt afgeleverd in een verzegeld voorwerp, waarop, nevens den naam, het woord vergift duidelijk staat uitgedrukt. Aflevering müg niet worden gedaan, dan op een ter zake van die aflevering gegeven voorschrift, dus niet op zoodanig voorschrift ter zake van een vroegere aflevering.
Vaseline, zie kakkerlakken. Veeren, zie bontmot, diefje, kleerenmot, koperkever, museumkever en pelskever.
De vergiften worden in twee categorieën verdeeld, zulke, die in gesloten vergiftkasten worden bewaard en dezulke, die mits zij duidelijk een
Timit, zie kleerenmot. Tomatenpuree, zie azijnvlieg. Trappenhuis, zie klopkever. Tuinpalen, zie huisboktor, klopkevers. Tuinslak, zie slakken. Typhus, zie kamervlieg.
blauw kruis als kenmerk dragen, desverkiezende buiten de gesloten vergiftkasten mogen worden bewaard, terwijl tot de derde categorie die vergiften behooren, die behalve door apothekers en apotheekhoudende artsen niet verkocht mogen worden beneden de hoeveelheid in de daartoe strekkende lijst voor elk dier middelen bepaald verkocht mogen worden. Volgens de wet van 21 Juli 1928, Staatsblad no. 265, houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten, gewijzigd bij besluit van 30 October 1933, Staatsblad no. 556, wordt in paragraaf 5 ten opzichte van het onschadelijk maken van van besmetting verdacht ongedierte met betrekking tot ratten en muizen gezegd, dat ratten en muizen moeten worden gedood met zwaveligzuur gas, phosphorus, cyaan waterstof of cyaanverbindingen, of andere middelen, in zoover de cyaanverbindingen en de andere middelen in staat zijn ratten en muizen te dooden. § 5A vermeldt dan verder hoe met deze gedoode ratten verder gehandeld dient te worden. In paragraaf 5B wordt met betrekking tot insecten en hun eieren gezegd, dat zij worden gedood met boven 70 C verwarmde lucht, zeepwater van 10 % , cyaanwaterstofgas of cyaanverbindingen, in zoover deze laatste in staat zijn insecten en hun eieren te dooden, petroleum of benzinedamp. 0
Volgens de wet van 6 M e i 1922, Staatsblad no. 72 tot toepassing van middelen voor ontsmettingsof zuiveringsdoeleinden, gewijzigd bij de wet van 29 Juni 1925, Staatsblad no. 308 en de daarbij behoorende bijlagen en de beschikking van den Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken dd. 22 April 1933 betreffende ontsmettings- en zuiveringsmiddelen, Staatscourant no. 79, zijn de hoofden van ontsmettings- en zuiveringsinrichtingen verantwoordelijk voor overtreding der wet van 6 M e i 1922, Staatsblad no. 272 art. 7 door hun personeel in dienst van de inrichting gepleegd, tenzij zij kunnen aantoonen, dat tot de verboden handelingen geen algemeene of bijzondere opdracht is gegeven. Is de inrichting eigendom van een vennootschap, vereeniging, publiekrechtelijk lichaam of publiekrechtelijke instelling, dan rust de in het eerste lid bedoelde verantwoordelijkheid op den directeur, resp. het hoofd van den betrokken dienst. Ten opzichte van de vergiften wordt in de bijlage van 22 April 1933 gezegd: Art. 1. De ontsmettings- of zuiveringsmiddelen, welke slechts met inachtneming van de door den Minister van Sociale Zaken te geven voorschriften mogen worden toegepast, zijn cyaanwaterstof (blauwzuur, Pruisisch zuur) en giftige cyaanverbindingen of stoffen, die giftige cyaanverbindingen kunnen opleveren, zoomede aethyleenoxyde en gasmengsels, waarin aethyleenoxyde aanwezig is. Art. 2. bepaalt, dat met de in vorig artikel genoemde middelen slechts gewerkt mag worden onder deskundige leiding. De Minister van Sociale Zaken kan vorderen, dat hem van de deskundigheid van een persoon, belast met de leiding der werkzaamheden, büjke uit een desbetreffende verklaring, afgegeven door den geneeskundigen inspecteur van de volksgezondheid.
25 Art. 3. Geen andere personen mogen met de in art. 1 van deze beschikking genoemde middelen werken dan zij, die blijkens verklaring van den inspecteur van de volksgezondheid, bedoeld in art. 2, bevonden zijn te beschikken over voldoende theoretische en practische kennis, aangaande de toepassing van die middelen en de voorkoming van de gevaren, aan het gebruik daarvan verbonden, alsmede het verleenen van hulp, indien zich een ongeval heeft voorgedaan. Art. 4. Bij het uitvoeren van een zuivering met de in art. 1 bedoelde middelen mogen Zonder toestemming van den leider geen andere dan de door hem daarvoor aangewezen personen tegenwoordig zijn. De leider draagt zorg, dat hij ten genoegen van den inspecteur van de volksgezondheid kan beschikken over onverwijlde geneeskundige hulp, zoodat deze bij een voorkomend ongeval terstond ten dienste staat, zoomede over het noodige hulppersoneel tot het verleenen van bijstand. De leider geeft aan het onder zijn bevelen werkzame personeel de noodige instructies. De volgende artikelen behelzen voorschriften met betrekking tot het voorradig houden van een voldoende hoeveelheid gasmaskers en van het materiaal ter verleening van hulp bij ongevallen, alsmede met betrekking tot de verdere te nemen voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van het doordringen van de gebruikte gassen naar plaatsen, waar deze schade zouden kunnen doen, zoowel tijdens als na het eigenlijke ontsmetten. Drie dagen voor een bewerking dient van het voornemen daartoe aan den inspecteur van de volksgezondheid met vermelding van de bijzonderheden kennis te worden gegeven. De inspecteur kan deze verbieden of stuiten als aan de noodige voorschriften niet de hand wordt gehouden. Voor nadere bijzonderheden raadplege men de bedoelde wettelijke voorschriften. Vierhoornkever, lijkt op de rijstemeelkever, maar is gewoonlijk iets grooter, 3V2—4V2 lang. K o p van het mannetje aan de zijkanten met naar boven gebogen verbreedingen en aan m
m
De vierhoornkever. Natuurlijke grootte ongeveer 3—4 mm.
den voorrand met twee groote, spits toeloopende, gekromde horens. Larven zeer veel lijkende op die van den rijstemeelkever, 10 mm lang. Ontwikkelingsduur ongeveer jaar. Kevers en larven vreten brood, meel, zemelen, griesmeel, parelgerst, boonen, zetmeel, havervlokken, gerstevlokken, beschuit, rijst, grutjes, maar ook levende en doode insecten. Bestrijding: zie rijstemeelkever. Vijgen, zie cacaomot, slanke graankever, vruchtenkever, gedroogde vruchten-mot. Vilten schoenen ,zie diefje.
26
P L A A T 12.
VLEESCH VLIEGEN.
M e n ziet op de plaat een stuk vleesch met maden en eieren van de groote bromvlieg, rechts onder in den hoek een tonnetjespop. In den benedenhoek links eenige kruipende larven en tonnetjespoppen. Uit een daarvan is een vlieg te voorschijn gekomen, nadat zij het kapje heeft afgestooten. Boven zijn naast elkaar afgebeeld van links naar rechts: de blauwe vleeschvlieg of bromvlieg, de grijze vleeschvlieg of dambordvlieg en de gouden vlieg of Lucilia. Onder de blauwe vleeschvlieg, bij sterker vergrooting, haar larve of made. Natuurlijke grootte van de blauwe vleeschvlieg van 9—13, van de grijze vleeschvlieg of dambordvlieg 6—18, van de gouden vlieg 6—11 mm. Vischmeel, zie kleerenmot, museumkever, pelskever, spektor. Visschen, gedroogde, zie spektor, diefje. Visschen, gekookte, zie mieren. Visschen, gerookte, zie mieren en ratten. Vleesch, gedroogd, zie mijten, kleerenmot, pelskever, spektor. Vleesch, gerookt, zie aaskever, diefje, kaasvlieg, mijten, spektor. Vleeschmeel, zie kleerenmot, mijten, pelskever en spektor. Vleesch, versch, zie mieren, vleeschvlieg, wespen. Vleeschvliegen (PI. 12). Verschillende vliegensoorten leggen op versch vleesch haar eieren of brengen levende larven ter wereld, die zij op het vleesch deponeeren. Ze eten ook gekookte eieren. Het meest bekende voorbeeld daarvan is de blauwe vleeschvlieg of bromvlieg, 9—13 mm lange, sterk behaarde vliegen met roodbruine oogen en donkerblauw, me taal glanzend achterlijf. Het wijfje legt op vleeschwaren of kaas tot 1200 eieren toe, waaruit gewoonlijk nog denzelfden dag ivoorkleurige larven te voorschijn kruipen, die bij ons i n den zomer reeds na een week volwassen zijn en dan een lengte van 12 mm bereikt hebben. Zij verlaten nu het vleesch en veranderen in een of ander schuilhoekje i n roodbruine tonnetjespoppen. Dezelfde levenswijze hebben de staalblauw glanzende of goud-
groene Lucilias en Sarcophaga's of dambordvliegen, die een grijs en zwart gedambord achterlijf bezitten. Bestrijding: op dezelfde wijze als bij de kaasvlieg. Vliegen, tweevleugelige insecten, waarbij alleen het paar voorvleugels volledig gevormd is. De achtervleugels zijn kleine, knotsvormige vliegkolfjes. Monddeelen als steeksnuit ingericht, zooals bij de stalvlieg, of als zuigapparaat met zuigkussentjes. Volledige gedaanteverwisseling. Uit de eieren kruipen pootlooze larven of maden te voorschijn. De verpopping vindt gewoonlijk plaats binnen het verharde en droog geworden vel van het laatste larven-stadium (tonnetjespop). Vliegenvreetlak, zie kamervlieg. Vlierbessen, gedroogde, zie meelmot, gedroogde vruchten-mot. Vloer, zie hout. Vloerspleten, zie museumkever. Vlokken, zie gerstevlokken, havervlokken. Vochtige bewaarplaatsen, zie kelderzoek, schimmelkever, zilvervischje, stofluizen. Voedergraan, zie klander, rijstklander, rijstemeelkever, broodkever, diefje, slanke graankever, korenmot, ratten. Voederkoeken, zie broodkever, rijstemeelkever, cacaomot. Voedermeel, zie meelmot, cacaomot, rijstemeelkever, meelmijt, gedroogde vruchten-mot. Voedingsmiddelen, zie broodkever, diefje,
schimmelkever, vruchtenkever, gedroogde vruchten-mot. Voegen, zie kakkerlakken. Vogelnesten, zie diefje, kleerenmot, museumkever, spektor, enz. Vruchten, zie appelmade, kelderzoeken, oorwormen, slakken, stijfselmotten, wespen, zaadspinmotten. Vruchten, geconserveerde, zie azijnvlieg. Vruchten, gedroogde, zie cacaomot, meelmot, mijten, rijstemeelkever, slanke graankever, gedroogde vruchten-mot. Vruchtenkever, kleine platte, 2—4 mm lange kevers met knotsvormige sprieten, een breed halsschild en aan den achterkant schuin afgesneden dekschilden, die de laatste achterlijfringen onbedekt laten. Eenkleurig bruin of zwart
27 de aarde of in holle boomen, gedeeltelijk ook aan en in huizen, op zolders, enz. De nesten kunnen 3000 tot 10 000 cellen omvatten. In de huizen worden de wespen door hun voorliefde voor zoetigheden, fruit, honig, honigkoek, jams, vruchtensappen, taarten, enz., zeer lastig en haar steek is gevreesd. Ze vallen ook versch vleesch aan. Bestrijding: Verdelgen der nesten. Over vrij buiten hangende nesten 's avonds
De Duitsche wesp (werkster). Natuurlijke grootte ongeveer 12—14 mm.
Do vruchtonkevcr. Natuurlijke grootte ongeveer 3 mm.
met gele vlekjes op de dekschilden. Het wijfje kan meer dan 2000 eieren leggen. Larven geelachtig wit, plat, slank, 6-pootig. Einde van het achterlijf met 4 spits toeloopende uitsteeksels. Ivoorkleurige pop zonder kokon, vrij in voedsel liggende. Het dier voedt zich met gedroogde vruchten en gedroogde zuidvruchten, bv. vijgen, abrikozen, pruimen, rozijnen, bananen, noten, koek. Deze gedroogde vruchten kunnen sterk aangetast worden. Bestrijding: M e n betrachte groote reinheid in de provisiekamers en kelderruimten. Toepassen van hitte van 50—6o° C gedurende 4—6 uur in braad- of bakoven, indien noodig gassen (zie aldaar). Vruchtensappen, zie azijnvlieg, wespen. Vruchtenwijn, zie azijnvlieg. Vulmateriaal van meubelen, zie mijten en stofluizen.
w Wafels, zie gebak. Walnoten, zie appelmade, cacaomot, slanke graankever, meelmot, rijstemeelkever, gedroogde vruchten-mot. Wandbekleeding, zie diefje, stofluis, tapijtmot. Waschgoed, zie kleerenmot, koperkever, zilvervischje. Weefsels, zie koperkever, stofluis. Weeke kaas, zie kaasvlieg. Wespen. De algemeen bekende zwartgeel geteekende wespen zijn sociale, staten vormende insecten, die gemeenschappelijk een nest bouwen. E n wel worden de cellen en het omhulsel daarvan uit papier gevormd, dat de wespen uit gekauwd hout fabriceeren. In het binnenste van het nest bevinden zich de uit loodrecht naast elkaar gerangschikte cellen bestaande raten, waarin de larven zitten. De nesten der wespen bevinden zich gedeeltelijk buiten, i n
een zak heentrekken en met kokend water overgieten. Daarbij een bijenmasker opzetten, dikke handschoenen aantrekken en mouwen zoowel als broekspijpen dichtbinden. U i t rooken der onderaardsche nesten door ingieten van areginal of tetrachloorkoolstof, of met horapatronen. Ophangen van vangflesschen, die met appelwijn, verdund fruitsap of gezoete zuurkoolbrij voor de helft gevuld zijn. Wegvangen met stofzuigers met een bijzonder opzetstuk. Spuiten met flit en andere verstuivingsmiddelen. Wijnmot, kleine vlinder, 4 mm lang, met een spanwijdte der vleugels van 10 mm. Op de langwerpige toegespitste voorvleugels vindt men
De wUnmot. Natuurlijke grootte 4 mm, spanwijdte ongeveer 10 mm.
een V-vormigen band. Vliegtijd van Juli tot October. De witte, 16-pootige, geelkoppige rupsen vreten aan kurken van wijnflesschen. De kruimelige, donkerbruine uitwerpselen vormen 1—2 cm lange trosvormige slierten, die meestal aan de flesschenkurken naar beneden hangen. Bestrijding: Verstuiven, gassen (zie aldaar). Wijnvaten, binten, zie wilgenboktor. Wildbraad, zie vleeschvliegen. Wilgenboktor, kleine, langwerpige, donkerbruine, behaarde, 4V2—6 mm lange kever. Sprieten langer dan het lichaam. De larven vreten onder de schors van loofboomenhout. Schadelijk aan wilgenteenen, wilgenmanden en binten van wijnvaten. M e n doet het beste met de aangetaste vaten te verbranden. Eventueel gassen. Wilgenmanden, zie wilgenboktor.
28 Wollen stoffen, zie bontmot, diefje, kleerenmot, koperkever, museumkever, pelskever, tapijtmot. Woningmijten, zie mijten. Worstwaren, zie diefje, mijten, muizen, ratten, schimmelkever, spektor, gedroogde vruchtenmot. Wortels, gedroogde, zie broodkever, cacaomot, diefje, gedroogde vruchten-mot. Wortels, versche, zie kelderzoeken, meelmijten, slakken.
X
Xylamon, bestrijdingsmiddel voor de Luisboktor, klopkevers en spinthoutkevers, zie ook bij mieren en museumkevers.
z
Zaadkevers, zie erwtenkevers, boonenkever, linzenkever. Zaadmot. Voorvleugels bronskleurig met zwarte vlekjes. Lengte 7—13 mm. Spanwijdte 20 mm. Rupsen 15—20 mm lang, gedrongen en dik, witachtig, sterk glasachtig glanzend met door
Dc zaadmot. Natuurlijke grootte ongeveer 10 mm, spanwijdte ongeveer 20 mm.
de huid heen schemerenden darminhoud en spaarzame beharing. K o p en nekschild groot, glanzend roodbruin. Leven in dichte spinsels. Poppen in stevige kokons. Rups vreet graan, havervlokken, griesmeel, parelgerst, zaden, versche appels, vellen, wollen waren, enz. Bestrijding: zie meelmot. Zaadspinmot. U i t Oost-Azië ingevoerde groote mot. Voorvleugels geelgrijs met ovale zwarte vlek. Lengte 13—21 mm. Spanwijdte der vleu-
De zaadspinmot. Natuurlijke grootte ongeveer 15 mm, spanwijdte ongeveer 25 mm.
gels 20—28 mm. De sterk spinnende rupsen zijn geelachtig wit met geelbruinen kop en donker beborstelde puntvormige wratjes. Volwassen bereiken de rupsen een lengte van 30 mm. Zij vreten allerhande zaad en vruchten, cacaoboonen, graan, rijst, boonen, aardnoten, wal-
noten, hazelnoten, amandelen. Bestrijding: zie gedroogde vruchten-mot. Zacher-effect. Het dooden van insecten door niet giftige, wateronttrekkende poeders (bv. naaki, toe te passen door vaklieden). Zaden, zie broodkever, cacaomot, diefje, rijstemeelkever, stijfselmot, gedroogde vruchten-mot, zaadmot, zaadspinmot. Zangvogelnesten, zie kleerenmot, museumkever. Zee =a juinpreparaten. Ter bestrijding van ratten en muizen, te verkrijgen zonder licentie. Wordt hetzij in den vorm van gebak als brokken of vloeibaar op lokaas neergelegd, bv. een mengsel van zeevisch en zee-ajuin met een weinig anijsolie, dat van te voren door den vleeschmolen is gedraaid en dan gekneed. In plaats van zeevisch kan men ook aardappels en een weinig tarwemeel nemen. Er zijn talrijke praeparaten in den handel, zoo bv. Bafum, Delicia rattenextract, ratopax, rattekal, ratinin, rattentoxine, hora zee-ajuinpraeparaat, ero, enz. Het uitleggen van het aas kan men het beste door vakmenschen (zuiveraars of ambtenaren van den reinigingsdienst) laten verrichten. Zelioskorrels, zelio=pasta, worden gebruikt tot bestrijding van muizen, resp. ratten. De zelio-pasta kan in de rattenvoederkist worden toegediend, vermengd met aardappelbrij, terwijl de zelio-korrels in de muizengaten worden uitgelegd. Zemelen, zie meel en graan. Zetmeel, zie rijstemeelkever, vierhoornkever, zilvervischje. Zilvervischje (suikergast) (PI. 7). Zilvergrijze aan de buikzijde geelachtige, in volwassen staat 7—10 mm lange dieren met lange sprieten, 6 pooten en 3 lange borstels, die achter het lichaamseinde uitsteken. De laiven zijn, wanneer zij uit het ei komen, slechts 2 mm lang en worden in ongeveer een jaar volwassen. De züvervischjes hebben voor hun ontwikkeling vochtigheid, warmte en duisternis noodig. M e n vindt ze daarom bij voorkeur i n keukens, badkamers, waschkeukens, provisiekamers, vochtige vertrekken. Ze vreten meel, griesmeel, parelgort, suiker met voorliefde, ook tapijtenstijfsel en kunnen aan tapijten en papieren stoffen, boekbanden, etiketten, schilderijen, alsmede aan gesteven waschgoed en gordijnen, aan pelzen, wollen stoffen, zijde, kunstzijde en leer geweldige schade toebrengen. Bestrijding: goed droog houden en luchten van de kamers; dicht stoppen van reten en spleten. Instuiven met goed insectenpoeder, bestuiven. Zoetigheden, zie mieren, wespen. Zoldervloer, zie wespen. Zoutvlieg, zie kaasvlieg. Zuidvruchten, gedroogde, zie cacaomot, slanke graankever, meelmot, vruchtenkever, gedroogde vruchten-mot, zaadspinmot. Zwavelen, vroeger veel toegepast tegen allerlei insecten, wordt thans minder toegepast, daar het ontstane zwaveligzuur allerlei stoffen en metalen aantast, en wij over betere middelen beschikken, vooral voor het ontsmetten van groote ruimten.
N.V. DRUKKERIJ SALLAND