NEDERLANDS JURISTENBLAD
MISBRUIK VAN DE WOB DOOR VEELOPVRAGERS ž De ‘combizitting’ jeugdzaken: haken en ogen
ž Schrappen verbod godslastering: van de regen in de drup?
ž Uitleg van overeenkomsten P. 166-246 JAARGANG 89 24 JANUARI 2014
10304655
3
Benoemingsprocedure
De Hoge Raad der Nederlanden behandelt als hoogste nationale rechter beroepen in cassatie op de gebieden van het burgerlijk recht, het strafrecht en het belastingrecht. De cassatierechtspraak onderscheidt zich van de feitenrechtspraak doordat zij in het bijzonder is gericht op het dienen van de belangen van rechtseenheid en rechtsontwikkeling. Bij de Hoge Raad ontstaan met enige regelmaat vacatures door het vertrek van leden. De Hoge Raad stelt het in verband met de vervulling daarvan op prijs te kunnen beschikken over blijken van belangstelling van personen die voor een aanbeveling in aanmerking willen komen tot
Raadsheer in de Hoge Raad v/m Ook wordt de Hoge Raad graag door derden geattendeerd op personen die geschikt worden geacht om voor een benoeming te worden aanbevolen.
De leden van de Hoge Raad worden voor het leven benoemd bij Koninklijk Besluit. Zij worden benoemd uit een bindende voordracht van drie personen, opgemaakt door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Daaraan voorafgaand zendt de Hoge Raad aan deTweede Kamer een aanbevelingslijst van zes kandidaten.
Benoemingsvoorwaarden Voor een benoeming tot raadsheer geldt een aantal wettelijke vereisten. Daarnaast heeft de Hoge Raad een profiel vastgesteld waarin een raadsheer dient te passen. Ook is een profiel vastgesteld voor de samenstelling van de onderscheiden kamers. De profielen en overige informatie zijn te vinden op www.hogeraad.nl onder: ‘Over de Hoge Raad’ en dan doorklikken naar ‘Organisatie’ en ‘Werving en selectie raadsheren’.
Reacties Reacties worden graag binnen drie weken na het verschijnen van de publicatie tegemoetgezien. U kunt deze richten aan: Mr. G.J.M. Corstens President van de Hoge Raad der Nederlanden Postbus 20303 2500 EH Den Haag. Op de enveloppe vermeldt u ‘persoonlijk en vertrouwelijk’. Uw gegevens worden vertrouwelijk behandeld. Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot de griffier van de Hoge Raad, mr. J. Storm, telefoonnummer 070 – 361 12 36.
De Hoge Raad der Nederlanden is als hoogste rechterlijke instantie in Nederland belast met de cassatierechtspraak op het gebied van het civiele recht, het strafrecht en het belastingrecht. De Hoge Raad is ook belast met een aantal bijzondere taken dat hem bij de wet is opgedragen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft als belangrijkste taak het geven van een onafhankelijk advies (‘conclusie’) aan de Hoge Raad hoe te oordelen in een aanhangig cassatieberoep. De directeur bedrijfsvoering is verantwoordelijk voor de (juridisch-) wetenschappelijke, administratieve en facilitaire ondersteuning aan de Hoge Raad en aan de procureur-generaal en het parket.
Wetenschappelijk medewerker(s) sectie straf v/m 36 uur per week
Functie-inhoud U verleent bijstand bij het voorbereiden en opstellen van concept-uitspraken of concept-conclusies voor de Strafkamer van de Hoge Raad respectievelijk het daaraan verbonden Parket, door onder meer het verzamelen van wetenschappelijke documentatie en het verrichten van literatuur-, jurisprudentie-, wetsgeschiedenis- en dossieronderzoek. U stelt nota's op over problemen die zich bij de behandeling van het cassatieberoep voordoen en bespreekt deze met de advocaat-generaal of raadsheer voor wie u werkt.
Functie-eisen U heeft een voltooide opleiding Nederlands Recht en beschikt over een grondige kennis van en inzicht in het strafrecht. Publicaties, bij voorkeur op het gebied van strafrecht,
strekken tot aanbeveling. Relevante praktijkervaring is gewenst.
Bijzonderheden Het betreft een functie voor een periode van 5 á 6 jaar. Na deze periode wordt u geacht een vervolgstap te zetten in uw loopbaan. Veel voormalige leden van het wetenschappelijk bureau zijn nu rechter; anderen gingen naar universiteiten, departementen, de advocatuur, de belastingadviespraktijk en het bedrijfsleven. Bij zes jaar relevante juridische werkervaring (waarvan ten minste één jaar bij de Hoge Raad) en goed functioneren kunt u, benoemd worden tot gerechtsauditeur.
Salaris Salariëring vindt plaats aan de hand van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. Afhankelijk van het aantal jaar werkervaring, kennis en opleiding zal inschaling plaatsvinden in schaal 11 met een maximumsalaris van € 4.380,72 bruto per maand bij een volledige werkweek, exclusief 8% vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Bij benoeming tot gerechtsauditeur gaat u over naar salariscategorie 11 voor rechterlijke ambtenaren (± ambtelijke schaal 12).Tevens
biedt de Hoge Raad der Nederlanden goede secundaire arbeidsvoorwaarden zoals betaald ouderschapsverlof, vervoersplan en de mogelijkheid om een deel van uw arbeidsvoorwaarden zelf samen te stellen (IKAP).
Informatie Inlichtingen over de functie kunnen worden ingewonnen bij mevrouw mr. W. A. van Kouwen, telefoonnummer 070-361 1103 of de heer mr. T. Bertens, telefoonnummer 070-361 1125 (medewerkers wetenschappelijk bureau) en/of mevrouw A.Y.H. Hijstek, telefoonnummer 070-361 13 92 (adviseur bedrijfsvoering P&O). Voor informatie over de Hoge Raad, het parket en het wetenschappelijk bureau kunt u ook terecht op de website www.hogeraad.nl.
Sollicitatie Belangstellenden kunnen hun schriftelijke sollicitaties, inclusief curriculum vitae en cijferlijst, tot en met 27 februari 2014 sturen naar de Hoge Raad der Nederlanden, t.a.v. de stafunit P&O, onder vermelding van vacature wb straf, Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.
Inhoud
169
Prof. mr. T. Barkhuysen Herijking van waarborgen bij bestuurlijke sancties
Wetenschap 137
170
Mr. F.S. Bakker Misbruik van de Wet openbaarheid van bestuur Hoe de rechter dit kan aanpakken
Focus 138
178
Mr. K.E. Hepping B.C. Volkers MSc LLM Horen, zwijgen en spreken op de combizitting
Focus 139
185
Dr. J.G. Vrielink Godslastering Van de (nimmer vallende) regen in de (doorwekende) drup?
Opinie 140
189
Mr. W.J.M. van Tongeren Uitleg?
Rubrieken 141-168 Rechtspraak 169 Boeken 170-183 Tijdschriften 184-188 Wetgeving 189-193 Nieuws 194 Universitair nieuws 195 Personalia 196 Agenda
191 217 218 232 240 243 245 245
WAAROM zou de rechter MISBRUIK VAN DE WOB DOOR VEELOPVRAGERS
€ 50 KRITISCHER
ž De ‘combizitting’ jeugdzaken: haken en ogen
ž Schrappen verbod godslastering:
TOETSEN dan een last
van de regen in de drup?
ž Uitleg van overeenkomsten P. 166-246 JAARGANG 89 24 JANUARI 2014
3
onder dwangsom van €100.000 per overtreding of de intrekking van een VERGUNNING? Pagina 169
Het is WENSELIJK vanuit de PRAKTIJK en JURIDISCH niet onjuist dat ook de BESTUURSRECHTER TOEPASSING gaat geven aan het leerstuk MISBRUIK VAN Pagina 176 RECHT Wij PLEITEN voor een DUIDELIJKE behandelstructuur op ZITTING waarbij zaken AFZONDERLIJK van elkaar behandeld worden en de AANWEZIGHEID van een RAADSMAN wanneer het een COMBIZITTING betreft
Pagina 184 Een strafbaarstelling van BELEDIGING VAN RELIGIES zou ons nog VERDER van HUIS brengen dan het VERBOD OP GODSLASTERING
Pagina 188 ZES WEKEN na het ontvangen van de FACTUUR moet de DADER BETALEN Omslag: © Shutterstock
NEDERLANDS JURISTENBLAD
een bestuurlijke boete van
10304655
Vooraf 136
Pagina 241
De VRAAG die zich opdringt als partijen GEEN bedoeling hebben gehad met een bepaling in een stuk waaronder hun HANDTEKENING staat is óf UITLEG van een bedoeling in geval van een GESCHIL een GOEDE BASIS is voor een Pagina 190 beslissing
ONJUIST IS de opvatting dat ‘om tot een bewezenverklaring van MEDEPLEGEN te kunnen komen in een situatie waarin NIET VASTSTAAT wie de bestuurder is geweest, (...) VEREIST IS dat de ROLLEN van de bestuurder en de bijrijder volstrekt INWISSELBAAR zijn’
Pagina 204
Het grootste RISICO is dat SLACHTOFFERS die van het ADVIESRECHT gebruik gaan maken zich op de ZITTING OPNIEUW slachtoffer zullen voelen, maar nu slachtoffer van de gang van zaken TIJDENS HET PROCES
Pagina 242 Pagina 000
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht,
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Willem J. Witteveen, staatsrecht
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Vooraf
136
Herijking van waarborgen bij bestuurlijke sancties
3
De opmars van zonder tussenkomst van de rechter opgelegde bestuurlijke sancties lijkt niet te stuiten. Daarbij gaat het enerzijds om bestraffende – leedtoevoegende – sancties waarbij vooral moet worden gedacht aan de bestuurlijke boete. Anderzijds gaat het om reparatoire – niet bestraffende – sancties die zijn gericht op het herstel van een rechtmatige toestand. Dit betreft onder meer de last onder dwangsom, de last onder bestuursdwang en de intrekking van een begunstigende beschikking als een subsidie. Niet alleen is het toepassingsbereik van dergelijke sancties enorm vergroot: op een groot aantal terreinen van ons recht zijn dergelijke sancties inmiddels ingevoerd, al dan niet ter ontlasting van de strafrechtelijke keten. Ook de zwaarte van deze sancties is de afgelopen periode fors toegenomen en overtreft in sommige gevallen zelfs de strafrechtelijke maxima. Boetes en dwangsommen van vele tienduizenden euro’s zijn geen uitzondering. Bovendien mag een fenomeen als ketenaansprakelijkheid zich in een groeiende populariteit verheugen. Zo kunnen onder de Wet arbeid vreemdelingen zowel opdrachtgevers, aannemers als onderaannemers boetes opgelegd krijgen bij inzet van illegale arbeidskrachten onderaan de keten bij de onderaannemer. Tel daarbij op dat er tegenwoordig ook stevig wordt ingezet op daadwerkelijke handhaving van rechtsnormen en het is geen verrassing dat onze voormalige Nationale ombudsman, Alex Brenninkmeijer, onlangs sprak over het opdoemende spookbeeld van een ‘sanctiestaat’ (Staatscourant 2013, 51/52, p. 8). Hoe deze ontwikkeling te beoordelen staat hier niet centraal, maar wel de vraag naar de waarborgen die gelden bij de toepassing van bestuurlijke sancties en met name of daarbij een goede balans is gevonden. Is er ten aanzien van de toepassing van bestuurlijke sancties sprake van een gebalanceerd systeem van rechtsbescherming? Waar het betreft de vormgeving van deze waarborgen c.q. rechtsbescherming valt op dat daarbij het onderscheid tussen bestraffende en niet-bestraffende sancties een doorslaggevende rol speelt. Is sprake van een bestraffende sanctie en daarmee van een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 EVRM, dan geldt een uitgebreid waarborgenpakket. Zo dient in dat verband de feitenvaststelling intensief getoetst te worden en moet de rechter in het kader van de evenredigheidstoets kritisch nagaan of de sanctie niet te zwaar is. Is evenwel sprake van een niet-bestraffende sanctie dan is de rechter een stuk minder streng ten aanzien van de feitenvaststelling, hetgeen ook geldt voor de evenredigheid van de sanctie. Daarin grijpt de rechter op basis van een marginale toets alleen in wanneer het bestuur in redelijkheid niet tot een sanctie van een bepaalde zwaarte heeft kunnen komen. In algemene zin kan worden ingestemd met het aldus vormgegeven stelsel van rechtswaarborgen, maar aan de randen daarvan doen zich problemen voor. Zo impliceert het stelsel dat ook bij lichte bestuurlijke boetes de geschetste zware waarborgen gelden. En omgekeerd geldt dat bij zware niet-bestraffende sancties alleen de eveneens
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
geschetste meer beperkte rechtsbescherming van toepassing is. Dat roept vragen op. Waarom zou de rechter een bestuurlijke boete van € 50 kritischer toetsen dan een last onder dwangsom van € 100.000 per overtreding of de intrekking van een vergunning om een miljoenenbedrijf te exploiteren op grond van Bibob-onderzoek? Is daarmee geen sprake van een onbalans waar het betreft de toepasselijke waarborgen? En is het criterium van het al dan niet bestraffend zijn van een sanctie wel in alle gevallen geschikt om het vereiste niveau van rechtsbescherming te bepalen? De vraag stellen is haar beantwoorden. Het is daarom zaak dat er een herijking gaat plaatsvinden van het stelsel van rechtswaarborgen. De vraag of een sanctie al dan niet bestraffend is, zou daarbij niet meer doorslaggevend moeten zijn. Ook de zwaarte van de sanctie zou een serieuze rol moeten gaan spelen. Naarmate een sanctie zwaarder ingrijpt in de (eigendomsrechtelijk beschermde) belangen van betrokkene zou de rechter kritischer moeten toetsen en zouden er meer rechtswaarborgen van toepassing moeten zijn. Aldus zou er bij een lichte bestuurlijke boete sprake kunnen zijn van een beperktere set rechtswaarborgen dan bij een hoge last onder dwangsom of de intrekking van een miljoenensubsidie. Daarmee kan recht gedaan worden aan de belangen van degene die de sanctie opgelegd krijgt en is er tegelijkertijd oog voor de belangen van de staatskas in die zin dat bij lichtere sancties geen kostbaardere zware waarborgen hoeven te worden toegepast. Aanzetten voor een dergelijke benadering zijn te vinden in de jurisprudentie. Zo heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Jussila geoordeeld dat bij lichtere bestuurlijke boetes niet alle strafrechtelijke waarborgen van artikel 6 EVRM ten volle hoeven te worden gerespecteerd (uitspraak van 23 november 2006, ECLI:NL:XX:2006:AZ9064). En de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft onlangs de ongeldigverklaring van een rijbewijs als ook de verplichting om aan een alcoholslotprogramma (ASP) deel te nemen, aangemerkt als een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 EVRM, met name vanwege de zware gevolgen daarvan voor de betrokkene in kwestie. Als gevolg daarvan werden de strengere strafrechtelijke waarborgen van deze bepaling daarop van toepassing (uitspraak van 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1643). Die zelfde Afdeling kiest er voorts in Bibob-zaken soms voor om, ondanks het naar haar mening ontbrekende strafrechtelijke (‘criminal charge’) karakter daarvan, de feitenvaststelling kritischer te toetsen dan normaal vanwege de op het spel staande belangen (zie bijvoorbeeld een uitspraak van 25 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW3870). Deze aanzetten in de jurisprudentie verdienen navolging en verdieping. Daarbij staat de legitimiteit van ons sanctiestelsel op het spel. Sanctiestaat of geen sanctiestaat: alleen een qua rechtswaarborgen gebalanceerd stelsel zal toekomstbestendig blijken. Tom Barkhuysen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
169
137
Wetenschap
Misbruik van de Wet openbaarheid van bestuur Hoe de rechter dit kan aanpakken Floor Bakker1
Bestuursorganen worstelen met de inmiddels beruchte ‘veelopvragers’: indieners van WOB-verzoeken die erop mikken het bestuursorgaan te overvoeren met verzoeken, die daardoor te laat behandeld worden waarna de indiener de dwangsom uit de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen op kan strijken. Er zijn twee wetsvoorstellen in omloop om (onder meer) een eind aan deze praktijken te maken. Maar de bestuursrechter kan de geplaagde bestuursorganen nu al uit de brand helpen. Het instrumentarium daartoe is voorhanden in het civiele recht. Waarom zou ‘misbruik van recht’ niet ook in het bestuursrecht toegepast kunnen worden?
1. Inleiding Al enige tijd duiken er berichten op dat sommige burgers misbruik maken van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB), al dan niet in combinatie met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Wet dwangsom). Media berichten regelmatig over ‘veelverzoekers’,2 personen die enorm grote aantallen WOB-verzoeken indienen met als enige doel het bestuursorgaan lastig te vallen of een dwangsom op te strijken.3 Ook andere manieren om gemakkelijk geld te verdienen met deze regeling zijn in trek: WOB-verzoeken worden ingediend verborgen in een andere brief, of zonder het juiste referentienummer te vermelden, zodat de kans wordt vergroot dat het bestuursorgaan te laat op het verzoek reageert.4 Bestuursorganen zijn veel tijd en geld kwijt met het reageren op deze verzoeken. Zij moeten soms zelfs extra mankracht vrijmaken om tijdig te reageren op de grote aantallen WOB-verzoeken die er door één persoon worden gedaan en de procedures die daarop volgen. Zo stelde de gemeente Dordrecht € 400 000 per jaar kwijt te zijn doordat zij verplicht was te reageren op verzoeken en bezwaarschriften van één veelverzoeker.5 Reageren bestuursorganen alsnog niet op tijd
Niet de wetgever, maar de rechter heeft als taak de rechtvaardigheid in ieder concreet geval te bevorderen 170
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
op een WOB-verzoek, dan verbeuren zij op basis van de Wet dwangsom een dwangsom.6 De bestuursrechter verbindt in principe geen consequenties aan zulke praktijken. Hij past de wettelijke regeling toe, op basis waarvan de burger simpelweg recht heeft op behandeling van zijn WOB-verzoek en een eventuele dwangsom.7 Wel gaan in de politiek8 en in de wetenschap9 steeds meer geluiden op om het misbruik tegen te gaan. Ook in het voorstel voor een nieuwe WOB dat kamerlid Peters in juli 2012 aanhangig maakte, staat een regeling die het bestuursorganen mogelijk maakt ‘misbruikelijke’ verzoeken af te wijzen. Los daarvan publiceerde het Ministerie van Binnenlandse Zaken (ook) in juli 2012 ter consultatie een voorontwerp voor een wijziging van WOB, waarin onder andere een regeling wordt ingevoerd op basis waarvan bestuursorganen kennelijk onredelijke verzoeken niet in behandeling hoeven nemen.10 De behandeling van deze voorstellen duurt echter al lang,11 ondanks het feit dat de heersende opvatting in de literatuur lijkt te zijn dat er een wetswijziging nodig is om het probleem van misbruik van de regeling op te lossen.12 In deze bijdrage betoog ik dat een wetswijziging niet nodig is om het misbruik van WOB (jo. de Wet dwangsom) op te lossen. Niet de wetgever, maar de rechter heeft als taak de rechtvaardigheid in ieder concreet geval te bevorderen.13 Het is niet juist iedere misstand in de praktijk bij de wetgever neer te leggen. Het gaat in zaken van veelverzoekers om uitzonderlijke gevallen. De wetgever heeft als taak te voorzien in een algemene regeling die ziet op de ‘normale gevallen’; het is niet zijn taak voor
ieder (uitzonderlijk) praktijkgeval een oplossing in de wet neer te leggen. Dat zou de wetgever buitensporig veel tijd en inspanning kosten, en wetten te lang maken. In bepaalde gevallen is het daarom wenselijk dat de rechter de wettelijke regeling geschreven voor ‘normale gevallen’ niet toepast.14 Rechters in verschillende rechtsgebieden hebben aanvaard dat zij in uitzonderingsgevallen de wet buiten toepassing kunnen laten. Zo kent het bestuursrecht het Harmonisatiewetarrest, waar de Hoge Raad bepaalde dat de rechter een wet in formele zin buiten toepassing mag laten wanneer toepassing in verband met niet in de wet verdisconteerde omstandigheden in strijd zou zijn met een fundamenteel rechtsbeginsel.15 In het belastingrecht zijn er de Doorbraakarresten, waarin de Hoge Raad ten voordele van de belastingplichtige bepaalde ‘dat onder omstandigheden strikte toepassing van de wet, waaruit de belastingschuld rechtstreeks voortvloeit, in die mate in strijd kan komen met een of meer beginselen van behoorlijk bestuur, dat die toepassing achterwege dient te blijven’.16 In het nadeel van de belastingplichtige heeft de Hoge Raad het leerstuk fraus legis aanvaard. Fraus legis houdt in dat een rechtshandeling van een belastingplichtige die in strijd is met het doel van de belastingwet buiten beschouwing wordt gelaten. De wet wordt toegepast alsof de rechtshandeling niet heeft plaatsgevonden, omdat de belastingplichtige zijn recht niet op deze manier had mogen uitoefenen.17 De strafrechter wees het Veeartsarrest en oordeelde dat een strafbepaling niet toegepast mocht worden omdat de (niet in de wet neergelegde) materiële wederrechtelijk-
heid ontbrak, met het gevolg dat een verdachte niet veroordeeld werd voor een gedraging die weliswaar alle bestanddelen van een strafbaar feit vervulde, maar juist het doel van de geschonden bepaling behartigde.18 In het privaatrecht kwam in de jurisprudentie het leerstuk van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid tot ontwikkeling.19 En in artikel 3:13 BW is het leerstuk misbruik van bevoegdheid20 gecodificeerd: iemand die aan de wet een bevoegdheid ontleent, kan deze niet inroepen voor zover hij haar misbruikt. In deze bijdrage bespreek ik de vraag hoe bestuursorganen en de bestuursrechter omgaan met misbruik van bevoegdheden ontleend aan WOB (jo. de Wet dwangsom), en ga ik in op de vraag of er een manier is waarop zij daarmee beter kunnen omgaan. Ik stel (in algemene zin) dat de rechter de mogelijkheid en misschien zelfs de taak heeft de problematiek van het misbruik dat veelverzoekers maken van WOB op te lossen. De rechter dient zich niet strikt aan de bestuursrechtelijke wet te houden wanneer uitzonderlijke omstandigheden in een concreet geval maken dat toepassing van de regels die zijn opgesteld voor ‘normale gevallen’ geen redelijke uitspraak oplevert. Daarbij betoog ik (in het bijzonder) dat de rechter de regels voor ‘normale gevallen’ buiten toepassing kan laten door toepassing te geven aan het voornoemde leerstuk misbruik van bevoegdheid (art. 3:13 BW). Anders dan in verschillende andere artikelen en annotaties over dit onderwerp en in sommige rechterlijke uitspraken maak ik in deze bijdrage een duidelijk onderscheid tussen misbruik van recht in de bestuurlijke fase
Auteur
van de informatie voor eenieder. Het mag
daadwerkelijk indienen van een wetsvoor-
13. Vanzelfsprekend dient iedere rechterlijke
1. Mr. F.S. Bakker is promovenda/docente
niet gaan om louter een vraag om informa-
stel (Kamerstukken II, 33 328, nr. 5). De
uitspraak ook dogmatisch juist te zijn.
bij de sectie Algemene rechtswetenschap
tie (ABRvS 27 november 2013,
Raad van State heeft over het voorstel van
14. Zie hierover al Aristoteles, Ethica Nico-
van de Radboud Universiteit. Zij doet onder-
ECLI:NL:RVS:2013:2138 en
Peters een negatief advies uitgebracht
machea, V, 10, par. 3-6, 1137b. Vertaling
zoek naar het buiten toepassing laten van de
ECLI:NL:RVS:2013:2136, ABRvS 4 decem-
(Daalder 2013, p. 660, onder verwijzing
A.S. Hartkamp, ‘Aristoteles en de beperken-
wet door de rechter in bijzondere gevallen
ber 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2218).
naar Advies W04.12.0249/I). Het is niet
de werking van redelijkheid en billijkheid’,
en geeft onderwijs in de vakken Inleiding tot
5. Rb. Rotterdam 21 maart 2013,
bekend wanneer de Kamers gaan beslissen
in: R. Feenstra e.a. (red.), Collatio Iuris
de rechtswetenschap en Academische vaar-
ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905, r.o. 3.2; zie
over dit voorstel.
Romani. Études dédiées à Hans Ankum à
digheden. Zij dankt prof. mr. R.J.B. Schut-
uitgebreid par. 2.2.
12. Zie bijv. de annotatie van C.N. van der
l’occasion de son 65e anniversaire, Amster-
gens en mr. B. Assink voor hun commentaar
6. Zie bijv. Rb. Oost-Brabant 26 april 2013,
Sluis bij Rb. Rotterdam 21 maart 2013, Gst.
dam: J.C. Gieben 1995, p. 132, 133.
op eerdere versies van dit artikel.
ECLI:NL:RBOBR:2013:CA3250 en Rb. Rot-
2013/86 en Rb. Oost-Brabant 26 april
15. Opgemerkt moet worden dat het arrest
terdam 21 maart 2013,
2013, Gst. 2013/87; de annotatie van J.
door de civiele rechter is gewezen. HR 14
Noten
ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905.
Poppema en M.C.T.M. Sonderegger bij Rb.
april 1989, NJ 1989/469 m.nt. M. van der
2. De term is ontleend aan L.J.A. Damen,
7. Zie bijv. Rb. Oost-Brabant 26 april 2013,
Oost-Brabant 26 april 2013, JB 2013/179;
Scheltema, r.o. 3.9.
annotatie bij Rb. Rotterdam 21 maart 2013,
ECLI:NL:RBOBR:2013:CA3250.
T.A. Willems-Dijkstra & D.T. van der Leek,
16. HR 12 april 1978, AB 1979/262 m.nt.
ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905, AA 2013, p.
8. Zie bijv. A. Bhikhie, ‘Plasterk: nog dit jaar
‘Misbruik van (proces)recht in het bestuurs-
F.H. van der Burg.
681-685.
einde aan misbruik Wob’, 21 augustus
recht’, NTB 2013/7; Daalder 2013, p. 661.
17. Zie H.J. Hofstra en R.E.C.M. Niessen,
3. Zie bijv. ‘Gemeenten kopen WOB-ver-
2013 (www.volkskrant.nl).
Uitzondering is Damen, die pleit voor terug-
Inleiding tot het Nederlands belastingrecht,
zoeken af’, de Volkskrant 23 augustus
9. Zie de annotaties en de artikelen die
houdendheid met nieuwe wetgeving,
Deventer: Kluwer 2010, p. 193-195.
2013; ‘Wet openbaarheid bestuur moet
hieronder aan de orde komen.
omdat hij het probleem ‘nog niet groot en
18. Of eigenlijk: de Veeartsarresten, HR 27
snel aangepast worden’, Trouw 29 augustus
10. Respectievelijk Kamerstukken II,
ernstig genoeg’ acht en het voldoende acht
juni 1932, NJ 1933, p. 60 en HR 29 februa-
2013, p. 3.
33 328, nr. 5 en www.internetconsultatie.
dat bestuursorganen een kort geding kun-
ri 1933, NJ 1933, p. 918 m.nt. Taverne.
4. Zie bijv. de hiervoor genoemde berichten
nl/wetaanpassingwob. Zie hierover E.J.
nen instellen tegen veelverzoekers (L.J.A.
19. In het nieuwe BW gecodificeerd in
in de media en de feiten in Rb. Oost-Bra-
Daalder, ‘Toegang tot overheidsinformatie
Damen, AA 2013, p. 681-685). Hierover
(o.a.) art. 6:2 lid 2 en 6:248 lid 2. Zie bijv.
bant 26 april 2013,
in beweging’, AA 2013, p. 658-661.
moet opgemerkt worden dat het niet nodig
Asser/Hartkamp en Sieburgh 6-III* (2010),
ECLI:NL:RBOBR:2013:CA3250 (r.o. 1.2,
11. Zo schreef de Minister van Binnenland-
zou moeten zijn dat de bestuursorganen
nr. 398, 410-435.
1.4). De Afdeling lijkt sinds kort overigens
se Zaken en Koninkrijksrelaties op 15
naar de civiele rechter stappen om een (wel
20. Oftewel misbruik van recht; beide
wel te eisen dat de WOB 1992 uitdrukkelijk
augustus 2013 nog dat hij de behandeling
degelijk groot, gezien de voorliggende
begrippen worden hier door elkaar
wordt genoemd in een ingediend verzoek
van het voorstel van Peters wil afwachten
zaken) probleem met bestuursrechtelijk
gebruikt.
en dat wordt verzocht om openbaarmaking
voordat hij zelf eventueel overgaat tot het
karakter op te lossen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
171
Wetenschap
(de beoordeling van een WOB-verzoek door een bestuursorgaan, par. 2), en misbruik van recht in de rechterlijke fase (de behandeling van een beroepschrift door de rechter, par. 3).21
2. De bestuurlijke fase Mag een bestuursorgaan bepaalde verzoeken buiten behandeling laten, bijvoorbeeld wanneer een veelverzoeker enorme aantallen verzoeken indient? De bestuursrechter (2.1) oordeelt hierover anders dan de civiele rechter (2.2), die het leerstuk misbruik van recht (2.3) toepast. Nu gesteld kan worden dat er in zaken van veelverzoekers sprake is van misbruik van de WOB (2.4), is het ondanks mogelijke bezwaren (2.5, 2.6) wenselijk vanuit het oogpunt van de praktijk van overbelaste bestuursorganen én juridisch mogelijk dat de bestuursrechter de bestuursrechtelijke regeling buiten toepassing laat en de lijn van de civiele rechter gaat volgen. 2.1 De bestuursrechter Een man diende verspreid over een langere periode een grote hoeveelheid WOB-verzoeken en daaraan gekoppelde bezwaarschriften in bij de directeur van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM, die een door de
172
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
Minister van Veiligheid en Justitie gemandateerde bevoegdheid heeft tot het nemen van beslissingen). Door de grote hoeveelheid verzoeken kon het bestuursorgaan deze niet meer op tijd afdoen en maakte de man aanspraak op dwangsommen. Volgens het bestuursorgaan was sprake van ‘ontwrichtend gedrag’ van de man. Hij diende bijvoorbeeld ten aanzien van één beschikking 26 aparte WOB-verzoeken in, die hij onnodig vaag formuleerde. Ook deed hij een aantal bijna identieke WOB-verzoeken op dezelfde dag.22 De Rechtbank Oost-Brabant oordeelde dat bestuursorganen WOB-verzoeken zelfs in dergelijke extreme gevallen niet buiten behandeling mogen laten. De WOB en de Awb bieden hiertoe immers niet de mogelijkheid. De rechtbank stelde dat in het midden kon blijven of de man misbruik had gemaakt van de rechten die hem op basis van de WOB en de Wet dwangsom toekwamen. Zelfs een persoon die misbruik maakt van zijn recht een dwangsom te eisen, heeft namelijk recht op deze dwangsom, nu er geen wettelijke regeling bestaat die anders voorschrijft.23 Hiermee oordeelde de rechtbank in lijn met de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).24 De CRvB bepaalde dat een bestuursorgaan aanvragen alleen dan niet in behandeling hoeft te nemen wanneer er sprake is van een geval als in art. 4:5 Awb: indien de aanvrager niet
De veelverzoeker viel de gemeente al jaren lastig met een extreme hoeveelheid WOB-verzoeken, andere verzoeken, bezwaarschriften en ander schrijven (in 2012: 791 bezwaarschriften, 467 WOB-verzoeken en 41 handhavingsverzoeken. Er liepen op het moment van de uitspraak 2.247 procedures tussen de man en de gemeente) heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking. Volgens de CRvB verzet het wettelijke stelsel zich tegen het buiten behandeling laten van een aanvraag in andere gevallen.25 De bestuursrechter past dus strikt de WOB en de Awb toe, ook in uitzonderlijke zaken waarin een dergelijke strikte toepassing voor bestuursorganen in de praktijk zeer onwenselijk uitpakt. 2.2 De civiele rechter Er is een civielrechtelijke uitspraak waarin anders wordt geoordeeld. De voorzieningenrechter van Rechtbank Rotterdam26 wees in een civielrechtelijk kort geding tegen een veelverzoeker een vordering toe van de gemeente Dordrecht. De veelverzoeker viel de gemeente al jaren lastig met een extreme hoeveelheid WOB-verzoeken, andere verzoeken, bezwaarschriften en ander schrijven (in 2012: 791 bezwaarschriften, 467 WOB-verzoeken en 41 handhavingsverzoeken. Er liepen op het moment van de uitspraak 2.247 procedures tussen de man en de gemeente).27 De man wilde met zijn correspondentie het ambtelijk apparaat onevenredig belasten, en handelde (in eigen woorden) ‘om te zieken’. Hij dreigde honderden nieuwe procedures aan te spannen naar aanleiding van het besluit van de gemeente dat zijn panden executoriaal verkocht zouden worden. De gemeente ondervond groot financieel nadeel doordat zij moest reageren op al deze verzoeken en bezwaarschriften.28 De rechtbank legde de man een verbod onder dwangsom op om gedurende twee jaar vaker dan tien keer per maand brieven, faxen of e-mails tot de gemeente te richten.29 Reden hiervoor was volgens de rechtbank het feit dat deze persoon misbruik maakte van zijn bevoegdheid. De rechtbank beriep zich op art. 3:13 jo. 3:15 BW. Deze pri-
vaatrechtelijke bepalingen gelden volgens de rechtbank ook tussen de burger en de overheid. Hoewel de burger de nodige ruimte heeft ten opzichte van de overheid, is deze ruimte niet onbegrensd, en was de grens in deze zaak overschreden.30 2.3 Artikel 3:13 BW Deze civiele rechter paste dus art. 3:13 BW toe, waarin het in de privaatrechtelijke jurisprudentie ontwikkelde leerstuk misbruik van recht is gecodificeerd.31 Volgens dit leerstuk kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt deze niet uitoefenen voor zover hij deze misbruikt. Hoofdregel is dat iemand zijn recht mag uitoefenen, simpelweg omdat dit recht hem toekomt; deze uitoefening mag echter niet zo ver gaan dat zij niet meer redelijk is. Schrage geeft hierbij als richtlijn dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid wanneer ‘geen weldenkend mens in redelijkheid tot de uitoefening van de bevoegdheid kan komen’.32 In art. 3:13 lid 2 BW zijn enkele omstandigheden vastgelegd waaronder sprake kan zijn van misbruik van bevoegdheid. De opsomming is niet limitatief.33 Er is onder andere sprake van misbruik van bevoegdheid 1. wanneer de bevoegdheid wordt uitgeoefend met geen ander doel dan een ander te schaden, 2. wanneer deze wordt uitgeoefend met een ander doel dan waarvoor deze is verleend en/of 3. in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Het laatste punt schrijft geen ‘belangenafweging op voet van gelijkheid’ voor, maar neemt als uitgangspunt dat het belang van degene die aanspraak maakt op de bevoegdheid in beginsel het zwaarst weegt.34 Wanneer echter evident is dat iemand naar redelijkheid niet tot de uitoefening van zijn bevoegdheid had kunnen komen, mag hij deze bevoegdheid niet uitoefenen. De rechter kan de bedoeling die iemand heeft met het uitoefenen van een
21. Onderscheid ontleend aan Willems-
24. CRvB 2 maart 2010,
zelf. Ook zag de vordering niet op vergun-
31. E.J.H. Schrage, Misbruik van bevoegd-
Dijkstra en Van der Leek, 2013.
ECLI:NL:CRVB:2010:BL4270.
ningsaanvragen en bezwaar- en beroep-
heid (Mon. BW nr. A4), Deventer: Kluwer
22. Rb. Oost-Brabant 26 april 2013,
25. R.o. 4.6.
schriften in zaken waarin de gedaagde
2012, p. 7.
ECLI:NL:RBOBR:2013:CA3250, r.o. 1.2,
26. Rb. Rotterdam 21 maart 2013,
belanghebbende was (r.o. 4.2).
32. Schrage 2012, p. 5.
1.4.
ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905. Niet de
27. R.o. 4.12, 4.13.
33. Schrage 2012, p. 10.
23. R.o. 1.5, 1.6. Met betrekking tot de
bestuursrechter, maar de civiele (voorzienin-
28. Zoals in de inleiding al aan de orde
34. J.W.M. Van der Grinten, ‘Misbruik van
onnodig vaag geformuleerde verzoeken
gen)rechter was hier bevoegd omdat een
kwam: de gemeente stelde € 400 000 per
recht in het nieuw BW’, in: E.A.A. Luijten
moet worden opgemerkt dat sommige
bestuursrechtelijke kortgedingprocedure
jaar te moeten besteden aan de veelverzoe-
e.a. (red.), Goed en trouw (liber amicorum
daarvan na de recente uitspraken van de
alleen openstaat voor de wederpartij van
ker (r.o. 2.3-2.5, 3.2).
W.C.L. van der Grinten), Zwolle: Tjeenk
ABRvS gemakkelijker kunnen worden afge-
het bestuursorgaan dat een besluit heeft
29. Hieronder vielen ook WOB-verzoeken.
Willink 1984, p. 374.
wezen (zie voetnoot 4).
genomen en niet voor een bestuursorgaan
30. R.o. 4.3-4.17.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
173
Wetenschap
bevoegdheid vaak enkel afleiden uit zijn (objectief waarneembare) handelingen.35 2.4 Misbruik van de bevoegdheid ontleend aan WOB De genoemde voorwaarden uit art. 3:13 lid 2 BW kunnen in gevallen van veelverzoekers in de bestuurlijke fase als volgt worden toegepast. Ten eerste mag worden aangenomen dat sprake is van misbruik van bevoegdheid wanneer de veelverzoeker zijn bevoegdheid tot het indienen van WOB-verzoeken uitoefent met geen ander doel dan het schaden van de overheid. Dit geldt bijvoorbeeld voor de veelverzoeker uit Dordrecht, die een extreme hoeveelheid WOB-verzoeken indiende ‘om de gemeente te zieken’.36 Ten tweede mag misbruik van bevoegdheid worden aangenomen wanneer een veelverzoeker zijn bevoegdheid tot het indienen van WOB-verzoeken uitoefent met een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is verleend. Het doel van WOB is iedere burger de mogelijkheid te verschaffen overheidsinformatie die hem om welke reden dan ook interesseert op te vragen. Het uitgangspunt van de wetgever is hierbij dat overheidsinformatie openbaar en toegankelijk moet zijn gezien de beginselen van democratie en democratische rechtstaat.37 Dit wordt geïllustreerd door het feit dat er geen belanghebbendheid nodig is voor het indienen van een verzoek (art. 3 lid 3 WOB ). Wanneer een veelverzoeker met zijn WOB-verzoeken niet het doel heeft bepaalde informatie van het bestuursorgaan te verkrijgen, maar als enige of voornaamste doel heeft het bestuursorgaan lastig te vallen of dwangsommen op te strijken, dan oefent hij zijn bevoegdheid uit met een ander doel dan waarvoor deze is verleend. Zijn WOB-verzoeken hebben niets te maken met de door de wetgever gewenste toegankelijkheid van bepaalde overheidsinformatie. Ten derde kan gesteld worden dat sprake is van misbruik van bevoegdheid wanneer de veelverzoeker, gezien de
Het doel van het leerstuk misbruik van recht is echter juist ook aan dergelijke belangrijke bevoegdheden in uitzonderingsgevallen grenzen te stellen onevenredigheid tussen zijn belang bij indienen van WOBverzoeken en het belang dat hij daarmee schaadt, naar redelijkheid niet tot de uitoefening van zijn bevoegdheid had kunnen komen. De rechter dient in dit geval een belangenafweging te maken. Zoals gezegd moet hierbij het uitgangspunt zijn dat het belang van de veelverzoeker het zwaarst weegt, wat benadrukt wordt door bovengenoemde doelstellingen en de laagdrempeligheid van WOB. Het doel van het leerstuk misbruik van recht is echter juist ook aan dergelijke belangrijke bevoegdheden in uitzonderingsgevallen grenzen te stellen, namelijk wanneer de uitoefening
174
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
ervan evident onredelijk is. Of de grenzen zijn bereikt, dient de rechter aan de hand van de objectief waarneembare handelingen van de veelverzoeker te beoordelen. Uit handelingen kan evident zijn dat een veelverzoeker in redelijkheid niet tot de uitoefening van zijn bevoegdheid tot het indienen van WOB-verzoeken had kunnen komen, bijvoorbeeld in het geval dat hij ten aanzien van één beschikking 26 aparte, onnodig vaag geformuleerde WOB-verzoeken heeft ingediend, in combinatie met een aantal bijna identieke verzoeken op dezelfde dag.38 2.5 Civielrechtelijke oorsprong en gesloten karakter bestuursrecht De verschillen tussen de uitspraak van Rechtbank Rotterdam39 en de uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant40 zouden wellicht verklaard kunnen worden door de civielrechtelijke oorsprong van het leerstuk misbruik van recht en het gesloten karakter van het bestuursrecht, waardoor de bestuursrechter dit leerstuk niet toepast. Blijkbaar zijn andere bestuursrechters dan de belastingrechter (en daarmee vanzelfsprekend bestuursorganen, die immers door de rechter gecorrigeerd kunnen worden) huiverig een regel toe te passen die geen oorsprong vindt in hun eigen rechtsgebied. Bestuursrechters lijken een schot te plaatsen tussen hun eigen rechtsgebied en andere rechtsgebieden, terwijl het Nederlandse recht niet bestaat uit losse rechtsgebieden, maar alle rechtsgebieden samen een geheel vormen. Met een klein (juridisch juist) uitstapje kunnen bestuursrechters in zaken van veelverzoekers bestuursorganen toestemming geven verzoeken buiten behandeling te laten. Art. 3:13 BW is namelijk op basis van art. 3:15 BW ook buiten het vermogensrecht van toepassing. De toepassing is ook naar geldend recht niet beperkt tot het civiele recht. Ook bijvoorbeeld het strafrecht kent het leerstuk misbruik van recht:41 wanneer een rechtsmiddel evident wordt ingesteld ‘om zand in de justitiële machine te gooien’, kan de rechter een ingesteld hoger beroep nietontvankelijk verklaren wegens misbruik van recht, zo is in de jurisprudentie bepaald.42 Zoals gezegd kent ook het belastingrecht een vorm van misbruik van recht (fraus legis), op basis waarvan de wet wordt toegepast alsof een rechtshandeling van de belastingplichtige niet heeft plaatsgevonden, omdat hij zijn recht niet op deze manier had mogen uitoefenen.43 Er zijn daarom geen bezwaren misbruik van recht ook in het (algemene) bestuursrecht toe te passen. 2.6 Afbakeningsproblemen In zaken waar niet evident is dat 1. de veelverzoeker zijn bevoegdheid WOB-verzoeken in te dienen uitoefent met geen ander doel dan het bestuursorgaan te schaden, en waar niet blijkt dat 2. hij zijn bevoegdheid uitoefent met een ander doel dan waarvoor deze is verleend, zal de bestuursrechter moeten bepalen of de veelverzoeker 3. in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij het indienen van de verzoeken en het belang van het bestuursorgaan dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot de uitoefening van zijn bevoegdheid had kunnen komen.44 Wanneer iemand bijvoorbeeld op één dag 26 vaaggeformuleerde WOB-verzoeken indient die alle zien op verschillende beschikkingen, kan dan gesteld worden dat voldaan is aan dit laatste
criterium? Hoewel een dergelijke afweging misschien niet alledaags is voor de bestuursrechter, kan deze gerust aan hem worden overgelaten. De civiele rechter past immers al jaren met behulp van objectieve feiten en omstandigheden het leerstuk misbruik van recht toe en kan hiermee prima uit de voeten. Er is geen reden om aan te
Hoewel een dergelijke afweging misschien voor de bestuursrechter niet alledaags is, kan deze gerust aan hem worden overgelaten nemen dat de bestuursrechter dit niet zal kunnen of dat dit zijn taak te buiten gaat. Daarbij mag de rechter net zoals in het privaatrecht alleen misbruik van bevoegdheid aannemen wanneer op basis van objectieve omstandigheden evident voldaan is aan bovengenoemd criterium. Hierbij dient hij terughoudendheid te betrachten; misbruik van recht mag alleen in uitzonderlijke gevallen worden aangenomen. Laat men een dergelijke belangenafweging toch liever niet aan de bestuursrechter over, dan kan dit een reden te zijn te pleiten voor een wijziging van de WOB door een regeling te treffen voor gevallen van misbruik.45 Echter, dit is geen oplossing voor bovengenoemd afbakeningsprobleem. Want welke criteria moet de wetgever precies opstellen zodat de rechter alle gevallen van misbruik gemakkelijk kan filteren? Voorziet de wetgever in een algemene bepaling, dan houdt de rechter een (in dat geval waarschijnlijk ongewenst) grote mate van beoordelingsvrijheid; maakt de wetgever de regeling meer gedetailleerd, dan bestaat het risico dat er teveel of te weinig gevallen onder de bepaling geplaatst kunnen worden.46 Daarbij is het zoals in de inleiding al is aangegeven juist de taak van de rechter voor dergelijke uitzonderlijke praktijkgevallen in een oplossing te voorzien, en behoort dit niet tot het takenpakket van de wetgever. De wetgever behoort zich bezig te houden met de algemene regelingen voor ‘normale’ gevallen.
3. Rechterlijke fase Wanneer een bestuurorgaan het leerstuk misbruik van recht toepast en niet reageert op een WOB-verzoek van een veelverzoeker of het verzoek afwijst, kan de verzoeker beroep instellen bij de rechtbank.47 Wanneer beroep is ingesteld, kan de rechter bij uitzondering aannemen dat het procesbelang ontbreekt en dat het beroep niet-ontvankelijk is (3.1). Uitgangspunt is echter dat een beroep ingesteld door iemand die een WOB-verzoek heeft ingediend, dus ook een beroep van een veelverzoeker, ontvankelijk is. In dit geval kan de rechter het beroepschrift ongegrond verklaren (3.2). 3.1 Beroep niet-ontvankelijk In uitzonderlijke gevallen kan de rechter een beroep van een veelverzoeker niet-ontvankelijk verklaren. Heeft de indiener van een beroepschrift geen procesbelang, dan is zijn beroep niet-ontvankelijk. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is er sprake van voldoende procesbelang ‘indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben’.48 De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) hanteert het criterium dat een persoon enig belang moet hebben bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep.49 Uit deze rechtspraak mag worden afgeleid dat een indiener van een beroepschrift al snel procesbelang heeft. Volgens Tak mag alleen worden aangenomen dat iemand geen procesbelang heeft, wanneer hij ‘echt in geen enkel opzicht iets met zijn actie kan opschieten’.50 Wanneer een bestuursorgaan (al dan niet terecht) niet heeft gereageerd op een WOB-verzoek of schriftelijk heeft geweigerd de opgevraagde informatie te verschaffen, heeft de indiener van dit verzoek er belang bij dit nietreageren of de afwijzing van het verzoek voor te kunnen leggen aan de rechter. De rechter kan zo toetsen of het bestuursorgaan juist heeft gehandeld. Vanzelfsprekend kan dit resultaat voor de indiener van het WOB-verzoek en het beroepschrift feitelijk betekenis hebben: als hij gelijk krijgt, moet het bestuursorgaan hem de informatie alsnog geven, en heeft hij eventueel ook recht op de dwangsom. Hij kan dus in de woorden van Tak iets opschieten met zijn beroep. Uitgangspunt is hiermee dat het beroep ingesteld door een indiener van een WOBverzoek ontvankelijk is.
35. Schrage 2012, p. 12-13.
40. Par. 2.1, Rb. Oost-Brabant 26 april
zen naar art. 3:13 BW).
47. Het beroep heeft automatisch ook
36. Rb. Rotterdam 21 maart 2013,
2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:CA3250.
43. Zie de inleiding.
betrekking op de dwangsom (art. 4:19
ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905. Zie par. 2.2.
41. Het gaat hier weliswaar om de rechter-
44. Zie par. 2.3 en 2.4.
Awb).
37. Memorie van toelichting bij wetsvoor-
lijke fase, maar het strafrecht kent vanzelf-
45. Zie de inleiding voor de voorgestelde
48. CRvB 18 september 2013,
stel aanpassing WOB, 20 juni 2012, p. 2, te
sprekend niet een bestuurlijke fase.
wetswijzigingen.
ECLI:NL:CRVB:2013:1874. Dit criterium
raadplegen via www.internetconsultatie.nl/
42. G.J.M. Corstens en M.J. Borgers, Het
46. De problematiek bij het opstellen van
geeft ook Tak 2011, p. 638.
wetaanpassingwob.
Nederlands strafprocesrecht, Deventer:
een passende wetsbepaling blijkt bijv. al uit
49. ABRvS 7 augustus 2013,
38. Rb. Oost-Brabant 26 april 2013,
Kluwer 2011, p. 783-784, onder verwijzing
Van der Sluis 2013, waarin kritiek geleverd
ECLI:NL:RVS:2013:638.
ECLI:NL:RBOBR:2013:CA3250, r.o. 1.2,
naar HR 22 februari 1994, NJ 1994/306
wordt op de termen waarin de wetswijzi-
50. Tak 2011, p. 632.
1.4.
m.nt. Th.W. van Veen. In dit arrest wordt
ging is gesteld, en Willems-Dijkstra en Van
39. Par. 2.2, Rb. Rotterdam 21 maart 2013,
een ingesteld cassatieberoep niet-ontvanke-
der Leek 2013, die weer andere formulerin-
ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905.
lijk verklaard (er wordt niet expliciet verwe-
gen voorstellen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
175
Wetenschap
Wanneer een veelverzoeker op basis van bepaalde omstandigheden echter al weet hoe de rechter over zijn beroepschrift gaat oordelen, dan komt op zeker moment het stadium in zicht dat hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep. Hiervan is nog geen sprake wanneer de veelverzoeker ‘alleen’ grote hoeveelheden WOB-verzoeken heeft ingediend (dus bij enkel misbruik van bevoegdheid ontleend aan de WOB); pas als hij al weet dat de rechter zijn beroepschrift ongegrond zal verklaren, doordat hij al meerdere malen dezelfde gerechtelijke procedure heeft ingesteld, heeft hij geen belang meer bij het indienen van een beroepschrift. De veelverzoeker kan dan in geen enkel opzicht meer iets met het instellen van beroep opschieten en de rechter kan het beroep niet-ontvankelijk verklaren. De Rechtbank Zutphen maakte al gebruik van deze redenering (hoewel niet in een zaak die zag op WOB-verzoeken).51 In deze zaak had de indiener (regelmatig de veelklager uit Winterswijk genoemd) een extreem aantal aanvragen tot bijzondere bijstand ingediend en procedures ingesteld (in 4,5 jaar waren 250 aanvragen in behandeling genomen en waren ongeveer 450 bezwaar-, voorlopige voorziening-, beroeps- en hoger beroepsprocedures doorlopen), waarin hij bijna nooit in het gelijk was gesteld. Het College van B&W van de gemeente Winterswijk had de man al laten weten dat met betrekking tot de meeste van deze aanvragen ‘zonneklaar’ was dat deze niet zouden leiden tot toewijzing van bijzondere bijstand, waar de man om vroeg.52 De rechtbank nam aan dat het procesbelang ontbrak in zeven van de acht door de man ingestelde beroepen. Dit waren zaken over ‘kosten waarvan eiser behoor[de] te begrijpen dat hij daarvoor – gelet op eerdere uitspraken van zowel de rechtbank als de Centrale Raad van Beroep – onmiskenbaar niet in aanmerking [kwam] voor bijstandsverlening’. Het ging om aanvragen waarvan de eiser had erkend dat deze vergelijkbaar waren met eerder ingediende en afgewezen aanvragen.53 Weliswaar is een uitspraak van dezelfde rechtbank met dezelfde inhoud nadien door de CRvB vervolgens vernietigd (de rechtbank had niet mogen oordelen dat het procesbelang ontbrak),54 maar dit was mogelijk anders geweest wanneer de CRvB had aangenomen dat het bestuursorgaan niet op de aanvraag om bijzondere bijstand had hoeven reageren.55
en is hun beroep daarom ontvankelijk. In die gevallen kan de rechter het niet-reageren of de afwijzing(en) door het bestuursorgaan op inhoudelijke gronden overeind laten en het beroep ongegrond verklaren. Dit kan hij doen door te verwijzen naar het misbruik van de bevoegdheid ontleend aan WOB dat de veelverzoeker in de bestuurlijke fase heeft gemaakt. Vanwege dit misbruik hoefde het bestuursorgaan niet op het WOB-verzoek te reageren (of heeft het terecht afwijzend gereageerd op het verzoek).56 Het bestuursorgaan hoeft daarom niet alsnog een (ander) besluit te nemen en verbeurt geen dwangsom. Dat maakt het ingestelde beroep ongegrond.
4. Conclusie De voorgestelde wetswijzigingen zijn dus niet nodig om het misbruik van de WOB (jo. de Wet dwangsom) te kunnen aanpakken en zijn niet per se een betere oplossing voor het misbruikprobleem. In plaats van te wachten op een wetswijziging zou de bestuursrechter kunnen aannemen dat bestuursorganen op basis van misbruik van recht
Uit deze rechtspraak mag worden afgeleid dat een indiener van een beroepschrift al snel procesbelang heeft
3.2 Wel procesbelang; beroep ontvankelijk, maar ongegrond Normaal gesproken hebben veelverzoekers wel belang bij een inhoudelijke behandeling van het ingestelde beroep
(art. 3:13 jo. 3:15 BW) WOB-verzoeken van veelverzoekers buiten behandeling mogen laten (bestuurlijke fase). Hij kan vervolgens door de regels voor ‘normale gevallen’ in Wob en Awb buiten toepassing te laten tot het inhoudelijke oordeel komen dat het WOB-verzoek niet alsnog hoeft te worden ingewilligd, en dat het bestuursorgaan geen dwangsom verbeurt. Een ingesteld beroep is dan ongegrond of, in uitzonderingsgevallen, niet-ontvankelijk (rechterlijke fase). De bestuursrechter zou aldus eens over het schot dat hij heeft geplaatst om zijn eigen rechtsgebied heen kunnen kijken. Het Nederlandse recht is één geheel. Het is wenselijk vanuit de praktijk en juridisch niet onjuist dat ook de bestuursrechter toepassing gaat geven aan het leerstuk misbruik van recht en daarmee de wettelijke regeling die geschreven is voor de ‘normale gevallen’ buiten toepassing laat.
51. Rb. Zutphen 30 december 2004,
53. R.o. 3.6.
bank die ten grondslag lag aan deze zaak is
is ingediend, zie par. 2.
ECLI:NL:RBZUT:2004:AR8495, Gst.
54. CRvB 2 maart 2010,
niet gepubliceerd.
56. Zie par. 2.
2005/125 m.nt. W.P. Adriaanse, JB
ECLI:NL:CRVB:2010:BL4270, AB 2010/100
55. Op dezelfde wijze als het bestuursor-
2005/55 m.nt. A.M.M.M. Bots.
m.nt. H.E. Bröring, Gst. 2010/125 m.nt.
gaan dat zou kunnen doen in zaken waarin
52. R.o. 3.2, 3.4.
A.M.M.M. Bots. De uitspraak van de recht-
een extreme hoeveelheid WOB-verzoeken
176
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
Naschrift Inmiddels heeft de bestuursrechter in Rotterdam inderdaad artikel 3:13 juncto 3:15 BW toegepast in een Wob-zaak (Rb. Rotterdam 12 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10241). De eiser in deze zaak had naar aanleiding van enkele verkeersboetes de gemachtigde ingeschakeld om hem te ‘helpen met zijn bekeuring’. Gemachtigde adverteerde op zijn website met de mededeling dit kosteloos te doen.1 Gemachtigde heeft voor eiser, en daarnaast voor verschillende andere cliënten, administratief beroep ingesteld tegen verkeersboetes, waarna hij in het kader daarvan grote aantallen Wob-verzoeken indiende en later veelvuldig aanspraak maakte op dwangsommen in dit verband.2 In het in deze zaak ingediende bezwaarschrift had hij een verkeerd postbusnummer vermeld; in overige correspondentie in deze zaak noemde hij regelmatig geen kenmerk.3 Deze omstandigheden leidden tot vertraging bij de verweerder (de minister van Veiligheid en Justitie, Centrale Verwerking Openbaar Ministerie), waardoor deze in beginsel de dwangsommen verschuldigd was.4 De rechtbank overweegt echter (ambtshalve) dat ‘de bestuursrechtelijke aard van een rechtsbetrekking, zoals hier aan de orde, (…) er niet aan in de weg [staat] dat ook in die verhouding een bevoegdheid kan worden misbruikt door een burger jegens de overheid’ en past
daarom artikel 3:13 juncto 3:15 BW toe. De rechtbank erkent hierbij dat ‘minder snel mag worden aangenomen dat sprake is van misbruik van bevoegdheid’ in de verhouding tussen burger en overheid, omdat de burger de ruimte moet krijgen om tegen besluiten van de overheid op te komen.5 In deze zaak oordeelt de rechtbank dat de (gemachtigde van de) eiser inderdaad misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid6 en verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.7 Uit de hoeveelheid verzoeken, het noemen van onjuiste postbusnummers en het weglaten van kenmerken ‘in deze en andere beroepszaken’ leidt zij af dat het enige doel van de (gemachtigde van de) eiser was ‘om de voortgang van de afdoening door verweerder te frustreren en op die manier dwangsommen te incasseren’.8 De rechtbank acht hierbij van belang dat het niet de bedoeling van de wetgever geweest kan zijn dat dergelijk niet te rechtvaardigen handelen ‘wordt beloond met het innen van grote hoeveelheden dwangsommen uit de publieke kas’.9 Niet bekend is of hoger beroep is ingesteld. Het is nu afwachten of in navolging van de Rechtbank Rotterdam ook de Afdeling deze redenering zal gaan hanteren: of ook zij artikel 3:13 juncto 3:15 BW zal gaan toepassen, en op welke wijze zij dit zal doen.
1. R.o. 1.
6. Namelijk van de bevoegdheid ‘om Wob-
ders besluiten, wederom ingebrekestellin-
7. Wegens ‘misbruik van (proces)recht’ (r.o.
2. R.o. 2.
verzoeken in te dienen, ingebrekestellingen
gen te verzenden en vervolgens in beroep
10).
3. R.o. 4.
naar verweerder te zenden, in beroep te
te gaan bij de rechtbank in verband met het
8. 8. R.o. 7.
4. R.o. 5.
gaan wegens het niet tijdig nemen van een
niet tijdig beslissen op bezwaar door ver-
9. 9. R.o. 8.
5. R.o. 6.
besluit, in bezwaar te gaan tegen verweer-
weerder’ (r.o. 7).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
177
Focus
138
Horen, zwijgen en spreken op de combizitting Kristien Hepping en Bregje Volkers1
Met de gecombineerde behandeling van jeugdzaken op zitting, ook wel bekend als de ‘combizitting’, is al enkele jaren bij verschillende rechtbanken in Nederland ervaring opgedaan. Eerder onderzoek naar de combizitting beperkte zich tot de klantvriendelijkheid van deze zitting, de kwaliteit van de genomen beslissingen op deze zitting en de efficiëntie van deze zitting, waarbij het belang van de jeugdige voorop stond.2 Aandacht voor de juridische waarborgen van de jeugdige en zijn of haar ouders behorende bij de verschillende te behandelen zaken op de combizitting ontbrak hierbij, terwijl de vraag kan worden gesteld of de waarborgen die voor hen gelden in de afzonderlijke zaken in acht worden genomen wanneer deze zaken geïntegreerd worden behandeld – aangenomen dat deze waarborgen met elkaar verenigbaar zijn. Uit recent onderzoek naar de praktijk van de combizitting komen enkele knelpunten naar voren.
1. Inleiding De gecombineerde behandeling van jeugdzaken – het tijdens één zitting door één rechter behandelen van verschillende soorten zaken betreffende één jeugdige – vindt al een aantal jaren plaats bij verschillende rechtbanken in Nederland. Deze zittingsvorm, de ‘combizitting’, is op donderdag 10 oktober jongstleden zelfs bekroond met de Mr. Eva Meillo prijs 2013. Deze prijs wordt jaarlijks uitgereikt aan een initiatief waar mr. Meillo, een Officier van Justitie die in 2008 verongelukte, enthousiast over zou zijn geweest.3 Een mooie prijs voor een goed initiatief. Naar onze mening verdienen enkele aspecten van de uitwerking van dit initiatief in de praktijk echter nadere aandacht, waaronder de inachtneming van enkele fundamentele proceswaarborgen voor de jeugdige en zijn of haar4 ouders. Op de combizitting worden tenminste twee van de volgende zaken betreffende één jeugdige behandeld: een civiele jeugdbeschermingszaak, een jeugdstrafzaak en een leerplichtzaak.5 De onderwerpen verschillen dus per soort zaak, evenals de partijen die ermee gemoeid zijn. Daar komt bij dat de zaken op verschillende rechtsgebieden
De rechter zal er op de combizitting voor moeten waken dat alle proceswaarborgen behorende bij de verschillende zaken worden nageleefd 178
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
kunnen liggen. De rechter zal er op de combizitting voor moeten waken dat alle proceswaarborgen behorende bij de verschillende zaken worden nageleefd. In de strafzaak heeft de jeugdige bijvoorbeeld het recht om te zwijgen en in de jeugdbeschermingszaak heeft de minderjarige het recht om gehoord te worden. Ook voor de ouders verschillen de processuele waarborgen per soort zaak: in de jeugdstrafzaak dienen zij bijvoorbeeld in de gelegenheid te worden gesteld om iets ter verdediging van de jeugdige in te brengen en in de jeugdbeschermingszaak moeten zij gehoord worden over het betreffende verzoek. Uiteraard is de inachtneming van dergelijke proceswaarborgen van groot belang voor elke procedure, maar dit vraagt naar ons inzien meer aandacht bij de combizitting aangezien op deze zitting meerdere soorten zaken worden behandeld. Het gevaar schuilt dat de focus op de jeugdige – deze is de bindende factor tussen de zaken – en het ‘gecombineerd’ behandelen van de zaken ten koste gaat van de aandacht voor de inachtneming van de proceswaarborgen in elke zaak. Hieronder wordt nader ingegaan op de verschillende zaken die behandeld worden op de combizitting en op enkele procedurele waarborgen die in deze zaken voor de jeugdige in de leeftijd van twaalf jaar en ouder – in aansluiting op de minimum leeftijd van twaalf jaar voor strafrechtelijke vervolging – en voor zijn ouders op de zitting van fundamenteel belang zijn, waaronder het beginsel van hoor en wederhoor en het zwijgrecht. Vervolgens wordt aan de hand van resultaten uit onderzoek naar de gecombineerde behandeling van jeugdzaken stilgestaan bij inachtneming van deze proceswaarborgen in de praktijk. Hierbij beperken wij ons tot de combizitting bij de alleensprekende kinderrechter en bij de meervoudi-
ge kamer van de rechtbank. Duidelijk zal worden waar mogelijke knelpunten liggen en hoe hier in de praktijk mee omgegaan zou kunnen worden.
2. Verschillende zaken op de combizitting Het behandelen van verschillende soorten zaken op één zitting is niet een geheel nieuw verschijnsel. De behandeling van een civielrechtelijke vordering van het slachtoffer tot schadevergoeding tijdens een strafzitting is al langer mogelijk in het kader van de voeging van het slachtoffer als benadeelde partij in het strafproces (art. 51f-51g Sv). De civielrechtelijke vordering tot schadevergoeding is hierbij gekoppeld aan de strafzaak (art. 51f lid 1 Sv): het draait om één strafbaar feit waar naast een strafrechtelijk gevolg ook een civielrechtelijk gevolg aan kan zitten. Dit is anders bij de gecombineerde behandeling van jeugdzaken, waar de zaken niet noodzakelijk hetzelfde feit betreffen, maar wel op verschillende rechtsgebieden gevolgen kunnen hebben voor een en dezelfde jeugdige. In een jeugdbeschermingszaak gaat het daarbij om de bescherming van een minderjarige – in beginsel een persoon jonger dan achttien jaar (art. 1:233 BW) – van wie de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid wordt bedreigd. De jeugdige (en zijn ouders) kunnen in een dergelijke zaak geconfronteerd worden met een maatregel van ondertoezichtstelling (art. 1:254 e.v. BW) en/of een maatregel van uithuisplaatsing (art. 1:261 e.v. BW), eventueel in een accommodatie van gesloten jeugdzorg (art. 29b Wet op de Jeugdzorg (WJZ)). Een jeugdstrafzaak draait om de berechting van een jeugdige die verdacht wordt van het plegen van een strafbaar feit ten tijde dat hij de leeftijd van twaalf jaar doch niet van achttien jaar heeft bereikt (art. 486, 488 lid 2 Sv). Indien de feiten bewezen worden verklaard en de jeugdige schuldig wordt bevonden, kan er een jeugdsanctie aan de jeugdige worden opgelegd (art. 77a Sr). Bij specifiek een leerplichtzaak wordt de jeugdige verdacht van het niet nakomen van de verplichting om geregeld onderwijs te volgen, waarvoor hij gestraft kan worden met een taakstraf of geldboete (art. 26 lid 2 Leerplichtwet 1969 (LPW) jo. art. 77h lid 1 sub b Sr). Ouders kunnen bij niet naleving van hun verplichtingen om hun minderjarige kind in te schrijven bij een school en ervoor te zorgen dat deze de school regelmatig bezoekt, gestraft worden met een geldboete of hechtenis (art. 26 lid 1 LPW). Bij een gecombineerde behandeling van jeugdzaken betreft het niet alleen een behandeling op zitting van verschillende feiten met hun eigen, van elkaar verschillende, mogelijke gevolgen. De behandeling van de jeugdzaken verloopt ook via verschillende procedures. Waar de oplegging van een kinderbeschermingsmaatregel moet worden
verzocht via een civiele verzoekschriftprocedure (art. 261 lid 2 Rv), verlopen een jeugdstrafzaak en een leerplichtzaak via een strafrechtelijke procedure waarbij de zaken ter terechtzitting aanhangig worden gemaakt bij, respectievelijk, de rechtbank middels het dagvaarden van de jeugdige (art. 488 lid 1 Sv jo. art. 258 lid 1 Sv) en de kantonrechter middels het dagvaarden van de jeugdige en/of zijn ouders (art. 28 LPW jo. art. 382 sub b en 383 Sv).
3. Verschillende proceswaarborgen op de combizitting In de civielrechtelijke verzoekschriftprocedure gelden voor procespartijen deels andere procedurele waarborgen dan voor een verdachte in de strafrechtelijke dagvaardingsprocedure. Voor de combizitting is op dit punt van belang dat de jeugdige in de civiele verzoekschriftprocedure niet
De jeugdige heeft in de civiele verzoekschriftprocedure niet altijd de positie van procespartij aangezien minderjarigen in beginsel procesonbekwaam worden geacht in civielrechtelijke procedures altijd de positie van procespartij heeft, aangezien minderjarigen in beginsel procesonbekwaam worden geacht in civielrechtelijke procedures. Op grond van art. 1:245 lid 4 BW vertegenwoordigen degenen met het gezag over de minderjarige, zijnde de ouder(s) of voogd, de minderjarige in burgerlijke handelingen. Dit betekent dat bij het kijken naar de proceswaarborgen die in het belang zijn van de jeugdige op de combizitting ook rekening moet worden gehouden met de proceswaarborgen van ouders. 3.1 De jeugdige: horen en zwijgen Het beginsel van hoor en wederhoor is zowel voor een procespartij in de civiele procedure als voor de verdachte in een strafprocedure van belang. Dit beginsel houdt voor de procespartijen in de civiele procedure in dat zij tijdens de zitting door de rechter in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun eigen standpunten weer te
Auteurs
Noten
strafzaken’, Trema 2010-1, p. 483-485.
tezamen met een jeugdbeschermingszaak.
1. Mr. K.E. Hepping is promovenda bij de
2. R. Baas en M. Laemers, ‘Combi-zitting’:
3. Raad voor de Rechtspraak, nieuwsbericht
Deze invulling van de combi-zitting wordt
Universiteit Utrecht, B.C. Volkers MSc LLM
meer recht doen aan jeugdigen, Nijmegen:
‘Combizitting voor jeugdigen bekroond met
in dit artikel buiten beschouwing gelaten.
heeft recentelijk de master Nederlands
Wolf Legal Publishers 2009, p. 45-47; R.
Eva Meillo Prijs’, 11 oktober 2013, http://
recht, richting strafrecht, afgerond aan de
Baas en M. Laemers, ‘Eén kind, meer zaken,
www.rechtspraak.nl/actualiteiten.
Universiteit Utrecht. De auteurs danken
één zitting. Maatwerk in de jeugdrechtsple-
4. In het vervolg zal waar het ‘zijn of haar’
prof. dr. I. Weijers en prof. mr. T. Liefaard
ging’, Trema 2009-8, p. 343-344; Met
betreft vanwege de leesbaarheid alleen over
voor hun commentaren en N. Chedra, T.J.
betrekking tot de combizittingen bij de
‘zijn’ gesproken worden.
Smit en K.E. Vermolen voor hun bijdrage
Rechtbank ’s-Gravenhage, zie J.A. van
5. Gezag- en omgangszaken kunnen ook
aan het observeren van combizittingen.
Steen, ‘Combizittingen familie- en jeugd-
op een combi-zitting behandeld worden,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
179
Focus
Art. 12 IVRK schrijft voor dat een kind in een gerechtelijke procedure die hem betreft in de gelegenheid moet worden gesteld om gehoord te worden geven en te reageren op elkaars standpunten en op de in de procedure ingebrachte stukken (art. 19 Rv). Een jeugdige is echter alleen een procespartij in de jeugdbeschermingszaak indien het verzoekschrift gericht is op een maatregel betreffende gesloten jeugdzorg: de minderjarige van twaalf jaar en ouder is in dit geval namelijk bekwaam om in rechte op te treden (art. 29a lid 2 WJZ). Wanneer het verzoekschrift geen gesloten jeugdzorg betreft maar een andere maatregel van jeugdbescherming, moet de minderjarige in de leeftijd van twaalf jaar of ouder in de gelegenheid worden gesteld om zijn mening over het verzoekschrift kenbaar te maken aan de rechter (art. 809 lid 1 Rv), zijn procesonbekwaamheid staat hier niet aan in de weg.6 Indien het naar het oordeel van de rechter een zaak van kennelijk ondergeschikt belang betreft, kan de rechter echter besluiten om de jeugdige niet te horen (art. 809 lid 1 Rv). Het beginsel van hoor en wederhoor in de strafrechtelijke procedure, besloten in de notie van een eerlijk proces van art. 6 lid 1 EVRM en art. 14 lid 1 IVBPR, vraagt van de rechter om op de zitting zowel het Openbaar Ministerie als de verdachte de gelegenheid te geven om hun standpunten naar voren te brengen.7 In het Wetboek van Strafvordering is opgenomen op welke momenten de verdachte – en ook de jeugdige verdachte in de jeugdstrafzaak en in de leerplichtzaak op grond van respectievelijk art. 499 en art. 398 Sv – het woord dient te krijgen: allereerst wordt de verdachte nadat de Officier van Justitie de zaak heeft voorgedragen ondervraagd door de voorzitter (art. 286 lid 1 Sv), vervolgens mag de verdachte (of zijn raadsman, art. 331 Sv) reageren op de vordering nadat deze is voorgelezen door de Officier van Justitie (art. 311 lid 2 Sv) en tot slot heeft de verdachte het recht om het laatste woord te voeren (art. 311 lid 4 Sv). Gelet op het recht van de verdachte om te zwijgen (art. 29 lid 1 Sv), hoeft deze echter niet te spreken. Het zwijgrecht geldt onverkort voor een jeugdige verdachte (art. 488 lid 1 Sv). De zojuist besproken Nederlandse regelgeving sluit aan bij art. 12 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK).8 In dit artikel wordt voorgeschreven dat een kind in een gerechtelijke procedure die hem betreft, hetzij rechtstreeks of door tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling, in de gelegenheid moet worden gesteld om gehoord te worden. Volgens het Comité voor de Rechten van het Kind is de mate waarin de mening van het kind de besluitvorming beïnvloedt afhankelijk van de leeftijd en de rijpheid van het kind.9 Art. 40 IVRK lid 2 sub b geeft specifieke waarborgen voor de jeugdige verdachte, waaronder de waarborg dat de jeugdige niet gedwongen mag worden tot het afleggen van een getuigenis of tot het bekennen van schuld, waarbij in de Nederlandse regelgeving wordt aangesloten met het recht van de jeugdige verdachte om te zwijgen.
180
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
Voor een combizitting waarop een jeugdbeschermingszaak, jeugdstrafzaak en/of leerplichtzaak betreffende een jeugdige in de leeftijd van ten minste twaalf jaar worden behandeld, geldt dus ten eerste dat de jeugdige zijn mening moet kunnen geven over het verzoekschrift in de jeugdbeschermingszaak en ten tweede dat daarbij het beginsel van hoor en wederhoor geldt voor de jeugdige wanneer het verzoekschrift gesloten jeugdzorg betreft. Ten derde geldt dat de jeugdige in de jeugdstrafzaak en/of leerplichtzaak op wettelijk voorgeschreven momenten tijdens de zitting mag reageren, waarbij het geven van de cautie – de mededeling door de rechter dat de verdachte niet tot antwoorden verplicht is (art. 273 lid 2 Sv) – aan de jeugdige verdachte van groot belang is. De rechter zal moeten toezien op de naleving van al deze proceswaarborgen. Overigens kan naast de rechter ook de raadsman hiervoor waken, mits de jeugdige een raadsman heeft. Een raadsman wordt toegevoegd in de jeugdstrafzaak (art. 489 lid 1 sub c Sv) – niet in de leerplichtzaak, de toevoeging geldt namelijk niet voor kantonzaken (art. 489 lid 1 sub c Sv) – en in de jeugdbeschermingszaak betreffende gesloten jeugdzorg (art. 29f lid 2 WJZ). 3.2 De ouders: horen, spreken en zwijgen Zoals aangegeven zijn de ouders met gezag (of de voogd) in beginsel degenen die de minderjarige vertegenwoordigen in burgerlijke handelingen. Dit betekent dat zij in de verzoekschriftprocedure omtrent een jeugdbeschermingsmaatregel de positie hebben van procespartij, waarmee voor hen op grond van art. 19 Rv het beginsel van hoor en wederhoor geldt. Indien het verzoekschrift gesloten jeugdzorg betreft, is de jeugdige zelf bekwaam om in de procedure in rechte op te treden en zijn de ouders geen procespartij. Voor de ouders geldt in dat geval niet het beginsel van hoor en wederhoor, maar de rechter dient hen wel te horen op grond van art. 29f lid 1 WJZ. Ook op basis van art. 9 IVRK en uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) met betrekking tot art. 6 EVRM (recht op een eerlijk proces) en art. 8 EVRM (recht op respect voor het gezinsleven)10 geldt dat ouders in de jeugdbeschermingszaak in beginsel ten minste moeten worden gehoord, waarbij art. 9 IVRK alleen toeziet op zaken waarbij het een scheiding tussen ouders en kind betreft. Wat betreft de jeugdstrafzaak verplicht de Nederlandse wet ouders om aanwezig te zijn bij de behandeling van de jeugdstrafzaak van hun minderjarige kind op zitting (art. 496 lid 1 Sv), waar zij in de gelegenheid dienen te worden gesteld om iets ter verdediging van hun kind in te brengen (art. 496 lid 2 Sv). Het moment dat ouders hiertoe aan het woord komen, is nadat de jeugdige verdachte, een medeverdachte, een getuige of een deskundige zijn verklaring heeft afgelegd (art. 496 lid 2 Sv). In het geval dat een slachtoffer zich gevoegd heeft in het strafproces als bena-
Rechtbank Amsterdam - Kinderen laten zich fotograferen op de open dag van de rechtspraak, 7-11-2009 © Paul van Riel/HH
deelde partij en de vordering tot schadevergoeding tegen ouders is gericht, mogen ouders op de zitting verweer voeren tegen deze vordering (art. 496 lid 2 jo. 51 lid 4 Sv). Opvallend is dat wanneer de jeugdige verdachte wordt vervolgd voor de kantonrechter voor een overtreding van de Leerplichtwet 1969, de aanwezigheidsplicht voor ouders bij de terechtzitting niet geldt. Wel dienen ouders opgeroepen te worden voor deze zitting (art. 500 lid 1 jo. 496 lid 1 Sv) en dienen ze, gezien de kennelijke bedoeling van de wetgever, op de zitting in de gelegenheid te worden gesteld het nodige ter verdediging van hun kind aan te voeren.11 Een ouder kan, zoals eerder aangegeven, ook als verdachte worden aangemerkt in een leerplichtzaak, in welk geval voor deze ouder het strafrechtelijke beginsel van hoor en wederhoor en het recht om te zwijgen geldt. Gelet op het bovenstaande geldt voor de ouders op de combizitting dat ze in de gelegenheid moeten worden gesteld om gehoord te worden over het verzoek in de jeugdbeschermingszaak, waarbij voor hen het beginsel van hoor en wederhoor geldt indien het verzoek niet gericht is op een maatregel betreffende gesloten jeugdzorg. Daarnaast dienen ouders in de gelegenheid te worden gesteld om in de jeugdstrafzaak/leerplichtzaak iets te
zeggen ter verdediging van hun kind en geldt voor de ouder die als verdachte is aangemerkt in de leerplichtzaak het beginsel van hoor en wederhoor en het recht om te zwijgen. De rechter zal moeten toezien op de naleving van deze proceswaarborgen. Indien ouders zich op de zitting in de jeugdbeschermingszaak laten bijstaan door een raadsman (art. 279 lid 3 Rv) en/of indien de verdachte ouder zich in de leerplichtzaak laat bijstaan door een raadsman (art. 28 lid 1 Sv), kan deze tevens toezien op naleving van de proceswaarborgen.
4. De combizitting in de praktijk Zoals aangegeven dient de rechter bij een combizitting alle processuele waarborgen behorende bij de zaken die op de zitting worden behandeld in acht te nemen. Aansluitend bij de hierboven beschreven proceswaarborgen is door middel van observaties van combizittingen gekeken naar de gelegenheid die aan de jeugdige en de ouders op deze zittingen wordt gegeven om te reageren in de verschillende zaken en naar het moment waarop de rechter de cautie geeft aan de verdachte jeugdige en/of ouder. De observaties betreffen 28 combizittingen die plaatsvonden in de periode van oktober 2012 tot en met mei 2013, voor-
6. Het belang van de minderjarige om zijn
Deventer: Kluwer 2011, p. 39.
1995 waarbij voorbehouden zijn gemaakt
VN Doc CRC/C/GC/12, p. 9, 11.
mening kenbaar te maken is benadrukt
8. VN Doc A/Res/44/25. Het IVRK is in
bij art. 26, 37 sub c en art. 40 IVRK (Trb.
10. EHRM 8 juli 1987, nr. 9749/82 (W vs.
door de Hoge Raad, zie
werking getreden op 2 september 1990.
1995, 92).
Verenigd Koninkrijk), r.o. 63; EHRM 17
ECLI:NL:HR:2013:1084.
Het Koninkrijk der Nederlanden heeft het
9. Algemeen Commentaar nr. 12 (2009)
december 2002, nr. 35731/97 (Venema vs.
7. G.J.M. Corstens, Het Nederlands straf-
IVRK getekend op 26 januari 1990 (Trb.
van het Comité voor de Rechten van het
The Netherlands), r.o. 91.
procesrecht, bewerkt door M.J. Borgers,
1990, 46) en geratificeerd op 6 februari
Kind, ‘The right of the child to be heard’,
11. Stb. 2010, 1.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
181
Focus
namelijk bij de alleensprekende kinderrechter en een enkele keer bij de meervoudige kamer van de rechtbank, waarop twee of drie van de volgende zaken werden behandeld die alle betrekking hadden op één jeugdige: een civiele jeugdbeschermingszaak (JB), een jeugdstrafzaak (JS), een leerplichtzaak (LP). In Tabel 1 is een overzicht opgenomen van de geobserveerde combizittingen per rechtbank – aangeduid met de vestigingsplaats – en de geobserveerde combinaties van zaken. De jeugdbeschermingszaken die werden behandeld op de geobserveerde combizittingen betroffen verzoeken tot oplegging of verlenging van een maatregel van ondertoezichtstelling en/ of van een machtiging uithuisplaatsing. Een enkele keer betrof het een verzoek tot oplegging of verlenging van de machtiging tot plaatsing in een accommodatie van gesloten jeugdzorg. Combinatie JB & JS
Combinatie JB & LP
Combinatie JS & LP
6
4
Amsterdam 1 Arnhem Assen
1
2
Den Haag
1
1 2
2
Rotterdam
1
3
Utrecht
2
1
7
14
Zutphen
2 10
1
Breda
Totaal
Combinatie JB, JS & LP Totaal
1
4 1
5 3
1
1 5
2
28
Tabel 1. Aantal geobserveerde combizittingen per rechtbank en combinatie van zaken
4.1 Het woord aan de jeugdige Bij het observeren van de combizittingen is gekeken naar de gelegenheid die de jeugdige werd geboden om iets naar voren te brengen in de zaken die werden behandeld. In de door ons geobserveerde combizittingen is het merendeel van de jeugdigen in de gelegenheid gesteld zijn mening naar voren te brengen over het verzoekschrift in de jeugdbeschermingszaak. Deze jeugdigen werden voorafgaand aan of tijdens de zitting afzonderlijk door de kinderrechter gehoord over het verzoek en/of kregen ter zitting tijdens de behandeling van de jeugdbeschermingszaak het woord in het bijzijn van alle betrokkenen. In enkele combizittingen kwam het echter voor dat de jeugdige in de jeugdbeschermingszaak in het geheel niet aan het woord is gelaten en dientengevolge ook niet zijn mening over het verzoekschrift heeft kunnen geven, wat niet in overeenstemming is met de voor hem geldende proceswaarborg van het horen in de jeugdbeschermingszaak. Wat betreft de zaken waarin
(een verlenging van) een machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg werd verzocht, kreeg de jeugdige naast de gelegenheid om zijn mening over het verzoek te geven, altijd middels zijn raadsman de mogelijkheid om op de standpunten van de overige partijen te reageren, waarmee is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. In de jeugdstrafzaken en in de leerplichtzaken kwamen de jeugdigen in de meerderheid van de geobserveerde zittingen op de wettelijk voorgeschreven momenten aan het woord: ze werden gehoord over de ten laste gelegde feiten, kregen de gelegenheid om, al dan niet middels hun raadsman, te reageren op de vordering van de Officier van Justitie en kregen het laatste woord ter zitting. Bij enkele zaken werd de jeugdige, in tegenstelling tot hetgeen processueel is voorgeschreven, echter niet expliciet in de gelegenheid gesteld tot het geven van een reactie op de vordering van de Officier van Justitie of werd de mogelijkheid voor deze reactie impliciet samengenomen met het geven van de gelegenheid tot het laatste woord. 4.2 Het geven van de cautie aan de verdachte De jeugdigen werden in alle 28 geobserveerde zittingen verdacht van één of meerdere strafbare feiten, waaronder leerplichtfeiten. De cautie is door de rechter aan al deze jeugdigen gegeven, maar dit werd niet altijd specifiek gedaan bij de behandeling van de zaken waarin de jeugdige het recht had om te zwijgen. Bij de meerderheid van de geobserveerde zittingen werd de cautie aan de jeugdigen namelijk verleend aan het begin van de zitting, ongeacht de volgorde van de behandeling van zaken. Wanneer eerst de jeugdbeschermingszaak werd behandeld of wanneer de behandeling van de jeugdstrafzaak en/of leerplichtzaak werd onderbroken voor behandeling van de jeugdbeschermingszaak, herhaalde de rechter de cautie vervolgens niet altijd op het moment dat (weer) werd overgegaan op behandeling van de jeugdstrafzaak en/of de leerplichtzaak. Bij enkele van de geobserveerde zittingen werd de cautie aan de jeugdigen zelfs alleen gegeven tijdens het afzonderlijk horen van de jeugdigen in het kader van de jeugdbeschermingszaak voorafgaand aan de zitting. Men kan zich afvragen of het, gelet op de beschreven werkwijze van de cautieverlening, voor de jeugdige verdachte duidelijk is wanneer hij tijdens de combizitting het recht heeft om zich op zijn zwijgrecht te beroepen. Evenals bij de jeugdige verdachten is de cautie gegeven aan alle ouders die verdachten waren in de leerplichtzaak, wat het geval was in zes van de geobserveerde zittingen. In tegenstelling echter tot bij de jeugdige verdachten is de cautie aan de verdachte ouders altijd gegeven bij het begin van de behandeling van de zaak waarin voor hen het zwijgrecht gold, te weten bij de leerplichtzaak. Overigens hebben de jeugdigen, met uitzondering van één jeugdige, en de verdachte ouders zich in de
Bij de meerderheid van de geobserveerde zittingen werd de cautie aan de jeugdigen verleend aan het begin van de zitting, ongeacht de volgorde van de behandeling van zaken 182
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
geobserveerde combizittingen niet beroepen op hun zwijgrecht en zijn de hen ten laste gelegde feiten door hen bekend in de voorfase van de strafprocedure en/of tijdens de behandeling van de jeugdstrafzaak en/of de leerplichtzaak op de combizitting. Dit doet echter niet af aan het feit dat ter zitting een jeugdige verdachte, evenals een verdachte ouder, bij voorkeur direct voorafgaand aan de behandeling van de ten laste gelegde strafbare feiten erop dient te worden gewezen dat hij niet tot antwoorden verplicht is. 4.3 Het woord aan de ouders Bij nagenoeg alle door ons geobserveerde combizittingen was ten minste één ouder van de jeugdige aanwezig, bij twee derde van deze zittingen waren beide ouders aanwezig. Wat betreft de gelegenheid die ouders werd geboden om iets naar voren te brengen over de zaken die werden
Aan ouders is altijd het woord gegeven op de geobserveerde combizittingen, maar niet specifiek in en over alle op de zitting behandelde zaken behandeld, bleek dat in het overgrote deel van de geobserveerde zittingen aan één of beide ouders in alle afzonderlijke zaken het woord werd gegeven. Deze ouders kregen expliciet de gelegenheid om te reageren op het verzoekschrift in de jeugdbeschermingszaak en zij kregen daarnaast op een ander moment de gelegenheid om iets te zeggen in de jeugdstrafzaak en/of in de leerplichtzaak. Bij enkele van de geobserveerde zittingen kregen de ouders tijdens de zitting slechts op één moment het woord, waarbij ze iets konden zeggen over alle afzonderlijke zaken. Deze variant is voornamelijk geobserveerd bij de combizittingen die een combinatie van een jeugdstrafzaak met een leerplichtzaak betroffen. Eveneens is in enkele zittingen geobserveerd dat één van de of beide ouders in de gelegenheid werd(en) gesteld om iets te zeggen in en over slechts één van de zaken die werden behandeld, te weten de jeugdbeschermingszaak. Kortom: aan ouders is altijd het woord gegeven op de geobserveerde combizittingen, maar niet specifiek in en over alle op de zitting behandelde zaken, waardoor niet in elke te behandelen zaak werd voldaan aan de van toepassing zijnde procedurele waarborgen voor de ouders. Voor specifiek de ouders die verdacht werden in de leerplichtzaak gold veelal dat de mogelijkheid ontbrak tot gebruikmaking van het laatste woord, wat hen, procedureel gezien, als verdachte wel toekomt; hiervoor werd geen gelegenheid gegeven of dit werd impliciet samen genomen met de gelegenheid die werd geboden voor het geven van een reactie op de vordering van de officier van justitie.
5. Het belang van een duidelijke behandelstructuur en een aanwezige raadsman Uit het voorgaande volgt dat bij de geobserveerde combizittingen niet altijd is voldaan aan de inachtneming van de proceswaarborgen die in dit artikel centraal staan. Een duidelijke behandelstructuur van de zitting waarmee de zaken en de bijbehorende proceswaarborgen zichtbaar van elkaar gescheiden worden zou een positief effect kunnen hebben op de inachtneming van deze proceswaarborgen. Bij de bespreking van de gelegenheid die de jeugdige en de ouders werd gegeven om te reageren in de verschillende zaken en van de verlening van de cautie op de geobserveerde combizittingen kwam onder meer naar voren dat de zaken op de zitting niet noodzakelijk ‘gecombineerd’ behandeld worden, in de zin dat de zaken niet door elkaar lopen, maar in een bepaalde volgorde worden behandeld. Bij de combizittingen waarop een jeugdbeschermingszaak en een jeugdstrafzaak of leerplichtzaak werden behandeld zijn twee variaties in de volgorde van behandeling van zaken geobserveerd. In de meest gebruikte variant werd de jeugdbeschermingszaak behandeld tijdens het bespreken van de persoonlijke omstandigheden van de jeugdige verdachte in de jeugdstrafzaak of de leerplichtzaak. In de andere variant werd de jeugdbeschermingszaak in zijn geheel eerst behandeld, waarna de behandeling van de jeugdstrafzaak of leerplichtzaak volgde. Wat betreft de uitspraak in de verschillende zaken gold dat de uitspraak ofwel direct in aansluiting op de behandeling van de desbetreffende zaak werd gedaan ofwel dat de uitspraken in alle zaken aan het eind van de zitting werden gegeven. Bij de combizittingen waarop een jeugdstrafzaak en een leerplichtzaak werden behandeld was de volgorde veelal als volgt: eerst werden de feiten van beide zaken besproken, vervolgens kwamen de persoonlijke omstandigheden van de jeugdige aan bod en tot slot werd de uitspraak in beide zaken aan het eind van de zitting gedaan. Bij de combizittingen waarop zowel een jeugdbeschermingszaak, een jeugdstrafzaak als een leerplichtzaak werden behandeld, bleek een combinatie van voorgaande structuren te worden gehanteerd: de jeugdbeschermingszaak werd behandeld tijdens de bespreking van de persoonlijke omstandigheden in de jeugdstrafzaak en de leerplichtzaak en de uitspraak in alle drie de zaken werd aan het eind van de zitting gedaan. Kortom, er is een variatie geobserveerd in de volgorde van behandeling van (delen van de) zaken en in het moment van uitspraak in de zaken. Opvallend is dat de combizittingen waarbij de jeugdige niet in de gelegenheid is gesteld om een reactie te geven op het verzoekschrift in de jeugdbeschermingszaak of waarbij de ouders geen mogelijkheid kregen tot inbreng in de jeugdstrafzaak en/of leerplichtzaak, bijna allemaal zittingen waren met dezelfde structuur: de jeugdbeschermingszaak werd behandeld tijdens de jeugdstrafzaak en/ of leerplichtzaak. Aangezien de rechter op de combizitting zowel de inhoud van de zaken goed moet onderscheiden als zorg dient te dragen voor het volgen van de juiste procedures, verdient een zo overzichtelijk mogelijke behandelstructuur op de combizitting de voorkeur. Het is de vraag of de behandelstructuur waarbij één van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
183
Focus
de zaken wordt behandeld tijdens behandeling van één van de andere zaken wel zo overzichtelijk is. Wat dit betreft verwachten wij meer van de behandelstructuur waarbij de zaken in hun geheel achtereenvolgend op elkaar, procedureel volledig afzonderlijk van elkaar worden behandeld. Daarnaast kan de aanwezigheid van een raadsman die voor zijn cliënt(en), de jeugdige en/of de ouders, waakt over het proces, eveneens een positieve uitwerking hebben op een juiste inachtneming van de
Het is de vraag of de structuur waarbij een van de zaken wordt behandeld tijdens behandeling van een van de andere zaken wel zo overzichtelijk is proceswaarborgen. Bij achttien van de in totaal 28 geobserveerde combizittingen was een raadsman aanwezig voor de jeugdige (en/of ouders). In deze combizittingen werd er altijd voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor geldend voor de jeugdige in de jeugdbeschermingszaak betreffende gesloten jeugdzorg, de jeugdstrafzaak en/of leerplichtzaak, waarbij in de twee laatstgenoemde zaken de jeugdige en/of zijn raadsman op alle wettelijk voorgeschreven momenten het woord hebben gekregen.
184
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
5. Tot slot Blijkens de agenda 2011-2014 van de Raad voor de Rechtspraak is het zo veel mogelijk gecombineerd behandelen van zaken rond één persoon één van de manieren waarmee de Raad de effectiviteit van het recht tracht te vergroten. De aanpak bij de gecombineerde behandeling van zaken die rond één jeugdige spelen, kan hierbij volgens de evaluatie van de Raad betreffende de doelstellingen van de periode 2008-2011 als model gelden voor andere thema’s. Het is naar ons inzien prijzenswaardig dat er met de ontwikkeling van de combizitting initiatief wordt getoond om de behandeling van jeugdzaken beter op elkaar af te stemmen. Bij de uitwerking van een dergelijk initiatief moeten de fundamentele waarborgen behorende bij de zaken die op de combizitting worden behandeld wel altijd op juiste wijze in acht worden genomen. Met dit artikel hebben wij middels bespreking van de gecombineerde behandeling van jeugdzaken laten zien waar op dit punt mogelijke knelpunten liggen en hoe hiermee ter zitting kan worden omgegaan. Hierbij is naar voren gekomen dat een duidelijke behandelstructuur op zitting waarbij alle zaken in hun geheel procedureel afzonderlijk van elkaar, maar wel achtereenvolgend op elkaar, behandeld worden en de aanwezigheid van een raadsman positief bij kunnen dragen aan inachtneming van enkele procedurele waarborgen die van belang zijn voor de jeugdige en zijn ouders. Wij pleiten er dan ook voor om de beschreven behandelstructuur te hanteren tijdens het gecombineerd behandelen van jeugdzaken en standaard een raadsman toe te voegen wanneer het een combizitting betreft. Met een dergelijke werkwijze hoeft niet af te worden gedaan aan de eerder genoemde voordelen van de combizitting van klantvriendelijkheid en de grotere kans op een kwalitatief betere uitspraak en kan de combizitting tevens als adequaat model fungeren voor andere thema’s.
Focus
139
Godslastering Van de (nimmer vallende) regen in de (doorwekende) drup? Jogchum Vrielink1
Het wetsvoorstel dat het verbod op godslastering laat vervallen is door de Eerste Kamer aangenomen. Het verbod was echter al jaren een dode letter en geen gevaar voor de vrijheid van meningsuiting. Een door de Eerste Kamer tijdens de behandeling van het wetsvoorstel aangenomen motie die de regering de opdracht geeft te onderzoeken of andere onderdelen van het strafrecht zodanig kunnen worden aangepast dat gelovigen beter worden beschermd tegen belediging van hun geloof heeft de potentie om zich tot een veel gevaarlijker instrument te ontwikkelen met onvoorspelbare, maar reële, vrijheidsbeperkende consequenties.
H
et is eindelijk zover. Na verschillende eerdere schijnbewegingen, rokades en gefaalde pogingen werd het verbod op smalende godslastering, neergelegd in art. 147 Wetboek van Strafrecht, nu echt opgeheven.2 De Tweede Kamer stemde al op 16 april 2013 in met het schrappen van het wetsartikel en de Eerste Kamer volgde op 3 december. Goed nieuws voor de vrijheid van meningsuiting, toch? Wellicht toch niet. Voor alle duidelijkheid: er kan in een moderne seculiere rechtsstaat weinig twijfel bestaan over de onwenselijkheid van een wettelijk blasfemieverbod. Zo staat het artikel op gespannen voet met de expressievrijheid en daarnaast is er het probleem dat de overheid en rechter zich bij de uitleg van het verbod al snel moeten begeven in theologische interpretaties. ‘Godspot’ is geen zaak voor het strafrecht. De meest gehoorde tegenwerping van degenen die het verbod willen behouden, is het beweerdelijk ‘negatieve signaal’ dat er van de afschaffing zou uitgaan naar religieuze minderheden.3 Dat argument kan echter gemakkelijk worden omgedraaid. Het (voort)bestaan van art. 147 Sr kan immers gezien worden als een mínstens even negatief signaal ten aanzien van groepen die van bescherming worden uitgesloten.
Het gaat daarbij om te beginnen om niet-religieuze groepen: art. 147 Sr levert een voorkeursbehandeling op van godsdienstige gevoelens. Temeer daar andere wetsbepalingen over het beledigen van groepen genoegzaam bescherming bieden aan iedereen. Bovendien is het verbod nog op een andere manier ‘discriminatoir’. Ook de gevoeligheden van religieuze groepen die de pech hebben
Het probleem is niet de opheffing van het verbod. Het probleem is dat die opheffing een prijs heeft dat ze niet onder de etnocentrisch geformuleerde verbodsbepaling vallen, worden er in beginsel niet door beschermd. Smalende godslastering vereist krenkende uitingen in verband met een god(heid),4 zodat ‘godsdiensten zonder god’ – zoals het boeddhisme, het taoïsme en het jaïnisme – worden uitgesloten. Ook tradities die een
Auteur
Noten
laten vervallen (hoewel de Raad wel aangaf
ring, Amsterdam, Buijten en Schipperheijn,
1. Dr. J.G. Vrielink is postdoctoraal onder-
2. Initiatiefvoorstel-Schouw en De Wit
dat er nauwelijks tot geen juridische bezwa-
1986, p. 34-36). Gezien de tekst een evo-
zoeker aan de KU Leuven (Instituut voor
vervallen verbod op godslastering, Kamer-
ren zijn tegen het schrappen van het ver-
lutieve interpretatie echter niet uitsluit,
Constitutioneel Recht) en coördinator van
stukken 32 203. Naast art. 147 gaat het
bod). Zie: Kamerstukken II 2009/10,
wordt algemeen aanvaard dat het bijv. ook
het Universitair Centrum voor Discriminatie-
ook om art. 147a en art. 429bis Sr. De
32 203, nr. 4 (advies W03.09.0473).
de god uit de islamitische en joodse traditie
recht (Steunpunt Gelijkekansenbeleid).
focus van deze tekst is echter, om ruimtebe-
4. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van
kan betreffen.
De auteur dankt Adriaan Overbeeke.
sparende redenen, enkel art. 147 (1o) Sr.
het verbod blijkt zelfs dat de wetgever
3. Zie in die zin zelfs het advies van de Raad
alleen aan de god van het christelijke
van State bij het voorstel om het verbod te
geloof dacht (J. Plooy, Strafbare godslaste-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
185
Focus
© Shutterstock
centrale plaats toekennen aan heiligen en/of profeten, zoals het katholicisme en de islam, worden op dat vlak niet beschermd.5 Het probleem is dus niet de opheffing van het verbod. Het probleem is dat die opheffing een prijs heeft. Tegelijk met de stemming over het laten vervallen van art. 147 Sr, nam de senaat een motie aan die de regering de opdracht geeft te onderzoeken of andere onderdelen van de strafwet zodanig kunnen worden aangepast dat gelovigen beter worden beschermd tegen belediging van hun geloof. De vrijheid die de wetgever zo met de ene hand geeft, zal dus mogelijk met de andere hand weer afgepakt worden. Erger nog, die eerstgenoemde vrijheid betekent nauwelijks iets, gezien de wet inzake godslastering al jaren een dode letter was. Dat terwijl er van het voorgestelde alternatief een zeer reële bedreiging kan uitgaan.
Dode letter Het verbod op godslastering dateert van 1932. Het was destijds op initiatief van Minister van Justitie Jan Donner, dat het verbod in het Wetboek van Strafrecht werd opgenomen. De invoering ervan wordt veelal toegeschreven aan de toenmalige golf van communistische kritiek op en ridiculisering van het christelijke geloof, met slogans als ‘Christus op de mestvaalt, de heilige Maagd in de stal, de heilige Vader naar de duivel’. Donner gaf aan dat er einde moest komen aan deze ‘uitbraakselen der hel’ en er volgde een wetsvoorstel dat door beide kamers werd gestemd. Art. 147 Sr (onder 1), verbiedt sindsdien smalende godslasteringen
186
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
die krenkend zijn voor godsdienstige gevoelens.6 Het verbod is in de praktijk echter al decennialang een dode letter,7 omdat het onwerkbaar bleek in de hedendaagse context. De veruit bekendste vervolging betrof die van de schrijver Gerard (van het) Reve, in 1968. Dit werd ook direct de genadeslag voor het verbod. In wat de geschiedenis is ingegaan als het ‘ezelproces’ stonden enkele passages uit het werk van Reve centraal. Zo had de auteur zich in een gedicht (‘Paradijs’) in het boek Nader tot u de wederkomst van god op aarde verbeeld als een ezel, die hij in zijn slaapkamer ‘drie keer langdurig achter elkaar in Zijn Geheime Opening zou bezitten’. Elders had de auteur geschreven dat hij de goddelijke ezel zou voorzien van ‘zwachtels om Zijn hoefjes’, om schrammen te voorkomen ‘als Hij spartelt bij het klaarkomen’. Reve werd uiteindelijk vrijgesproken, waarbij de Hoge Raad de vrijspraak in stand hield.8 Met name het oogmerk om te smalen werd niet bewezen geacht. Sindsdien wordt het opzetsvereiste gezien als een onbewijsbaar probatio diabolica [sic].9 Reden waarom het in de controverses sindsdien zelfs niet meer tot vervolging kwam. Zo kan er verwezen worden naar de klacht van de Bond tegen (het) Vloeken tegen Theo van Gogh in 1995. De schrijver-regisseur had in HP/De Tijd ‘christenhonden’ uitgemaakt voor de ‘supportersvereniging van die rotte vis van Nazareth’. Nadat de initiële klacht geseponeerd werd, diende de Bond nog een klaagschrift wegens niet-vervolging in bij het Amsterdamse gerechtshof. Het hof besloot echter geen vervolging tegen Van Gogh te gelasten.10
Het probleem met het strafbaar stellen van ‘beledigingen’ is traditioneel dat hetgeen als beledigend wordt ervaren, sterk afhangt van persoon tot persoon en van groep tot groep Een ander, recenter, voorbeeld: in 2006 was het optreden van de Amerikaanse popster Madonna, in de Amsterdam ArenA, het voorwerp van discussie. Madonna bracht, als onderdeel van haar programma, een act waarbij zij het nummer ‘Live to tell’ zong, terwijl zij aan een groot verlicht kruis hing, getooid met een doornenkroon. Het optreden gaf aanleiding tot kamervragen en ook tot een klacht van de SGP-jongeren en 50 andere organisaties wegens smalende godslastering. Weer zag het OM geen reden tot vervolging, stellend dat de zangeres met haar optreden ‘kennelijk haar teleurstelling en frustratie heeft trachten te uiten over bepaalde gebeurtenissen in de wereld’ en dat er geen sprake was van verachting voor god, zodat het optreden juridisch niet gekwalificeerd kon worden als een strafbaar feit. Ook hier oordeelde het gerechtshof in Amsterdam, na een klacht wegens niet-vervolging, dat de beslissing van het OM terecht was geweest.11 Godslastering stond, met andere woorden, alleen nog als een soort relict uit vervlogen tijden in het Wetboek van Strafrecht. Pogingen om te komen tot ‘wederopstanding’ van het verbod hadden ook geen succes. Een beruchte inspanning hiertoe dateert van november 2004. Kort nadat Theo van Gogh werd vermoord door Mohammed B., gaf de toenmalige Minister van Justitie, Piet Hein Donner (de ‘kleinzoon van’), aan dat hij het artikel over smalende godslastering zou reanimeren. De kritiek op Donners uitspraken en de timing ervan was dermate algemeen dat de minister zich genoodzaakt zag zijn voornemens te laten varen. Van de weeromstuit debatteerde het parlement, op initiatief van D66, zelfs over de vraag of het verbod op godslastering niet moest verdwijnen.12
Godslastering 2.0? Het voorstel tot afschaffing van het verbod op godslastering werd in april 2013 vrij vlot goedgekeurd in de Tweede Kamer. De stemming in de Eerste Kamer bleek echter minder vanzelfsprekend. De regeringspartijen VVD en PvdA lieten plots weten dat zij twijfelden over het schrappen van het wetsartikel.13 Als een van deze partijen tegen zou stemmen, dan zou het wetsvoorstel het niet halen. Bij wijze van compromis werd daarom een parallelle motie voorbereid en gestemd. Concreet verzoekt die motie14 de regering te onderzoeken of een aanpassing van art. 137 Sr ‘dienstig kan zijn om te bewerkstelligen dat dit artikel eveneens genoegzame bescherming biedt tegen als ernstig ervaren belediging van burgers door belediging van hun geloof en geloofsbeleving’, dit weliswaar ‘zonder de werking van de vrijheid van meningsuiting onnodig te beperken’. Art. 137c van het Wetboek van Strafrecht bestraft het zich beledigend uitlaten ‘over een groep mensen wegens hun godsdienst’ (‘groepsbelediging’).15 Het probleem met het strafbaar stellen van ‘beledigingen’ is traditioneel dat hetgeen als beledigend wordt ervaren, sterk afhangt van persoon tot persoon en van groep tot groep. Om het artikel te verzoenen met de expressievrijheid, wordt daarom een onderscheid gemaakt tussen uitingen die beledigend ‘voor’ een groep zijn en uitingen die beledigend ‘over’ een groep zijn. Uitingen die beledigend zijn voor een groep, zijn zuiver subjectief en bijgevolg niet strafbaar, daar er anders geen enkele rem op de bepaling zou staan (behalve de ‘teenlengte’ van de betrokkenen). Beledigende uitingen over een groep – waarbij men probeert te komen tot een objectiever beledigingsbegrip – kunnen wel strafbaar zijn, maar daartoe moeten de uitingen als onnodig
5. Het OM heeft op grond van de voor-
3 (verbod op het beschimpen van ‘voorwer-
schrijver en journalist Theodor Holman had
onderzoek naar een mogelijke aanpassing
gaande overwegingen verschillende keren
pen aan een eredienst gewijd, waar en
met de Bond tegen Vloeken. Holman werd
van art. 137 van het Wetboek van Straf-
afgezien van vervolging. Dat was bijv. het
wanneer de uitoefening van die dienst
destijds wel vervolgd (en vrijgesproken in
recht, Kamerstukken I 2013/14, 32 203, E
geval in een zaak tegen Ayaan Hirsi Ali, die
geoorloofd is’) dateren bijv. uit 1881.
eerste aanleg en in beroep). De tenlasteleg-
Herdruk.
in een interview met Trouw in 2002 de
7. In de bestaansperiode van art. 147 Sr
ging in zijn zaak was echter vooral toege-
15. De motie verwijst, in voetnoot, naar art.
profeet Mohammed ‘pervers’ had genoemd
werden, tot het ezelproces, in totaal 9 per-
spitst op art. 137c Sr.
137c t/m h. De reden om te focussen op
en de islam ‘achterlijk’, beide naar huidige
sonen veroordeeld.
11. J. Meijers, ‘Madonna niet vervolgd voor
art. 137c houdt ten eerste verband met het
maatstaven gemeten. Het OM besloot Hirsi
8. HR (Strafkamer) 2 april 1968,
godslastering’, Trouw, 29 januari 2007.
feit dat senatoren in de media overwegend
Ali niet te vervolgen voor godslastering,
NJ 1968/373.
12. Zie P. Cliteur, ‘Godslastering en zelfcen-
naar dat artikel verwezen (zie bijv. ANP,
omdat de profeet niet vereenzelvigd kan
9. B.A.M. van Stokkom, H.J.B. Sackers en
suur na de moord op Theo van Gogh’, NJB
‘Godslastering niet langer strafbaar’, Nu.nl,
worden met Allah. In 1989 werd om gelijk-
J.P. Wils, Godslastering, discriminerende
2004/2328, afl. 45. Donner gaf naar aan-
3 december 2013). Daarmee samenhan-
aardige redenen afgezien van strafvervol-
uitingen wegens godsdienst, Den Haag/
leiding van Kamervragen wel aan dat het hij
gend is onderdeel c van alle binnen art. 137
ging naar aanleiding van het boek De Dui-
Meppel: WODC/BJU 2007, p. 97-98.
bij zijn uitspraken niet alleen de toepassing
vallende bepalingen ook het nauwst ver-
velsverzen van Salman Rushdie.
10. Ibid., 107. De Bond trok vervolgens
van smalende godslastering in gedachten
want met art. 147 Sr. Dat het vooral om art.
6. De andere onderdelen van art. 147 zijn
zelfs nog naar het Europees Hof voor de
had: Handelingen II 2004/05, 23 1336.
137c Sr gaat, leert tot slot ook de eerdere
van vroegere datum. De huidige onderde-
Rechten van de Mens, maar daar werd de
13. P. Van den Dool, ‘Senaat stemt in met
politieke discussie over het schrappen van
len 2 (verbod op het bespotten van ‘een
klacht in 1999 onontvankelijk verklaard. De
schrappen verbod op godslastering’, NRC
art. 147 Sr (zie bijv. F. Jensma, ‘Kabinet
bedienaar van de godsdienst in de geoor-
zaak tegen Van Gogh was overigens een
Handelsblad, 3 december 2013.
maakt islam-belediger strafbaar’, NRC, 12
loofde waarneming van zijn bediening’) en
uitvloeisel van een eerdere aanvaring die
14. Motie-Schrijver (PvdA) cum suis over
maart 2009).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
187
Focus
De keerzijde van het recht van religieuze personen en groepen om op basis van hun geloof kwetsende uitspraken te doen, is dat anderen ook het recht hebben om godsdienstige ideeën en gebruiken te bekritiseren en te ridiculiseren grievend kunnen worden beschouwd (vanuit een ‘extern’ perspectief) en ook moet de context zodanig zijn dat die het beledigende karakter niet wegneemt.16 Belangrijk is verder dat de Hoge Raad, op grond van de parlementaire geschiedenis, heeft verduidelijkt dat het verbod in art. 137c Sr alleen ziet op uitingen die ‘onmiskenbaar betrekking hebben op een bepaalde groep die door hun godsdienst wordt gekenmerkt’. Het ‘zich beledigend uitlaten over een godsdienst’, in algemene zin, valt er dus niet onder; zelfs niet als dit gebeurt op zo’n manier ‘dat de aanhangers daardoor in hun godsdienstige gevoelens worden gekrenkt’: ‘Alle, zelfs felle kritiek op opvattingen die in die groep leven of op het gedrag van hen, die tot de groep behoren, blijft buiten het bereik van de strafwet.’17 Nu moet er wellicht niet té veel worden gelezen in de precieze bewoordingen van de motie, maar het is toch weinig geruststellend dat zij beide aangehaalde elementen lijkt te miskennen. Ten eerste verwijst de motie (uitsluitend) naar het subjectieve element van belediging: men wil laten nagaan of burgers wel genoeg beschermd worden tegen ‘als ernstig ervaren belediging[en]’. Dat terwijl een afbakening van de vrijheid van meningsuiting die (nog sterker) plaatsvindt aan de hand van subjectieve gevoelens dat recht totaal zou ondermijnen: fundamentele debatten over bijna élk maatschappelijk onderwerp hebben immers wel voor een of andere groep een aspect dat zij ‘als beledigend ervaren’. Een tweede punt is dat de motie, door te verwijzen naar ‘belediging van hun geloof”, tevens voorbij lijkt te (willen) gaan aan het huidige vereiste uit de jurisprudentie dat de belediging onmiskenbaar betrekking moet hebben op een religieuze groep, en niet louter op een godsdienst an sich. Een strafbaarstelling van belediging van
religies zou ons nog verder van huis brengen dan het verbod op godslastering.
Liever de (tandeloze) duivel die je kent… De gestemde motie gaat ook voorbij aan het feit dat een aanpassing aan art. 137c Sr van algemene aard zou (moeten) zijn. Gezien de categorieën van groepen waaraan art. 137 bescherming biedt, zou dit allesbehalve gunstig uitpakken voor de bescherming van religies. Een verruiming van het verbod op groepsbelediging zal er alleen maar toe leiden dat groepen elkaar, over en weer, met behulp van het strafrecht, de mond zullen proberen te snoeren. En in onze seculariserende samenleving zullen religieuze groeperingen daarbij allicht niet aan het langste eind trekken. Onder de huidige wetgeving en rechtspraak inzake groepsbelediging en haatzaaien mocht Leen van Dijke,18 sprekend vanuit zijn geloofsovertuiging, homo’s gelijkschakelen aan dieven en imam El-Moumni19 mocht diezelfde geaardheid een ‘ziekte’ noemen die schadelijk is voor de Nederlandse samenleving. En terecht. Juist in een diverse samenleving moet je tegen een stootje kunnen. Maar dat zwaard is noodzakelijk tweesnijdend. De keerzijde van het recht van religieuze personen en groepen om op basis van hun geloof kwetsende uitspraken te doen, is dat anderen ook het recht hebben om godsdienstige ideeen en gebruiken te bekritiseren en te ridiculiseren. Het verbod op godslastering was weliswaar onzinnig, maar het was ook vrij ongevaarlijk. Hoewel de opheffing ervan op zich een goede zaak is, moet ervoor worden gewaakt dat er via de achterdeur niet iets veel gevaarlijkers wordt binnengehaald, dan wat er via de voordeur werd buitengezet. Het behoud van art. 147 Sr zou dan vele malen wenselijker zijn geweest: liever een relict dat toch nooit toegepast wordt, dan de invoering van een nieuwe wild card, met onvoorspelbare, maar zeer reële, vrijheidsbeperkende consequenties.
16. Zie ondermeer A. Nieuwenhuis en E.
zien dat dit niet zo is. Het kan evenzeer
naamde ‘gezwel-arrest’: HR (Strafkamer) 10
geleid. De HR casseerde echter, omdat de
Janssen, ‘De onduidelijke verhouding tussen
gaan om de context van het ‘publieke
maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF0655, nr.
uitlating niet onmiskenbaar betrekking had
vrijheid van meningsuiting en discriminatie’,
debat’ of die van het ‘ventileren van onge-
01509/07. In die zaak stond centraal dat
op moslims als religieuze groep.
Mediaforum 2011, nr. 4. Vaak wordt, te
noegen’, ook politici en columnisten genie-
iemand, na de moord op Theo van Gogh,
18. HR (Strafkamer) 9 januari 2001,
simplistisch, gesteld dat die ‘context’ vooral
ten een ruime bescherming, enz. Kortom,
aan zijn raam een pamflet had opgehangen
ECLI:NL:PHR:2001:AA9368, nr. 945/99.
in beschermende zin speelt als een uiting
het gaat eerder om een negatieve toetsing:
waarop (ondermeer) stond: ‘Stop het
19. Hof ‘s-Gravenhage 18 november 2002,
verband houdt met een geloofsovertuiging
alleen als een uiting zonder énige reden of
gezwel dat Islam heet, Theo is voor ons
ECLI:NL:GHSGR:2002:AF0667, nr.
(en dat religieuze personen dus een ruimere
context onnodig grievend is over een
gestorven, wie wordt nu de volgende?’. In
2200359302.
expressievrijheid zouden genieten dan
groep, dan is zij strafbaar.
eerste aanleg en in beroep had dit tot een
anderen). De rechtspraak als geheel laat
17. De Hoge Raad stelde dit in het zoge-
veroordeling wegens groepsbelediging
188
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
Opinie
140
Uitleg? Willem van Tongeren1
De vraag die zich steeds weer opdringt, als partijen geen bedoeling hebben gehad met een bepaling in een stuk waaronder hun handtekening staat dan wel de bedoeling van partijen niet kan worden achterhaald of vastgesteld, is óf uitleg van een bedoeling in geval van een geschil een goede basis is voor een (rechterlijke) beslissing, uitgaande van de feitelijke onmogelijkheid in dergelijke situaties een (niet bestaande) ‘bedoeling’ uit te leggen. Is het in een dergelijk geval niet beter dat de rechter in zo’n geval beslist op basis van in de procedure boven tafel gekomen feiten, de aangevoerde omstandigheden van het geval, de redelijkheid en de billijkheid en de belangen van partijen?
H
et onderwerp uitleg is boeiend en blijft rechtspraak opleveren. Mijn oog viel op een recent arrest van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.2 Startpunt bij iedere beschouwing over uitleg van (schriftelijke) overeenkomsten is het Haviltex-arrest,3 waarin in r.o. 2 wordt overwogen: ‘De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van pp. is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contact. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die pp. in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijze aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.’ Het gaat dus, in de woorden van prof. Brunner in zijn noot onder dat arrest, om een uitleg die met de bedoelingen en verwachtingen van pp. in de gegeven omstandigheden rekening houdt. In feite zijn de latere uitspraken, ook als het gaat over de (al of niet objectieve) uitleg van een CAO,4 een pensioenreglement,5 een commercieel contract,6 een akte van levering7 enz. een ‘voetnoot’ bij dit arrest, zoals wel wordt gezegd dat de hele Westerse filosofie niet meer is dan ‘een serie voetnoten bij Plato’.8 In de hierboven bedoelde Arnhems-Leeuwardense zaak tegen een beroepsaansprakelijk gestelde notaris ging het over de uitleg van art. 13 van de huwelijksvoorwaarden van ex- echtgenoten dat de afrekening aan het einde van het huwelijk regelde. De man vond dat uit art. 13 lid 8 voortvloeide dat in geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed zijn schriftelijke toestemming nodig was voor vervreemding van vermogensbestanddelen zolang
nog niet (definitief) was afgerekend. Omdat er nog niet was afgerekend en er door de vrouw toch al was vervreemd en geleverd zónder die toestemming en de notaris dat ten onrechte niet zou hebben verhinderd, zou de notaris volgens de man aansprakelijk zijn op grond van onrechtmatig handelen. Het hof stelde voorop, nadat het eerst de relevante rechtspraak over uitleg had vermeld, dat gesteld noch gebleken is dat (de man) en (de vrouw) bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden hebben gesproken over art. 13, zodat ook om die reden een taalkundige en systematische uitleg van die bepaling van groot gewicht is. Het hof putte zich vervolgens uit in een uitvoerige taalkundige en systematische uitleg van art. 13 en kende aan art. 13 lid 8 de betekenis toe dat zolang de echtscheiding formeel nog geen feit was en niet was ingeschreven het vereiste van de schriftelijke toestemming nog niet aan de orde was en dat tot dat moment zónder toestemming door de vrouw mocht worden vervreemd, zodat de notaris niet onrechtmatig had gehandeld en dus niet aansprakelijk was. Het is de vraag of in casu, waarin partijen niet hebben gesproken over art. 13, aan een taalkundige en systematische (grammaticale) uitleg van die bepaling een groot gewicht moest toekomen en of ’s hofs wijze van uitleggen strookte met het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2013,9 waarin het ook nog eens ging over een commercieel contract tussen professioneel opererende partijen en waarin de grammaticale uitleg door het hof volgens de Hoge Raad op goede gronden werd bestreden, nu door Lundiform was aangevoerd dat partijen niet over de schriftelijke overeenkomst hebben onderhandeld, in het bijzonder niet over de tekst van art. 3, waarover het ging.
Auteur
2013, ECLI:NLGHARL:2013:8333.
6. HR 19 januari 2007, AZ 3178, NJ
9. HR 5 april 2013,
1. Mr. W.J.M. van Tongeren is advocaat te
3. HR 13 maart 1981, NJ 1981/635.
2007/575, Meyer Europe vs. Pont Meyer.
ECLI:NL:HR:2013:BY8101 Lundiform vs.
Twello,
[email protected].
4. HR 17 september 1993, JAR 1993/234,
7. HR 8 december 2000, NJ 2001/350
Mexx.
Gerritse vs. H.A.L.
Eelder Woningbouw.
Noten
5. HR 20 februari 2004, JAR 2004/84,
8. Volgens de Britse filosoof A.N.
2. Hof Arnhem- Leeuwarden 5 november
Pensioenfonds DSM vs.Fox.
Whitehead (1861-1947).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
189
Opinie
en, nu er een conflict is en hij een beslissing moet nemen, hij, ter bereiking van een rechtvaardige oplossing, beslist op de in zijn uitspraak bepaalde wijze, uitgaande van (de in de uitspraak op controleerbare wijze vermelde) in de procedure boven tafel gekomen feiten, de aangevoerde omstandigheden van het geval, de redelijkheid en de billijkheid, de belangen van partijen?
De vraag is óf uitleg van een bedoeling in geval van een geschil een goede basis is voor een (rechterlijke) beslissing uitgaande van de feitelijke onmogelijkheid in dergelijke situaties een (niet bestaande) ‘bedoeling’ uit te leggen
© Shutterstock
De vraag die zich (telkens) opdringt, als partijen geen bedoeling hebben gehad met een bepaling in een stuk waaronder hun handtekening staat, zoals blijkbaar in de Arnhems- Leeuwardense zaak, dan wel een (historische) bedoeling van (een of beide) partijen niet kan worden achterhaald of vastgesteld, is óf uitleg van een bedoeling in geval van een geschil een goede basis is voor een (rechterlijke) beslissing, uitgaande van de feitelijke onmogelijkheid in dergelijke situaties een (niet bestaande) ‘bedoeling’ uit te leggen. Is het per saldo in een dergelijk geval uiteindelijk niet bevredigender voor partijen én transparanter dat een rechter, in plaats van in een stuk een fictieve, een partijen toegedichte, bedoeling te lezen, overweegt dat er géén bedoeling van partijen bestaat of kan worden vastgesteld
190
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
Deze benadering heeft trekken van wat bekend is als de normatieve leer van uitleg van rechtshandelingen.10 Het zou misschien beter zijn om in dat verband niet te spreken over normatieve uitleg maar over normatieve invulling van rechtshandelingen om daarmee tot uitdrukking te brengen dat de rechter zelf een overeenkomst invult daar waar een bedoeling van partijen niet (meer) kan worden achterhaald of vastgesteld. M.i. geldt in het erfrecht hetzelfde als het gaat om uitleg van een testament. Recent moest een hof op door de Hoge Raad overigens goedgekeurde wijze11 halsbrekende toeren uithalen om met uitleg te bereiken dat de tot erfgenaam benoemde broer van erflaatster toch geen erfgenaam was en de niet tot erfgenaam benoemde (latere) echtgenoot van erflaatster wél enig erfgenaam was. In plaats van dat testament, waarin erflaatster onmiskenbaar bedoelde haar broer tot erfgenaam te benoemen maar dat zij had verzuimd aan te passen, te gaan ‘uitleggen’, zou het beter zijn (geweest) dat de rechter zou hebben overwogen dat, gelet op de in de procedure op tafel gekomen feiten en de aangevoerde omstandigheden, de redelijkheid en billijkheid meebrachten c.q. het bereiken van een rechtvaardige oplossing vereiste dat uiteindelijk, de belangen van de broer en de latere echtgenoot afwegende, toch moest worden beslist, in het algemeen bij wege ook van uitzondering, dat niet de broer van erflaatster maar haar (latere) echtgenoot had te gelden als de erfgenaam. 10. J. M. van Dunné, Normatieve uitleg van
11. HR 11 oktober 2013,
rechtshandelingen, Deventer: Kluwer 1971.
ECLI:NL:HR:2013:911.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
speciaal detentiecentrum, hij was niet vrij om
zoek te onderwerpen. Ten slotte mocht kla-
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
de ruimte te verlaten.
ger meteen na afloop van het onderzoek het
Nadat duidelijk was geworden dat sprake was
vliegveld verlaten. Er was derhalve geen spra-
EHRM
191
van een administratieve vergissing nu Gahra-
ke van een vrijheidsontneming in de zin van
Hoge Raad (civiele kamer)
192
manov na het presidentiële pardon niet uit
artikel 5; de overige klachten van klager acht
Hoge Raad (strafkamer)
203
de database was verwijderd, kon hij het vlieg-
het Hof kennelijk ongegrond.
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
209
veld verlaten. Hij stelde dat zijn detentie
Centrale Raad van Beroep
211
ongeveer vier uur had geduurd, de autoritei-
D. Slotsom
College Beroep bedrijfsleven
214
ten spraken van twee uur.
Het Hof concludeert met een meerderheid
Voor de nationale rechter werd de klacht van
dat de klacht niet-ontvankelijk is.
Gahramanov afgewezen. Tot in hoogste
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
instantie kreeg hij geen gehoor.
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
B. Procedure
kers va=n de Universiteit Leiden, de VU
Op 21 juni 2006 diende klager een klacht in
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
bij het EHRM. Hij klaagde dat hij zonder wet-
de bewerkingen zijn verzorgd door J.P. Loof
telijke basis was vastgehouden in strijd met
Artikel 6 en 8 EVRM. Veroordeling wegens
(Universiteit Leiden) en A.E.M. Leijten (Uni-
artikel 5 EVRM.
omkoping. Uitlokking. Bewijs verkregen
versiteit Leiden). Alle uitspraken van het
142 19 november 2013, appl. nr. 19267/05
door telefoontap en verborgen camera,
EHRM staan op www.echr.coe.int; een selec-
C. Uitspraak van het Hof
zonder rechterlijke machtiging. Schending
tie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judg-
(Eerste Kamer: Berro-Lefèvre, Steiner, Hajiyev,
art. 8.
ments and Decisions. De uitspraken van
Lazarova Trajkovska, Laffranque, Sicilianos,
kamers van het EHRM worden drie maanden
Møse)
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er
Het Hof gaat na of klager zijn vrijheid was
intern appel wordt ingesteld bij de Grote
ontnomen in de zin van artikel 5 EVRM. Het
Kamer van het Hof.
gaat daarbij om fysieke vrijheid; beperkingen
(EVRM art. 6, 8) Ulariu vs. Roemenië
van de bewegingsvrijheid vallen onder artikel
A. Feiten
2 van het Vierde Protocol bij het EVRM. Om te
Klager is directeur van een bedrijf dat in
bepalen of iets onder artikel 5 EVRM valt, kijkt
2003 voorwerp van onderzoek is door de Roe-
het Hof naar de specifieke omstandigheden
meense anti-corruptie autoriteit vanwege
15 oktober 2013, appl. nr. 26291/06
van het geval van klager, alsmede naar andere
grootschalige belastingontduiking en corrup-
(ontvankelijkheidsbeslissing)
factoren zoals het type, de duur, de effecten
tie. Via een contact binnen het bedrijf krijgt
en manier van implementatie van de maatre-
de onderzoeksleider van de anti-corruptieau-
Art. 5 lid 1 EVRM. Staande houden door
gel. Artikel 5 kan van toepassing zijn op korte
toriteit het bericht dat klager wellicht bereid
douane op vliegveld voor doorzoeken baga-
perioden van detentie op het politiebureau.
is tot gunstverleningen om het onderzoeks-
ge en controleren identiteit. Vasthouding
Hier ging het echter om een vliegveld en was
dossier te beïnvloeden of zelfs van tafel te
van enkele uren niet langer dan strikt
klager door de douane vastgehouden.
krijgen. De contactpersoon organiseert een
noodzakelijk. Kwestie valt niet onder art. 5
Het Hof herhaalt dat de context waarin de
ontmoeting tussen de onderzoeksleider en
EVRM. Niet-ontvankelijk.
vasthouding plaatsvond een belangrijke fac-
klager. In de tussentijd verkrijgt de onder-
tor is. Dit omdat in de moderne samenleving
zoeksleider toestemming van een Officier
regelmatig situaties plaatsvinden waarin het
van Justitie voor het aftappen van zijn eigen
publiek beperkingen van zijn (bewegings)
telefoon en voor het vastleggen van video-
vrijheid moet dulden in verband met het
beelden van de ontmoeting.
algemeen belang. In dit licht stelt het dat het
Tijdens de ontmoeting in een restaurant ver-
A. Feiten
staande houden van een passagier tijdens
klaart klager zich bereid tot het betalen van
In 2001 werd klager veroordeeld voor verschil-
een grenscontrole op een vliegveld door dou-
een geldbedrag en het verlenen van enkele
lende strafrechtelijke overtredingen. Hij kreeg
anemedewerkers om de situatie van de pas-
andere gunsten om het corruptieonderzoek
een gevangenisstraf van tien jaar opgelegd
sagier op te helderen, indien dit niet langer
te laten stoppen. Hij gaat in op het door de
maar kwam in 2005 vrij vanwege een presi-
duurt dan strikt noodzakelijk, geen kwestie is
onderzoeksleider gesuggereerde bedrag en
dentieel pardon. In juli 2006 was Gahramanov
die onder artikel 5 valt.
maakt in de dagen daarna per telefoon
op weg naar Dubai maar op het vliegveld
In de onderhavige zaak had de vasthouding
afspraken met de onderzoeksleider over afle-
werd hij door de douane staande gehouden.
niet langer dan enkele uren geduurd. Ook al
vering van het bedrag. Enkele dagen later
Dit vanwege het feit dat bij de paspoortcon-
waren partijen het niet eens over de exacte
wordt het afgesproken bedrag in een envelop,
trole bleek dat zijn naam in een database van
duur, het was niet duidelijk geworden dat de
via de contactpersoon, overgebracht. Vervol-
de Azerbeidjaanse autoriteiten stond met
vasthouding langer had geduurd dan strikt
gens wordt klager gearresteerd op verden-
daarbij de indicatie dat hij staande moest wor-
noodzakelijk was om de bagage te controle-
king van omkoping en strafrechtelijk ver-
den gehouden. Gahramanov mocht niet boar-
ren en de verschillende administratieve for-
volgd. Tijdens de strafzaak stelt klager te zijn
den en werd meegenomen naar een kamer
maliteiten af te handelen. Bovendien was de
uitgelokt tot omkoping door de onderzoeks-
van de State Border Service voor nadere ophel-
maatregel gebaseerd op aannemelijke gron-
leider en uiteindelijk te hebben betaald om
dering over zijn situatie. Zijn bagage werd
den – de autoriteiten hadden alle reden om
er zeker van te zijn geen vijand te hebben
doorzocht en, ook al kreeg hij geen handboei-
aan te nemen dat het noodzakelijk was de
binnen het onderzoeksteam van de anti-cor-
en om en werd hij niet vastgehouden in een
identiteit van klager aan een nader onder-
ruptie autoriteit. Bovendien stelt hij dat de
141
(EVRM art. 5 lid 1) Gahramanov vs. Azerbeidzjan
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
191
Rechtspraak
toestemming voor het aftappen van zijn tele-
reiding of het plegen van een strafbaar feit
criminele activiteit, maar de persoon die
foon en het maken van heimelijke opnamen
en het tappen ‘nuttig’ was ten behoeve van
wordt vervolgd hebben aangezet tot een
reeds werd gegeven op een moment dat er
de waarheidsvinding. Het Hof acht de officier
strafbaar feit dat hij zonder die beïnvloeding
jegens zijn persoon nog geen sprake was van
van justitie een instantie die niet voldoende
niet zou hebben gepleegd (Teixeira de Castro
enige verdenking voor het hem ten laste
onafhankelijk is van de uitvoerende macht
vs. Portugal (1998)).
gelegde feit. Daardoor zou er geen wettelijke
en constateert dat de wet niet voorziet in een
Het Hof overweegt dat het initiatief voor een
basis zijn voor de telefoontap en het maken
rechterlijke toetsing van de toestemming
ontmoeting tussen de onderzoeksleider en de
van de opnamen. Hij wordt evenwel tot drie
voor het tappen (vooraf dan wel achteraf).
klager is uitgegaan van een derde (de contact-
jaar gevangenisstraf veroordeeld en dit von-
Ook vermeldt de wet niet in welke gevallen
persoon binnen het bedrijf). Deze kreeg daar-
nis houdt tot in cassatie stand.
of onder welke omstandigheden de verzamel-
toe geen opdracht van de opsporingsautoritei-
de gegevens weer worden vernietigd. Daarom
ten. Het verslag van de ontmoeting toont aan
B. Procedure
is het Hof van oordeel dat de wet op basis
dat de onderzoeksleider slechts reageerde op
In mei 2005 dient klager een klacht in bij het
waarvan toestemming voor de telefoontaps
verzoeken van de zijde van klager. Er waren
EHRM. Hij klaagt erover dat het aftappen van
en opnamen werd verstrekt niet voldoende
voldoende objectieve aanwijzingen dat klager
zijn telefoon en het maken van opnamen
waarborgen bevatte om aan de vereisten van
beoogde het strafbare feit van omkoping te
van zijn ontmoeting met de onderzoekslei-
art. 8 EVRM te voldoen.
plegen om het instrument van telefoontap en
der een schending opleveren van art. 8
Het Hof merkt op dat de relevante Roemeen-
heimelijke opnames in te zetten.
EVRM, het recht op bescherming van het pri-
se wetgeving sinds 2003 betere waarborgen
Voorts overweegt het Hof dat de nationale
véleven en de correspondentie. Bovendien
bevat, maar dat er in de strafrechtelijke pro-
rechterlijke instanties de kwestie van uitlok-
stelt hij dat de uitlokking tot het plegen van
cedure in deze zaak (die plaatsvond na 2003),
king voldoende hebben onderzocht en afge-
omkoping een schending oplevert van het
voor de rechterlijke instanties op nationaal
wogen. Daarbij is relevant dat de onderzoeks-
recht op een eerlijk proces van art. 6 EVRM.
niveau geen ruimte was om de bewijsverga-
leider ter terechtzitting is ondervraagd, ook
ring te toetsen aan de eisen uit de nieuwe
door de verdediging, en dat de originele
C. Uitspraak van het Hof
wetgeving of aan de vereisten geformuleerd
opnamen van de gesprekken konden worden
(Derde Kamer: Casadevall, Gyulumyan, Bîr-
in de eerdere jurisprudentie van het EHRM.
nageluisterd. In het licht hiervan oordeelt het
san, López Guerra, Pardalos, Silvis, Griţco)
De klager heeft weliswaar de mogelijkheid
EHRM dat het klager in de nationale proce-
Het EHRM overweegt dat het plaatsen van
gekregen om de juistheid van de tapversla-
dure niet heeft ontbroken aan voldoende
telefoontaps en het gebruik van op die wijze
gen te controleren, maar dit vormde slechts
procedurele waarborgen.
verkregen informatie in een strafproces bin-
een tegemoetkoming aan een van de bezwa-
nen het bereik valt van de bescherming die
ren tegen de relevante wetgeving die het Hof
D. Slotsom
art. 8 biedt aan het privéleven. De correspon-
eerder reeds had geformuleerd.
Het Hof komt unaniem tot het oordeel dat
dentie, dat de informatie werd verkregen
Het Hof is zich bewust van de inspanningen
art. 8 EVRM is geschonden, maar acht de
door aftapping van de telefoon een derde
van wetgever en rechterlijke macht om op dit
klacht over art. 6 kennelijk ongegrond en der-
maakt dit niet anders; zie reeds de arresten
terrein in de Roemeense wetgeving en prak-
halve niet ontvankelijk. Het Hof kent geen
Lambert vs. Frankrijk (1998), Uzun vs. Duits-
tijk betere waarborgen te introduceren, maar
schadevergoeding toe.
land (2010) en Valentino Acatrinei vs. Roeme-
oordeelt dat deze ten tijde van deze zaak nog
nië (2013). Een dergelijke inbreuk op het pri-
tekort schoten om voldoende bescherming te
véleven moet zijn voorzien bij wet, zoals
bieden aan het recht op eerbiediging van het
Hoge Raad (civiele kamer)
voorgeschreven door art. 8 lid 2 EVRM. Deze
privéleven.
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
wettigheidseis vergt niet alleen dat er een
Wat betreft het recht op een eerlijk proces
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
grondslag is voor de inbreuk in het nationale
van art. 6 EVRM en de klacht inzake uitlok-
van Justitie van het Caribische deel van het
recht, maar stelt ook kwaliteitseisen aan de
king overweegt het EHRM dat indien het pri-
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
wetgeving die deze inbreuk mogelijk maakt
maire bewijs in een strafzaak het resultaat is
zien op www.rechtspraak.nl.
(zie reeds Khan vs. VK (2000)). In het kader
van een politie-operatie met undercover-
van geheime surveillance door de overheid
agenten, de nationale autoriteiten moeten
moet deze nationale wet voldoende waarbor-
aantonen dat er gegronde redenen waren om
gen bevatten tegen willekeurige inmenging
een dergelijke operatie tegen een bepaalde
in de privacy; zie eerder o.m. Vetter vs. Frank-
persoon te starten (Ramanauskas vs. Litou-
20 december 2013, nr. 12/04752
rijk (2005).
wen en Malininas vs. Litouwen (2008)). Nu de
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, M.A. Loth,
Het Hof stelt vast dat de wet op basis waar-
informatie die door de justitiële autoriteiten
G. Snijders, G. de Groot; A-G mr. L.A.D. Keus)
van in dit geval de telefoontap en geheime
is verstrekt zodanig is dat Het Hof niet zelf
ECLI:NL:HR:2013:2123
opnames plaatsvonden eist dat hiervoor toe-
kan controleren of klager al dan niet slacht-
stemming wordt verleend door de officier
offer is geworden van uitlokking, is het
Vervolg op HR 8 juli 2011,
van justitie. Reeds in eerdere uitspraken
essentieel om strikt te bezien of in de straf-
ECLI:NL:HR:2011:BQ2809, NJ 2011/513.
heeft het EHRM geconcludeerd dat deze wet,
rechtelijke procedure op nationaal niveau,
Mededinging. Exclusief afnamebeding voor
voordat in 2003 hierin een wijziging werd
waarin het verweer van de uitlokking moest
brandstoffen. Tussen brandstofleverancier
doorgevoerd, onvoldoende waarborgen bevat-
worden beoordeeld, de rechten van de verde-
BP en een tankstationexploitant zijn over-
te (Calmanovici vs. Roemenië (2008)). Ten tij-
diging – hoor en wederhoor; equality of
eenkomsten gesloten met een exclusief
de van de feiten in deze zaak kon de officier
arms – voldoende waren gewaarborgd. Van
afnamebeding, inhoudende dat de exploi-
van justitie onderschepping en opname van
uitlokking is in de ogen van het Hof sprake
tant de te verkopen motorbrandstoffen uit-
telefoongesprekken toestaan in geval van
indien de betrokken agenten zich niet heb-
sluitend rechtstreeks van BP zal betrekken.
sterke aanwijzingen die duiden op de voorbe-
ben beperkt tot een louter passieve rol in de
Het beding is aangegaan voor de duur van
192
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
143
Rechtspraak
twintig jaar, zonder mogelijkheid van tus-
streeks van BP zal betrekken. BP heeft op de
cumulatief effect op de mededinging kan heb-
sentijdse beëindiging. Het hof acht de over-
percelen twee tankstations gerealiseerd, die
ben. In dat kader moet worden nagegaan in
eenkomsten partieel nietig vanwege de
A sindsdien overeenkomstig de exploitatie-
hoeverre die overeenkomst samen met ande-
mededingingsverstorende werking van het
overeenkomsten exploiteert.
re, soortgelijke overeenkomsten van invloed is
beding. HR: 1. Marktafschermende werking.
In dit geding heeft A een verklaring voor
op de mogelijkheden van concurrenten om
Vooropstelling: zie hoofdtekst. Het oordeel
recht gevorderd dat zij per 1 januari 2004
vaste voet te krijgen op de relevante markt of
van het hof dat sprake is van marktafscher-
niet langer verplicht is haar brandstoffen te
er hun marktaandeel te vergroten. Indien
mende werking, geeft geen blijk van een
betrekken van BP vanwege de nietigheid van
blijkt dat de betrokken markt moeilijk toegan-
onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrij-
het exclusieve afnamebeding, alsmede ver-
kelijk is, moet worden nagegaan in hoeverre
pelijk. 2. Conversie. Conversie is onverenig-
oordeling van BP tot betaling van schadever-
de door de betrokken leverancier gesloten
baar met de in de Mededingingswet neerge-
goeding, nader op te maken bij staat. Aan
overeenkomsten bijdragen tot het cumulatie-
legde absolute nietigheid, ook bij
deze vordering heeft zij ten grondslag gelegd
ve effect dat van die overeenkomsten uitgaat.
overeenkomsten die geen mededingings-
dat het exclusieve afnamebeding in de
Bijzonder aan een exclusieve afnameovereen-
verstorende strekking hebben, maar wel
exploitatieovereenkomsten op grond van art.
komst voor brandstoffen is dat een dergelijk
een mededingingsverstorende werking. 3.
6 lid 2 Mw nietig is. A houdt BP aansprakelijk
beding tot gevolg heeft dat in een tankstation
Partiële nietigheid. Vooropstelling: zie
voor haar schade als gevolg van het feit dat
slechts één merk brandstoffen wordt ver-
hoofdtekst. De rechter dient te beoordelen
BP haar, ondanks de nietigheid van het
kocht. Dit brengt mee dat het wezenlijke
of, mede NJ gelet op de overige omstandig-
afnamebeding, aan dat beding heeft gehou-
bestanddeel van exclusieve afnameovereen-
heden van het geval en de belangen van
den. A vordert tevens een voorschot op die
komsten voor de leverancier van motorbrand-
alle betrokken partijen, voor gedeeltelijke
schadevergoeding ter grootte van € 0,06
stoffen aan een tankstation niet zozeer de
instandhouding van de rechtshandeling al
exclusief BTW per afgenomen liter brandstof
exclusiviteitsclausule als zodanig is, maar de
dan niet voldoende rechtvaardiging
vanaf 1 januari 2004. De kantonrechter heeft
duur van de door de wederverkoper aangega-
bestaat. 4. Schadestaatprocedure. Eigen
de vorderingen afgewezen. Het hof heeft bij
ne afnameplicht en dat die duur van doorslag-
schuld. Naar Nederlands recht behelst het
tussenarrest geoordeeld dat het afnamebe-
gevende betekenis is voor de marktafscher-
verweer dat aan de wederpartij het recht
ding uit de exploitatieovereenkomst niet
mende werking. Gelet op het hiervoor
moet worden ontzegd schadevergoeding te
onder art. 5 onder a van de Verordening
overwogene getuigt het oordeel van het hof
vorderen op de grond dat zij in aanzienlijke
330/2010 van de Commissie (de Groepsvrij-
niet van een onjuiste rechtsopvatting. In zijn
mate verantwoordelijk is voor de verstoring
stellingsverordening) valt en tussentijds cas-
overwegingen dat (a) de exclusieve afnamever-
van de mededinging, een beroep op eigen
satieberoep opengesteld. Bij HR 8 juli 2011,
plichtingen als hier aan de orde in de contrac-
schuld, dat ook in de schadestaatprocedure
ECLI:NL:HR:2011:BQ2809, NJ 2011/513 is het
tuele relatie van A c.s. een onlosmakelijk deel
kan worden gedaan.
tussentijds cassatieberoep verworpen. In het
uitmaken van het distributiestelsel dat BP in
thans bestreden eindarrest heeft het hof
het algemeen in Nederland hanteert, (b) vrij-
(VWEU art. 101; Verordening (EEG) nr.
geoordeeld dat het exclusieve afnamebeding
wel alle motorbrandstoftoeleveranciers in
1984/83 art. 12 lid 2; Verordening 330/2010
een merkbare beperking van de mededin-
Nederland met exclusieve afnamebedingen
(Groepsvrijstellingsverordening) art. 5 onder
ging op de relevante markt ten gevolge heeft
werken, en (c) daardoor het overgrote gedeelte
a; Mw art. 6; BW art. 3:41, 3:42, 6:101; Rv art.
en daarom in strijd is met art. 6 lid 1 Mw, en
van exploitanten van tankstations in Neder-
24, 612 Rv)
dat het beroep van BP op art. 6 lid 3 Mw
land voor langere tijd is gebonden aan één
moet worden verworpen. Het hof heeft de
leverancier, ligt zijn oordeel besloten dat de
BP, adv. mrs. G. van der Wal en A.M. van
vorderingen toegewezen, met dien verstande
markt moeilijk toegankelijk is. Het hof heeft
Aerde, vs. A c.s., mrs. J.P. Heering en
dat het voorschot op de schadevergoeding is
hiermee tot uitdrukking gebracht dat het
M.A.M. Essed.
begroot op € 0,02 exclusief BTW per afgeno-
exclusieve afnamebeding deel uitmaakt van
men liter brandstof vanaf 1 januari 2004.
een netwerk van exclusieve afnameovereen-
Feiten en procesverloop
komsten waarmee de brandstoffenmarkt in
A huurt van de provincie Utrecht twee perce-
Hoge Raad
Nederland grotendeels wordt afgeschermd.
len grond te Woerden. Op verzoek van BP
Onderdeel 1 klaagt over de beoordeling van
Voorts heeft het hof vastgesteld dat het
heeft de provincie aan A vergunning ver-
het exclusieve afnamebeding. Bij de beoorde-
marktaandeel van BP op de (relevante) markt
leend voor de stichting en exploitatie van
ling van deze klacht wordt het volgende voor-
voor de bevoorrading van tankstations 11 à
tankstations op deze percelen. De percelen
opgesteld. Volgens vaste rechtspraak dient bij
12% is en dat het exclusieve afnamebeding is
grond met de daarbij behorende vergunnin-
de beoordeling van de toelaatbaarheid van
aangegaan voor de duur van 20 jaar, zonder
gen heeft A bij overeenkomsten van 18
een overeenkomst als de onderhavige in het
mogelijkheid van tussentijdse beëindiging. De
december 1989 (onder)verhuurd aan BP
licht van art. 6 lid 1 Mw, zoveel mogelijk aan-
klacht dat het hof niet heeft vastgesteld dat
(hierna: de huurovereenkomsten). Eveneens
sluiting te worden gezocht bij de rechtspraak
de markt moeilijk toegankelijk is voor concur-
op 18 december 1989 hebben BP en A twee
van het HvJ EU met betrekking tot art. 101
renten en dat de desbetreffende overeen-
exploitatieovereenkomsten gesloten, waarin
VWEU. Indien een exclusieve afnameovereen-
komst een belangrijke bijdrage levert aan de
BP de (toen nog te realiseren) tankstations
komst niet de strekking heeft de mededinging
afschermende werking, mist dan ook feitelijke
aan A in exploitatie gaf tegen een vaste ver-
te beperken, dient te worden onderzocht of zij
grondslag. Voor zover het onderdeel betoogt
goeding per verkochte liter brandstof. De
tot gevolg heeft dat de mededinging wordt
dat de duur van de tussen partijen gesloten
exploitatieovereenkomsten zijn gekoppeld
verhinderd, beperkt of vervalst. Bij dat onder-
overeenkomst van 20 jaar en een marktaan-
aan de huurovereenkomsten. De exploitatie-
zoek moet rekening worden gehouden met de
deel van 11 à 12% onvoldoende zijn om het
overeenkomsten bevatten een exclusief
economische en juridische context waarbin-
oordeel dat sprake is van een marktafscher-
afnamebeding, inhoudende dat A de te ver-
nen de desbetreffende overeenkomst geldt en
mende werking te kunnen dragen, faalt het
kopen motorbrandstoffen uitsluitend recht-
samen met andere overeenkomsten een
eveneens. Vanwege het specifieke karakter van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
193
Rechtspraak
een afnameovereenkomst voor motorbrand-
ri 2002, het moment waarop partijen de over-
Nederlands recht behelst een daartoe strek-
stoffen, is de duur van de afnameplicht van
gangstermijn lieten verstrijken waarin art. 14
kend verweer een beroep op eigen schuld als
doorslaggevende betekenis voor de marktaf-
lid 2 Groepsvrijstellingsverordening voorzag.
bedoeld in art. 6:101 BW, dat ook in de scha-
schermende werking. Het oordeel van het hof
Bij het aangaan van de overeenkomst vol-
destaatprocedure kan worden gedaan. Voor
dat sprake is van marktafschermende wer-
deed het exclusieve afnamebeding immers
zover BP heeft betoogd dat A c.s. geen aan-
king, geeft dan ook geen blijk van een onjuis-
aan de voorwaarden van de vrijstelling in art.
spraak kunnen maken op schadevergoeding
te rechtsopvatting. Dat oordeel is voorts van
12 lid 2 van Verordening (EEG) nr. 1984/83
omdat de onderhavige overeenkomsten op
feitelijke aard en is niet onbegrijpelijk, mede
van de Commissie van 22 juni 1983 betref-
initiatief van A c.s. tot stand zijn gekomen na
gelet op het feit dat de contractduur van
fende de toepassing van artikel 85, lid 3, van
lange onderhandelingen waarin beide partij-
exclusieve afnamebedingen in beginsel tot
het Verdrag op groepen exclusieve afnameo-
en werden bijgestaan door een advocaat,
vijf jaar moet zijn beperkt om van een vrijstel-
vereenkomsten, PbEG 1983, nr. L 173/5-11.
heeft dat betoog betrekking op de omvang
ling krachtens art. 5 onder a Groepsvrijstel-
Dat het hof de vraag of een onverbrekelijk
van de aansprakelijkheid, waarover in de
lingsverordening te kunnen profiteren.
verband bestaat tussen het nietige exclusieve
schadestaatprocedure kan worden geoor-
Onderdeel 3 komt op tegen het oordeel van
afnamebeding en het overige deel van de
deeld. BP heeft in de feitelijke instanties geen
het hof dat conversie van het nietige beding
exploitatieovereenkomst, heeft beoordeeld
omstandigheden aangevoerd die, ondanks
in de overeenkomsten onverenigbaar is met
naar het moment dat de nietigheid intrad, is
dat zij A c.s. aan het nietige exclusieve
de in art. 6 lid 2 Mw neergelegde absolute
juist. Voor zover het onderdeel motiverings-
afnamebeding heeft gehouden, in de weg
nietigheid. Anders dan het onderdeel
klachten richt tegen het oordeel van het hof
kunnen staan aan het oordeel dat zij
betoogt, is toepassing van art. 3:42 BW onver-
dat de instandhouding van de overeenkomst
onrechtmatig heeft gehandeld.
enigbaar met de op uitbanning van ongeoor-
met uitzondering van het nietige exclusieve
Volgt verwerping.
loofde concurrentiebeperkende overeenkom-
afnamebeding in de omstandigheden van
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
sten gerichte, in art. 6 lid 2 Mw neergelegde
het geval, en gelet op de belangen van beide
zing. Hij acht onderdeel 1 gegrond, omdat de
absolute nietigheid. Dat geldt niet alleen
partijen, gerechtvaardigd is, faalt het even-
door het hof vastgestelde omstandigheden
voor overeenkomsten die naar hun strekking
eens. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
naar zijn mening niet de conclusie kunnen
de mededinging verhinderen, beperken of
Onderdeel 5 klaagt onder meer dat het hof in
dragen dat het beding een mededingingsver-
vervalsen, maar ook voor overeenkomsten
strijd met art. 24 Rv de grondslag van de vor-
storende werking heeft (2.6-2.7). Hij acht ook
die dat tot gevolg hebben. Een ander oordeel
dering heeft aangevuld door te overwegen
onderdeel 3 gegrond, omdat naar zijn mening
zou afbreuk doen aan het nuttig effect en de
dat BP toerekenbaar is tekortgeschoten door
niet a priori moet worden uitgesloten dat
afschrikwekkende werking van het in art. 6
vast te houden aan de nietige exclusieve
overeenkomsten die een mededingingsversto-
lid 1 Mw vervatte verbod. Dit strookt met de
afnameverplichting. De klacht is op zichzelf
rende werking hebben, worden geconverteerd
rechtspraak van het HvJ EU.
terecht voorgesteld. A c.s. hebben aan hun
(2.31). Ook onderdeel 4 over partiële nietig-
Onderdeel 4 is gericht tegen het oordeel van
vordering primair ten grondslag gelegd dat
heid acht hij om diverse redenen gegrond
het hof dat de overeenkomsten partieel nie-
BP onrechtmatig heeft gehandeld jegens A
(2.35-2.43).
tig zijn. Bij de beoordeling van deze klacht
c.s., en subsidiair dat zij aan BP onverschul-
wordt het volgende vooropgesteld. Ingevolge
digd hebben betaald. Door te oordelen dat BP
art. 3:41 BW blijft een rechtshandeling,
toerekenbaar is tekortgeschoten door vast te
indien een grond van nietigheid slechts een
houden aan een exclusieve afnameverplich-
deel van de rechtshandeling betreft, voor het
ting die wegens strijd met het mededingings-
20 december 2013, 12/05013
overige in stand voor zover dit, gelet op de
recht nietig is, is het hof derhalve buiten de
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
inhoud en strekking van de handeling, niet
rechtsstrijd van partijen getreden. Het voor-
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth,
in onverbrekelijk verband met het nietige
overwogene kan evenwel wegens gebrek aan
C.E. Drion; A-G mr. M.H. Wissink)
deel staat. De vraag of van zodanig verband
belang niet tot cassatie leiden, omdat het
ECLI:NL:HR:2013:2071
sprake is, is een vraag van uitleg van de
verwijzingshof tot geen ander oordeel kan
rechtshandeling. Daarbij kunnen van belang
komen dan dat BP onrechtmatig heeft
Merkenrecht. In de jaren zeventig zijn
zijn de aard, inhoud en strekking van de
gehandeld. Naar Nederlands recht handelt
Benelux-merkrechten betreffende wodka
rechtshandeling, de mate waarin de onder-
een partij die haar wederpartij aan een inge-
gedeponeerd door een staatsonderneming
scheiden onderdelen met elkaar verband
volge art. 6 Mw nietig exclusieve afnamebe-
van de toenmalige Sovjet-Unie. In 1999 zijn
houden, en hetgeen partijen met de rechts-
ding houdt, in beginsel onrechtmatig. Dit
de merkrechten door een private onderne-
handeling hebben beoogd. In het licht daar-
strookt met de rechtspraak van het HvJ EU,
ming verkocht aan Spirits. Heeft Spirits de
van dient de rechter te beoordelen of, mede
volgens welke aan de volle werking van art.
merkrechten rechtsgeldig verkregen? HR: 1.
gelet op de overige omstandigheden van het
101 VWEU, in het bijzonder het nuttig effect
Kwade trouw. Het merkenrechtelijke begrip
geval en de belangen van alle betrokken par-
van het in lid 1 neergelegde verbod, zou wor-
‘kwade trouw’ vormt een autonoom begrip
tijen, voor gedeeltelijke instandhouding van
den afgedaan indien niet een ieder vergoe-
van Unierecht dat eenvormig moet worden
de rechtshandeling al dan niet voldoende
ding kan vorderen van schade die hem is
uitgelegd. Bij de beantwoording van de
rechtvaardiging bestaat. In het licht van deze
berokkend door een overeenkomst of een
vraag of sprake is van merkenrechtelijke
maatstaf geeft het oordeel van het hof niet
gedraging die de mededinging kan beperken
kwade trouw, moet acht worden geslagen
blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
of vervalsen. Daaraan doet niet af dat het
op de omstandigheden van het concrete
Voor zover onderdeel 4 er voorts toe strekt
nationale recht aan een partij ten aanzien
geval. Van kwade trouw kan ook sprake zijn
dat het hof zijn onderzoek had moeten rich-
van wie is vastgesteld dat zij in aanzienlijke
als de aanvrager niet weet, maar wel
ten op het moment van aangaan van de over-
mate verantwoordelijk is voor de verstoring
behoort te weten dat een derde tot het
eenkomst, faalt het eveneens, reeds omdat de
van de mededinging, het recht kan ontzeg-
merk gerechtigd is. 2. Merkdepot. Wijziging
nietigheid niet eerder intrad dan op 1 janua-
gen schadevergoeding te vorderen. Naar
tenaamstelling. De BMW bood geen moge-
194
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
144
Rechtspraak
lijkheid om een wijziging van de tenaam-
re’ registraties als bedoeld in art. 14.B BMW,
sprake is van merkenrechtelijke kwade trouw,
stelling van een merkdepot af te dwingen
ook niet indien vaststaat dat FKP rechtheb-
moet acht worden geslagen op de omstandig-
en sloot ten aanzien van een daartoe strek-
bende is op de VO-merken. Deze klacht faalt.
heden van het concrete geval. Onder omstan-
kende vordering de toepassing van natio-
Kennelijk heeft het hof FKP aangemerkt als de
digheden kan ook van kwade trouw sprake
naal recht niet uit.
voortzetting van eerdere (publieke) onderne-
zijn als de aanvrager niet weet, maar wel
mingen die de VO-merkrechten, zijnde staats-
behoort te weten dat een derde tot het merk
(BMW art. 4, aanhef en onder 6, 14.B, aanhef
eigendom, beheerden, en heeft het in verband
gerechtigd is. Op grond hiervan kan de door
en onder 1 en onder 2, 14bis lid 1; Richtlijn
daarmee FKP aangemerkt als (voortzettende)
het onderdeel bepleite eis van daadwerkelijke
2008/95/EG art. 4 lid 4 onder g)
‘houder van de eerdere inschrijving’ als
positieve wetenschap niet worden gesteld
bedoeld in art. 14.B BMW. Dit oordeel getuigt
voor het aannemen van kwade trouw. Voorts
Spirits, adv. mr. M.W. Scheltema, vs. de
niet van een onjuiste rechtsopvatting en kan
blijkt uit het bestreden oordeel van de recht-
Federale Staatsonderneming FKP Sojuzplo-
voor het overige als verweven met waarderin-
bank, waarbij het hof zich heeft aangesloten,
doimport (FKP), adv. mr. R.F. Thunnissen.
gen van feitelijke aard in cassatie slechts op
niet dat de rechtbank heeft miskend dat zij
begrijpelijkheid worden onderzocht. Onbegrij-
aan de hand van de omstandigheden van het
Feiten en procesverloop
pelijk is het geenszins.
geval zelfstandig, dus los van haar oordeel
In de jaren zeventig zijn Benelux-merkrechten
Onderdeel 1.2 verwijt het hof een onjuiste
over het ontbreken van goede trouw bij de
betreffende de wodkamerken ‘Moskovskaya’,
rechtsopvatting ten aanzien van het begrip
verkrijging van de merken, diende te oordelen
‘Stolichnaya’ en ‘Na Zdorovye’ (de VO-merken)
‘kwade trouw. Het onderdeel betoogt dat niet
of ZAO in merkenrechtelijke zin te kwader
gedeponeerd door VO, een staatsonderneming
uitdrukkelijk toestemming behoeft te zijn
trouw het depot heeft verricht. Haar oordeel
van de toenmalige Sovjet-Unie. In 1999 zijn de
gegeven, en dat voldoende is dat (de staats-
- en dus ook het oordeel van het hof - geeft
merkrechten door de private onderneming
onderneming) VVO met het depot instemde
dan ook geen blijk van de onjuiste rechtsop-
ZAO verkocht aan de private onderneming
in die zin dat zij wist van het depot en daar-
vatting die onderdeel 1.3 veronderstelt.
Spirits. De merken staan thans geregistreerd
tegen geen bezwaar had. Anders dan het
Het hof heeft in verband met een beroep van
op naam van Spirits.
onderdeel bepleit, geven de oordelen van het
Spirits op verjaring overwogen dat de vorde-
In dit geding, waarop de BMW nog van toe-
hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvat-
ring van FKP tot wijziging van de tenaam-
passing is, is in geschil of sprake is geweest
ting omtrent het begrip ‘kwade trouw’ in art.
stelling dient te worden aangemerkt als een
van een rechtsgeldige verkrijging door Spirits.
14bis lid 1 in verbinding met art. 4, aanhef
vordering tot afgifte van de VO-merken die
FKP is een Russische staatsonderneming die
en onder 6, BMW. Daarbij verdient opmer-
van goederenrechtelijke aard is, dat die vor-
meent dat de merken altijd zijn blijven toebe-
king dat de ‘toestemming’ volgens de laatst-
dering wordt beheerst door Nederlands recht
horen aan (staatsondernemingen van rechts-
genoemde bepaling dient te worden ‘ver-
en dat zij verjaart door verloop van twintig
voorgangsters van) de huidige Russische Fede-
leend’, hetgeen duidt op meer dan enkel
jaren. Onderdeel 3.1 klaagt dat het hof heeft
ratie. Onderdeel van het geschil is of VO, die
gedogen, en dat die toestemming dienst doet
miskend dat de vordering tot ‘afgifte’ van een
de merkrechten heeft gedeponeerd, rechtsgel-
om de (subjectieve) kwade trouw van de
merk werd bestreken door de BMW, die daar-
dig is geprivatiseerd in VAO, een rechtsvoor-
deposant op te heffen, hetgeen erop wijst dat
toe een uitputtend stelsel bevatte. Het onder-
gangster van ZAO, die uiteindelijk de merk-
die deposant van de toestemming op de
deel faalt, omdat het miskent dat de onder-
rechten aan Spirits heeft verkocht. De
hoogte zal moeten zijn.
havige vordering van FKP niet ertoe strekt
rechtbank heeft geoordeeld dat Spirits niet de
Onderdeel 1.3 klaagt dat het hof ten onrech-
dat depots worden nietig verklaard, maar dat
rechthebbende is van de VO-merkrechten. Het
te heeft geoordeeld dat ZAO gerede twijfel
de tenaamstelling van de depots in overeen-
hof heeft bij tussenarrest in gelijke zin geoor-
had moeten hebben omtrent de rechtmatig-
stemming wordt gebracht met de werkelijke
deeld. Onder meer heeft het hof geoordeeld
heid van de verkrijging van de merken en dat
rechtstoestand. De BMW bood geen mogelijk-
dat geen sprake is geweest van (een voltooiing
een in 1998 door ZAO verricht depot daarom
heid om een zodanige wijziging van tenaam-
van de) transformatie/privatisering van de
te kwader trouw is verricht. Het onderdeel
stelling af te dwingen. Bovendien heeft FKP
oorspronkelijke staatsonderneming VO en dat
klaagt dat het hof heeft miskend dat het ont-
aan de onderhavige vordering niet ten grond-
Spirits niet te goeder trouw was ten aanzien
breken van goede trouw van ZAO bij de ver-
slag gelegd dat sprake is geweest van te kwa-
van de beschikkingsbevoegdheid van ZAO
krijging van de VO-merken nog niet doet
der trouw verrichte depots; haar vordering
toen deze in 1999 de merken overdroeg aan
vaststaan dat ZAO te kwader trouw was bij
gaat juist uit van geldige depots (waarvan op
Spirits. Het hof heeft tussentijds cassatiebe-
het depot van het merk. Bij de beoordeling
een later tijdstip ten onrechte de naam van
roep opengesteld.
van dit onderdeel wordt vooropgesteld dat
de gerechtigde is gewijzigd). Het staat buiten
voor de vraag of sprake is van ‘kwade trouw’
redelijke twijfel dat de BMW ten aanzien van
Hoge Raad
in de zin van art. 4, aanhef en onder 6, BMW
een vordering als de onderhavige de toepas-
Onderdeel 1.1 bevat de klacht dat de door
niet beslissend is welke inhoud aan dit
sing van het nationale recht van de verdrags-
FKP ingeroepen nietigheid van de latere
begrip wordt gegeven naar nationaal recht.
staten niet uitsloot.
Benelux-merkregistraties op naam van
Het merkenrechtelijke begrip ‘kwade trouw’
In de onderdelen 4.1-4.3 ligt de klacht beslo-
Spirits niet kon worden gebaseerd op art.
in art. 4 lid 4 onder g van de op dit punt har-
ten dat het hof heeft miskend dat de
14.B, aanhef en onder 1, BMW, omdat art.
moniserende richtlijn 2008/95/EG van 22
bevoegdheid om een beroep te doen op
14.B, aanhef en onder 2, BMW een exclusieve
oktober 2008, PbEG L 299, p. 25 (evenals in de
ongeldigheid van de transformatie van VVO
regeling voor depots te kwader trouw bevat.
overeenstemmende bepaling art. 4 lid 4
naar Russisch recht is verjaard, en dat dit
Deze klacht kan niet tot cassatie leiden. De
onder g van de oorspronkelijke richtlijn
noodzakelijkerwijze meebrengt dat de vorde-
beslissing van het hof is geheel in overeen-
89/104/EEG van 21 december 1988, PbEG L
ring van FKP moet worden afgewezen. Deze
stemming met het stelsel van de BMW.
40, p. 1) vormt een autonoom begrip van
klacht faalt. In de overwegingen van het hof
Onderdeel 1.5 klaagt dat het hof FKP niet
Unierecht dat eenvormig moet worden uitge-
ligt besloten dat niet is gesteld of gebleken
mocht aanmerken als de houder van de ‘oude-
legd. Bij de beantwoording van de vraag of
dat de verjaring naar Russisch recht van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
195
Rechtspraak
mogelijkheid om een beroep te doen op de
Feiten en procesverloop
haar aard mee dat eventuele in het kader van
ongeldigheid van de transformatie, alsnog
Tussen A en de Inspecteur is een geschil
de mediation gemaakte afspraken niet bin-
volgens dat recht heeft geleid tot een verkrij-
ontstaan over de waardering van een appar-
dend zijn, tenzij is voldaan aan de in art. 4.5
ging van de VO-merkrechten door VAO. Het
tement en de in verband daarmee aan A
uitdrukkelijk overeengekomen vereisten. Dit
oordeel van het hof dat (de verjaring naar Rus-
opgelegde navorderingsaanslag inkomsten-
strookt met het niet verplichtende en vrijblij-
sisch recht van) de mogelijkheid om ongeldig-
belasting 1998. Tijdens een bestuursrechtelij-
vende karakter van de mediation, dat mee-
heid van de transformatie in te roepen, los-
ke beroepsprocedure daarover hebben A en
brengt dat partijen van door hen gedane
staat van de (verjaring naar Nederlands recht
de Inspecteur in maart 2008 een mediation-
voorstellen, standpunten, mededelingen of
van) de onderhavige vordering tot wijziging
overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst
toezeggingen kunnen terugkomen, zolang zij
van de tenaamstelling, getuigt dan ook niet
bepaalt onder meer:
niet op de wijze als in de mediationovereen-
van een onjuiste rechtsopvatting. Evenmin
“4.5 Afspraken
komst bepaald, een bindende afspraak
behoefde het nadere motivering.
žaÐąąääėěĔėÐýäôěĭÐąġĤěěäąġôüàěäÐíěĔėÐ-
hebben bereikt en vastgelegd. In het onder-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
ken worden partijen daardoor alleen gebon-
havige geval heeft het hof vastgesteld dat de
sie van de A-G.
den indien deze afspraken schriftelijk
mediation tussen partijen niet is geëindigd
De A-G geeft onder 4.1 een plan van aanpak.
worden vastgelegd, en daarbij staat vermeld
met een (eind)overeenstemming als bedoeld
dat partijen aan deze afspraak juridisch wor-
in art. 4.5, tweede bullet. Aan de totstandko-
den gebonden, ofwel pas tegelijk met de
ming van een bindende tussentijdse afspraak
eindovereenkomst, ofwel ook al eerder. De
als bedoeld in art. 4.5, eerste bullet, zijn
mediator dient in dat geval “voor gezien”
vormvereisten gesteld. Die vormvereisten
20 december 2013, nr. 12/05049
mee te tekenen.
strekken ertoe voor partijen buiten twijfel te
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T. Hei-
žaÐąąääėàäĄäàôÐġôĊąäôąàôðġĄäġääą
stellen dat, in afwijking van het niet verplich-
sterkamp, M.A. Loth, M.V. Polak; A-G mr. F.F.
overeenstemming wordt het resultaat
tende en vrijblijvende karakter van de media-
Langemeijer)
schriftelijk vastgelegd. De mediator verstrekt
tion, sprake is van een hen bindende tussen-
ECLI:NL:HR:2013:2049
partijen de nodige inlichtingen over het
tijdse afspraak. In dit licht zijn de vereisten
karakter van deze afspraken (bijvoorbeeld of
dat de mediator de schriftelijke vastlegging
Mediation. Belastingrecht. Tussen de Inspec-
sprake is van een vaststellingsovereen-
van een bindende tussentijdse afspraak ‘voor
teur en een belastingplichtige wordt een
komst).”
gezien’ mee ondertekent en dat in die
mediationovereenkomst gesloten, waarin is
Op 3 april 2008 hebben partijen een ‘Vaststel-
schriftelijke vastlegging wordt vermeld dat
bepaald onder welke voorwaarden sprake is
lingsovereenkomst’ ondertekend. De mediator
partijen aan de afspraak juridisch worden
van bindende tussentijdse afspraken’. In de
heeft de overeenkomst niet ‘voor gezien’ gete-
gebonden, erop gericht dat de mediator – als
loop van de besprekingen ondertekenen par-
kend. In de overeenkomst is bepaald dat een
deskundige begeleider van de mediation –
tijen een vaststellingsovereenkomst’. De
door A aan te wijzen taxateur en een door de
voor partijen kenbaar ‘bezegelt’ dat geen
mediation leidt niet tot een oplossing van
inspecteur aan te wijzen taxateur gezamenlijk
sprake is van slechts een (werk)afspraak in
het geschil. Is de Inspecteur gebonden aan de
het appartement zullen taxeren. Op 18 juni
het proces naar een nog te bereiken binden-
‘vaststellingsovereenkomst’? HR: 1. Bindende
2008 hebben de aangewezen taxateurs geza-
de overeenstemming, maar van een tussen-
afspraken. Aard mediationovereenkomst.
menlijk het appartement getaxeerd. De
tijdse afspraak waaraan partijen ook na
Eventuele in het kader van de mediation
Inspecteur heeft bericht deze taxatie niet juist
beëindiging van de mediation zonder dat
gemaakte afspraken zijn niet bindend, tenzij
te achten. De mediator heeft de rechtbank
algehele (eind)overeenstemming is bereikt,
is voldaan aan de in de mediationovereen-
laten weten dat de mediation niet tot een
juridisch gebonden blijven. Het voorgaande
komst uitdrukkelijk overeengekomen vereis-
oplossing van het geschil heeft geleid. In het
brengt mee dat partijen aan een tijdens de
ten. Het oordeel van het hof dat de belasting-
onderhavige geding heeft A een verklaring
mediation gemaakte afspraak in beginsel
plichtige de ‘vaststellingsovereenkomst’
voor recht gevorderd dat tussen partijen een
niet het vertrouwen mogen ontlenen dat die
mocht opvatten als een bindende tussentijd-
bindende overeenkomst tot stand is geko-
afspraak hen na beëindiging van de mediati-
se afspraak als bedoeld in de mediationover-
men, strekkende tot herberekening van de
on juridisch blijft binden, zolang niet is vol-
eenkomst geeft blijk van een onjuiste rechts-
navorderingsaanslag aan de hand van de uit-
daan aan de daartoe in de mediationovereen-
opvatting. 2. Bevoegdheidsverdeling
gevoerde taxatie en veroordeling van de
komst overeengekomen vormvereisten. Nu
burgerlijke rechter en bestuursrechter. Indien
Staat tot een herberekening van de aanslag
vaststaat dat de tussen partijen opgemaakte
de ‘vaststellingsovereenkomst’ een verplich-
overeenkomstig de taxatie, dan wel overeen-
schriftelijke overeenkomst met betrekking
ting voor de Inspecteur zou meebrengen zijn
komstig een door twee nieuwe taxateurs uit-
tot de taxatie van het pand van A niet (met
publiekrechtelijke bevoegdheid op een
gevoerde taxatie. De rechtbank heeft de vor-
zoveel woorden) vermeldt dat partijen aan de
bepaalde wijze uit te oefenen, moet deze aan-
deringen afgewezen. Het hof heeft de
afspraak juridisch worden gebonden, terwijl
gemerkt worden als een bevoegdhedenover-
verklaring voor recht alsnog uitgesproken en
de overeenkomst ook niet door de mediator
eenkomst. Indien de belastingplichtige nale-
voorts de Staat veroordeeld de navorderings-
‘voor gezien’ is getekend, geeft het oordeel
ving daarvan wenst, dient hij zich tot de
aanslag dienovereenkomstig vast te stellen,
van het hof dat A de overeenkomst mocht
bestuursrechter te wenden.
op straffe van een dwangsom.
opvatten als een bindende tussentijdse
(Awb art. 6:2; BW art. 3:14, 3:37, 7:900; Rv art.
Hoge Raad
blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
153)
Onderdeel 1.a klaagt over het oordeel van het
Onderdeel 3 klaagt dat het hof heeft miskend
hof dat sprake is van een bindende tussen-
dat de burgerlijke rechter de Staat niet kan
De Staat der Nederlanden (Ministerie van
tijdse afspraak als bedoeld in art. 4.5, eerste
veroordelen tot het vaststellen van een
Financiën), adv. mr. K. Teuben, vs. A (de
bullet. Het onderdeel is gegrond. De onderha-
bepaalde belastingaanslag. De klacht is
belastingplichtige), niet verschenen.
vige mediationovereenkomst brengt naar
145
afspraak als bedoeld in art. 4.5, eerste bullet,
196
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
Rechtspraak
gegrond. Indien de door A gestelde overeen-
mogelijke indiensttreding bij een andere
ding door de rechter’, omdat bij die beëindi-
komst betreffende de taxatie een verplich-
werkgever, Countus. Op 6 augustus 2007
ging de bij de arbeidsovereenkomst voor
ting voor de Inspecteur zou meebrengen een
heeft A een schriftelijke arbeidsovereen-
onbepaalde tijd bestaande ontslagbescher-
hem toekomende publiekrechtelijke bevoegd-
komst met Countus ondertekend. Op 9
ming niet ‘gerealiseerd’ is, dat wil zeggen
heid (in dit geval tot het opleggen van een
augustus 2007 hebben Countus en B afge-
geen toetsing van het ontslag heeft plaatsge-
belastingaanslag) op een bepaalde wijze uit
sproken dat A met ingang van 15 oktober
vonden door (thans) het UWV, dan wel door
te oefenen, moet de overeenkomst in zoverre
2007 zijn werkzaamheden bij Countus zou
de rechter. In dat geval bestaat die ontslagbe-
aangemerkt worden als een zogenoemde
aanvangen. A heeft op 28 september 2007
scherming (door de eis van opzegging) alsnog
bevoegdhedenovereenkomst. Een dergelijke
afscheid van B genomen en daarna een eind-
bij de beëindiging van de arbeidsovereen-
overeenkomst heeft een gemengd (privaat-
afrekening ontvangen. Op 15 oktober 2007 is
komst die een voortzetting is van de aanvan-
rechtelijk en publiekrechtelijk) karakter. De
A zijn werkzaamheden bij Countus aange-
kelijke arbeidsovereenkomst. Het strookt met
tussen de burgerlijke rechter en de bestuurs-
vangen. Hij heeft spijt gekregen van de over-
deze ratio van art. 7:667 lid 4 BW om onder
rechter geldende bevoegdheidsverdeling
stap en is op 13 november 2007 opnieuw in
‘rechtsgeldige opzegging’ in die bepaling niet
brengt mee dat, indien A naleving wenst van
dienst getreden bij B, ditmaal op basis van
te verstaan een opzegging door de werkne-
de voor de Inspecteur uit de overeenkomst
een arbeidsovereenkomst voor een jaar. Deze
mer. Bij die opzegging vindt immers geen
voortvloeiende verplichting tot het nemen
arbeidsovereenkomst is per 13 november
toetsing van het ontslag plaats. In de tot-
van een bepaald besluit (het opleggen van
2008 verlengd voor een periode van een jaar.
standkomingsgeschiedenis van art. 7:667 lid
een belastingaanslag), hij zich – na een even-
Bij brief van 20 oktober 2009 heeft B aan A
4 BW zijn geen aanwijzingen te vinden dat de
tueel bezwaar – tot de bestuursrechter dient
meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst na
wetgever een andere bedoeling heeft gehad.
te wenden, zowel indien het toegezegde
13 november 2009 niet wordt verlengd.
Voorts wordt opgemerkt dat, gezien de
besluit niet genomen wordt (vgl. art. 6:2 Awb)
In dit geding heeft A loondoorbetaling gevor-
bescherming van de werknemer die door de
als indien het genomen besluit niet beant-
derd op de grond dat de arbeidsovereen-
wetgever met het artikellid is beoogd, ook
woordt aan de overeenkomst.
komst niet van rechtswege is geëindigd op
geen goede grond bestaat om onderscheid te
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
13 november 2009. De uitzondering van art.
maken tussen de beëindiging van de arbeids-
komstig de conclusie van de A-G.
7:667 lid 4 BW is volgens A van toepassing,
overeenkomst op grond van wederzijds goed-
De A-G geeft in 2.6-2.11 en 2.19 beschouwin-
omdat de arbeidsovereenkomst voor onbe-
vinden – ten aanzien waarvan vaststaat dat
gen over juridische aspecten van onderhande-
paalde tijd die tot oktober 2007 tussen partij-
de wetgever de eis van opzegging heeft willen
lingen, en gaat in 2.14 in op vormvereisten, in
en bestond, niet door opzegging door de
handhaven – en die door opzegging door de
2.28 op de bewijsovereenkomst en in 2.30-2.33
werkgever of ontbinding is geëindigd. De
werknemer. In beide gevallen berust de beëin-
op het fiscaal compromis.
kantonrechter heeft de vordering afgewezen.
diging immers (mede) op een daarop gerichte
Het hof heeft het vonnis van de kantonrech-
verklaring of gedraging van de werknemer,
ter bekrachtigd.
die meebrengt dat deze (bij die beëindiging)
146
de ontslagbescherming mist waarop hij bij
Hoge Raad
andere beëindigingswijzen aanspraak kan
20 december 2013, nr. 12/05246
Art. 7:667 lid 4 BW, dat is ingevoerd als onder-
maken, terwijl het verschil tussen beide
(Mrs. E.J. Numann, M.A. Loth, C.E. Drion,
deel van de Wet Flexibiliteit en zekerheid,
beëindigingswijzen feitelijk bovendien zeer
G. Snijders, G. de Groot;
betreft een codificatie van de zogenoemde
gering kan zijn. Het onderdeel is dus terecht
A-G mr. G.R.B. van Peursem)
Ragetlie-regel, die wordt afgeleid uit de beslis-
voorgesteld.
ECLI:NL:HR:2013:2127
sing in HR 4 april 1986, ECLI:NL:HR:AB8727,
Volgt vernietiging en verwijzing.
NJ 1987/678 (Ragetlie vs. SLM). Deze regel
De A-G concludeert tot verwerping. Na een
Ontslagbescherming. Ragetlie-regel. Opzeg-
hield in dat een arbeidsovereenkomst voor
weergave van de wetsgeschiedenis (2.8-2.10),
ging door de werknemer. Een werknemer
bepaalde tijd die een voortzetting vormt van
de feitenrechtspraak (2.11-2.11.5) en de litera-
die in dienst is op basis van een arbeids-
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde
tuur (2.12-2.12.8), komt hij tot de slotsom dat
overeenkomst voor onbepaalde tijd, zegt de
tijd, door opzegging dient te worden beëin-
de Ragetlie-regel ook geldt in geval van een
arbeidsovereenkomst op (‘neemt ontslag’)
digd om de werknemer niet de met het ver-
rechtsgeldige opzegging door de werknemer
en treedt kort daarop weer in dienst, dit-
eiste van opzegging gepaard gaande ontslag-
(2.13).
maal op basis van een arbeidsovereen-
bescherming te onthouden. Blijkens de
komst voor bepaalde tijd. HR: Onder ‘rechts-
totstandkomingsgeschiedenis van art. 7:667
geldige opzegging’ in de zin van art. 7:667
lid 4 BW heeft de wetgever, in verband met de
lid 4 BW is niet te verstaan een opzegging
flexibiliteit die de nieuwe wettelijke regeling
door de werknemer.
beoogde te brengen, de Ragetlie-regel willen
20 december 2013, nr. 12/05354
beperken door als voorwaarde voor toepasse-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
lijkheid van die regel de eis te stellen dat de
Spapens, C.E. Drion, G. Snijders, G. de Groot;
voorafgaande arbeidsovereenkomst voor
A-G mr. G.R.B. van Peursem)
A (de werknemer), adv. mr. S.F. Sagel, vs. B
onbepaalde tijd niet is geëindigd door rechts-
ECLI:NL:HR:2013:2128
(de werkgever), adv. mr. E.H. van Staden ten
geldige opzegging of ontbinding door de
Brink.
rechter (Kamerstukken II 1998/99, 26 257, nr.
Ontslagbescherming. Verklaring van een
3, p. 5 en Kamerstukken II 1998/99, 26 257, nr.
UWV-deskundige (‘second opinion’). Een
Feiten en procesverloop
12, p. 9, r.k.). Uit de toelichting volgt dat de
chauffeur wordt ontslagen op de grond dat
A is in 1983 in dienst getreden bij B als nota-
wetgever de eis van opzegging heeft gehand-
hij weigert mee te werken aan zijn re-inte-
rieel jurist. Eind juni 2007 heeft hij aan B
haafd voor het geval van beëindiging ‘anders
gratie. Hij meent dat hij wegens ziekte niet
kenbaar gemaakt in gesprek te zijn over een
dan door rechtsgeldige opzegging of ontbin-
in staat is het aangeboden vervangende
(BW art. 7:667 lid 4)
147
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
197
Rechtspraak
schoonmaakwerk te verrichten en stelt een
de aanvraag afgewezen. A heeft hiertegen
voor is weergegeven, is met de verplichte
loonvordering in zonder daarbij een ‘second
bezwaar gemaakt. In augustus 2009 heeft de
overlegging van de verklaring beoogd de
opinion’ van de UWV-deskundige te voegen;
bezwaarverzekeringsarts geoordeeld dat A op
rechtsbescherming van de werknemer te ver-
wel legt hij een rapport over van de
17 juli 2007 niet geschikt was voor het aan-
sterken en efficiënte geschilbeslechting door
bezwaarverzekeringsarts die in het kader
geboden vervangende werk en dat in septem-
de rechter te bevorderen. Het is aan de werk-
van zijn aanvraag van een ziektewetuitke-
ber 2007 nog onduidelijk was hoe de belast-
nemer of hij een verklaring van een UWV-des-
ring heeft gerapporteerd. Het hof wijst de
baarheid van A moest worden ingeschat. Bij
kundige aanvraagt teneinde een loonvorde-
loonvordering af op de grond dat de werkne-
beslissing op bezwaar heeft het UWV aan A
ring te kunnen instellen. De werknemer hoeft
mer een ‘second opinion’ had moeten over-
een Ziektewetuitkering toegekend vanaf 1
zich daarbij niet te laten leiden door de vraag
leggen. HR: Het is aan de werknemer of hij
augustus 2008.
of de werkgever behoefte heeft aan de infor-
een verklaring van de UWV-deskundige aan-
In dit geding heeft A gevorderd dat Con-
matie in die verklaring. De klacht slaagt.
vraagt teneinde een loonvordering te kun-
nexxion wordt veroordeeld tot betaling van
De onderdelen V.1 en V.2 zijn gericht tegen
nen instellen. Hij hoeft zich daarbij niet te
€ 22 973 aan achterstallig loon over de perio-
het oordeel van het hof dat met de rapporta-
laten leiden door de vraag of de werkgever
de van 1 juli 2007 tot 1 augustus 2008. De
ge van de bezwaarverzekeringsarts niet is
behoefte heeft aan de informatie in die ver-
kantonrechter heeft de loonvordering toege-
voldaan aan doel en strekking van art. 7:629a
klaring. Ook met inachtneming van de in
wezen. Het hof heeft de vordering afgewezen,
BW. Bij de beoordeling van deze onderdelen
dit kader passende terughoudendheid, is
op de grond dat A geen verklaring van een
staat voorop dat de rechter in een geval
onbegrijpelijk waarom met behulp van het
UWV-deskundige heeft overgelegd en zich
waarin een verklaring van een UWV-deskun-
rapport van de bezwaarverzekeringsarts
niet de uitzondering voordoet dat dit in rede-
dige ontbreekt, terughoudendheid past bij
niet kan worden geoordeeld dat zich het
lijkheid niet van hem kan worden gevergd.
het betrekken van andere medische informatie in de toepassing van het tweede lid. Het
geval voordoet dat in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd alsnog
Hoge Raad
bestreden oordeel moet worden bezien tegen
een verklaring van een UWV-deskundige bij
Volgens art. 7:629a lid 1 BW wijst de rechter
de achtergrond van de navolgende feiten en
de loonvordering te voegen.
een loonvordering als bedoeld in art. 7:629
omstandigheden:
BW af, indien bij de eis niet een verklaring is
(i) A heeft getracht een deskundigenoordeel
gevoegd van een zogenoemde UWV-deskun-
in te winnen, maar het UWV heeft de aan-
dige omtrent de verhindering van de werkne-
vraag teruggestuurd en niet in behandeling
A (de werknemer), adv. mrs. H.J.W. Alt en S.
mer om de bedongen of andere passende
willen nemen.
Kousedghi, vs. Connexxion (de werkgever),
arbeid te verrichten. Dit voorschrift geldt
(ii) Aan de daaropvolgende ontslagaanvraag
adv. mr. R.A.A. Duk.
volgens lid 2 van die bepaling echter niet
van Connexxion en de weigering van de Zw-
indien het overleggen van de verklaring in
uitkering door het UWV lag ten grondslag
Feiten en procesverloop
redelijkheid niet van de werknemer kan wor-
dat A weigerde om passende arbeid te ver-
A is in 2001 in dienst getreden van Con-
den gevergd.
richten waarvoor hij geschikt werd geacht.
nexxion in de functie van chauffeur. In
Met de verplichting om een deskundigenoor-
(iii) In het rapport van de bezwaarverzeke-
februari en maart 2007 heeft hij zich ziek
deel bij een loonvordering te voegen, is
ringsarts is uiteengezet dat onvoldoende
gemeld in verband met klachten aan de rech-
beoogd de rechtspositie van de werknemer te
medische informatie voorhanden was om te
terarm en een UWV-deskundigenonderzoek
versterken en efficiënte geschilbeslechting te
oordelen dat A geschikt was voor de hem
aangevraagd. De bedrijfsarts heeft in juni en
bevorderen. Een onafhankelijk deskundigen-
aangeboden werkzaamheden.
juli 2007 geoordeeld dat A in staat was ver-
oordeel kan dienen als hulpmiddel voor de
(iv) A heeft de onderhavige vorderingen aan-
vangende werkzaamheden te verrichten. A
werknemer om te onderbouwen dat hij ziek is
hangig gemaakt in april 2010. Deze betreffen
heeft korte tijd vervangende (schoonmaak)
in gevallen waarin de werkgever loondoorbe-
de periode van 1 juli 2007 (opschorting loon-
werkzaamheden verricht. Connexxion heeft
taling weigert en aanvoert dat sprake is van
betalingen) tot 1 augustus 2008 (ontslag-
bij brief van 18 juli 2007 aan A bericht dat de
werkweigering en niet van ziekte. Komen
datum).
salarisbetalingen worden opgeschort omdat
werknemer en werkgever aan de hand van
In het licht van een en ander is, ook met
A weigert vervangende werkzaamheden te
een deskundigenoordeel in onderling overleg
inachtneming van de hiervoor genoemde
verrichten. Het in maart 2007 door A aange-
niet tot een oplossing en wordt de beslissing
terughoudendheid, onbegrijpelijk waarom
vraagde UWV-deskundigenonderzoek is op 5
van de rechter ingeroepen, dan zal de rechter
met behulp van het rapport van de bezwaar-
september 2007 verricht. De UWV-deskundi-
veelal niet zonder medisch advies kunnen
verzekeringsarts niet kan worden geoordeeld
ge heeft geoordeeld dat A in februari 2007
beslissen. In dat geval kan overlegging van
dat zich het geval voordoet dat in redelijk-
niet geschikt was voor het verrichten van het
een voorafgaand aan de procedure verkregen
heid niet van A kan worden gevergd alsnog
eigen werk en ook niet voor het aangeboden
deskundigenoordeel bijdragen aan een snelle
een verklaring van een UWV-deskundige bij
vervangend werk. Op 8 oktober 2007 is
beslissing, die gepaard gaat met een beperkt
de loonvordering te voegen.
namens A bij het UWV een deskundigenoor-
beslag op de rechterlijke macht en die zo
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
deel aangevraagd. De aanvraag is terugge-
nodig ook een oordeel kan bevatten over
komstig de conclusie van de A-G.
stuurd met de mededeling dat die niet in
eventuele bezwaren van werkgever of werkne-
In 2.2-2.10 zet de A-G het wettelijk kader uit-
behandeling wordt genomen. Met toestem-
mer tegen het deskundigenoordeel (Kamer-
een en gaat hij in op rechtspraak en litera-
ming van het CWI heeft Connexxion de
stukken II 1995/96, 24 439, nr. 3, p. 23-25 en
tuur. Hij geeft zijn beoordeling in 2.14-2.16 en
arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 augus-
64). Het bestreden oordeel berust op de
2.26.
tus 2008 op de grond dat A weigert mee te
opvatting dat art. 7:629a lid 1 BW mede tot
werken aan zijn re-integratie. Op 23 juli 2008
doel heeft de werkgever een hulpmiddel te
heeft A bij het UWV een uitkering volgens de
bieden in het re-integratieproces. Die opvat-
Ziektewet (Zw) aangevraagd. Het UWV heeft
ting is onjuist. Zoals blijkt uit hetgeen hier-
(BW art. 7:629, 7:629a lid 1 en 2)
198
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
Rechtspraak
148
de registers van de burgerlijke stand. Anders
gestold. Op 23 december 2011 hebben de
dan het hof heeft geoordeeld, kan voor het
curatoren, met toestemming van de rechter-
20 december 2013, nr. 12/05400
bepalen van de peildatum voor het vaststellen
commissaris, een vaststellingsovereenkomst
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
van de samenstelling en de omvang van de
met Glencore gesloten, waarin zij hebben ver-
A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak;
huwelijksgoederengemeenschap niet van dit
klaard het pandrecht van Glencore zoals
A-G mr. J. Wuisman)
tijdstip worden afgeweken, ook niet op grond
omschreven in de akte van pandrecht te
ECLI:NL:HR:2013:2050
van de eisen van redelijkheid en billijkheid.
erkennen en waarbij is overeengekomen dat
Volgt vernietiging en verwijzing.
de curatoren Glencore in staat stellen het
Huwelijksgoederengemeenschap. Ontbin-
De A-G concludeert tot verwerping. Hij leest
gestolde aluminium uit de smeltovens te ver-
ding. Peildatum. HR: Het tijdstip van ont-
de bestreden overweging van het hof anders
wijderen. In de overeenkomst is opgenomen
binding van de gemeenschap is in geval
dan de Hoge Raad (2.2-2.8).
dat deze aan de zijde van de curatoren is onderworpen aan instemming van de hypo-
van echtscheiding het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke
149
theekhouders. De curatoren hebben Glencore een termijn tot 15 juni 2012 gesteld om haar pandrecht te executeren.
stand. Voor het bepalen van de peildatum voor het vaststellen van de samenstelling
20 december 2013, nr. 12/05661
In dit geding heeft Glencore de rechter-com-
en de omvang van de huwelijksgoederenge-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa-
missaris verzocht de door de curatoren gestel-
meenschap kan niet van dit tijdstip worden
pens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp,
de termijn te verlengen tot 15 juni 2014. De
afgeweken, ook niet op grond van de eisen
M.A. Loth; A-G mr. A. Hammerstein)
mondelinge behandeling van dit verzoek
van redelijkheid en billijkheid.
ECLI:NL:HR:2013:2051
heeft plaatsgevonden ter zitting van 5 juni, 20
(BW art. 1:99 (oud), 1:149, 1:163)
Faillissement. De curatoren stellen een
is telkens aangehouden om partijen in de
separatist (derdenpandhouder) een termijn
gelegenheid te stellen een regeling te treffen.
De vrouw, adv. mr. M.A.J.G. Janssen, vs. de
om zijn rechten uit te oefenen (door ver-
Bij beschikking van 10 september 2012 heeft
man, adv. mr. M.E.M.G. Peletier.
pand aluminium uit een smeltoven te ver-
de rechter-commissaris het verzoek tot (verde-
wijderen). De separatist verzoekt de rech-
re) verlenging van de termijn afgewezen.
augustus en 27 augustus 2012. De beslissing
Procesverloop
ter-commissaris om verlenging van de
Bij beschikking van 6 oktober 2010 heeft de
termijn. Na enige aanhoudingen weigert de
Hoge Raad
rechtbank onder meer echtscheiding uitge-
rechter-commissaris dat. HR: 1. Hoor en
Onderdeel 3 klaagt over schending van het
sproken tussen partijen. In hoger beroep
wederhoor. Van schending van het beginsel
recht op hoor en wederhoor. Het is gericht
heeft de vrouw verzocht de beschikking te
van hoor en wederhoor is geen sprake. 2.
tegen de volgende overweging: ‘Ook vandaag
vernietigen, onder meer voor zover daarbij
Termijnverlenging. Belangenafweging. De
is nog niet gebleken van enig concreet plan
echtscheiding is uitgesproken. Tijdens de
curator dient het belang van de pand- of
van de zijde van Glencore en de curatoren
mondelinge behandeling op 7 juni 2011
hypotheekhouder bij verlenging van de ter-
hebben vandaag telefonisch doorgegeven dat
heeft zij dit verzoek ingetrokken, waarna de
mijn af te wegen tegen het belang van een
de voorzieningenrechter vanochtend bij
beschikking op 15 juni 2011 is ingeschreven
voortvarende afwikkeling van de boedel.
mondelinge beslissing Glencore heeft verbo-
in de registers van de burgerlijke stand. In dit geding is de verdeling van de huwe-
den alsnog een veiling te houden.’ Met de in (EVRM art. 6; Rv art. 19; Fw art. 58)
lijksgoederengemeenschap voortgezet. Partij-
deze overweging bedoelde telefonische mededeling hebben de curatoren kennelijk uitvoe-
en verschillen van mening over de verdeling
Glencore, adv. mr. J.W.H. van Wijk, vs.
ring gegeven aan een instructie van de rech-
van effecten. De rechtbank heeft in haar
mr. B. van Leeuwen c.s. q.q., curatoren in het
ter-commissaris tijdens de mondelinge
beschikking van 6 juli 2011 overwogen dat
faillissement van Zalco, adv. mr. M.A.J.G.
behandeling van 27 augustus 2012, die luid-
de peildatum voor het vaststellen van de
Janssen, en Nationale Borg en ZSP,
de: ‘Ik verneem van de curatoren hoe het kort
samenstelling en de omvang van de gemeen-
adv. mr. W.H. van Hemel.
geding is afgelopen.’ Bij die behandeling is
schap wat deze effecten betreft, moet worden
Glencore, vertegenwoordigd door mr. Hoek,
gesteld op 23 april 2010. De vrouw heeft in
Feiten en procesverloop
aanwezig geweest. Gesteld noch gebleken is
hoger beroep betoogd dat 15 juni 2011 dient
Zalco exploiteerde een aluminiumsmelterij in
dat zij bezwaar heeft gemaakt tegen deze
te gelden als peildatum. Het hof heeft de
de haven van Vlissingen, gebouwd op grond
instructie of tegen de uitvoering daarvan.
peildatum gesteld op 1 februari 2011, daar-
van ZSP. Ten behoeve van Nationale Borg en
Weliswaar had de instructie betrekking op
toe overwegende dat de eisen van redelijk-
ZSP had Zalco een (eerste, respectievelijk twee-
een reeds voordien aangespannen kort
heid en billijkheid meebrengen dat wordt
de) recht van hypotheek gevestigd op haar
geding waarvan de behandeling de dag na 27
uitgegaan van een andere peildatum dan de
rechten van opstal en erfpacht op de grond.
augustus 2012 zou plaatsvinden, en niet op
datum van ontbinding van het huwelijk.
Op 21 november 2011 heeft Zalco ten gunste
het spoed-kort geding waarin op 10 septem-
van haar grondstoffenleverancier Glencore
ber 2012 ‘s ochtends mondeling uitspraak is
Hoge Raad
een derdenpandrecht gevestigd op de voor-
gedaan. Maar de gedingstukken laten geen
De klacht is gegrond. Een huwelijksgoederen-
raad aluminium. Op 13 december 2011 is Zal-
andere conclusie toe dan dat beide kort
gemeenschap duurt voort totdat zij wordt
co op eigen aangifte in staat van faillissement
gedingen zeer nauw met elkaar samenhin-
ontbonden op een van de in art. 1:99 (oud)
verklaard. Op die dag bevond een belangrijk
gen, zodat niet onbegrijpelijk is dat de rech-
BW vermelde gronden. Het tijdstip van ont-
deel van het aluminium zich in vloeibare toe-
ter-commissaris de telefonische mededeling
binding van de gemeenschap is in geval van
stand in de smeltovens. Enkele dagen later
van de curatoren over de afloop van laatstbe-
echtscheiding het tijdstip waarop de echt-
hebben de curatoren het productieproces stil-
doeld kort geding kennelijk begrepen heeft
scheidingsbeschikking wordt ingeschreven in
gelegd, waardoor het vloeibare aluminium is
geacht onder zijn op 27 augustus 2012 gege-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
199
Rechtspraak
ven instructie. Onder deze omstandigheden
150
nen. Die overeenkomst bindt de curatoren. Die binding kan niet ongedaan gemaakt
is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor geen sprake. De stelling dat de
20 december 2013, nr. 12/05928
worden langs de weg van een op art. 69 Fw
curatoren voorts aan de rechter-commissaris
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa-
gebaseerd bevel van de rechter-commissaris
hebben medegedeeld dat hun van enig con-
pens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp,
aan de curatoren, strekkende tot een (her)
creet plan van Glencore niet is gebleken, kan
M.A. Loth; A-G mr. A. Hammerstein)
beoordeling van het paulianeuze karakter
Glencore evenmin baten. Deze mededeling
ECLI:NL:HR:2013:2076
van de derdenverpanding en zo nodig tot het inroepen van de nietigheid daarvan. In
lag in het verlengde van de mededeling over de afloop van het kort geding. Volgens de
Verband met HR 20 december 2013, nr.
zoverre ondervinden derhalve ook de (overi-
eigen stellingen van Glencore bestond haar
12/05661, ECLI:NL:HR:2013:2051, hiervóór
ge) schuldeisers van de gefailleerde de gevol-
plan in het houden van een veiling, hetgeen
afgedrukt. Faillissement. Vaststellingsover-
gen van de door de curatoren rechtsgeldig
impliceert dat het verbod van de voorzienin-
eenkomst. Bevel op de voet van art. 69 Fw.
gesloten vaststellingsovereenkomst. Anders
genrechter om een veiling te houden in ieder
De curatoren sluiten met goedkeuring van
dan Nationale Borg aanvoert, doet daaraan
geval vooralsnog een streep door haar plan
de rechter-commissaris een vaststellings-
niet af dat die schuldeisers in voorkomend
haalde. Nu Glencore op grond van de door de
overeenkomst, waarbij zij een derdenpand-
geval wel op de voet van art. 119 Fw voorlo-
rechter-commissaris gegeven instructie
recht van een schuldeiser van de failliet
pig erkende schuldvorderingen en de
ermee rekening moest houden dat de curato-
erkennen. Een andere schuldeiser verzoekt
beweerde voorrang daarvan kunnen betwis-
ren de afloop van het kort geding aan de
de rechter-commissaris de curatoren te
ten. Opmerking verdient overigens dat in
rechter-commissaris zouden melden, lag het
bevelen alsnog de vernietiging van het
het onderhavige geval geen sprake is van
op haar weg om direct na afloop van het kort
derdenpandrecht in te roepen. HR: De vast-
een schuldvordering als bedoeld in art. 119
geding uit eigen beweging haar eventuele
stellingsovereenkomst bindt de curatoren.
Fw, nu het niet om een (te verifiëren) vorde-
nadere argumenten voor verlenging van de
Die binding kan niet ongedaan gemaakt
ring van Glencore op Zalco gaat.
termijn aan de rechter-commissaris kenbaar
worden langs de weg van een op art. 69 Fw
Onderdeel 1.2 klaagt dat de rechtbank ten
te maken. Bij ontbreken hiervan stond het de
gebaseerd bevel van de rechter-commissa-
onrechte is voorbijgegaan aan het feit dat de
rechter-commissaris vrij om te overwegen
ris aan de curatoren.
erkenning van het pandrecht door de curatoren is onderworpen aan instemming van ZSP
dat aan de zijde van Glencore een concreet plan ontbrak. De klacht faalt derhalve.
(Fw art. 42, 69, 104, 119)
en Nationale Borg. De klacht kan niet tot cassatie leiden, aangezien Nationale Borg in
Onderdeel 4 klaagt dat de rechter-commissaris heeft miskend dat wanneer uitoefening
Nationale Borg, adv. mr. W.H. van Hemel, vs.
haar grieven dit betoog niet aan haar beroep
binnen de door de curator gestelde termijn (in
mr. B. van Leeuwen c.s. q.q., curatoren in het
tegen de beschikking van de rechter-commis-
redelijkheid) niet mogelijk blijkt, verlenging
faillissement van Zalco, adv. mr. M.A.J.G.
saris ten grondslag heeft gelegd.
van die termijn desverzocht dient plaats te
Janssen.
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclusie van de A-G.
vinden. Bij de beoordeling van de klacht wordt het volgende vooropgesteld. De bevoegdheid
Feiten
De A-G bespreekt onder 7.3-7.5 de procedure
van de curator om op de voet van art. 58 Fw
Zie HR 20 december 2013, 12/05661,
van art. 69 Fw.
de pand- en hypotheekhouders een redelijke
ECLI:NL:HR:2013:2051, hiervóór afgedrukt.
termijn te stellen om tot uitoefening van hun
151
rechten over te gaan, strekt tot een voortva-
Procesverloop
rende afwikkeling van de boedel. In een geval
In dit geding heeft Nationale Borg de rechter-
waarin de uitoefening van een pand- of hypo-
commissaris verzocht de curatoren te bevelen
20 december 2013, nr. 12/05972
theekrecht binnen de door de curator gestelde
de vernietiging in te roepen van het aan Glen-
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
termijn (in redelijkheid) niet mogelijk blijkt,
core verleende derdenpandrecht, stellende dat
A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion;
of waarin een pand- of hypotheekhouder van
de curatoren het derdenpandrecht niet hadden
A-G mr. J. Wuisman)
het niet tijdig uitoefenen van zijn recht
mogen erkennen, nu de vestiging daarvan pau-
ECLI:NL:HR:2013:2130
anderszins geen verwijt kan worden gemaakt,
lianeus was. De rechter-commissaris heeft het
is de curator bevoegd de termijn voor het uit-
verzoek afgewezen. De rechtbank heeft het
Partneralimentatie. Wijziging van omstan-
oefenen van het pand- of hypotheekrecht te
daartegen gerichte hoger beroep verworpen.
digheden. HR: Het hof heeft geen aandacht
verlengen, maar is hij daartoe niet verplicht.
besteed aan de stelling van de man dat zijn
Ook in dergelijke gevallen dient hij immers
Hoger Raad
arbeidsongeschiktheidsuitkering is verval-
het belang van de pand- of hypotheekhouder
Volgens onderdeel 1.1 van het middel heeft
len en dat dit een wijziging van omstandig-
bij verlenging van die termijn af te wegen
de rechtbank, met haar oordeel dat de cura-
heden is.
tegen het belang van een voortvarende afwik-
toren niet meer kunnen terugkomen van
keling van de boedel, en kan hij op grond van
hun bij vaststellingsovereenkomst gedane
die belangenafweging het verzoek afwijzen.
erkenning van het pandrecht van Glencore,
De klacht stuit daarop af.
blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvat-
De man, adv. mr. H.J.W. Alt, vs. de vrouw, adv.
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
ting, althans haar oordeel onvoldoende
mr. M.A.J.G. Janssen.
sie van de A-G.
gemotiveerd. Het onderdeel faalt. Ingevolge
De A-G verwerpt onderdeel 3 op andere gron-
art. 104 Fw waren de curatoren bevoegd om,
Feiten en procesverloop
den, nl. dat art. 6 EVRM niet van toepassing is
met goedkeuring van de rechter-commissa-
Partijen zijn in 1982 gehuwd en in 2010
en dat het onderdeel belang ontbeert (6.4).
ris, een vaststellingsovereenkomst met Glen-
gescheiden. Bij beschikking van 23 november
Onder 6.2 en 6.10 bespreekt hij de beoorde-
core te sluiten, onder meer inhoudende dat
2010 heeft het hof bepaald dat de man met
lingsvrijheid van de rechter-commissaris.
zij het derdenpandrecht van Glencore erken-
ingang van 13 september 2010 aan de vrouw
200
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
(BW art. 1:401 lid 1)
Rechtspraak
€ 3 843 per maand dient te betalen als bij-
een WWV-uitkering en een bijstandsuitkering
zelf de zaak afdoen.
drage in haar levensonderhoud.
toegekend. In 1997 is aan A bericht dat het
Volgt gedeeltelijke vernietiging en toewijzing
In dit geding heeft de man verzocht te bepa-
besluit van 22 november 1979 werd ingetrok-
alsnog van € 340,34 en € 51,73, met wettelij-
len dat de alimentatie met ingang van 13
ken en dat de AAW/WAO-uitkering vanaf 1
ke rente vanaf 22 december 1999 respectieve-
september 2010 op nihil wordt gesteld, daar-
december 1979 onveranderd was te bereke-
lijk 11 januari 2000, overeenkomstig de con-
toe stellende dat sprake is van een wijziging
nen naar een mate van arbeidsongeschikt-
clusie van de A-G.
van omstandigheden. De rechtbank heeft het
heid van 80-100%. In 1999 is de onrechtma-
verzoek afgewezen. Het hof heeft de beschik-
tigheid van het besluit van 22 november
king van de rechtbank bekrachtigd.
1979 erkend. Aan A is in 1998 in verband
153
met de nabetaling van de AAW/WAO-uitke-
Hoge Raad
ring fl. 260 306 uitbetaald, met wettelijke
20 december 2013, nr. 13/01043
Onderdeel 2.2-I is gegrond. Het hof is in zijn
rente ten bedrage van € 157 714.
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
beschikking van 23 november 2010 bij het
In dit geding heeft A schadevergoeding
A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders;
bepalen van de draagkracht van de man
gevorderd op de grond dat (een rechtsvoor-
A-G mr. G.R.B. van Peursem)
ervan uitgegaan dat de man in 2010 een
gangster van) het UWV onrechtmatig heeft
ECLI:NL:HR:2013:2109
arbeidsongeschiktheidsuitkering genoot van
gehandeld door het besluit van 22 november
€ 654 bruto per week. Het hof heeft in zijn
1979 te nemen. De opgevoerde schadeposten
Partneralimentatie. HR: 1. Gezag van
bestreden beschikking geen aandacht
betreffen onder meer kosten in verband met
gewijsde. Hoewel in beginsel ook gezag van
besteed aan de stelling van de man dat zijn
de vaststelling van de schade en immateriële
gewijsde toekomt aan beslissingen met
arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang
schadevergoeding. De rechtbank heeft de vor-
betrekking tot geschilpunten ter zake van
van 26 maart 2012 is vervallen en dat dit een
dering afgewezen. Het hof heeft de vordering
aanspraken op levensonderhoud die zijn
wijziging van omstandigheden is als bedoeld
ter zake van de immateriële schadevergoe-
vervat in een tussen dezelfde partijen gege-
in art. 1:401 lid 1 BW.
ding toegewezen en de vordering voor het
ven, in kracht van gewijsde gegane beschik-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
overige afgewezen.
king, wordt dit gezag beperkt door art. 1:401 lid 1, 4 BW. 2. Wijziging. Art. 1:401 lid
komstig de conclusie van de A-G.
152
Hoge Raad
4 BW is van toepassing op elke rechterlijke
Onderdeel 3 is gericht tegen de afwijzing van
alimentatiebeslissing die is gebaseerd op
de vordering ter zake van de kosten van psy-
onjuiste of onvolledige gegevens.
chologisch onderzoek. Het onderdeel is (BW art. 1:401 lid 1, 4)
20 december 2013, nr. 13/00183
gegrond. Degene die aansprakelijk is voor de
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, G. de
schadelijke gevolgen van een door hem
Groot, M.V. Polak; A-G mr. F.F. Langemeijer)
gepleegde onrechtmatige daad, is in beginsel
De man, adv. mr. C.G.A. van Stratum, vs. de
ECLI:NL:HR:2013:2102
binnen de grenzen van art. 6:98 BW aanspra-
vrouw, niet verschenen.
kelijk voor alle schade die de benadeelde Kosten ter vaststelling van schade. De AAW/
heeft geleden. Ook de redelijke kosten ter
Feiten en procesverloop
WAO-uitkering van een uitkeringsgerech-
vaststelling van de schade als bedoeld in art.
Partijen zijn in 1978 gehuwd en in 2002
tigde is ten onrechte stopgezet. Het hof
6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW kunnen
gescheiden. Bij echtscheidingsconvenant is
wijst immateriële schadevergoeding toe,
voor vergoeding in aanmerking komen. Bij
de partneralimentatie met ingang van 1 sep-
maar wijst de gevorderde kosten van psy-
de beantwoording van de vraag of de kosten
tember 2002 bepaald op € 1 361 per maand.
chologisch onderzoek af. HR: Doordat het
voor vergoeding in aanmerking komen, dient
In mei 2008 heeft de man de rechtbank ver-
hof immateriële schadevergoeding toewijs-
te worden onderzocht of het redelijk was de
zocht de alimentatie per 1 september 2007
baar heeft geacht, zijn de gevorderde kosten
kosten te maken en of de kosten redelijk zijn.
op nihil te stellen. Bij beschikking van 10
van het psychologisch onderzoek, die kun-
Het hof heeft vastgesteld dat de gang van
maart 2010 heeft de rechtbank de man niet-
nen worden aangemerkt als kosten ter vast-
zaken rond het ten onrechte stopzetten van
ontvankelijk verklaard, omdat hij niet aan-
stelling van de schade, als overigens
de AAW/WAO-uitkering een ernstige en lang-
nemelijk had gemaakt dat sprake was van
onweersproken toewijsbaar. De Hoge Raad
durige uitwerking heeft gehad op de psyche
de door hem gestelde wijziging van omstan-
doet zelf de zaak af.
van A en dat dit als schade kan worden aan-
digheden.
gemerkt. Het UWV had slechts aangevoerd
In het onderhavige geding heeft de man
dat de kosten van psychologisch onderzoek
opnieuw verzocht de partneralimentatie met
niet toewijsbaar waren omdat de gevorderde
ingang van 1 september 2007 op nihil te stel-
A (de uitkeringsgerechtigde), adv. mr. M.B.A.
immateriële schade niet toewijsbaar was.
len. De rechtbank heeft de man niet-ontvan-
Alkema, vs. het UWV, niet verschenen.
Doordat immateriële schadevergoeding door
kelijk geoordeeld voor zover het de periode
het hof toewijsbaar is geacht, zijn de gevor-
betreft van 1 september 2007 tot 11 maart
Feiten en procesverloop
derde kosten van het psychologisch onder-
2010, op de grond dat daarover al is beslist in
A heeft zich in 1977 ziek gemeld. Aan hem is
zoek, die kunnen worden aangemerkt als kos-
de beschikking van 10 maart 2010. Met
over 52 weken ziekengeld betaald. Aanslui-
ten ter vaststelling van de schade als bedoeld
ingang van 11 maart 2010 heeft zij de ali-
tend is hem een AAW/WAO-uitkering toege-
in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW, dus
mentatie op nihil gesteld. Het hof heeft de
kend naar een mate van arbeidsongeschikt-
als overigens onweersproken toewijsbaar.
beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
heid van 80-100%. Bij besluit van 22
Anders dan het hof heeft overwogen, is voor
november 1979 is de AAW/WAO-uitkering
toewijzing niet vereist dat de kosten een
Hoge Raad
ingetrokken per 1 december 1979. Daarna is
rechtstreeks gevolg zijn van het onrechtma-
Middel I klaagt terecht dat het oordeel van
aan A achtereenvolgens een WW-uitkering,
tig handelen van het UWV. De Hoge Raad kan
het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsop-
(BW art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, 6:98)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
201
Rechtspraak
vatting. Hoewel in beginsel ook gezag van
154
merkt als een verzoeker of belanghebbende die het recht toekomt een rechtsmiddel aan
gewijsde toekomt aan beslissingen met betrekking tot geschilpunten ter zake van
10 januari 2014, nr. 13/00645
te wenden tegen de op zijn voordracht gege-
aanspraken op levensonderhoud die zijn ver-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
ven beschikking van de rechtbank.
vat in een tussen dezelfde partijen gegeven,
Spapens, C.A. Streefkerk, C.E. Drion,
Onderdeel I klaagt dat het hof heeft miskend
in kracht van gewijsde gegane beschikking,
G. Snijders; A-G mr. G.R.B. van Peursem)
dat de door hem gehanteerde maatstaf – kort
wordt dit gezag in zoverre beperkt dat inge-
ECLI:NL:HR:2014:51
gezegd: of er gronden aanwezig zijn die de inbewaringstelling, en daarmee de inbreuk
volge art. 1:401 BW een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij een latere
Faillissement. HR: 1. Bevoegdheden rechter-
op de persoonlijke vrijheid van de gefailleer-
uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrok-
commissaris. Aan de rechter-commissaris
de, rechtvaardigen– , niet voortvloeit uit art.
ken, wanneer zij nadien door wijziging van
komt niet het recht toe een rechtsmiddel
5 en 6 EVRM. Het onderdeel stuit reeds af op
omstandigheden ophoudt aan de wettelijke
aan te wenden tegen de op zijn voordracht
het volgende. Het hof heeft de maatstaf ont-
maatstaven te voldoen (lid 1) of indien zij
gegeven beschikking van de rechtbank. 2.
leend aan HR 2 december 1983,
van de aanvang af niet aan de wettelijke
Inbewaringstelling gefaillieerde. Maatstaf.
ECLI:NL:HR:1983:AG4705, NJ 1984/306 en HR
maatstaven heeft beantwoord doordat bij die
De door het hof gehanteerde maatstaf
22 juli 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0324, NJ
uitspraak van onjuiste of onvolledige gege-
– kort gezegd: of er gronden aanwezig zijn
1991/766 (Bijvoet vs. Koning q.q.). Deze beide
vens is uitgegaan (lid 4).
die de inbewaringstelling, en daarmee de
beschikkingen zijn gewezen onder het oude
Wordt op de voet van art. 1:401 BW wijziging
inbreuk op de persoonlijke vrijheid van de
art. 89 Fw, dat bepaalde dat het verzoek tot
van een rechterlijke uitspraak betreffende
gefailleerde, rechtvaardigen – volgt uit de
inbewaringstelling ‘moet’ worden toegestaan
levensonderhoud verzocht, dan is de rechter
wet en is niet in strijd met de art. 5 en 6
indien het gegrond is op het zonder geldige
daarom niet gebonden aan geschilbeslissin-
EVRM.
reden opzettelijk niet naleven van de verplichtingen die de gefailleerde in de art. 91,
gen in de uitspraak waarvan wijziging wordt verzocht, indien blijkt dat een of meer van de
(Fw art. 64, 87, 89 (oud); Rv art. 587; EVRM
105 en 106 Fw zijn opgelegd. In beide
in die bepalingen genoemde gronden zich
art. 5, 6)
beschikkingen is de wet aldus uitgelegd dat steeds de afweging dient plaats te vinden die
voordoen. De rechter zal in dat geval de uitkering tot levensonderhoud opnieuw hebben
1. Mr. A.M.P.T. Blokhuis in haar hoedanig-
het hof thans noemt. Bij de herziening van
vast te stellen, rekening houdend met alle ter-
heid van rechter-commissaris in het faillisse-
het procesrecht in 2002 is art. 89 Fw verval-
zake dienende omstandigheden, en hij is daar-
ment van Delta Digi, 2. mr. E. Smit in zijn
len en is art. 87 lid 1 Fw aldus aangepast dat
bij niet gebonden aan oordelen omtrent die
hoedanigheid van curator in het faillisse-
de rechtbank in de daar genoemde gevallen
omstandigheden in de beslissing waarvan
ment van Delta Digi, adv. mr. J.H.M. van
de inbewaringstelling ‘kan’ bevelen. Blijkens
wijziging wordt verzocht. Dat geldt ook indien
Swaaij, vs. X (de bestuurster), adv. mr. M.E.
de op deze wijziging gegeven toelichting is
- zoals in dit geval - op de voet van art. 1:401
Bruning.
beoogd aan te sluiten bij de nieuwe algemene regeling van lijfsdwang in de art. 585 e.v.
BW wijziging van de alimentatie wordt verzocht, terwijl in een eerdere procedure waarin
Procesverloop
Rv (Kamerstukken II 2000/01, 27 824, nr. 3, p.
door de verzoeker hetzelfde was verzocht, dat
Bij vonnis van 24 april 2012 is Delta Digi in
10-11). Dit brengt mee dat bij de beslissing of
verzoek was afgewezen omdat verzoeker
staat van faillissement verklaard. Op 6 sep-
de gefailleerde op de voet van art. 87 lid 1 Fw
onvoldoende gegevens had overgelegd ter sta-
tember 2012 heeft X, bestuurster van Delta
in verzekerde bewaring moet worden gesteld,
ving van de door hem aan zijn verzoek ten
Digi, toegezegd stukken te zullen overleggen.
de in art. 587 Rv voor de toepassing van lijfs-
grondslag gelegde wijziging van omstandighe-
Bij brief van 25 september 2012 heeft de
dwang voorgeschreven maatstaf – met de
den. Het hof had derhalve moeten onderzoe-
curator bericht de stukken niet te hebben
daarin besloten liggende eisen van proporti-
ken of de man de door hem gestelde wijziging
ontvangen. Op voordracht van de rechter-
onaliteit en subsidiariteit – van overeenkom-
van omstandigheden voor de periode van 1
commissaris heeft de rechtbank bij beschik-
stige toepassing is. Deze maatstaf stemt over-
september 2007 tot 10 maart 2010 alsnog
king van 28 september 2012 bevolen dat X in
een met de maatstaf die in beide voormelde
aannemelijk heeft gemaakt.
verzekerde bewaring wordt gesteld voor een
beschikkingen is neergelegd (Kamerstukken
Ook middel II is gegrond. Het oordeel van het
periode van dertig dagen. Op 11 oktober
II 1999/2000, 26 855, nr. 3, p. 179-180). Ook
hof dat wijziging van de beschikking van 10
2012 is X in verzekerde bewaring gesteld. Het
indien het onderdeel terecht zou klagen dat
maart 2010 op grond van art. 1:401 lid 4 BW
hof heeft de voordracht tot inbewaringstel-
deze maatstaf niet voortvloeit uit art. 5 en 6
niet mogelijk is, nu bij die beschikking geen
ling alsnog afgewezen.
EVRM, kan het dus niet tot cassatie leiden. Die maatstaf volgt immers in elk geval uit de
bijdrage is vastgesteld maar alleen het verzoek om nihilstelling van de man is afgewe-
Hoge Raad
wet en is reeds om die reden terecht door het
zen, geeft eveneens blijk van een onjuiste
Het cassatieberoep is mede ingesteld door de
hof toegepast. Die maatstaf is overigens niet
rechtsopvatting. Art. 1:401 lid 4 BW is van toe-
rechter-commissaris. Het beroep is in zoverre
in strijd met de art. 5 en 6 EVRM.
passing op elke rechterlijke alimentatiebeslis-
niet-ontvankelijk. De rechter-commissaris is
De onderdelen II en III keren zich tegen het
sing die is gebaseerd op onjuiste of onvolledi-
als rechter belast met het toezicht op het
oordeel van het hof dat de te verrichten
ge gegevens. Niet is vereist dat die beslissing
beheer en de vereffening van de failliete boe-
belangenafweging in dit geval uitvalt in het
zelf een vaststelling van alimentatie bevat.
del. Weliswaar kan de rechtbank op zijn voor-
voordeel van X. Deze onderdelen zijn even-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
dracht bevelen dat de gefailleerde in verze-
eens ongegrond. Het oordeel van het hof is
komstig de conclusie van de A-G.
kerde bewaring wordt gesteld, maar ook bij
verweven met waarderingen van feitelijke
die voordracht treedt de rechter-commissaris
aard. Het geeft geen blijk van een onjuiste
op in zijn hoedanigheid van rechter en uit
rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is
hoofde van zijn wettelijke taak. De rechter-
naar behoren gemotiveerd.
commissaris kan daarom niet worden aange-
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van de
202
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
Rechtspraak
rechter-commissaris in het cassatieberoep en
meent dat het zo zou zijn gegaan zoals slechts
tenlastegelegde en de strafoplegging, in
verwerping van het cassatieberoep voor
aangeefster verklaart, zou dit betekenen dat
zoverre tot terugwijzing of verwijzing, en
zover ingesteld door de curator, overeenkom-
de enige mogelijkheid van cliënt om zich uit
tot verwerping voor het overige; OM-cassa-
stig de conclusie van de A-G.
zijn benarde positie te bevrijden zijn om zich
tie)
De A-G bespreekt de positie van de rechter-
op enigerlei wijze te onttrekken aan de aan-
ECLI:NL:HR:2013:1964
commissaris onder 2.5-2.8, de beoordelings-
houding. Praten en uitleggen, zoals daarvoor
maatstaf voor inbewaringstelling van een
door cliënt is geprobeerd en proberen door te
Medeplegen verkeersdoodslag bij vlucht op
gefaillieerde onder 2.11 en de begrijpelijkheid
vertrekken escalatie te voorkomen, hadden
scooter. Niet zonder meer begrijpelijk oor-
van het oordeel van het hof onder 2.15-2.16.
immers tot niets geleid. Indien en voor zover
deel in casu dat de wijze waarop de beide
Uw Hof meent dat cliënt daarbij de noodzake-
verdachten met de scooter zijn gevlucht,
lijke grenzen van verdediging heeft overschre-
niet als een zó waarschijnlijke mogelijk-
Hoge Raad (strafkamer)
den, wordt een beroep op noodweerexces
heid besloten lag in de eerdere nauwe en
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
gedaan. Immers cliënt was emotioneel, ver-
bewuste samenwerking met het oog op de
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
drietig en boos, dat de labiliteit van zijn moe-
voorgenomen overval, dat ook wat betreft
straf(proces)recht Radboud Universiteit
der ertoe had geleid dat de politie aanwezig
die vlucht zo bewust en nauw is samenge-
Nijmegen.
was, dit terwijl cliënt druk doende was zijn
werkt dat van medeplegen kan worden
leven weer op orde te krijgen. Als hij dienten-
gesproken. In haar algemeenheid onjuist is
gevolge dan ook nog eens ten onrechte door
de opvatting dat om tot een bewezenverkla-
de politie wordt aangehouden, voor iets wat
ring van medeplegen van verkeersdoodslag
geheel aan de gemoedstoestand van moeder
te kunnen komen in een situatie waarin
17 december 2013, nr. 12/02723
te wijten is en hij dan in de boeien wordt
niet vaststaat wie de bestuurder is geweest,
(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.F. Groos, V. van den
geslagen, van zijn vrijheid wordt beroofd en
vereist is dat de rollen van de bestuurder en
Brink)
hij alles waar hij zelfstandig voor heeft moe-
de bijrijder volstrekt inwisselbaar zijn.
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
ten knokken, de trajecten die door hem zelf
Spronken, strekkende tot vernietiging wat
zijn opgestart, hij die als het ware in rook ziet
betreft de beslissing omtrent de strafbaar-
opgaan, kan worden gesteld dat de emotie
heid van het feit en de strafoplegging, in
waarin cliënt verkeerde mede is ingegeven
Inleiding:
zoverre tot verwijzing, en tot verwerping
door de situatie waarin hij verkeerde en hij uit
Nijmeegse scooterzaak. Verdachte is (in de
voor het overige; adv. mr. D.G. Nagel,
die emotie heeft gehandeld.’
zaak met parketnummer 05-720063-10) vrij-
Almere)
Het hof heeft het verweer als volgt – voor
gesproken van medeplegen verkeersdoodslag
ECLI:NL:HR:2013:1973
zover relevant – samengevat en verworpen:
onder feit 2 primair, dood door schuld in het
‘Het hof is van oordeel dat op grond van
verkeer in de zin van art. 6 WVW 1994 onder
Noodweer(exces) art. 41 Sr tegen verbali-
zowel het onderzoek ter terechtzitting, als de
feit 2 subsidiair, en gevaarzetting op de weg
sant tijdens onrechtmatige aanhouding:
verklaringen in het dossier, niet aannemelijk
in de zin van art. 5 WVW 1994 onder feit 2
zonder motivering niet begrijpelijk oordeel
is geworden dat verdachte heeft gehandeld
meer subsidiair.
dat ‘niet aannemelijk is geworden dat de
ter noodzakelijke verdediging van zichzelf
Het hof heeft ter zake deze vrijspraken onder
verdachte heeft gehandeld ter noodzakelij-
tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke
de volgende feiten vastgesteld: Op 15 januari
ke verdediging van zichzelf tegen een ogen-
aanranding. Het beroep op noodweer(exces)
2010, omstreeks 23.05 uur, rijden verdachte en
blikkelijke, wederrechtelijke aanranding’.
wordt derhalve verworpen.’
medeverdachte [medeverdachte] op een
Het middel keert zich tegen de verwerping
motorscooter ter hoogte van het Belvoir hotel
door het hof van het beroep op
te Nijmegen. Zij zijn bezig met het voorberei-
noodweer(exces).
den van een gewapende overval op dit hotel
155
(Sr art. 41)
Inleiding:
(Sr art. 47)
dat is gelegen aan de Graadt van Roggenstraat
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
Hoge Raad, onder meer:
te Nijmegen. Bij het zien van een onopvallen-
gezegd – opzettelijk mishandelend [verbali-
3.3. Het oordeel van het Hof dat ‘niet aanne-
de politieauto geeft de bestuurder van de
sant 1] tegen het lichaam heeft geschopt,
melijk is geworden dat de verdachte heeft
motorscooter gas en maakt snelheid waarna
waardoor voornoemde [verbalisant 1] letsel
gehandeld ter noodzakelijke verdediging van
de motorscooter zich met hoge snelheid ver-
heeft bekomen en pijn heeft ondervonden. In
zichzelf tegen een ogenblikkelijke, weder-
wijdert van de locatie waar de politieauto zich
hoger beroep heeft de raadsman van de ver-
rechtelijke aanranding’ is zonder nadere
bevindt, daarbij rijdend over het trottoir van
dachte ondermeer aangevoerd: ‘Indien Uw Hof
motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
de Graadt van Roggenstraat. Zonder te stop-
al meent dat cliënt de hem verweten hande-
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
pen rijdt de motorscooter vervolgens van het trottoir af en steekt de Graadt van Roggen-
lingen heeft verricht, dan meent de verdediging dat hij heeft gehandeld uit noodweer c.q. noodweerexces en dat er aldus geconcludeerd
156
straat over waarbij bijna een aanrijding ontstaat met een aldaar rijdende personenauto. Gekomen op het Keizer Traianusplein, een
zou moeten worden tot afwezigheid van alle schuld. Immers op het moment dat hij
17 december 2013, nr. 12/02825
verkeersplein, rijdt de motorscooter tegen het
onrechtmatig werd aangehouden was er spra-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
verkeer in om linksaf de St. Canisiussingel op
ke van een ogenblikkelijke wederrechtelijke
Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, V. van den
te rijden. Met aanzienlijk hogere snelheid dan
aanranding van zijn lijf. Hij werd immers in
Brink)
de ter plaatse voor die motorscooter geldende
de boeien geslagen en hiermee van zijn vrij-
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
maximum snelheid van 50 kilometer per uur
heid beroofd. Hij kon op dat moment dat ook
kende tot vernietiging van de bestreden
rijdt de motorscooter over de St. Canisiussin-
geen kant op. Indien en voor zover Uw Hof al
uitspraak in zaak nr. 05-720063-10 onder 2
gel waarbij tussen rijdende en/of stilstaande
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
203
Rechtspraak
voertuigen wordt gereden. Op de kruising van
2010, inhoudende dat:
eerdere nauwe en bewuste samenwerking
de St. Canisiussingel met de Van der Brugg-
– de motorscooter reageert op bewegingen
met het oog op de voorgenomen overval, dat
henstraat negeert de motorscooter een rood
van de duopassagier;
ook wat betreft die vlucht zo bewust en nauw
verkeerslicht en rijdt, zonder snelheid te min-
– door druk uit te oefenen op de voetstep
is samengewerkt dat van medeplegen kan
deren en tussen wachtende auto’s door, de
van de duopassagier de rijrichting van de
worden gesproken. Gelet op de vaststellingen
kruising op. Op die kruising rijdt de motor-
motorscooter kan worden beïnvloed;
en overwegingen van het Hof, in het bijzon-
scooter, met daarop nog steeds verdachte en
– het voor de duopassagier mogelijk is om de
der wat betreft de voorbereiding van de over-
zijn medeverdachte, een overstekende voet-
beide remhendels van de motorscooter te
val en de directe reactie op het waarnemen
ganger aan. Het voetgangerslicht voor deze
bedienen en de reminrichtingen in werking
van een politie-auto, is dat oordeel niet zon-
overstekende voetganger straalt op dat
kunnen worden gesteld; is daarvoor onvol-
der meer begrijpelijk.
moment groen licht uit. De voetganger,
doende, nu dit onderzoek in verband met de
2.3.4. Wat betreft de mogelijke samenwerking
[slachtoffer], is tengevolge van deze aanrijding
veiligheid is uitgevoerd met een snelheid
bij het tenlastegelegde medeplegen is boven-
overleden. Zowel verdachte als zijn medever-
van slechts 20 kilometer per uur en de
dien in haar algemeenheid onjuist de opvat-
dachte ontkennen bestuurder te zijn geweest.
motorscooter in de onderhavige zaak aan-
ting van het Hof dat ‘om tot een bewezenver-
Naar het oordeel van het hof ontbreekt zowel
zienlijk harder, 80 à 90 kilometer per uur,
klaring van medeplegen te kunnen komen in
technisch bewijs als betrouwbaar getuigenbe-
heeft gereden. Bovendien gaat het om drie
een situatie waarin niet vaststaat wie de
wijs om te kunnen vaststellen wie van beide
theoretische mogelijkheden, waarvan op
bestuurder is geweest, is (...) vereist dat de
verdachten de bestuurder was.
grond van de voorhanden zijnde gegevens
rollen van de bestuurder en de bijrijder vol-
Het hof oordeelt dat medeplegen (en overi-
niet vastgesteld kan worden dat zij zich heb-
strekt inwisselbaar zijn’.
gens ook plegen) niet kan worden bewezen-
ben voorgedaan. Anders dan de advocaat-
2.4. Voor zover het middel over deze tekort-
verklaard. Het overweegt onder meer: ‘Om tot
generaal ziet het hof in de passiviteit van de
komingen klaagt, is het terecht voorgesteld.
een bewezenverklaring van medeplegen te
bijrijder geen actieve bijdrage aan de uitvoe-
komen, dient sprake te zijn van een nauwe
ring van de vlucht voor de politie dan wel
Volgt vernietiging wat betreft de beslissingen
en bewuste samenwerking tussen verdachte
instemming van de bijrijder met het gevaar-
ter zake van het in de zaak met parketnum-
en zijn medeverdachte [medeverdachte]. Van
lijke rijgedrag van de bestuurder op grond
mer 05-720063-10 onder 2 tenlastegelegde
enige samenwerking of overleg tussen de bei-
waarvan sprake zou zijn van medeplegen.’
en in zoverre verwijzing.
de verdachten over de wijze waarop zij zich
Het hof komt tot de conclusie dat verdachte
aan controle door de politie wilden onttrek-
bij gebrek aan het voor een bewezenverkla-
ken vanaf het moment dat zij zich ter hoogte
ring vereiste wettige en overtuigende bewijs
van het Belvoir Hotel door de politie betrapt
moet worden vrijgesproken van het onder 2
voelden, is uit het dossier niets gebleken.
primair, subsidiair en meer subsidiair tenlas-
17 december 2013, nr. 13/01377
Verdachten hadden van tevoren enkel met
tegelegde. Het hof komt eveneens tot vrij-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu,
elkaar afgesproken een overval te plegen op
spraak van medeverdachte [medeverdachte]
V. van den Brink) (Na conclusie van A-G mr.
het Belvoir Hotel. Door het plotseling opdui-
op deze punten. Het middel klaagt over de
P.C. Vegter, strekkende tot vernietiging en
ken van de politie is het voornemen tot een
door het hof gegeven vrijspraak.
terugwijzing; OM-cassatie)
overval niet tot uitvoering gekomen. Uit het
157
ECLI:NL:HR:2013:2013
dossier laat zich vaststellen dat de bestuur-
Hoge Raad, onder meer:
der van de motorscooter zich vanaf het
2.3.1. Het Hof heeft vastgesteld dat niet is
Verjaring recht tot strafvervolging art. 70 Sr:
moment van gewaarwording van de politie
gebleken ‘van enige samenwerking of overleg
ook voor verlenging van lopende verjarings-
met hoge snelheid uit de voeten gemaakt
tussen de beide verdachten over de wijze
termijnen geldt het uitgangspunt uit HR 29
heeft. De bijrijder zat achterop en hield zich
waarop zij zich aan de controle door de poli-
januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK1998, NJ
vast. Van enig overleg of van bewuste samen-
tie wilden onttrekken vanaf het moment dat
2010/231, inhoudende dat bij verandering
werking tussen bestuurder en bijrijder bij de
zij zich ter hoogte van het Belvoir hotel door
van wetgeving met betrekking tot de verja-
vlucht voor de politie blijkt niets uit het dos-
de politie betrapt voelden’. De vrijspraak van
ring in strafzaken deze verandering direct
sier. Om tot een bewezenverklaring van
het medeplegen heeft het Hof vervolgens
van toepassing is, met dien verstande dat
medeplegen te kunnen komen in een situa-
– nader gemotiveerd doch in de kern geno-
een reeds voltooide verjaring wordt geëer-
tie waarin niet vaststaat wie de bestuurder is
men – op die vaststelling gebaseerd.
biedigd.
geweest, is voorts vereist dat de rollen van de
2.3.2. In een geval als het onderhavige, waar-
bestuurder en de bijrijder volstrekt inwissel-
in het verweten medeplegen van een met de
baar zijn. Tijdens de rit die uitmondde in de
vlucht verband houdend misdrijf is voorafge-
dodelijke aanrijding heeft de bijrijder naar
gaan door het mogelijk daarmee samenhan-
Hoge Raad, onder meer:
het oordeel van het hof de scooter niet
gende medeplegen van een ander strafbaar
4.1. Het middel klaagt dat het Hof ten
bestuurd en kan evenmin worden vastgesteld
feit, is geenszins uitgesloten dat de voor het
onrechte heeft geoordeeld dat het tenlastege-
dat hij invloed heeft gehad op de wijze van
medeplegen van dat misdrijf relevante
legde feit is verjaard.
rijden van de bestuurder. Van volstrekte
samenwerking reeds vóórdien – in het onder-
4.2. Zoals de Hoge Raad heeft beslist in zijn
inwisselbaarheid van de rollen van bestuur-
havige geval: in het kader van het medeple-
arrest van 29 januari 2010,
der en bijrijder is dan ook naar het oordeel
gen van de voorbereiding van de overval – is
ECLI:NL:HR:2010:BK1998, NJ 2010/231, geldt
van het hof geen sprake. Ook op grond van
ontstaan.
in geval van verandering van wetgeving met
het door de politie uitgevoerde technische
2.3.3. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat
betrekking tot de verjaring naar hedendaagse
onderzoek kan dit niet worden geconclu-
de wijze waarop de beide verdachten met de
rechtsopvatting in strafzaken als uitgangs-
deerd. De conclusie in het proces-verbaal Rij-
scooter zijn gevlucht, niet als een zó waar-
punt dat deze verandering direct van toepas-
proeven motorscooter, gedateerd 24 januari
schijnlijke mogelijkheid besloten lag in de
sing is, met dien verstande dat een reeds vol-
204
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
(Sr art. 70)
Rechtspraak
tooide verjaring wordt geëerbiedigd. Dit
schiedenis en jurisprudentie in acht te wor-
sten en het geslachtsdeel van het slachtoffer
uitgangspunt geldt ook voor verlenging van
den genomen. Daaruit kan worden afgeleid
had betast – werd het oordeel uit het arrest
lopende verjaringstermijnen. Hetgeen het Hof
dat de strafbaarstelling ziet op seksuele
van 1952 uitdrukkelijk bevestigd, ook in het
dienaangaande heeft overwogen leidt niet tot
gedragingen (zoals coïtus, het de aandacht
licht van de toen aanhangig zijnde wetswijzi-
een ander oordeel. Het Hof heeft derhalve ten
vestigen op ontblote geslachtsdelen, met
ging die heeft geleid tot de huidige tekst van
onrechte toepassing gegeven aan art. 70 Sr
name exhibitionisme) waarmee anderen
art. 239 Sr.
zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van
(derden) ongewild worden geconfronteerd.
Deze arresten geven in vergelijking met het
de wijziging van die bepaling in 2008.
Gelet daarop levert “het houden van een
traditionele bereik van art. 239 Sr een uit-
4.3. Het middel is terecht voorgesteld.
camera onder de scheidingswand van een
breiding voor die gevallen waarin er – kort
Volgt vernietiging en terugwijzing.
afgesloten kleedhokje waarin een ontklede
gezegd – seksueel contact is geweest tussen
vrouw staat” niet op een opzettelijk oneerba-
de verdachte en het slachtoffer.
re handeling en acht het hof het subsidiair
3.4.1. Gelet op het bovenstaande is het oor-
tenlastegelegde reeds daarom niet bewezen.
deel van het Hof dat ‘het houden van een
Het hof acht eveneens niet bewezen dat een
camera onder de scheidingswand van een
17 december 2013, nr. 13/00894
dergelijke handeling leidt tot een poging om
afgesloten kleedhokje waarin een ontklede
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
schennis van de eerbaarheid te plegen.’
vrouw staat’ als zodanig niet het misdrijf van
Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos, Y. Buruma)
Het middel klaagt dat het hof blijk heeft
art. 239 Sr oplevert, juist.
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten
3.4.2. Zoals uit het eerdere arrest van de
kende tot vernietiging en tot terugwijzing
aanzien van het bestanddeel ‘schennis van de
Hoge Raad in deze zaak (HR 14 februari 2012,
dan wel verwijzing; OM-cassatie)
eerbaarheid’ als bedoeld in art. 239 Sr.
ECLI:NL:HR:2012:BU5254, NJ 2012/504) blijkt,
158
levert een en ander overigens geen leemte in
ECLI:NL:HR:2013:2027
Hoge Raad, onder meer:
de mogelijkheden voor strafrechtelijke aan-
Schennis van de eerbaarheid art. 239 Sr: het
3.3.1. Art. 239 Sr richt zich in de eerste plaats
sprakelijkstelling op, gelet op art. 139f, eerste
houden van een camera onder de schei-
tegen ongevraagde en ongewenste seksueel
lid, Sr (waarop de uiterst subsidiaire tenlaste-
dingswand van een afgesloten kleedhokje
getinte confrontatie met het menselijk
legging in de onderhavige zaak is toegesne-
waarin een ontklede vrouw staat levert als
lichaam of delen daarvan (vgl. de memorie
den) waarin is strafbaar gesteld het met
zodanig niet het misdrijf op van art. 239 Sr.
van toelichting bij de wet die heeft geleid tot
gebruikmaking van een technisch hulpmid-
Dit veroorzaakt overigens geen leemte in
de huidige tekst van art. 239 Sr; Kamerstukken
del waarvan de aanwezigheid niet op duide-
de mogelijkheden voor strafrechtelijke aan-
II, 1979/80, 15 838, nr. 3, p. 12). In HR 9 decem-
lijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en
sprakelijkstelling, gelet op art. 139f lid 1 Sr
ber 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8452, NJ
wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in
(HR 14 februari 2012,
2004/273, is beslist dat art. 239 Sr niet strekt
een woning of op een andere niet voor het
ECLI:NL:HR:2012:BU5254, NJ 2012/504). A-G:
ter bestrijding van schennis van de eerbaar-
publiek toegankelijke plaats, een afbeelding
anders.
heid door afbeelding of geschrift dan wel door
vervaardigen.
het gesproken woord, zodat – kort gezegd –
3.5. Het middel faalt.
(Sr art. 139f en 239)
het maken van seksueel getinte uitlatingen niet onder art. 239 Sr kan worden gerubri-
159
Inleiding:
ceerd.
OM-cassatie. Het hof heeft verdachte vrijge-
3.3.2. In de rechtspraak van de Hoge Raad
sproken van de hem primair tenlastegelegde
over art. 239 Sr is over de precieze reikwijdte
17 december 2013, nr. 12/02521
‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid’
van dit misdrijf nog het volgende beslist. In
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
(art. 246 Sr) en van de subsidiair en meer
HR 25 maart 1952, NJ 1952/240, over een
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan)
subsidiair tenlastegelegde ‘schennis van de
geval waarbij de verdachte het slachtoffer
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
eerbaarheid’ (art. 239 Sr) onderscheidenlijk
‘ontuchtig had vastgegrepen’ verwierp de
Spronken, strekkende tot vernietiging en
de poging daartoe, en hem tot straf veroor-
Hoge Raad het tegen de veroordeling ter zake
tot terugwijzing dan wel verwijzing;
deeld ter zake van de uiterst subsidiair ten-
van art. 239 Sr gerichte cassatieberoep met
adv. mr. S.J. van der Woude, Amsterdam)
lastegelegde ‘poging tot gebruik makend van
als dragende overweging: ‘Dat een het sexue-
ECLI:NL:HR:2013:2029
een technisch hulpmiddel waarvan de aan-
le leven betreffende gedraging, welker waar-
wezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is
neming geschikt is anderer schaamtegevoel
Diefstal art. 310 Sr: tanken van benzine met
gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van
te kwetsen, kan bestaan in een tegen de per-
een aan de voormalige werkgever toebeho-
een persoon, aanwezig op een niet voor het
soon van een ander gerichte ontuchtige han-
rende tankpas zonder diens toestemming
publiek toegankelijke plaats, een afbeelding
deling, die dezen aldus buiten zijn wil noopt
en voor diens rekening levert wegnemen
te vervaardigen’ (art. 45 Sr jo. art. 139f Sr).
tot een dergelijk zijn schaamtegevoel kwet-
van ‘geld’ op.
Het hof heeft de vrijspraak van art. 236 Sr
send waarnemen, zo al niet door zien dan
onder meer als volgt gemotiveerd: ‘Het hof
toch door voelen; dat die schending van de
gaat er van uit dat de in de tenlastelegging
eerbaarheid er in dat geval een is “waarbij
gebezigde term “(opzettelijk) oneerbaar”
een ander zijns ondanks tegenwoordig is” als
Inleiding:
dezelfde betekenis heeft als de term “schen-
genoemd in art. 239 Sr, hetgeen de met die
Verdachte is veroordeeld wegens diefstal in
nis van de eerbaarheid” in artikel 239 Sr.
bepaling beoogde bescherming van het op
vereniging omdat hij – kort gezegd – telkens
Voor de uitleg van die term acht het hof de
het sexuele leven betrokken schaamtegevoel
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëi-
tekstuele ruimte die de term biedt niet door-
ten kwetsing in het algemeen ook mee-
gening heeft weggenomen geld, toebehorend
slaggevend. Gelet op het zogenaamde “lex
brengt.’ In HR 18 oktober 1983, NJ 1984/310
aan [A] BV, waarbij hij, verdachte, en zijn
certa beginsel” dienen daarnaast de wetsge-
– over een geval waarbij de verdachte de bor-
mededader(s) dat weg te nemen geld onder
(Sr art. 310)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
205
Rechtspraak
hun bereik hebben gebracht door gebruik te
dachte aldus geld heeft weggenomen, heeft
2.3.1. Rechtsoverweging 2.5 van voormeld
maken van een ontvreemde tankpas met
het Hof kennelijk voor ogen gehad dat het
arrest luidt:
bijbehorende pincode waartoe hij, verdachte,
afrekenen van de aankoop van brandstof met
“Benadeelde partij
en zijn mededader(s) niet gerechtigd waren,
behulp van zo een tankpas kan worden aan-
2.5. Ingevolge art. 437, derde lid, Sv is de
althans door middel van een valse sleutel, en
gemerkt als de betaling ten laste van de reke-
benadeelde partij bevoegd harerzijds door
voorts: hij telkens met het oogmerk van
ning van de voormalig werkgever, door welke
een advocaat een cassatieschriftuur te doen
wederrechtelijke toeëigening heeft weggeno-
betaling de voormalig werkgever in zijn ver-
indienen, houdende haar middelen over een
men geld, toebehorend aan [A] BV, waarbij
mogen is aangetast. Aldus beschouwd geeft
rechtspunt betreffende haar vordering. De
hij, verdachte, dat weg te nemen geld onder
het oordeel van het Hof niet blijk van een
benadeelde partij kan dus van haar kant
zijn bereik heeft gebracht door gebruik te
onjuiste rechtsopvatting en is het ook zonder
slechts middelen voorstellen en geen beroep
maken van een ontvreemde tankpas met
nadere motivering niet onbegrijpelijk.
instellen, zodat zij daarin ook niet niet-ont-
bijbehorende pincode waartoe hij, verdachte,
2.5. Het middel faalt.
vankelijk kan worden verklaard. Daarom zullen haar middelen ingeval deze op grond van
niet gerechtigd was, althans door middel van een valse sleutel. De bewezenverklaring steunt op verklaringen van verdachte, die
160
art. 80a RO geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, met toepassing van art. 81 RO worden afgedaan overeenkomstig het
onder meer inhouden: ‘Ik werd gisteravond […] gebeld door een
17 december 2013, nr. 13/00160
hiervoor onder 2.4.2 overwogene.
vriend van mij genaamd [betrokkene 1]. Ik
(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel,
Daarbij verdient opmerking dat in HR 25
had geld van hem geleend. Ik deelde [betrok-
B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu en
maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4207, NJ
kene 1] mede dat ik geen geld voor hem had.
H.A.G. Splinter-van Kan)
2003/329 is beslist dat de Hoge Raad niet
Ik had een tankpas van de Shell. Dat is een
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
bevoegd is tot de beoordeling van een
tankpas van mijn werk. Ik vroeg aan [betrok-
kende tot niet-ontvankelijkverklaring van
namens de benadeelde partij ingediende
kene 1] of ik hem die 400 euro in de vorm
het cassatieberoep met toepassing van art.
schriftuur ingeval de verdachte onderschei-
van brandstof kon terugbetalen. Wij spraken
80a RO, en bij aanvullende conclusie tot
denlijk het openbaar ministerie in het inge-
af bij een tankstation in Amsterdam-Noord.
vernietiging wat betreft de beslissing op de
stelde cassatieberoep niet kan worden ont-
Ik toetste bij de nachtautomaat de pincode
vordering benadeelde partij en in zoverre
vangen. Er bestaat geen grond anders te
in. Ik keek op de pomp en zag dat er voor
tot terugwijzing dan wel verwijzing; adv.
oordelen ingeval die niet-ontvankelijkheid
ongeveer 432 euro aan benzine getankt was.
mr. N.A. de Leon-van den Berg, Utrecht;
van het beroep steunt op de toepassing van
Ik ben weggereden in de richting van de
namens de benadeelde partij mr. X.B. Sij-
art. 80a RO.”
rotonde. Ik zag een politieauto. Ik heb de
mons, Amersfoort)
2.3.2. In zijn aanvullende conclusie heeft de
Shell tankpas uit de auto gegooid.’
ECLI:NL:HR:2013:1968
Advocaat-Generaal de vraag opgeworpen of het in voormeld arrest gegeven oordeel van
‘Ik heb de tankpas van [A]. Dat is een transportbedrijf in Zaandam. Ik had schulden en
Toepassing van art. 80a RO brengt mee dat
de Hoge Raad dat geen grond bestaat anders
wilde die afbetalen.’
de Hoge Raad niet kan toekomen aan een
te oordelen ingeval de niet-ontvankelijkheid
‘Ik heb van 9 juli 2007 tot 16 januari 2008 bij
beoordeling van rechtspunten betreffende
van het beroep steunt op de toepassing van
[A] in Zaandam gewerkt. Ik ben daar vracht-
de vordering van de benadeelde partij; de
art. 80a RO niet voor heroverweging vatbaar
wagenchauffeur geweest. Ik had de tankpas
Hoge Raad bevestigt dienaangaande HR 11
is, en die vraag bevestigend beantwoord.
vanaf de laatste werkdag. Ik heb het pasje in
september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146,
2.4.1. De wetgever heeft de benadeelde partij
mijn portemonnee gehouden. De laatste dag
NJ 2013/241, r.o. 2.5.
in het geding in cassatie slechts een afhankelijke positie toegekend.
was 16 januari 2008. In maart/april (het hof begrijpt: in het jaar 2008) heb ik het gebruikt
(RO art. 80a)
In dat verband heeft de Hoge Raad in zijn uitspraak van 25 maart 2003,
om te tanken. De kleine bedragen waren voor mezelf. Ik heb ook het pasje uitgeleend om
Hoge Raad, onder meer:
ECLI:NL:HR:2003:AF4207, NJ 2003/329, met
anderen mee te laten tanken. Ik leende de pas
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van
betrekking tot de beoordeling van de schrif-
uit aan twee mensen. Privé heb ik telkens
het beroep
turen van de benadeelde partij het volgende
voor ongeveer € 50 getankt. Af en toe geef ik
2.1. De Hoge Raad is van oordeel dat de
overwogen en beslist:
de pas aan die mensen. Meestal hebben ze
namens de verdachte aangevoerde klachten
‘Art. 421, vierde lid, Sv voorziet in het instel-
hem 2 à 3 dagen bij zich. Ik had het verborgen
geen behandeling in cassatie rechtvaardigen
len van hoger beroep door een benadeelde
gehouden. Ik had gewoon moeten zeggen dat
omdat de partij die het cassatieberoep heeft
partij tegen de afwijzing van haar vordering
ik het pasje vanaf januari in mijn bezit had.’
ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang
door de rechter in eerste aanleg indien noch
Het middel behelst de klacht dat het bewe-
heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat
de verdachte noch het openbaar ministerie
zenverklaarde feit niet uit de gebezigde
de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
appèl heeft ingesteld. De wet bevat geen
bewijsmiddelen kan worden afgeleid, nu
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a
regeling ten aanzien van het instellen van
daaruit niet kan volgen dat de verdachte geld
van de Wet op de rechterlijke organisatie en
beroep in cassatie door een benadeelde partij
heeft weggenomen.
gehoord de Procureur-Generaal – het beroep
indien haar vordering door de appèlrechter
niet-ontvankelijk verklaren.
in het strafgeding niet-ontvankelijk is ver-
Hoge Raad, onder meer:
2.2. Het voorgaande brengt mee dat de Hoge
klaard dan wel is afgewezen en noch de ver-
2.4. Blijkens de vaststellingen van het Hof
Raad niet kan toekomen aan een beoordeling
dachte noch het openbaar ministerie cassa-
heeft de verdachte met een aan zijn voorma-
van rechtspunten betreffende de vordering
tieberoep heeft ingesteld (...). Evenmin bevat
lige werkgever toebehorende tankpas zonder
van de benadeelde partij (vgl. HR 11 septem-
de wet zo een regeling voor het geval de ver-
diens toestemming en voor diens rekening
ber 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ
dachte onderscheidenlijk het openbaar
benzine getankt. Met zijn oordeel dat de ver-
2013/241, r.o. 2.5).
ministerie in het ingestelde cassatieberoep
206
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
Rechtspraak
niet kan worden ontvangen. Daaruit moet
161
worden afgeleid dat de wetgever van een der-
Inleiding eerste middel: Het eerste middel klaagt over de afwijzing
gelijke voorziening niet heeft willen weten.
20 december 2013, nr. 12/00175
van het verzoek van de verdediging om
Dat brengt mee dat de Hoge Raad in de
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen
genoemde gevallen niet bevoegd is tot de
Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, V. van den
te horen.
beoordeling van een op de voet van art. 437,
Brink)
De raadsman van de verdachte diende op 30
derde lid, Sv ingediende schriftuur van een
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
september 2010 een appelschriftuur in. Deze
benadeelde partij.’
strekkende tot vernietiging uitsluitend wat
houdt onder meer het volgende in: ‘Grieven
In het wettelijk stelsel is de benadeelde partij
betreft de toewijzing van de vordering van
(...) Ten derde is cliënt het niet eens met de
in cassatie dus uitsluitend een rol toegekend
de beledigde partij, en tot verwerping voor
bewezenverklaarde periode. Naar aanleiding
in het geval dat door de verdachte of het
het overige; adv. mr. B.P. de Boer, Amster-
van de onderhavige strafzaak heeft cliënt
openbaar ministerie cassatieberoep is inge-
dam, en namens de beledigde partij mr. A.P.
voor zichzelf het één en ander nog eens op
steld en dit cassatieberoep ontvankelijk is.
Hendriks, Amsterdam)
een rij gezet en is hij tot de conclusie geko-
2.4.2. In de, in de praktijk vrij zelden voorko-
ECLI:NL:HR:2013:2056
men dat de door de rechtbank bewezenver-
mende, gevallen dat de benadeelde partij op
klaarde periode niet juist is. (...)’ Als onder-
de voet van art. 437, derde lid, Sv door een
Regiezitting in hoger beroep, getuigenver-
zoekswensen geeft de verdediging op dat het
advocaat ‘middelen over een rechtspunt het-
zoeken en herstel van een gedurende een
in het kader van de behandeling van de zaak
welk uitsluitend haar vordering betreft’ aan
eerdere terechtzitting gebrekkige afwijzing
bij het hof onder meer als getuigen [betrok-
de Hoge Raad wil voorleggen, doet het ont-
van een verzoek van een procespartij: Hoge
kene 1] en [betrokkene 2] wenst te horen. Dit
breken van een zelfstandige mogelijkheid
Raad zet kader en maatstaven uiteen.
verzoek wordt wat betreft [betrokkene 1] als
voor de benadeelde partij tot het instellen
Niet-naleving tijdens het voorbereidend
volgt gemotiveerd: ‘Voor wat betreft de moe-
van beroep in cassatie tegen niet-ontvanke-
onderzoek van de Aanwijzing opsporing en
der wenst de verdediging haar te confronte-
lijkverklaring of afwijzing van haar vordering
vervolging inzake seksueel misbruik (Stcrt.
ren met de verklaringen van aangeefster. Met
zich, buiten het geval van toepassing van art.
2008, 253): dit levert in casu niet een zoda-
name vanwege de aard en frequentie van de
80a RO, dus steeds gevoelen wanneer het
nig ernstig vormverzuim op dat dit moet
seksuele contacten waarover aangeefster
cassatieberoep van de verdachte of het
leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het
heeft verklaard, in combinatie met het feit
openbaar ministerie te laat is ingesteld, de
Openbaar Ministerie in de vervolging.
dat de moeder van aangeefster nooit iets
schriftuur te laat is ingekomen of cassatie-
Vordering beledigde partij en schadevergoe-
gemerkt zou hebben.’ En wat betreft [betrok-
middelen ontbreken dan wel geen middelen
dingsmaatregel: geen toepassing van art.
kene 2]: ‘Deze getuige betreft de oudere broer
in de zin der wet zijn voorgesteld, en het
51a, 51b, 36f Sr op strafbare feiten die zijn
van aangeefster. Aangeefster heeft toegege-
beroep deswege niet-ontvankelijk is. De wet-
begaan vóór het tijdstip van inwerkingtre-
ven ook met hem meerdere keren seks te
gever heeft voor die gevallen geen voorzie-
ding van deze bepalingen (zie ook HR 7 mei
hebben gehad. Deze seks vond plaats in
ning getroffen die de benadeelde partij een
2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0537).
dezelfde periode als waarin het seksueel mis-
minder afhankelijke positie toekent. Alsnog door een rechterlijke beslissing een uitzonde-
bruik door cliënt zou hebben plaatsgevon(Sr art. 36f; Sv art. 51a, 51b, 288, 410, 418)
ring op het wettelijk stelsel bewerkstelligen
den. De verdediging wenst deze getuige nadere vragen te stellen omtrent de seksuele
alleen voor het geval de niet-ontvankelijk-
Inleiding:
handelingen tussen hem en aangeefster.
heid van het beroep berust op toepassing
Aan de verdachte is – voor zover in cassatie
Tevens wenst de verdediging de getuige vra-
van art. 80a RO zou slechts voor een beperk-
van belang – tenlastegelegd dat: ‘hij op een
gen te stellen of en in hoeverre aangeefster
te en toevallige groep benadeelde partijen
of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks
met hem ooit over het seksueel misbruik
een versterking bieden.
de periode van 01 januari 1982 tot en met 24
door cliënt heeft gesproken. Dit is met name
2.4.3. Gelet op het voorgaande ziet de Hoge
april 1989 te Amsterdam en/of Ursem,
van belang nu uit de verklaring die de getui-
Raad geen goede grond zijn eerder gegeven,
althans ergens in Nederland (telkens) vlese-
ge ter terechtzitting bij de rechtbank heeft
hiervoor onder 2.3.1 weergegeven, oordeel te
lijke gemeenschap heeft gehad met een
afgelegd en ook overigens uit haar aangiftes
herzien.
meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren,
de indruk ontstaat dat zij geen onderscheid
2.5. Aantekening verdient het volgende. In
te weten met [slachtoffer], geboren op
meer kan maken tussen de seksuele hande-
evidente gevallen kan de feitenrechter al of
[geboortedatum] 1977, immers heeft hij, ver-
lingen die verricht zouden zijn met cliënt en
niet op verzoek van de meest gerede partij
dachte (telkens) zijn penis en/of zijn
met haar broer.’
ook ten aanzien van de beslissing op de vor-
vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] (zijn-
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzit-
dering van de benadeelde partij gebruik
de zijn stiefdochter) gestopt en/of heen en
ting in hoger beroep van 21 december 2010
maken van zijn bevoegdheid om een in zijn
weer bewogen’. Daarvan is bewezenverklaard
voert de raadsman onder meer aan: ‘Ik wil
uitspraak voorkomende kennelijke rekenfout,
dat: ‘hij op tijdstippen gelegen in de periode
verwijzen naar de appelschriftuur en ik ver-
schrijffout of andere kennelijke fout die zich
van 1 januari 1988 tot en met 24 april 1989
zoek u deze als herhaald en ingelast te
voor eenvoudig herstel leent te verbeteren
te Amsterdam en Ursem telkens vleselijke
beschouwen. Ten aanzien van de reeds ver-
overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft
gemeenschap heeft gehad met een meisje
zochte getuigen wil ik het volgende toevoe-
overwogen en beslist in zijn arrest van 12
beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten
gen: (...) 2. De moeder van het slachtoffer: dit
juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478, NJ
met [slachtoffer], geboren op [geboorteda-
is van belang voor de weging van de bewijs-
2012/490.
tum] 1977, immers heeft hij, verdachte, tel-
middelen en de strafmaat. U houdt mij voor
3. Beslissing
kens [de Hoge Raad leest:] zijn penis en zijn
dat mr. Jonk in eerste aanleg heeft afgezien
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep
vingers in de vagina van die [slachtoffer],
van het horen van deze getuige. Hierover kan
van de verdachte niet-ontvankelijk.
zijnde zijn stiefdochter, gestopt en heen en
ik niets zeggen. 3. De broer van het slachtof-
weer bewogen’.
fer: dit is van belang voor de weging van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
207
Rechtspraak
bewijsmiddelen en de strafmaat. Voor het
sing bevond. Bij ontbreken van instemming
drukking brengt dat pas bij de inhoudelijke
overige persisteer ik bij hetgeen in de appel-
dient evenwel het gehele onderzoek, inclusief
behandeling van de zaak de voor de beoorde-
schriftuur staat.’
de beoordeling van de geldigheid van de uit-
ling van dat verzoek relevante belangen in
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter
reiking van de dagvaarding (artikel 278 Sv),
hun volle omvang – en met toepassing van
als beslissingen van het hof mede dat de ver-
de beoordeling van preliminaire verweren
de ten tijde van de regiezitting geldende
zoeken tot het horen van de moeder van het
(artikel 283 Sv), alsmede de beoordeling van
beoordelingsmaatstaf – gewogen kunnen
slachtoffer [betrokkene 1] en de broer van
verzoeken in verband met het horen van
worden. Indien die procespartij het in zo een
het slachtoffer [betrokkene 2] worden afge-
getuigen of deskundigen (artikelen 287, 288
geval wenselijk acht dat de desbetreffende
wezen omdat het hof deze verzoeken ‘onvol-
Sv) over te worden gedaan. Dat kan tot een
getuige alsnog wordt gehoord, zal hij die
doende onderbouwd [acht] in het licht van
betrekkelijk zinloze herhaling van zetten lei-
wens voorafgaand aan of tijdens die inhou-
de (in periode beperkte) bewezenverklaring
den. De reden om voortzetting van de behan-
delijke behandeling kenbaar moeten maken
en de eigen verklaring van de verdachte in
deling in gewijzigde samenstelling van de
door een daartoe strekkend, gemotiveerd ver-
eerste aanleg’.
instemming van procespartijen afhankelijk
zoek te doen.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in
te maken, ligt daarin dat voorkomen dient te
3.5. In deze zaak moet de terechtzitting in
hoger beroep van 1 december 2011 houdt
worden dat de ‘nieuwe’ rechter tegen de wil
hoger beroep van 21 december 2010 worden
niets in omtrent een verzoek tot het horen
van procespartijen informatie kan worden
aangemerkt als een ‘regiezitting’ in voor-
van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als
onthouden die voor de beoordeling van de
noemde zin, bedoeld om – vooruitlopend op
getuigen.
strafzaak van belang is, en die bij een inte-
de inhoudelijke behandeling van de zaak,
Van belang voor de beoordeling door de
grale nieuwe behandeling wel beschikbaar
welke plaatsvond op 1 december 2011 –
Hoge Raad is nog dat de memorie van toe-
komt. Er is geen reden om bij een nieuwe
beslissingen te nemen die van belang waren
lichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid
behandeling ook al deze beslissingen over te
voor de omvang en inrichting van de inhou-
tot de Wet van 10 november 2004 tot wijzi-
doen. Daarbij kan nog aangestipt worden dat
delijke behandeling. In een geval als het
ging van het Wetboek van Strafvordering, het
formele verweren in het pleidooi herhaald
onderhavige waarin in de appelschriftuur als
Wetboek van Strafrecht en de Wet op de rech-
kunnen worden, en dat de rechtbank – als de
bedoeld in art. 410, eerste lid, Sv, een opgave
terlijke organisatie in verband met het horen
noodzaak daartoe blijkt – getuigen alsnog
van getuigen wordt gedaan, dient de rechter,
van getuigen en enkele verwante onderwer-
kan oproepen. Indien de rechtbank, bijvoor-
gelet op art. 418, eerste lid, Sv – behoudens
pen (Stb. 2004, 579) onder meer het volgende
beeld naar aanleiding van opmerkingen van
de zich hier niet voordoende uitzondering
inhoudt onder het kopje ‘regiezittingen’:
een rechter die in een later stadium aan de
van art. 418, tweede lid, Sv – de in art. 288,
‘De Nederlandse strafrechtspraktijk is in de
berechting gaat deelnemen, aanleiding ziet
eerste lid, Sv voorziene maatstaf te hanteren.
afgelopen jaren in toenemende mate gecon-
om op eerdere beslissingen terug te komen,
De afwijzing door het Hof ter terechtzitting
fronteerd met grote strafzaken. Teneinde te
heeft zij daar materieel dan ook mogelijkhe-
van 21 december 2010 van de verzoeken tot
bevorderen dat de behandeling van deze
den toe. Voorgesteld wordt een nieuw artikel
het horen van [betrokkene 1] en [betrokkene
zaken zo effectief mogelijk plaats kan vinden
322, vierde lid, Sv waarin wordt bepaald dat
2] als getuigen op de grond dat deze verzoe-
heeft zich in de praktijk de gewoonte ontwik-
de aangegeven beslissingen ook in het geval
ken ‘onvoldoende onderbouwd’ waren, moet
keld van de zogenaamde regiezittingen. Met
het onderzoek op de terechtzitting opnieuw
tegen de achtergrond van hetgeen onder 3.4
deze term worden zittingen aangeduid waar,
wordt aangevangen in stand blijven. In dit
is overwogen aldus worden verstaan dat het
vooruitlopend op de inhoudelijke behande-
vierde lid zijn voorts ook de beslissingen op
Hof deze verzoeken heeft afgewezen omdat
ling van de strafzaak, beslissingen worden
vorderingen tot wijziging van de tenlasteleg-
het zich op basis van wat bij gelegenheid van
genomen die voor de omvang en inrichting
ging vermeld: ook op een dergelijke vorde-
de regiezitting ter tafel was, onvoldoende
van die inhoudelijke behandeling van belang
ring behoeft na de schorsing niet opnieuw te
ingelicht achtte om – met toepassing van de
zijn. Daarbij valt vooral te denken aan beslis-
worden beslist.’ (Kamerstukken II 2003/04,
daarvoor geldende beoordelingsmaatstaf –
singen inzake het horen van getuigen. Daar-
29 254, nr. 3, p. 4-5).
de verzoeken te kunnen toewijzen. 3.6. Nu de verdediging haar verzoek tot het
naast worden op deze zittingen ook wel
horen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2]
vooral aan beslissingen inzake preliminaire
Hoge Raad, eerste middel onder meer:
verweren. (...)
3.4. Een terechtzitting in hoger beroep kan
lijke behandeling van de zaak niet meer naar
Een complicatie treedt (...) op als het onder-
worden aangemerkt als een ‘regiezitting’ in
voren heeft gebracht, bestond voor het Hof
zoek na de regiezitting door de rechtbank in
de hiervoor in de wetsgeschiedenis aangedui-
bij die behandeling geen aanleiding zich
gewijzigde samenstelling wordt hervat. Thans
de zin indien die zitting wordt benut om,
ambtshalve te buigen over de vraag of dit
bestaat in die gevallen de verplichting het
vooruitlopend op de inhoudelijke behande-
eerder als onvoldoende onderbouwd afgewe-
onderzoek ter terechtzitting opnieuw aan te
ling van het hoger beroep, beslissingen te
zen verzoek alsnog voor toewijzing in aan-
vangen. De wet van 3 april 2003 tot wijziging
nemen die van belang zijn voor de omvang
merking kwam.
van het Wetboek van Strafvordering in ver-
en inrichting van die inhoudelijke behande-
3.7. Het middel faalt.
band met de invoering van de raadsheer-
ling. Het voorbereidende karakter van een
3.8. Opmerking verdient nog dat wanneer
commissaris en enige andere onderwerpen
dergelijke zitting brengt mee dat zich geval-
gedurende een eerdere terechtzitting een
(raadsheer-commissaris), Stb. 143 beperkt
len kunnen voordoen waarin de rechter het
verzoek van een procespartij is afgewezen en
deze verplichting door in een nieuw artikel
weliswaar niet nodig acht de beslissing op
de rechter nadien constateert dat aan die
322, derde lid, Sv mogelijk te maken dat het
een verzoek van een procespartij tot het
afwijzing een gebrek kleeft ten aanzien van
onderzoek ter terechtzitting bij instemming
horen van een getuige aan te houden (vgl.
bijvoorbeeld de daarin gehanteerde beoorde-
van de officier van justitie en de verdachte
HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9346),
lingsmaatstaf, de rechter dit gebrek zal kun-
wordt voortgezet in de stand waarin het
doch hij in de motivering van zijn afwijzende
nen herstellen door op de latere terechtzit-
onderzoek zich op het tijdstip van de schor-
beslissing van dat verzoek niettemin tot uit-
ting het verzoek ambtshalve opnieuw aan de
andere beslissingen genomen, te denken valt
208
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
als getuigen bij gelegenheid van de inhoude-
Rechtspraak
Hoge Raad, vijfde middel onder meer:
Raad van State
procespartij het verzoek handhaaft – daarover opnieuw te beslissen aan de hand van
5.3. De art. 51a en 51b Sv en art. 36f Sr zijn in
Vries en mr. B. Klein Nulent, werkzaam bij de
de ten tijde van die eerdere terechtzitting
onder meer het arrondissement Amsterdam,
directie van de Afdeling bestuursrechtspraak
geldende beoordelingsmaatstaf doch met
waar de zaak in eerste aanleg is berecht, in
van de Raad van State. Volledige versies van
inachtneming van alle gegevens die hem ten
werking getreden op 1 april 1995 (Besluit
deze uitspraken zijn te vinden op
tijde van het nemen van zijn beslissing
van 30 maart 1995, Stb. 1995, 160). Deze arti-
www.raadvanstate.nl.
bekend zijn. Met deze herstelmogelijkheid
kelen zijn ingevolge art. IX, eerste lid, van de
wordt de kwaliteit van de gedingvoering
Wet van 23 december 1992 tot aanvulling
bevorderd en wordt ook voorkomen dat een
van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek
strafzaak wordt behandeld en afgerond ter-
van Strafvordering, de Wet voorlopige rege-
wijl ten tijde van die behandeling en afron-
ling schadefonds geweldsmisdrijven en ande-
18 december 2013, nr. 201109928/1/V2
ding reeds vaststaat dat een eerder in die
re wetten met voorzieningen ten behoeve
(Mrs. Lubberdink, Parkins-deVin, Verheij)
zaak gegeven beslissing lijdt aan een gebrek
van slachtoffers van strafbare feiten (Stb.
ECLI:NL:RVS:2013:2422
dat grond zou kunnen bieden aan bijvoor-
1993, 29) niet van toepassing op strafbare fei-
beeld een cassatieklacht.
ten die zijn begaan vóór het tijdstip van de
Uitspraak Afdeling na arrest Hof van Justitie
inwerkingtreding (vgl. HR 7 mei 2002,
op door de Afdeling gestelde prejudiciële vra-
Inleiding tweede middel:
ECLI:NL:HR:2002:AE0537, NJ 2002/390). Uit
gen over hoe ver de bescherming van homo-
Het tweede middel klaagt over de verwerping
de bewezenverklaring volgt dat het feit waar-
seksuelen strekt op grond van Richtlijn
van het verweer dat het Openbaar Ministerie
voor de verdachte is veroordeeld, is begaan
2004/83/EG waarin voor de lidstaten van de
niet-ontvankelijk moet worden verklaard in
vóór 1 april 1995.
Europese Unie minimumnormen zijn opge-
de vervolging van de verdachte omdat tijdens
5.4. Nu hier het recht van vóór 1 april 1995
nomen voor bescherming van vluchtelingen.
het voorbereidend onderzoek niet is gehan-
geldt, kan de bestreden uitspraak niet in
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
deld conform de Aanwijzing opsporing en
stand blijven voor zover daarbij de vordering
kan niet langer volstaan met een beoordeling
vervolging inzake seksueel misbruik (Stcrt.
van de beledigde partij is toegewezen tot een
van de verklaringen van de vreemdeling over
2008, 253; hierna: de Aanwijzing).
bedrag van meer dan € 680,67 (ƒ 1 500) zijn-
gebeurtenissen in het land van herkomst. Hij
de het toentertijd ingevolge art. 56 (oud) RO
zal ook onderzoek moeten doen naar de wij-
Hoge Raad, tweede middel onder meer:
ten hoogste toegestane bedrag van de door
ze waarop de vreemdeling in de toekomst
de beledigde partij te vorderen schadevergoe-
invulling zal geven aan zijn homoseksualiteit
4.2. Het in het middel bedoelde verweer, de
ding, en voor zover daarbij op de voet van
bij terugkeer naar het land van herkomst. Hij
verwerping daarvan door het Hof en de
art. 36f Sr aan de verdachte een betalingsver-
mag daarbij van vreemdelingen niet langer
inhoud van de Aanwijzing zijn – voor zover
plichting, bij gebreke van betaling en verhaal
terughoudendheid verlangen bij hun leven
in cassatie van belang – weergegeven in de
te vervangen door hechtenis, is opgelegd. Het
als homoseksueel.
conclusie van de Advocaat-Generaal onder
middel slaagt in zoverre (vgl. HR 14 juni
4.2 tot en met 4.5.
2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8798).
(Richtlijn 2004/83/EG (Definitierichtlijn) art.
4.3. In de overwegingen van het Hof ligt als
5.5. Gelet op het vorenstaande zal de Hoge
9, 10; Vreemdelingenwet 2000 art. 1 aanhef
zijn oordeel besloten dat het in het middel
Raad de bestreden uitspraak vernietigen voor
en onder l, art. 29 lid 1 aanhef en onder a,
bedoelde verweer moet worden verworpen, nu
zover het toegewezen bedrag van de vorde-
art. 31 lid 1 en 2; Voorschrift Vreemdelingen
de niet-naleving van de Aanwijzing niet een
ring van de beledigde partij het bedrag van
2000 art. 3.35, 3.36, 3.37)
zodanig ernstig vormverzuim oplevert dat dit
€ 680,67 te boven gaat. Voorts zal de Hoge
moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van
Raad de beledigde partij voor het meerdere
Uitspraak op het hoger beroep van: de
het Openbaar Ministerie in de vervolging. Dat
niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering
[vreemdeling], appellant, tegen de uitspraak
oordeel geeft niet blijk van een onjuiste
en de bestreden uitspraak vernietigen voor
van de rechtbank ‘s-Gravenhage, nevenzit-
rechtsopvatting en is in het licht van hetgeen
zover daarbij een schadevergoedingsmaatre-
tingsplaats Haarlem, van15 augustus 2011
is aangevoerd ook niet onbegrijpelijk.
gel is opgelegd.
in zaak nr. 11/2609 in het geding tussen:
orde te stellen en – indien de desbetreffende
Deze rubriek wordt verzorgd door drs. J. de
162
[vreemdeling] en de [Minister voor Immigra-
4.4. Het middel faalt. Volgt vernietiging van de bestreden uitspraak
tie en Asiel].
Inleiding vijfde middel:
maar uitsluitend voor zover daarbij de vorde-
Het vijfde middel klaagt dat het hof ten
ring van de beledigde partij is toegewezen tot
(…)
onrechte de in art. 36f Sr bedoelde schadever-
een hoger bedrag dan € 680,67 en aan de ver-
6. In haar uitspraak van 13 augustus 1981 in
goedingsmaatregel heeft opgelegd en de vor-
dachte een schadevergoedingsmaatregel van
zaak nr. A-2.113 (RV 1981, nr. 5) heeft de voor-
dering van de beledigde partij heeft toegewe-
€ 8 610,90, subsidiair 78 dagen hechtenis, is
malige Afdeling rechtspraak van de Raad van
zen voor zover die toewijzing het bedrag van
opgelegd; niet-ontvankelijkverklaring van de
State overwogen dat onder vervolging in de
€ 680,67 te boven gaat. Het hof heeft de vor-
beledigde partij in haar vordering voor zover
zin van het Vluchtelingenverdrag wegens het
dering van de beledigde partij toegewezen
deze een bedrag van € 680,67 te boven gaat;
behoren tot een bepaalde sociale groep mede
tot een bedrag van € 8 610,90, haar in haar
verwerping van het beroep voor het overige.
vervolging wegens seksuele gerichtheid kan
vordering voor het overige niet-ontvankelijk
worden begrepen. Sindsdien hanteert ook de
verklaard, en voorts aan de verdachte de ver-
staatssecretaris dit als beleidsuitgangspunt.
plichting opgelegd tot betaling aan de Staat
Het Hof heeft met het arrest vreemdelingen
ten behoeve van de beledigde partij van een
met een homoseksuele gerichtheid als een
bedrag van € 8 610,90, subsidiair 78 dagen
specifieke sociale groep in de zin van de Defi-
hechtenis.
nitierichtlijn aangemerkt.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
209
Rechtspraak
163
7. Het arrest betreft (…) die gevallen waarin
2013 in zaak nr. BVerwG 10 C20.12
de staatssecretaris de seksuele gerichtheid
(ECLI:DE:BVerwG:2013:200213U10C20.12.0).
van een vreemdeling geloofwaardig heeft
8.2. Indien in het land van herkomst van een
24 december 2013, nr. 201304844/1/A1
geacht, doch zich op het standpunt heeft
vreemdeling regelgeving bestaat op grond
(Mr. Wortmann)
gesteld dat de verklaringen van die vreemde-
waarvan homoseksualiteit strafbaar is, dan
ECLI:NL:RVS:2013:2626
ling over hetgeen hem – naar hij stelt
wel die het verrichten van homoseksuele
wegens zijn seksuele gerichtheid – in zijn
handelingen strafbaar stelt, moet de staatsse-
Verjaring bevoegdheid tot invordering
land van herkomst is overkomen ongeloof-
cretaris onderzoeken hoe deze regelgeving in
verbeurde dwangsom. Mogelijkheden voor
waardig zijn en dit standpunt de rechterlijke
de praktijk wordt toegepast of uitwerkt. Het
derde-belanghebbenden om een dergelijke
toetsing heeft doorstaan. (…) Het Hof
onderzoek omvat mede de vraag of het enke-
situatie te voorkomen.
omschrijft (…) de wijze waarop beoordeeld
le zijn van homoseksueel of het verrichten
moet worden of een vreemdeling als voren-
van homoseksuele handelingen een gegron-
bedoeld wegens zijn seksuele gerichtheid een
de vrees voor vervolging oplevert. Dit onder-
gegronde vrees voor vervolging in de zin van
zoek moet niet alleen de vraag betreffen of
Uitspraak op de hoger beroepen van: [appel-
artikel 9, eerste lid, van de Definitierichtlijn
toepassing van deze bepalingen daadwerke-
lant], wonend te [woonplaats], gemeente
heeft. Het arrest heeft derhalve geen betrek-
lijk leidt tot het opleggen van gevangenis- of
Harderwijk, tegen de uitspraak van
king op vreemdelingen wier seksuele gericht-
andere straffen, maar ook het aan een even-
Rechtbank Arnhem van 17 april 2013 in
heid ongeloofwaardig is geacht, dan wel
tuele veroordeling voorafgaande politie- en
zaak nr. 12/1245 in het geding tussen:
vreemdelingen die stellen door de autoritei-
strafvorderlijk onderzoek en welke gevolgen
[appellant] en het college van burgemeester
ten in het land van herkomst, dan wel hun
strafbaarstelling heeft voor de maatschappe-
en wethouders van Harderwijk.
omgeving als homoseksueel te worden aan-
lijke positie van homoseksuelen. Hierbij
gemerkt, terwijl zij dat naar eigen zeggen
moet de staatsecretaris tevens de mogelijk-
Procesverloop
niet zijn.
heid voor homoseksuelen betrekken om
Bij besluit van 14 maart 2012 heeft het colle-
bescherming bij de overheid te vragen tegen
ge geweigerd tot invordering van een dwang-
negatieve bejegening door derden. Niet
som over te gaan, opgelegd aan [belangheb-
ondenkbaar is immers dat het enkele feit dat
bende].
8.1. Voor afwijzing van een aanvraag om ver-
het zijn van homoseksueel of het verrichten
Bij besluit van 10 juli 2012 heeft het college
lening van een verblijfsvergunning asiel is op
van homoseksuele handelingen strafbaar is
het door [appellant] daartegen gemaakte
zichzelf onvoldoende dat de staatssecretaris
gesteld ertoe leidt dat de overheid niet in
bezwaar ongegrond verklaard.
de door een vreemdeling met een homosek-
staat of bereid is homoseksuelen bescher-
Bij uitspraak van 17 april 2013 heeft de
suele gerichtheid gestelde gebeurtenissen in
ming te bieden, dat wil zeggen dat het vra-
rechtbank het door [appellant] daartegen
het land van herkomst ongeloofwaardig acht.
gen om bescherming gevaarlijk, dan wel bij
ingestelde beroep ongegrond verklaard. (…)
Bij de beoordeling of een vreemdeling een
voorbaat zinloos moet worden geacht (zie de
gegronde vrees voor vervolging heeft moet
uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2012
Overwegingen
de staatssecretaris namelijk ook de verklarin-
in zaak nr. 201101753/1/V2). Bij deze beoor-
1. Ingevolge artikel 5:35 van de Algemene
gen van een vreemdeling betrekken over de
deling moet de staatssecretaris buiten
wet bestuursrecht verjaart in afwijking van
wijze waarop hij na terugkeer in zijn land
beschouwing laten of een vreemdeling zich
artikel 4:104 de bevoegdheid tot invordering
van herkomst invulling aan zijn seksuele
aan vervolging kan onttrekken door zich
van een verbeurde dwangsom door verloop
gerichtheid zal geven, dan wel waarom hij
terughoudend op te stellen.
van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.
(…)
zich daar daarvan zal onthouden (zie punt 82 van het arrest van het Supreme Court of the
(Awb art. 4:94, 4:105, 4:106, 4:111, 5:35)
Ingevolge artikel 4:94, eerste lid, kan het (…)
United Kingdom van 7 juli 2010 in zaak
bestuursorgaan de wederpartij uitstel van betaling verlenen.
[2010] UKSC 31; www.supremecourt.gov.uk).
11. In het besluit (…) heeft de staatssecretaris
Ingevolge artikel 4:105, eerste lid, wordt de
De staatssecretaris moet bij zijn beoordeling
bij zijn beoordeling of de vreemdeling
verjaring gestuit door een daad van rechts-
van de aannemelijkheid van de verklaring
wegens zijn seksuele gerichtheid heeft te vre-
vervolging overeenkomstig artikel 316, eerste
dat een vreemdeling na terugkeer op de door
zen voor vervolging, alleen betrokken dat de
lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
hem gestelde wijze invulling zal geven aan
verklaringen van de vreemdeling over de
Ingevolge het tweede lid stuit erkenning van
zijn seksuele gerichtheid, de situatie voor
gebeurtenissen die volgens zijn asielrelaas
het recht op betaling de verjaring van de
homoseksuelen en de te verwachten accepta-
hebben plaatsgevonden ongeloofwaardig zijn
rechtsvordering tegen hem die het recht
tie van het gestelde handelen in dat land
en dat niet geloofwaardig is dat anderen van
erkent.
betrekken. Dat een vreemdeling verklaart na
zijn seksuele gerichtheid op de hoogte zijn.
Ingevolge artikel 4:106 kan het bestuursor-
terugkeer invulling aan zijn seksuele gericht-
De staatssecretaris heeft niet beoordeeld op
gaan de verjaring ook stuiten door een aan-
heid te gaan geven op een wijze die hem
welke wijze de vreemdeling na terugkeer
maning als bedoeld in artikel 4:112, een
blootstelt aan vervolging, terwijl die verkla-
invulling zal geven aan zijn seksuele gericht-
beschikking tot verrekening of een dwangbe-
ring niet strookt met, of juist in het verleng-
heid en in hoeverre in het licht daarvan
vel dan wel door een daad van tenuitvoerleg-
de ligt van, zijn verklaring over de wijze
heeft te vrezen voor vervolging. Reeds hier-
ging van een dwangbevel.
waarop hij eerder, in Nederland of elders,
om heeft de staatssecretaris de beoordeling
Ingevolge artikel 4:111 wordt de verjarings-
reeds invulling aan zijn seksuele gerichtheid
niet verricht op de hiervoor voorgeschreven
termijn van de rechtsvordering tot betaling
gaf, beïnvloedt daarbij de aannemelijkheid
wijze.
aan een bestuursorgaan verlengd met de tijd
van die verklaring (zie punt 24 van het arrest
gedurende welke de schuldenaar na de aan-
van het Bundesverwaltungsgericht van de
vang van die termijn uitstel van betaling
Bondsrepubliek Duitsland van 20 februari
heeft.
210
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
Rechtspraak
Ingevolge het tweede lid, is het eerste lid van
Centrale Raad van Beroep
den begonnen waarvan de kosten voor reke-
overeenkomstige toepassing indien:
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
ning van het UWV komen.
a. de schuldenaar in surseance van betaling
van der Ham, vice-president van de Centrale
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat aan
verkeert;
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
appellante geen besluit is afgegeven waarbij
b. de schuldenaar in staat van faillissement
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
aan haar toestemming is verleend om met
verkeert;
Raad van Beroep.
behoud van WW-uitkering de opleiding tot rijinstructeur te volgen voor rekening van
c. ten aanzien van de schuldenaar de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is;
164
het UWV. De stelling van appellante in hoger beroep komt erop neer dat het UWV de schijn zou hebben gewekt dat aan haar de
d. de tenuitvoerlegging van een dwangbevel is geschorst ingevolge een lopend rechtsge-
18 december 2013, nr. 12/3767 WW
door haar gevraagde toestemming voor het
ding, met dien verstande dat de termijn
(Mrs. Van den Hurk, Greebe, Elshoff)
volgen van de opleiding bij Compact al was
waarmee de verjaringstermijn wordt ver-
ECLI:NL:CRVB:2013:2912
verleend voordat zij op 28 mei 2010 de eerste toelatingstoets deed.
lengd een aanvang neemt op de dag waarop het rechtsgeding door middel van dagvaar-
Geen grond voor veroordeling UWV tot
4.3. Uit de e-mailberichten die in de periode
ding aanhangig wordt gemaakt.
betaling van schadevergoeding beweerde-
van 8 maart 2010 tot aan de datum van de
2. De Afdeling overweegt ambtshalve als
lijk geleden inkomensschade.
eerste toelatingstoets zijn gewisseld tussen het UWV, Alexander Calder en Compact is het vol-
volgt. Het college heeft bij besluit van 3 januari
(Awb art. 8:73)
gebouw ten behoeve van de bedrijfsinstalla-
gende af te leiden. Compact heeft op 8 maart 2010 aan Alexander Calder gevraagd om een
2012 [belanghebbende] gelast om het (…)
akkoord voor het afleggen door appellante van de geschiktheidstest. Alexander Calder heeft
tie op het perceel [locatie] te [plaats] vóór 9 januari 2012 te verwijderen, onder oplegging
Overwegingen
deze vraag doorgeleid naar het UWV. Op 9
van een dwangsom van € 50 000 ineens. Vast
3.1. Appellante heeft in hoger beroep haar
maart 2010 heeft werkcoach L. Nuijen aan
staat dat [belanghebbende] op 9 januari 2012
stelling herhaald dat zij de opleiding tot rij-
Alexander Calder bericht dat voor het geven
niet aan de last had voldaan, zodat op die
instructeur met een vertraging van vijf
van een akkoord onder andere een offerte
datum een dwangsom van € 50 000 is ver-
maanden is gestart omdat het UWV de aan-
nodig is. Op diezelfde datum heeft werkcoach
beurd. Voorts staat vast dat de verjaring niet
vankelijk verleende toestemming had inge-
Nuijen ook een vraag gesteld aan Alexander
is gestuit als bedoeld in artikelen 4:105 en
trokken en op nieuwe toestemming moest
Calder over de duur van de opleiding. Niet is
4:106 van de Algemene wet bestuursrecht of
worden gewacht. Zij heeft schade geleden
gebleken dat het UWV op de door Nuijen
is verlengd als bedoeld in artikel 4:111 van
omdat zij niet zoals wel aanvankelijk de
gestelde vragen antwoord heeft gekregen.
de Awb.
bedoeling was
4.4. In deze e-mailberichten is niet te lezen
Uit het voorgaande volgt dat de bevoegdheid
– aansluitend aan de WW-uitkering inkom-
dat Alexander Calder of Compact al een
om in te vorderen ten tijde van de aangeval-
sten is gaan genieten als volledig opgeleid
akkoord van het UWV had gekregen voor de
len uitspraak reeds was verjaard. Nu niet is
rijinstructeur.
opleiding van appellante tot rijinstructeur.
gebleken van bijzondere omstandigheden op
3.2. Het UWV heeft bevestiging van de aange-
Appellante heeft geen e-mailberichten of
grond waarvan een belang kan worden aan-
vallen uitspraak bepleit. Volgens het UWV
andere bescheiden in het geding gebracht
genomen bij een inhoudelijke beoordeling
blijkt uit de voorhanden stukken, waaronder
waaruit volgt dat, ondanks het uitblijven van
van de gronden van het hoger beroep, moet
het e-mailverkeer tussen het UWV, Alexander
een akkoord op het verzoek van Alexander
worden geoordeeld dat het belang bij beoor-
Calder en Compact, dat werkcoach Spruijt in
Calder aan haar al was meegedeeld dat zij
deling van die gronden is komen te vervallen.
juni 2010 heeft geconstateerd dat appellante
voor rekening van het UWV met die oplei-
3. De Afdeling overweegt dat in gevallen als
in de veronderstelling verkeerde dat zij met
ding kon beginnen.
de onderhavige, waarin vast staat en niet in
financiering van het UWV een toelatings-
4.5. Dat aan appellante al voorafgaande aan
geschil is dat een dwangsom is verbeurd en
toets kon doen en een opleiding kon volgen,
het afleggen van de eerste toelatingstoets
het college weigert in te vorderen, degene die
terwijl haar was gezegd dat daarvoor geen
toestemming was verleend voor het volgen
in bezwaar en beroep opkomt tegen de wei-
akkoord was gegeven. Het zijn coulanceover-
van de opleiding bij Compact blijkt ook niet
gering om tot invordering over te gaan het
wegingen die het UWV vervolgens ertoe heb-
uit de e-mailberichten die zijn gewisseld tus-
college in verband hiermee kan verzoeken de
ben gebracht om alsnog met de gevraagde
sen het UWV en Alexander Calder in de peri-
verjaringstermijn te stuiten of de verjarings-
financiering akkoord te gaan.
ode nadat appellante op 28 mei 2010 voor de
termijn te verlengen door uitstel van beta-
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
toelatingstoets was gezakt. Alexander Calder
ling te verlenen, en bij afwijzing van dit ver-
4.1. In artikel 76, eerste lid, van de WW is
heeft toen per e-mail contact gezocht met
zoek de bevoegde rechter kan verzoeken om
bepaald dat het recht op WW-uitkering blijft
werkcoach Spruijt en, na eerst de vraag te
een voorlopige voorziening te treffen tot ver-
bestaan indien de werknemer deelneemt of
hebben voorgelegd of het UWV bereid zou
lenging van de verjaringstermijn of om het
gaat deelnemen aan een voor hem, naar het
zijn de kosten van een nieuwe toelatingstoets
college op te dragen de verjaringstermijn te
oordeel van het UWV, noodzakelijke oplei-
te betalen, aan het UWV bericht dat wordt
stuiten.
ding of scholing. Uit dit artikel, dat nader is
aangenomen dat het Uwv ‘in principe
4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
uitgewerkt in de Scholingsregeling WW, volgt
accoord gaat met haar leerwerktraject’. Van
(…)
dat voor het volgen van een opleiding met
de zijde van het UWV is daarop gereageerd
behoud van WW-uitkering het verkrijgen van
met een bericht dat een nieuwe toetredings-
toestemming van het UWV een vereiste is.
toets niet zal worden betaald. Werkcoach
Evident is dat niet zonder instemming van
Spruijt heeft op 2 juni 2010 aan Alexander
het UWV een opleiding of scholing kan wor-
Calder laten weten dat navraag heeft uitge-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
211
Rechtspraak
wezen dat werkcoach Nuijen geen akkoord
Overwegingen
kering, zou betekenen dat de beslistermijn
heeft gegeven voor een leerwerktraject van
4.1. In zijn uitspraak van 25 januari 2012,
van acht weken (na 8 maart 2011) is geëin-
appellante bij Alexander Calder en Compact.
ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958, heeft de Raad
digd op 3 mei 2011, zodat de wettelijke rente
4.6. Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat aanwijzin-
overwogen:
over de termijn van april 2011 en de termijn
gen ontbreken dat appellante, toen zij op 28
‘5.3. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 28
van mei 2011 is ingegaan op 1 juni 2011 en
mei 2010 aan de toelatingstoets begon,
oktober 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BU2160)
de wettelijke rente over de termijn van juni
grond had te veronderstellen dat het UWV
heeft overwogen heeft hij zich met betrek-
2011 op 1 juli 2011.
ermee akkoord was dat zij met behoud van
king tot de ingangsdatum van de wettelijke
4.3. Appellant is van mening dat hij bij een
WW-uitkering en voor rekening van het UWV
rente in geval van periodiek te betalen uitke-
juiste toepassing van de wettelijke bepalin-
tot rijinstructeur zou worden opgeleid.
ringen of salaris, mede naar aanleiding van
gen pas vanaf 14 juni 2011 wettelijke rente is
4.7. De contacten tussen het UWV, Alexander
de inwerkingtreding van de Vierde Tranche
verschuldigd over de termijn van april 2011.
Calder en Compact in maart 2010 wijzen wel
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb),
Uitgaande van de aanvraag van 8 maart 2011
in de richting dat de schijn is gewekt dat
nader op zijn jurisprudentie beraden. Voor
en het bereiken van het einde van de beslis-
appellante toestemming had van het UWV
zover geen sprake is van specifieke algemeen
termijn op 3 mei 2011, eindigde de betalings-
om deel te nemen aan de toelatingstoets op
verbindende voorschriften – anders dan de
termijn op 13 juni 2011. Van verzuim van
28 mei 2010 en dat daaraan voor haar geen
algemene bepalingen van Titel 4.4 van de
appellant was vanaf 14 juni 2011 sprake.
kosten verbonden waren. Niet in geschil is
Awb – met betrekking tot het tijdstip waarop
Voor de termijn van april 2011 zou dan wet-
dat het UWV de kosten van die toets ook
deze periodieke betalingen moeten worden
telijke rente verschuldigd zijn vanaf 14 juni
heeft voldaan. Aan het enkele feit dat zij niet
verricht, neemt de Raad voortaan, omwille
2011 en voor de termijnen van mei en juni
zelf de kosten van de toelatingstoets op 28
van een praktische en eenvormige rechtstoe-
2011 zou evenzeer gelden dat van verzuim
mei 2010 heeft hoeven betalen, heeft appel-
passing, mede gezien het forfaitaire karakter
pas sprake is na afloop van een betalingster-
lante niet de gerechtvaardigde verwachting
van wettelijke rente, tot uitgangspunt dat de
mijn van zes weken, dus over de termijn van
kunnen ontlenen dat voor het volgen van de
wettelijke rente gaat lopen op de eerste dag
mei 2011 vanaf 13 juli 2011 en over de ter-
opleiding al een akkoord van het UWV was
van de kalendermaand volgende op de
mijn van juni 2011 vanaf 12 augustus 2011.
en dat het UWV de kosten van de volledige
maand (of het andere tijdvak) waarop de
4.4. De uitspraak van 18 januari 2013 betreft
opleiding zou betalen.
periodieke betaling betrekking heeft. Indien
een veroordeling van het UWV om wegens
4.8. Dat appellante op 28 mei 2010 niet aan
het niet gaat om reeds lopende periodieke
overschrijding van de redelijke termijn van
de eisen voldeed die bij de toelatingstoets
betalingen, maar om een eerste toekenning
artikel 6 van het Europees Verdrag tot
aan haar werden gesteld, komt voor haar risi-
of om een wijziging van een element van de
bescherming van de rechten van de mens en
co. Nadat appellante was gezakt, was sprake
periodieke betaling, geldt bovendien dat de
de fundamentele vrijheden een hoger bedrag
van een nieuwe situatie waarin het UWV
wettelijke rente niet eerder gaat lopen dan
aan schadevergoeding te betalen dan hij uit
opnieuw te beoordelen had of de kosten van
vanaf de eerste dag van de kalendermaand
eigen beweging heeft gedaan. Ten aanzien
een tweede toelatingstoets voor rekening van
volgende op die waarin de beslistermijn voor
van de wettelijke rente over het door het
het UWV moesten komen en voorts nog ter
de toekenning of wijziging is verstreken.
UWV na te betalen bedrag heeft de Raad in
beoordeling voorlag of aan appellante toe-
5.4. In dit geval is de aanvraag ontvangen op
die uitspraak overwogen:
stemming zou kunnen en moeten worden
19 juni 2007. De toekenning van de uitkering
‘5.3. Daarnaast dient het Uwv de rente te ver-
verleend voor het volgen van de opleiding
heeft plaatsgevonden met ingang van 4 juni
goeden over het te weinig betaalde bedrag
voor rekening van het UWV.
2007 en de eerste betaling van de uitkering
van € 1 500. Het gaat in dit geval om de onte-
4.9. Het feit dat appellante op een latere
zou op grond van artikel 33 van de Werkloos-
rechte gedeeltelijke afwijzing van een aan-
datum dan haar bij het ondertekenen van het
heidswet (WW) moeten plaats hebben op 1
vraag. Deze aanvraag is ontvangen op 9 juli
inschrijfformulier op 8 maart 2010 door Com-
juli 2007. Nu het gaat om een eerste toeken-
2010. De beslistermijn bedroeg acht weken te
pact is voorgehouden, aan de opleiding tot
ning en de beslistermijn ingevolge artikel 127
rekenen vanaf de dag van de ontvangst van
rijinstructeur is begonnen, is niet het gevolg
van de WW acht weken (na 19 juni 2007)
de aanvraag. De betalingstermijn bedroeg zes
van een in weerwil van gewekte verwachtin-
bedraagt, brengt toepassing van de boven-
weken. Indien op de laatste dag van de beslis-
gen handelen of nalaten van het UWV, maar
staande regels met zich dat de wettelijke rente
termijn een juist besluit zou zijn genomen,
– zoals het UWV terecht heeft opgemerkt –
over de termijn van juni tot en met augustus
zou dus op 15 oktober 2010 verzuim zijn
van factoren die buiten de invloedssfeer van
2007 is ingegaan op 1 september 2007. Over
ingetreden. Ingevolge artikel 4:102, tweede
het UWV hebben gelegen.
iedere verdere termijn is de wettelijke rente
lid, van de Awb is de wettelijke rente op
telkens gaan lopen op de eerste dag van de
laatstgenoemde datum gaan lopen. Telkens
daarop volgende kalendermaand. Zoals de
na afloop van een jaar dient het bedrag waar-
Raad eerder heeft uitgesproken, moet bij de
over de wordt berekend te worden vermeer-
berekening worden uitgegaan van het bruto-
derd met de over dat jaar verschuldigde ren-
18 december 2013, nr. 12/4095 WW
bedrag van de betrokken termijn. Tevens
te. De wettelijke rente loopt tot de dag van de
(Mrs. Van den Hurk, Greebe, Elshoff)
dient, voor iedere termijn afzonderlijk, telkens
algehele voldoening.’
ECLI:NL:CRVB:2013:2910
na afloop van een jaar het bedrag waarover de
Anders dan in de zaak die heeft geleid tot de
rente wordt berekend te worden vermeerderd
uitspraak van 25 januari 2012 gaat het in
Ingangsdatum wettelijke rente over niet
met de over dat jaar verschuldigde rente. De
deze zaak niet om de berekening van wette-
tijdig betaalde WW-uitkering.
aldus berekende wettelijke rente loopt tot de
lijke rente over een periodieke betaling, maar
dag van de algehele voldoening.’
over een eenmalige betaling. Appellant
4.2. Toepassing van deze uitspraak op het
meent daarom ten onrechte dat hij de moti-
geval van betrokkene, waarin het eveneens
vering van zijn standpunt in de onderhavige
gaat om een eerste toekenning van WW-uit-
zaak kan ontlenen aan de uitspraak van 18
165
(Awb art. 4:87 lid 1, art. 4:102 lid 2) (…)
212
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
Rechtspraak
januari 2013.
(Awb art. 8:15)
167
(….)
8 januari 2014, nr. 12/897 AOW
4.5. Appellant heeft terecht erop gewezen dat artikel 30, eerste lid, van de WW met ingang van 1 juli 2009 is gewijzigd. Tot die datum
(Mrs. De Vries, Simon, Lenos)
luidde dit artikellid:
Overwegingen
‘Het UWV betaalt de uitkering zo spoedig
3.2 Artikel 8:61, vijfde lid, van de Awb bepaalt
mogelijk, doch uiterlijk binnen een maand
dat het proces-verbaal een vermelding
AOW-pensioen. Polygamie. Tweede
nadat het het recht op uitkering heeft vastge-
inhoudt van hetgeen op de zitting met
echtgenote niet verzekerd.
steld.’
betrekking tot de zaak is voorgevallen. Een
Met ingang van 1 juli 2009 luidt artikel 30,
proces-verbaal is echter geen woordelijke
(Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid
eerste lid, van de WW:
weergave van het verhandelde ter zitting, het
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en
‘Het UWV betaalt de uitkering waarop op
dient het verhandelde ter zitting op hoofdlij-
het Koninkrijk Marokko art. 21 lid 1 (NMV);
grond van deze wet recht bestaat.’
nen weer te geven. Het enkele feit dat, naar
Administratief Akkoord met betrekking tot
4.6. Onjuist is evenwel de veronderstelling
verzoeker stelt, het proces-verbaal een onvol-
de wijze van toepassing van het NMV art. 24;
van appellant dat met de wijziging van arti-
ledige weergave bevat van het op zitting
Verdrag tot wijziging van het NMV art. 21;
kel 30, eerste lid, van de WW voor de betaling
besprokene maakt niet dat er sprake is van
Slotprotocol bij het NMV art. 3)
van de termijnen van een WW-uitkering de
een zwaarwegende aanwijzing voor het oor-
betalingstermijn van zes weken van artikel
deel dat de behandelend rechters jegens ver-
4:87, eerste lid, van de Awb is gaan gelden.
zoeker vooringenomen zijn. Dit te minder nu
Met ingang van 1 juli 2009 is geen wijziging
gesteld noch gebleken is dat verzoeker niet
Overwegingen
aangebracht in artikel 33, eerste lid, van de
ten volle de gelegenheid heeft gehad zijn
4.2.7. Na de wijziging van de AOW per 1 april
WW. Dit artikel luidt:
standpunt over het geschil met het college
1985, waarbij voor echtgenoten een individu-
‘Het UWV betaalt de uitkering in de regel per
van burgemeester en wethouders van Nijme-
eel recht op ouderdomspensioen werd geïn-
vier kalenderweken of per maand achteraf.’
gen uiteen te zetten op de zitting van 19 sep-
troduceerd, kon de SVB niet langer zonder
4.7. Bij de uitspraak van 25 januari 2012 is,
tember 2013. De ondertekening van het pro-
meer toepassing geven aan het NMV (oud)
zoals in die uitspraak vermeld, omwille van
ces-verbaal door de voorzitter van de
en het bijbehorend Administratief Akkoord.
een praktische en eenvormige rechtstoepas-
meervoudige kamer betreft geen op zijn per-
Uitgangspunt voor de SVB was dat hij een
sing een betalingstermijn van een maand tot
soon betrekking hebbende omstandigheid
zodanige toepassing aan de AOW diende te
uitgangspunt genomen. Dit uitgangspunt is,
die aanleiding kan vormen om het verzoek
geven dat de verdragsvoordelen die voort-
anders dan appellant heeft betoogd, niet in
om wraking toe te wijzen.
vloeien uit het NMV (oud) zo volledig moge-
strijd met enige wettelijke bepaling. De
3.3. Het al dan niet gebruik maken van de
lijk werden geëffectueerd. De SVB is er vanaf
opvatting van appellant dat bij periodieke
bevoegdheid getuigen op te roepen betreft
1 april 1985 beleidsmatig toe overgegaan de
uitkeringen steeds een betalingstermijn van
een zogeheten procedurele beslissing. Het
huwelijkse tijdvakken te honoreren in de
zes weken zou gelden, ziet, in het geval van
gaat hier om een procedurele beslissing van
vorm van een individueel ouderdomspensi-
een WW-uitkering niet alleen voorbij aan
de drie behandelend rechters gezamenlijk.
oen voor Marokkaanse vrouwen die de pensi-
artikel 33, eerste lid, van de WW maar ook
Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bij-
oengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit
aan het feit dat appellant niet bij elke beta-
voorbeeld CRvB 17 maart 2011,
ouderdomspensioen voor Marokkaanse vrou-
ling een beschikking in de zin van artikel
ECLI:NL:CRBVB:2011:BP8906) is wraking niet
wen bleef daarbij wel afhankelijk van hun
4:86 van de Awb neemt, waarbij hij de te
bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele
huwelijk met de man aan wiens verzeke-
betalen geldsom vaststelt.
beslissingen en kunnen deze beslissingen
ringspositie tijdvakken worden ontleend en
4.8. De verwijzing door de rechtbank in de
slechts leiden tot toewijzing van een wra-
eindigde in ieder geval bij het overlijden van
aangevallen uitspraak naar de uitspraak van
kingsverzoek als uit de procedurele beslis-
die man. Volgens vaste rechtspraak – de Raad
25 januari 2012 leidt ertoe dat appellant aan
sing blijkt van vooringenomenheid van de
wijst hier op zijn uitspraak van 2 december
betrokkene wettelijke rente is verschuldigd
rechters die deze beslissing hebben geno-
2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU7656 – kan de
over de na te betalen termijnen aan WW-uit-
men. Daarvan is bij procedurele beslissingen
omschreven beleidsmatige toepassing van
kering met ingang van de data die zijn
van een meervoudige kamer in het algemeen
het NMV (oud) de aan te leggen rechterlijke
genoemd in 4.2.
geen sprake en dat is hier niet anders. De
toetsing doorstaan.
4.9. Het hoger beroep van appellant slaagt
enkele omstandigheid dat de behandelend
4.2.8. Per 1 november 2004 is het wijzigings-
niet. De aangevallen uitspraak zal voor zover
rechters geen gehoor hebben gegeven aan
verdrag van 30 september 1996 in werking
aangevochten worden bevestigd.
het verzoek om getuigen op te roepen vormt
getreden. Daarbij is de in het NMV (oud)
geen aanknopingspunt voor het oordeel dat
neergelegde regeling inzake huwelijkse tijd-
zij met betrekking tot de beoordeling van het
vakken vervangen door een regeling die het
hoger beroep ten opzichte van verzoeker
voor in Marokko wonende echtgenoten
vooringenomen zijn dan wel dat de bij ver-
mogelijk maakt om een onafhankelijk recht
3 januari 2014, nr. 12/6034 AW-W
zoeker bestaande vrees voor vooringenomen-
op een individueel ouderdomspensioen te
(Mrs. Brand, Greebe, Bel)
heid objectief gerechtvaardigd is.
verkrijgen. Artikel 21 van het gewijzigde
ECLI:NL:CRVB:2014:2
3.4. Wat onder 3.3 is overwogen geldt in gelij-
NMV luidt:
ke mate voor wat verzoeker heeft aangevoerd
‘1. De in artikel 13, eerste lid, van de AOW
Afwijzing wrakingsverzoek. Proces-verbaal
met betrekking tot het niet beluisteren van
(Algemene Ouderdomswet) bedoelde korting
zou onvolledig zijn, weigering getuigen op
de door hem ingezonden compact disk.
is niet van toepassing op de voor de datum
166
te roepen.
ECLI:MNL:CRVB:2014:7
(….)
van inwerkingtreding van dit Verdrag gelegen tijdvakken gedurende welke de echtgeno-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
213
Rechtspraak
te of weduwe na het bereiken van de 15- jari-
zoals die sinds 1 november 2004 luiden.
kelijke verdrag voorzag zullen worden geho-
ge leeftijd en voor het bereiken van de
Voorts heeft de SVB bij de beleidsmatige toe-
noreerd in het pensioen van betrokkenen.
65-jarige leeftijd niet verzekerd was krach-
kenning van ouderdomspensioenen vanaf
Opgemerkt is verder dat de weigering van
tens de voornoemde wettelijke regeling ter-
2005 in gevallen als het onderhavige geen
een ouderdomspensioen aan de tweede echt-
wijl zij, gedurende haar huwelijk, op het
– van het leven van de man afhankelijke –
genote, na het overlijden van de eerste echt-
grondgebied van het Koninkrijk Marokko
pensioenen toegekend aan tweede echtgeno-
genote, in overeenstemming is met de
woonde, voor zover deze tijdvakken overeen-
tes. De wijze waarop de SVB in dit geval uit-
beleidsmatige toepassing die de SVB heeft
komen met de door haar echtgenoot krach-
voering heeft gegeven aan het NMV kan niet
gegeven aan het NMV (oud) sinds de verzelf-
tens deze wettelijke regeling vervulde tijd-
als onjuist of onredelijk worden aangemerkt,
standiging van de rechten van rechten en
vakken van verzekering.
aangezien het honoreren van eenzelfde tijd-
plichten in de AOW sinds 1 april 1985. Het
3. In afwijking van het bepaalde in artikel 45,
vak van verzekering van meer dan één recht-
verlies aan pensioenrechten dat de werkne-
eerste lid, van de AOW (…), is de op het grond-
hebbende, niet past binnen de systematiek
mer daardoor in bepaalde gevallen leidt
gebied van het Koninkrijk Marokko wonende
van de AOW en uit het NMV kan worden
vindt zijn rechtvaardiging in het beginsel
echtgenoot van een werknemer die onder-
afgeleid dat het honoreren van eenzelfde tijd-
van gelijke behandeling van mannen en
worpen is aan het stelsel van verplichte ver-
vak van verzekering aan meer dan één recht-
vrouwen, welk beginsel ten grondslag ligt
zekering uitsluitend bevoegd zich krachtens
hebbende ook niet door de verdragsluitende
aan die beleidsmatige toepassing sinds 1985
deze wettelijke regelingen vrijwillig te verze-
partijen is beoogd. In dit verband merkt de
van het oude NMV door de SVB en de ver-
keren over tijdvakken gelegen na de datum
Raad op dat de specifieke regeling inzake
dragswijziging die per 1 november 2004 in
van inwerkingtreding van dit Verdrag, gedu-
polygamie die was neergelegd in artikel 24
werking is getreden. Door de verdragswijzi-
rende welke de werknemer krachtens deze
van het Administratief Akkoord per 1 novem-
ging in 2004 hebben de regeringen van
wettelijke regelingen verplicht verzekerd is.
ber 2004 is komen te vervallen en dat tegelij-
Marokko en Nederland aangegeven in welke
Deze bevoegdheid eindigt op de dag waarop
kertijd in artikel 3 van het Slotprotocol is
mate zij in het verdrag willen voorzien in
het tijdvak van verplichte verzekering van de
bepaald dat de bevoegdheid om zich vrijwil-
een zelfstandig recht op ouderdomspensioen
werknemer eindigt. (…).’
lig te verzekeren is voorbehouden aan de
voor de gehuwde of gehuwd geweest zijnde
Verder is per 1 november 2004 een Slotproto-
eerste echtgenote van de verzekerde.
vrouw. Op deze wijze hebben de beide landen
col aan het NMV toegevoegd. Artikel 3 van
4.2.10. Vervolgens rijst de vraag hoe het
duidelijk gemaakt op welke wijze de aan-
dit Slotprotocol, voor zover in dit geding van
bestreden besluit zich verhoudt tot artikel 39
spraak die in het verleden aan de gehuwde
belang, luidt:
van het NMV. Deze bepaling luidt als volgt:
man werd toegekend, thans kan worden toe-
‘3. Toepassing van de Nederlandse wettelijke
‘1. Bij opzegging van dit Verdrag wordt elk
gekend aan de gehuwde vrouw.
regelingen inzake de ouderdomsverzekering.
recht dat met toepassing van dit Verdrag is
4.2.12. Het hiervoor onder 4.2.11 uiteengezet-
a. De in artikel 21, derde lid, van het Verdrag
verkregen, gehandhaafd.
te betoog van de SVB wordt onderschreven.
bedoelde bevoegdheid zich vrijwillig te verze-
2. Aanspraken op grond van tijdvakken, ver-
Daarbij is overwogen dat de verdragspartijen
keren is voorbehouden aan de eerste echtge-
vuld vóór de datum, waarop de opzegging van
blijkens de tekst van het wijzigingsverdrag
noot van de verzekerde: (…)
kracht is geworden, worden niet door de
overeenstemming hebben bereikt over de
b. Het eerste en het tweede lid van artikel 21
opzegging teniet gedaan; het behoud ervan
wijze waarop het in het verleden aan de
van het Verdrag zijn slechts van toepassing
zal voor het tijdvak na de opzegging in onder-
gehuwde man toegekende en van zijn leven
op de echtgenoot die zich vrijwillig heeft ver-
linge overeenstemming worden vastgesteld of
afhankelijke pensioen, thans is gesplitst in
zekerd krachtens het derde lid van artikel 21
bij gebreke daarvan door de eigen wettelijke
een zelfstandig pensioen voor beide echtge-
van het Verdrag.’
regelingen van het betrokken orgaan.’
noten waarbij het pensioen van de vrouw
Ten slotte is per 1 november 2004 artikel 24
In zijn uitspraak van 29 juli 2011,
niet langer afhankelijk is van het leven van
van het Administratief Akkoord vervallen.
ECLI:NL:CRVB:2011:BR3965, heeft de Raad
de man. Dat brengt mee dat het vervallen
4.2.9. Vastgesteld moet worden dat appellan-
geoordeeld dat een verdragswijziging, als in
artikel 24, derde lid, van het Administratief
te de tweede echtgenote is van [B.K.] en dat
die zaak aan de orde, gelijkgesteld moet wor-
Akkoord, niet in de weg staat aan de weige-
zij zowel op grond van het bepaalde in het
den met de opzegging van het verdrag en dat
ring van een ouderdomspensioen aan appel-
NMV vóór als vanaf 1 november 2004 geen
de aanspraken die werknemers ontlenen aan
lante, als tweede echtgenote van [B.K.].
zelfstandige aanspraak heeft op een Neder-
het NMV (oud) en de beleidsmatige toepas-
lands ouderdomspensioen. Vóór 1 november
sing van het NMV (oud) door de SVB, vallen
2004 was überhaupt niet voorzien in een
onder het bereik van de beschermende wer-
zelfstandige aanspraak op ouderdomspensi-
king van artikel 39, eerste lid, van het NMV.
College van Beroep voor het Bedrijfsleven
oen voor gehuwde vrouwen in het NMV en
Dat brengt mee dat de rechten die werkne-
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
werd bij de berekening van het aan het man
mers ontlenen aan artikel 24, derde lid, van
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
toekomende pensioen alleen rekening
het Administratief Akkoord, in beginsel
auditeur bij het College.
gehouden met huwelijkse tijdvakken van de
onder de beschermende werking van artikel
eerste echtgenote. Vanaf 1 november 2004
39, eerste lid, van het NMV kunnen vallen.
voorziet het NMV alleen in een toekenning
4.2.11. De SVB heeft betoogd dat uit artikel
van een zelfstandig ouderdomspensioen,
39, tweede lid, volgt dat het primair aan de
gebaseerd op huwelijkse tijdvakken vervuld
regeringen van Nederland en Marokko is om
5 december 2013, nr. AWB 11/122
voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar,
vast te stellen op welke wijze de huwelijkse
(Mrs. Aerts, Verwayen, Doolaard)
aan de eerste echtgenote. Appellante heeft
tijdvakken uit het NMV (oud) worden vastge-
ECLI:NL:CBB:2013:267
voor haar 65e verjaardag niet de positie van
legd in nieuwe rechten. Deze regeringen heb-
eerste echtgenote van [B.K.] ingenomen en
ben derhalve enige vrijheid ten aanzien van
Een door het tuchtgerecht vastgesteld feit
voldoet derhalve niet aan de voorwaarden
de vraag hoe tijdvakken waarin het oorspron-
levert geen overtreding op van de Verorde-
214
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
168
Rechtspraak
ning. Voorts is ten aanzien van enkele par-
Het tuchtgerecht heeft bij uitspraak van 22
plicht viel. Het College wijst erop dat het
tijen mosselen ten onrechte vastgesteld dat
november 2010 geoordeeld dat is komen vast
tuchtgerecht in eerdere uitspraken heeft
niet aan de verplichting is voldaan om
te staan dat de mosselhandel, zonder dat hij
overwogen dat van een overtreding van arti-
weegbrieven in te dienen, aangezien de
over een erkende quarantainevoorziening
kel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het
bepaling waarop die verplichting is geba-
beschikte, vijf partijen levende tweekleppige
Besluit algemene meldplicht geen sprake kon
seerd onduidelijk is.
weekdieren heeft geïmporteerd uit een niet
zijn, aangezien die bepaling naar het oordeel
aangewezen gebied. Het tuchtgerecht heeft
van het tuchtgerecht onduidelijk was. Deze
(Verordening quarantainevoorzieningen
dit aangemerkt als een overtreding van arti-
bepaling luidt: ‘uiterlijk vierentwintig uur
levende tweekleppige weekdieren 2007;
kel 2, eerste lid, van de Verordening. Het
voor het moment waarop de tweekleppige
Besluit algemene meldplicht; Wet tuchtrecht-
tuchtgerecht heeft voorts geoordeeld dat de
weekdieren bij een quarantainevoorziening
spraak bedrijfsorganisatie 2004)
mosselhandel meerdere keren artikel 1, eer-
aankomen wordt hiervan (…) mededeling
ste lid, aanhef en onder c, van het Besluit
gedaan aan het kantoor van het product-
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de
algemene meldplicht heeft overtreden, door
schap te Yerseke’. Het productschap achtte
door het Productschap Vis vastgestelde Veror-
het niet overleggen van afschriften van de
deze bepaling onduidelijk omdat de melding
dening quarantainevoorzieningen levende
betreffende weegbrieven. Het tuchtgerecht
was gekoppeld aan de aankomst bij een qua-
tweekleppige weekdieren 2007 (hierna: de
heeft op grond hiervan een geldboete van
rantainevoorziening, terwijl de marktpartijen
Verordening) is het – kort gezegd – verboden
€ 1 500 opgelegd, waarvan € 500 voorwaarde-
ten tijde van de werking van het Besluit alge-
om water dat met tweekleppige weekdieren
lijk. Tegen deze uitspraak heeft de mossel-
mene meldplicht niet over een quarantaine-
(mosselen) uit niet in het uitvoeringsbesluit
handel beroep ingesteld bij het College.
voorziening beschikten.
aangewezen gebieden in contact is geweest,
Het College overweegt dat het eerste feit dat
Het College is van oordeel dat hetzelfde heeft
of daarvan afkomstige tarra, in de Nederland-
in de schriftelijke verklaring is vermeld en
te gelden voor artikel 1, eerste lid, aanhef en
se oppervlaktewateren te storten of te lozen.
waarvan het tuchtgerecht heeft vastgesteld
onder c van het Besluit algemene meldplicht.
Dit ter voorkoming, aldus de Verordening,
dat de mosselhandel dit feit heeft begaan,
Deze bepaling luidt: ‘na aankomst wordt een
van het risico op introductie in de Neder-
het importeren betreft van vijf partijen
afschrift van de weegbrief en het vervoersdo-
landse oppervlaktewateren van voor de vor-
levende tweekleppige weekdieren uit gebie-
cument onverwijld (…) ter beschikking gesteld
ming van uitheemse biotoxinen verantwoor-
den in Denemarken, welke gebieden niet zijn
aan het kantoor van het productschap te Yer-
delijke dinoflagellaten of hun cysten,
aangewezen in het in de Verordening bedoel-
seke (…)’. Gelet op de constatering van het
schelpdier- of visziekten, virussen of andere
de uitvoeringsbesluit. Dit feit levert echter
tuchtgerecht, dat marktpartijen destijds nog
levende organismen en hun larven.
geen overtreding op van artikel 2, eerste lid,
niet beschikten over quarantainevoorzienin-
Teneinde de controle op het naleven van dit
van de Verordening. Op grond van dat artikel
gen, begrijpt het College niet hoe dan het
verbod te vergemakkelijken, heeft het Pro-
is het slechts verboden om water dat met
moment van aankomst van een partij mosse-
ductschap Vis tevens het Besluit algemene
weekdieren uit een niet aangewezen gebied
len bij zo’n quarantainevoorziening moet
meldplicht vastgesteld, waarin is bepaald dat
in contact is geweest of daarvan afkomstige
worden vastgesteld. Artikel 1, eerste lid, aan-
de aankomst van partijen weekdieren aan het
tarra in de Nederlandse oppervlaktewateren
hef en onder c van het Besluit algemene
kantoor van het productschap moet worden
te storten of te lozen. Dat de mosselhandel
meldplicht kan niet anders worden begrepen
gemeld en dat weegbrieven van de desbetref-
zodanige handelingen heeft verricht is in de
dan dat het daarbij moet gaan om dezelfde
fende partijen aan het kantoor van het pro-
schriftelijke verklaring niet als feit vermeld,
aankomst bij de quarantainevoorziening,
ductschap ter beschikking worden gesteld.
zodat reeds hierom geen tuchtrechtelijke
waarvan onder a sprake is. Nu de door de
Naar aanleiding van een aantal door een
maatregel voor deze handelingen kon wor-
mosselhandel vóór 6 februari 2010 ingevoer-
mosselhandel gedane meldingen was het
den opgelegd. Het College wijst er daarbij op
de mosselen zijn aangekomen op zijn bedrijf,
Productschap Vis ervan op de hoogte
dat zodanig feit ook in het berechtingsrap-
waar geen quarantainevoorziening aanwezig
geraakt dat deze mosselhandel vijf partijen
port niet is vermeld.
was, heeft op de mosselhandel niet de ver-
mosselen had ontvangen, die afkomstig
Het tweede in de schriftelijke verklaring ver-
plichting gerust ter zake van deze partijen
waren uit niet in het uitvoeringsbesluit aan-
melde feit betreft het niet onverwijld na aan-
een weegbrief bij het Productschap in te die-
gewezen gebieden uit Denemarken. De
komst van de vijf partijen mosselen ter
nen. Het tuchtgerecht heeft derhalve ten
betreffende mosselhandel beschikte niet
beschikking stellen van afschriften van de
onrechte vastgesteld dat de mosselhandel
over een zogenoemde quarantainevoorzie-
weegbrieven aan het kantoor van het Pro-
niet aan die verplichting heeft voldaan.
ning, hetgeen tot gevolg had, aldus het Pro-
ductschap. Het tuchtgerecht heeft vastge-
Van onduidelijkheid is niet langer sprake na
ductschap, dat het water waarmee de ont-
steld dat de mosselhandel hiermee artikel 1,
inwerkingtreding van het Besluit algemene
vangen mosselen zouden worden gespoeld,
eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit
meldplicht 2010 op 6 februari 2010. Daarin is
automatisch zou worden geloosd in de
algemene meldplicht meerdere keren heeft
bepaald dat de aankomst van de weekdieren
Nederlandse oppervlaktewateren.
overtreden. Blijkens rubriek 2 van de uit-
uiterlijk vierentwintig uur voor het moment
Toen de mosselhandel onvoldoende mede-
spraak van het tuchtgerecht heeft het tucht-
dat de weekdieren aankomen bij het verzend-
werking verleende aan een controle op de
gerecht zich daarbij gebaseerd op de tekst
en of zuiveringscentrum wordt gemeld aan
naleving van het bepaalde bij of krachtens de
van het besluit zoals dat gegolden heeft tot-
het kantoor van het Productschap. Een ver-
Verordening, liet het Productschap Vis een
dat op 6 februari 2010 het Besluit algemene
zend- en of zuiveringscentrum is, zo maakt
berechtingsrapport opmaken. Tevens werd de
meldplicht 2010 in werking is getreden. Het
het College uit de bepaling op, de plek waar
zaak door middel van een schriftelijke verkla-
College stelt vast dat de aankomst van de
water of tarra, direct of indirect afkomstig
ring als bedoeld in artikel 15 van de wet
eerste twee partijen uit Denemarken blijkens
van tweekleppige weekdieren, die niet afkom-
tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004
de bijlagen bij het berechtingsrapport plaats-
stig zijn uit aangewezen gebieden, in contact
aanhangig gemaakt bij het Tuchtgerecht Pro-
vond vóór 6 februari 2010 en dus nog onder
komt met Nederlandse oppervlaktewateren,
ductschap Vis (hierna: het tuchtgerecht).
de werking van het Besluit algemene meld-
hetgeen naar van de zijde van het Product-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
215
Rechtspraak
schap ter zitting uiteengezet is, ook in het
voortvloeiende verplichtingen voldoende
brief aan het kantoor van het Productschap
onderhavige geval noodzakelijkerwijs aan de
duidelijk omschreven zijn, kan de mosselhan-
ter beschikking heeft gesteld.
orde zal zijn geweest, aangezien de mossel-
del worden verweten dat hij voor de drie zen-
Volgt: gegrondverklaring van het beroep, ver-
handel zijn tweekleppige weekdieren met
dingen mosselen die hij ná 6 februari 2010
nietiging van de bestreden tuchtbeslissing,
Oosterscheldewater pleegt te spoelen. Nu de
uit Denemarken heeft ontvangen, niet onver-
oplegging van een boete van € 400, waarvan
uit het Besluit algemene meldplicht 2010
wijld na aankomst bij zijn bedrijf de weeg-
€ 200 voorwaardelijk.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan bij voorkeur in de tekst zelf.
216
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
Boeken
Het sociale gezicht van Europa Een mensenrechtenperspectief Dit boek laat zien dat de huidige Europese samenwerking op sociaal terrein buitengewoon moeizaam verloopt. Anders dan voor de totstandkoming van de interne markt, ontbreekt een hefboom om een Europees sociaal beleid tot stand te brengen en de naleving van sociale rechten te garanderen. Dit heeft grote gevolgen. De huidige afspraken, met hun eenzuidige focus op markt en munt, kunnen leiden tot ondermijning van nationaal sociaal beleid, en zelfs tot nationale inbreuken op mensenrechtelijke verplichtingen. In dit boek wordt een pleidooi gehouden voor een betere balans: een menselijk Europa. Hoe zou een Europees sociaal beleid precies vorm moeten krijgen? Is het wenselijk om bindende afspraken te maken over een minimumbestaansniveau, gerelateerd aan de welvaart van een land? Is het wenselijk dat de EU een beleid ontwikkelt over toegang tot gezondheidszorg? Kan men van de EU een substantieel antiarmoedebeleid verwachten? Wat zijn de sociale gevolgen van Europees handelen, maar ook het nalaten daarvan? Meer in het algemeen: hoe concreet moet het ‘sociaal Europa’ worden? Dat is de vraag die volgens de auteurs centraal dient te staan in het publieke debat. Dit boek schampt eraan, maar concentreert zich op het bieden van een normatieve positiebepaling en een descriptieve – historisch-juridische – verkenning van de Europese verantwoordelijkheid voor sociale mensenrechten, en daarvan afgeleid beleid. In deel I wordt het bestaan en de juridische inhoud van de internationale mensenrechten zoals die gelden binnen de Europese rechtsorde voor de nationale staten, beschreven. In deel II komt aan bod welke verplichtingen de EU in het verleden op zich heeft genomen via de Europese verdragen, inclusief de politieke setting waarin dat gebeurde. Het laatste deel van het boek behandelt het heden: de vigerende afspraken en mensenrechtelijke verplichtingen. Dit mondt
uit in een beschrijving van de leemte tussen de (mensenrechten)verplichtingen van de nationale overheden en van die van de Europese Unie, en de gevolgen van die leemte voor de burgers. Rob Buitenweg, Kathalijne Buitenweg en Jeroen Temperman
ter dat regelmatig tegenkomt als een slachtoffer zich voegt als benadeelde partij in een strafzaak. Justus Candido, Peter van Dam, Martine Hoendervoogt en Marilou van Gest
Boom Juridische uitgevers 2013, 312 p., € 28
verzoek verzonden aan geïnteresseerden die tot de doel-
ISBN 978 90 8974 840 9
groep behoren (e-mail redactie:
[email protected]).
Yearbook of International Humanitarian Law 2012
Jeugdstrafrecht
‘Child Soldiers and the Lubanga Case’ and ‘The Tallinn Manual on the International Law Applicable to Cyber Warfare’ are the two central themes of this volume. Each of these timely topics is addressed from three different angles, providing a comprehensive analysis of the subject. The book also features an article on the duty to investigate civilian casualties during armed conflict and its implementation in practice and a ‘year in review’, discussing developments that occurred in 2012. T.D. Gill, R. Geiß, R. Heinsch, T. McCormack, C. Paulussen, J. Dorsey (eds.) Volume 15, 2012 T.M.C. Asser Press 2014, VIII + 256 p., € 105,99 ISBN 978 90 6704 923 8
Slachtoffer en de rechtspraak Handleiding voor de strafrechtspraktijk Deze handleiding is geschreven in opdracht van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de Raad voor de rechtspraak en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van een werkgroep binnen de Rechtspraak bestaande uit rechters en juridisch medewerkers. Deze werkgroep beoogt met het schrijven van de handleiding de rechten van slachtoffers, zoals die versterkt zijn met de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces in 2011 maar ook door de vele andere internationale en nationale ontwikkelingen, die nog altijd doorgaan, vorm en inhoud te geven. De best practices van de Rechtspraak zijn voor dat doel verzameld en voorzien van verwijzingen naar jurisprudentie en literatuur. Bijzondere aandacht is daarbij besteed aan de toepassing van het civiele recht binnen het strafrecht, zoals de strafrech-
Deze publicatie is digitaal beschikbaar gesteld op www.rechtspraak.nl (Acualiteiten/Nieuws) en wordt op
Beginselen, wetgeving en praktijk Dit boek is een handboek over het jeugdstrafrecht, geschreven met name vanuit de gang van zaken in de rechtspraktijk. Met het oog op een goed begrip van de beginselen van het jeugstrafrecht wordt in het eerste hoofdstuk uitgebreid ingegaan op de ontwikkelingen die het jeugstrafrecht de afgelopen decennia heeft doorgemaakt. Met beginselen wordt dan gedoeld op de achterliggende principiële keuzes en bedoelingen van de wetgever die in dit boek worden geïllustreerd met citaten uit de memorie van toelichting. Vervolgens wordt in het tweede hoofdstuk aandacht besteed aan de leeftijdsgrenzen in het jeugdstrafrecht en de uitzonderingen daarop. In de daarop volgende hoofdstukken wordt het jeugdstrafrecht behandeld vanuit de praktijk en gericht op de verschillen met het volwassenenstrafrecht. Een belangrijk verschil is dat in het jeugdstrafrecht het gros van de misdrijven buitengerechtelijk wordt afgedaan wat, als dat gepaard gaat met rechtswaarborgen, ook als een belangrijk kinderrecht wordt beschouwd. De Halt-afdoening en de afdoening door het openbaar ministerie worden daarom in een apart hoofdstuk behandeld. Vervolgens wordt aandacht besteed aan het verblijf van de jeugdige op het politiebureau (aanzienlijk gewijzigd sinds de Salduz-jurisprudentie), de voorlopige hechtenis, de berechting van enkele typische jeugdzaken, de strafrechtelijke jeugdsancties en het regime en de rechtspositie in de justitiële jeugdinrichtingen. Jolande uit Beijerse Maklu-Uitgevers 2013, 266 p., € 30 ISBN 978 90 4660 565 3
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
217
169
Tijdschriften
170
van een andere notaris is zowel bij lichte als bij zware waarneming mogelijk.
Burgerlijk (proces)recht WPNR 154e jrg. nr. 7001, 4-11 januari 2014 Mr. G.G.M. Snoeks, drs. M.J.J.R. van Mourik Overgangsrecht voor de bestaande eigenwoningschuld – Tot 2044 gelden voor de eigenwoningregeling twee regimes: het nieuwe regime op grond van de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning en het overgangsrecht voor het voor 1 januari 2013 bestaande regime. In deze bijdrage behandelen schrs. het overgangsrecht zoals dat is opgenomen in hoofdstuk 10bis van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Door het overgangsrecht blijft de oude regeling van toepassing. Het overgangsrecht is in beginsel eenvoudig, maar in een verhuissituatie wordt het ingewikkelder. De bijleenregeling en de oversluittermijn spelen dan een rol en daarbij kan samenloop met de nieuwe regeling ontstaan. Bovendien kunnen door de dertigjaarstermijn voor de renteaftrek de aflostermijn en de renteaftrektermijn uit elkaar gaan lopen. Prof. mr. J.W.A. Biemans, mr. dr. M.M.G.B. van Drunen, mr. dr. E.R. Helder Toegevoegd notaris en waarneming – Per 1 januari 2103 is de toegevoegd notaris in de Wet op het notarisambt opgenomen. De toegevoegd notaris is bevoegd om namens en onder verantwoordelijkheid van een notaris rechtshandelingen te verrichten. Eind 2013 waren negentien toegevoegd notarissen beëdigd. De positie van de toegevoegd notaris vertoont namelijk gelijkenis met die van de waarnemer. Er is echter een belangrijk verschil, de toegevoegde notaris is instructiebevoegd. In deze bijdrage gaan schrs. daarom in op de waarneming door een toegevoegd notaris. Zij concluderen dat de toegevoegd notaris alleen bij lichte waarneming tot waarnemer kan worden benoemd van het ambt van de notaris aan wie hij is toegevoegd. Benoeming tot waarnemer van het ambt
218
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
171
– Verslag van het op 20 november 2013 gehouden Tax Assurance symposium met als titel: ‘Wet en gedrag: tegenspraak of samenspel?’.
172
Fiscaal recht Handels- & economisch recht Praktijkblad Salarisadministratie 16e jrg. nr. 1, 1 januari 2014 L. Lubbers Enkele wijzigingen op het Pakket Belastingplan 2014. De effecten van de loonheffingen in beeld – Op het Pakket Belastingplan 2014 zijn diverse nota’s van wijziging verschenen. Bovendien heeft de Tweede Kamer ingestemd met het (op onderdelen gewijzigde) Pakket Belastingplan 2014. In deze bijdrage worden de wijzigingen in het Pakket Belastingplan 2014 die gevolgen hebben voor de loonheffingen uiteengezet.
Caribisch Juristenblad 3e jrg. nr. 4, december 2013 Mr. K. Frielink Grensoverschrijdende fusie en omzetting sinds 10-10-’10 – De staatkundige herziening binnen het Koninkrijk der Nederlanden die op 10 oktober 2010 zijn beslag heeft gekregen, is ook van belang voor de grensoverschrijdende fusie en de grensoverschrijdende omzetting. De bestaande regelgeving maakt fusie en omzetting binnen het Koninkrijk nodeloos ingewikkeld. Daarom wordt voor harmonisatie gepleit.
Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7031, 9 januari 2014 Mr. G.J. van der Linden, WFR 2014/48 Belang nog steeds niet begrensd – In dit artikel gaat schr. in op het begrip ‘belang’ in art. 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. Bij de invoering van het begrip ‘belang’ in de leden 3 en 4 van art. 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer is opgemerkt dat het begrip ‘belang’ een open norm is die moest worden ingevuld in de praktijk en de jurisprudentie. Schr. toetst deze invulling en komt tot de conclusie dat dit begrip zich niet leent voor invulling door de jurisprudentie en dat invulling nog niet heeft plaatsgevonden. Dr. D.A. Albregtse, WFR 2014/55 Persoonlijke aftrekposten exit: is dit wel verstandig? – De persoonlijke aftrekposten dreigen te verdwijnen. Er zijn twee goede redenen om dit te voorkomen. In een naar draagkracht geheven inkomstenbelasting mogen persoonlijke aftrekposten, zeker die met een draagkrachtverminderend karakter, niet ontbreken. Voorts vergroten persoonlijke aftrekposten de betrokkenheid van burgers bij het heffingssysteem. Drs. J.J. Engelmoer RA, drs. S.A.A. Herrijgers, WFR 2014/68 Wet en gedrag: tegenspraak of samenspel?
Het Verzekerings-Archief 90e jrg. 3e kwartaal 2013 H.J.R. Klein Teeselink MSc, VA 2013/18 Tien jaar schadeverzekeraars in beeld – Dit artikel analyseert de Nederlandse schademarkt en haar deelmarkten (exclusief de zorgmarkt) over de afgelopen tien jaar. Daarbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de ontwikkeling van de omzet, het resultaat en de (kosten) structuur van de schadeverzekeraars. Dr. N.G. de Jager, VA 2013/19 IFRS toelichtingen als poort naar geïntegreerde verslaggeving – Vorig jaar zijn de consultation draft of the international integrated reporting framework en de IASB exposure draft 2013 inzake verzekeringscontracten gepubliceerd. Er blijken belangrijke aanknopingspunten te zijn die kunnen bijdragen tot verbetering van geïntegreerde verslaggeving en financiële verslaggeving. De mogelijkheden worden in dit artikel nader uiteengezet. H.W. van der Veen R.A., VA 2013/20 Het herziene IASB-voorstel voor verzekeringscontracten – In juni van 2013 publiceerde de International Accounting Standards Board (IASB) een herziene concept-
Tijdschriften
standaard voor verzekeringscontracten. Dit artikel gaat in op de belangrijkste aspecten van de aangepaste voorstellen en hoe deze zich verhouden tot de voorstellen uit 2010. Verder wordt kort vooruitgekeken op het vervolg van het verzekeringsproject van de IASB. Drs. N. Tetteroo, VA 2013/21 Heffing van omzetbelasting bij pensioenfondsen – In deze bijdrage wordt ingegaan op de achtergrond van recente ontwikkelingen omtrent de positie van het pensioenfonds voor de heffing van de BTW en worden de gevolgen voor pensioenfondsen in Nederland besproken. Mr. E. Lewin, VA 2013/22 Vrije keuze sociale partners voor een pensioenuitvoerder – Als vervolg op het eerste deel van dit artikel (VA 2013/11) gaat schr. in op een belemmering, die door de introductie van de Algemene pensioeninstelling (API) niet wordt opgenomen: het verzekeringstechnisch nadeel (VTN). Mr. A. Keppel, VA 2013/23 Piraterij vanuit verzekeraarsperspectief – Er is haast bij een wetswijziging die het mogelijk maakt private bewapende beveiligers in te zetten op Nederlandse schepen. Verzekeraars maken zich zorgen over piraterij voor de kust van Somalië en in de Golf van Guinee. Mr. A. Vágási, VA 2013/24 Invloed rechtskeuze op grensoverschrijdend verzekeren binnen de Europese markt – In dit artikel wordt onderzocht of de bestaande regelgeving voor rechtskeuze bij grensoverschrijdende verzekeringsovereenkomsten een belemmering vormt voor Nederlandse verzekeraars om markten in andere lidstaten te betreden, direct vanuit Nederland, dus zonder elders een nevenvestiging op te richten.
Markt & Mededinging 16e jrg. nr. 6, december 2013 Prof. mr. I.N. Tzankova, mr. M.J. Plomp, mr. T. Raats Handhaven en balanceren: een tussenstand van privaatrechtelijke handhaving in Europa – Na een jarenlange politieke strijd heeft de Europese Commissie in het voorjaar van 2013 een pakket aan
maatregelen gepubliceerd waarmee zij beoogt het verhaal van schade als gevolg van inbreuken op het mededingingsrecht te faciliteren. In dit artikel gaan schrs. in op de achtergrond en inhoud van het pakket van maatregelen. Centraal staat de vraag of de Europese Commissie haar doelstellingen met het voorliggende pakket bereikt en welke gevolgen de praktijk kan verwachten naar aanleiding van de voorgestelde maatregelen. Mr. E.H. Pijnacker Hordijk Beoordeling van duurzaamheidsinitiatieven onder het kartelverbod. Contouren van een algemeen beoordelingskader en toepassing daarvan op het Energieakkoord – Schr. betoogt dat de beoordeling van het Energieakkoord een gemiste kans is om de Wouters-leer daadwerkelijk in de praktijk toe te passen. Daarvoor in de plaats is een kwantitatieve inschatting van de financiële gevolgen van de maatregel gesteld die in diverse opzichten betwistbaar is, met alle negatieve gevolgen van dien voor de uitvoerbaarheid van het Energieakkoord. En dat terwijl er brede maatschappelijke consensus bestond over de wenselijkheid van snelle implementatie daarvan. De beoordeling door de Autoriteit Consument & Markt van de gevolgen van het Energieakkoord maakt op treffende wijze duidelijk waaraan het schort: als gevolg van een verabsolutering van het deelbelang van de consumentenwelvaart wordt een maatschappelijk uitzonderlijk breed gedragen initiatief doorkruist, waarvan de positieve gevolgen voor het milieu onbetwistbaar zijn. Mr. H.H.P. Lugard Innovatie – Het staat buiten kijf dat innovatie van eminent belang is voor economische groei en welvaart. Nieuwe producten en diensten en verbeterde productiemethoden kunnen consumenten per saldo meer welvaartsvoordelen opleveren dan prijsverlagingen van bestaande producten. Het mededingingsrecht en -beleid ziet echter eerst en vooral op het tegengaan van kartelafspraken, marktverdeling en andere statische marktinefficiënties. Tegen die achtergrond is
het niet verwonderlijk dat met enige regelmaat de vraag wordt gesteld of het mededingingsbeleid niet toe is aan een drastische heroriëntering en zich expliciet moet richten op het stimuleren van innovatie, of, zo men wil, op het tegengaan van praktijken die innovatie beperken of in gevaar brengen.
Tijdschrift voor aanbestedingsrecht Nr. 6, 2013 J.M. Hebly, P. Heijnsbroek, A.S. van Everdingen Overzicht EU-inbreukprocedures. Aanbesteding 2012 – In deze bijdrage rubriceren schrs. alle inbreukprocedures waarover de Europese Commissie in 2012 door middel van persberichten mededelingen heeft gedaan. Omdat veel mededelingen gingen over de implementatie van de Defensierichtlijn, bespreken zij eerst onder meer het toepassingsgebied, de inhoud op hoofdlijnen en de implementatie van deze richtlijn. Daarna geven zij per lidstaat een overzicht van inbreukprocedures. De volgende lidstaten zijn in dit overzicht opgenomen: Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Nederland, Polen, Portugal, Roemenië, Spanje en Zweden. E.R. Manunza Incoherente ontwikkelingen in de relatie markt-overheid. ‘Uitvoering door de overheid’ v. ‘uitvoering door de markt’ (insourcing v. outsourcing/inbesteden v. uitbesteden) – De wenselijkheid en toelaatbaarheid van het door de overheid inbesteden of uitbesteden van diensten staat centraal. Het huidige overheidsbeleid vertoont volgens schr. incoherenties, omdat enerzijds de overheid streeft naar het terugtreden van de overheid en anderzijds creëert zij banen voor functies die voorheen werden uitbesteed en door de markt werden uitgevoerd. Schr. schetst de Nederlandse en Europese ontwikkelingen op dit gebied en geeft een aantal fundamentele uitgangspunten. Daarna gaat schr. aan de hand van jurisprudentie van het Hof van Justitie in op de juridische mogelijkheden die overheden hebben om taken en diensten in eigen beheer uit te voeren zonder in conflict te komen met het aanbestedingsrecht en bespreekt schr. nieuwe Europese
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
219
Tijdschriften
richtlijnvoorstellen. Afsluitend wordt kort ingegaan op de vraag of de keuze van de overheid om een dienst zelf uit te voeren in plaats van uit te besteden bij de rechter kan worden aangevochten. N. Saanen De invloed van aanbesteden op de staatssteunrechtelijke beoordeling van overheidsbijdragen ter borging van publieke belangen – Welke rol speelt aanbesteden bij de staatssteunrechtelijke beoordeling van overheidsbijdragen ten behoeve van publieke belangen? Dat is de centrale vraag die schr. stelt. Eerst schetst schr. aan de hand van onder meer jurisprudentie van het Hof van Justitie de achtergrond van deze vraag. Vervolgens wordt kort het staatssteunrecht uiteengezet, gevolgd door een categorisering van maatregelen die zijn aanbesteed. Daarnaast wil schr. een aanzet geven tot de discussie of een transparante en nondiscriminatoire aanbestedings- of competitieve procedure moet leiden tot een vermoeden van marktconformiteit van de overheidsbijdrage, waardoor geen sprake is van een steunmaatregel. Schr. is van mening dat wanneer sprake is van een open, transparante en niet-discriminatoire aanbesteding van de overheidsbijdrage, er géén sprake is van staatssteun. J.W. Fanoy, T. Raat Duitse mededingingsautoriteit doet geen concessies aan het – Tussen Siemens en de stad Düsseldorf was een concessieovereenkomst gesloten met betrekking tot de installatie, exploitatie en het beheer van brandalarmsystemen. BkartA startte een onderzoek naar deze overeenkomst en concludeerde dat het van toepassing zijn van aanbestedingsrecht de toepassing van mededingingsrecht niet uitsluit, dat met het aangaan van de concessieovereenkomst de mededinging merkbaar was beperkt en dat naast de overtreding van het kartelverbod ook sprake was van misbruik van een economische machtspositie van de stad Düsseldorf. Schr. becommentarieert de beschikking van BkartA en gaat aan de hand van jurisprudentie van het Hof van Justitie nader in op het ondernemingsbegrip dit naar aanleiding van het feit dat de stad Düsseldorf als onderneming werd aangemerkt. De lessen die volgens schr. uit
220
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
deze beschikking kunnen worden geleerd, zijn ten eerste dat de concessiegever bij uitgifte van een concessie voor diensten zich bewust moet zijn van de voorwaarden waaronder dit gebeurt en ten tweede dat bij het sluiten van een overeenkomst niet in strijd met het mededingingsrecht mag worden gehandeld, ook niet na een aanbestedingsprocedure.
Tijdschrift voor Bouwrecht Nr. 1, januari 2014 Mr. L.J.E. Timmer Verhaalsmogelijkheden voor verborgen gebreken ná ontbinding van de BV van de aannemer – Het komt regelmatig voor dat een aannemer zijn vennootschap ontbindt, korte tijd nadat de laatste bouwwerken zijn opgeleverd. Dit levert doorgaans geen bijzondere problemen op. Een werk is immers na oplevering voor risico van de opdrachtgever. Op grond van art. 7:758 lid 3 BW is de aannemer ontslagen van aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. De opdrachtgever heeft er echter belang bij dat er in de jaren na oplevering een partij is die kan worden aangesproken voor eventuele schade vanwege een verborgen gebrek. Het is dan de vraag wie de opdrachtgever kan aanspreken voor zijn schade, indien een verborgen gebrek zich manifesteert nadat de vennootschap is ontbonden die partij was bij de overeenkomst van opdrachtaannemingsovereenkomst.
Tijdschrift voor de Ondernemingsrechtpraktijk Nr. 8, 2013 L.E. Stroeve, M.A.J. Cremers Algemene vergaderingen van beursvennootschappen in 2014 – In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan enkele actuele onderwerpen waar de beursvennootschap in de algemene vergadering in 2014 extra aandacht aan dient te besteden. De wet kent sinds 2004 de mogelijkheid voor aandeelhouders en houders van certificaten van de vennootschap om de vennootschap te verzoeken een onderwerp op de agenda van de algemene vergadering
te plaatsen, ook wel agenderingsrecht. Belangrijke ontwikkeling is de uitbreiding van mogelijkheden voor aandeelhouders om bepaalde verzoeken aan de beursvennootschap te doen rondom zowel de jaarlijkse als een bijzondere algemene vergadering. Het agenderingsrecht en de mogelijkheid om identificatie- en informatieverzoeken te doen, komen aan bod. Ook wordt de Wet claw back, die op 1 januari 2014 in werking treedt toegelicht, voor zover relevant voor de algemene vergadering. Schrs. wijzen erop dat de rol van de corporate secretary niet moet worden onderschat. Of aandeelhouders daadwerkelijk veelvuldig gebruikmaken van het recht om identificatie- en informatieverzoeken in te stellen is nog de vraag, maar de corporate secretary moet de vennootschap daarop voorbereiden. J. Kerkvliet De AIFMD krap een half jaar na/ voor D-Day – Implementatie van de Richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (Alternative Investment Fund Managers Directive, AIFMD) heeft op 22 juli 2013 in Nederland plaatsgevonden in de Wet op het financieel toezicht (Wft). De AIFMD is van toepassing op beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen. De Invoeringswet voorziet in een overgangstermijn van één jaar, tot 21 juli 2014. In deze bijdrage worden de aandachtspunten genoemd die van belang zijn voor de regelgeving. Onder de definitie van beleggingsinstellingen vallen private equity fondsen, hedge fondsen en vastgoedfondsen. Maar ook beheerders van beleggingsinstellingen die al een vergunning hadden onder het ‘oude’ regime. Naast de implementatie van de AIFMD in de Wft is ook nog een Uitvoeringsverordening gepubliceerd door de Europese Commissie. Deze Uitvoeringsverordening heeft rechtstreekse werking. Er wordt een aantal eisen uit de Wft nader gespecificeerd. Ten slotte zijn ook richtsnoeren van de European Securities and Markets Authority (ESMA) gepubliceerd betreffende de interpretatie van kernbegrippen in de AIFMD, het beloningsbeleid en rapportageverplichtingen richting toezichthouder. A. Houben
Tijdschriften
Underwriting in de praktijk – Belangrijk onderdeel van een kapitaalmarkttransactie is de underwriting agreement. In deze bijdrage wordt ingegaan op het begrip underwriting. Bij underwriting van effecten gaat het om de overname of garantie van een uitgifte of verkoop van effecten door banken die door de uitgevende instelling zijn gecontracteerd (syndicaat). De banken worden door de uitgevende instelling gecontracteerd om de verkoop van de effecten te organiseren en spelen een belangrijke rol bij de vaststelling van de prijs waartegen het aandeel wordt uitgegeven. Tevens beschikken zij over een netwerk voor de verkoop van de aandelen. Wanneer de banken het mislukken ervan op zich nemen, is sprake van een gegarandeerde of overgenomen emissie of plaatsing. Een andere emissietechniek is de inspanning tot plaatsing. Het syndicaat neemt het plaatsingsrisico niet over, maar beperkt de activiteiten tot het vinden van geïnteresseerde beleggers. Schr. wijst erop dat de underwriters geen plicht hebben om bij het tekenen van de underwriting agreement het potentiële belang te melden dat daardoor ontstaat. Wel is er een meldingsplicht, wanneer bij closing een belang van 3% of meer wordt verkregen.
Vennootschap & Onderneming 23e jrg. nr. 12, december 2013 Mr. M.F. Noome De Nederlandse topholding bij internationale fusies – Nederland is een aantrekkelijk land voor ondernemingen, zodat veel multinationals één of meer Nederlandse vennootschappen in hun groepsstructuur hebben. Mede vanuit fiscaal opzicht maken sommige beursgenoteerde ondernemingen gebruik van een Nederlandse NV als topholding, terwijl het historisch gezien geen Nederlandse ondernemingen zijn. Voor een Nederlandse NV en BV geldt dat een grensoverschrijdende fusie in de zin van Boek 2 BW mogelijk is indien de vennootschap fuseert met een kapitaalvennootschap naar het recht van een andere
lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte. In deze bijdrage worden de transactiestructuren van dergelijke fusies besproken. Specifiek gaat het om het Frans-Amerikaanse Publicis-Omnicom en het Amerikaans-Japanse Applied Materials-Tokyo Electron. Voor beide internationale fusies is gebleken dat Nederland een aantrekkelijk land is om de nieuwe in verband met de fusie ontstane topholding te vestigen. In beide situaties is gebruik gemaakt van een escrow of exchange agent. Ook het feit dat Nederland een neutrale jurisdictie heeft, is een belangrijk gegeven. Mr. J.M.Siegers Tijd om te deponeren! De kwalificatie van de ‘onbelangrijk verzuim’exceptie van artikel 2:248 lid 2 BW bij niet-naleving van de publicatietermijn van artikel 2:394 lid 3 BW – In art. 2:394 lid 3 BW is voorgeschreven dat vennootschappen hun jaarrekening uiterlijk dertien maanden na afloop van het boekjaar moeten publiceren door deponering ten kantore van het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Wanneer de wettelijke publicatietermijn niet wordt nageleefd en de vennootschap binnen drie jaar na dit verzuim failliet wordt verklaard, lopen bestuurders het risico om persoonlijk aansprakelijk te worden gesteld voor het boedeltekort. Toont de curator aan dat het bestuur de jaarrekening niet binnen de dertienmaandstermijn heeft gedeponeerd, dan staat onweerlegbaar vast dat de bestuurders hun taak ook voor het overige kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld. Deze onbehoorlijke taakvervulling wordt weerlegbaar vermoed een belangrijke oorzaak van het faillissement te zijn, zodat de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk is voor het boedeltekort in faillissement. Om aansprakelijkheid te ontlopen moeten de bestuurders aannemelijk maken dat andere feiten en omstandigheden dan de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak zijn van het faillissement. Op grond van lid 3 en 4 van art. 2:248 BW bestaat voor de individuele bestuurders de mogelijkheid tot disculpatie, respectievelijk matiging van het bedrag van hun individuele aansprakelijkheid. Niet elk verzuim leidt tot aansprakelijkheid. Zo kan sprake zijn van onbelangrijk ver-
zuim, wanneer de ondernemer een bona fide instelling heeft en een redelijke verklaring kan geven voor het verzuim. Schr. gaat in op de regeling voor de BV in art. 2:248 BW. Mr. L. Scheepbouwer Post-closing herstructurering: goede ideeën beginnen met goede koffie – In deze bijdrage wordt de post-closing herstructurering bij koffiemaker D.E. Master Blenders behandeld. Aandeelhouders hebben er belang bij om ten minste 95% van het kapitaal in de doelvennootschap te verkrijgen. Voornaamste reden hiervoor is dat de wet bij het verkrijgen van ten minste 95% van het geplaatste kapitaal de mogelijkheid biedt om de overige aandeelhouders uit te kopen via de procedure van art. 2:92a BW of uit te stoten via de procedure van art. 2:359c BW. Met behulp van deze artikelen kan via een afgebakende procedure de zekerheid van een 100%-belang worden verworven als 95% of meer van de aandelen in het geplaatste kapitaal in handen van de aandeelhouder is. Met deze wetgeving is het belang van de aandeelhouder erkend om niet met de aanwezigheid van een kleine minderheid belast te blijven. Dit heeft tijdrovende en kostbare consequenties, omdat de vennootschap geen fiscale eenheid kan vormen als niet ten minste 95% van het geplaatste kapitaal is verkregen. Ook moet de overnemende aandeelhouder fysieke algemene vergaderingen houden zolang er een minderheid aanwezig is en geldt een extra jaarrekeningverplichting. Ook kan pas beëindiging van de beursnotering volgen als een vennootschap 95% of meer van de genoteerde aandelen heeft. Beëindiging van de beursnotering kan van belang zijn, doordat diverse verslaggevingsverplichtingen en voorwetenschapregelgeving vervalt. Mr. M. van der Weide Nieuwe Europese regelgeving voor ratingbureaus inzake het beoordelen van uitgevende instellingen en securitisatietransacties – Sinds 21 mei 2013 geldt de Verordening nr. 462/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus (CRA III). De nieuwe CRA III herziet de bestaande (gedrags)regels voor ratingbureaus. Doel van CRA III is de regelgeving
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
221
Tijdschriften
inzake ratingbureaus aan te scherpen en daarmee het risico van overmatig vertrouwen op kredietbeoordelingen en het risico op belangenconflicten als gevolg van het beloningsmodel van ratingbureaus te mitigeren. In deze bijdrage wordt ingegaan op de achtergrond van CRA III en de functie van ratingbureaus en de wijzigingen die CRA III voor de securitisatiepraktijk met zich meebrengen. Schr. beperkt zich tot bespreking van regels met betrekking tot rating outlooks, openbaarmaking van informatie, beoordeling door twee ratingbureaus, het overwegen een ‘klein’ ratingbureau aan te stellen, een roulatiesysteem voor ratingbureaus en een nieuwe grondslag voor aansprakelijkheid van ratingbureaus. Mr. H.A. van Hulst, mr. M.R.W. Boer Cryo-Save – de responstijd in de praktijk – In de zaak Cryo-Save Group/Salveo heeft de Ondernemingskamer uitspraak gedaan over de responstijd zoals deze sinds 2009 is opgenomen in de Nederlandse corporate governance code. Het gaat in de uitspraak om de verhouding tussen de Code en het wettelijke agenderingsrecht van art. 2:114a BW, en om de vraag of de Code een aandeelhouder kan beperken in rechten die hij heeft op grond van boek 2 BW. Het lijkt erop dat de Ondernemingskamer als hoofdregel toepast dat het bestuur, ingeval hij aannemelijk kan maken dat het agenderingsverzoek kan leiden tot een strategiewijziging, altijd een beroep toekomt op de responstijd van maximaal 180 dagen. Er is geenszins sprake van het effect dat een aandeelhouder van zijn wettelijk vergader- of agenderingsrecht wordt afgehouden. In het verlengde daarvan wordt de responstijd slechts doorbroken of doorkruist, indien daarvoor gewichtige redenen zijn. Schrs. pleiten er juist voor cat het wettelijke agenderingsrecht prevaleert, tenzij hier op grond van redelijkheid en billijkheid van moet worden afgeweken. Dat is het geval als de aandeelhouder misbruik maakt van zijn agenderingsrecht (derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid).
222
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
173 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Berichten industriële eigendom 4e jrg. nr. 12, december 2013 T. Huydecoper Fair protection – Fair protection is what patent law should offer inventors (and their legal successors, more often prominently visible in practice). That is also what the Protocol on art. 69 of the EPC States, albeit that it prescribes a balance with a reasonable degree of legal certainty for third parties. What should be given priority? The legal certainty that the claims are intended to offer to third parties, or the fair protection for the patent proprietor, commensurate to the merit of the invention which, in the end, the patent system is all about? The exhortation to take up a position between the relevant extremes seems to be, to some degree, of being gratuitous, where no pointers are given as to what that might involve. Art. 69 and its accompanying Protocol do provide pointers, but only to a limited extent. S. Dack Solvay/Honeywell – a sleeping beauty – Solvay v. Honeywell has so far gone unrecognised. And that is a pity. Solvay is a stunningly important decision – without a doubt the most important decision the European Court of Justice (CJEU) has handed down in the IP arena. What the CJEU says in Solvay is this: a national court can, in a European patent infringement action, hand down an interim injunction that has effect not just in that jurisdiction, but also in foreign jurisdictions. The result is that it can hand down an interim crossborder injuncion in circumstances in which it would have no jurisdiction to hand down a permanent injunction having similar crossborder effect. P. van der Kooij (On)betrouwbaarheid van merkdepots – o.a. voor planten – na IP Translator – De wijze waarop merken worden ingeschreven conform de Overeenkomst van Nice dient volgens schr.
de rechtszekerheid in veel gevallen niet en heeft geleid tot in dit opzicht veelal onbetrouwbare registers. In deze bijdrage wil schr. dit illustreren aan de hand van depots voor planten in klasse 31. Wie een merk deponeert moet daar namelijk één of meer klassen bij opgeven. Besproken wordt de reikwijdte van het classificatiesysteem en de mogelijke gevolgen van een brede omschrijving, de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie over de internationale classificatie, en de bewoordingen van klasse 31.
174 Internationaal privaatrecht Nederlands Internationaal Privaatrecht 31e jrg. nr. 4, december 2013 Prof. dr. A. Stadler The Commissions’ Recommendation on common principles of collective redress and private international law issues – Fit its new policy on collective redress the European Commission had chosen the form of a mere ‘Recommendation’ instead of a binding directive or regulation with respect to the violation of (consumer) rights granted under EU law. The Recommendation provides some basic principles on collective redress instruments which should be taken into account by the Member States when implementing injunctive or compensatory collective redress mechanisms. There is, however, no obligation for the Member States to implement such procedural tools. Despite the attempt at establishing common principles, the European legislature thus seems to accept a heterogeneous landscape of collective redress in Europe and has missed the opportunity to provide rules on international jurisdiction, recognition and the applicable law particularly designed for cross-border mass litigation. As a consequence forum shopping becomes even more important for plaintiffs in mass damage cases.
Tijdschriften
M. Baart LL.M, Msc Implications of Commission Recommendation 2013/39 on common principles for collective redress – The recent publication of Recommendation 2013/39 seeks to establish a common European approach to collective redress. In response to concerns that collective procedures may introduce opportunities for abuse, the European Commission included a number of procedural safeguards. However, can these safeguards limit the potential for abuse without hindering the achievement of policy goals? This article evaluates this question from the perspective of group formation since opt-out procedures have traditionally been perceived as an important factor in abusive practices. The Recommendation accordingly considers the use of opt-in procedures to be an essential safeguard against abuse. Nonetheless, the rejection of opt-out procedures appears to entail an inherent paradox as it reduces the potential for abuse but simultaneously presents significant obstacles to the effectiveness of collective procedures. Moreover, it could have unintended consequences for questions of private international law as Member States that actively use opt-out mechanisms are not obliged to comply with a non-binding Recommendation. J. de Heer De stelplicht van eiser en gedaagde in geschillen voor de Nederlandse rechter over internationale bevoegdheid op grond van de EEX-Verordening – In cross-border contentious proceedings, the plaintiff only has a conditional obligation to show that the court in which proceedings are brought has jurisdiction. This condition follows from art. 24 of the Brussels I Regulation, which deals with jurisdiction through submission to the forum. When the defendant wishes to contest the jurisdiction of the court, he is under no immediate obligation to argue why this is so. However, if the factual arguments put forward by the plaintiff to found the jurisdiction of (for example) the Dutch court remain uncontested, this court has to consider these facts when deciding on its jurisdiction. In so deciding, the court is not bound
by the jurisdictional rules of the Brussels I Regulation as mentioned by the defendant. When the defendant only raises a defence of concurrent proceedings in another Member State, he is obliged to immediately state the relevant facts.
Tijdschrift Vervoer & Recht Nr. 6, december 2013 Mr. C. van Aerde Article 3 (1) and (4) of the 1952 Ship Arrest Convention vs. Article 1 of the First Protocol to the European convention on Human Rights – Part 2 – Dit is het tweede deel van het artikel. In dit deel komt schr. tot een conclusie voor wat betreft de vraag of ‘arrest’ van een schip ter zekerstelling van een claim, waarvoor de eigenaar niet aansprakelijk is, in strijd is met art. 1 Protocol 1 EVRM. Hierbij wordt aan de hand van de situatie in België de theorie toegepast voor de situatie dat conservatoir beslag op schepen in situaties waar de eigenaar niet gehouden is tot betaling. De conclusie is volgens schr. dat conservatoir beslag op schepen ter zekerstelling van een vordering waarvoor de eigenaar van het schip niet aansprakelijk is, valt onder de reikwijdte van art. 1 Eerste Protocol EVRM en dat het daar slechts in uitzonderlijke gevallen mee in strijd is. Mr. P.A. van den Nieuwenhof Piraterij in onze tijd. Hulpverlening en hulploon onder de International Convention on Salvage 1989 – Maritiem recht is een oud rechtsgebied. Pas in de twintigste eeuw werd piraterij in het Maritiem recht opgenomen. Schr. onderzoekt de vraag of bij een overval door piraten de hulpverlener in aanmerking komt voor hulploon op basis van art. 1 van het Internationaal Verdrag inzake hulpverlening 1989. Na een enkel algemeen woord over piraterij bespreekt schr. een aantal begrippen uit de piraterij, waaronder naast het begrip piraterij zelf (art. 101 UNCLOS) ook onder meer hulpverlening en gevaar. Dit wordt gevolgd door drie rechtszaken die hebben te maken met piraterij, waarvan twee door een Engelse rechter uitgesproken en één door de Hoge Raad (Lehmann Timber). Uit het hiervoor besprokene kan volgens schr. worden afgeleid dat de aanwezigheid van
piraten op een schip als gevaar moet worden gezien. En dit betekent volgens hem dat als een schip door piraten wordt overvallen en wordt gered door een hulpverlener, er sprake is van hulpverlening in de zin van de Salvage Convention.
175 Jeugd-, relatie- & erfrecht EB Tijdschrift voor scheidingsrecht Nr. 11/12, november/december 2013 Mr. N.C.G. Gubbels, EB 2013/89 AB-aandelen: nominale of contante belastingclaim? – In dit artikel komt de vraag aan de orde of de belastingclaim op ab-aandelen bij echtscheiding en overlijden op de contante of nominale waarde moet worden gesteld. Hoewel de Hoge Raad nog nooit heeft geoordeeld over de waardering van de latente ab-claim, heeft de Hoge Raad in het verleden wel zijn licht laten schijnen over de waardering van andere belastinglatenties. In het ene geval betrof het de vennootschapsbelasting-claim (vpb-claim) die rustte op de stille reserve in een BV en in het andere geval de inkomstenbelasting-claim (ib-claim) die rustte op een lijfrentepolis. In het eerste geval oordeelde de Hoge Raad dat de belastingclaim op de contante waarde moet worden gesteld, terwijl in het tweede geval het oordeel luidde dat de belastingclaim op de nominale waarde moet worden gesteld. De vraag is hoe deze uitspraken zich tot elkaar verhouden. En belangrijker voor dit onderwerp: of één van beide uitspraken ook als uitgangspunt kan dienen voor de berekening van de ab-claim. Schr. verdedigt aan de hand van cijfervoorbeelden de stelling dat de belastingclaim contant moet worden gemaakt. In een reactie op dit artikel (EB 2013/90) neemt prof. mr. J.F.M. Giele de tegenovergestelde positie in, namelijk dat moet worden uitgegaan van de nominale waarde. Mr. dr. L.H.M. Zonnenberg, EB 2013/92 Partneralimentatie nieuwe stijl
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
223
Tijdschriften
– Op 28 oktober 2013 werd een symposium gehouden onder de titel ‘Partneralimentatie nieuwe stijl: eenvoud of maatwerk?’. Er werd met de inleiders gediscussieerd over de vraag welke toekomst het fenomeen partneralimentatie in Nederland heeft. In deze bijdrage wordt verslag gedaan van de belangrijkste items die aan de orde zijn geweest, waaronder een initiatiefnota van Tweede Kamerleden. Mr. D.J.D. Kentie, drs. J.A.M. Hendriks, EB 2013/93 Artikel 1:250 BW, de bijzondere curator, in het belang van vechtscheidingskinderen? – Op grond van art. 12 Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (IVRK) heeft ieder kind recht om zijn mening te geven in gerechtelijke procedures. De stem en het belang van het kind worden in het Nederlandse personen- en familierecht volgens de Kinderombudsman onvoldoende gehoord. De vraag is hoe dit kan worden verbeterd. In deze bijdrage bekijken schrs. de positie van de bijzondere curator bij echtscheidingsprocedures. Daarbij gaan zij in op de aanbevelingen en vragen van de Kinderombudsman. Er is nog geen systeem in de wijze, waarop de stem en het belang van het kind naar voren komen in scheidingssituaties. Dit systeem zit noch in de weten regelgeving en de rechtspraak. Het wordt volgens schrs. tijd dat de mogelijkheid van de benoeming van een bijzondere curator eerder, vaker en doeltreffend wordt benut.
FJR Tijdschrift voor Familieen Jeugdrecht 35e jrg. nr. 12, december 2013 Themanummer: IPR en internationaal familierecht Prof. dr. F. Swennen, FJR 2013/100 Meerderjarigenbescherming in de Lage Landen – Op 1 juni 2014 treedt in België een nieuwe regeling voor meerderjarigenbescherming in werking. Er bestaat voortaan nog maar één regeling van bewind door een bewindvoerder die dus de Nederlandse curatele, mentorschap en beschermingsbewind omvat. In deze bijdrage worden de hoofdlijnen van de hervorming beschreven. Vanwege grensoverschrijdende gevallen is die ook relevant voor de Nederlandse rechts-
224
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
praktijk. Bovendien kan een vergelijking tussen beide systemen de verdere Nederlandse rechtsontwikkeling na de recente hervorming inspireren. De nieuwe Belgische regeling is namelijk in overeenstemming met het Gehandicaptenverdrag, voor de Nederlandse regeling geldt dat niet. Zo moet er een regeling komen voor de zorgvolmacht, moet maatwerk mogelijk zijn en kunnen de drie bestaande regelingen worden samengevoegd. Dr. dr. B. Breederveld, FJR 2013/101 Het Californisch huwelijksvermogensrecht – In deze bijdrage wordt het Californisch huwelijksvermogensrecht beschreven, zoals dat van toepassing is bij echtscheiding. Het huwelijksvermogensrecht in Californië gaat uit van een stelsel van community property, een gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten dat bij echtscheiding tussen hen moet worden verdeeld. De meeste Amerikaanse staten hebben een stelsel dat uitgaat van gescheiden vermogens. Californië vormt daarop dus een uitzondering. Anders dan in Nederland is de community property in Californië beperkt tot hetgeen door de echtgenoten tijdens het huwelijk is verkregen. Verkrijgingen krachtens erfenis en schenking zijn ook uitgezonderd. Een beschrijving van het stelsel geeft inzicht in de mate waarin een stelsel van een ‘beperkte’ gemeenschap verschilt van het onze, dat ook het voorhuwelijkse vermogen en hetgeen krachtens erfenis en schenking wordt verkregen omvat. Tevens kan de praktijk hiermee zijn gediend, indien bij echtscheiding op de vermogensrechtelijke afwikkeling het recht van de staat Californië van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Dr. M. Jonker, FJR 2013/102 Familierecht en cultuur in Europa: ontwikkelingen, uitdagingen en mogelijkheden – Verslag van de vijfde conferentie van de Commission on European Familiy Law (CEFL), wat als doel heeft de harmonisering van het materiële familierecht in Europa te stimuleren.
176 Mediation, herstelrecht en alternatieve geschillenbeslechting Tijdschrift voor Herstelrecht 13e jrg. nr. 4, december 2013 Themanummer: Conferencing – In dit themanummer wordt ingegaan op de toepassing van conferencing in Europa en ook meer specifiek in België. Een eerste bijdrage Conferencing internationaal: vaker toegepast van gedacht aan de hand van Estelle Zinsstag en Inge Vanfraechem belicht de resultaten van een Europees onderzoek aangaande conferencing wereldwijd, gecoördineerd door het European Forum for Restorative Justice. De belangrijkste vaststellingen zijn dat conferencing meer wordt toegepast, ook in Europa, dan vaak wordt aangenomen; dat de praktijk zich vooral richt op minderjarige daders; en dat de positie van het slachtoffer een aandachtspunt blijft. Lieve Bradt gaat in het artikel Onderzoek naar de geringe toepassing van herstelgericht groepsoverleg in Vlaanderen dieper in op de Belgische praktijk van hergo en CRG en geeft aan waar de knelpunten liggen betreffende een ruimere implementatie die ondanks een duidelijker wetgevend kader niet van de grond lijkt te komen. Erik Claes en Emilie Van Daele beschrijven in hun bijdrage De vrijwilliger-ondersteuner en het herstelgericht groepsoverleg. Een experiment binnen de bemiddelingsdienst van Leuven (BAL) het pilotproject rond het inpassen van vrijwilligers als ondersteuner voor dader en slachtoffer in hergo. Vanuit de filosofische onderbouwing van een ‘gematigde’ visie op herstelrecht lijkt dit een meerwaarde te hebben, maar in de praktijk blijkt de toepassing niet evident te zijn.
Tijdschriften
177 Omgevingsrecht Milieu & Recht 40e jrg. nr. 10, 2013 Mr. W. Zwier, M en R 2013/134 Over bestaand gebruik in de Natuurbeschermingswet 1998 – De regeling voor bestaand gebruik werd ingevoerd om onzekerheid weg te nemen over de rechtmatigheid van zonder Natuurbeschermingswetvergunning opgerichte bedrijven. In de praktijk roept de regeling de nodige vragen op, waardoor de beoogde duidelijkheid niet (volledig) is gecreeerd. Met ingang van 31 december 2011 is de definitie van bestaand gebruik in de Natuurbeschermingswet 1998 gewijzigd, waardoor meer situaties kwalificeren als bestaand gebruik. Dat betekent dat vaker een beroep kan worden gedaan op de regeling voor bestaand gebruik en daarmee op de uitzondering van de vergunningplicht. Bij uitspraak van 3 juli 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak zich over de nieuwe definitie uitgesproken. Deze uitspraak vormt aanleiding de regeling voor bestaand gebruik en de toepassing daarvan in de praktijk nader te bespreken. Uit de uitspraak blijkt dat de nieuwe definitie op een onderdeel strenger is dan de oude, in die zin dat iedere verandering van het gebruik na 31 maart 2010 een beroep op de uitzondering van de vergunningplicht doet vervallen. Prof. mr. A.G.A. Nijmeijer, M en R 2013/135 Het gelijkwaardigheidsbeginsel in de Omgevingswet – Een van de doelstellingen van de Omgevingswet is dat de flexibiliteit in het omgevingsrecht wordt vergroot. Daartoe worden in de toetsversie van de Omgevingswet verschillende voorstellen gedaan. Het toekennen van een prominentere plaats aan beginselen is zo’n voorstel. In deze bijdrage gaat schr. in op een specifiek beginsel dat in sommige deelgebieden van het omgevingsrecht al bestaat: het gelijkwaardigheidsbeginsel. Het gelijkwaardigheidsbeginsel krijgt ook een plaats in de Omgevingswet. De bedoeling is dat initiatiefnemers van activiteiten die onder het toepassingsbereik van
de Omgevingswet vallen, daardoor meer ruimte krijgen om de activiteit naar eigen inzicht uit te voeren. Schr. concludeert dat het gelijkwaardigheidsbeginsel een zeer ruim toepassingsgebied krijgt binnen het omgevingsrecht. Verder moet volgens hem de regeling op een aantal punten worden aangepast. Zo moet in de tekst ondubbelzinnig staan dat de gelijkwaardigheid betrekking heeft op het met de regel beoogde doel.
Tijdschrift voor Bouwrecht Nr. 1, januari 2014 Mr. K.L. Markerink De plan- en dossierstatus en het verwerken van rechterlijke uitspraken op ro-online – In dit artikel worden de verschillende wettelijke vereisten na de vaststellingsfase besproken. Waar moeten gemeenten aan denken en welke risico’s loopt de gemeente, indien zij de wettelijke verplichtingen niet nakomt? Verder volgt in deze bijdrage een analyse van recente uitspraken van de Afdeling. Wat zijn de meest voorkomende opdrachten aan gemeenten en wat zijn de consequenties van deze opdrachten? Mr. dr. C.N.J. Kortmann, mr. I.O. den Hollander De rol van planschade bij het bepalen van de schadeloosstelling in het onteigeningsrecht – In dit artikel gaan schrs. in op de waardeverminderende invloed van de bestemmingswijziging bij (gehele en gedeeltelijke) onteigening en de rol van het planschaderecht daarbij. Eerst schetsen zij de twee regimes en de bijbehorende criteria voor toekenning van schadevergoeding. Daarna gaan zij in op de wijze waarop planschadevergoeding een rol kan spelen bij het bepalen van de uit te keren schadeloosstelling bij onteigening en stellen zij zich de vraag in hoeverre de planschadecriteria daarbij van overeenkomstige toepassing zijn. Zij sluiten af met een slotbeschouwing. V.H.M. van Os LLM MSc Duurzaam bouwen in de praktijk. Creatieve alternatieven voor juridische beperkingen – De Mexican standoff. Juist deze uit spaghettiwesterns bekende situatie, waarin drie partijen onbeweeglijk tegenover elkaar staan, vormt een adequate metafoor voor de juridische situatie waarin duurzaam bouwen
thans verkeert, aldus schr. Daarmee wordt bedoeld dat gemeenten en nationale wetgever klem lijken te zitten in een impasse - met de bouwers als derde partij - wat betreft de mogelijkheden tot het bevorderen van duurzaam bouwen. Nochtans is deze situatie niet efficiënt, omdat gemeenten beter dan de nationale wetgever zicht hebben op lokale kansen voor duurzaam bouwen. In dit artikel geeft schr. aan dat met wat beleidsmatige creativiteit enige bewegingsruimte is te vinden binnen de juridische impasse.
Tijdschrift Omgevingsrecht Nr. 4, december 2013 Mr. M.M.C. Maas-Cooymans, mr. B. Ebben Het melden van ongewone voorvallen – Schrs. bespreken de meldplicht voor ongewone voorvallen in een inrichting. De algemene verplichting op grond van art. 17.1 Wet milieubeheer (Wm) wordt vergeleken met de aanvullende verplichtingen in de omgevingsvergunning. Daarvoor wordt de reikwijdte van de wettelijke bepaling besproken en de aanvullende rol die vergunningsvoorschriften kunnen spelen. Tot slot wordt aandacht besteed aan de wijziging van art. 17.1 Wm die voorschrijft dat in bepaalde gevallen het productieproces in een inrichting moet worden stilgelegd. Mr. drs. C. de Brauw, mr. dr. M. van Amstel-van Saane, prof. dr. Tj. de Cock Buning Burgerparticipatie in het omgevingsrecht. Zet de regulering – nu en in de Omgevingswet – aan tot het instellen van bezwaar en beroep? – Schrs. bespreken burgerparticipatie bij ruimtelijke besluitvorming. Daarbij wordt aandacht besteed aan de achtergrond van burgerparticipatie, de vorderingen die in recente wetgeving zijn gemaakt en de toekomst van burgerparticipatie in de Omgevingswet. Vanuit sociaalwetenschappelijk oogpunt wordt betoogd dat de wettelijke verankering in afdeling 3.4 Awb onvoldoende is. Burgerparticipatie is pas effectief als daadwerkelijk invloed ontstaat bij de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
225
Tijdschriften
participanten en zij geactiveerd worden om deel te nemen en zij de mogelijkheid krijgen om het beslissingsproces te beïnvloeden. Mr. drs. G.A.J.M. Hoevenaars M.e.r.: Omgevingswetinstrument bij uitstek! – Schr. bespreekt het hoofdstuk milieueffectenrapportage uit de toetsversie van de Omgevingswet. Volgens schr. sluit de m.e.r. goed aan bij de beoogde integraliteit van de instrumenten in de Omgevingswet. Voor de flexibiliteit in instrumenten ligt dit mogelijk complexer. Verder worden besproken het voorgestelde open toepassingsbereik van de regeling, de verplichting alternatieven te onderzoeken en de beoordeling voorafgaand aan de plan-m.e.r.
178 Rechten van de mens TGMA Nr. 3, 2013 T.J.C. van Noord Toegankelijkheid van informatie voor mensen met een leeshandicap – Het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap legt de verdragspartijen plichten op ten aanzien van de toegankelijkheid van informatie voor mensen met een handicap. Art. 21 van het verdrag geeft een brede inspanningsverplichting aan de overheid om informatie toegankelijk te (laten) maken voor iedereen, ook voor mensen met een (zintuiglijke)handicap en een harde verplichting om voor het publiek bestemde overheidsinformatie voor iedereen, rekening houdend met verschillende handicaps, toegankelijk te maken. Van hulpmiddelen kan worden gebruikgemaakt. In deze bijdrage ligt de focus met name op mensen met een print-handicap, maar ook voor doven en slechthorenden is aandacht in het verdrag ten aanzien van gebarentaal, ondertiteling en aangepaste content op internet. Zowel de Digitale Agenda en de Commissie voor de Rechten van de Mens zien een belangrijke taak voor de overheid om informatie en diensten, die door centrale en decentrale overheden worden aangeboden, voor ieder-
226
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
een toegankelijk te maken om zodoende het maatschappelijk functioneren van eenieder mogelijk te maken.
179 Rechtshulp Advocatenblad 94e jrg. nr. 12/1, januari 2014 M. Bakker Dikke voldoende op het eindrapport – Binnenkort neemt de Tweede Kamer een besluit over toezicht op de advocatuur. Of er een College van Toezicht moet komen, wordt onder meer bepaald aan de hand van het rapport van Rein Jan Hoekstra. Hoekstra onderzocht of de NovA haar verantwoordelijkheid voor toezicht heeft genomen door ten minste 10% van de advocatenkantoren te bezoeken en bij geconstateerde tekorten op een adequate wijze te reageren. Dat is volgens Hoekstra gelukt. Daarnaast werd vastgesteld dat de uniforme klachtenregistratie werd gebruikt en dat met de oprichting van de unit Financieel Toezicht Advocatuur (FTA) het financieel toezicht afdoende is geregeld. Een punt van aandacht is dat bij deze wijze van toezicht de taak van de deken zwaarder wordt en daarvoor een oplossing moet worden gezocht.
180 Rechtspleging & procesrecht Caribisch Juristenblad 3e jrg. nr. 4, december 2013 Dr. G.C.C. Lewin Hekmeijer en de actieve rechter. Een oude stem in een actueel debat – Een belangrijk deel van de afwijkingen van Burgerlijke Rechtsvordering van de Caribische gebiedsdelen ten opzichte van Nederland vindt zijn oorsprong in een regeling die gold voor de rechtspleging voor de residentiegerechten op Java en Madoera. Een daarover geschreven boek is F.C. Hekmeijer, ‘De voorschriften omtrent de burgerlijke rechtspleging voor de residentiegerechten op
Java en Madoera. Proeve van eene toelichting en kritiek’ (s-Gravenhage 1905). Er is een aantal relevante inzichten aan het boek te ontlenen, met name over de Indische voorloper van art. 118 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), een nog altijd springlevende bepaling die met een zekere regelmaat door de Caribische rechter wordt ingeroepen om in te grijpen in het partijdebat. Ook Hekmeijer was enthousiast over dat artikel, mede vanwege de medeverantwoordelijkheid van de rechter voor de uitkomst van de procedure, die nu eenmaal zwaar weegt. Uit Hekmeijers bespreking wordt duidelijk dat de gedachte dat de rechter ‘een stevige regie moet voeren’ geen innovatieve gedachte is, maar gewoon weer een kleine verschuiving in de opvattingen over de taakverdeling tussen rechter en partijen.
Recht der Werkelijkheid 34e jrg. nr. 2, 2013 Themanummer: Vertrouwen in de rechtspraak – Vertrouwen in de rechtspraak staat tegenwoordig in de discussie. Tijdens de VSR-jaarvergadering en symposium 2013 is aandacht besteed aan het onderwerp ‘vertrouwen in de rechtspraak’. De zes artikelen in dit themanummer bieden een analyse van factoren die aan vertrouwen ten grondslag liggen, van mogelijkheden om vertrouwen te versterken en van de consequenties van vertrouwen. M. Malsch De afstand tussen burger en rechter – In dit artikel wordt ingegaan op de afstand tussen burger en rechter en de vraag of deze van invloed is op het vertrouwen in de rechter. Eerst worden twee ‘kloven’ tussen burger en rechter besproken, te weten de punitiviteitskloof en de toegankelijkheidskloof. Geconcludeerd wordt dat beide kloven bestaan, maar dat de punitiviteitskloof deels berust op een gebrekkige informatie aan het publiek en daarom voor een belangrijk deel verdwijnt als burgers juister en vollediger worden geïnformeerd. Daarna wordt het onderzoek naar vertrouwen in de rechter besproken en wordt nagegaan of dit vertrouwen wordt beïnvloed door genoemde klo-
Tijdschriften
ven. Ten slotte wordt aandacht besteed aan een aantal mogelijkheden om de kloof tussen burger en rechtspraak te dichten. P. Jonkers Transparantie leidt niet vanzelfsprekend tot vertrouwen in de rechtspraak – Dit artikel beschrijft een onderzoek dat is uitgevoerd voor de verkenning van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid naar aspecten van vertrouwen van burgers in de rechtspraak en de eventuele rol van transparantie en informatie daarbij. Tevens komt aan de orde welke behoefte er is aan informatie over de rechtspraak en wat er – op basis van literatuuronderzoek – valt te zeggen over de impact van informatie op vertrouwen. S. Mercelis Vertrouwen en wantrouwen in de Belgische justitie en de rol van de krantenberichtgeving – In deze bijdrage wordt geconcludeerd dat de Belgische burger relatief weinig vertrouwen heeft in zijn justitie. Via een krantenanalyse wordt nagegaan in welke zin de media hierin enige verantwoordelijkheid kunnen hebben. Socio-economische factoren, maar ook het gebruik van populaire dan wel kwaliteitsmedia zijn van invloed op het vertrouwen, maar indirect, via het onbehagen dat burgers ervaren. Dit onbehagen wordt bevorderd door het mean world perspective dat populaire media hanteren. B. Niemeijer, P. van Wijck Verschillen tussen burgers in vertrouwen in de rechtspraak – In dit artikel nemen schrs. de heterogeniteit van de bevolking als vertrekpunt. De samenleving bestaat uit verschillende groepen mensen, groepen die ook uiteenlopen in hun vertrouwen in de rechtspraak. Vanwege deze heterogeniteit kunnen maatregelen gericht op het versterken van vertrouwen bij uiteenlopende groepen verschillend uitwerken. Schrs. richten zich op de vraag waar aangrijpingspunten liggen voor het versterken van vertrouwen in de rechtspraak. In hoeverre verschillen de aangrijpingspunten voor uiteenlopende groepen? S. Verberk, P. Frissen, P. ‘t Hart, S. Sieckelinck Perspectieven van de buiten- en
binnenwacht: de institutionele opgave van de rechtspraak – In 2012 heeft de Raad voor de rechtspraak door de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) onderzoek laten uitvoeren naar de wijze waarop belangrijke beslissers en opinieleiders in Nederland oordelen over de rechtspraak. Hiermee werd in een belangrijke leemte voorzien. Eerder was via klantwaarderingsonderzoeken en studies zoals die van het Sociaal en Cultureel Planbureau inzicht verkregen in de wijze waarop justitiabelen en de bevolking oordelen over de rechtspraak, maar naar de perceptie van andere belangrijke stakeholders was nog geen systematisch onderzoek gedaan. In deze bijdrage staan schrs. in het eerste deel stil bij de belangrijkste bevindingen van het onderzoek. In het tweede deel leggen zij deze resultaten naast recente ontwikkelingen in de rechtspraak, met name het verschijnen van het Manifest en de discussie die daarop volgde. M. Hertogh, B. Schudde, H. Winter Geen woorden maar daden. De invloed van legitimiteit en vertrouwen op het nalevingsgedrag van verkeersovertreders – De algemene vraag van dit artikel luidt als volgt: Blijven de (kritische) meningen van burgers over de legitimiteit van de overheid beperkt tot woorden zonder verdere consequenties? Of zijn hun woorden ook van invloed op de manier waarop zij zich gedragen? In dit artikel spitsen schrs. de beantwoording van deze vraag toe op het gedrag van Nederlandse verkeersovertreders. Hiervoor maken ze gebruik van de uitkomsten van een recent enquêteonderzoek.
Tijdschrift voor Arbitrage Nr. 4, december 2013 Prof. mr. W.D.H. Asser, TVA 2013/40 Beginselen van een faire arbitrale rechtspleging – Arbitrage geldt als uitzondering op de overal geldende regel dat rechtspraak in handen van de overheid is. Arbitrage is bij uitstek een geschikt instrument om internationale of grensoverschrijdende geschillen te berechten en de beruchte forum-shopping
bij verschillende nationale overheidsrechters te voorkomen of te ontkomen aan dwingende (verdrags)regels die beslechting van het geschil door een door partijen minder gewenste nationale rechter opleggen. De fundamentele beginselen van procesrecht die zijn neergelegd in internationale verdragen, zoals art. 6 EVRM en art. 14 IVBPR, of met betrekking tot het Unierecht in art. 47 Handvest EU, zijn dan ook van belang voor de internationale arbitrages voor zover zij verbonden zijn aan landen die partij zijn bij die verdragen of leiden tot uitspraken die in zulke landen ten uitvoer moeten worden gelegd. Door die uniforme internationale regelingen in de verschillende landen, hoezeer ook verschillend geformuleerd in die landen onder invloed van hun rechtstaal, -systeem en -cultuur, hebben de regels van de arbitrageprocedure dezelfde strekking. Mr. dr. B. van Zelst, TVA 2013/41 De IBA Guidelines on Party Representation in International Arbitration – effectief gedragsrecht in internationale arbitrage? – Advocaten zijn gebonden aan gedragsrechtelijke normen. Deze normen – vaak uitgewerkt in nationale Codes of Conduct – komen er in de kern op neer dat advocaten de belangen van hun cliënten op een integere wijze dienen te behartigen. Welke gedragsnormen gelden in internationale arbitrages is minder duidelijk gedocumenteerd. Internationale arbitrage is daarom wel eens een ethical no-man’s land genoemd. Om arbiters, advocaten en gemachtigden optredend in internationale arbitrages een richtsnoer te bieden, heeft de International Bar Association (IBA) op 25 mei 2013 de IBA Guidelines on Party Representation in International Arbitration (de Richtlijnen) aangenomen. In deze bijdrage worden deze Richtlijnen besproken en geanalyseerd. Mr. R. Schellaars, TVA 2013/42 Het openingscongres van de Dutch Arbitration Association – enkele notities – In de winter van 2013 is een nieuwe Nederlandse vereniging opgericht met een Engelstalige naam: de ‘Dutch Arbitration Association’. Met deze naam wordt een ambitie uitgedragen om Nederland als plaats van arbitrage op de kaart te zetten. In deze bijdrage zet schr. de resultaten
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
227
Tijdschriften
uiteen van de plenaire en andere bijeenkomsten die tijdens het openingscongres op 25 september 2013 hebben plaatsgevonden.
Tijdschrift voor Bouwrecht Nr. 1, januari 2014 Mr. W. ten Cate Een pijntje hier, een pijntje daar. Groot onderhoud aan Boek IV Rv – In deze bijdrage bespreekt schr. verschillende aspecten van de wetswijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van de regels over arbitrage.
181 Sociaal Recht Juridisch up to Date Nr. 1, 9 januari 2014 Mr. W. Hafkamp-van der Zwaard Het nieuwe ontslagrecht: toekomst of werkelijkheid? – De Minister van Sociale Zaken & Werkgelegenheid diende op 29 november 2013 het wetsvoorstel Werk en zekerheid in bij de Tweede Kamer. Het doel van dit voorstel is om het ontslagrecht sneller, goedkoper en eerlijker te maken en de positie van flexwerkers te versterken. Het duale ontslagstelsel blijft echter in stand. Schr. bespreekt de belangrijkste voorgestelde wijzigingen. Voor wat betreft tijdelijke contracten wordt besproken wanneer deze in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd overgaan, de aanzegtermijn, de proeftijd en het concurrentiebeding. Vervolgens wordt de inrichting van het ontslagrecht besproken met onder meer aandacht voor het afspiegelingsbeginsel, opzegtermijnen, transitievergoeding bij ontslag en wijziging van de WW. Het nieuwe ontslagrecht brengt volgens schr. grote veranderingen. De toekomst zal leren of dit alles ook werkelijkheid wordt.
Tijdschrift arbeidsrechtpraktijk Nr. 8, 2013 J.H. Even Incorporeren na Parkwood – Bij overgang van onderneming gaan als hoofdregel alle rechten en
228
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst van de betrokken werknemers mee over van de vervreemder op de verkrijger. Wanneer arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd in een cao gaan deze in principe voor een in tijd begrensde periode mee. Na de overgang is de verkrijger verplicht de in de cao vastgelegde arbeidsvoorwaarden te handhaven in dezelfde mate als in deze overeenkomst vastgesteld voor de vervreemder, maar deze verplichting geldt tot op het tijdstip waarop de cao eindigt of waarop een andere cao in werking treedt. In deze bijdrage staat de vraag centraal of dergelijke arbeidsvoorwaarden ook meegaan als een cao is geïncorporeerd in de arbeidsovereenkomst. Het Hof van Justitie heeft in de zaak Parkwood bepaald dat een statisch geformuleerd incorporatiebeding, vanwege de overgang van onderneming niet dynamisch wordt. Een dynamisch geformuleerd incorporatiebeding wordt statisch wanneer die verkrijger niet de mogelijkheid heeft om deel te nemen aan de onderhandelingen over na de overgang gesloten cao’s waarnaar het incorporatiebeding verwijst. A.G. Veldman Werknemersbescherming en economische vrijheden. Wat is te verwachten van de toetreding tot het EVRM? – Nationale systemen van collectieve arbeidsvoorwaardenvorming zijn onderworpen aan de economische vrijheden van diensten en vestiging binnen de Europese interne markt. Cao-onderhandelingen met een buitenlandse dienstverlener missen volgens het Hof van Justitie transparantie, waardoor collectieve actie om een dergelijke cao kracht bij te zetten in strijd is met het vrij dienstenverkeer. Bij reorganisaties waarbij arbeidsverplaatsing naar andere EU-landen wordt beoogd, kunnen de betrokken bonden slechts acties ondernemen tegen de nationale ondernemer als deze een strenge toets doorstaat die de gemaakte inbreuk op het vrij verkeer rechtvaardigt. In deze bijdrage wordt bekeken of toetreding van de EU tot het EVRM in de toekomst gevolgen kan hebben voor de verhouding tussen sociale grondrechten en economische vrijheden. Schr. geeft aan dat deze vraag positief lijkt te
moeten worden beantwoord. De kans is aanwezig dat Europese hoven op een botsing afstevenen als het gaat om de grondrechtenbescherming bij transnationale vakbondsacties. De vraag is echter of een soepeler toepassing op het collectief actierecht kan worden verwacht.
Tijdschrift Recht en Arbeid 6e jrg. nr. 1, januari/februari 2014 Prof. mr. B. Barentsen Werkgeversaansprakelijkheid: het is niet goed of het deugt niet – Gaat werkgeversaansprakelijkheid te ver of juist niet ver genoeg? Aan de hand van een rechtspraakanalyse en een vergelijking met het ‘algemene’ aansprakelijkheidsrecht wordt onderzocht of werkgeversaansprakelijkheid inderdaad wel zover gaat dat er een onhoudbaar systeem is ontstaan. Vervolgens wordt aan de hand van de regeling voor werkgerelateerde schade in de publieke sector bekeken of invoering van een beroepsrisicoverzekering gaten in de dekking en onduidelijkheden kan wegnemen. Dat is twijfelachtig, maar gezien de door de Hoge Raad geïntroduceerde verkeersverzekering wordt zo’n systeem vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid zo onderhand onvermijdelijk.
182 Staats- & bestuursrecht Advocatenblad 94e jrg. nr. 12/1, januari 2014 J. Baar Juridische implicaties van niet langer gedogen – Bij gedogen is rechtsbescherming een terugkerend probleem. De beslissing om niet langer te gedogen, is volgens vaste jurisprudentie géén besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor rechtsbescherming pas openstaat als bij daadwerkelijke overtreding tot handhaving wordt overgegaan. Schr. bespreekt de juridische status van de gedoogverklaring en richt zich daarbij op de jurisprudentie betreffende coffeeshops. Hierbij onderzoekt schr.
Tijdschriften
waarom het intrekken van een gedoogverklaring of het vervallen van een gedoogstatus géén besluit is en onder welke bijzondere omstandigheden er wél sprake kan zijn van een besluit. Na een bespreking van de jurisprudentie en de kritiek die hierop bestaat, concludeert schr. dat in verband met de grote risico’s die coffeeshopondernemers lopen het intrekken van de gedoogverklaring wél als een besluit moet worden aangemerkt.
Caribisch Juristenblad 3e jrg. nr. 4, december 2013 Mr. J.th. Drop Definitieve geschillenbeslechting onder de beide Landverordeningen administratieve rechtspraak – De laatste jaren staat in Nederland definitieve geschillenbeslechting door de bestuursrechter sterk in de aandacht. Het in de jurisprudentie van de hoogste Nederlandse bestuursrechtelijke colleges ontwikkelde uitgangspunt, dat de bestuursrechter een besluit niet slechts op rechtmatigheid behoort te beoordelen maar ook zo veel mogelijk dient te bezien of het geven van een definitieve oplossing van het geschil mogelijk is, heeft daar geleid tot wetgeving met dezelfde strekking. De landsverordeningen administratieve rechtspraak van Aruba en de voormalige Nederlandse Antillen voorzien nog niet in die wettelijke verplichting en evenmin in een verruiming van de wettelijke bevoegdheden ter uitvoering van die taak. Uit recente jurisprudentie blijkt echter dat het Hof ook met gebruik van de bestaande bevoegdheden zeer wel in staat is geschillen definitief te beslechten. In het artikel worden die bevoegdheden aan de hand van de daarop betrekking hebbende jurisprudentie besproken. Voorts wordt stilgestaan bij de eisen die definitieve geschilbeslechting stelt aan procedure en opstelling van partijen.
Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht Nr. 10, december 2013 R.C. Stam, NTB 2013/38 Incidenteel hoger beroep – Een van de meest opmerkelijke noviteiten die de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Wab) heeft gebracht is de algemene introductie
van het incidenteel hoger beroep per 1 januari 2013. Deze rechtsfiguur bestond al langer in het fiscale procesrecht, maar is nieuw in het algemene bestuursprocesrecht. Dat roept nieuwe vragen op die moeten worden beantwoord. In deze bijdrage worden deze gesignaleerd en worden voorstellen gedaan voor de mogelijke beantwoording ervan. R.J.N. Schlössels, NTB 2013/41 Kroniek Beginselen van behoorlijk bestuur – In deze kroniek worden onder andere de volgende beginselen van behoorlijk bestuur besproken: zorgvuldige voorbereiding en advisering, specialiteitsbeginsel, materiële zorgvuldigheid, rechtszekerheid en vertrouwen, het gelijkheidsbeginsel en motivering. J.P. Heinrich, M.L. Batting, R.W. Veldhuis, NTB 2013/42 Kroniek Handhaving van bestuursrecht – Deze kroniek bestrijkt de periode 1 mei 2013-1 november 2013. Besproken worden onder andere: preventieve handhaving, toezicht en opsporing, sanctionering, beginselplicht tot handhaven en gedogen, invordering en executie, bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving.
Tijdschrift voor Toezicht 4e jrg. nr. 4, december 2013 Themanummer: WRR-rapport – Dit themanummer is gewijd aan het rapport ‘Toezien op publieke belangen. Naar een verruimd perspectief op rijkstoezicht’ van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Hierin analyseert de Raad de vele uitdagingen waar toezichthouders van de rijksoverheid in complexe en snel veranderende maatschappelijke omstandigheden mee worden geconfronteerd. Centraal staat daarbij de vraag hoe de overheid en haar toezicht in beleid en praktijk reageren op die uitdagingen en hoe de maatschappelijke meerwaarde van het toezicht kan worden vergroot. J. Zeitlin Towards governance-based regulation? The WRR report on Toezien op publieke belangen in European and
international perspective A. Brenninkmeijer Het lastige gesprek. Een reactie op Toezien op publieke belangen vanuit het perspectief van de burger C. Fonteijn Rugwind van de WRR, tegenwind verzekerd J. van Erp, K. van Wingerde De responsieve toezichthouder A. Ottow, M. de Cock Buning Juridische ruggengraat toezicht mag niet ontbreken H. de Bruijn Het politieke perspectief. De kritiek van de WRR op politici en bestuurders P. de Bijl Toezicht: poltiek opportunisme verses het veiligstellen van publieke belangen M. Aelen, G. Biezeveld Onrustige onafhankelijkheid K. de Ridder Het publieke belang van professionele toezichthouders A. Roeters, J. Verkroost Toezicht op publieke belangen, een reactie F. Mertens Naar een verruimd perspectief op rijkstoezicht. De WRR is nog niet klaar A. Knottnerus, M. Bokhorst, P. de Goede, P. Welp Repliek vanuit de Wetenschappelijke Raad voor het Regerinsgbeleid
183 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Delikt en Delinkwent 43e jrg. nr. 10, december 2013 A.C. Diesfeldt, M.J.A. Duker, DD 2013/73 Artikel 341 lid 3 Sv: behouden, schrappen of vervangen? – In veel strafzaken is de verklaring van een medeverdachte belangrijk bewijsmateriaal. Art. 341 lid 3 Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat verklaringen van verdachten niet voor het bewijs mogen worden gebruikt in zaken van medeverdachten. De wetgever heeft de mogelijkheid opengehouden om zaken tegen medeverdachten ten aanzien van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
229
Tijdschriften
hetzelfde feit afzonderlijk en dus niet-gevoegd te behandelen, zodat zij als getuigen in elkaars zaken kunnen worden gehoord. De Hoge Raad heeft in zijn rechtspraak een uitleg gegeven aan art. 341 lid 3 Sv die erop neerkomt dat het bewijsverbod alleen geldt als zaken tegen medeverdachten gevoegd worden behandeld. Als gevolg hiervan en het feit dat zaken tegen medeverdachten vrijwel nooit (meer) gevoegd worden behandeld, is art. 341 lid 3 Sv zelden van toepassing. Volgens schrs. komt het schrappen van art. 341 lid 3 Sv daarom logisch voor. Mede in het licht van de rechtspraak van het EHRM bestaan er goede redenen om de waarborgen, die de wetgever met art. 341 lid 3 Sv heeft willen geven, op een andere wijze te bereiken. Het belang van nader onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachten dient te worden vooropgesteld. In de gevallen waarin het bewijs karig is en het ondervragingsrecht onvoldoende kan worden gerealiseerd, dient behoedzaam te worden omgegaan met de verklaringen van medeverdachten. Een tweede waarborg ligt in de expliciete en uitgebreide motivatie die de rechter dient te geven in het geval dat de verklaring van de medeverdachte betrouwbaar wordt geacht en derhalve voor het bewijs wordt gebruikt. S. van der Aa, DD 2013/74 What’s yours is mine until death do us part? Over de vervolgingsuitsluiting bij vermogensdelicten binnen het huwelijk – In Nederland geldt een vervolgingsuitsluiting voor vermogendelicten binnen het huwelijk, art. 361 lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr). Dit komt erop neer dat niet van goederen of tafel en bed gescheiden echtegenoten straffeloos elkaars vermogensrechtelijke belangen kunnen schaden. In dit artikel bespreekt schr. eerst enkele onderzoeken naar de aard, omvang en gevolgen van vermogensdelicten in de relationele sfeer. Vervolgens wordt de ontstaansgeschiedenis van art. 361 lid 1 Sr besproken. De ratio achter de vervolgingsuitsluiting is gebaseerd op twee gronden: een materiële grond, die bepaalt dat er vanwege de bijzondere vermogensrechtelijke verhouding
230
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
tussen echtgenoten geen sprake kan zijn van vermogensrechtelijke delicten en een morele grond, die beoogt een confrontatie voor de rechter te voorkomen van mensen die zeer innig op elkaar zijn betrokken. Beide gronden hebben de tand des tijds niet doorstaan. Hierbij is aandacht voor de opkomst van verschillende huwelijksvermogensrechtelijke constructies, de veranderende opvatting over het huwelijk en de internationale erkenning van het fenomeen economisch misbruik. In de conclusie besluit schr. met de aanbeveling de vervolgingsuitsluitingsgrond af te schaffen en (eventueel) te vervangen door de relatieve klacht, in ieder geval wanneer de betreffende goederen buiten de gemeenschap of het gelijke zeggenschap vallen. Vervolging is dan enkel mogelijk op klacht van het slachtoffer. Op deze manier kunnen de betrokkenen zelf besluiten of ze vervolging wensen of dat ze het vermogensdelict liever privé houden.
Proces 92e jrg. nr. 6, december 2013 A. Bosma MSc, dr. A. Dirkzwager, prof. dr. P. Nieuwbeerta, dr. M. Kunst Behandelingsbereidheid onder gedetineerden in Nederland – In kaart wordt gebracht in welke mate gedetineerden die in aanmerking komen voor deelname aan een rehabilitatieprogramma behandelingbereid zijn, oftewel in hoeverre zij over kenmerken beschikken die kunnen leiden tot een succesvolle deelname. Nagegaan wordt in hoeverre de behandelingbereidheid kan verklaren waarom zo weinig gedetineerden deelnemen aan dergelijke programma’s. Dat roept weer de vraag op hoe de behandelingbereidheid kan worden vergroot. Dr. B. Vogelvang Wetenschappelijke kennis over de aanpak van jeugdcriminaliteit in de transitie jeugdzorg: invalshoek of vergeethoek? – De jeugdzorg wordt een taakveld voor de gemeente. De wetenschappelijke kennis die thans bestaat over de aanpak van jeugdcriminaliteit wordt onvoldoende benut, waar bestuurlijke vraagstukken veel aandacht opei-
sen. Een pleidooi om Veiligheidshuizen zich te laten ontwikkelen tot kenniscentra. L. van Heel LL.B, M. Hofman Ll.B, M. Kooijman LL.B ‘Wat ik ervan vind; de stem van het kind’ – In civiele procedures moet worden geleerd beter te luisteren naar wat kinderen over hun belangen hebben te zeggen. Voor de professionals geldt dat dit in hun opleiding moet worden geleerd. Ook wie bij het horen van een kind aanwezig mag dan wel moet zijn, is een punt van discussie. Vaker moet worden overgegaan tot het benoemen van een bijzondere curator. Aan de minderjarige moet ruim de tijd worden gegeven om diens mening te uiten. Mr. drs. M. Groenouwe De hybride positie van de inrichtingsarts: gevangen tussen patiënt en directie – Onderzoek onder artsen in penitentiaire inrichtingen. Deze artsen bevinden zich in een moeilijke positie nu zij enerzijds huisarts voor gedetineerden zijn en anderzijds controlerend geneesheer voor de directie. De artsen verlenen geen medewerking aan onderzoeken op grond van art. 31 Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Die bepaling houdt in dat externe artsen die onderzoeken moeten uitvoeren. De dubbelrol plaatst de artsen soms voor moeilijke keuzen. J. Brouwer MSc, dr. J. van Wijk Vluchtelingen, humanitaire hulp en conflict: de Karen National Union in Birma – De Karen National Union werd in 1995 verdreven uit Birma. De invloed van deze beweging bleef echter bestaan vanuit de vluchtelingenkampen in Thailand. De organisatie profiteerde van de opvang in vluchtelingenkampen en van de steun van internationalen donoren. Bedacht moet worden dat internationale hulporganisaties hierdoor in een bijzondere positie kunnen komen te verkeren.
Sancties Nr. 6, december 2013 Prof. mr. H.J.B. Sackers, Sancties 2013/44 Grafrede voor de detentiefasering – Op 27 september 2013 werd door de Staatssecretaris van Veiligheid en
Tijdschriften
Justitie het wetsvoorstel ingediend strekkende tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie. In het wetsvoorstel verwijst de staatssecretaris naar een brief van 8 november 2011, waarin hij zijn visie op de detentiefasering heeft uiteengezet. In de betreffende brief staat dat de huidige detentiefasering is behept met een onlogische samenhang en/of onvoldoende recht doet aan het resocialisatiebeginsel. Volgens schr. mist het wetsvoorstel in de toelichting een dragende motivering voor afschaffing van detentiefasering, bevat het een breuk met de inhoud van de visiebrief en lijkt het slechts te zijn ingegeven door financiële overwegingen. Mr. R. Beaujean, Sancties 2013/45 De taakstraf sinds de Wet beperking oplegging taakstraf – Het beeld dat ontstond na een uitzending van het televisieprogramma Zembla in 2007, waarin het leek dat rechters taakstraffen opleggen bij ernstige delicten als moord en doodslag, resulteerde in januari 2012 in de Wet beperking oplegging taakstraf. Voorop moet staan dat de rechter een straf oplegt die passend en geboden is, waarbij moet worden gelet op de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, de persoon van de verdachte en de gevolgen van het feit voor eventuele slachtoffers. Deze combinatie van factoren maakt maatwerk noodzakelijk, waarbij een duidelijke motivatie bij de strafoplegging van belang is. Rechters passen de wet toe binnen de marges die art. 22b Wetboek van Strafrecht biedt. Dr. mr. R. van Eijk, Sancties 2013/46 Humaniteit tijdens detentie? Nooit vanzelfsprekend! – Aandacht voor humaniteit tijdens detentie is expliciet een onderdeel van de taak van pastores bij justitie. Deze functionarissen zijn vertrouwenspersonen van gedetineerden en
hebben daarnaast zowel de overheid als de zendende instantie van de levensovertuiging/beschouwing die zij als geestelijke verzorgers vertegenwoordigen te dienen. Schr. deed onderzoek naar de stand van zaken van menselijke waardigheid tijdens detentie en dan vooral bezien vanuit de taak en praktijk van justitiepastores. De toekenning van menselijke waardigheid is een voortdurend proces tussen enerzijds degene die toekent en anderzijds degene die toegekend krijgt, en dat in een context die dit toekenningsproces meebepaalt. Dit proces vindt zowel interpersoonlijk als intrapersoonlijk plaats. Schr. pleit voor verdergaande aandacht voor en stappen ter ondersteuning van van de implementatie van het rapport ‘Goed bejegenen’ uit 2012. Om menselijke waardigheid, humaniteit en bejegening gestructureerd te agenderen, is het raadzaam onderzoek te doen naar de mogelijkheid en wenselijkheid van het instellen van een ethische commissie in justitiële inrichtingen. Verder is het wenselijk dat justitiepastores worden getraind in het monitoren van menselijke waardigheid en humaniteitskwesties in justitiële inrichtingen.
Tijdschrift voor Criminologie 55e jrg. nr. 4, december 2013 Themanummer: Criminaliteit en internet J. van Erp, W. Stol, J. van Wilsem Criminaliteit en criminologie in een gedigitaliseerde wereld – Inleiding op dit themanummer over de betekenis van de komst van het internet voor de criminaliteit en de bestrijding ervan. In de eerste plaats wordt gezocht naar een omlijning van het begrip ‘cybercrime’. In hoeverre is de bestaande criminologische theorievorming voldoende voor cybercrime? Methodologische vragen dringen zich ook op. De ontwikkeling van de ICT heeft ook betekenis voor de opsporing van strafba-
re feiten. S. Ruiter, F. Bernaards Verschillen crackers van andere criminelen? Een vergelijking op basis van Nederlandse verdachtenregistraties – Het onderzoek naar cybercrime betrof tot nu toe vooral de technische aspecten. In dit onderzoek is meer aandacht voor de menselijke factor van cybercrime. Onderzocht wordt of criminele hackers verschillen van de overige criminelen. Het onderzoek leert dat tussen beide groepen grote gelijkenissen bestaan. J. van Wilsem, N. van der Meulen, M. Kunst Je geld kwijt, en dan? Financiële schade bij slachtoffers van onterechte bankafschrijvingen – Onterechte bankafschrijvingen zijn een vorm van identiteitsfraude. Het onderzoek betreft de vraag of, en in hoeverre, slachtoffers hun geld van de bank terugkrijgen. Volledige vergoeding vindt in 85% van de gevallen plaats. Lager opgeleiden krijgen hun schade minder vaak vergoed. J. Kerstens, S. Veenstra Cyberpesten vanuit criminologisch perspectief – Het ontstaan van de onlinewereld leidt tot nieuwe vormen van crimineel gedrag. Moet dat leiden tot toepassen van de bestaande of het ontwikkelen van nieuwe theoretische verklaringen? Cyberpesten en het gewone pesten zijn sterk met elkaar verweven. Dat leidt tot de opvatting cybercrime niet te snel als een tegenhanger van gewone criminaliteit te zien. J. Jansen, R. Leukfeldt, J. van Wilsem, W. Stol Onlinegedragingen. Een risico voor hacken en persoonsgerichte cyberdelicten? – Veel mensen komen op het internet in aanraking met cybercrime. Te denken valt aan hacken, cyberstalking en cyberbedreiging. Gezocht wordt naar de risicofactoren voor slachtofferschap. Het onderzoek toont de noodzaak van vervolgonderzoek aan.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
231
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Transgenders 184 - Wet tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in verband met het wijzigen van de voorwaarden voor en de bevoegdheid ter zake van wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte. – Met deze wet kunnen transgenders makkelijker de vermelding van het geslacht op hun geboorteakte laten wijzigen. Zij hoeven niet langer eerst een operatie of hormoonbehandeling te ondergaan om hun lichaam aan te passen aan het geslacht dat zij wensen. Ook vervalt de zogenoemde sterilisatie-eis. Die bepaalt dat transgenders onvruchtbaar moeten zijn, voordat de geboorteakte veranderd kan worden. Na inwerkingtreding van deze wet is het voldoende als een specifiek deskundige, bijvoorbeeld een psychiater of psycholoog, de wilsbekwaamheid van de betrokkene en de duurzaamheid van de overtuiging en diens daarop gebaseerde wens tot wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte, vaststelt. Dit betekent dat aan de betrokken persoon de verklaring kan worden afgegeven, indien en nadat deze voldoende door de deskundige is voorgelicht over wat het in praktische zin en het dagelijks leven, en dit niet voor een tijdelijke duur, inhoudt om tot het andere geslacht te behoren, en de desbetreffende deskundige gebleken is dat de wens daartoe weloverwogen, en daarmee ook van een ter zake wilsbekwame persoon afkomstig is, en op een duurzame overtuiging berust. Met die verklaring kan de ambtenaar van de burgerlijke stand de vermelding van het geslacht in de geboorteakte wijzigen, de gang naar de rechter is daarvoor niet meer nodig. Een dergelijke administratieve
232
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
procedure bestaat ook in landen als Oostenrijk, België, Spanje, Portugal en het Verenigd Koninkrijk. Voor mensen die lichamelijk man of vrouw zijn, maar die er diep naar verlangen een persoon van het andere geslacht te zijn, is het schrappen van de vereisten van onvruchtbaarheid en van fysieke aanpassing aan het verlangde geslacht een ruimere erkenning van hun genderidentiteit. Verandering van het geslacht in de geboorteakte werkt door in allerlei overheidsadministraties, zoals het GBA. Dat heeft gevolgen bijvoorbeeld voor het paspoort en andere reisdocumenten, en school- en universiteitsdiploma’s. Verwacht wordt dat transgenders beter in de samenleving zullen kunnen functioneren omdat belemmeringen worden weggenomen. Internationaal is steeds meer het inzicht gegroeid dat wettelijke erkenning van de genderidentiteit van een persoon niet afhankelijk moet zijn van eisen als geslachtsoperaties of hormonale behandeling. Nederland sluit zich daarbij aan. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 18-12-2013, Stb. 2014, 1 (Kamerstukken 33 351)
Biometrie in de Vreemdelingenwet 185 - Wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het verbeteren van de identiteitsvaststelling van de vreemdeling – Vingerafdrukken en digitale pasfoto’s opgeslagen in een centraal bestand moeten de identiteitscontrole van vreemdelingen verbeteren bij het aanvragen van een verblijfsvergunning en fraude tegengaan. Het gebruik van biometrische gegevens wordt ingevoerd bij gezinsmigratie en bij verblijfsvergunningen voor studie of werk. Bij vreemdelingen die asiel aanvragen worden deze gegevens al opgeslagen. Alle diensten die te maken hebben met het verstrekken en controleren van verblijfsvergunningen, gaan met de vingerafdrukken en digitale pasfoto’s werken: de Immigratie- en
Naturalisatiedienst, de Vreemdelingenpolitie, de zeehavenpolitie, de Koninklijke Marechaussee, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, de Dienst Justitiële Inrichtingen, de Dienst Terugkeer en Vertrek en diplomatieke posten in het buitenland. Mensen die een verblijfsvergunning aanvragen, moeten één keer hun vingerafdrukken en pasfoto af te geven. Daarna kan hun identiteit gecontroleerd worden met een scan van hun vingerafdruk en vergelijking met hun foto. Bij de pasfoto gaat het niet om het visuele plaatje, maar om onveranderlijke kenmerken als de afstanden tussen ogen, oren en kin. Die biometrische kenmerken komen digitaal in een centraal bestand en in een chip op het verblijfsdocument. Mensen die in het buitenland een inburgeringstoets doen identificeren zich al met vingerafdrukken en een foto. Die komen ook in het centraal bestand. Zo kan in Nederland fraude worden voorkomen bij het verlenen van de uiteindelijke verblijfsvergunning. De wet voorziet in een algemene juridische basis in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) om van vreemdelingen deze biometrische kenmerken af te nemen voor zover dat noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit van de vreemdeling met het oog op de uitvoering van de Vw 2000 en ten behoeve van het document bedoeld in artikel 9 Vw 2000. Op dit moment worden bij de indiening van een asielaanvraag en in bepaalde andere gevallen reeds vingerafdrukken afgenomen. Gezichtsopnamen worden afgenomen ten behoeve van het verblijfsdocument. De regering acht een uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen noodzakelijk. De wet voorziet in de uitbreiding van het huidige gebruik van vingerafdrukken en gezichtsopnames tot in beginsel alle vreemdelingen en alle processen binnen de vreemdelingenketen, voor zover dat noodzakelijk is voor de vaststelling en verificatie van de identiteit van de vreemdeling met het oog op de uitvoering van de Vw 2000. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de benodigde gegevens bij het eerste contact met de vreemdeling zullen worden verwerkt en vervolgens centraal worden opgeslagen om door alle ketenpartners te kunnen worden gebruikt.
Wetgeving
Zo’n eerste contact kan plaatsvinden in het kader van de grensbewaking, het toezicht of een procedure omtrent het verkrijgen van een visum, een mvv of een verblijfsvergunning. De bevoegdheid tot het verwerken van biometrische kenmerken, zoals opgenomen in de wet, is van toepassing op vreemdelingen. De bevoegdheid is niet van toepassing op Unieburgers, familieleden van Unieburgers en onderdanen van de EER en Zwitserland. De biometrische gegevens die worden gebruikt als identificatiemiddelen zijn een gezichtsopname en tien vingerafdrukken. De kenmerken zullen centraal worden opgeslagen, in beginsel in de Basisvoorziening Vreemdelingen. De gegevens van vreemdelingen die in de BVV worden opgeslagen betreffen persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De verwerking van de gegevens is volgens de regering in overeenstemming met de Wbp. Aan het vereiste van doelbinding wordt voldaan door de verkregen gegevens in beginsel alleen binnen de vreemdelingenketen en ten behoeve van de uitvoering van het vreemdelingenbeleid te gebruiken. Het gebruik van de gezichtsopname en tien vingerafdrukken is noodzakelijk om het gewenste doel te bereiken, te weten een meer betrouwbare identiteitsvaststelling met het oog op de uitvoering van het vreemdelingenbeleid waardoor identiteitsfraude kan worden tegengegaan. Gegevens worden maximaal 10 jaar bewaard nadat de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf is afgewezen, of, in geval van rechtmatig verblijf, de betrokken vreemdeling wiens rechtmatig verblijf is geëindigd, Nederland aantoonbaar heeft verlaten. Voorts is geregeld dat gezichtsopnames en vingerafdrukken uitsluitend beschikbaar kunnen worden gesteld met het oog op het verstrekken van een reisdocument door een diplomatieke vertegenwoordiging ten behoeve van terugkeer, de identificatie van slachtoffers bij rampen en ongevallen, de opsporing en vervolging van strafbare feiten, toepassing van artikel 55c WvSv en uitvoering van de Wiv 2002. Vingerafdrukken afkomstig uit de BVV mogen alleen ten behoeve van de
opsporing en vervolging van strafbare feiten worden verstrekt (conform artikel 107, vijfde lid, onder c van de Vreemdelingenwet 2000), nadat de rechter-commissaris daartoe toestemming heeft verleend. Bij de in de wet neergelegde maatregelen zijn twee grondrechten in het geding. De Afdeling advisering van de Raad van State was van mening dat de toelichting zoals die aan de Afdeling was voorgelegd, onvoldoende motiveerde dat het wetsvoorstel de toets aan artikel 8 EVRM kon doorstaan. De Afdeling advisering adviseerde daarom in de toelichting te voorzien in een overtuigende toets aan de grondrechtenbepalingen. In de eerste plaats is het recht op onaantastbaarheid van het lichaam aan de orde waar het gaat om het afnemen van gezichtsopnames en vingerafdrukken. In de tweede plaats is, voor zover het gaat om het afnemen van gezichtsopnames en vingerafdrukken, het verwerken en bewaren ervan, en het tonen van het verblijfsdocument, het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, inclusief het recht op bescherming van persoonsgegevens, in het geding. De regering heeft daarop een uitgebreide motivering in de toelichting neergelegd van haar oordeel dat het wetsvoorstel de toets aan deze bepalingen kon doorstaan. Vanwege de ernstige inbreuk op de privacy die de wet oplevert, is bij amendement wel een horizonbepaling aan de wet toegevoegd. Dat regelt dat de bevoegdheden van de minister ten aanzien van de biometrische kenmerken na zeven jaar komen te vervallen. Indien uit de evaluatie na vijf jaar blijkt dat een voortzetting van deze wetgeving toch gewenst is, dan heeft de minister nog twee jaar om met een nieuw wetsvoorstel het wetgevingstraject af te ronden om zo de voortzetting te garanderen. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 11-12-2013, Stb. 2014, 2 (Kamerstukken 33 192)
Nieuwe wetsvoorstellen Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 186 - Wetsvoorstel (13-01-2014) houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015) – Dit wetsvoorstel bevat een regeling op basis waarvan de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de maatschappelijke ondersteuning van hun inwoners. De regering geeft met dit wetsvoorstel, dat de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vervangt, uitwerking aan de maatregelen die in het regeerakkoord zijn opgenomen die betrekking hebben op de decentralisatie van verantwoordelijkheid voor langdurige ondersteuning naar gemeenten. De gemeente wordt op basis van dit wetsvoorstel verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van mensen op een breed terrein. Het wetsvoorstel bevat een opdracht aan het college zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning en in dat verband een goede toegankelijkheid te bevorderen van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking. Hiermee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Tevens moet het college de zelfredzaamheid en participatie bevorderen van mensen met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem, opdat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. De ondersteuning door gemeenten dient zo mogelijk ook gericht te zijn op de ontwikkeling van mensen in hun zelfredzaamheid en participatie en te bevorderen dat mensen na verloop van tijd minder op ondersteuning aangewezen zijn. Daar waar dit passend is, zullen gemeenten ter invulling van hun wettelijke opdracht tot maatschappelijke ondersteuning ook beschermd wonen en opvang bieden. De afbakening van de verantwoordelijkheden en taken van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
233
Wetgeving
gemeenten vindt niet alleen plaats in de opdracht voor gemeenten en de uitwerking daarvan, maar ook in de beschrijving van de groepen van personen die een beroep kunnen doen op het voorstel van Wet langdurige zorg (Wlz), de Jeugdwet en de (nieuwe) aanspraak thuisverpleging in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Uitgangspunt van dit wetsvoorstel is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de maatschappelijke ondersteuning van hun ingezetene tot aan het moment dat deze een indicatie heeft voor zorg op grond van de Wlz. Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nrs. 1-4
187
Vervolgstukken
recht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie. Kamerstukken I 2013/14, 33 162, H
Huis voor klokkenluiders Tekst van het gewijzigd initiatief voorstel van wet (17-12-2013) houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders.
Elektronische patiëntgegevens Nota van verbetering (10-01-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet (cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens). Kamerstukken II 2013/14, 33 509, nr. 9
Veredelingsvrijstelling
Nadere memorie van antwoord (1501-2014) bij het initiatiefwetsvoorstel houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum.
Eindverslag (14-01-2014) over het voorstel van rijkswet tot wijziging van artikel 53b van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling.
Wet werken naar vermogen Brieven van de Staatssecretaris van SZW (10-01-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen. – Brief over de geconsolideerde versie Invoeringswet Participatiewet en brief met een toelichting op de relatie tussen Participatiewet en de Wet maatschappelijke ondersteuning. Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nrs. 109-110
Einde export kinderbijslag Verslag van een schriftelijk overleg (07-01-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangs-
234
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
Memorie van antwoord (10-01-2014) bij het wetsvoorstel met Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Kamerstukken I 2013/14, 33 684, D
Kamerstukken I 2013/14, 33 258, A
Correctief referendum
Kamerstukken I 2013/14, 30 174, G
Jeugdwet
Kamerstukken I 2013/14, 33 365 (R 1987), B
BSN in Jeugdzorg Memorie van antwoord (10-01-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg en andere wetten in verband met de verplichting tot het gebruik van het burgerservicenummer in de jeugdzorg. Kamerstukken I 2013/14, 33 674, B
EU- executieverordening en Verdrag van Lugano Eindverslag (14-01-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet van 2 juli 2003 tot uitvoering van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Pb EG L12) in verband met de herschikking van die Verordening ingevolge Verordening (EU) nr. 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Pb EU L351). Kamerstukken I 2013/14, 33 676, B
Institutionele wijzigingen decentraal bestuur Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (19-12-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele bepalingen) Kamerstukken II 2013/14, 33 691, nrs. 8 en 9
Dierproeven Nota van verbetering (09-01-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven in verband met implementatie van richtlijn 2010/63/EU. Kamerstukken I 2013/14, 33 692, B
Aanpassingswet Wnt Tweede nota van wijziging (08-012014) bij het wetsvoorstel tot aanpassing van de reikwijdte en enige technische wijzigingen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector. Kamerstukken II 2013/14, 33 715, nr. 7
Uitbreiding maatregelen grootstedelijke problematiek Verslag (08-01-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek en de Huisvestingswet naar aanleiding van de evaluatie van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek. Kamerstukken II 2013/14, 33 797, nr. 5
Handhaving Woningwet Verslag (08-01-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Woningwet in verband met het versterken van het handhavingsinstrumentarium. Kamerstukken II 2013/14, 33 798, nr. 5
Wetgeving
188
Nota’s, rapporten & verslagen Rijksbrede aanpak fraude Brief van de Minister van VenJ (2012-2013) waarin het actieplan met aanvullende maatregelen ter versterking van de aanpak van fraude met publieke middelen wordt gepresenteerd. – Het kabinet presenteert een pakket maatregelen, waarbij het naar eigen zeggen oog heeft voor een goede balans tussen gerechtvaardigd vertrouwen, goede dienstverlening en fraudebestrijding. Daarbij is de inzet niet alleen om fraudeurs aan te pakken, maar ook om zo veel mogelijk te voorkomen dat goedwillenden lijden onder de kwaadwillenden. Het beginsel van proportionaliteit in de reactie van de overheid op fraude of misbruik is hierbij cruciaal. Met fraude wordt bedoeld het opzettelijk opgeven van een onjuiste voorstelling van zaken, om hieruit wederrechtelijk voordeel te verkrijgen. In de context van deze brief omvat de rijksbrede fraudeaanpak ook het bredere begrip misbruik en het oneigenlijk gebruik van regelingen. Van dit laatste is sprake als er niet tegen de letter, maar wel tegen de geest van bepaalde wet- of regelgeving wordt gehandeld. Daarnaast kan er sprake zijn van vergissingen. Het is zaak deze gevallen te detecteren en er op gepaste wijze op te reageren. De focus van de aanpak ligt op fraude met publieke middelen. Tegelijkertijd versterkt een groot aantal van de maatregelen tegen deze categorie van fraude ook de aanpak van fraude tegen burgers en bedrijfsleven. De recente ervaringen met fraude met diverse regelingen op het gebied van individuele inkomensoverdrachten en subsidies, gecombineerd met het inzicht dat een sluitende aanpak ervan alleen in gezamenlijkheid kan worden gerealiseerd, heeft geleid tot de ontwikkeling van een rijksbrede anti-fraudestrategie. Door middel van risico-analyses is in de afgelopen periode op de belangrijkste beleidsdomeinen van de Rijksoverheid in
beeld gebracht welke aanvullende maatregelen nodig zijn. De bijlage bij deze brief bevat een overzicht van de belangrijkste maatregelen die recent binnen de specifieke beleidsdomeinen zijn getroffen of binnenkort in gang worden gezet. Het overzicht beperkt zich tot de hoofdlijnen, omdat het een groot aantal maatregelen betreft. In aanvulling hierop treft het kabinet een pakket met domeinoverstijgende maatregelen. Het gaat hierbij om maatregelen die verschillende overheidsdiensten gezamenlijk moeten nemen, omdat er sprake is van wederzijdse afhankelijkheid. De vier hoofdlijnen van deze aanpak worden in de brief nader toegelicht: 1. Fraudebestendige regelgeving 2. Goed functionerende basisregistraties en verbeterde informatiepositie 3. De bestrijding van faciliterende fraudefenomenen 4. Een gerichte aanpak van fraudeurs. Kamerstukken II 2013/14, 17 050, nr. 450
Europese besluitvormingsprocessen Brief van de Staatssecretaris van EZ (09-01-2014) over hoe Europese besluitvormingsprocessen verlopen, zowel ambtelijk als politiek. – Ingegaan wordt op de procedures tot vaststelling van Europese regelgeving en niet op de procedures voor vaststelling van de Europese begroting en ratificatie van verdragen. Alle stappen in het regelgevingsproces worden in deze brief beschreven. Samenvattend kan worden gesteld dat het Europese besluitvormingsproces uit verschillende fases bestaat, van de voorbereidende fase, via de gewone wetgevingsprocedure, tot de vaststelling van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen en vervolgens de implementatie in de lidstaten. De Kamer wordt in de verschillende fases geïnformeerd en betrokken bij de voorbereiding van het Nederlandse standpunt dat wordt uitgedragen in Brussel. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1764
Schadevergoeding nabestaanden Sulawesi Brief van de Minister van BuZa (0601-2014) inzake de afhandeling van de uitbetaling van schadevergoeding voor nabestaanden in Sulawesi. – In de Staatscourant van 10 septem-
ber 2013, nr. 25383, zijn de contouren gepubliceerd van een civielrechtelijke afwikkeling ter vergoeding van schade aan weduwen van slachtoffers van standrechtelijke executies in het voormalige Nederlands-Indië van vergelijkbare ernst en aard zoals plaatsgevonden in Rawagedeh en Zuid-Sulawesi. Daarbij is het kantoor van de Landsadvocaat aangewezen als postadres waar de claims moeten worden ingediend. Sindsdien zijn er door de Landsadvocaat 18 claims ontvangen. Eén van die claims is niet door of namens een weduwe ingediend en komt daardoor binnen het raam van genoemde contouren niet voor verdere behandeling in aanmerking. De andere claims zijn momenteel voorwerp van onderzoek. Zo is de noodzaak onderkend nadere vragen te formuleren met betrekking tot de feitencomplexen die aan de claims ten grondslag werden gelegd. Uitgangspunt van de civielrechtelijke afwikkeling is namelijk dat de indieners van de claims de feitencomplexen aannemelijk maken. Daarnaast worden de stukken die bij de claims werden overgelegd geverifieerd. Wordt een en ander positief beoordeeld, dan zal dit conform de opzet van de regeling leiden tot het afsluiten van een vaststellingsovereenkomst met de betreffende weduwen. Kamerstukken II 2013/14, 26 049, nr. 77
Betrokkenheid bij landroof Brief van de Minister voor BHenO (18-12-2013) over de mogelijke betrokkenheid van Nederlandse financiële instellingen bij landroof in Brazilië. – De minister wil landroof tegengaan en land(gebruik)rechten helpen verbeteren. In deze brief zet zij uiteen hoe zij de inzet concretiseert rond een aantal zaken in Brazilië die Oxfam begin oktober 2013 openbaarde in haar rapporten ‘Sugar Rush; land rights and the supply chains of the biggest food and beverage companies’ en ‘Dutch financing of food companies’. De door de Nederlandse regering ondernomen stappen in Nederland en Brazilië, mede naar aanleiding van de Oxfam publicaties, hebben tot op heden geleid tot de volgende resultaten: ž9äàäėÿÐąàěäîąÐąÜôéÿäôąěġäÿÿôąðäą zijn bereid om zich verder in te zet-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
235
Wetgeving
ten voor het bevorderen van betere land(gebruiks)rechten. Dat doen ze onder meer door zo transparant mogelijk te zijn inzake de gehanteerde selectiecriteria voor financiële transacties en door zich zo goed mogelijk in te zetten in verbeteringstrajecten daar waar klanten niet volgens de afgesproken normen opereren. žä9äàäėÿÐąàěäėäðäėôąðóääíġàä Braziliaanse regering geïnformeerd àÐġäėôą9äàäėÿÐąàĔĊÿôġôäýäÛäÿÐąðstelling is voor niet opgeloste Braziliaanse landkwesties, zeker als äėƀôąƁàôėäÜġäÿôąýěijôüąĄäġ9äàäėlandse financiële instellingen. De Braziliaanse regering heeft zich daarop bereid getoond om in het kader van goede bilaterale (handels) relaties verder inzicht te helpen verschaffen. žėÐijôÿôÐÐąěäĄÐÐġěÜóÐĔĔäÿôüýäĊėðÐnisaties krijgen het in samenwerking ĄäġôąġäėąÐġôĊąÐÿäƀĊŪÐŪàä9äàäėlandse ambassade) voor elkaar om bedrijven te laten inzien dat ze meer verantwoordelijk moeten ondernemen. Dit is een belangrijke stap in het tegengaan van landroof en het bevorderen van inclusieve economische ontwikkeling. Kamerstukken II 2013/14, 26 234, nr. 152
Identiteitsfraude Brief van de Minister voor BZK (2012-2013) met een integrale visie op de aanpak van identiteitsfraude. – Deze visie hangt samen met de Rijksbrede aanpak van fraude, waarover door de Minister van VenJ wordt geïnformeerd (zie het eerste item in de rubriek (Kamerstukken II 2013/14, 17 050, nr. 450). Het kabinet biedt deze visie op de aanpak van identiteitsfraude samen aan met de eerste monitor ‘Identiteit in Cijfers’ die als bijlage is bijgevoegd. Doel is om die monitor jaarlijks op te stellen, om een altijd actueel en met de jaren steeds scherper inzicht te hebben in ontwikkelingen op het gebied van identiteit en identiteitsfraude. Het kabinet heeft een toekomst voor ogen waarin alerte en goed geïnformeerde burgers en organisaties zich uitstekend weten te weren tegen pogingen tot identiteitsfraude. Identiteitsfraudeurs stuiten op een hecht web van actuele kennis en slimme technologische toepassingen. En áls ergens een identiteitsfraudeur toe-
236
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
slaat, dan wordt dit vroeg ontdekt en met vereende krachten vlot verholpen. Voorkomen en herstellen van identiteitsfraude vraagt om een integrale, informatie gestuurde aanpak waarin partners in publieke en private sector de krachten samenballen. Grote organisaties en zware ketens zijn kwetsbaar tegenover de kleine, creatieve, wendbare dadergroepen die hen bestoken en makkelijk van aanvalsstrategie kunnen veranderen. Het antwoord op identiteitsfraude komt van moderne netwerken die snel reageren en slim anticiperen op identiteitsfraude. Preventie staat voorop. Dat vraagt vooral om hogere barrières tegen de snel toenemende identiteitsfraude in de digitale wereld. Het beoogde eID-stelsel moet hier een verbetering leveren. Ook zijn betrouwbare ijkpunten van de identiteitsinfrastructuur nodig: zorgvuldige controles op cruciale momenten, in face-to-face contacten tussen overheid en burgers. Daarnaast moet met het oog op preventie én detectie de kennis over daders en hun methoden beter worden gedeeld. Burgers, overheid en bedrijfsleven staan het sterkst wanneer zij samen optrekken tegen identiteitsfraude. In de eerste plaats gaat het om het beter en breder benutten van kennis, technieken en methoden. In de tweede plaats gaat het om het beter op elkaar afstemmen van nieuwe maatregelen die door diverse partijen in publieke en private sector getroffen worden. In de derde plaats gaat het om het afspreken van een gezamenlijke richting voor ontwikkelingen op de lange termijn. Het kabinet onderscheidt daarbij vijf samenhangende beleidslijnen welke afzonderlijk worden besproken: 1. Gezonde weerstand (de weerstand tegen identiteitsfraude moet op termijn zo goed mogelijk ‘hard’ georganiseerd zijn). 2. Betrouwbare controles (face-to-face contacten tussen burgers en overheid waarbij professionals met geavanceerde apparatuur een identiteit met de grootst mogelijke zekerheid vaststellen). 3. Vroege diagnose (om snelle behandeling mogelijk te maken en om verspreiding te voorkomen). 4. Adequate behandeling (onder het motto: slachtoffer centraal). 5. Effectieve repressie (een verbinding tussen het strafrecht en andere vormen van
handhaving, toezicht en nalevingsbevordering). De visie die in deze brief is voorgelegd, zal worden uitgewerkt in een uitvoeringsagenda Aanpak Identiteitsfraude. Voor de zomer van 2014 zal het kabinet een voorstel voor deze uitvoeringsagenda sturen. Kamerstukken II 2013/14, 26 643, nr. 301
Conservatoir bewijsbeslag in niet-IE zaken Brief van de Minister van VenJ (2012-2013) met een reactie op een arrest van de Hoge Raad van 13 september 2013. – In dit arrest oordeelt de Hoge Raad dat een conservatoir bewijsbeslag ook mogelijk is in zaken die niet gaan over intellectuele eigendomsrechten (niet IE-zaken). De vaste commissie voor VenJ constateert dat de wet hiervoor geen expliciete grondslag biedt en heeft gevraagd of het arrest consequenties heeft voor te creëren wet- en regelgeving op dit gebied. Aanleiding voor het genoemde arrest waren prejudiciële vragen die aan de Hoge Raad waren voorgelegd door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De casus naar aanleiding waarvan de prejudiciële vragen werden gesteld, betrof een zaak waarin eiseres gedaagden aansprakelijk stelde voor het mislukken van een fusieproces. Eiseres had geïnvesteerd in een onderneming die bij de fusie was betrokken. Deze onderneming was na het mislukken van de fusie failliet gegaan. Eiseres stelde dat gedaagden vertrouwelijke of onjuiste informatie hadden verstrekt aan een overnamekandidaat, als gevolg waarvan de fusie niet was doorgegaan. Een van de gedaagden verklaarde over 16.000 e-mails te beschikken waarmee deze zou kunnen aantonen dat de lezing van eiseres niet op waarheid berustte, maar weigerde de e-mails aan eiseres af te staan. Eiseres verzocht de voorzieningenrechter daarop verlof om ten laste van beide gedaagden bewijsbeslag te leggen op de genoemde 16.000 e-mails. De voorzieningenrechter besloot eiseres voorlopig verlof te verlenen tot het leggen van bewijsbeslag op de in het verzoekschrift omschreven gegevensdragers en bescheiden die zich bevonden in de woningen van gedaagden, wat op 6 november 2012 ook is gebeurd. Voorts besloot de voorzieningenrech-
Wetgeving
ter, met aanhouding van iedere verdere beslissing – waaronder in het bijzonder de beslissing om het verlof definitief te verlenen – om enkele prejudiciële vragen voor te leggen aan de Hoge Raad. In het arrest oordeelt de Hoge Raad dat het leggen van conservatoir bewijsbeslag, zoals dat voor IE-zaken is geregeld in de artikelen 1019b lid 1 jo. 1019c lid 1 Rv, ook mogelijk is in niet IE-zaken. Hoewel de wet hiervoor geen uitdrukkelijke grondslag biedt, meent de Hoge Raad dat aangenomen moet worden dat de artikelen 730 en 843a Rv voldoende grondslag bieden voor het leggen van een zodanig beslag in niet IE-zaken en dat de artikelen 1019a leden 1 en 3, 1019b leden 3 en 4 en 1019c Rv, voor zover nodig, van overeenkomstige toepassing zijn (r.o. 3.6.1). Door het stellen van de prejudiciële vragen en vervolgens de beantwoording daarvan hebben zowel de voorzieningenrechter als de Hoge Raad bijgedragen aan de beantwoording van een vraag die de rechtspraktijk reeds geruime tijd heeft bezig gehouden, namelijk de vraag op een bewijsbeslag ook mogelijk is in niet IE-zaken. De Hoge Raad heeft daarnaast richtlijnen geformuleerd over de wijze waarop het bewijsbeslag uitgevoerd moet worden, alsmede welke voorschriften en waarborgen daarbij in acht moeten worden genomen. De rechtspraktijk heeft aangegeven dit graag verankerd te zien in een wettelijke regeling. De minister heeft begrip voor de wens, maar constateert ook dat met het eenvoudigweg codificeren en hier en daar aanvullen van het arrest van de Hoge Raad de rechtspraktijk niet voldoende geholpen zal zijn. Dit houdt verband met het feit dat het bewijsbeslag niet op zichzelf staat, maar onlosmakelijk verbonden is met het bewijsrecht dat – kort gezegd – bepaalt op welke wijze in gerechtelijke procedures bewijs kan worden geleverd, wat in dat kader van partijen verwacht mag worden en hoe het bewijs gewaardeerd moet worden. Een nieuwe wettelijke regeling voor een algemeen conservatoir bewijsbeslag dient bezien te worden in deze brede context. Wat het lastig maakt, is dat het bewijsrecht op dit moment volop in beweging is. Naast het in de brief aangehaalde nationale wetgevingstraject betreffende wets-
voorstel 33 079 zijn er verschillende ontwikkelingen op Europees niveau die van invloed zijn op het bewijsrecht of in het bijzonder de exhibitieplicht, die daarvan onderdeel uitmaakt. Met zijn arrest heeft de Hoge Raad de rechtspraktijk een duidelijk kader geboden waarmee zij voorlopig voort kan. Dit stelt de minister in de gelegenheid om alvorens over te gaan tot het opstellen van een wettelijke regeling voor een algemeen conservatoir bewijsbeslag, nader overleg te voeren met de rechtspraktijk over hoe die regeling het beste vormgegeven kan worden. Voorts is van belang dat geanticipeerd kan worden op de Europese ontwikkelingen op het terrein van het bewijsrecht. De verwachting is dat het komend jaar meer duidelijkheid zal brengen. Kamerstukken II 2013/14, 29 279, nr. 184
Wilsbekwaamheid erflater Brief van de Staatssecretaris van VenJ (20-12-2013) over de wijze waarop in de notariële beroepsuitoefening aandacht wordt besteed aan de wilsbekwaamheid van de erflater. – Hierover is met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie gesproken alsmede over de wijze waarop de voorlichtende taak van de notaris wordt uitgeoefend indien een onroerend goed tot de nalatenschap behoort en er schulden in het geding zijn. Beide thema’s – wilsbekwaamheid en voorlichting bij nalatenschappen – zijn inmiddels ook uitgebreid aan de orde gekomen tijdens het jaarlijkse wetenschappelijk congres van de KNB op 4 oktober 2013 in Amsterdam, dat dit jaar in het teken stond van de Financiële bescherming van ouderen. Als er enige aanleiding bestaat om te twijfelen aan de handelingsbekwaamheid van de cliënt, dan moet de notaris bij een dergelijk vermoeden de geestelijke gesteldheid van zijn cliënt nader onderzoeken. De KNB heeft daarvoor in 2006 een stappenplan ontwikkeld: het KNB-Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid. Dit Stappenplan biedt een praktijkgericht toetsingskader aan notarissen die zich in voorkomende gevallen een oordeel moeten vormen over de wilsbekwaamheid van een cliënt ten behoeve van notariële dienstverlening. Aan de hand van een reeks indicatoren
kan de notaris aldus vaststellen of er bijvoorbeeld sprake is van beïnvloeding door derden. Algemene indicatoren zijn dat de cliënt op hoge leeftijd is, of indien de administratie niet in eigen beheer is, of indien de cliënt verblijft in een zorginstelling of onder beschermingsbewind staat. Maar ook als er een medische indicatie is, zoals de ziekte van Alzheimer of depressiviteit. Voor testamenten zijn er specifieke indicatoren. Bijvoorbeeld als een persoon frequenter dan voor hem gebruikelijk een aanpassingsverzoek doet met betrekking tot zijn of haar uiterste wil. Ook kan een indicator zijn dat de inhoud van het testament ongebruikelijk is of ingrijpend afwijkt van de inhoud van een eerder testament. De KNB onderschrijft tevens het belang van de voorlichtende rol van de notaris, juist ook bij een nalatenschap waarvan een onroerend goed met een zogenaamde onderwaarde onderdeel uitmaakt. Erfgenamen die zich tot een notaris wenden worden op de risico’s van een erfenis gewezen, zodat zij beseffen wat de rechtsgevolgen zijn van de keuzes die zij maken kunnen. Kamerstukken II 2013/14, 29 389, nr. 62
Politiegegevens en privacy Brief van de Minister van VenJ (1301-2014) waarbij hij het onderzoek naar de doeltreffendheid en de effecten van de Wet politiegegevens (Wpg) aanbiedt. – De onderzoekers hebben hun bevindingen neergelegd in het rapport Glazen Privacy; Knelpuntenonderzoek Wet Politiegegevens (Wpg). het onderzoek is als bijlage bij de brief gevoegd en ook te vinden op www.wodc.nl. Op 1 januari 2008 is de Wet politiegegevens (Wpg) in werking getreden ter vervanging van de Wet politieregisters (Wpolr). De Wpg regelt de wijze waarop politie, Koninklijke marechaussee (Kmar) en Bijzondere opsporingsdiensten (BOD-en) moeten omgaan met politiegegevens, dat wil zeggen persoonsgegevens die worden verwerkt bij de uitvoering van politietaken. Ten opzichte van de Wpolr betekent de Wpg een verruiming van de verwerkingsmogelijkheden van politiegegevens, maar tevens een aanscherping van de waarborgen voor de bescherming van de privacy. De implementa-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
237
Wetgeving
tie en naleving van de Wpg kan worden omschreven als een ‘worstelende praktijk’. Het is opmerkelijk dat de verschillende betrokken partijen de achterliggende doelstellingen en hoofdlijnen van de wet breed onderschrijven, maar de invulling en toepassing vastloopt in de operationalisering en implementatie. Deels is dat terug te voeren op het in gebreke blijven van de betrokken organisaties, deels op de inhoud van de Wpg. Alhoewel er geen signalen zijn van structurele en systematische schendingen van de informationele privacy en ten gevolge daarvan inbreuken in de persoonlijke levenssfeer, zijn er wel patronen van incidenten en is de politie nog onvoldoende ‘in control’ als het gaat om politiegegevens. Daar staat tegenover dat de inrichtingseisen die de Wpg stelt aan de betrokken organisaties, deels op gespannen voet staan met een doelmatige en effectieve bedrijfsvoering en uitvoering van (bepaalde) politietaken. De beleidstheorie van de Wpg is met andere woorden ook niet helemaal in balans als het gaat om het realiseren van de doelstellingen. De inhoudelijke reactie op dit rapport zal op korte termijn separaat gestuurd worden. Dit houdt verband met een aanpalend traject: de evaluatie van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), die anderhalve maand later dan de evaluatie van de Wpg werd afgerond. Gezien de raakvlakken tussen de Wpg en de Wjsg is het wenselijk om beide evaluaties in hun onderlinge samenhang te bezien en de Kamers daarover in één geïntegreerde beleidsreactie te informeren. Het streven is om deze beleidsreactie eind februari 2014 toe te sturen, gelijktijdig met het evaluatierapport over de Wjsg. Kamerstukken I 2013/14, 30 327, H
MOOC’s Brief van de Minister van OCW (0801-2014) met een overzicht van de recente ontwikkelingen in het open en online hoger onderwijs, en de noodzakelijke stappen om het geschetste toekomstperspectief te helpen realiseren. – In deze brief informeert de minister de Kamer nader over de recente ontwikkelingen in het online aanbieden van hoger onderwijs, zoals Mas-
238
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
sive Open Online Courses (MOOC’s), die wereldwijd veel aandacht hebben getrokken van de media, politiek en overheden. De MOOC’s worden in de brief besproken in het kader van: žàäôąƢƠƠƢàĊĊėàäW9O>ÛäàÐÜóġäġäėĄŬ>ĔäąàĤÜÐġôĊąÐÿKäěĊĤėÜäěŭ ƀ>KƁäąàäĊąÐíóÐąýäÿôüýäƀąĊąźĔėĊfit) organisatie OpenCourseWare Consortium, geïnitieerd door het MIT (Massachusetts Institute of Technology), waarin meer dan 250 universiteiten zich verenigd hebben om open onderwijs wereldwijd te bevorderen; žĭäėěÜóôÿÿäąàäĭĊėĄäąĭÐąĊĔäąóäôà bij de ‘open universiteiten’ in het algemeen; žàäĊĔäąäąĊąÿôąäĊąġĮôýýäÿôąðôą aanvulling op het huidige hoger onderwijsaanbod; žĊĔäąäąĊąÿôąäóĊðäėĊąàäėĮôüěÐÿě katalysator van kwaliteit in verscheidenheid; žĊąġĮôýýäÿôąðäąÛäąĤġġôąðĭÐąàôðôtalisering en open en online onderĮôüěÐÐąÛĊàÛôü9äàäėÿÐąàěäĊąàäėwijsinstellingen en de universitaire medische centra; žġäijäġġäąěġÐĔĔäąĊĔĮäðąÐÐėóäġ geschetste toekomstperspectief (de strategische agenda 2015); žàĊĊėĭäėġÐÿôąðąÐÐėàäĊąàäėĮôüěpraktijk: bijscholing van docenten; žěÐĄäąĮäėýôąðĄäġàä`O9Wŧàä`äėäąôðôąð&ĊðäěÜóĊÿäąäąOWK"Ûôüóäġ initiatief tot de organisatie van een brede hogeronderwijsconferentie tijàäąěàäôąġäėąÐġôĊąÐÿä>ĔäąàĤÜÐġôon Week in maart 2014, over de betekenis van open en online leren en doceren voor de kwaliteit, verscheidenheid en internationalisering van het onderwijs. Kamerstukken II 2013/14, 31 288, nr. 362
Governance in de zorg ėôäíĭÐąàä8ôąôěġäėäąOġÐÐġěěäÜėäġÐėôěĭÐą`aOƀƢƠźơƢźƢƠơƣƁĊĭäėàä voor- en nadelen van bestuurlijke ondertoezichtstelling in de zorgsector en de (on)mogelijkheden om bestuurders aan te spreken bij onterechte betalingen. – Op verzoek van de bewindslieden óääíġàäÿÐąàěÐàĭĊÜÐÐġŧHäÿěŧKôüÜýäą äąėĊĊðÿääĭäė"ĊėġĤôüąÐàĭĊÜÐġäąŧ nader onderzoek verricht naar de voor- en nadelen van het instrument van bestuurlijke ondertoezichtstelling voor de zorg. Het daaruit voortvloeiende rapport ‘Bestuurlijke ondertoezichtstelling van zorginstel-
lingen’ is als bijlage bij deze brief gevoegd. In haar onderzoek heeft de landsadvocaat in kaart gebracht in hoeverre het bestaande instrumentarium toereikend is. Daarnaast is onderzocht in hoeverre de introductie van bestuurlijke ondertoezichtstelling in eventuele tekortkomingen in het instrumentarium kan voorzien, met inachtneming van de beperkingen en randvoorwaarden die voortvloeien uit het nationale en ĤėĊĔääěėäÜóġŪ&ôäėÛôüôěġäĭäąěääą vergelijking gemaakt met formele en informele interventiebevoegdheden die de overheid in andere sectoren heeft. De onderzoekers constateren dat de IGZ op dit moment al over voldoende bevoegdheden en handhavinginstrumenten beschikt om effectief op te kunnen treden bij problemen op bestuurlijk niveau bij zorginstellingen in die gevallen waarbij deze een negatieve invloed heeft op de kwaliteit of veiligheid van zorg. Zo heeft de IGZ in zowel de curatieve als langdurige zorg al met succes op bestuurlijk niveau druk uitgeoefend door middel van het instellen van ĭäėěÜóäėĔġġĊäijôÜóġƀ`TƁŪ`äėàäėýÐą de IGZ een bevel geven, een last onder dwangsom en/of last onder bestuursdwang opleggen, en kan de Minister – op advies van de IGZ – een aanwijzing geven of in het uiterste geval de toelating van een zorginěġäÿÿôąðôąġėäýýäąŪ`ĊĊėĔėĊÛÿäĄäą op bestuurlijk niveau waarbij de kwaliteit of veiligheid niet direct in het geding is, is het instrumentarium ÛäĔäėýġäėŪėijôüąĄĊĄäąġääÿĭäėschillende wetsvoorstellen in behandeling of net aangenomen die aan de huidige interventieladder een aantal mogelijkheden toevoegen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het versterken van de klachten- en geschillenprocedures (Wetsvoorstel kwaliteit, klachten en geschillen zorg) voor patiënten en cliënten in de zorg, maar ook de opsplitsingbevoegdheid in de Wet continuïteit van zorg, fusietoets en opsplitsingbevoegdheid die per 1 januari 2014 in werking treedt. WôġóäġĊąàäėijĊäýÛÿôüýġàÐġóäġ bestaande instrumentarium robuust genoeg is voor de IGZ om op bestuurlijk niveau in te grijpen wanneer de kwaliteit en veiligheid bij een zorginstelling in het geding is. De bewindslieden zien derhalve geen noodzaak tot het ontwikkelen van aanvullende,
Wetgeving
nieuwe instrumenten. Voorts blijkt uit het onderzoek dat de bevoegdheid om aanwijzingen te geven in de zorg smaller wordt geïnterpreteerd dan in andere sectoren zoals onderwijs en huisvesting. Een en ander valt goed te verklaren, gelet op de directere relatie met overheidsmiddelen in de sectoren onderwijs en corporaties. de bewindslieden zijn wel van mening dat het bestaande instrumentarium aan bestuursrechtelijke instrumenten waar nodig ruimer ingezet kan worden. Het gaat hier dan om het instrumentenpalet voor bestuurlijke ondertoezichtstelling in ruime zin – gerelateerd aan de bestaande aanwijzingsbevoegdheid – dat de landsadvocaat in haar onderzoek heeft geïdentificeerd. Naast de mogelijkheden om in te grijpen wanneer de kwaliteit en veiligheid van zorg in het geding zijn, zijn er ook mogelijkheden tot het aansprakelijk stellen van bestuurders die verantwoordelijk zijn voor ongewenste gedragingen van een zorgaanbieder, bijvoorbeeld in geval van onterechte betalingen. Het BW biedt een aantal mogelijkheden hiertoe. Kamerstukken II 2013/14, 32 012, nr. 17
Visie op toegang tot recht Brief van de Minister en Staatssecretaris van VenJ (13-12-2013) waarin zij desgevraagd een visie formuleren die laat zien hoe de toegang tot rechter en rechtshulp kan en zal worden gegarandeerd. – Een stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand kan alleen functioneren wanneer dat stelsel de mogelijkheid biedt zaken te selecteren. Daarbij past het om rechtzoekenden te stimuleren om, alvorens zij de stap naar de advocaat en de rechter zetten, zelf eerst verschillende wegen te bewandelen om hun problemen op te lossen. Het is niet altijd noodzakelijk dat rechtshulpverleners een conflictsituatie uit handen van partijen nemen. Partijen kunnen zelf vaak een grote rol spelen bij het vinden van oplossingen, en willen dat vaak zelf. De eigen verantwoordelijkheid bij de oplossing van geschillen staat daarom centraal; de overheid dient zich zoveel mogelijk tot een faciliterende rol te beperken. Dit uitgangspunt past bij de maatschappelijke veranderingen waarbij de burger steeds zelfredzamer wordt en infor-
matie over oplossingsrichtingen steeds eenvoudiger is te vinden. Bovendien biedt het betere mogelijkheden om te komen tot de oplossing van het daadwerkelijke probleem – en dus te komen tot meer toekomstbestendige oplossingen. De focus voor nu en voor de toekomst ligt daarom bij het oplossen van het probleem vóór het moment waarop de toegang tot de rechter aan de orde is. Zo bezien is de toegang tot de rechter niet een beginpunt, maar een sluitstuk. Deze visie wordt toegelicht door in te gaan op de grondwettelijke en verdragsrechtelijke kaders (par. 2), de toegankelijkheid in een historische en Europese context (par. 3) en de toegang tot het recht in breder perspectief (par. 4). Paragraaf 5 sluit af met conclusies: 1. Het recht op toegang tot de rechter en het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand, zoals verankerd in de Grondwet en in internationale verdragen, zijn van groot belang in een democratische rechtstaat. Zij zijn echter niet absoluut. De wetgever kan daar beperkingen in aanbrengen, mits dat gebeurt met een legitiem doel, de beperkingen proportioneel zijn in het licht van dat doel en de toegang tot de rechter en het recht op rechtsbijstand niet in hun kern worden aangetast. 2. Vanuit Europees perspectief beschikt Nederland over een ruimhartig stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand en een gematigd stelsel van griffierechten, waarmee de toegang tot de rechter en het recht op rechtsbijstand. worden gewaarborgd. 3. Ieder heeft recht op toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Er zijn echter ook andere mogelijkheden om geschillen te beslechten. Die andere mogelijkheden stimuleren wij. 4. Gesubsidieerde rechtsbijstand en de rechtspraak kunnen alleen effectief functioneren wanneer er een voorportaal is dat zaken adequaat selecteert. Versterking van de selecterende functie van de rechtsbijstand is noodzakelijk om de toegang tot de rechtsbijstand ook in de toekomst zeker te stellen. Bestendiging van de bekostiging en kwaliteit van de rechtspraak waarborgt de toegang tot de rechter. 5. Effectieve toegang tot de rechter is
meer dan slechts betaalbare toegang tot de rechter. Doelmatigheid, kwaliteit en toegankelijkheid moeten in veranderende tijden in balans blijven. Na het herzien van de gerechtelijke kaart richten wij ons komende jaren op modernisering van het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand, het aanpassen van griffierechten en het digitaliseren en vereenvoudigen van het procesrecht. Kamerstukken I 2013/14, 33 750, P
Rijksvertegenwoordiger openbare lichamen Brief van de Minister van BZK (10-012014) waarbij hij de derde voortgangsrapportage van de Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aanbiedt. – De voortgangsrapportage is als bijlage bij de brief te vinden. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 IV, nr. 22
Treinkaping De Punt Brief van de Minister van VenJ (2012-2013) in antwoord op een verzoek om een reactie op het onderzoek naar de treinkaping bij De Punt. – Teneinde zo nauwkeurig en volledig mogelijk te reageren is nader archiefonderzoek nodig. Waar nodig worden deskundigen, zoals militairhistorici en juristen, geraadpleegd. Voorts is het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gevraagd de autopsierapporten te beoordelen. Bij de beantwoording van de vragen zal gebruik worden gemaakt van de uitkomsten van het archiefonderzoek. Vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid worden daarbij bovendien drie externe deskundigen (rechter, oud-militair en een wetenschapper) geraadpleegd. Gezien de complexiteit van het onderwerp en de omvang van het archief zal het onderzoek enige tijd in beslag nemen. Hoewel er begrip is voor de wens van spoedige beantwoording, mede gelet op de in de Molukse gemeenschap levende vragen over de beëindiging van de treinkaping, is het niet mogelijk snel een reactie te verzenden. De minister streeft ernaar het verzoek voor de zomer van 2014 te beantwoorden. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 VI, nr. 96
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
239
Nieuws
189
Civiele rechter behandelt minder zaken In 2012 behandelden Nederlandse civiele rechters bijna 1,1 miljoen nieuwe zaken. Dat waren er 75 duizend minder dan in het piekjaar 2010. In 2012 werden 1,08 miljoen nieuwe zaken ingediend: 549 duizend dagvaardingen en 534 duizend verzoekschriften.
T
ussen 2001 en 2010 is het aantal zaken voor de civiele rechter met ruim 75 procent gestegen tot 1,16 miljoen in 2010. Na dat jaar zette een daling in. Het aantal dagvaardingen en vonnissen is tussen 2010 en 2012 met 20 procent gedaald, na een verdubbeling tussen 2001 en 2010. Deze daling hangt onder meer samen met de eind 2010 ingevoerde verhoging van het griffierecht.
Meer verzoekschriften Tussen 2001 en 2010 zijn 60 procent meer verzoekschriften ingediend. Ook van 2010 op 2012 was er een stijging. Een verzoekschriftprocedure eindigt meestal met een beschikking. Bijna
negen op de tien beschikkingen hebben betrekking op familiezaken (zoals echtscheiding, voogdij en ondertoezichtstelling van minderjarigen). Ook faillissementen worden door middel van een beschikking geregeld.
Hoger beroep/cassatie De gerechtshoven behandelden in
2012 15.000 zaken. De civiele kamer van de Hoge Raad heeft in 2012 bijna 600 cassatiebesluiten genomen. Rechtspleging Civiel en Bestuur 2012 StatLine, Burgerlijke rechtszaken, soort procedure StatLine, Burgerlijke rechtszaken, verzoekschriften - www.cbs.nl
Nieuwe burgerlijke zaken bij rechtbanken (x1000) 1 400 1 200 1 000 800 600 400 200 0 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Bron: CBS
Dagvaardingen Verzoekschriften Totaal begonnen zaken
190
Registratie persoonsgegevens Op 6 januari 2014 is de Wet Basisregistratie Personen (BRP) in werking getreden. Deze nieuwe wet vervangt de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA).
T
egelijk met de inwerkingtreding van deze wet is ook een verbetering doorgevoerd in de inzagemogelijkheden van gebruik van persoonsgegevens binnen de overheid. Via mijnoverheid.nl kunnen mensen met hun DigiD inzage krijgen in welke overheidsorganen en anderen gebruik maken van hun
240
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
gegevens en op basis van welke wetgeving dat gebeurt. Mensen die zich schuldig maken aan onjuiste registratie in de Basisregistratie Personen of bewust toelaten dat iemand anders ten onrechte op zijn of haar adres is geregistreerd, kunnen van hun gemeente een bestuurlijke boete krijgen. Deze kan oplopen tot € 325. Ook werd het met de Wet BRP vanaf 6 januari 2014 mogelijk dat nietingezetenen onder bepaalde voorwaarden een verzoek kunnen doen tot inschrijving bij een zogenaamde
inschrijfvoorziening gevestigd in 18 gemeenten in Nederland. Binnen een dag hadden zich al ongeveer 300 mensen ingeschreven in de Registratie niet-ingezetenen (Rni). Niet-ingezetenen zijn mensen die niet in Nederland wonen maar wel een relatie met de Nederlandse overheid hebben zoals grensarbeiders, buitenlandse studenten en ‘pensionado’s’. De achttien gemeenten met inschrijfvoorzieningen voor niet-ingezetenen zijn te vinden op: http://www.bprbzk. nl/BRP/RNI.
Nieuws
191
Betalen voor veroordeling en detentie Een deel van de kosten die de overheid maakt voor de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten en voor het verblijf in een justitiële inrichting wil Justitie op de daders verhalen. Dit staat in twee wetsvoorstellen die op 13 januari 2014 voor advies naar verschillende instanties zijn gestuurd, zoals de Raad voor de rechtspraak en het openbaar ministerie. Ook moeten daders een bijdrage gaan leveren in de kosten van de zorg aan slachtoffers van strafbare feiten.
D
e bewindslieden van VenJ vinden het niet vanzelfsprekend dat kosten voor strafvorderlijk optreden, slachtofferzorg en tenuitvoerlegging van straffen in hoofdzaak door de samenleving worden gedragen. Veroordeelden hebben optreden van de overheid uitgelokt en worden daarvoor verantwoordelijk gehouden. Vanwege de hoge kosten, wordt de dader geacht bij te dragen. Daarmee sluit Nederland volgens de toelichting aan bij de Europese landen die een soortgelijke regeling al kennen. De bijdragen zouden leiden tot een netto opbrengst van € 65 miljoen per jaar.
ces wordt gevoerd, betaalt hij één bedrag. Een betalingsregeling of (tijdelijk) uitstel van betaling is mogelijk om te voorkomen dat de bijdrageverplichting de resocialisatie van de veroordeelde in de weg staat of andere (sociale) problemen veroorzaakt.
€ 16 per dag voor verblijf in een inrichting In het tweede wetsvoorstel staat dat gedetineerden, tbs-gestelden en ouders van veroordeelde jeugdigen een eigen bijdrage betalen voor verblijf in een inrichting. Er zal een bijdrage gelden van € 16 per dag, met een maximum van 2 jaar. Zodra de straf ten uitvoer wordt gelegd, is de dader voor zijn verblijf een eigen bijdrage verschuldigd en kan deze worden geïnd. Ook hier moet de dader binnen zes weken na het ontvangen van de factuur betalen. Bij plaatsing van een jeugdige in een justitiële jeugdinrichting neemt de overheid (een belangrijk deel van) de verzorging van de jeugdige over en daarmee ook de kosten voor het onderhoud van de jeugdige. Onderhoudsplichtige ouders dragen daarom bij in de kosten van het ver-
blijf, wanneer deze voor rekening van de overheid komen. De maatregel geldt niet voor personen in vreemdelingenbewaring, omdat hier geen sprake is van verblijf op een strafrechtelijke titel. Ook wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht voor de periode van de verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis, als de zaak eindigt zonder oplegging van een straf of maatregel. Het is onwenselijk een verdachte te laten betalen, als uit de uitspraak van de rechter blijkt dat het verblijf in een justitiële inrichting - achteraf gezien - onjuist is geweest. Om te voorkomen dat de eigenbijdrageregeling negatieve gevolgen heeft voor de resocialisatie van de veroordeelde of dat andere (sociale) problemen ontstaan, is een betalingsregeling mogelijk of een tijdelijk uitstel van betaling. Maar de verplichting blijft bestaan. Uiteindelijk zal het gehele bedrag moeten worden betaald. De consultatieversies van de wetsvoorstellen zijn te vinden op www. rijksoverheid.nl/nieuws/2014/01/13/ opstelten-en-teeven-dader-betaalteigen-bijdrage.html
Kosten van politie, OM, NFI, berechting, slachtofferzorg
192
De regeling omvat de kosten van politie, openbaar ministerie en NFI, berechting en van de slachtofferzorg. Veroordeelden betalen niet de daadwerkelijk gemaakte kosten maar een deel in de vorm van een vast (forfaitair) bedrag, waarvan de hoogte varieert. Dat hangt bijvoorbeeld af van wie de verdachte veroordeelt, een enkelvoudige of meervoudige kamer. De minister wil het bedrag later definitief vaststellen, bij algemene maatregel van bestuur. Er is geen omvangrijke administratie nodig, de bijdrage wordt geïnd nadat de straf onherroepelijk is geworden. Zes weken na het ontvangen van de factuur moet de dader betalen. Het maakt niet uit of de verdachte straf krijgt voor meerdere delicten, zolang er één strafpro-
Eén administratie voor straffen Alle informatie over gevangenisstraffen, boetes en andere strafrechtelijke beslissingen wordt sinds 13 januari verzameld in één centrale administratie: het Administratie- en Informatie Centrum voor de Executieketen (AICE) in Leeuwarden.
M
et deze administratie wordt voorkomen dat verschillende justitiële instanties langs elkaar heen werken. De oprichting van het AICE moet ervoor zorgen dat veroordeelden
hun straf daadwerkelijk ondergaan. Al eerder werden daartoe de mogelijkheden uitgebreid om paspoorten van voortvluchtigen te laten vervallen en mensen die zich aan hun straf onttrekken hun rechten op sociale zekerheid te ontzeggen. Daarnaast moet de uitvoering van strafrechtelijke beslissingen versnellen en de informatievoorziening tussen diverse justitiële instanties verbeteren. Voor de komst van het AICE was er geen centrale administratie van gevangenisstraffen, boetes en andere strafrechtelijke beslissingen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
241
Nieuws
193
Nadelen adviesrecht slachtoffers Net als het kabinet wil ook de Raad voor de rechtspraak meer ruimte voor het slachtoffer in het strafproces. Maar een uitbreiding van het bestaande spreekrecht voorziet waarschijnlijk beter in de behoeften van slachtoffers dan het adviesrecht voor slachtoffers dat het kabinet nu voorstelt. Dit stelt de Raad voor de rechtspraak in zijn advies over het wetsvoorstel waarin slachtoffers en nabestaanden het recht krijgen de rechter te adviseren over juridische kwesties als het bewijs en de hoogte van de straf.
D
e Raad vraagt aandacht voor de aan dit adviesrecht verbonden nadelen. Het grootste risico is dat slachtoffers die van het adviesrecht gebruik gaan maken zich op de zitting opnieuw slachtoffer zullen voelen, maar nu slachtoffer van de gang van zaken tijdens het proces. De rechter zal immers lang niet altijd rekening kunnen houden met het advies. Een ander risico is dat de plek van het slachtoffer in het proces sterk wordt gejuridiseerd en dat het straks minder dan nu gaat om de beleving en de gevoelens van het slachtoffer. De Raad is voorstander van het uitbreiden van de mogelijkheden voor slachtoffers om hun verhaal te doen in de rechtszaal, maar ziet meer in een verdere uitbreiding van het bestaande spreekrecht. Daarbij staan niet het uitbrengen van een juridisch advies, maar de persoonlijke ervaringen van het slachtoffer voorop.
Uitbreiding rechten Het wetsvoorstel past in de trend om de rechten van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces te verruimen. Een belangrijke verruiming was de invoering in 2005 van het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden. In 2012 werd dit spreekrecht uitgebreid, onder andere door meer betrokkenen rond het slachtoffer spreekrecht toe te kennen. Het kabinet wil het slachtoffers nu ook een adviesrecht geven over vier belangrijke onderdelen van het strafproces: de bewijsvoering, de schuld van de ver-
242
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
dachte, de kwalificatie van het misdrijf en de vorm en hoogte van de straf. De rechter moet rekening houden met dit advies en wanneer hij daarvan afwijkt dit uitleggen in zijn vonnis. Volgens het kabinet voorziet dit adviesrecht in een behoefte onder slachtoffers maar uit de evaluatie van het spreekrecht uit 2010 bleek dat de meerderheid van de slachtoffers die daarvan gebruik maakte, daar tevreden over is. Zij voelen zich erkend, serieus genomen en kunnen het misdrijf beter verwerken. Wel bleek dat sommigen van hen zich ook uit willen spreken over de hoogte van de straf. Op dit moment is dit wettelijk niet toegestaan en kunnen slachtoffers door de rechter onderbroken worden als zij spreken over aspecten die de persoonlijke gevolgen overstijgen. Uit de evaluatie bleek echter ook dat rechters regelmatig een ruimere verklaring van slachtoffers in de praktijk toestaan. De Raad onderschrijft het belang om de rechten beter te laten aansluiten bij de behoefte van bepaalde slachtoffers. Ook herkent de Raad het beeld dat rechters met deze behoefte op dit moment verschillend omgaan. De Raad ziet dan ook ruimte voor aanpassing van de wet, zodat een meer uniforme behandeling door rechters kan ontstaan die tegemoetkomt aan behoeften uit de samenleving. De Raad plaatst echter grote vraagtekens bij het voorgestelde adviesrecht als het beste middel om dit doel bereiken.
Adviesrecht of spreekrecht? Zo is het de vraag of slachtoffers wel behoefte hebben aan zo’n verstrekkend juridisch adviesrecht. Uit de evaluatie blijkt namelijk dat slachtoffers vooral gehoord willen worden, ook zonder dat dit invloed heeft op de uitkomst van het proces. Het is de vraag of het adviesrecht daadwerkelijk leidt tot een sterkere positie van het slachtoffer. Dit wordt in het wetsvoorstel verondersteld, maar niet onderbouwd. Tegelijkertijd heeft het adviesrecht voor slachtoffers verschillende belangrijke nadelen, vindt de Raad. Allereerst het risico dat slachtoffers door het adviesrecht vaker en op scherpe wijze als getuige verhoord zullen worden. Vooral het
recht om te spreken over het bewijs vergroot de kans hierop, bijvoorbeeld als de inhoud van het slachtofferadvies of de bewoordingen daarvan afwijken van diens eerdere aangifte bij de politie. Bij veel slachtoffers zal zo’n verhoor rauw op het dak vallen, verwacht de Raad, met het risico dat zij zich opnieuw slachtoffer zullen voelen. Een vergelijkbaar risico ontstaat als bij slachtoffers te hoge verwachtingen worden gewekt door het recht om de rechter te adviseren. In het bijzonder het recht van slachtoffers om zich uit te spreken over de gewenste straf zal al snel tot teleurstellingen leiden. De rechter weegt ook nu al de verklaring van het slachtoffer mee in de strafmaat. Het is de vraag wat een advies daar nog aan toe kan voegen. De rechter moet in de strafoplegging met meer factoren rekening houden dan alleen de wens van het slachtoffer. Een ander nadeel is dat het adviesrecht zal leiden tot vertraging van rechtszaken. Het slachtoffer en zijn advocaat kunnen zich ontpoppen tot een schaduw-officier van justitie en mogen zich dan net als het openbaar ministerie uitspreken over het bewijs, de schuldvraag, de kwalificatie van het misdrijf en de vereiste strafmaat. Dit leidt tot extra verzoeken tot onderzoek, tot extra verhoren, tot extra uitleg van de rechters als deze afwijkt van het gegeven advies. Niet alleen leidt dit tot extra werkdruk en vertragingen, ook wordt de positie van het slachtoffer sterk gejuridiseerd. Het slachtoffer wordt haast een volwaardige procespartij. Hierdoor dreigen de persoonlijke ervaringen van het slachtoffer naar de achtergrond te verdwijnen.
Ruimer spreekrecht Vanwege de grote nadelen van het voorgestelde adviesrecht ziet de Raad meer in een verruiming van het bestaande spreekrecht. De nadruk zou nog steeds moeten liggen op het spreken over de persoonlijke ervaringen maar het slachtoffer mag in die visie ook over andere, aan het strafbare feit gerelateerde onderwerpen spreken. Dit voor zover het strafproces niet onnodig wordt belast.
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Conventies voor het staatsrecht Op 24 januari 2014 om 16.00 uur aanvaardt prof. mr. L.F.M. Verheij zijn benoeming als hoogleraar op de Kirchheiner-leerstoel aan de Universiteit Leiden. Verheij gaat in zijn oratie in op de betekenis van conventies voor het staatsrecht. Conventies zijn informele regels die het gedrag reguleren van onze instituties zoals bijvoorbeeld de Tweede Kamer, de Eerste Kamer en de regering. Verheij zal nader ingaan op de aard, inhoud en binding van conventies. Daarbij haalt hij diverse actuele voorbeelden aan van hoe conventies werken. Conventies blijken belangrijk om het staatkundige leven te ordenen en om daarin minderheden tot hun recht te laten komen. Toch wordt daaraan in de staatsrechtbeoefening relatief weinig aandacht besteed. Om het verschijnsel ‘conventies’ te conceptualiseren en de in het staatsbestel bestaande conventies scherper in beeld te krijgen, is volgens Verheij nader multi-disciplinair onderzoek nodig. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Promoties EU: confederale unie van soevereine lid-volkeren Dit proefschrift van Armin Cuyvers ontwikkelt een conceptie van de EU als een gemodificeerde confederale unie van soevereine lid-volkeren en hun staten. Een confederale conceptie die aantoont dat, anders dan tegenwoordig vaak wordt aangenomen, Europese integratie niet in strijd is met soevereiniteit of democratie. Sterker nog, mits juist begrepen en constitutioneel
vormgegeven, kan de EU de soevereiniteit van de lid-volkeren herwinnen, en de nationale democratie bevrijden uit de steeds beperkendere staat. Voor de ontwikkeling van deze conceptie keert dit proefschrift terug naar twee klassieke concepten uit de constitutionele theorie die onterecht verdwenen zijn uit het discours over de EU. Twee fundamentele maar uit de mode geraakte concepten, wier gezamenlijke potentieel voor ons begrip van Europese integratie daarom grotendeels onderschat en ondergewaardeerd is gebleven. Het primaire instrument om deze potentie te ontginnen is de rechtsvergelijking. De Europese Unie wordt vergeleken met het relatief onbekende, maar zeer rijke voorbeeld van de Amerikaanse confederatie (The Articles of Confederation) en hun evolutie tot de inmiddels beroemde Amerikaanse federatie. Deze vergelijking met de confederale wortels van de Verenigde Staten is verhelderend voor zowel confederalisme als soevereiniteit en illustreert de potentie van een combinatie van beide concepten voor een constructieve constitutionele theorie van de EU. Een constitutionele theorie die niet het einde van de geschiedenis hoeft aan te tonen, noch de huidige staten hoeft te overwinnen, maar die kan aansluiten en voortbouwen op de bestaande werkelijkheid in Europa. Een theorie, derhalve, die kan helpen om de EU, en de toenemende autoriteit die de EU uitoefent, weer te ankeren en in te kaderen, zowel in theorie als in de praktijk. Dit proefschrift is onderverdeeld in drie delen. Deel I gaat in op confederalisme. Het toont aan hoe het constitutionele systeem van de EU bestaat uit een confederale basis die is versterkt met een federale ‘bovenbouw’, en onderzoekt vervolgens de sterke punten, zwakke punten en grenzen van een dergelijk gemodificeerd confederaal systeem. Deel II betreft soevereiniteit. Dit deel toont eerst aan hoe de EU gezien moet worden als een logische confederale evolutie van volkssoevereiniteit (popular sovereignty), en waarom Europese integratie derhalve niet in strijd komt met soevereiniteit. Vervolgens toont deel II aan hoe een confederale conceptie van soevereiniteit de schijnbare tegenstelling tus-
sen statism en pluralism op kan heffen en de nationale en Europese claims betreffende voorrang kan respecteren en verzoenen. Ook maakt deze conceptie een cruciale confederale evolutie van de nationale democratie mogelijk, en kan deze de nationale democratie toerusten voor de globale werkelijkheid die zij moet controleren. Deel III past de bevindingen van deel I en II toe op de Euro crisis en de uitdaging om de Unie te voorzien van een effectief democratisch fundament op nationaal niveau. Twee toepassingen die de concrete en overtuigende bijdragen tonen die een confederale benadering van de Unie kan leveren. Cuyvers promoveerde op 19 december 2013 aan de Universiteit Leiden. Zijn promotor was prof. dr. C.A.P. Hillion. A. Cuyvers The EU as a Confederal Union of Sovereign Member Peoples: Exploring the potential of American (con) federalism and popular sovereignty for a constitutional theory of the EU) Uitgave in de E.M. Meijers Instituut reeks, nr. 227 Zie ook: https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/22913
Sources of EU law on the field of taxation This thesis of Rita Szudoczky provides a systematic analysis of the relationship of the various sources of EU law with the aim of deducing – primarily, from the Union Courts’ case law – rules and principles governing the interactions, conflicts and overlaps of such sources and advocate for their consistent application. The relationships of various sources of EU law are examined with a focus on the field of taxation the specific characteristics of which make it especially a suitable context to demonstrate the multiple aspects of these relationships. The thesis is divided into three parts. First, the general features of the EU’s normative order are described. It is shown why EU law can be considered a system, specifically, the legal system of a federal-type political formation, which is characterized by constitutional consistency and a
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
243
194
Universitair Nieuws
hierarchical order of norms. Second, the relationship of primary law and secondary law is examined. The provisions of the founding Treaties including the free movement provisions of the Treaty on the Functioning of the European Union (TFEU), the general principles of EU law and the fundamental rights are the highest ranking norms in the Union’s legal order with which secondary law (regulations, directives and decisions) must comply. However, the case law of the Court of Justice shows that the compatibility of secondary law with primary law is subject to a very low standard of review. This phenomenon is analysed critically. It is argued that the enforcement of the hierarchy between primary law and secondary law is essential, on the one hand, as a constitutional guarantee, and, on the other hand, as an assurance that the internal market remains free of restrictions and distortions even from Union legislation. In the field of taxation, a more intensive substantive judicial review should be applied, for example, to the derogations and transitional arrangements provided for under the tax directives, which could well be challenged on the basis that they lead to unequal treatment and introduce new disparities to the already diverging tax legislation of the Member States. The overly narrow scope of the direct tax directives could also contravene the principle of equality. In addition, the direct tax directives, in certain respects, have become obsolete due to the lack of their adaptation to the evolving process of negative integration, which can lead to conflicts with the TFEU’s free movement provisions. Third, the interaction between the free movement provisions and the State aid rules is analysed. A comparison is provided of the methods of analysis applied by the Union Courts when they test the compatibility of national tax measures with the free movement provisions, on the one hand, and the State aid rules, on the other. The analysis shows a gradual but clear convergence of these two methods. At the end, both the fundamental freedom analysis and the State aid analysis of national tax measures boil down to the questions (i) whether the national measure under
244
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
review treats objectively comparable situations differently and if so, (ii) whether such differential treatment can be justified. The converging methods lead to overlaps between the scopes of these two regimes. It is suggested that, in order to avoid the concurrent application of the two sets of rules, the State aid rules should be considered as general rules in relation to the more specific free movement provisions. Szudoczky defended her thesis succesfully on 26 November 2013 at the University of Amsterdam. The thesis was completed under the supervision of prof. dr. Dennis Weber (UvA) and prof. dr. Pasquale Pistone (WU Wien, University of Salerno).
Uit een nadere analyse van relevante jurisprudentie blijkt dat het motief leidend is bij de vraag naar de aanvullingsbevoegdheid. Dat is ook het geval bij een lex specialis conform art. 121 Gemeentewet. Wie stelt dat ongeacht het motief de lex specialis geldt, wordt verwezen naar de in deze scriptie geanalyseerde jurisprudentie. Frank van Putten Het motief als motivering? Een onderzoek naar de rol van de motieftheorie in de jurisprudentie van de Hoge Raad en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bij de beoordeling van de bovengrens van de regelgevende bevoegdheid van de gemeenteraad
Rita Szudoczky The sources of EU law and their relationships: lessons for the field of taxation
Masterscriptie Rechtsgeleerdheid aan de Open
A commercial release is expected in 2014
prof. mr. A.E. Schilder)
Universiteit, afstudeerrichting Staats- en bestuursrecht Beoordeling: 8 Begeleider: mr. dr. S.A.J. Munneke (tweede lezer:
De gehele scriptie is te lezen op www.njb.nl.
Scriptie Het motief als motivering? Centraal in deze scriptie van Frank van Putten staat de vraag onder welke voorwaarden de gemeentelijke regelgever een hogere regeling mag aanvullen. Art. 121 Gemeentewet speelt daarbij een centrale rol. De literatuur concretiseert deze bepaling aan de hand van de motieftheorie: aanvulling is toegestaan indien het motief verschilt. Aanvulling is eveneens mogelijk indien het motief hetzelfde is, maar de aanvullingsbevoegdheid niet door de wet is uitgesloten of beperkt. De Boswet is een voorbeeld van een regeling met een bepaling die de aanvullingsbevoegdheid beperkt (zie art. 15). Een dergelijke regeling heeft dan te gelden als een lex specialis van art. 121 Gemeentewet. De wet geeft in dit geval een antwoord op de vraag naar de aanvullingsbevoegdheid, zo is de heersende mening. Echter, uit jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 22 juli 1960, NJ 1960, 490) en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 11 januari 2006, JB 2006/57, Gst. 2006/170) blijkt dat de werking van een dergelijke bepaling eveneens afhankelijk gesteld wordt van het motief van de regeling.
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njb.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Personalia
Hoogleraren Tilburg University heeft prof. dr. Marc Loth met ingang van 1 januari 2014 benoemd tot hoogleraar Privaatrecht bij Tilburg Law School. Loth, die tot dan raadsheer was in de Hoge Raad, concentreert zich op het aansprakelijkheidsrecht en de theorie en methode van het privaatrecht. Daarbij gaat het onder meer om de rechtvaardiging van aansprakelijkheid, aangezien die een variatie van uiteenlopende en zelfs onverenigbare legitimaties behelst. Prof. mr. Henri de Waele is met ingang van 1 december 2013 benoemd tot hoogleraar bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Radboud Universiteit Nijmegen met als leeropdracht Internationaal en Europees recht. De Waele was reeds als universitair hoofddocent en onderzoeker verbonden aan de rechtenfaculteit. Zijn onderzoek richt zich primair op het institutionele recht van de Europese Unie, met bijzonde-
re aandacht voor de verhoudingen tussen de instellingen, hun interactie en besluitvorming, de doorwerking van Europese normen binnen de nationale rechtsorde, het systeem van rechtsbescherming, en het Europees burgerschap. Daarnaast verricht hij onderzoek naar de externe betrekkingen van de EU, de positie van de Unie in het mondiale rechtsverkeer, alsook naar de grondslagen en algemene beginselen van het internationale publiekrecht. In zijn nieuwe hoedanigheid gaat hij een voortrekkersrol spelen bij de uitbouw van de internationale activiteiten van de rechtenfaculteit.
Advocatuur Rudolph Snethlage heeft zich per 1 januari 2014 als advocaat en partner aangesloten bij De Clercq AdvocatenNotarissen. Samen met Natascha Van Duuren leidt Snethlage het team Ondernemingsrecht bij het kantoor. Hij heeft zich toegelegd op de transactiepraktijk, ofwel de begeleiding van overnames, participaties (private equity/ venture capital), management buyouts en buy-ins en joint ventures.
195
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
Per 1 januari 2014 is Rob Ludding als partner toegetreden tot Maasdam Broers Fischer advocaten, een nichekantoor op het gebied van mededingingsrecht en aanbestedingsrecht. Hij is gespecialiseerd in het Europese recht, meer in het bijzonder het mededingingsrecht en staatssteun, met focus op de sectoren energie, chemie, telecom en financiële dienstverlening. Per 1 januari 2014 heeft Bart Zandbergen zich aangesloten als partner ondernemings-, contracten en fiscaal recht bij Griph law & tax. Hij heeft vijftien jaar praktijkervaring met juridische en fiscale issues die spelen bij investeringen, overnames, financieringen en herstructureringen.
Agenda
196
29 01 2014 Gastlezing over auteursrecht EU en VS
eigendomsrecht, cyber law en informatiebeleid. Tijd: woensdag 29 januari van 15.00 tot 16.30 uur
contracteren in crisistijd, onteigening, gedoogplichten, nadeelcompensatie en de nieuwe omgevingswet.
Moderne auteursrechtwetgeving geeft auteurs veel controle over de gebruikmaking van hun werk. Deze rechten worden echter gelimiteerd door uitzonderingen. Wat is daar de achtergrond van? Moet de Europese Unie streven naar een flexibeler wetgeving zoals die van de Verenigde Staten? Pamela Samuelson, hoogleraar Law and Information aan de University of California, Berkeley, gaat in op deze vragen. Ze is onder meer expert op het gebied van digitaal auteursrecht, intellectueel
Plaats: Tilburg University (Tiasgebouw TZ4),
Tijd: donderdag 13 februari van 13.30 tot 16.30 uur
Warandelaan 2 te Tilburg
Plaats: Van Benthem & Keule, Archimedeslaan 61 te
Inlichtingen en aanmelding: aanmelden voor 27 januari
Utrecht
via: Femke Abousalama, e-mail: F.Abousalama@tilburg-
Inlichtingen en aanmelding: via: www.vbk.nl/agenda/.
university.edu
Deelname is gratis.
13 02 2014 Seminar over Grondzaken
20 02 2014 De grenzen tussen noodweer en eigenrichting
Van Benthem & Keulen advocaten & notariaat delen de meest recente ontwikkelingen rondom enkele thema’s in hun vakgebied via het seminar ´Grond (de stand van) zaken´. De volgende onderwerpen staan centraal:
Moet recht wijken voor onrecht? Mogen burgers het recht in eigen hand nemen, wanneer ze worden geconfronteerd met geweld in hun privéomgeving? Op het eerste
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
245
Agenda
gezicht lijkt dit een passende ontwikkeling in een tijdperk van individualisering en zelfredzaamheid. Maar is deze ontwikkeling wel zo gewenst? Waar liggen de grenzen? Deze vragen staan centraal tijdens het congres van studievereniging Simon van de Aa met als thema ‘De grenzen tussen noodweer en eigenrichting: het heft in eigen hand?’. Op deze dag worden de onderwerpen noodweer en eigenrichting vanuit een rechtsvergelijkend perspectief worden. Naast een bespreking van het Nederlandse rechtstelsel, komen ook de stelsels van België en de Verenigde Staten aan bod. Daarbij worden de overeenkomsten en verschillen, de voor- en nadelen van elk van deze stelsels besproken. Het congres begint met twee workshoprondes, in de middag vangt het plenaire gedeelte aan. Tijd: donderdag 20 februari vanaf 9.30 uur of 13.00 tot
17.00 uur Plaats: Het Kasteel, Melkweg 1 te Groningen Inlichtingen en aanmelding: via: www.simonvanderaa.nl. of via: Rachel Bruinen, e-mail: congres@simonvanderaa. nl. of telefoon: 06-15877561. Voor leden kosten de workshops + plenair gedeelte + lunch € 6, deelname aan het plenair gedeelte kost € 3. Niet-leden betalen voor de workshops + plenair gedeelte + lunch € 8 en voor deelname aan het plenair gedeelte € 5.
17 t/m 19 11 2014 International Conference 25 Years CRC November 2014 will see the 25th anniversary of the adoption of the UN Convention on the Rights of the Child (CRC). To herald this anniversary, the Department of Child Law of Leiden University hosts an international conference to shape thoughts around the past impact that the CRC has had, as well as the future scenarios thought likely to play a major
influence in shaping the child rights agenda. This conference aims to bring together children’s rights academics, professionals and students from the four corners of the globe, for a two-day programme full of discussion and reflection on the past and future impact of the CRC on topical issues of the children’s rights agenda. International academics and professionals working in the field of children’s rights and related fields are invited to submit abstracts of papers of max. 300 words before the 1st of April 2014. Tijd: maandag 17 t/m woensdag 19 november Plaats: Leiden Law School, Leiden University, Steenschuur 25 te Leiden Inlichtingen en aanmelding: via: www.25yearscrc.nl. Deelname kost € 325 (early bird registratie voor 1 juli) of € 450 (voor 1 november). PhD studenten betalen € 195 en studenten betalen € 95 (voor beiden geldt een beperkte beschikbaarheid).
Agenda kort
24 01 2013 Capita Selecta Concernrecht
31 01 2014 Het EU-Handvest
10 02 2014 Vreemdelingenrecht voor strafrechtadvocaten
NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2583
NJB 2013/2610, afl. 44, p. 3124
28 01 2014 VMR Verdiepingssessie
31 01 en 01 02 2014 Gaan juridische vrouwen de wereld leiden?
12 02 2014 TvPP symposium 2014
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2980
NJB 2013/2610, afl. 44, p. 3125
04 02 2014 Advocatenbijeenkomst Ondernemingskamer
12 02 2014 De foute verzekerde
NJb 2014/135, afl. 2, p. 164
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2981
28 01 2014 C3 Project NJB 2014/77, afl. 1, p. 82
29 01 2014 Integriteit en het Openbaar Bestuur
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2981
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2980
04 02 t/m 16 06 2014 Duurzaamheidsdenken in het Recht
29 01 2014 Gastlezing over auteursrecht EU en VS
NJB 2014/135, afl. 2, p. 164
NJB 2014/196, afl. 3, p. 245
06 02 2014 The unique position of the United Kingdom in the EU
30 01 t/m 20 03 2014 Nieuwe Zesdaagse over oordeelsvorming
13 02 2014 Cybercrime NJB 2014/77, afl. 1, p. 82
13 02 2014 Seminar over Grondzaken NJB 2014/196, afl. 3, p. 245
NJB 2013/2610, afl. 44, p. 3125
18 02 2014 NGB Sectie Arbeidsrecht
07 02 2014 IFR symposium
NJB 2014/135, afl. 2, p. 164
NJB 2013/2403, afl. 40, p. 2851
30 01 2014 NGB Extra
NJB 2014/77, afl. 1, p. 82
NJB 2013/2557, afl. 43, p. 3055
NJB 2014/135, afl. 2, p. 164
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
246
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-01-2014 – AFL. 3
Werken aan KU Leuven Werken in een innovatieve omgeving met internationale uitstraling!
PROFILERING + NEW BUSINESS Mr. februari Ŷ Nationaal Juristencongres Ŷ Ondernemingsrecht Mr. maart Ŷ Ronde tafel general counsels Ŷ Bestuursrecht
Bel: 024 - 360 77 10 óf mail:
[email protected]
Als één van de grootste werkgevers in België biedt KU Leuven werkgelegenheid aan meer dan 10.000 personeelsleden. We werken elke dag aan de toekomst met baanbrekend onderzoek, academisch onderwijs op topniveau, nieuwe ideeën en state-of-the-art technologieën. De faculteit Rechtsgeleerdheid is op zoek naar:
Hoogleraar Arbeidsrecht Hoogleraar Fiscaal Recht Hoogleraar Onderwijsrecht Hoogleraar Straf- en Strafprocesrecht Hoogleraar Criminologie
Voor meer informatie over de inhoud van de functie kunt u contact opnemen met: prof. dr. Bernard Tilleman, decaan, tel.: +32 16 32 53 34, mail:
[email protected] of
[email protected]. U kunt tot 13 maart solliciteren.
SKILLS FOR LAWYERS BEROEPSOPLEIDING TOT ADR SPECIALIST/LEGAL MEDIATOR Start 19 maart 2014, Amsterdam Met de beroepsopleiding van het Amsterdams ADR Instituut kiest u voor een brede opleiding waarin u wordt geschoold in onderhandelen, mediation en partijbegeleiding. Naast theorie en het aanleren van praktische vaardigheden besteden wij veel aandacht aan de ontwikkeling van uw attitude in het omgaan met conflicten. 21 daagse allround Beroepsopleiding. Academisch werkniveau met minimaal 5 jaar werkervaring. HARVARD ONDERHANDELEN BASIS 27 en 28 maart 2014, Amsterdam De Harvard-methode is een onderhandelingsmethode die inmiddels wereldwijde erkenning geniet. De methode is erop gericht een verstandige en efficiënte overeenkomst te bereiken, die meer oplevert dan een compromis. MASTERCLASS BUSINESS MEDIATION 12 en 19 mei, Amsterdam Mediations tussen en binnen ondernemingen vragen een gerichte aanpak. Het businessconflict kent een eigen dynamiek vanwege de specifieke omgeving en het soort conflicten. Wat zijn de bijzondere aandachtspunten wanneer OR, Raad van bestuur, aandeelhouders, vakbonden of een afdeling partij zijn in het conflict? Aan wat voor soort mediator heeft het bedrijfsleven behoefte? We werken aan de hand van het Business mediator profiel en de daarin beschreven competenties.
NOG ENKELE PLAATSEN BESCHIKBAAR IN DE BEROEPSOPLEIDING TOT ADR SPECIALIST/ LEGAL MEDIATOR! Informatieavond 6 maart a.s.
Voor meer informatie en inschrijving: www.adrinstituut.nl Telefoon: 020-525 37 49 E-mail:
[email protected]
De Raad van State is onafhankelijk adviseur van de regering voor wetgeving en bestuur en hoogste algemene bestuursrechter. De Raad is ook adviseur van de Tweede Kamer voor initiatiefwetgeving. De advisering is opgedragen aan de Afdeling advisering, de bestuursrechtspraak aan de Afdeling bestuursrechtspraak. ●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●
Binnen de Raad van State ontstaan, ten behoeve van zowel zijn adviserende als zijn rechtsprekende taak, met enige regelmaat vacatures. Thans is behoefte aan vervulling van vacatures binnen de Afdeling bestuursrechtspraak voor de Ruimtelijke-ordeningskamer, de Vreemdelingenkamer en de Algemene kamer. Met het oog op de vervulling van deze vacatures is de Raad op zoek naar personen die in aanmerking willen komen voor de functie van
Staatsraad
buitengewone dienst'. In die notitie zijn de kwaliteiten
v/m
geformuleerd die binnen de Afdeling bestuursrechtspraak aanwezig moeten zijn, alsmede de persoonlijke
B E N O E M I N G SPRO CED U RE
kwaliteiten waarover de staatsraden moeten beschikken.
Ingevolge artikel 8, derde lid, van de Wet op de Raad van State worden staatsraden benoemd bij koninklijk besluit
Deeltijdvervulling van het ambt behoort tot de mogelijk-
op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken
heden.
en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie. Voor de benoeming doet de
Bezoldiging vindt plaats volgens wettelijk besluit.
Raad een aanbeveling. INFOR MAT IE B E N O E M I N G SVEREI STEN
Informatie over de functie kunt u inwinnen bij staatsraad
Ingevolge de Wet op de Raad van State moet men
mevrouw mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter
Nederlander en in beginsel meester in de rechten zijn
van de horizoncommissie bestuursrechtspraak, telefoon
om tot staatsraad in de Afdeling bestuursrechtspraak
070 - 426 47 06.
te kunnen worden benoemd. Onverenigbaar met het
De Raad van State stelt het op prijs niet alleen te kunnen
ambt van staatsraad zijn in ieder geval betrekkingen
beschikken over een lijst van personen die zelf voor een
waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op
benoeming in aanmerking willen komen, maar zou ook
een goede vervulling van het ambt, de handhaving
geattendeerd willen worden op personen die de aandacht
van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid, en het
verdienen bij het voorbereiden van een aanbeveling
vertrouwen in het ambt.
voor de benoeming tot staatsraad, lid van de Afdeling bestuursrechtspraak.
Naast rechterlijke deskundigheid worden ook kennis van en ervaring met het openbaar bestuur van belang geacht.
Reacties op de vacatures worden graag binnen twee
De Raad streeft naar een evenwichtige man-vrouw-
weken na het verschijnen van deze publicatie tegemoet-
verdeling. Hij verwacht dat kandidaten een ruim aantal
gezien. U kunt deze richten aan:
jaren aan de Raad verbonden willen en kunnen zijn. Raad van State S P E C I F I E K E KWA L I TEI TEN
T.a.v. mr. J.P.H. Donner, vice-president
Meer uitgebreide informatie over de Raad van State en
Postbus 20019
over de kwaliteiten die de Raad van belang acht voor
2500 EA Den Haag
de vervulling van de taak van bestuursrechter is te vinden op www.raadvanstate.nl onder: 'Over de Raad van State'
Op de enveloppe vermeldt u ‘persoonlijk en vertrouwe-
en dan doorklikken naar 'Organisatie', in het bijzonder
lijk’. Uw gegevens worden vertrouwelijk behandeld.
'Samenstelling', waar wordt verwezen naar de 'Notitie kwaliteiten waarmee rekening moet worden gehouden
Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet
bij werving en selectie van staatsraden en staatsraden in
op prijs gesteld.