MilitairHistorische Leeswijzer Luchtmachtgeschiedenis Nederlands Instituut voor Militaire Historie
Woord vooraf Op 1 juli 2013 viert de Koninklijke Luchtmacht feest. Op die dag is het precies honderd jaar geleden dat de militaire luchtvaart in Nederland van de grond kwam. Aan dit eeuwfeest wordt natuurlijk op gepaste wijze aandacht besteed. Daarop vooruitlopend is het zinvol om aan de hand van de daarover verschenen literatuur na te gaan welke ontwikkeling de luchtstrijdkrachten hebben doorgemaakt. Ik ben dan ook verheugd dat het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (nimh) in zijn serie militairhistorische leeswijzers een leeswijzer over luchtmachtgeschiedenis uitbrengt. De geschiedenis van de Koninklijke Luchtmacht is sterk beïnvloed door de wereldpolitiek en het buitenlands beleid van Nederland. Tot de Duitse invasie voerde ons land een neutraliteitspolitiek, waarin de aandacht werd verdeeld tussen het Europese deel van het Koninkrijk en Nederlands-Indië. Tijdens de Koude Oorlog was ons land een trouwe bondgenoot in de verdedigings voorbereiding van de navo tegen een mogelijke aanval van de Sovjet-Unie. Na de val van de Muur ligt het accent op expeditionaire missies buiten navo-verdragsgebied, waarin – naast jachtvliegtuigen – helikopters en transportvliegtuigen een steeds belangrijker rol zijn gaan spelen. Deze leeswijzer maakt goede literatuur voor een breed publiek toegankelijk. Zowel voor militairen en burgers die bij de Koninklijke Luchtmacht werken, als voor collega’s van de andere krijgsmachtdelen en voor geïnteresseerden die zich willen verdiepen in het luchtoptreden. Iedereen die een bepaald thema in studie wil nemen kan enkele boektitels aantreffen die hem of haar op weg helpen.
Luitenant-generaal A. Schnitger Commandant Luchtstrijdkrachten
Verantwoording Bij het samenstellen van deze leeswijzer is geprobeerd het aantal boektitels tot circa vijftig beperkt te houden. Om die reden is een aantal restricties doorgevoerd. Zo is het aantal primaire bronnen beperkt gehouden. Daarnaast is de ont wikkeling van nucleaire strategieën tijdens de Koude Oorlog buiten beschouwing gebleven. Dit geldt ook voor militaire ontwikkelingen in de ruimte. De nadruk ligt bovenal op de inzet van het luchtwapen (de luchtoorlog), waardoor andere onderwerpen zoals luchtlandingen niet separaat worden behandeld. Het accent ligt evenmin op vliegtuigtypen en hun kenmerken, op militaire organisatievormen, op de luchtvaartindustrie en op de infrastructuur. Tot slot is getracht zoveel mogelijk een Europese invalshoek te kiezen. De geselecteerde titels zijn onderverdeeld in vier categorieën: A. Algemeen Dit betreft boeken die een langere periode beslaan, waarover men probeert tot generalisaties te komen. Vooral sedert de Tweede Wereldoorlog is veel van deze literatuur gericht op de Angelsaksische landen, waardoor minder aandacht bestaat voor ontwikkelingen in landen als Rusland en Duitsland, wier luchtmachtoptreden altijd nauw verweven was met dat van eenheden op de grond.
B. Theorie en strategie Tot deze categorie behoren zowel oudere klassieke auteurs (Douhet, Mitchell) als recentere denkers (Warden, Pape, Boyd). Het gaat meestal om ideeën over de inzet van de luchtstrijd krachten die tot aanbevelingen over het selecteren van doelwitten (‘targeting’) hebben geleid. C. Tijdperken In deze sectie passeren de luchtoorlogen zoveel mogelijk in chronologische volgorde de revue. Conflicten waaraan niet een afzonderlijk boek is gewijd (zoals die in Korea, de Eerste Golfoorlog en de operaties in Afghanistan), worden meestal wel in een van de werken genoemd die in de rubriek ‘Algemeen’ worden behandeld. D. Nederlandse luchtmachtgeschiedenis De in deze categorie genoemde boeken zijn doorgaans geschreven vanuit de gezichtshoek van de Koninklijke Luchtmacht en beogen niet tot een vergelijking met andere landen of tot generalisaties te komen. De geselecteerde boeken zijn voorzien van een sterrenkwalificatie, waarbij één ster staat voor ‘gemakkelijk toegankelijk’, twee sterren voor ‘redelijk toegankelijk’ en drie sterren voor ‘moeilijk toegankelijk’. Voorts is binnen elk van de vier afdelingen één boek geselecteerd dat bij uitstek voor lezing in aanmerking komt. Dit is aangegeven met een achtergrondkleur.
Prof. dr. J.G. Siccama
Algemeen
Prealabel: Vom Kriege / Carl von Clausewitz (18e druk, Bonn, Dümmler Verlag, 1972) (Eerste druk 1832). Engelse vertaling: On War / edited and translated by Michael Howard and Peter Paret (Princeton, Princeton University Press, 1976) ISBN 0-691-05657-9, 717 blz. Hoewel Clausewitz vooral putte uit zijn ervaring met de 18e eeuwse en Napoleontische oorlogen, is zijn werk ook voor luchtmachters aanbevelenswaardig. De Duitse strateeg laat namelijk zien dat oorlog drie gezichten heeft. Om te beginnen vergelijkt hij daartoe oorlog met een duel op grote schaal, waarin geprobeerd wordt de tegenstander door de inzet van alle krachten onmiddellijk weerloos te maken. Vervolgens constateert hij dat in de praktijk allerlei onvoorspelbare factoren dit geplande verloop van de strijd in de weg staan. Dit verschijnsel van frictie geeft de krachtmeting zelfs het karakter van een kansgebeurtenis. Om van de nood een deugd te maken stelt Clausewitz, ten slotte, dat oorlog dermate ingrijpende gevolgen heeft dat over de inzet van dit middel dient te worden beslist door de politieke gezagsdragers (oorlog als voortzetting van de politiek met andere middelen). 1. The Age of Airpower / Martin van Creveld (New York, Public Affairs, 2011) ISBN 978-1-58648-6, 497 blz. De in Nederland geboren Israëlische militair-historicus Martin van Creveld heeft een bruikbaar overzicht van de geschiedenis van het luchtwapen geschreven. Hij begint daarbij met de inzet van het luchtwapen door de Italianen in Libië in 1911 en zou een eeuw later met de luchtaanvallen op hetzelfde land hebben kunnen afsluiten, ware het niet dat hij zijn manuscript toen juist had voltooid. Van Creveld stelt dat de luchtstrijdkrachten in de Eerste Wereldoorlog hun nut hebben bewezen, dat ze tot en met de Tweede Wereldoorlog van doorslaggevend belang zijn geweest voor de afloop van de strijd, maar dat ze daarna aan betekenis hebben ingeboet, zowel in operationeel opzicht als in verhouding
tot andere krijgsmachtdelen. Hiervoor acht Van Creveld zowel de nucleaire afschrikking, die vanwege het escalatierisico ook conventionele oorlogen tussen de grote mogendheden onmogelijk maakte, alsook de geringe operationele effectiviteit van het luchtwapen in counterinsurgency-operaties verantwoordelijk. Ballistische raketten, kruisvluchtwapens en satellieten hebben bovendien veel functies van militaire vliegtuigen overgenomen. Ten slotte is de militaire cultuur, die sterk op jachtvliegers was gericht, als gevolg van de introductie van onbemande ‘aerial vehicles’ veranderd. Van Creveld beschouwt de combinatie van hoge kwaliteit en geringe aantallen vliegtuigen als een voorbeeld van militaire degeneratie, omdat het de laatste decennia overheersende conflicttype (‘low intensity’) eerder eenvoudige, goedkope wapens vereist. Ondanks het provocerende karakter van zijn stellingen is Van Crevelds boek een nuttige inleiding in de luchtmachtgeschiedenis.
2. A History of Air Warfare / John Andreas Olsen (red.) (Washington, Potomac Books, 2010) ISBN 978-1-59797-433-2, 488 blz. Deze bundel is door de Noorse luchtmachtofficier Olsen samengesteld om historisch perspectief te verschaffen aan het denken van luchtmachters, dat volgens hem dikwijls “tactisch briljant” is, maar teveel geconcentreerd op “targeting”. Kennis van de militaire geschiedenis kan er volgens Olsen voor zorgen dat de militair niet “slim voor de volgende keer, maar wijs voor altijd” wordt. De bundel bevat analyses van het operationeel optreden
van luchtstrijdkrachten in drie perioden: 1. De Eerste en Tweede Wereldoorlog, zowel in Europa als in het Verre Oosten; 2. 1945-1990 (Korea, Noord-Vietnam, de Arabisch-Israëlische oorlogen, de Falklandeilanden); 3. 1990-2000 (Desert Storm 1991, Deliberate Force 1995, Enduring Freedom 2001, Iraqi Freedom 2003, de Tweede Libanese Oorlog 2006). Elk van deze conflicten is door een deskundig auteur beschreven. In het laatste deel worden drie perspectieven geschetst: “air power in small wars” (James Corum, zie titel 11), opgang en neergang van “air power” (Martin van Creveld, zie titel 1) en “Air and Space Power” (Richard Hallion). De bundel verdient om twee redenen aanbeveling. Ten eerste omdat de lezer inzicht krijgt in de gevoerde debatten over luchtmachtstrategieën. Ten tweede omdat zowel de aanhangers van het idee dat het primaat in de moderne oorlog bij de luchtmacht is komen te liggen (Olsen zelf, Hallion) als sceptici (Corum en Van Creveld) aan het woord komen. 3. Global Air Power / John Andreas Olsen (red.) (Washington, Potomac Books, 2011) ISBN 978-1-59797-690-0, 539 blz. Deze bundel is een interessante aanvulling op de hierboven genoemde uitgave. Het is een vergelijkende studie naar de luchtmachten van zes staten en die van drie regio’s. De auteurs onderkennen een eerste categorie van staten, namelijk landen met een lange traditie en veel gevechtservaring: het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Israël. Tot de tweede
categorie behoren drie opkomende mogendheden: Rusland, India en China. De behandelde regio’s zijn achtereenvolgens “Asia Pacific” (Japan, Vietnam, Indonesië, Singapore, Australië), Latijns Amerika (met veel aandacht voor counterinsurgencies) en Continentaal Europa. In het laatste hoofdstuk staan de luchtmachten van Frankrijk, Duitsland en Nederland vanaf de operatie Desert Storm centraal. De auteurs behandelen enerzijds de operaties waaraan de nationale luchtmachten hebben deelgenomen en anderzijds hun plaats in de veiligheidspolitiek en in de defensieorganisatie. Zo verwierf de raf als eerste de positie van zelfstandig krijgsmachtdeel, terwijl de Chinese luchtstrijdkrachten nog steeds onderdeel van de landmacht zijn, wat ernaar tendeert ze een defensiever karakter te geven. De bijdrage over “Asia Pacific” bevat een matrix die zich goed zou hebben geleend als vergelijkend kader voor de hele bundel, namelijk met op de ene as de buitenlandspolitieke pretentie de omgeving te beïnvloeden (‘shape’ / ‘deter’ / ‘respond’) en op de andere vier luchtmachttaken (‘control of the air’ / ‘strike’ / ‘transport’ / ‘intelligence, surveillance, reconnaissance’). Nederland is geselecteerd vanwege zijn bereidheid hoog in het geweldsspectrum op te treden en de jsf aan te schaffen. Overigens is de auteur van de beschouwing over Continentaal Europa, Christian Anrig (zie titel 4), van oordeel dat de Europese luchtmachten teveel het accent leggen op klassieke gevechtstaken en te weinig oog hebben voor expeditionaire functies zoals ‘air-to-air refueling’ en het snel kunnen inrichten van provisorische vliegbases. 4. The Quest for Relevant Air Power. Continental European Responses to the Air Power Challenges of the Post-Cold War Era / Christian Anrig (Maxwell Air Force Base (ala), Air University Press, 2011) ISBN 978-1-58566-216-6, 400 blz. Anrig, een docent luchtmachttheorie van Zwitserse origine, vergelijkt op een uitgebreide en systematische manier de reacties van de luchtmachten van vier landen op de afloop van de Koude oorlog: Frankrijk, Duitsland, Nederland en Zweden. Van elk land komen achtereenvolgens aan de orde: ver anderingen in het defensiebeleid, de operationele inzet van het luchtwapen, het strategisch denken over air power en ten slotte de aanpassingen in de planning om bij een krimpende begroting over een relevante luchtmacht te blijven beschikken. Het boek is vooral de moeite waard omdat het de ontwikkeling van de Koninklijke Luchtmacht gedurende de laatste twee decennia in internationaal-vergelijkend perspectief plaatst.
5. Air Power. The Men, Machines, and Ideas that Revolutionized War. From Kitty Hawk to Gulf War II / Stephen Budianski (New York, Viking Press/Penguin, 2004) ISBN 0-67003285-9, 518 blz. Budianski, die een achtergrond heeft als buitenlandredacteur van het tijdschrift u.s. News and World Report, vat op meeslepende wijze de militaire luchtvaarthistorie van een eeuw samen. Twee verhaallijnen springen in het oog. Allereerst dat bureaupolitieke motieven een grote rol in de geschiedenis hebben gespeeld. De wens om ten koste van andere krijgs machtdelen taken te verwerven, leidde er bijvoorbeeld toe dat de raf, geleid door John Trenchard, in 1922 de taak van air policing op zich nam in Somaliland en Irak, omdat dit aanzienlijk goedkoper was dan de inzet van Brits-Indische landstrijdkrachten (zie titel 21). Hier ligt ook de oorsprong van het zogeheten morale bombing, waarmee de Britten in de Tweede Wereldoorlog probeerden het moreel van de Duitse bevolking te breken. De tweede verhaallijn is dat een cultuur van bombarderen het denken van de Angelsaksische luchtmachten al sinds de Eerste Wereldoorlog heeft beheerst, en dit ten koste van de luchtverdediging. Ook close air support bleef een stiefkindje van beide luchtmachten. Tijdens de Battle of Britain werd de verwaarlozing van de luchtverdediging het Verenigd Koninkrijk bijna fataal. Overigens lag de nadruk in Groot-Brittannië op morale bombing (gebiedsbombardementen om het moreel van de bevolking te breken), terwijl de Amerikanen precisiebombardementen tegen sleutelindustrieën (elektriciteitscentrales, kogellagerfabrieken en dergelijke) nastreefden. Zelfs bij het afwerpen van de atoombom op Hiroshima werd benadrukt dat het doel met grote nauwkeurigheid was geraakt. Budianski sluit zijn boek af met de vraag of met de precisiebombardementen tegen de stellingen van de Taliban (in 2001) en tegen het Irak van Saddam Hussein (in 2003) niet het punt is bereikt dat de luchtmacht voor een beslissing in de landoorlog kan zorgen. 6. Why Air Forces Fail. The Anatomy of Defeat / Robin Higham en Stephen J. Harris (red.) (Lexington, The University Press of Kentucky, 2006) ISBN 978-0-8131-2374-5, 381 blz. De samenstellers van deze bundel hebben de vraag opgeworpen waarom luchtmachten een (vaak catastrofale) nederlaag kunnen lijden. Ze onderscheiden drie categorieën. Ze behandelen eerst de inzet van ‘kanslozen’ in het gevecht (Duitsland en OostenrijkHongarije tijdens de Eerste Wereldoorlog, Polen in 1939, Frankrijk 1939-1940, Sovjet-Unie 1941). Vervolgens noemen ze
staten die aanvankelijk succes hadden, maar uiteindelijk ten onder gingen (Duitsland en Japan gedurende de Tweede Wereldoorlog). Ten slotte worden genoemd de luchtmachten die zich na het oplopen van zware klappen herstelden en soms bijdroegen aan de overwinning (de raf 1940-1942, de Verenigde Staten in de Stille Oceaan 1941-1942, de Egyptische luchtmacht na de Oktoberoorlog, de Argentijnse luchtmacht na de Falklandoorlog). De auteurs concluderen dat de oorzaken van een (al dan niet tijdelijk) falen moeten worden gezocht in specifieke factoren (bijvoorbeeld eigenschappen van leiders) en in algemene omstandigheden (organisatie, krachtsverhoudingen). Iedere episode is voorzien van een breed bruikbare bibliografische aantekening. 7. Air Power History. Turning Points from Kitty Hawk to Kosovo / Sebastian Cox en Peter Gray (red.) (Londen en Portland, Frank Cass, 2002) ISBN 0-7146-8257-8, 362 blz. Deze bundel, het resultaat van een conferentie uit 2001, behandelt zeventien episoden in de luchtmachtgeschiedenis, beginnend met de Eerste Wereldoorlog en eindigend met het Kosovo-conflict. In de inleiding merkt Richard Overy op dat eindelijk het inzicht is doorgebroken dat de luchtmacht uit “gewone mannen en vrouwen” bestaat en dat het geroman tiseerde beeld van “ridders van de hemel” niet klopt. Ook is air power niet langer het ontembare, verwoestende demon dat het decennialang is geweest, maar een geavanceerd en professioneel onderdeel van de krijgsmacht als geheel. Air power is in zijn visie een getemd machtsinstrument. Hoewel de bundel een rijke en brede inhoud kent, biedt deze lang niet volledig antwoord op de vraag wat de kantelmomenten zijn geweest. Volgens de samenstellers blijft beheersing van het
luchtruim voorwaarde voor iedere succesvolle militaire campagne en komt het luchtwapen nog steeds het best tot zijn recht indien het offensief wordt aangewend. 8. The Paths of Heaven. The Evolution of Airpower Theory / Phillip S. Meilinger (red.) (Maxwell Air Force Base (ala), Air University Press, 1997) ISBN 1-58566-027-2, 650 blz. Deze verzameling artikelen is geschreven als lesstof voor het vak airpower theory aan de School of Advanced Airpower Studies, waaraan Meilinger als docent verbonden was. Om die reden is het voor een breed publiek aanbevelenswaardig. Eerst komen de denk beelden van luchtmachttheoretici (Douhet, Trenchard, Mitchell, de Seversky, Boyd, Warden) aan bod, vervolgens de samenwerking (of het gebrek daaraan) met andere krijgsmachtdelen. Afzonder lijke bijdragen zijn gewijd aan de ontwikkeling van de navodoctrine en aan het doctrinaire denken van de Sovjet-Unie. 9. Airwar. Theory and Practice / Phillip S. Meilinger (Londen, Frank Cass (Cass Series: Studies in Air Power), 2003) ISBN 0-7146-8266-7, 234 blz. Dit boek is een aanvulling op de bovengenoemde bundel van Meilinger. Om te beginnen behandelt hij een aantal lucht machtdenkers en -practici. Vervolgens komen in vijf artikelen onder meer joint optreden tijdens de Tweede Wereldoorlog en de invloed van de technologie in verhouding tot die van doctrines aan bod. In de laatste vier hoofdstukken bepleit Meilinger onder meer “targeting” om het maximale effect (niet: maximale destructie) te bereiken (“effect-based targeting”), en wijst hij op de politieke noodzaak de intensiteit van bom
bardementen gradueel op te voeren. De Verenigde Staten blijven in zijn ogen voor hun militair optreden aangewezen op luchtoverwicht. 10. Air Power in the Age of Total War / John Buckley (Londen, Taylor and Francis (Series ‘Warfare and History’), 1999) ISBN 1-85728-589-1, 260 blz. Deze algemene geschiedenis van het luchtwapen kan worden vergeleken met het onder titel 1 genoemde boek van Van Creveld. Buckley analyseert de luchtmachtdoctrines van de grote mogendheden (Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Sovjet-Unie, Verenigde Staten, Japan en Italië) tijdens het Interbellum (1918-1939) met behulp van het weinig opzien barende inzicht dat die terug te voeren zijn tot verschillende lessen die de landen uit het verloop van de Eerste Wereldoorlog trokken. Vervolgens behandelt hij de krachtmeting in de lucht tijdens de Tweede Wereldoorlog. Buckley’s hoofdstelling luidt dat als gevolg van het luchtwapen het verschijnsel oorlog in de periode 1918-1945 een ‘totaal’ karakter kreeg, waarbij de sterkte van de luchtmachten werd bepaald door de industriële capaciteit van het betreffende land. De luchtoorlog vormde als het ware het culminatiepunt van de massificatie en industrialisatie van de oorlog. Na 1945 is het totale karakter van de oorlog overgegaan op het atoomwapen. Dit kon echter in toenemende mate met minder kwetsbare raketten worden vervoerd, waardoor de rol van de luchtmachten steeds meer versmalde tot ondersteuning van militair land optreden en luchtverdediging. 11. Airpower in Small Wars. Fighting Insurgents and Terrorists / James S. Corum en Wray Johnson (Kansas, University Press of Kansas, 2003) ISBN 0-7006-1239-4, 507 blz. Aan de hand van negen casestudies tonen Corum en Johnson aan dat de rol van de luchtstrijdkrachten in ‘small wars’ in de Verenigde Staten systematisch is ondergewaardeerd in vergelijking met hun nucleaire rol (tijdens de Koude Oorlog) en hun rol in con ventionele interstatelijke conflicten (in de periode na de Koude Oorlog). Anders dan de doctrine van air policing wilde doen geloven, waren de Britse bombardementen van de Koerden in Irak (1922-1926) alleen succesvol in combinatie met het optreden van Indiase landstrijdkrachten. Daarentegen sorteerden de gifgasbombardementen van Spanje tegen opstandelingen in het Rifgebergte (1925-1926) en die van Italië in Libië (1928-1931), wel zelfstandig effect.
Op grond van de casestudies na de Tweede Wereldoorlog trekken de auteurs elf conclusies, namelijk: 1. Een geïntegreerde (comprehensive) conflictbenadering is noodzakelijk. 2. Tijdens guerrillaoorlogen is de ondersteunende rol van de luchtstrijdkrachten (verkenning, transport, etc.) het belangrijkst. 3. Nabijsteun (close air support) wordt pas belangrijk als de strijd conventionele vormen gaat aannemen. 4. Het bombarderen van burgers is contraproductief. 5. Het belang van onbemande vliegtuigen neemt snel toe. 6. Langzame vliegtuigen en omgebouwde transporttoestellen zijn in kleine oorlogen vaak zeer bruikbaar. 7. Joint optreden is essentieel. 8. ‘Small wars’ zijn inlichtingenintensief. 9. De mobiliteit van luchtstrijdkrachten kan guerrilla’s het initiatief ontnemen. 10. ‘Small wars’ duren lang. 11. De Verenigde Staten en hun bondgenoten dienen in hun opleidingen en oefeningen veel meer tijd te besteden aan ‘small wars’. Ook helikopters spelen in counterinsurgency-oorlogen een belangrijke rol. Voor een recente update van de beschouwing van Corum en Johnson zie: Joel Hayward (red.), Air Power. Insurgency and the War on Terror (Granwell, raf Air Power Studies Centre, 2009) ISBN 978-0-9552189-6-5 (ook te raadplegen op internet). Een gunstige inschatting van de inzet van de luchtmacht in de 21e eeuw geeft Frans Osinga: ‘Air Warfare’ in: Julian LindleyFrench en Yves Boyer (red.), The Oxford Handbook on War (Oxford, Oxford University Press, 2012) blz. 444-459. ISBN 0-19-956293-8. Zie ook de daar vermelde literatuur.
Theorie en strategie
12. The Command of the Air / Guillio Douhet (Londen, Faber and Faber, 1943) (Eerste druk 1921, tweede en uitgebreide druk 1927, Engelse vertaling door Dino Ferrari in 1942) geen ISBN, 325 blz. Douhet geldt als dé klassieke denker bij uitstek over het luchtwapen. In het denken van deze landmachtgeneraal en luchtmachtenthousiast komen verschillende denklijnen samen. Ten eerste trok Douhet uit de mensenverslindende patstelling die tijdens de Eerste Wereldoorlog aan het westelijk front was ontstaan de conclusie dat in een landoorlog de verdediging in de toekomst altijd de overhand zou houden. Ten tweede, dat de offensieve gerichtheid die het strategisch denken voor de Eerste Wereldoorlog had beheerst, nog steeds van waarde was. Wel zou die in de toekomst moeten bestaan uit het preëmptief uitvoeren van luchtbombardementen tegen het achterland van de tegenstander. Hiertoe diende de luchtmacht zo snel mogelijk de “heerschappij in de lucht” te verkrijgen, door Douhet gedefinieerd als “een positie waarin men kan verhinderen dat de vijand vliegt, terwijl men zelf nog wel het vermogen heeft te vliegen”. Na het bereiken van dit operationele doel zouden de bevolkingscentra, de regering en de industrie van de tegenstander worden aangevallen. Deze aanvallen zouden moeten worden uitgevoerd met drie typen bommen: explosieve, brand- en gifgasbommen, elk gebruikt in “de correcte proporties”. Door de vernietigende kracht van dit soort bombardementen zou op verder niet verklaarde wijze het moreel van de getroffen bevolking breken, waarna de regering geen andere keuze zou resten dan de wapens neer te leggen. Er is dikwijls een vergelijking getrokken tussen de doorslaggevende betekenis die Douhet toekende aan de heerschappij in de lucht en de cruciale rol die Mahan toedacht aan de beheersing van de wereldzeeën. Volgens Douhet zou beheersing van het luchtruim tevens de oorlog op het land en op zee beslissen (een
overtuiging die hem tijdelijk zelfs in de gevangenis zou doen belanden). Dit inzicht leidde onder meer tot de conclusie dat land- en zeestrijdkrachten weliswaar korte tijd stand dienen te kunnen houden, maar dat zij niet opgewassen hoeven te zijn tegen de tegenstander. Ook is, naar de mening van Douhet, het gebruik van vliegtuigen voor land- en zee-operaties van ondergeschikte betekenis evenals de inzet van jachtvliegtuigen ter escortering van bommenwerpers. Luchtgevechten (dogfights) vond hij eveneens minder belangrijk. Achteraf gezien onderschatte hij het belang van luchtverdediging door onderscheppingsvliegtuigen en luchtdoelartillerie.
Voor de inrichting van de krijgsmacht betekenden zijn opvattingen dat in financiële en organisatorische termen prioriteit zou worden gegeven aan het vermogen “zo groot mogelijke schade aan de tegenstander te kunnen toebrengen in zo kort mogelijke tijd”. Hierbij verviel het onderscheid tussen combattanten en noncombattanten. Zijn denken zou van grote invloed zijn op dat van de nucleaire afschrikkingstheoretici (zie titel 14).
13. Winged Defense. Air Power; Economic and Military / William (Billy) Mitchell (Herdruk; Londen, Dover Books, 1988) (Eerste druk 1925) ISBN 0-486-25771-1, 261 blz. Mitchell (1879-1936), die commandant was geweest van de Amerikaanse luchtstrijdkrachten tijdens de Eerste Wereldoorlog, houdt in deze klassieke tekst een vurig pleidooi voor de emancipatie van het luchtwapen in verhouding tot de landmacht
en vooral de marine. Hij definieert air power wel heel erg algemeen als “the ability to do something in the air”. Dit vermogen betreft eerst en vooral transport: alle plaatsen van de wereld zijn bereikbaar geworden, waardoor een ‘aeronautical era’ zijn intrede heeft gedaan. Hij betoogt dat voor de verdediging van de vs luchtstrijdkrachten van doorslaggevende betekenis zijn, vooral omdat ze in staat zijn oorlogsschepen uit te schakelen. Om dit aan te tonen beschrijft Mitchell de proeven waarmee na de Eerste Wereldoorlog aan de Amerikanen overgedragen Duitse oorlogsschepen met vliegtuigbommen werden vernietigd. Mitchell vond dat de luchtmacht een zelfstandig krijgsmachtdeel moest worden. Anders dan in Groot-Brittannië ging deze wens in Amerika echter niet in vervulling; sterker nog: Mitchell werd in 1925 zelfs voor de krijgsraad gedaagd. In tegenstelling tot Douhet legt Mitchell zich minder sterk toe op het strategisch bombardement: ook de luchtverdediging (zowel in de lucht als vanaf de grond) en het transport zijn voor hem belangrijk. Tevens heeft hij oog voor en benadrukt hij de dwarsverbanden met de civiele luchtvaart. 14. The Absolute Weapon. Atomic Power and World Order / B. Brodie (red.) (New York, Harcourt, Brace, 1946); Strategy in the Missile Age / B. Brodie (Princeton, Princeton University Press, 1959) (Tweede druk 1967) geen ISBN, 425 blz. De verwoestende kracht van de atoombommen die in augustus 1945 werden afgeworpen op Hiroshima en Nagasaki maakte duidelijk dat strategische bombardementen een existentieel karakter hadden gekregen, omdat ze het voorbestaan van het aangevallen land op het spel zetten. Bernard Brodie (van origine een maritiem strateeg) trok uit dit absolute karakter van het
nieuwe wapen de conclusie dat militaire voorbereidingen niet langer tot doel konden hebben een oorlog te winnen, maar deze juist te verhinderen. Deze gedachte van de nucleaire afschrikking heeft Brodie uitgewerkt in de in 1959 verschenen rand-studie ‘Strategy in the Missile Age’, die in 1967 bij Princeton University Press werd uitgegeven. Volgens Brodie is het denken over strategische bombardementen van Douhet (zie titel 12) de grondslag voor de afschrikkingstheorie. De kwetsbaarheid van het eigen achterland zal besluitvormers er echter van weer houden een first strike uit te voeren. Voor een stabiel afschrikkings evenwicht dient een aangevallen land na een eerste aanval dan nog wel over voldoende kernwapens te beschikken om een vernietigende reactie (second strike) uit te kunnen voeren. Sinds het eind van de jaren vijftig is de rol van strategische bommen werpers om het achterland van de rivaliserende supermogend heid aan te kunnen vallen voor het grootste deel overgenomen door raketten, die zowel vanuit betonnen silo’s op het land als vanaf onderzeeboten kunnen worden afgevuurd. 15. Arms and Influence / Thomas C. Schelling (New Haven en Londen, Yale University Press, 1967) geen ISBN, 293 blz. Tijdens de Koude Oorlog drong na verloop van tijd het besef door dat een militair treffen niet onmiddellijk zou mogen escaleren tot een ‘all-out’ nucleaire slagenwisseling. Om die reden moesten diplomatieke crises kunnen worden beheerst. De Amerikaanse econoom en speltheoreticus Thomas Schelling introduceerde om die reden een onderscheid tussen ‘brute force’ (het ongeremd en terstond inzetten van alle strijdmiddelen om de tegenstander uit te schakelen) en ‘coercion’ (dwang). De laatste benadering viel uiteen in ‘deterrence’ (de tegenstander ervan weerhouden een aanval te beginnen) en ‘compellence’ (de tegenstander dwingen een
eenmaal ingezette aanval alsnog te stoppen). Voor een nucleaire oorlog leidde die wijze van denken tot de invoering van ‘limited options’, dat wil zeggen de beperkte inzet van kernwapens met als doel de aanvaller op zijn schreden te doen terugkeren (‘intrawar deterrence’). Bij geografisch en qua geweldsintensiteit beperkte oorlogen, zoals die in Korea en Vietnam, leidde ‘compellence’ tot een pleidooi voor ‘graduated deterrence’, waarbij luchtaanvallen werden gezien als middel om de (Amerikaanse) intenties aan de tegenstander duidelijk te maken. Via het inachtnemen van ‘focal points’ (bijvoorbeeld geografische beperkingen of het ontzien van steden) zou de tegenstander ervan moeten worden overtuigd dat het menens was de agressie te stoppen, maar ook dat men nog opties achter de hand hield om het geweldgebruik verder te escaleren. Schelling stelde aan dit diplomatieke gebruik van geweld de eis van ‘credibility’: de tegenstander moest begrijpen dat het dreigement zou worden waargemaakt.
16. The Air Campaign / John A. Warden III (ToExcel, San Jose etc., 1986) (Tweede druk 1998, revised edition) ISBN 1-58348100-1, 150 blz. Warden, een voormalig jachtvlieger bij de Amerikaanse luchtmacht, schreef deze studie tijdens de Koude Oorlog. Hij heeft naderhand als planner invloed gehad op de luchtcampagne tijdens de Golfoorlog van 1990-1991. Warden schetst in zijn boek de optimale campagne van de luchtstrijdkrachten op operationeel niveau. Hij onderscheidt daarbij vijf zwaartepunten (centers of gravity), namelijk: 1. leader ship, 2. key production facilities, 3. infrastructure, 4. population, 5. fielded forces. Deze zwaartepunten zorgen voor samenhang in het maatschappelijk stelsel van de tegenstander. Ze zijn daarom tevens bij uitstek aan te vallen doelwitten. Daarbij kent Warden aan het “targeting” van de eerste ring (het politieke en militaire leiderschap) een “centraal belang” toe. Dit leidt echter niet tot een expliciet pleidooi voor “decapitation” (onthoofding) van de tegenstander, maar tot een pleidooi voor het uitvoeren van “parallelle aanvallen”. Hierbij moeten onder meer luchtafweer, vliegvelden, bevelscentra en vliegtuigfabrieken vanuit de lucht worden uitgeschakeld. Voor Warden staat dus het verkrijgen van luchtoverwicht centraal. 17. Bombing to Win. Air Power and Coercion in War / Robert A. Pape (New York, Cornell University Press, 1996) ISBN 978-0-8014-8311-0, 366 blz. Anders dan ‘deterrence’ (afschrikking) beoogt dwang in de zin van ‘compellence’ de tegenstander tot een wijziging van zijn gedrag te bewegen, wat veel lastiger is dan het handhaven van de status quo. In dit boek onderzoekt Robert Pape aan de hand van een
uitgebreide lijst conflicten aan welke voorwaarden moet worden voldaan om met succes dwang te kunnen uitoefenen. De cases waarop hij in verband met de effectiviteit van het luchtwapen uitvoerig ingaat zijn: Japan (1944-1945), Korea (1950-1953), Vietnam (1965-1972), Irak (1991) en Duitsland (1942-1945). Pape concludeert uit bestudering van deze cases dat noch het strategische bombarderen van de bevolking noch ‘decapitation’ (het uitschakelen van het politieke en militaire leiderschap) effectief is. In plaats daarvan pleit hij voor een strategie van ‘coercion by denial’, waarin de militaire capaciteiten van de tegenstander onder schot worden genomen. Daarbij gaat het dan niet alleen om het bestoken van de vijandelijke strijdkrachten aan het front (nabijsteun of ‘close air support’), maar juist om het aanvallen van eenheden in het achtergebied die nog niet aan de strijd deelnemen. Zie voor een recente update van het gedachtegoed van Pape: Daniel Byman, Mathew C. Waxman en Eric Larson, Air Power as a coercive Instrument (Santa Monica, rand, 1999) ISBN 0-8330-2742-3, 174 blz. 18. Boyd. The Fighter Pilot Who Changed the Art of War / R. Coram (New York, Little Brown, 2002); Science, Strategy and War. The Strategic Theory of John Boyd / Frans P.B. Osinga (Londen en New York, 2007) ISBN 0-415-37103-1. John Boyd, die als straaljagerpiloot diende tijdens de Koreaoorlog, geldt als innovatief denker over het tactisch optreden van de luchtstrijdkrachten. Zijn bekendste conceptuele bijdrage betreft de zogeheten ooda-loop, die besluitvorming opdeelt in vier fasen. De eerste is observation (het waarnemen van de situatie). Deze wordt gevolgd door orientation (zich op de hoogte stellen). De derde is decision (het feitelijk beslissen), gevolgd door action (uitvoering). De centrale stelling is dat diegene die deze ooda-loop het snelst doorloopt, als winnaar uit de strijd te voorschijn zou komen. Dit geldt volgens sommige volgelingen van Boyd zowel voor het individuele gevecht als voor de strijd tussen staten. Boyd, die in 1997 overleed, heeft deze ideeën nooit in boekvorm gepubliceerd, doch slechts een stapel overheadsheets achter gelaten waarmee hij briefings verzorgde. De Nederlandse strategisch denker Osinga (zelf ook oud-jachtvlieger) heeft in zijn proefschrift echter het denken van Boyd ontleed en in een perspectief geplaatst. Hij rekent Boyd hierbij tot de postmodernistische stroming in de wetenschapsfilosofie.
19. Wired for War. The Robotics Revolution and Conflict in the 21st Century / Peter W. Singer (New York, Penguin, 2009) ISBN 978-1-59420-198-1, 499 blz. De tendens tot robotisering die zich de afgelopen decennia aftekent, heeft ook de militaire luchtvaart niet ongemoeid gelaten. Aanvankelijk werden onbemande vliegtuigjes nog vooral voor waarnemingsdoeleinden gebruikt, maar sedert ‘9/11’ zijn ook bewapende onbemande vliegtuigen op grote schaal in gebruik genomen. Met zogenaamde Predators zijn door de Amerikanen onder meer aanvallen uitgevoerd in Jemen en in de noordwestelijke districten van Pakistan. Tegenstanders (‘terroristen’) wordt hiermee duidelijk gemaakt dat zij zich geen ogenblik en nergens meer veilig kunnen voelen. De onbemande toestellen worden bediend door personeel dat zich in de Verenigde Staten bevindt. Voor deze ‘piloten’ is zelfs een separate carrièrelijn geopend. Singer heeft in zijn boek ruim oog voor de morele bezwaren tegen robotwapens. Gebruik van robots wordt veelal nog toe laatbaar geacht als er een beslissing van een individu aan voorafgaat, dat daarmee verantwoordelijk wordt. Volgens Singer komt deze voorwaarde echter steeds meer onder druk te staan. Door de robotisering boet ook het begrip ‘slagveld’ aan betekenis in.
Tijdperken
20. The First Air War 1914-1918 / Lee Kennett (New York, The Free Press, 1991) ISBN 0-02-917301-9, 275 blz. In eerste instantie beschrijft Kennett het ontstaan en de ontwikkeling van de luchtmacht tijdens de Eerste Wereldoorlog aan de hand van de taken die het vliegtuig vervulde. Zo werd de taak om vijandelijke troepenbewegingen en artillerieposities waar te nemen overgenomen van de ballon. Daarnaast nam het vliegtuig de bombardementstaak over van het luchtschip (de zeppelin) en op het gevechtsveld deels die van de artillerie. De aanvallen met zeppelins hadden aanvankelijk vooral de Britten grote schrik aangejaagd. Naderhand werden het verkrijgen van luchtoverwicht op de tegenstander en de daarbij behorende luchtgevechten belangrijker. In tweede instantie behandelt Kennett de ‘productiefactoren’ van de luchtmacht: de vliegtuigen (aan het begin van de twintigste eeuw nog in duizendtallen geproduceerd) en het personeel. Bij dit laatste facet komen de opleiding (selectie en training), de organisatie (het leven in achter het front gelegerde squadrons) en de bijbehorende cultuur aan de orde. Het luchtwapen zorgde voor een nieuw type helden in de vorm van ‘aces’, de vliegers met veel overwinningen in luchtgevechten op hun conto. Kennett gaat aan het slot nog in op de oorlog op andere fronten dan het westelijke en op de beginstappen van de maritieme luchtvaart. 21. Air power and colonial control. The Royal Air Force 1919-1939 / David E. Omissi (Manchester en New York, Manchester University Press (Series: Studies in Imperialism), 1990) ISBN 0-7190-2960-0, 261 blz. Na de Eerste Wereldoorlog had het Verenigd Koninkrijk het economisch moeilijk om zijn imperium op de been te houden. Onder meer in Somaliland en Mesopotamië (het huidige Irak)
braken opstanden uit tegen het Britse gezag. De Royal Air Force sprong in dit gat toen duidelijk werd dat ‘air policing’ zes keer zo goedkoop was als het pacificeren van de lokale bevolking met behulp van landmacht-eenheden. Met dit argument wist Sir Hugh Trenchard steun van Churchill te verkrijgen voor het verkrijgen van nieuwe taken voor de raf. Later was de Britse luchtmacht ook actief in Palestina en Aden (deel van het huidige Jemen). Trenchards pogingen om het werkgebied van de luchtmacht ten koste van de Royal Navy definitief uit te breiden naar Singapore en de Rode Zee mislukten echter. Op vergelijkbare wijze zette Frankrijk in de jaren twintig zijn luchtmacht in tegen opstandelingen in het Rifgebergte (Marokko) en in Syrië. De Italiaanse luchtmacht gebruikte gifgas om Libië onder controle te krijgen en in 1935-1936 voor de verovering van Abessinië, het huidige Ethiopië. Dit wordt in het laatste deel van het boek behandeld. 22. Too Serious a Business. European Armed Forces and the Approach to the Second World War / Donald Cameron Watt (New York en Londen, W.W. Norton, 1975) ISBN 0-39330815-4, 200 blz. Teneinde uit de impasse van de loopgravenoorlog te ontsnappen werden in de Eerste Wereldoorlog tal van wapentechnologische vernieuwingen doorgevoerd. Hiervan waren het gifgas, de tank en het vliegtuig, die alle drie beoogden het offensief weer een kans te geven, het belangrijkst. In Engeland wonnen de modernisten gedurende het Interbellum uiteindelijk het pleit van de traditionalisten. Dit voltrok zich echter niet bij de landstrijdkrachten, maar bij de luchtmacht, die zich zou gaan toeleggen op strategische bombardementen tegen Duitsland. Tijdens de internationale crises aan het eind van de jaren dertig bleek echter dat de Britten er evenals de Fransen voor terugschrokken hun luchtmacht in te zetten tegen de gebiedsuitbreidingen van Hitler. De reden voor deze ‘zelf-afschrikking’ was de vrees voor een ‘knock-out blow from the air’. Deze Britse vrees was ingegeven door een combinatie van drie gebeurtenissen: de Duitse aanvallen met zeppelins en Gotha-bommenwerpers op Londen tijdens de Eerste Wereldoorlog, het gebruik van gifgas door de Italianen in Ethiopië en de (zwaar overschatte) gevolgen van de Duits-Italiaanse luchtaanval op het Spaanse Guernica. In feite specialiseerde de Duitse luchtmacht zich na 1935-1936 op de grondsteun, waarin het optreden van tanks werd onder steund door middelzware en lichte duikbommenwerpers in de rol van vliegende artillerie. Met deze manier van optreden
werden Polen en Frankrijk, Nederland en België in 1939-1940 onder de voet gelopen. 23. The Right of the Line. The Royal Air Force in the European War 1939-1945 / John Terraine (Londen etc., Hodder and Stoughton, 1985) ISBN 0-340-26644-9, 837 blz. Terraine, die vooral bekend is geworden door zijn publicaties over de Eerste Wereldoorlog, beschrijft in dit boek hoe de Royal Air Force zich aanvankelijk voorbereidde op strategische bombardementen tegen Duitsland. Dit vloeide voort uit de overtuiging van de eerste commandant van de raf, Sir Hugh Trenchard, dat het effect van bombardementen op het moreel van de tegenstander twintig keer zo groot zou zijn als de materiële gevolgen. Daarbij kwam de opvatting dat “the bomber will always get through”. In het Verenigd Koninkrijk bestond angst voor het Duitse luchtwapen, en dan vooral voor het Duitse bombardement. Tijdens de Battle of Britain volgde de ontnuchtering, toen bleek dat de Luftwaffe zich helemaal niet zo sterk op gebieds bombardementen had voorbereid. Op grond van archief materiaal van de raf beschrijft Terraine vervolgens uitvoerig hoe de raf de Luftwaffe in het defensief drong: eerst op de Atlantische Oceaan, daarna in Afrika en ten slotte op het continent. De titel, ‘Right of the Line’, is ontleend aan de gevaarlijkste, maar tevens meest eervolle positie in de Engelse slagorde tijdens de Slag om Crecy (1346).
24. Bomber Offensive / Arthur Harris (Barnsley, Pen & Sword Military Classics, 1947) (Herdruk 2005) ISBN 1-84415-210-3, 288 blz. Sir Arthur (‘Bomber’) Harris, vanaf 1942 commandant van het Britse Bomber Command, schreef deze klassiek geworden tekst in 1947 ter rechtvaardiging van de strategische bombardementen waartoe hij opdracht had gegeven. Hij deed dit op grond van zijn ervaringen als raf-commandant in Palestina, waaraan hij de overtuiging had overgehouden dat “de zekerste manier om de oorlog te winnen het vernietigen van het oorlogspotentieel van de vijand is” en dat “het bombardementsvliegtuig het voor naamste wapensysteem is om deze taak te volbrengen”. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het bombarderen van de Duitse oorlogsindustrie lange tijd de enige manier om iets terug te doen tegen Duits grondgebied. Die aanvallen richtten zich op “grote industriegebieden, wat, vanzelfsprekend, betekende grote industriesteden in hun geheel”. Met deze keuze voor stedelijke concentraties als doelwitten onderscheidden de Britten zich van wat Harris geringschattend aanduidt als het “panacea bombing” van de Amerikanen, die probeerden via meer gerichte aanvallen de Duitse industrie lam te leggen. Het grote bombardementsoffensief tegen Duitsland kon pas in 1943, nadat Bomber Command was versterkt met grote aantallen personeel en viermotorige toestellen, beginnen. Het richtte zich in de praktijk tegen alle steden met meer dan 100.000 inwoners, waarbij het centrum als eerste doelwit was. Tegen zijn zin moest Bomber Command de landing in Normandië en de geallieerde opmars ondersteunen, vooral met aanvallen op de aanvoerlijnen van de Duitsers (interdictie). Pas in de loop van 1944 leidden de geallieerde bombardementen tot een belangrijke daling in de Duitse oorlogsproductie. Harris acht de bombardementen in vergelijk met de loop gravenoorlog en de blokkade een acceptabele en humane strijd wijze. Volgens hem stond ook geen enkele internationaal rechtelijke verbodsbepaling de uitvoering van bombardementen op bevolkingscentra in de weg. 25. Der Brand. Deutschland im Bomberkrieg 1940-1945 / Jörg Friedrich (München, Propyläen Verlag, 2002) ISBN 3-54907165-5, 592 blz. Dit boek doorbrak in 2002 de stilte die lange tijd in Duitsland in acht was genomen over de bombardementen die het land in de Tweede Wereldoorlog hadden getroffen. Het laat zich lezen als een aanklacht tegen het “humane bombing”-betoog van Harris (zie titel 24).
Omdat de nauwkeurigheid van bombardementen in die tijd nog te wensen overliet, werd de stad (het doelwit dat de bom immers het gemakkelijkst kon raken) volgens Friedrich automatisch het mikpunt van de bombardementsvlucht. Hij stelt dat de Britten proeven hadden genomen om de brandbaarheid van de oude Duitse binnensteden zoveel mogelijk uit te buiten, zodat deze uitmondden in de vuurstormen die onder meer Hamburg (1943) en Dresden (1945) teisterden. De doelgebieden werden door speciaal daartoe aangewezen groepen vliegtuigen (Pathfinders) gemarkeerd. Na een behandeling van de verschillende fasen in de Britse bombardementsstrategie bespreekt Friedrich de gevolgen die deze aanvallen voor de Duitse steden afzonderlijk en de plaatselijke bevolking hebben gehad. Hij protesteert daarmee tegen het gemak waarmee vooral de Britten het vliegtuig tegen bevolkingscentra hadden ingezet. 26. Rhetoric and Reality in Air Warfare. The Evolution of British and American Ideas about Strategic Bombing 19141945 / Tami Davis Biddle (Princeton, Princeton University Press, 2002) ISBN 0-691-08909-4, 406 blz. Hoewel de operationele effectiviteit van de luchtstrijdkrachten tijdens de Eerste Wereldoorlog twijfelachtig was gebleken, kwamen in het Interbellum radicale ideeën over de bruikbaar heid van het luchtwapen tot bloei. Twee ideeën spraken daarbij in het bijzonder tot de verbeelding. De eerste gedachte was dat het menselijk zenuwgestel niet bestand zou zijn tegen het vermogen van bommenwerpers om overal op te duiken en hun vernietigende kracht tot uiting te brengen. Dit idee werkte door in het streven het moreel van de bevolking te breken, waaraan vooral de naam van de eerste commandant van de raf, Sir Hugh Trenchard, verbonden is. De tweede gedachte was dat geïndus trialiseerde maatschappijen als gevolg van hun complexiteit en interdependentie bijzonder kwetsbaar waren voor bombarde menten. Dit idee, tijdens de Eerste Wereldoorlog ontwikkeld door Lord Tiverton, werd gedurende het Interbellum gemeen goed in het denken van de Air Corps Tactical School (acts) in de Verenigde Staten. Beide ideeën werden tijdens de Tweede Wereldoorlog toegepast, maar bleken slechts een zeer gebrekkige basis te hebben in de realiteit. Biddle schrijft dit toe aan twee factoren. In de eerste plaats belemmerden cognitieve processen dat besluitvormers afwijkende informatie in hun gedachtegoed opnamen. In de tweede plaats werkten bureaupolitieke belangen het in de hand dat de bijdrage van de luchtstrijdkrachten aan een militaire overwinning zo groot mogelijk werd afgeschilderd.
27. Why the Allies Won / Richard Overy (Londen, Pimlico (Random House), 1995) ISBN 0-7126-7453-5, 396 blz.; The Air War 1939-1945 / Richard Overy (Londen, Macmillan, 1980) ISBN 0-333-44-4965, 263 blz.; The Battle of Britain in 1940 / Richard Overy (Londen, Penguin Books, 2000) geen ISBN, 161 blz. Overy publiceerde in 1980 ‘The Air War 1939-1945’, dat inmiddels de status van klassiek werk heeft verworven. In ‘Why the Allies Won’ plaatst hij de luchtoorlog in een ruimer kader. Voor de verklaring van de geallieerde overwinning voert hij acht factoren aan, waarvan de eerste drie militair van aard zijn: 1. de strijd op zee tussen ‘little ships’ en ‘lonely aircraft’; 2. de Duitse nederlaag in de diepte van het Russische land; 3. de instrumenten om te winnen: bommenwerpers en bombardementen. Aan de aanbod zijde bleken de Amerikaanse voordelen van schaalvergroting in de wapenproductie van grote betekenis. Technologisch waren de Duitsers weliswaar superieur, maar ze verdeelden hun produc tieve inspanningen over te veel verschillende wapensoorten. De luchtoorlog is dus slechts een verklarende factor temidden van een groot aantal andere verschijnselen. Hierbij moet
bovendien worden onderscheiden tussen beslissingen over achtereenvolgens technologie, productie en – ten slotte – inzet. De geallieerde bombardementen dwongen de Duitse luchtmacht tot het vervullen van luchtverdedigingstaken, waardoor deze niet kon bijdragen aan de luchtsteun voor de landstrijdkrachten. Hiermee werd indirect een bijdrage geleverd aan de Duitse overgave. In 2000 heeft Overy zijn trilogie over de Tweede Wereldoorlog voltooid met zijn boekje ‘The Battle’, dat volledig gewijd is aan de competitie tussen aanvallende en verdedigende middelen tijdens de Battle of Britain in 1940. 28. The Conduct of Air War in the Second World War. An International Comparison / Horst Boog (red.) (New York en Oxford, Berg, 1992) ISBN 0-85496-697-8, 763 blz. Deze bundel bevat de bijdragen aan een conferentie die het Militärgeschichtliches Forschungsamt in 1988 te Freiburg heeft gehouden. Het openingsartikel is van de hand van Richard Overy (zie titel 27), die met kracht van argumenten betoogt dat de luchtmachten tijdens het Interbellum de top van het industriële en technologische kunnen in de verschillende landen vertegenwoordigden. Vervolgens passeren zeven belangrijke aspecten van de luchtoorlog de revue, te weten: de luchtvaartindustrie; de militaire research and development; doctrine, technologie en logistiek; de luchtoorlog en humanitair oorlogsrecht; de tactische en strategische luchtoorlog; inlichtingen en ten slotte beleid en bevelvoering. Het slothoofdstuk van de hand van Horst Boog, tevens auteur van een gezaghebbende monografie over de Luftwaffe, vat de conclusies op een afgewogen manier samen. Het verfrissende van deze bundel is dat een internationaalvergelijkend perspectief wordt geboden; het nadeel is dat de Angelsaksische landen en tot op zekere hoogte Duitsland en Frankrijk zijn oververtegenwoordigd, terwijl andere landen hetzij geheel ontbreken (Japan), hetzij minder uitvoerig aan bod komen (Sovjet-Unie, Italië). 29. Air Power at the Battlefront. Allied Close Air Support in Europe, 1943-45 / Ian Gooderson (Londen en Portland, Frank Cass (Cass Series: Studies in Air Power), 1998) ISBN 0-71464211-8, 282 blz. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog waren de Britse en Amerikaanse luchtmachten geenszins ingesteld op het verlenen van close air support (cas) aan grondtroepen. Nadat deze nabij steun uitgebreid was beoefend tijdens de campagne in Noord-
Afrika, pasten de geallieerden de geleerde lessen vervolgens toe tijdens de invasies van Italië en West-Europa. Op basis van operationele analyse gaat Gooderson in dit boek nauwgezet na in hoeverre dit verlenen van nabijsteun in de jaren 1944-1945 effectief is geweest. Hij concludeert onder meer dat het belang rijkste gevolg van nabijsteun niet gelegen was in de destructieve kracht, maar in de demoraliserende en ontregelende effecten die dergelijke gevechtsoperaties hadden op vijandelijke landmachteenheden. Gooderson vergelijkt de effectiviteit van cas met de effecten van zware artilleriebeschietingen en de inzet van vliegtuigen voor strategische verkenningsvluchten. 30. Strike from the Sky. The History of Battlefield Air Attack, 1911-1945 / Richard P. Hallion (Washington d.c., Smithsonian Institution, 1989) ISBN 1-85310-020-x, 323 blz. Hallion, als historicus verbonden aan de Amerikaanse luchtmachtstaf, beschrijft de inzet van luchtmachten voor operaties op de grond in conflicten die zich afspeelden vanaf Libië (1911) tot en met de Tweede Wereldoorlog. In zijn conclusies betrekt hij tevens recentere ervaringen. Hij concludeert dat battlefield air interdiction (bai) altijd van grotere waarde is geweest dan close air support (cas). bai vereist in mindere mate coördinatie met landoptreden en is om die reden ook vaker ingezet dan cas. Hallion concludeert hieruit dat het verwerven van een capaciteit om nabijsteun te verlenen (wat ook met bewapende helikopters mogelijk is), nooit ten koste mag gaan van de bai-missie. Onder meer op grond van de
ervaringen bij aanvallen op de Ho Chi Minh-route in de Vietnamoorlog, concludeert Hallion dat aanvallen met als doel louter de aanvoerlijnen van de tegenstander uit te schakelen doorgaans teleurstellende resultaten opleveren. Ondersteuning van grondoperaties kan volgens Hallion het beste worden uitgevoerd door jachtvliegtuigen die een dubbele (‘swing’-)rol kunnen vervullen (dat wil zeggen in staat zijn zowel vijandelijke vliegtuigen in de lucht als gronddoelen aan te vallen) en niet door vliegtuigen die uitsluitend gespecialiseerd zijn in het verlenen van nabijsteun, zoals de Amerikaanse a-10 (‘Warthog’) en de Russische su-25 (‘Frogfoot’). Ervaringen van de Sovjets met dit laatste toestel in Afghanistan zouden uitwijzen dat dit type special purposevliegtuigen alleen geschikt is voor counterinsurgency-operaties. Ook zou dit type steeds kwetsbaarder worden voor surface-to-airmissiles (sam). 31. How Effective Is Strategic Bombing? Lessons Learned from World War II to Kosovo / Gian P. Gentile (New York en Londen, New York University Press, 2001) ISBN 0-81473135-x, 273 blz. Na de Tweede Wereldoorlog voerden de Verenigde Staten een grootscheeps “Strategic Bombing Survey” uit. In dit onderzoek werd nagegaan wat de effecten van de strategische bombarde menten op Duitsland en Japan waren geweest. In het geval van Duitsland hadden de Amerikanen geprobeerd de “war-making capacity” lam te leggen door het selectief bombarderen van economische doelwitten, zoals het transportsysteem en de energievoorziening. In Japan hadden (tot het afwerpen van de atoombommen) de bombardementen daarentegen juist voor zeventig procent bestaan uit het aanvallen van steden, wat onder meer tot vuurstormen had geleid. Gentile toont aan dat interpretatieverschillen over de inhoud van begrippen belangrijk zijn bij de beoordeling van uitspraken over effecten. Voorts spelen bij iedere evaluatie de belangen van de krijgsmachtdelen een rol. Zo concludeerde het onderzoeksteam dat “Japan zich in ieder geval voor 1 november (1945) zou hebben overgegeven, en dat de atoombom de datum van capitulatie slechts had versneld”. Deze bewering zou de Amerikaanse luchtmacht later aanvoeren om erkend te worden als zelfstandig krijgsmachtdeel. Op vergelijkbare bureaupolitieke gronden bediende de Amerikaanse marine zich van het argument dat de blokkade van Japan en het uitschakelen van de Japanse vloot beslissend waren geweest voor de Japanse nederlaag.
Ook na de Eerste Golfoorlog werd een grootscheeps onderzoek ingesteld. Hierna ontspon zich een debat over de vraag of de luchtoorlog dan wel het landoffensief de belangrijkste stoot tot de nederlaag van Irak had gegeven. Gentile stipt aan dat inzake Kosovo een vergelijkbare discussie op gang kwam: was de dreiging met een invasie over land noodzakelijk geweest om Milosevic te laten inbinden? Teneinde de grondslag voor dit soort onderzoek zuiver te houden bepleit Gentile zo objectief mogelijke historische geschiedschrijving van operaties. Op basis van dit materiaal zouden vervolgens pluriform samen gestelde onderzoeksteams kunnen bestuderen welke factoren het meest hebben bijgedragen aan het totstandkomen van bepaalde effecten. 32. Carriers in Combat. The Air War at Sea / Chester G. Hearn (Mechanicsburg, pa, Stackpole Books (verschenen in the Stackpole Military History Series), 2005) ISBN 0-8117-3398-x, 317 blz. Dit boek bevat een vrijwel volledig overzicht van de inzet van vliegkampschepen voor de oorlogvoering. Deze begon reeds tijdens de Eerste Wereldoorlog, maar culmineerde tijdens de Tweede Wereldoorlog. In de eerste fase van deze krachtmeting werden vanaf Britse vliegkampschepen Duitse slagschepen aangevallen. Ook de resterende Franse vloot in de buurt van Oran en de Italiaanse vloot, welke laatste zich in Taranto (op de zuidpunt van de Italiaanse laars) had geconcentreerd, werden vernietigd door Britse luchtaanvallen. In 1941 gebruikten de Japanners de tactiek die zij van de Britten in Taranto hadden afgekeken bij hun aanval op de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor. De strijd in de Stille Oceaan en in de Atlantische Oceaan
toonde enerzijds aan dat vliegkampschepen het middel bij uitstek waren voor ‘power projection’ van grote mogendheden, maar anderzijds ook dat de carriers kwetsbaar waren voor luchtaanvallen en voor onderzeeboten. Na de Tweede Wereldoorlog verwierven de Verenigde Staten nagenoeg een monopolie in deze wapenplatforms. Ze dienden als varende vliegvelden bij beperkte (conventionele en irreguliere) oorlogen en speelden tevens een rol in vrijwel iedere diplomatieke crisis. Kleinere mogendheden zoeken de laatste tijd voor power projection soms hun toevlucht in helikopters of in jachtvliegtuigen die geheel of gedeeltelijk verticaal kunnen opstijgen vanaf schepen. 33. Air Power in the Nuclear Age 1945-1984. Theory and Practice / M.J. Armitage en R.A. Mason (Houndsmills en Londen, 1983) (Tweede druk 1985) ISBN 0-333-38660-4, 318 blz. Dit veel geciteerde boek geldt als standaardwerk over de luchtmacht tijdens de Koude Oorlog. De schrijvers onder scheiden vijf verschillende vormen van het gebruik van air power gedurende dat tijdperk. Om te beginnen de inzet tijdens de koloniale oorlogen en guerrillaoorlogen (Indochina, Malakka, Algerije, Zuid-Vietnam). Hierover wordt op p. 245 geconcludeerd dat “the chances of air power succeeding in this type of mission may have actually diminished”. Vervolgens de inzet tijdens conventionele oorlogen (Korea, Noord-Vietnam, de ArabischIsraëlische oorlogen, de expedities naar Suez en de Falklandeilanden). Belangrijk zijn uiteraard ook de gereedheid van de luchtstrijdkrachten van de Sovjet-Unie en de navo tijdens de Oost-West confrontatie en de bewaking van het luchtruim (‘surveillance’) met awacs. Volgens de auteurs wordt deze taak
dikwijls onvoldoende op waarde geschat. Ten slotte onder scheiden zij ‘strategic air power’, zoals de bombardementen tegen Hanoi en Haiphong in 1973. Volgens Armitage en Mason tonen ‘Hiroshima’ en ‘Nagasaki’ aan dat strategic air power aan het eind van de Tweede Wereldoorlog de “dominante factor” was. De komst van raketten en de sterkere luchtverdediging hebben de bemande bommenwerper een slag toegebracht waarvan deze nog steeds niet ten volle is hersteld. 34. The Limits of Air Power. The American Bombing of North Vietnam / Mark Clodfelter (New York, Nebraska Paperback Printing, 1989) (Uitgebreide druk 2006) ISBN 0-8032-6454-2, 311 blz. Clodfelter, die als luchtmachtofficier in Vietnam heeft gediend en daarna is gaan doceren aan het National War College, kritiseert in dit boek de inzet van de luchtmacht in de Vietnam-oorlog. Hij oordeelt dat de inzet van de luchtstrijdkrachten niet strookte met de politieke doeleinden van de oorlog. Dit gold allereerst voor de ‘Rolling Thunder’-campagne (1965-1968), waarin de Amerikaanse luchtaanvallen tegen een strook ten noorden van de demarcatielijn de bedoeling hadden te suggereren dat de Amerikanen vastberaden waren het Zuid-Vietnamese bewind aan de macht te houden. Het gold evenzeer voor het Eerste Linebacker-offensief tegen Noord-Vietnam (van mei tot oktober 1972) en tijdens de zogeheten Kerstbombardementen (het tweede Linebacker-offensief tegen Hanoi en Haiphong), waar mee de regering-Nixon beoogde de Amerikaanse terugtrekking
via diplomatieke overeenstemming mogelijk te maken. De Amerikaanse luchtmachtdoctrine was erop gericht via het uitschakelen van industriële doelwitten de Noord-Vietnamese economie te verlammen, terwijl die in feite nog een overwegend agrarisch karakter had. In de epiloog van de editie van 2006 heeft Clodfelter een belangwekkend toetsingskader van de effectiviteit van luchtmachtoptreden in asymmetrische conflicten toegevoegd. Hierin analyseert hij onder meer de recente oorlogen in Irak en Afghanistan aan de hand van (zowel positieve als negatieve) oorlogsdoelen alsmede verschillende modaliteiten van lucht machtoptreden (“direct” versus “indirect” alsook “zelfstandig” versus “inzet als hulpmiddel voor iets anders”). De hier opge worpen vragen verdienen inderdaad beantwoording alvorens men ten strijde trekt. 35. The Future of Air Power / Neville Brown (Londen en Sydney, Croom Helm, 1988) ISBN 0-7099-3217-0, 309 blz. Zich onbewust van het feit dat de Muur vlak daarop zou vallen, schreef de Britse hoogleraar internationale veiligheidsvraag stukken Brown in 1988 een overzichtswerk van de militaire krachtsverhoudingen in de derde dimensie tussen de navo en het Warschaupact. Hij besteedt hierin veel aandacht aan allerlei technische en elektronische foefjes waarmee de luchtstrijd krachten van de navo destijds met kwalitatieve middelen probeerden bij een eventuele militaire krachtmeting het luchtoverwicht te verkrijgen. Dit werd nodig geacht vanwege de kwantitatieve achterstand die het Westen in tal van wapen soorten had. Daarnaast blijven geografische factoren (de geringe diepte van West-Europa, lange trans-Atlantische aanvoerroutes, kwetsbaarheid van vliegvelden) volgens Brown een belangrijke rol spelen. Deze veiligheidssituatie bouwde voort op de wens van de Verenigde Staten de conventionele verdediging van de navo te versterken. Hiertoe werd in 1982 het zogeheten AirLand Battleconcept geïntroduceerd, dat beoogde tweede en volgende echelons van het Warschaupact uit te schakelen voordat deze het front in Centraal Europa zouden hebben kunnen bereiken. Hiertoe moesten de landmachten en de luchtmachten van de navo-landen innig samenwerken. In het verlengde van de Amerikaanse AirLand Battle-doctrine lanceerde de Amerikaanse opperbevelhebber van de navo in Europa, Rogers, het zogenaamde Follow-On Forces Attack-concept (fofa), dat ongeveer hetzelfde beoogde. Dit boek geeft een aardige inkijk in het denken tijdens de nadagen van de Koude Oorlog.
36. Military Helicopter Doctrines of the Major Powers, 1945-1992 / Matthew Allen (Westport ct, Greenwood Press, 1993) ISBN 0-313-28522-5, 293 blz. De Australische historicus Allen laat in dit boek zien hoe de invoering van de helikopter voorzag in de grotere behoefte aan mobiliteit op het slagveld. Daarbij ging het enerzijds om het gebruik voor counterinsurgency-doeleinden, zoals de inzet van de Amerikaanse gevechtshelikopter ‘Cobra’ tijdens de Vietnamoorlog. Anderzijds werd in het kader van de AirLand Battle-doctrine door de Verenigde Staten eveneens geprobeerd helikopters in te zetten tijdens een conventionele oorlog, zowel om gaten in de verdediging te dichten als om achter de frontlijn in het vijandelijke achtergebied te kunnen opereren. De Verenigde Staten volgden in dit opzicht het voorbeeld van de Sovjet-Unie, waarin door de luchtmacht ondersteunde aanvallen van land eenheden in de diepte altijd al centraal hadden gestaan. Allen beschrijft hoe zich soortgelijke ontwikkelingen voordeden in het Verenigd Koninkrijk (met de introductie van een lucht mobiele brigade), West-Duitsland en Frankrijk. De schrijver verzet zich tegen het gebruik van de term rotary-wing revolution, omdat volgens hem geen sprake is van een vervanging van de tank door de helikopter maar van een wederzijdse aanvulling tussen deze twee wapensystemen.
37. Deliberate Force. A Case Study in Effective Air Campaigning / Robert C. Owen (red.) (Maxwell Air Force Base (ala), Air University Press, 2000) ISBN 1-58566-076-0, 541 blz. Na de campagne Deliberate Force, die resulteerde in de Daytonakkoorden die tot het staken van de vijandelijkheden in Bosnië leidden, kreeg een team van de Air University de opdracht dit luchtoffensief te evalueren. Het resultaat hiervan, de zogeheten
Balkans Air Campaign Study (bacs), is neergelegd in dit uitvoerige rapport, dat – ondanks de succesvolle afloop – de vinger legt op diverse tekortkomingen. Zo bleek de navo niet of nauwelijks over een air doctrine te beschikken, waardoor de toch al dominante positie van de Amerikanen nog sterker kon worden. Een andere tekortkoming bleek het gebrek aan precisiegeleide wapens, waardoor ook de Nederlandse f-16’s die aan de operatie deel namen slechts beperkt inzetbaar waren. De uiteindelijk gekozen gefaseerde, gradualistische (zie titel 15) bombardementsstrategie wordt getoetst aan de theorie van Warden (titel 16), aan de “effectsbased approach of operations” (titel 9) en aan de “denial”-strategie van Pape (titel 17). Het zwaartepunt van de Servische tegenstander werd door de navo rijkelijk vaag gedefinieerd als de “historic Bosnian fear of domination”. Er werd echter geen rekening gehouden met het Bosnische zwaarte punt: het behoud van Sarajevo. Ook de gebrekkige of zelfs afwezige afstemming tussen de diplomatie (Holbrooke) en de luchtcampagne, die geleid werd door luitenant-generaal M.E. Ryan, wordt bekritiseerd. 38. War over Kosovo. Politics and Strategy in a Global Age / Andrew J. Bacevich en Eliot A. Cohen (red.) (New York, Columbia University Press, 2001) ISBN 0-231-12485-x, 223 blz. Het blijft nog steeds raadselachtig waarom president Milosevic in 1999, na een luchtcampagne van 78 dagen, de omstreden provincie Kosovo ontruimde. Velen zagen hierin de triomf van een nieuwe, vooral Amerikaanse, wijze van oorlogvoeren, waarin met kruisvluchtwapens en vliegtuigen uitgevoerde precisieaanvallen voldoende waren voor de overwinning. Deze nieuwe methode zou bovendien zowel het aantal onbedoelde slachtoffers onder de burgerbevolking als het aantal slachtoffers aan eigen zijde tot een minimum beperken.
In deze bundel worden echter veel vraagtekens geplaatst bij deze ‘Revolution in Military Affairs’. Zo kan men voorzien dat de tegenstander zijn toevlucht zal nemen tot irreguliere strijdmethoden. Verder was men door het optreden in coalitieverband genoodzaakt een gradualistische strategie (zie titel 15) te kiezen, terwijl de Amerikaanse luchtmachtdoctrine eerder in aanvallen op het vijandelijk zwaartepunt (Belgrado) voorzag. Daardoor duurde de strijd wellicht onnodig lang. 39. The Iraq War. Strategy, Tactics and Military Lessons / Anthony H. Cordesman (Westport, Praeger, 2003) ISBN 0-27598227-0, 572 blz. Cordesman, verbonden aan het Center for Strategic and International Studies (csis) in Washington, heeft veel over militaire aangelegen heden in het Midden-Oosten gepubliceerd. In deze heet-van-denaald geschreven analyse trekt hij lessen uit de conventionele fase van de oorlog tegen Irak (2003), waarin de coalitie van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Australië binnen een maand een militaire overwinning boekte. Cordesman schrijft dat onder meer toe aan de goede interactie tussen de land- en de luchtstrijdkrachten. Hij kent aan de operatie Iraqi Freedom liever de eigenschappen “precision and focus” toe dan “shock and awe”. Het laatste deel is gewijd aan de fouten die de geallieerden hebben gemaakt in de fase van staatsopbouw die op de militaire zege had moeten volgen. Juist in deze fase was volgens Cordesman een omvangrijker inzet van eenheden op de grond nodig geweest.
Nederlandse luchtmachtgeschiedenis
Prealabel: In vogelvlucht. Geannoteerde bibliografie over de Nederlandse luchtvaart vanaf 1784 / W. Snieder (Alphen aan den Rijn, Uitgeverij Canaletto, 1999) ISBN 90-6469-734-5, 468 blz. Deze bibliografie inventariseert alle publicaties op lucht vaartgebied die in Nederland het licht hebben gezien. Hiervan is deel E (blz. 211-316) gewijd aan de militaire luchtvaart. Iedere titel is voorzien van een annotatie. De bibliografie van Snieder laat zich heel goed combineren met deze leeswijzer. 40. Een halve eeuw militaire luchtvaart / R.W.C.G.A. Wittert van Hoogland (Den Haag, Staatsuitgeverij, 1963) 541 blz.; Vlucht door de tijd. 75 jaar Nederlandse luchtmacht / A.P. de Jong (red.) (Houten, Unieboek, 1988) geen ISBN, 440 blz. In 1913 werd binnen het Nederlandse leger de ‘Luchtvaartafdeeling’ opgericht, die later zou uitgroeien tot de Koninklijke Luchtmacht. In deze fraai geïllustreerde gedenkboeken wordt de aandacht verdeeld tussen de beginjaren, het Interbellum, de Tweede Wereldoorlog en het straaltijdperk. Bij dit laatste komen niet alleen de jachtvliegtuigen, maar ook het personeel, de geleide wapens en de helikopters die behoorden tot de Groep Lichte Vliegtuigen aan bod. De diverse bijdragen zijn geschreven door deskundigen uit de luchtmacht, luchtmachthistorici en in het meest recente boek ook door luchtvaartjournalisten. Hierin houdt kolonel H.W. Satter een pleidooi voor het concept van een swing-role-gevechtsvliegtuig. 41. De luchtverdediging in de meidagen van 1940 / F.J. Molenaar (’s-Gravenhage, Staatsuitgeverij, 2 banden, 1970) geen ISBN, 1171 blz. Dit is de luchtmachtpendant van de zogenaamde Groene Serie, de zeer gedetailleerde reconstructie van de strijd te land in de meidagen van 1940. Medio 1954 gaf de chef van de toenmalige Luchtmachtstaf aan kolonel F.J. Molenaar opdracht de operaties
van het Wapen der Militaire Luchtvaart in 1940 te boekstaven. Dat leidde in 1970 tot dit omvangrijke verslag. In de luchtverdediging moesten volgens de auteur 185 Nederlandse toestellen het opnemen tegen 400 Duitse, waarbij 139 Neder landse vliegtuigen verloren gingen. Daarentegen werden door de Nederlandse luchtdoelartillerie 231 Duitse vliegtuigen volledig vernietigd. 42. Vliegvelden in oorlogstijd. Nederlandse vliegvelden tijdens de bezetting en bevrijding 1940-1945 / Peter Grimm, Erwin van Loo, Rolf de Winter (red.) (Amsterdam, Uitgeverij Boom, 2009) ISBN 978-908506-823-5, 511 blz. Deze fraai verzorgde uitgave behandelt de geschiedenis van de militaire (hulp)vliegvelden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het boek opent met de historie van de vliegvelden die door de Duitsers in Nederland werden aangelegd of uitgebreid, vooral voor de verdediging tegen Britse en Amerikaanse bommen werpers, maar ook als uitvalsbases voor acties tegen GrootBrittannië. De geschiedenis van deze 27 bases wordt in deel 2 van dit rijk geïllustreerde boek afzonderlijk beschreven, waarbij voor ieder vliegveld een bijbehorende kaart is afgebeeld. Het derde deel gaat over de geallieerde luchtstrijdkrachten die een onderkomen vonden in het bevrijde deel van Nederland. Het vierde deel behandelt de operaties die de geallieerden vanaf 1944 vanaf veertien vliegvelden in Zuid-Nederland uitvoerden. 43. Luchtmachtstructuren in beweging. 80 jaar luchtvaart organisatie / R. de Winter en E.H.J.C.M. Doreleijers (Den Haag, Sectie Luchtmachthistorie, 1994) ISBN 90-73696-09-7, 176 blz. Dit boek verschaft een beknopt overzicht van de geschiedenis van de Nederlandse militaire luchtvaart. Daarbij ligt de nadruk
op de inpassing van de luchtstrijdkrachten in de Nederlandse defensieorganisatie, waarbij veel aandacht uitgaat naar het effect van reorganisaties op de relatieve zelfstandigheid van de luchtmacht. 44. Check the Horizon. De Koninklijke Luchtmacht en het conflict in voormalig Joegoslavië 1991-1995 / Wim Lutgert en Rolf de Winter (Den Haag, Sectie Luchtmachthistorie/sdu, 2001) ISBN 90-12-08769-4, 634 blz. Dit werk doet minutieus verslag van de betrokkenheid van de Nederlandse luchtmacht bij de oorlog in Bosnië-Herzegovina; aanvankelijk in de vorm van een bijdrage aan de afdwinging van het vliegverbod (Deny Flight), nadien tevens bij het verlenen van luchtsteun ter bescherming van de ‘safe areas’ (waaronder Srebrenica) en ten slotte via deelneming aan de bombarde mentscampagne Deliberate Force (zie titel 36). Deze laatste zou tezamen met een grondoffensief van vooral de Kroaten resulteren in de akkoorden van Dayton. Vanuit Nederlands perspectief wordt geklaagd dat de bevelslijn voor luchtoperaties uitsluitend door Amerikanen werd beheerst. Het slothoofdstuk geeft een aanzet tot evaluatie, waarbij onder meer op het onderscheid tussen het bewaren en het afdwingen van vrede wordt ingegaan. Daarbij is enforcement veel moeilijker te bereiken dan vredebewaring.
45. Crossing the Border. De Koninklijke Luchtmacht na de val van de Berlijnse Muur / P.E. van Loo (Den Haag, sdu Uitgevers, 2003) ISBN 90-12-09957-9, 848 blz. Dit van veel foto’s voorziene boekwerk geeft een overzicht van de verkleining en modernisering die de Koninklijke Luchtmacht na de Koude Oorlog doorliep. Nadat in deel I het beleid, de logistiek en de opleidingen zijn behandeld, komen in deel II de zoge noemde vier pijlers van air power aan bod: jachtvliegtuigen, helikopters, grondgebonden luchtverdediging en luchttransport. Vooral de helikopters en de transportvliegtuigen waren nodig om de expeditionaire agenda te kunnen uitvoeren. In deel III komen de operaties aan bod waaraan de Koninklijke Luchtmacht na de Koude Oorlog deelnam. Dit betrof humanitaire operaties, inzet als onderdeel van vredebewarende operaties en ten slotte optreden hoog in het geweldspectrum, zoals tijdens het Kosovo-conflict. 46. Hete hangijzers. De aanschaf van Nederlandse gevechtsvliegtuigen / Bert Kreemers (Amsterdam, Balans, 2009) ISBN 978-90-5018-824-1, 351 blz. De selectie en aanschaf van jachtvliegtuigen vergen veel politieke energie. In deze vlot geschreven casestudie beschrijft Kreemers hoe de keuze bij de vervanging van de Starfighter en de nf-5 uiteindelijk viel op de f-16, hoewel defensiedeskundigen binnen de Partij van de Arbeid (van 1973 tot 1977 regeringspartij) lange tijd leken over te hellen naar een Europees alternatief, waarbij vooral de Franse Mirage in beeld was. Kreemers betoogt dat de keuze voor het Amerikaanse toestel voortvloeide uit het voortdurend ijveren van de Koninklijke Luchtmacht, die over een gunstige informatiepositie beschikte en van oordeel was dat met dit swing-role-vliegtuig het beste aan haar operationele eisen werd voldaan.
47. Blazing Skies. De Groepen Geleide Wapens van de Koninklijke Luchtmacht in Duitsland, 1960-1995 / R. Nederlof (Den Haag, sdu Uitgevers, 2002) ISBN 90-12-09678-2, 555 blz. Van 1960 tot 1995 leverde Nederland een bijdrage aan de luchtverdedigingsgordel die in West-Duitsland luchtaanvallen van het Warschaupact zou moeten tegenhouden. Hiertoe werden op zo’n twintig locaties raketten van het type Nike-Hercules (tegen doelen op grote hoogte) en Hawk (tegen doelen op geringere hoogte) gestationeerd. Van deze lanceermiddelen waren vele Nike-raketten zowel geschikt om te worden voorzien van conventionele als nucleaire ladingen, aangezien alleen met een nucleaire explosie een grote formatie Russische bommen werpers kon worden vernietigd. (Daarnaast had de Nike volgens de schrijver als secundaire taak ook nog het aanvallen van gronddoelen). Dit boek beschrijft eveneens het wel en wee van de bemanningen van de geleide wapensquadrons en hun gezinnen die in Duitsland waren gehuisvest. 48. De luchtstrijd rond Borneo. Operaties van de Militaire Luchtvaart knil in de periode december 1941 tot februari 1942 / P.C. Boer (Houten, Unieboek, 1987) ISBN 90-269-4253-2, 299 blz.; De luchtstrijd om Indië. Operaties van de Militaire Luchtvaart knil in de periode december 1941 tot maart 1942 / P.C. Boer e.a. (Houten, Unieboek, 1990) ISBN 90-269-4160-9, 348 blz.; Het verlies van Java. Een kwestie van Air Power / P.C. Boer (Amsterdam, De Bataafsche Leeuw, 2006) ISBN 90-6707599-x, 480 blz. In deze boeken worden de operaties van het Wapen der Militaire Luchtvaart (ml) van het knil behandeld tijdens de luchtoorlog om Nederlands-Indië. Ze zijn in die zin equivalent aan het boek van Molenaar over de meidagen in Nederland (titel 41). In december 1941 concentreerden de gevechtshandelingen zich op
de verdediging van Borneo, aangezien dit dichtbij het door de Japanners bezette Malakka was gelegen. In februari 1942 ontspon zich een luchtstrijd boven Java, dat eveneens verloren ging. In zijn meest recente boek behandelt Boer de strijd van de geallieerde lucht-, zee- en landstrijkrachten in de periode 18 februari tot en met 7 maart 1942, waarbij onder meer de Slag in de Javazee aan de orde komt. 49. De Militaire Luchtvaart van het knil in de jaren 19421945 / O.G. Ward (Weesp, Unieboek, 1985) ISBN 90-228-3778-5, 424 blz.; De Militaire Luchtvaart van het knil, 1945-1950 / O.G. Ward e.a. (Houten, Unieboek, 1988) ISBN 90-269-4410-1, 382 blz. Nog voor de capitulatie van Nederlands Oost-Indië op 8 maart 1942 waren het personeel van de vliegscholen van het knil en de marine, een transportsquadron en twee kleine groepen personeel overgebracht naar Australië. Uit dit personeel werden in Australië twee operationele eenheden geformeerd die deelnamen aan de strijd tegen Japan. Dit boek beschrijft uitvoerig de wederwaardigheden van deze squadrons, die trouwens niet uitsluitend uit Nederlanders bestonden. Van dezelfde auteur verscheen in 1988 een vervolgstudie over de bevrijding van de Japanse bezetter en de inzet van het luchtwapen gedurende de dekolonisatieoorlog. De belangrijkste bijdrage hieraan was de grootscheepse luchtlanding tijdens de Tweede Politionele Actie, die als doel had Djokjakarta, de hoofdstad van de Republiek, in te nemen.
50. 70 Jaar Marineluchtvaartdienst / N. Geldhof e.a. (Leeuwarden, Eisma, 1987) ISBN 90-70052-54-7, 215 blz. Reeds tijdens de Eerste Wereldoorlog had niet alleen de landmacht een vliegdienst, maar ook de marine: de Marine
Luchtvaartdienst (mld). Deze beschikte zowel in het Europese deel van het Koninkrijk (zes vliegkampen) als in NederlandsIndië over eigen toestellen. Het zwaartepunt van de operaties lag tot de Indonesische onafhankelijkheid in de Indische archipel. De ruggengraat van de luchtvloot bestond uit een mix van watervliegtuigen en vliegboten. Een uitgebreid overzicht van deze periode geeft L. Honselaar (1950), Vleugels van de vloot, Rotterdam: Wyt, 336 blz. In de Koude Oorlog was opsporing en bestrijding van onderzeeboten met behulp van maritieme patrouillevliegtuigen en helikopters op het oostelijk deel van de Atlantische Oceaan een belangrijke taak van de Marine Luchtvaartdienst. Hiervoor maakte de dienst zowel gebruik van bases aan de wal als van het vliegkampschip Karel Doorman (dat in 1982 onder de naam 25 mei nog voor de Argentijnen bij de Falklandeilanden actief was). Dit overzichtswerk besluit met de ongefundeerd gebleken stelling dat “een goed geoefende marineluchtvaartdienst (...) altijd een essentieel onderdeel van de marine zal blijven”. Tegenwoordig zijn alle helikopters van de krijgsmacht samengevoegd in het Defensie Helikopter Commando (dhc).
P.S.: Recent is verschenen: Rolf de Winter, ‘A Century of Military Aviation in the Netherlands 1911-2011’, in de bundel Airpower in the 20th Century: National Experiences, een uitgave van de Commissione Internationale de Storia Militare. Dit artikel is ook te raadplegen op internet: <www.difesa.it/Area_Storica_html/editoria/Pagine/edi toria.aspx> en <www.litosroma.it/airpower> (flip version). De Winter behandelt de geschiedenis van de (Koninklijke) Luchtmacht in drie episoden: vanaf de oprichting tot de Koude Oorlog, tijdens de Koude Oorlog, en de fase na de Koude Oorlog.
Colofon Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (nimh) in Den Haag is een gespecialiseerd kennis- en onderzoekscentrum op het gebied van de Nederlandse militaire geschiedenis. Het instituut publiceert wetenschappelijke studies, verzorgt onderwijs aan militaire opleidingsinstituten en universiteiten en maakt zijn verworven kennis en audiovisueel bezit toegankelijk voor een breed publiek. Nederlands Instituut voor Militaire Historie Frederikkazerne Van der Burchlaan 31 Postbus 90701, 2509 LS Den Haag www.mindef.nl/nimh Het nimh heeft dankbaar gebruikgemaakt van (titel)suggesties van een aantal deskundigen. Onze dank gaat uit naar drs. P.E. van Loo, commodore prof. dr. F.P.B. Osinga, prof. dr. B. Schoenmaker, W. Snieder, luitenant-generaal b.d. D.L. Starink, drs. Q.J. van der Vegt en kolonel P.W.W. Wijninga. Teksten en eindredactie Prof. dr. J.G. Siccama Bureauredactie Drs. M.E. Horrée Beeldredactie Drs. P.E. van Loo Illustratieverantwoording Alle illustraties zijn afkomstig uit de beeldcollectie van het nimh Vormgeving en druk OBT bv, Den Haag © 2012 Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Den Haag