Judit Neurink
Mijn Iraakse familie Vrouw in een verloren land
de geus
© Judit Neurink, 2011 Ontwerp kaart Erik d’Ailly Omslagontwerp Studio Ron van Roon Omslagillustratie © Eddy van Wessel isbn 978 90 445 1751 4 nur 402 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl.
Voorwoord ‘Mamosta!’ De kreet weerkaatst tegen de gevels van de winkels. Ik kijk opzij en zoek in het drukke verkeer naar de bron. Dan zie ik een arm, zwaaiend uit een autoraam. En een breed lachend gezicht. Het gaat te snel, en ik herken de man niet. Het moet een exstudent zijn. Iemand die een van mijn workshops journalistiek heeft bijgewoond. Ik zwaai terug, ook breed lachend. Mamosta – leraar. Ik voel me vereerd. Ik voel me geaccepteerd. Ik ben nu helemaal onderdeel van de Koerdische samenleving. In april 2008 stopte ik als redacteur Midden-Oosten bij dagblad Trouw om in Noord-Irak een mediacentrum op te zetten, naast een deeltijd correspondentschap voor de krant. Ik had Irak vlak na de val van Saddam Hoessein in april 2003 voor het eerst bezocht, na er jarenlang van achter mijn bureau over te hebben bericht. Het Irak dat ik toen aantrof was door Saddam naar zijn eigen beeld herschapen. Arrogant, achterlijk, verarmd, verpauperd, vuil en vooral lichtjaren verwijderd van de rest van de wereld. Ik werd erdoor geraakt. Er ontstond iets tussen mij en dit verloren land. Meer dan in de afgelopen jaren was gebeurd met de rest van ‘mijn’ regio, het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Ik wilde betrokken zijn bij de wederopbouw van dit land dat zo het slachtoffer was geweest van oorlogen, dictators, embargo’s en geopolitieke beslissingen. Eind 2003 gaf ik voor het eerst een training aan journalisten 7
in Irak. Samen met een Trouw-collega en een bevriende Koerdische politicoloog trainde ik de journalisten van Hawlati *, destijds de enige onafhankelijke krant in Iraaks Koerdistan. Begin 2004 keerden we terug naar Irak om te trainen, en in de jaren daarna ben ik dat blijven doen. Een of twee keer per jaar organiseerde ik namens de Nederlandse organisatie Press Now (die zich inzet voor media in conflictgebieden en landen in transitie) civil journalism-trainingen in het veilige noorden van Irak, voor Koerden en voor journalisten uit het Arabische deel van Irak. Civil journalism wil zeggen: berichten voor mensen, over mensen. En dat in een werelddeel waar alles draait om de politiek, en waar de burger genegeerd wordt. Terwijl ik de eretitel ‘mamosta’ verwierf, bleven onze inspanningen toch druppels op een gloeiende plaat. Per training leerden we ongeveer vijfenveertig journalisten de regels en trucs van het vak. Sommigen pikten ze op, anderen bleven bij hun oude gewoonten van onzorgvuldige en onverantwoordelijke journalistiek waarin feiten niet worden gecheckt en leugens zonder mankeren worden gepubliceerd. Het trok aan me, want verantwoordelijke media zijn een voorwaarde voor de ontwikkeling van een werkend democratisch systeem. En Irak stond op een keerpunt. Mede door toedoen van Nederland – ook ons land was betrokken bij de Amerikaanse invasie – was Saddam verjaagd, en met hem de relatieve stabiliteit van de pariastaat die hij geschapen had. De Amerikanen wilden er democratie brengen, maar die poging leidde vooral tot verzet en strijd tussen allerlei partijen en groepen. Journalisten werden daar onderdeel van, ze werden gebruikt om standpunten van de politieke partijen te verwoorden, en om leugens en halve waarheden te verspreiden. Veel journalis-
* Zie de Woordenlijst op pagina 285.
8
ten van de oude garde uit Saddams tijd waren van his master’s voice naar hun eigen stem gegaan; berichtgeven zonder een opinie te laten horen is voor hen ondenkbaar. De pers als de vertaler tussen volk en politici – die enerzijds overbrengt wat er in een samenleving leeft en anderzijds wat politici willen en doen, zonder deel uit te maken van het politieke systeem – die pers had in Irak nog een lange weg te gaan. Naar mijn gevoel was een breuk met het verleden noodzakelijk om de ontwikkeling van de democratie een kans te geven. Een eigen Iraakse vorm daarvan, maar wel een democratie met een gezonde pers. De conclusie na een aantal jaren van regelmatig trainen was echter dat we, ondanks onze inzet en investeringen, te weinig bereikten. Er bleef te weinig hangen. Gesprekken met Press Now leidden steeds vaker tot de slotsom dat we er een permanent mediacentrum zouden moeten opzetten. Daar bleef het dan weer bij, tot na de volgende training. Want wie zou dat kunnen en willen, een dergelijk centrum opzetten, in de onzekerheid van het Irak van toen? Herfst 2007 was ik opnieuw in Noord-Irak. Een maand lang trok ik rond om met Irakezen te spreken die het geweld in Bagdad waren ontvlucht (wat leidde tot mijn roman De bange stad). Ik gaf een korte training in Duhok, samen met de Koerdische co-trainer Xdir, die door onze regelmatige samenwerking ook een goede vriend was geworden. Het moet de combinatie van factoren zijn geweest: de gesprekken met Xdir over zijn arme land, de vaststelling dat de driedaagse workshop opnieuw te weinig toevoegde, de verhalen over strijdgroepen en geweld uit Bagdad, en het besef dat ik hier een rol te spelen had. Hoe kun je anders zo gek zijn om een goede baan en een comfortabel leven op te geven om in Irak een mediacentrum op te zetten? Press Now steunde mijn beslissing en beloofde subsidie voor de eerste drie jaar, net als Democratie & Media, een organisatie die ooit het Paroolfonds heette. Het plan was dat ik een Iraaks mediacentrum op zou zetten, en dat ik het binnen een jaar zou 9
overdragen aan een Iraakse opvolger. Mijn vrienden waren er niet blij mee. Maar ach, een jaar, dat moest kunnen. Ik zou ze via vriendenbrieven van mijn reilen en zeilen op de hoogte houden. Trouw ging ermee akkoord dat ik mijn functie als redacteur Midden-Oosten zou neerleggen om voor een jaar correspondent in Irak te worden. Mijn collega’s hadden in het verleden gezien dat de combinatie van journalisten trainen en zelf verslaggeven werkbaar is, en vaak tot mooie artikelen leidt. De eerste zorg was de veiligheid. Want voor het Westen is Irak synoniem aan ‘gevaar’. Dat er in het noorden een veilige, autonome Koerdische regio is ontstaan waar je als westerling goed kunt functioneren, is nog lang niet overal doorgedrongen. Dat was de plaats waar ik me zou vestigen. Ik koos voor de culturele hoofdstad van Koerdistan, Suleymania. Daar had ik mij de afgelopen jaren geen moment bedreigd gevoeld. Het mediacentrum zou draaien op een combinatie van Nederlandse (internationale) en Koerdische (Iraakse, lokale) trainers, en zou – in tegenstelling tot het verleden – niet gratis werken. Voor elke cursus of on-the-jobtraining moest de helft van de kosten door de plaatselijke media of lokale organisaties worden bijgelegd. Het zou een Koerdische ngo worden, een niet-gouvernementele organisatie; onafhankelijk van welke overheid dan ook. Maar anders dan andere ngo’s zou het mediacentrum er voor iedereen zijn: dus niet alleen voor de onafhankelijke pers, maar ook voor partijmedia. Ik was ervan overtuigd dat als je de kwaliteit van de journalistiek in Irak wilt verhogen, je met alle media moet werken. Dat je partijmedia niet mag negeren, omdat juist die een ontwikkeling door te maken hebben, willen ze in een Iraakse democratie een gezonde rol kunnen spelen. Het werkte. De formule sloeg aan, steeds meer internationale trainers reisden af naar Irak en cursussen volgden elkaar op. Het mediacentrum vestigde naam. De waardering groeide. 10
Een van de opdrachtgevers verklaarde zelfs openlijk dat onze projecten ‘nu al een verandering teweegbrengen’. Dat is wat je wilt. Daarom ben ik naar dit land in opbouw gekomen. Het kostte me zes maanden om te wennen aan het leven; toen zag ik onder de dagelijkse problemen de groeistuipen waarmee de ontwikkeling gepaard gaat. De politieke ontwikkeling, maar ook de modernisering van het denken. Hoewel beide langzaam gaan. ‘Ze bouwen hier volop aan de wegen, maar onvoldoende aan de geesten’, zeggen terugkerende trainers en ik vaak tegen elkaar. Dit boek gaat over de ontwikkeling in Irak, via de verhalen over de levens van de mensen om me heen. Die veranderden, soms door mijn invloed, soms door de gebeurtenissen. Kurdo, Nawzad, Ari, Yahya, Xdir, Sosan, Aveen, Ahmed, Akram, Sam en Shwan vormen mijn Iraakse familie. Een familie waaraan ik steeds meer gehecht raakte. Ze liepen met me op, trainden met me, moedigden me aan en deelden hun gevoelens en hun ervaringen met me. Ze gaven me hun vertrouwen, lieten me toe in hun levens, deelden hun vallen en opstaan met me. Hun ontwikkeling weerspiegelt die van de maatschappij. Mijn Iraakse familie en onze belevenissen samen vormen de basis van dit boek. Om hun privacy in een preuts en conservatief land te beschermen, heb ik sommigen schuilnamen gegeven.
11
Hoofdstuk 1 Welkom, bexarbèe!
De douaniers staan lachend en nieuwsgierig rond de twee zwarte tassen. De snuitjes van de siamezen zijn door de venstertjes aan de zijkant te zien; de donkere oplettend, de lichte apathisch na de lange reis. Zina en Banu hebben er niet voor gekozen naar Irak te komen. Na de bezoeken aan de gehate dierenarts waren ze vanochtend ook al niet blij in de tas gestopt te worden. Zina heeft dat de hele reis luidkeels verkondigd. Bij het verlaten van het vliegtuig nemen veel passagiers als oude bekenden afscheid van haar siamese klaagzang. De dames met de katten, zo heten mijn vriendin Paulien en ik voor de passagiers, van wie er meerdere een praatje zijn komen maken, nieuwsgierig naar ons verhaal. Twee westerse vrouwen die met twee katten naar Irak reizen, dat zie je niet iedere dag. Dat denken de douaniers op het vliegveld van het IraaksKoerdische Suleymania ook. ‘Bexarbèe, welkom!’ wensen ze ons met onze bijzondere vracht. ‘Supas*!’ bedank ik hen. Iedereen is al vertrokken, wij moeten wachten tot ons visum wordt afgegeven. Daarvoor moet Kurdo, mijn nieuwe medewerker in Irak, zich komen melden. Hij is gebeld en onderweg. Ik verhuis voor een jaar, tot april 2009 met mijn katten naar Suleymania, om er een mediacentrum op te zetten dat Iraakse journalisten zal gaan trainen. Vriendin en collega Paulien zal me de eerste twee weken helpen bij het inrichten van mijn huis. 12
Een groepje douaniers en ander luchthavenpersoneel heeft zich om ons heen verzameld. Iemand spreekt een beetje Engels. ‘Wat is dat voor een kat?’ Ik til Banu uit de tas; ze nestelt zich schichtig in mijn armen, haar ogen blauw en bang. Ik probeer haar met zachte woordjes en zoentjes op haar zachte grijze oren gerust te stellen. Het gezelschap staart ons aan. Zoiets hebben ze hier nog nooit gezien. Zo’n kat niet, en ook niet dat je er zo mee om kunt gaan. Katten leven hier buiten, bedelen om voedsel en vechten tot bloedens toe. Ze zijn vies, vindt men, en eng. ‘Dit is Banu.’ Verbaasde reacties, want de Perzische naam – die ‘dame’ betekent – is ook een Koerdische meisjesnaam. En ook Zina’s naam oogst herkenning, want dat is Arabisch voor ‘mooi’, en opnieuw, een meisjesnaam. ‘Moet ik hier een stempel op zetten of zo?’ twijfelt een jonge douanier. Hij heeft de blauwe paspoorten van de katten in de hand. ‘Ik heb zoiets nog nooit gezien.’ We zijn moe van de reis die vanochtend vroeg in Amsterdam begon, en benieuwd naar het huis dat Kurdo voor me heeft gehuurd en dat ik alleen van de foto’s ken. Beneden moet het mediacentrum worden gevestigd, en boven is de woning waar ik het komende jaar zal wonen. Ik heb Kurdo in februari in Suleymania ontmoet, toen ik daar de zoveelste training voor Koerdische journalisten verzorgde. De jonge, doortastende Kurdo was mijn tolk tijdens die workshop. Hoewel hij zelf niet voor de media werkte, maar voor een Amerikaanse organisatie die probeert de kwaliteit van het bestuurskader in Irak te verbeteren, was hij enthousiast over het plan om in Irak een mediacentrum op te zetten. Hij wilde me graag helpen, en heeft daarom mijn komst voorbereid. Tegen betaling, natuurlijk. Zijn prijskaartje is voor Koerdische begrippen erg hoog – tweeduizend euro is veel in een land waar 13
een gemiddeld maandsalaris rond de driehonderd dollar ligt – maar zonder hem zou ik weken bezig zijn geweest om vanuit een hotel datgene te regelen wat hij nu al bereikt heeft. Het belangrijkste is dat hij een huis heeft gezocht en deels ingericht, want met twee katten op een hotelkamer zitten sprak me niet aan. ‘Leuke jongen’, zeiden mijn Nederlandse vriendinnen toen ze hem op de foto’s van de workshop zagen. Daarop zat hij dicht tegen me aan, in mijn oor de woorden van de co-trainer te vertalen. Die vertrouwelijkheid was er ook in werkelijkheid. Daarom durfde ik ook met hem in zee te gaan. Kurdo is te vertrouwen. Lachend en zwetend loopt hij eindelijk de aankomsthal binnen. Hij heeft zich gehaast na het telefoontje, maar is opgehouden door de strenge controles. De ingang op ongeveer een kilometer van het vliegveld wordt gecontroleerd door veiligheidsmensen die de auto’s met herdershonden op explosieven en drugs doorzoeken. Kurdo heeft hen weten om te praten zodat hij tot aan de aankomsthal mocht doorrijden, wat voor gewone burgers eigenlijk niet is toegestaan. Dat kostte veel tijd. ‘Basja, braa?’ Kurdo omhelst de douanier, die hij persoonlijk blijkt te kennen. Irak is een land waar een ver familielid beter is dan een goede buur. Iemand kennen op de juiste plek maakt de bureaucratie nog enigszins dragelijk. Wasta, heet dat in het Arabisch, en de Koerden hebben dat overgenomen: via relaties bereiken wat je wilt. Ik zal het leren, en het heel vaak gebruiken. Kurdo schudt ons joviaal de hand. ‘Goede reis gehad?’ Nog even zijn handtekening onder een briefje, en we kunnen gaan. In zijn witte bmw rijden we de autoweg op. In de late middagzon ligt Suleymania te schitteren in de kom van de bergen. Een snel groeiende stad die tegen de nog groene hellingen opkruipt. Niets is hier geordend, maar de wanorde is 14