Mieke Lansbergen
Hallo? Ha! Zie je mij? Kijk! Kijk even naar mij. Ik ben Kaïn. Fijn dat ik even iemand tegenkom! Ik loop hier al een tijd te dwalen, en het is zo saai in je eentje. Ik kom daar vandaan. Als je die kant op kijkt, zie je daar dat graanveld en daarnaast is de moestuin. Daar ben ik opgegroeid, maar ik kan niet meer terug. Nooit meer. Zullen we even gaan zitten? Hoe ik hier kom? En waar dat merkteken vandaan komt? Nou, luister, dan vertel ik je mijn verhaal. Eigenlijk begon het wel goed. Mijn moeder is Eva en mijn vader is Adam, die van het paradijs, weet je wel. Ja, daar hebben ze veel over verteld, prachtig moet dat zijn geweest. Maar dat was voordat ik geboren ben. Geen paradijs meer voor mij. We moesten voortaan hard werken op het land, om aan voedsel te komen. Mijn ouders woonden daar en kregen twee zonen. Eerst kregen ze mij en daarna m’n broertje Abel. Toen we groter werden, moesten wij meehelpen op het land. Ik deed meestal het graan en de groenten, en m’n broertje werd herder bij de schapen. Hij trok eropuit met de kudde, kende het hele gebied en zorgde voor zijn schapen. Ik zorgde ervoor dat het land goed bewerkt werd. Een flinke klus, maar wel mooi werk. Op een dag leek het me een goed idee om een offer te maken voor God. Uit dankbaarheid voor alles wat groeit, en omdat
7
8
Reimer Rigtering • 10 jaar
we altijd goed te eten hebben door de opbrengsten van het land. Ik zocht rijp fruit, graan en een goede plek voor het offer. Nou, dat kon Abel ook wel, zei hij. Hij haalde ook een offer, een schaap natuurlijk, want dat was zijn ding. Hij pakte een van zijn beste schapen en wat schapenvet en maakte daar een offer van. Ik bad tot God en hoopte dat hij mijn offer zou zien. Ja, en Abel, die ging ook zitten bidden. Wat denk je dat er gebeurt? God kijkt alleen maar naar dat schaap van Abel! Denk je dat God ook maar heel even naar mijn graan en fruit keek? Nee dus! Hij lette alleen op Abel! On-eer-lijk! Echt zo oneerlijk! Ik werd zo boos, witheet. Ik trok het echt niet. Ik draaide me om en ging met mijn rug naar Abel staan. Toen hoorde ik God opeens. Hij zei: ‘Kaïn, waarom ben je zo boos? Waarom kijk je niet naar Abel om? Als je het goede doet, kun je toch trots zijn op wat je doet? Als je zelf verkeerde dingen doet, dan gaat het mis. Dat weet je toch? Houd jezelf in de hand!’ Jezelf in de hand houden, dat is dus nogal moeilijk als je zo boos bent. Ik liep weg. Ik zei tegen mijn broertje Abel dat hij even mee moest lopen. Verderop is een stuk land, daar komt nooit iemand. Daar is de aarde ruig en verwilderd. Toen we daar
9
waren, sloegen bij mij de stoppen pas echt door! Ik had mezelf niet meer in de hand. Ik gaf hem een dreun en een klap en … hij viel. Toen opeens was er overal bloed. Op z’n gezicht, op de aarde, overal. En hij bleef liggen. En toen ik goed keek, zag ik dat hij dood was. Dood. Opeens hoorde ik God weer. ‘Waar is Abel, je broer?’ Dus ik zei: ‘Dat weet ík niet! Moet ik altijd op m’n broertje letten of zo?’ God zei: ‘Wat heb je gedaan? Ga weg hier! Vertrek! Wat je ook nog plant hier, er zal niks meer voor je groeien. Je zult een zwerver zijn.’ Toen besefte ik hoe erg het was wat ik had gedaan. Dat 10
ik mijn bloedeigen broer vermoord had. Mijn broer, met dezelfde ouders als ik. Ik snapte dat God mij wilde straffen, maar deze straf van God was wel echt zwaar! Ik zei tegen God: ‘Het is mijn schuld. Het is te erg, wat ik gedaan heb. U stuurt me weg, weg van deze grond. Ik zal weggaan. Ik zal zorgen dat u me niet meer ziet. Ik leef verder als een zwerver. Maar God, als ik als een zwerver leef, kan iedereen die me vindt me vermoorden! God zei: ‘Wie jou doodt, zal gestraft worden.’ En toen kreeg ik van God dat merkteken, zodat ik niet zomaar aangevallen zou worden als iemand mij tegen zou komen. Daarna draaide ik me om en liep weg van God. En nu loop ik hier dus te dwalen, in Nod. Daar in het westen is het paradijs, maar daar kom ik ook niet meer in. Het zal anders moeten.
Maar ik leef nog! En ik moet verder. Ik sta op en ik zal een andere weg kiezen. Ik ga opnieuw proberen iets van mijn leven te maken. Dank je wel dat je naar mijn verhaal wilde luisteren. Nog een goede reis verder!
11
Elly Knol-Hobelman
‘Zo, vader, dat was een hele klim!’ zegt Isaak. Abraham blijft even staan. ‘God maakt het ons niet altijd gemakkelijk’, zegt hij. Isaak knikt. Hij denkt aan hoe zijn vader alles heeft moeten achterlaten, om in een onbekend land te gaan wonen. Hoe zijn ouders jaren moesten wachten voor ze hém kregen. Hij loopt een eindje bij Abraham vandaan en laat zijn ogen over 12
het indrukwekkende landschap beneden dwalen. Een ruig woestijngebied; hier en daar wat groen, maar vooral bergen, rotsachtige heuvels, niet eenvoudig om te beklimmen. En dat geldt zeker voor deze berg, waarop ze nu staan. Isaak kijkt even om naar Abraham. Hij ziet er moe uit, geen wonder ook. Hij zou zo’n zware tocht eigenlijk niet meer moeten maken op zijn leeftijd. Maar ja, Gods opdracht was duidelijk. Een brandoffer brengen op een door God aangewezen berg in het land Moria. Drie dagen hebben ze gereisd, Isaak en zijn vader, samen met twee knechten en een volgepakte ezel. Of zijn vader wel uitgerust op weg gegaan is, betwijfelt Isaak. Op de dag van vertrek was Abraham al heel vroeg in de morgen aan het houthakken. Hij had ook de ezel al gezadeld en gaf instructies aan de knechten die de benodigdheden voor onderweg inpakten. Isaak zelf had ook niet echt goed geslapen, wat best