begrippenboom cse vwo neem eerst de algemene begrippen door. leer van elke stijlperiode de stijlkenmerken, daarna de bijbehorende begrippen en de vormen. ©Rein de Goeje 2015
middeleeuwen stijlkenmerken
uitleg
bijbehorende begrippen
•
modale toonsoorten
kerktoonsoorten: dus niet gewone majeur of mineur ladders maar de andere diatonische ladders (van d naar-‐d zonder kruizen of mollen, ook e-‐ e, f-‐f, g-‐g)
gregoriaans
kerkgezang, eenstemmig, op notenbalk met vier lijnen zonder ritme aanduiding
•
veel eenstemmigheid
in volksliedjes, maar ook bij gregoriaanse kerkgezangen
•
bourdon
grondtoon en kwint steeds te horen
• •
eenvoudige meerstemmigheid veel vocale muziek kunstliederen
kerkliederen met afwisseling tussen solist en koor of twee helften van het koor
vormen responsoriaal of antifonaal gezang
door troubadours (geletterde adel) gemaakt lied begeleid met harp of luit
motet
estampie
drie of vierstemmig gezang met 1 stem die een bekend kerkgezang is, de anderen erbij gecomponeerd dans
cantus firmus
‘sterke stem' : bekende melodie uitgangspunt van compositie, vaak de tenor.
bijbehorende begrippen
renaissance stijlkenmerken
•
polyfonie
meerstemmigheid waarbij iedere stem een gelijkwaardige melodie is, veel imitatie.
imitatie in stemparen
tweestemmig motief wordt tweestemmig geïmiteerd
•
cantus firmus techniek
zie middeleeuwen
•
tactus
tempo-‐ en maatgevoel vanuit 'puls', vaak hele of halve noot lang.
•
vocaal georiënteerd
lengte van ademhaling is lengte muzikale zin, omvang niet extreem.
spelen soms een koorpartij mee.
•
consorts
instrumentale groepen van alle instrumenten uit 1 familie of juist van alles door elkaar.
toevoegen van instrumenten in het koor instrumentenfamilie
bijv. alle blokfluitsoorten of trombones of gamba’s of kromhoorns
vormen
mis
beginwoorden van elk deel: kyrie gloria credo sanctus Angus dei
pavane en gaillarde
langzame 2/4 en vlotte springerige 3/4 dansvorm
motet
vaste misteksten, polyfoon gezet muziek waarbij ook echt gedanst werd meerstemmig polyfoon stuk
cantus firmus technieken omkering, kreeft, vergroting, verdichting canon, canonisch
uitleg
bijbehorende begrippen
uitleg
becijferde bas
dansen
motiefverwerkingstechnieken consequent imiterend
barok stijlkenmerken
• • • •
fuga concerto grosso suite basso continuo (b.c.)
zie bij vormen
•
klavecimbel
veel gebruikt basso continuo instrument
theorbe, luit, orgel
andere b.c. instrumenten
• •
barokke motoriek sequens
vrijwel zonder rustpunten
zie bij vormen zie bij vormen meest gebruikte begeleidingsvorm in barokmuziek door akkoordinstrument (klavecimbel, orgel) en bas (gamba, cello)
herhalen van motief op andere toonhoogte
baslijn met akkoordaanduidingen in cijfers
•
imitatie
herhalen van motief in andere stem
letterlijk of niet
•
versieringen
toegevoegde noten die de melodie leuker maken (omspelen van de hoofdnoten)
triller
•
dus geen kerktoonsoorten meer
•
beperking tot majeur en mineurladders chromatiek
rijtje kleine secundes
vormen
1e stuk van een fuga, gaat over in ontwikkeling en slot
stretto
overlappende thema inzetten
1 thema met imitaties in alle stemmen
orgelpunt
picardische terts
concerto grosso
concert voor solistengroep en orkest serie dansstukken, zowel om bij te dansen als losse instrumentale stukken
ripieno of tutti
matenlang aanhouden of steeds herhalen van 1 toonhoogte, vaak in de bas en aan het einde van stuk grote terts in slotakkoord bij mineurstuk
fugaexpositie
suite
spelen soms tegelijk maar vaak in afwisseling, b.c. gaat wel altijd door allemande courente sarabande gigue enz. iedere dans heeft eigen tempo en maatsoort
concertino aba
vaak worden imitaties gevarieerd, de kop van het motief (het begin), is het meest herkenbaar. snelle afwisseling twee verschillende noten, meestal secunde verschil
hele orkest solistengroep driedelige liedvorm, komt vaak in dansstukje voor
aaba
tweedelige liedvorm, ook veel gebruikte vorm in muziek
opera, oratorium
muziekdramatische werken
dus met een verhaal dat in recitatieven verteld wordt
recitativo secco
spaarzame akkoordbegeleiding, door b.c.
recitativo accompagnato
akkoorden en tegenmelodiën in de begeleiding
affect
aria
melisme passie
tekstuitdrukking in de muziek, bijv. droefheid omlaag, vreugde omhoog. Solist die met veel noten en weinig tekst over gevoelens zingt. Veel noten voor één lettergreep.
chaconne
variatievorm over een vaste baslijn en /of akkoorden
passacaglia, ground
is oratorium over lijden en dood van jezus andere titels van dezelfde vorm
bijbehorende begrippen
indeling in zinnen van 4,8,16 maten
weense klassieken stijlkenmerken
• • •
•
periodisering drieklankmotieven evenwicht en (gematigd) contrast vaste vormen
strakke vormen, nergens contrasten waarbij je van je stoel valt hoofdvorm, vierdelige symfonie of sonate
•
klassieke orkestbezetting
strijkers, houtblazers: fluit hobo klarinet fagot, koper: trompetten, trombones, slagwerk: 2 pauken
•
modulaties verwante toonsoorten
niet meer dan twee kruizen of mollen verschil
parallelle toonsoort
•
homofoon
hoofdmelodie met begeleidende stemmen
mineur of majeurtoonladder met zelfde voortekens aan de sleutel, meest gebruikte modulatie
•
albertijnse bassen
voortdurend gebroken akkoorden als begeleiding
vormen
expositie
hoofdvorm
belangrijkste vorm voor 1e deel sonate of symfonie
doorwerking
fugato
stukje fuga dat opduikt in verder homofoon werk
variatievorm
soms als deel in sonate
thema dat steeds gevarieerd wordt
karaktervariatie
rondo
refreinstructuur
reprise
sonate
is een instrumentaal stuk, meerdelig, 1e deel meestal in hoofdvorm, 2e deel langzaam, derde is ter afwisseling vaak een kort en luchtig menuet (aba in 3/4 maat), laatste in rondovorm
weens rondo is abacaba, frans is steeds andere tussenstukken.
niet alleen ritme of melodie of ligging veranderen, maar alles tegelijk. terugkeer beide thema’s maar nu alleen in hoofdtoonsoort veel nadruk op hoofdtoonsoort door akkoorden op v en i, veel motiefherhaling
slot of coda
1e thema in hoofdtoonsoort-‐ overgangszin-‐2e thema in dominant of parallel-‐ slot variëren op thema's en nieuwe motieven, veel modulaties
symfonie
net als sonate maar dan veel langer en voor symfonieorkest soloconcert vaak driedelig werk snel-‐ langzaam-‐snel voor solist met orkestbegeleiding opera minder recitatieven dan in barok, meer samengaan van muziek en toneelspel strijkkwartet vierdelig stuk voor 2 violen altviool en cello piano trio, kwartet, kwintet idem, maar voor piano met strijkers
solocadens
stukje waar de solist zonder begeleiding speelt. vaak technisch moeilijk.
bijbehorende begrippen
technisch lastige composities
romantiek stijlkenmerken
•
•
• •
• •
•
•
melodie wordt voortgestuwd door akkoorden modulaties naar niet-‐ verwante toonsoorten chromatiek uitbreiding van orkestbezetting climaxwerking, grote dynamische verschillen doorbreken van periodisering virtuositeit
nationalisme in de muziek
scherzo
gesamtkunstwerk
uitvinding van Wagner, alles werkt mee aan theatrale effect: muziek, toneel, licht, kostuums enz.
uitgebreider, soms meer dan vier delen of in andere volgorde. orkeststuk op basis van buitenmuzikaal gegeven (de Moldau, nacht op de kale berg enz.) in idioom van romantiek, recitatieven vrijwel verdwenen, vertellende gedeeltes volledig begeleid.
coloratuur
leidmotieven
(kunst)lied
voor piano en zang
tekst vaak toen hedendaagse dichters met romantisch onderwerp: vlucht uit de werkelijkheid
coupletlied
zeer hoge register van vrouwenstem motief dat gekoppeld is aan operapersonage
dansen
gevarieerd coupletlied doorgecomponeerd lied wals, mazurka, polonaise
•
vormen symfonie symfonisch gedicht
opera
soms gebruik van volksmuziekthema’s
impressionisme
vervangt menuet, sneller maar zelfde vorm en ook in 3/4
stijlkenmerken
•
bijbehorende begrippen
pentatoniek
kerktoonsoorten hele toonstoonladder
akkoorden met toevoegingen als losse klank
•
•
weer gebruiken van vreemde toonsoorten klankleurwisselingen belangrijk voor structuur in muziek niet oplossende akkoorden
•
klankkleur vervaagd
veel gedempte klanken en geleidelijke overgangen van ene klank naar andere
•
periodisering vervaagt
geeft soms een beetje geïmproviseerde indruk
vrije vorm
arpeggio glissando
snel gebroken akkoord
bijbehorende begrippen
twee toonsoorten tegelijk
dodecafonie ostinaten
vormen
glijden naar andere toonhoogte
expressionisme stijlkenmerken
• • •
bitonaliteit atonaliteit dissonanten
geen toonsoort niet goed samenklinkend
twaalftoonsreeksen Gebruik van steeds herhaalde patronen
• maatwisselingen • kleinere ensembles • klankkleurexperimenten doordat andere elementen een geoefend oor vragen is de vorm duidelijke
stijlkenmerken
•
vaak oude structuren als fuga, suite, concerto grosso enz.
vormen
neostijlen
vormen
oude vormen en technieken in nieuw jasje
bijbehorende begrippen
nieuw jasje is moderne akkoorden, maatwisselingen, ongebruikelijke klankkleuren
polyfonie
kerktoonsoorten kwartenakkoorden dissonanten
moderne klassieken stijlkenmerken
•
dissonanten
bijbehorende begrippen
polymetriek
•
microtonaliteit
polytonaliteit
•
electronica
musique concrète
ook gebruik van niet-‐muzikale klanken
bestaand geluid elektronisch vervormen
•
experimentele klankkleuren en speelmanieren
van alles minimal music
reekstechnieken
niet alleen toonhoogte kan in een reeks gebruikt worden maar ook dynamiek, klankkeur, ritme.
toevalsmuziek
keuzemogelijkheden geven aan de muzikanten of dirigent die pas bij de uitvoering bepaald worden.
bijbehorende begrippen
vormen
door electronica wordt mogelijkheid ontdekt om 'tussen' tonen te gebruiken
langzaam veranderende motieven in lange stroom zonder rustpunten
jazz stijlkenmerken
•
improvisatie
vrij vinden van een melodie na het thema
•
swing
ook wel triolen feel: achtsten worden lang-‐kort gespeeld.
vormen
• • •
syncopes jazzcombo bigband
veel accentverschuivingen blazers, piano en drums / bas veel groter jazzorkest
saxofoons, soms klarinet trompetten en trombones piano en contrabas
liedje is het thema, daarna paar impro's en dan weer het thema. afwisseling van thema en impro's en variaties op thema.
soms impro's door meerdere instrumenten tegelijk
zingen op betekenisloze klanken, als een instrument zingen
stijlkenmerken
bijbehorende begrippen
•
veel nadruk op het ritme
rock-‐’n-‐roll
typische bluesbas riffs
• •
soms swing maar meestal zonder ook impro's maar veel minder als in jazz
funky
Bluesschema
•
popinstrumenten
el gitaar, basgitaar, keyboard of synthesizer, drums
symfonische rock
•
vaste akkoordschema's
punk
• •
achtergrondkoor of blazers vooral in soul/funk zangtechniek anders dan klassiek door microfoon mogelijkheden
oude jazz nieuwe jazz
pop
rietsectie kopersectie ritmesectie scatten
disco
zeer ritmisch weinig akkoorden, dansbaar, korte gitaarakkoordjes met strijkers of imitaties daarvan, vaak bombastisch, theatraal eenvoudig maar heftig: gitaar met distortion dansmuziek altijd kick beat
vormen
chorus, verse, bridge
vaak liedjes
hardrock werkt toe naar climax met gitaarsolo
break
afterbeat
bluesladder
in wezen pentatonische melodie met toegevoegde 'blue'note.
kick beat psychedelisch
op elke tel basdrum
vaak a a b a a b bridge bb (a=couplet, b=refrein)
hiphop
zwarte (dans)stijl soms met raps
singer-‐songwriter
goed in het gehoor liggend liedje van zanger met gitaar of piano
riff
vast patroontje als begeleiding
fill
invullen met insrument als de melodie stopt stop in de muziek, vaak opgevuld met drums benadrukken 2 en 4e tel, helemaal belangrijk in reggae
geïnspireerd door drugs, vaak beetje vage vorm
algemene begrippen
meerstemmigheid
melodie en motieven
parallel tegenbeweging unisono imitatie rol van een partij motiefherhaling sequens
begeleiding, melodie, tegenmelodie
globaal stijgend, dalend
grote sprongen laddermotieven drieklankmotieven verdichting verbreding
akkoorden en toonsoorten
dominantseptiemakkoord
cadens
IV-‐V-‐I / V-‐I / IV -‐ I
cadens in trappen uitgedrukt van de dan geldende toonsoort
harmonisch mineur
leidtoon halfje verhoogd! bijv: a mineur gebruikt ook g#
ritme en maat
leren!
kwintencirkel doorgaande achtsten /kwarten enz. voornamelijk korte/lange notenwaarden antimetrisch figuur
hemiool
complementair ritme
hoorbare maatwisseling, maar niet te zien door ander maatteken
uitdunning ostinaat
omschrijving voor contour van de melodie groter dan secunde in motief met veel secundes op basis van akkoord steeds meer noten in zelfde tijd steeds minder noten in zelfde tijd steeds minder instrumenten steeds herhaald begeleidingsmotief op Ve trap, altijd majeur met kleine 7 vaste reeks akkoorden voor rustpunt in de muziek
tegen de maat in: triool in 4/4 maat of duool in 3/4 maat
gepuncteerd ritme
fermate tremolo overwegend korte notenwaarden
dynamiek
overwegend lange notenwaarden rit of rall accelerando terrassendynamiek overgangsdynamiek
noten met puntjes erachter in het ritme aanhouden van noot snel herhaalde noot zegt niets over het tempo, snel ritme is eigenljk verkeerd woordgebruik hou tempo en snelle of korte notenwaarden uit elkaar vertragen versnellen alleen p en f met cresc./decrescendo