H O O F D S T U K
1
De allereerste confrontatie
M
ichael kan goed vertellen over zijn eerste keer. Dat wil zeggen, over de eerste keer dat hij iemand op zijn afdeling kreeg die leed aan wat ze een ‘psychische handicap’ noemen. Die eerste ervaring vond plaats aan het eind van de jaren negentig. Hij was in die tijd werkleider binnen een divisie van de sociale werkvoorziening waar hij nu afdelingschef is. Op zijn toenmalige afdeling werd vooral inpakwerk verricht. Ze verpakten van alles, van chocolade tot kerstpakketten. Er hing in die tijd nog een heel gemoedelijke sfeer op de werkplekken. Michael had daar twintig mensen onder zich, en hij kende ze allemaal goed: een blind meisje, twee jongens met een lichamelijke handicap die in rolstoelen zaten, een vrouw die een zware vorm van epilepsie had en zestien verstandelijk gehandicapte mannen en vrouwen.
Twijfels Michaels eerste confrontatie met de ‘nieuwe doelgroep’ kwam in de vorm van een gesprek met zijn directe chef. Die had hem bij zich geroepen om te vertellen dat er binnenkort een nieuwe medewerker op zijn afdeling zou worden geplaatst. Op zich was dat niets bijzonders, alleen ging het deze keer om iemand die leed aan een psychische handicap. Deze man was jarenlang behandeld in verschillende psychiatrische ziekenhuizen, had daarna nog een paar jaar werkloos thuisgezeten, en was nu via de sociale dienst aangemeld om te gaan re-integreren in het arbeidsproces. Michael herinnert zich dat hij bij het horen van ‘psychiatrische ziekenhuizen’ een beeld voor ogen had gekregen van rusteloze mensen die in zichzelf praatten of schreeuwden en die vreemde dingen deden die niemand kon begrijpen. Hij geeft toe dat hij tot dat moment nog nooit in zo’n ziekenhuis was geweest, maar dit was wat hij zich erbij voorstelde. Hij had zijn twijfels: zou dat wel gaan op zijn afdeling, tussen al die andere kwetsbare mensen in zijn groep? Zijn chef stelde hem gerust: deze man was nog steeds onder behandeling en had medicijnen, waardoor er geen enkel probleem zou zijn. Die geruststelling hielp niet helemaal; Michael zag nu iemand voor zich die,
9
S ign a len & va lku ilen
zwaar onder de pillen, de hele dag versuft voor zich uit keek en als een zombie zijn werk deed. Dat leek hem ook niet bevorderlijk voor de werksfeer. Uiteindelijk had Michael zijn schouders opgehaald en besloten te laten komen wat er komen ging. Hij zou wel zien wat er gebeurde, en mocht het misgaan, dan zou hij meteen aan de bel trekken.
Kalm en beleefd Het viel mee. De nieuwe medewerker die zich een week later bij Michael meldde, was een rustige man van eind veertig. Wat vooral aan hem opviel, was dat hij gekleed in een colbertje en stropdas op zijn eerste werkdag was gekomen. Ook al zagen die er wat oud en verbleekt uit, voor Michaels afdeling was de nieuwkomer hiermee toch al aardig overdressed. Michael had rustig de tijd genomen voor een kennismaking met zijn nieuwe cliënt, die zich voorstelde als René Boudema. Achteraf denkt hij dat de opluchting in dat gesprek misschien wel van zijn gezicht was af te lezen. In plaats van de onrustige en onberekenbare psychisch gestoorde voor wie hij bang was geweest, zat er een kalme en beleefde man tegenover hem, die zelfs een uitgesproken intelligente indruk maakte. Hij vertelde vrijuit dat hij inderdaad jarenlang psychiatrisch behandeld was, en dat nu eigenlijk nog steeds werd. Hij leed aan een ziekte die schizofrenie heette, en hij kreeg medicijnen om de verschijnselen van die ziekte onder controle te houden. Terugkijkend zegt Michael: ‘Ik had de term “schizofrenie” wel eens gehoord maar ik dacht in die tijd nog dat het betekende dat iemand een gespleten persoonlijkheid had. Wist ik veel. Ik besloot toen ook niet méér van Renés achtergrond te willen weten. Ik draaide daar vooral op mijn eigen ervaring en mensenkennis. Er zat nu een keurige, kalme meneer tegenover mij, aan wie ik helemaal niets bijzonders zag, en verder rinkelde er geen enkele alarmbel. Ik wilde iedereen het liefst gelijk kunnen behandelen. Dus dossiers en achtergrondinformatie, daar keek ik zo min mogelijk naar, zodat iedereen een gelijkwaardige, verse start op mijn afdeling zou kunnen maken. Zo zie je maar dat je zelfs vanuit goede bedoelingen dingen behoorlijk fout kunt doen.’
Overgekwalificeerd De enige zorg die Michael nu nog had, was precies het tegenovergestelde van wat hij eerder had gevreesd. In het kennismakingsgesprek had René hem verteld dat hij een hbo-diploma boekhouden had. Zo iemand kon je toch geen inpakwerk laten doen op een afdeling die eigenlijk was ingericht voor mensen met een verstandelijke handicap?
10
In z icht in p s ych i sche ha ndi ca ps
René zelf had er kennelijk geen problemen mee. Hij ging tussen de anderen zitten en deed iedere dag netjes zijn werk. Michael zat het meer dwars; hij sprak er een paar maal over met zijn chef, maar die stond niet open voor Michaels twijfels. Hij stelde eenvoudig dat dit het werkadvies was dat P&O samen met de sociale dienst had opgesteld, en dat ze zich daaraan zouden houden. Toch probeerde Michael aan René af en toe wat klusjes toe te spelen die een wat hoger niveau hadden dan de rest van het werk. Een paar keer maakte hij hem zelfs tot een soort informele meewerkend voorman bij inpakprojecten die daarvoor geschikt waren. René zelf reageerde hier trouwens niet zo enthousiast op als Michael had gedacht. Als ze het erover hadden, bevestigde René altijd dat dit werk wat meer op zijn niveau lag, en ja, natuurlijk wilde hij dat graag doen en hij kon het ook zeer zeker aan. Maar in de praktijk leek hij zich vaak ongemakkelijk te voelen bij het ‘uitdagender’ werk. Hij gedroeg zich onhandig, kwam vaak bij Michael om vragen te stellen, ook al had deze het al een paar keer eerder uitgelegd. Een paar maal gebeurde het zelfs dat Michael hem terug op zijn vertrouwde werkplek aantrof, rustig bezig met inpakken in plaats van met de taken ‘op zijn niveau’ waarvoor Michael hem had ingedeeld. Verder was er niets bijzonders aan René, en hij ging dan ook al snel op in de groep; door zijn kalme aard was het zelfs gemakkelijk om bijna helemaal te vergeten dat hij er was.
Herkenbaar Vier maanden later vroeg René om een gesprek met Michael omdat hij een probleem had. In het kantoor, afgeschermd van de andere collega’s, vertelde René dat hij al een tijd lang slecht sliep omdat hij veel last had van zijn buren. Die draaiden luide muziek, soms zetten ze de stereo zelfs om drie uur ’s nachts voluit aan. René voelde zich moe en uitgeput en wist niet wat hij moest doen. Het liefst zou hij een paar dagen vrij nemen om overdag extra te kunnen slapen en weer wat op te knappen. Michael kon zich er van alles bij voorstellen. Een aantal jaren daarvoor had hij zelf ook eens problemen gehad met een buurman die maar niet van de drank kon afblijven, dus hij wist hoe vervelend dat soort dingen konden zijn. Hij nam de tijd om met René te praten en hem wat adviezen te geven, en sprak uiteindelijk met hem af dat deze zich twee dagen ziek zou melden om uit te rusten. Dan kon hij daarna tenminste weer fit op zijn werk verschijnen. Die donderdag en vrijdag meldde René zich inderdaad ziek, zoals afgesproken. Toen hij de maandag daarop weer op zijn werk verscheen, kwam Michael al
11
S ign a len & va lku ilen
snel naar hem toe om te vragen hoe het nu met hem ging, maar hij schrok van wat hij zag. Het was duidelijk dat het helemaal niet beter ging met René. Hij zag er nu juist zichtbaar uitgeput uit, alsof hij in dat ene weekend vijf jaar ouder was geworden. Michael onderbrak meteen zijn programma om met hem te praten, en hoorde van René dat de afgelopen dagen een hel voor hem waren geweest. Zijn buren draaiden zowel ’s nachts als overdag muziek, nu bijna onafgebroken, en hij had er iedere keer als hij wilde rusten of slapen last van gehad. Ten einde raad had hij in het weekend bij de buren aangebeld om hun te vragen of ze misschien wat rustiger konden doen. Maar de buren hadden hem afgesnauwd, en waren daarna hun muziek juist nog harder gaan afspelen.
Doodsbang De weken daarna ging het zienderogen slechter met René. Hij vertelde Michael dat hij liever op zijn werk was dan thuis omdat hij zich hier tenminste niet zo belaagd voelde. Er kwam echter minder uit zijn handen dan voorheen en soms dommelde hij zelfs gewoon in. Michael praatte regelmatig met René over zijn omstandigheden, en raadde hem al snel aan om ook de politie in te schakelen. René deed dat ook inderdaad, maar het bleek averechts te werken. Van de wijkagenten kreeg hij niets anders te horen dan dat ze het ‘in de gaten zouden houden’. Hij vertelde Michael de volgende dag dat hij zich in de steek gelaten voelde en dat de situatie nu alleen nog maar was verslechterd. Zijn buren hadden kennelijk gehoord dat hij contact met de politie had gezocht, en ze probeerden René nu ook weg te pesten. Een aantal keren werd René door hen op straat bedreigd, en de van nature zo kalme man begon doodsbang te worden. Ook vrienden van zijn buren gingen zich ermee bemoeien; soms riepen zij naar hem op straat of liepen ze een tijd lang dreigend achter hem aan. Uiteindelijk kwam het zelfs voor dat René ’s ochtends opbelde om zich bij Michael ziek te melden omdat hij niet over straat naar zijn werk durfde te gaan, bang als hij was dat hij buiten opgewacht zou worden.
Steun waar mogelijk Michael vond dit alles vreselijk om mee te maken. Hij zag binnen een paar weken een rustige, vriendelijke man veranderen in een angstige en onzekere ruïne van een mens. Wat het extra erg maakte, was dat het hier om een kwetsbare man ging, die in het verleden toch al zo veel had meegemaakt.
12
In z icht in p s ych i sche ha ndi ca ps
Hij was dan ook vastbesloten om René te steunen waar hij maar kon. Nog twee keer wist hij René zover te krijgen dat hij aangifte bij de politie ging doen, en beide keren ging hij met hem mee om hem te helpen bij het doen van zijn verhaal. Een aantal keren ging hij René halen met zijn auto wanneer deze niet naar zijn werk kon komen omdat hij bang was dat zijn buren hem onderweg stonden op te wachten. Soms reed hij aan het einde van de dag om zodat hij hem thuis kon afzetten. Eén keer was René doodsbang omdat hij bij zijn aankomst op het werk die ochtend een vriend van zijn buurman rond het gebouw had zien hangen. Het ergste was dat hij geen geld voor de lunch bij zich had; hij moest naar buiten om te pinnen maar durfde dat niet. Michael liep met hem mee en stond op de uitkijk terwijl René gehaast en telkens verkeerde knoppen indrukkend geld uit de automaat haalde. Natuurlijk was Michael ernstig ongerust toen René de week daarna helemaal niet meer op zijn werk verscheen, en niet telefonisch te bereiken was. Dat werd alleen maar erger toen Michael later die dag bij René voor de deur stond en diens huis verlaten leek. Het was logisch, gezien alles wat er was gebeurd, dat Michael de politie belde en hun vroeg om bij René in de woning te gaan kijken.
‘Alleen maar in z’n hoofd’ Pas toen dat ertoe leidde dat een broer van René contact met Michael opnam, kreeg hij te horen dat deze opnieuw was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. René had last van ‘psychosen’ en van ‘wanen’, werd hem verteld. Het was een nogal verwarrend gesprek omdat Michael en Renés broer een tijd lang langs elkaar heen praatten. De broer wilde Michael vertellen over de ziekte van René, terwijl Michael vooral wilde horen of de situatie met de buren ermee te maken had dat het nu weer zo slecht ging en of niemand dit dan had kunnen zien aankomen. Uiteindelijk verloor de broer zijn geduld en spelde het voor Michael uit: ‘Nee meneer, de buren spelen geen rol want er zijn geen buren. Dat huis dat hij u heeft aangewezen staat al twee maanden leeg. Nee, er zitten ook geen krakers. De politie is er een paar keer wezen kijken. Ja, die muziek kwam uit dat lege huis. Dat dacht mijn broer tenminste; hij hoort en ziet dingen die er niet zijn. En hij gelooft dat hij wordt bedreigd. En achtervolgd. Nee, dat is hij door niemand. Ja, we hebben dit eerder met hem meegemaakt. Hij is niet voor niets opgenomen geweest. Een paar jaar geleden dacht hij dat een bejaarde buurvrouw dag en nacht hele hordes drugsdealers over de vloer had, die
13
S ign a len & va lku ilen
hoorde hij ook telkens praten en hem bedreigen. Nee, het zit alleen maar in zijn hoofd. Dat hoort bij zijn ziekte. Momenteel in de kliniek denkt hij dat een deel van de patiënten vrienden van zijn buren zijn die zich daar hebben laten opnemen om hem te pakken te krijgen. Maar we hopen dat de medicijnen gaan werken en dat het dan weer minder wordt. Maar heeft u dan niet gemerkt dat hij achterdochtig werd en zich door allerlei mensen bedreigd ging voelen? Daar moet toch op het werk iets van te merken zijn geweest?’
‘Nooit meer’ ‘Ja’, zegt Michael, ‘als je zoiets hoort, dan staat je wereld wel even stil. Pas achteraf beginnen je allerlei dingen op te vallen en begin je het te doorzien. En toen ik hem eens ging bezoeken in de kliniek waar hij was opgenomen, werd het natuurlijk helemaal duidelijk. Als je dit één keer hebt meegemaakt, dan denk je: dat gebeurt mij nooit meer. En het erge is dat dat niet eens waar is. Want dan komt er een ander bij wie het allemaal net wat anders werkt, en dan ga je op een gegeven moment weer op een heel andere manier de mist in. Tot aan het moment dat je een beetje begint te begrijpen wat dit voor ziektebeelden zijn, en waar je allemaal rekening mee moet houden.’
14