METHODEN VOOR DE BEPALING VAN EMISSIES NAAR LUCHT EN WATER
Publicatiereeks Emissieregistratie Nr. 44, juli 1998
Samenstelling en redactie: Drs. P.F.J. van der Most Ing. M.M.J. van Loon Ir. J.A.W. Aulbers Ing. H.J.A.M. van Daelen
Deze publicatie is te bestellen bij: Hoofdinspectie Milieuhygiëne, ipc 680 Afdeling Monitoring en Informatiemanagement Postbus 30945 2500 GX Den Haag Telefoon: 070 339 3852 E-mail:
[email protected]
INHOUDSOPGAVE
1.
INLEIDING
1.1 1.2 1.2.1 1.2.1.1 1.2.1.2 1.2.1.3 1.2.1.4 1.2.1.5 1.2.1.6 1.2.2 1.3 1.3.1 1.3.2 1.4 1.5 1.6
Algemeen Procesbeschrijving voor het vaststellen van emissies Vaststellingsproces per broncategorie Grote puntbronnen Kleine en middelgrote bedrijven Landbouw en veeteelt Verkeer en Vervoer Consumenten en Handel/Diensten/Overheid Overige bronnen Presentatie van emissiegegevens Definities Emissie naar water en belasting van het oppervlaktewater Emissie naar bodem Bepalingswijzen Landelijke totalen en ruimtelijke verdeling Indeling van het rapport
7 8 8 8 9 9 9 10 10 10 10 12 14 14 15 15
2.
KOPPELING MET DE DOELGROEPEN
17
2.1
Overzicht doelgroepen en emissieoorzaken
17
3.
BEDRIJVEN
21
3.1 3.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.2.1 3.3.2.2 3.3.2.3 3.3.2.4 3.3.3 3.3.4 3.3.5 3.3.5.1 3.3.5.2 3.3.5.3 3.3.6
Grote bedrijven Bijschatting verbrandingsemissies Bijschatting procesemissies Procesemissies: CBS gedeelte Procesemissies: RIVM gedeelte Voedings- en genotmiddelenindustrie Grafische industrie / Rubber- en Kunststof verwerkende industrie Metalelectro industrie Schattingen voor 1996 Niet-energetisch gebruik van fossiele brandstoffen Stortplaatsen Overige procesemissies Delfstoffenwinning Bakken van brood Scheepswerven Statistisch verschil NEH
21 22 23 23 27 27 29 30 31 32 33 34 34 35 36 37
4.
VERBRANDINGSEMISSIES NIET-INDUSTRIËLE BRONNEN
4.1 4.2 4.3
Bijschattingen vuurhaarden Woningverwarming, open haarden en kachels Verbrandingsemissies uit de landbouw
39 40 41
5.
LANDBOUWACTIVITEITEN
43
5.1 5.2 5.2.1 5.2.2
Bestrijdingsmiddelen Dierlijke mest, kunstmest en gestort zuiveringsslib Dierlijke mest, emissies naar lucht Kunstmest, emissies naar lucht
43 44 44 46
Methoden voor de bepaling van emissies
7
39
–3–
5.2.3 5.2.4 5.2.5 5.2.6
Mineralenemissies naar bodem als gevolg van agrarische activiteiten Fermentatie door herkauwers Gebruik van zuiveringsslib in de landbouw Vluchtige Organische Stoffen uit landbouwgewassen
47 48 49 50
6.
VERKEER EN VERVOER
51
6.1 6.1.1 6.1.2 6.1.3 6.1.4 6.1.5 6.2 6.2.1 6.2.2 6.2.3 6.2.4 6.2.5 6.2.6 6.2.7 6.2.8 6.2.9 6.2.10 6.3 6.3.1 6.3.2 6.4 6.4.1 6.4.2 6.5 6.5.1
Wegverkeer Uitlaatgassen Verdamping Bandenslijtage Wegdekslijtage Olielekkage Scheepvaart Uitlaatgassen beroepsvaart Uitlaatgassen stilliggende en manoeuvrerende zeeschepen Uitlaatgassen recreatievaart Binnenscheepvaart - bilgewater Binnenscheepvaart - coating Binnenscheepvaart - corrosie zinkanodes Binnenscheepvaart - schroefasvet Morsingen op binnenwateren Zeeschepen in havens - uitloging aangroeiwerende verf Recreatievaart - toepassing antifouling Luchtvaart Uitlaatgassen Verdamping Spoorwegen Uitlaatgassen Slijtage bovenleidingen en stroomafnemers Mobiele werktuigen Uitlaatgassen
51 51 52 53 54 55 56 56 57 58 59 60 61 61 62 63 64 64 64 65 66 66 67 68 68
7.
CONSUMENTEN, PRODUCTGEBRUIK, KLEINE BEDRIJVEN
7.1 7.1.1 7.1.2 7.1.3 7.1.4 7.1.5 7.1.6 7.1.7 7.1.8 7.1.9 7.2 7.2.1 7.2.2 7.2.3 7.2.4 7.2.5 7.2.6 7.2.7 7.2.8 7.2.9 7.2.10
Kleine bedrijven Autospuiterijen, gebruik van verf en lak Benzinedistributiedepots Garagebedrijven, reinigen van nieuwe auto’s ML-stations, antiroestbehandelingsbedrijven Tankstations, tanken van auto’s Reinigen van tankauto’s Chemisch reinigen van kleding Lozingen vanuit tandartspraktijken Crematoria Overige producten Gebruik brandwerende middelen Gebruik schuimen Gebruik spuitbussen Reinigingsprocessen in Handel, Diensten, en Overheid Ontsmetten opslag en transporten Ontsmetten medische componenten Koelen en vriezen Inwoners, afdanken van koelkasten Wegenverf Autoproducten
Methoden voor de bepaling van emissies
69 69 69 70 70 71 72 73 74 75 76 76 76 77 78 79 80 80 81 82 83 84
–4–
7.2.11 7.2.12 7.2.13 7.2.14 7.2.15 7.2.16 7.2.17 7.2.18 7.2.19 7.2.20 7.2.21 7.2.22 7.2.23 7.2.24 7.2.25 7.2.26 7.2.27 7.2.28 7.2.29 7.3 7.3.1 7.3.2 7.3.3 7.3.4 7.3.5 7.3.6 7.3.7 7.3.8 7.3.9 7.3.10 7.3.11 7.3.12 7.4 7.4.1 7.4.2 7.5
Kantoorartikelen Leer en meubelonderhoud Gebruik lijmen consumenten en bouw Cosmetica en artikelen voor persoonlijke verzorging Schoonmaakmiddelen Verfgebruik consumenten Verfgebruik bouw Afsteken van vuurwerk Ammoniakemissies via mensen, dieren en schoonmaakmiddelen Roken van sigaretten Vleesbereiden - bakken, braden, barbecuen Uitloging oude opstand gecreosoteerd hout in de waterbouw Uitloging nieuwe inzet gecreosoteerd hout in de waterbouw. Toepassing gecreosoteerd hout op land (opstand vorige jaren) Toepassing gecreosoteerd hout op land (inzet) Toepassing gecarbolineerd hout Toepassing carbolineum Toepassing PCP-verduurzaamd hout gevelbetimmering Schietsport Corrosie Corrosie zinken daken en dakgoten bij woningen Corrosie zinken daken en dakgoten utiliteitsbouw Corrosie verzinkt staal tuinbouwkassen Corrosie verzinkt stalen vangrails wegenbouw Corrosie verzinkt stalen lantaarnpalen wegenbouw Corrosie zinkanodes sluisdeuren Corrosie loodslabben en stroken woningen Corrosie loodslabben en stroken utiliteitsbouw Corrosie roestvast staal industrie Corrosie waterleiding tijdens doorstroom woningen Corrosie waterleiding tijdens stilstand en opwarming woningen Corrosie waterleiding kantoorgebouwen Jacht en hengelsport Lood- en zinkemissies door jacht Gebruik vislood sportvisserij zoete wateren Huishoudelijk afvalwater
85 86 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 100 101 102 102 103 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 115 117 118
8.
OVERIGE EMISSIES NAAR WATER
119
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7 8.8 8.9
Inleiding Effluenten en zuiveringsslib RWZI’s Verdeling type rioolstelsel Niet op een RWZI aangesloten rioolstelsels Overstorten Regenwaterriolen Depositie op oppervlaktewater Uit- en Afspoeling Buitenlandse rivieren
119 119 120 120 121 122 123 124 125
9.
NATUUR
127
9.1
Vegetatie, bodem en water
127
Methoden voor de bepaling van emissies
–5–
1.
INLEIDING
1.1
Algemeen Voor een effectief milieubeleid dient men te beschikken over goed gedefinieerde gegevens over emissies uit alle bronnen. Het systeem van de emissieregistratie zoals dit sinds 1974 ontwikkeld is, vormt hierbij een belangrijk hulpmiddel. In 1992 is in de Nota “Emissieregistratie in het jaar 2000” de rol van de centrale database van de Emissieregistratie verder uitgewerkt. Deze nota die door de betrokken instanties op Directoraat Generaal niveau onderschreven is, vormt de basis van de activiteiten zoals die in het kader van de Emissiejaarrapportage plaatsvinden. De afgelopen jaren zijn door de diverse overheden voor de in het NMP genoemde doelgroepen taakstellingen geformuleerd, gericht op vermindering van de milieudruk. Het toetsen van de voortgang die met de realisatie van deze doelstellingen gemaakt wordt, wordt doelgroepmonitoring genoemd. Voor een effectieve monitoring is het nodig te beschikken over gegevens over aard, herkomst, grootte en plaats van de emissies. Het hierop gebaseerde beleid dient een breed draagvlak te bezitten. Hiervoor is het nodig dat over de toegepaste methoden voor het vaststellen van de emissies bij alle betrokkenen consensus bestaat. Ook is het van belang dat zowel de resultaten als de weg waarlangs deze tot stand gekomen zijn, op brede schaal toegankelijk en transparant gemaakt worden. Om dit te realiseren is in de afgelopen jaren een structuur opgebouwd die in de inleiding van dit rapport wordt beschreven. Na een algemeen overzicht van de vaststellingsprocedures worden de methoden per onderwerp beschreven. Ook wordt ingegaan op de manier waarop de gegevens toegankelijk gemaakt worden. De toegepaste methoden worden volgens een gestandaardiseerd format in zogenaamde protocollen beschreven. Inhoudelijk bestaat er een nauwe relatie tussen de protocollen en de beschrijving zoals die in het voorliggende rapport wordt gepresenteerd. De uitvoering van de doelgroepmonitoring verloopt in de volgende vijf stappen: Vergaren van gegevens De informatiestroom vanaf de bronhouders tot de bevoegde gezagen of andere instanties wordt beschreven. In deze stap wordt de aard van de gegevens gedetailleerd beschreven. Validatie van gegevens De kwaliteit van de gegevens wordt hier geverifieerd. Hieronder vallen zowel de kwaliteitsborging door de bronhouders als de kwaliteitscontrole door de bevoegde gezagen of de andere verzamelende instanties. Gegevensopslag De Hoofdinspectie Milieuhygiëne maakt afspraken met de verzamelende instanties over aard en vorm van de te leveren informatie. De gegevens worden ingevoerd in de centrale database van de Emissieregistratie. Gegevensbeheer De Hoofdinspectie Milieuhygiëne draagt zorg voor de bewerking van de gegevens voor presentatie op de relevante aggregatieniveau's, rekening houdend met de informatiebehoeften van de verschillende gebruikers.
Methoden voor de bepaling van emissies
–7–
Verspreiding van gegevens De gegevens uit de database zijn openbaar en worden door de Hoofdinspectie Milieuhygiëne in jaarlijkse Emissiejaarrapporten gepresenteerd.
1.2
Procesbeschrijving voor het vaststellen van emissies De emissies worden vastgesteld door de Hoofdinspectie Milieuhygiëne in nauw overleg met een aantal partners. Dit zijn het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, het Ministerie van Landbouw, Visserij en Natuurbeheer, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO). De logo's van deze instanties, die op de voorzijde van het Emissiejaarrapport worden opgenomen illustreren dit. De emissies worden jaarlijks vastgesteld in een zestal taakgroepen. Deze taakgroepen zijn samengesteld uit deskundigen op de diverse werkterreinen, grotendeels vanuit de onderzoeksafdelingen van de partners. De samenstelling van de taakgroepen is gebaseerd op de bij de verschillende partners aanwezige deskundigheid. Deze valt grotendeels samen met de indeling in doelgroepen. De werkzaamheden van de taakgroepen worden gecoördineerd door een projectteam dat de voortgang bewaakt. De resultaten worden gevalideerd door de Coördinatiecommissie Emissie-inventarisaties (CEI), die verantwoordelijk is voor de uiteindelijke rapportage.
1.2.1
Vaststellingsproces per broncategorie
1.2.1.1
Grote puntbronnen De situatie ten aanzien van het vaststellen van de emissies uit grote puntbronnen is op dit moment in beweging waarbij de inzameling van gegevens door TNO geleidelijk vervangen wordt door de rapportage via de Bedrijfsmilieuplannen. De cijfers over 1995 en 1996 zijn nog volgens de hieronder beschreven methode verzameld. De emissiegegevens voor ongeveer 500 grote bedrijven zijn door TNO rechtstreeks bij de bedrijven verzameld. Voor de luchtemissies van deze bedrijven alsmede voor de bedrijven die onder het Besluit Emissie-eisen Stookinstallaties (BEES) vallen zijn de gegevens op installatieniveau verzameld. Voor de emissies naar water zijn de resultaten uit de enquete van de Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) gebruikt. Deze gegevens, gebaseerd op metingen door de waterkwaliteitsbeheerders, zijn op locatieniveau beschikbaar. De gegevens zijn in incidentele gevallen door TNO aangevuld met gegevens over niet gemeten stoffen. De CIW enquete bevat echter meer bedrijven dan de selectie uit de Emissieregistratie. De wateremissies van deze bedrijven zijn direct overgenomen in de database van de Emissieregistratie. Voor deze bedrijven geldt dat de wateremissies gemeten zijn, terwijl de luchtemissies geschat zijn.
Methoden voor de bepaling van emissies
–8–
1.2.1.2
Kleine en middelgrote bedrijven De emissies van de ongeveer 40.000 kleine en middelgrote bedrijven worden door de taakgroepen bijgeschat. Voor het compartiment lucht gebeurt dit in de taakgroep Energie, Industrie en Afvalstoffen (ENINA). Voor bedrijfstakken waarvoor een redelijk aantal voor de totale sector representatief geachte bedrijven in de individueel geregistreerde bedrijven voorkomen, worden de emissies van de grote bedrijven geëxtrapoleerd op basis van de bijdrage aan de totale productie in de sector. Deze bijdrage wordt door het CBS op basis van interne productiegegevens vastgesteld. Voor bedrijfstakken waar het aantal individueel geregistreerde bedrijven te gering of te weinig representatief is, worden productie gegevens gecombineerd met aan de literatuur ontleende emissiefactoren. Voor het compartiment water vindt de bijschatting plaats in de taakgroep Methodiekontwikkeling Water (MEWAT). De reden voor deze tweedeling is het feit dat voor de wateremissie het grotere aantal bedrijven uit de CIW enquête de basis vormt, terwijl ook de problematiek rond directe en indirecte lozingen (via riolering) hier een afwijkende benadering nodig maakt. De toegepaste schattingsmethode is overigens identiek met de voor de luchtemissies gebruikte aanpak. De bijgeschatte emissies worden gelocaliseerd door een verdeling op basis van het aantal werknemers in de sector te koppelen met de in de database van de Emissieregistratie aanwezige locatiegegevens over de kleine en middelgrote bedrijven.
1.2.1.3
Landbouw en veeteelt De emissies uit de landbouwsector worden vastgesteld in de taakgroep Landbouw waarbij het Landbouweconomisch Instituut (LEI), het Staring Centrum (SC), het IKC-Landbouw, het CBS, en het RIVM de belangrijkste bijdrage leveren. Daarnaast worden bijdragen geleverd uit de taakgroep ENINA (emissiefactoren voor energiegebruik in de kassentuinbouw) en Verkeer en Vervoer (emissiefactoren landbouwmachines). De personele relatie met de breder samengestelde protocolwerkgroep is voornamelijk op instituutsniveau. De gegevens worden gelocaliseerd door ze te relateren aan de in de database van de Emissieregistratie aanwezige locatiegegevens over grondgebruik in diverse sectoren. Ook het aantal dieren in de veehouderijsector is hieraan gerelateerd.
1.2.1.4
Verkeer en Vervoer De emissies voor verkeer en vervoer worden vastgesteld in de taakgroep Verkeer en Vervoer. Voor het vaststellen van de emissies door wegverkeer is het CBS de centrale instantie, waar gegevens uit diverse primaire bronnen gebundeld en afgestemd worden. Voor de emissies uit scheepvaart, spoorwegen en luchtvaart zijn TNO en RIVM de belangrijkste bronnen. De hier gebruikte methoden zijn in het algemeen in de loop der jaren door TNO in emissieregistratiekader ontwikkeld. Een aantal met verkeer samenhangende emissies naar water worden door de taakgroep MEWAT vastgesteld en aan de taakgroep Verkeer en Vervoer geleverd. De emissies door scheepvaart, spoorwegen, luchtvaart en de emissies door wegverkeer op grote wegen worden in de database van de Emissieregistratie gelocaliseerd op basis van de individuele activiteiten. De overige verkeersemissies worden gekoppeld aan de in de database aanwezige locatiegegevens voor inwoners.
Methoden voor de bepaling van emissies
–9–
1.2.1.5
Consumenten en Handel/Diensten/Overheid De emissies uit deze sectoren worden vastgesteld in de taakgroep WESP (Werkgroep Emissie Servicebedrijven en Productgebruik) en de taakgroep Methodiekontwikkeling Wateremissies (MEWAT). Beide groepen werken nauw samen. Voor de emissies naar lucht vormen de jaarlijkse enquêtes van Koolwaterstoffen 2000 een belangrijke bron. De emissies van totaal koolwaterstoffen uit deze enquêtes worden door de in de taakgroep WESP aanwezige deskundigen opgesplitst naar de voor de rapportage gewenste individuele stoffen. Voor de emissies naar water vormt veel bij het RIZA uitgevoerd onderzoek naar diffuse bronnen de basis.
1.2.1.6
Overige bronnen De emissies uit de overige doelgroepen worden in de eerder genoemde taakgroepen vastgesteld. Voor de doelgroep Bouw worden de emissies door verfgebruik in de WESP taakgroep, en de emissies door corrosieprocessen in de taakgroep MEWAT vastgesteld. Voor de doelgroep Riolering en Waterzuivering worden de emissies door overstorten en regenwaterriolen in de taakgroep MEWAT via het model PROMISE berekend. De emissies door effluenten van waterzuiveringsinrichtingen worden door het CBS verzameld via de enquête Zuivering van Afvalwater en aan de taakgroep MEWAT geleverd. De gegevens worden uiteindelijk opgenomen in de centrale database van de Emissieregistratie.
1.2.2
Presentatie van emissiegegevens De voornaamste nationale rapportages vormen het Emissiejaarrapport en de daarop voor wat de emissiecijfers betreft gebaseerde Milieubalans. Daarnaast vinden ook specifieke rapportages plaats zoals bijvoorbeeld over vuurhaarden. Op het gebied van emissies naar water worden onder meer bijdragen geleverd aan de nationale watersysteemverkenningen. Wanneer na discussie consensus bereikt wordt over een nieuwe methode wordt ook dit in rapportvorm gepresenteerd. Voorbereidingen voor rapportages via CD-ROM en INTERNET verkeren in een pilotfase. Hierdoor zullen een groot vragen die nu aan het informatieloket gesteld worden voortaan rechtstreeks behandeld kunnen worden. Het aantal vragen dat vanuit internationale kaders aan Nederland gesteld wordt neemt steeds toe. De internationale gegevenslevering wordt gecoördineerd door het National Focal Point (NFP) bij het RIVM en vindt plaats via het National Reference Center (NRC) bij de Hoofdinspectie Milieuhygiëne.
1.3
Definities Bij het opstellen van het emissiejaarrapport zijn een aantal begrippen gebruikt voor de beschrijving van de stofstromen naar het milieu. De volgende definities zijn gehanteerd: • Emissie is de uitstoot van een stof naar een milieucompartiment die rechtstreeks tot een bron is te herleiden. Bij de emissies naar water wordt onderscheid gemaakt tussen directe emissies en indirecte emissies. Directe emissies zijn lozingen op oppervlaktewater. Indirecte emissies zijn lozingen op het riool, die al dan niet na bewerking in een rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI) op het oppervlaktewater terecht komen.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 10 –
• • • • • •
Overdracht is een stofstroom van het ene naar het andere milieucompartiment. Aanvoer is een stofstroom naar een milieucompartiment. De stroom kan een emissie of een overdracht zijn, maar hoeft niet. Afvoer is een stofstroom uit een milieucompartiment. Dit is altijd een overdracht. Belasting is de som van aanvoerposten (die uit emissies en overdrachten kunnen bestaan). Accumulatie is de belasting minus alle afvoerposten. Stofstroom is de algemene naam voor emissies en overdrachten, aanvoer en afvoerstromen.
In voorgaande jaren is nooit een scherp onderscheid gemaakt tussen emissies en overdrachten. De overdrachten vormden een impliciet onderdeel van de gepresenteerde emissiecijfers. De voordelen van het nader aanbrengen van dit onderscheid zijn dat beter dan voorheen belastingen van milieucompartimenten kunnen worden onderscheiden en dat mogelijke dubbeltellingen in stofstromen naar het milieu beter kunnen worden voorkomen. Toekenning van emissies en overdrachten aan doelgroepen In de meeste gevallen is duidelijk welke doelgroep verantwoordelijk is voor een bepaalde emissie. Ook een overdracht kan vaak herleid worden tot een doelgroep. Een voorbeeld: Uit landbouwbodems stroomt distikstofoxide naar lucht. Dit is een overdracht van bodem naar lucht. Deze stroom is vooral het gevolg van landbouwkundige activiteiten, namelijk het bemesten van arealen met stikstof (N). Deze kan daardoor aan de doelgroep landbouw worden toegeschreven. Als men nu zou willen weten hoeveel N de mens in het milieu brengt en daarvoor alle emissiestromen zou optellen, dan zou men - zonder onderscheid aan te brengen in emissies en overdrachten - bij optelling van de stofstroom N naar bodem (als kunstmest) en stofstroom N naar lucht (als N2O) een dubbeltelling veroorzaken. Dit kan worden voorkomen door het onderscheid in emissies en overdrachten aan te brengen: emissie van N naar bodem en overdracht van N naar lucht. Voor de beantwoording van de vraag hoeveel N de mens in het milieu brengt telt dan alleen de emissiestroom van N naar bodem mee, in het onderhavige voorbeeld. Voor de bepaling van de belasting van de verschillende milieucompartimenten tellen de overdrachten tussen de compartimenten en de emissies mee. Herleiden van een overdracht tot een doelgroep kan bijvoorbeeld niet bij de aanvoer van fosfaat door kwelwater. Door kwelwater komt fosfaat uit het diepe grondwater in de bodem terecht. De inhoud van dit kwelwater is het resultaat van vele aanvoerposten en wordt niet aan één doelgroep toegerekend. De voor het EJR relevante stofstromen bestaan voor het grootste deel uit emissies. Waar nodig is ook informatie met betrekking tot overdrachten en belasting opgenomen. In figuur 1.1 worden de gehanteerde termen toegelicht aan de hand van een aantal stofstromen van stikstof rondom de doelgroep landbouw. Emissies door de doelgroep (vetgedrukt in figuur 1.1): er vinden emissies plaats naar alle drie de milieucompartimenten, namelijk naar lucht (NH3 uit mestaanwending en dergelijke), bodem (N-aanvoer met dierlijke mest en dergelijke minus de N-afvoer die plaatsvindt door de oogst en afvoer via gewassen) en water (bijvoorbeeld door spoelen van tanks in sloten). De optelling van alle N-emissies
Methoden voor de bepaling van emissies
– 11 –
door landbouw naar het milieu (de som van de compartimenten) vertegenwoordigt de hoeveelheid N die de mens in het milieu brengt ten gevolge van landbouwactiviteiten. Overdrachten (aan-/afvoer): de stofstroom N2O van bodem naar lucht; deze is het gevolg van landbouwactiviteiten en maakt deel uit van de belasting van het compartiment lucht (aanvoer naar lucht, afvoer uit bodem); de N-depositie van lucht naar bodem (afvoer uit lucht en aanvoer naar bodem); de uit- en afspoeling van N uit landbouwbodems naar water (afvoer uit bodem, aanvoer naar water); de kwel van N van water naar bodem (afvoer uit water, aanvoer naar bodem). Belasting: het oppervlaktewater wordt belast door emissies vanuit de doelgroep en door overdrachten vanuit de bodem en de lucht: uit- en afspoeling vanuit landbouwbodems en dat deel van de depositie dat getalsmatig toegerekend kan worden aan landbouwactiviteiten.
Figuur 1.1
1.3.1
Illustratie van de gehanteerde termen aan de hand van de stofstromen van N-verbindingen.
Emissie naar water en belasting van het oppervlaktewater In het EJR wordt een onderscheid gemaakt tussen emissies (lozingen) naar water en de belasting van het oppervlaktewater. De emissie naar water is niet de hoeveelheid die het oppervlaktewater daadwerkelijk bereikt, maar betreft de lozing die de bron of het emissiepunt verlaat. Slechts een deel van deze lozingen komt rechtstreeks in het oppervlaktewater terecht. Het meeste afvalwater wordt geloosd op gemeentelijke rioolstelsels en slechts een deel hiervan wordt indirect naar het oppervlaktewater afgevoerd via effluenten van RWZI’s, ongezuiverde rioleringen, overstorten en regenwaterriolen, waarbij een deel van de verontreiniging achterblijft in het zuiveringsslib.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 12 –
De emissie naar water - ook wel de emissie bij de bron genoemd - is de som van de directe lozingen op het oppervlaktewater en de bekende indirecte lozingen op rioolstelsels. Een deel van de indirecte emissies op de rioolstelsels bereikt via overstorten of via regenwaterriolen ongezuiverd het oppervlaktewater. Zoals hierboven aangegeven wordt een groot deel van de indirecte emissies gezuiverd. Emissies op riolen die rechtstreeks lozen op het oppervlaktewater worden gerekend tot de directe emissies van de betreffende doelgroepen. De stofstromen naar water ten gevolge van atmosferische depositie en uit- en afspoeling uit bodems worden niet tot emissies gerekend maar wel tot de belasting van het oppervlaktewater. Dit in tegenstelling tot eerdere rapportages, waarin bijvoorbeeld de uit- en afspoeling uit bodems als emissie naar water is beschouwd. Ook de aanvoer via rivieren uit het buitenland is een belangrijke bron van belasting van het oppervlaktewater. De belasting van het oppervlaktewater bestaat dus uit de som van de direct geloosde emissies (inclusief ongezuiverd gerioleerde lozingen), de effluenten uit de rioolwaterzuiveringsinstallaties, de emissies uit regenwaterriolen en overstorten, de atmosferische depositie (zowel direct op het oppervlaktewater als via overstorten en regenwaterriolen) en de uit- en afspoeling uit bodems. In de belasting van het oppervlaktewater zijn niet opgenomen de uitwisseling met de waterbodems, kwel- en dijklek en de vorming van stoffen in het oppervlaktewater zelf. Voor de uit- en afspoeling van nutriënten uit bodems geldt dat kwel wel is opgenomen in het totaal. Bovendien wordt het oppervlaktewater eveneens belast door aanvoer van rivierwater vanuit het buitenland. Deze cijfers zijn niet in de belastingscijfers opgenomen, maar worden in een aparte tabel in het emissiejaarrapport weergegeven. Het overzicht in figuur 1.2 geeft de gehanteerde begrippen rondom lozingen en emissies schematisch weer. De verschillende lozingen bij de bron worden weergegeven evenals de verschillende emissies en overdrachten naar het oppervlaktewater. Het schema is een weergave van de wijze waarop de tabellen in de Emissieregistratie zijn opgebouwd.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 13 –
Emissies naar water bij de bron Directe emissie
Riolen
Zuiveringsslib
Belasting oppervlaktewater
RWZI
Effluenten
Indirecte emissie Landbouw Industrie
Raffinaderijen Energiesector Overstorten
Verkeer en Vervoer Consumenten Bouw
Ongezuiverd gerioleerd
Afvalverwijdering HDO
Regenwaterriolen
Depositie Emissies naar lucht
Lucht
Depositie
Directe emissies
Emissies naar bodem
Bodem
Uit- en afspoeling
Aanvoer rivieren
Figuur 1.2
1.3.2
Schema van gehanteerde begrippen bij emissie naar water.
Emissie naar bodem De emissies naar bodem zijn in de ER niet volledig. Wel zijn de emissies voor een aantal doelgroepen vrijwel volledig verzameld. Opgemerkt dient te worden dat in het EJR de primaire aanvoer naar de bodem is opgenomen. Een deel van deze stroom naar bodem wordt weer overgedragen naar lucht of water. Een ander deel wordt afgevoerd met de gewasproductie.
1.4
Bepalingswijzen De industriële emissies naar lucht en naar water worden verkregen door een individuele registratie van de emissie van de grootste puntbronnen (± 500 bedrijven), aangevuld met een bijschatting van de emissies van de overige bedrijven per bedrijfsgroep. Als basis voor de bijschatting wordt informatie uit het ER-I-systeem (Emissieregistratie-Individueel), SPIN-documenten (Samen-werkingsproject Procesbeschrijvingen Industrie Nederland)) en overige bronnen, de gegevens van de Nederlandse Energiehuishouding (NEH) en statistische gegevens van de bedrijfsgroepen over een basisjaar gebruikt. Niet-industriële emissies naar lucht en water zijn vooral aan de hand van activiteitsgegevens en emissiefactoren bepaald en in mindere mate aan de hand van modelberekeningen. De activiteitsgegevens zijn sterk verschillend van aard.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 14 –
Voor de geografische verdeling van de collectief bepaalde emissies wordt gebruik gemaakt van allerlei gegevens over verkeerswegen, spoorwegen, scheepvaartroutes, de ligging van vliegvelden en het rioleringsstelsel, bodemtype en het grondgebruik. Deze gegevens zijn in de centrale database van het ER-C-systeem (Emissieregistratie-Collectief), aanwezig, en worden volgens een autonome procedure geactualiseerd.
1.5
Landelijke totalen en ruimtelijke verdeling Een groot deel van de emissies wordt top-down vastgesteld, dat wil zeggen op basis van landelijke statistieken worden totaalschattingen voor geheel Nederland gemaakt. Voor een belangrijk deel van de emissies naar lucht en voor vrijwel alle emissies naar water en bodem geldt echter dat de verschillende bronnen verre van homogeen over Nederland verdeeld zijn. Voor een realistische beschrijving van de belasting van het milieu zijn geografische gegevens dan ook onmisbaar. Ook voor het regionale beleid is deze informatie uiteraard essentieel. In de ERC-database is daarom voor een groot aantal onderwerpen een gedetailleerde locatie aanwezig. Deze activiteiten worden gelokaliseerd op een schaal van 500x500 meter vakken van het Rijksdriehoeksmetingnet, gekoppeld aan een gedigitaliseerde indeling van afwateringsgebieden en waar relevant aan een registratiesysteem van rioleringsgebieden, transportleidingen en waterzuiveringsinrichtingen. Op dit moment is deze lokalisering aanwezig voor ongeveer 35.000 industriële bedrijven, woningen, grondgebruik, vliegvelden , havens, stortplaatsen en dergelijke. Lijnbronnen zoals verkeerswegen, scheepvaartroutes en spoorwegen zijn daarnaast gedigitaliseerd in het systeem aanwezig. De ruimtelijke verdeling zoals gerapporteerd in het Emissiejaarrapport komt meestal tot stand door de landelijke totalen zo goed mogelijk te koppelen met de in de database aanwezige geografische informatie. De geografische gegevens worden volgens een autonome procedure geactualiseerd.
1.6
Indeling van het rapport Bij de beschrijving van de emissiebepalingsmethoden in dit rapport zijn de emissie-oorzaken gegroepeerd naar soorten bronnen, grotendeels overeenkomend met de onderwerpen van de taakgroepen. De indeling komt slechts gedeeltelijk overeen met de doelgroepenindeling. Sommige brongroepen lopen dwars door de doelgroepen heen, zoals bijvoorbeeld verbrandingsemissies van niet-industriële stationaire bronnen. Voor deze indeling is gekozen om de beschrijving van overeenkomende bepalingsmethoden zoveel mogelijk bij elkaar te houden. In hoofdstuk 2 is de koppeling van de (beschreven) emissie-oorzaken met de doelgroepen aangegeven. De hoofdstukken 3 tot en met 10 bevatten de methodenbeschrijvingen voor de verschillende brongroepen, met als hoofdindeling: • Bedrijven • Verbrandingsemissies niet-industriële bronnen • Landbouwactiviteiten • Verkeer en vervoer • Consumenten, productgebruik, kleine bedrijven • Overige emissies naar water • Natuur
Methoden voor de bepaling van emissies
– 15 –
Elk hoofdstuk is verder opgedeeld naar brongroepen en uiteindelijk naar emissieoorzaken. Voor elke emissie-oorzaak worden achtereenvolgens de volgende onderwerpen behandeld: • Emissiebron: een korte omschrijving van de emissieveroorzakende activiteit(en) of bron(nen). • Doelgroeptoekenning: de doelgroep(en) waaraan de emissie-oorzaak is toegekend. • Stoffen: (korte) beschrijving om welke stoffen het gaat bij de betreffende emissies. • Toedelingaanmilieucompartimenten: bij sommige emissie-oorzaken gaat het om emissies naar meerdere milieucompartimenten. Hiervoor wordt de procentuele verdeling over de betreffende compartimenten gegeven. • Bepalingswijze: de methode volgens welke de emissies worden bepaald. Indien het om schattingen en berekeningen gaat is zoveel mogelijk een algemene formule gegeven, waarna wordt ingegaan op de bepalingswijze voor de verschillende parameters. • Emissiefactoren: indien van toepassing, worden deze hier behandeld. Vaak wordt echter naar literatuur verwezen. • Basisjaar gegevens: het jaar waarop de gegevens betrekking hebben. Het gaat daarbij om gegevens over emissies, achterliggende gegevens (emissieverklarende variabelen) en emissiefactoren. • Bron gegevens: de instantie van welke de gegevens afkomstig zijn. • Geografischeverdeling: dewijzewaaropdegeografischeverdelingvande emissies wordt bepaald. Sommige emissies zijn al bij de bepaling gelokaliseerd (zoals in de individuele emissieregistratie). De meeste emissies zijn op nationaal niveau bepaald en worden achteraf geografisch verdeeld met behulp van locatiegegevens over bijvoorbeeld bevolkingsdichtheid, de plaats van bedrijven, verkeerswegen, grondgebruik enzovoorts. • Kwaliteitsclassificatie: eeninschattingvandekwaliteitvandegegevensop basis van de wijze waarop de gegevens tot stand zijn gekomen. Daarbij is aangesloten bij de werkwijze van CORINAIR (CORe emission INventories AIR). In het kader van het CORINAIR-Guidebook is een opzet gemaakt voor een werkbare nauwkeurigheidsclassificatie. Als uitgangspunt functioneerde hierbij de volgende indeling: A: Een getal gebaseerd op een groot aantal metingen aan representatieve installaties. B: Een getal gebaseerd op een aantal metingen aan een deel van de voor de sector representatieve installaties. C: Een getal gebaseerd op een beperkt aantal metingen, aangevuld met schattingen op basis van technische kennis over het proces. D: Een getal gebaseerd op een gering aantal metingen, aangevuld met schattingen op basis van aannames E: Een getal gebaseerd op een technische berekening op basis van een aantal aannames. • Referenties : de referenties.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 16 –
2.
KOPPELING MET DE DOELGROEPEN
2.1
Overzicht doelgroepen en emissieoorzaken In Tabel 2.1 wordt per doelgroep een overzicht gegeven van de emissieoorzaken die tot een bepaalde doelgroep gerekend worden. Tevens is aangegeven welke taakgroep verantwoordelijk is voor de totstandkoming van de emissiegegevens en in welke paragraaf de bepalingsmethode van de emissie beschreven wordt.
Tabel 2.1
Overzicht doelgroepen en emissieoorzaken.
Emissieoorzaak
Compartiment
Paragraaf
Taakgroep
DOELGROEP LANDBOUW Bijschattingen vuurhaarden
L
4.1
ENINA
Verbrandingsemissies uit de landbouw
L
4.3
ENINA
Gebruik bestrijdingsmiddelen
L,B,W
5.1
LB
Dierlijke mest - methaan, ammoniak, distikstofoxide
L
5.2.1
LB
Kunstmest - ammoniak, distikstofoxide
L
5.2.2
LB
Mineralenemissies agrarische activiteiten
B
5.2.3
LB
Fermentatie door herkauwers, - methaan
L
5.2.4
LB
Gebruik zuiveringsslib landbouwbodems
B
5.2.5
LB
Landbouwgewassen
L
5.2.6
LB
Koelen en vriezen
L
7.2.7
WESP
Uitloging oude opstand gecreosoteerd hout in de waterbouw
B,W
7.2.22
WESP
Uitloging inzet gecreosoteerd hout in de waterbouw
B,W
7.2.23
WESP
Toepassing gecreosoteerd hout op land (opstand vorige jaren)
L,B
7.2.24
WESP
Toepassing gecreosoteerd hout op land (inzet)
L,B
7.2.25
WESP
Toepassing gecarbolineerd hout
L,B
7.2.26
WESP
Toepassing carbolineum
L,B
7.2.27
WESP
Corrosie verzinkt staal tuinbouwkassen
B,W
7.3.3
WESP
Lood- en zinkemissies door jacht
B,W
7.4.1
WESP
Gebruik vislood sportvisserij zoete wateren
W
7.5.2
WESP
Uit- en afspoeling
W
8.8
MEWAT
Individueel geregistreerde bedrijven
L,B,W
3.1
ENINA
Bijschatting verbrandingsemissies
L
3.2
ENINA
Bijschatting procesemissies
L,W
3.3
ENINA
Bijschatting niet-energetisch gebruik van fossiele brandstoffen
L
3.3.3
ENINA
Overige procesemissies: Bakken van brood
L
3.3.5.2
ENINA
Overige procesemissies: Scheepswerven
W
3.3.5.3
MEWAT
Corrosie roestvast staal industrie
B,W
7.3.9
WESP
Individueel geregistreerde bedrijven
L,B,W
3.1
ENINA
Bijschatting verbrandingsemissies
L
3.2
ENINA
Bijschatting procesemissies
L,W
3.3
ENINA
Individueel geregistreerde bedrijven
L,B,W
3.1
ENINA
Bijschatting verbrandingsemissies
L
3.2
ENINA
Bijschatting procesemissies
L,W
3.3
ENINA
Overige procesemissies: Delfstoffenwinning
L
3.3.5.1
ENINA
Wegverkeer: Uitlaatgassen
L,B,W
6.1.1
V&V
Wegverkeer: Verdamping
L
6.1.2
V&V
Wegverkeer: Bandenslijtage
L,B,W
6.1.3
V&V
Wegverkeer: Wegdekslijtage
L,B,W
6.1.4
V&V
Wegverkeer: Olielekkage
B,W
6.1.5
V&V
Uitlaatgassen beroepsvaart
L
6.2.1
V&V
Uitlaatgassen stilliggende en manoeuvrerende zeeschepen
L
6.2.2
V&V
2. DOELGROEP INDUSTRIE
4. DOELGROEP RAFFINADERIJEN
5. DOELGROEP ENERGIESECTOR
6. DOELGROEP VERKEER EN VERVOER
Methoden voor de bepaling van emissies
– 17 –
Tabel 2.1
Overzicht doelgroepen en emissieoorzaken.
Emissieoorzaak
Compartiment
Paragraaf
Taakgroep
Uitlaatgassen recreatievaart, benzine en diesel verbranding
L,W
6.2.3
V&V
Binnenscheepvaart : bilgewater
W
6.2.4
V&V
Binnenscheepvaart : coating
W
6.2.5
V&V
Binnenscheepvaart : corrosie zinkanodes
W
6.2.6
V&V
Binnenscheepvaart : schroefasvet
W
6.2.7
V&V
Morsingen op binnenwateren
W
6.2.8
V&V
Zeeschepen in havens: uitloging aangroeiende verf
W
6.2.9
V&V
Recreatievaart: toepassing antifouling
W
6.2.10
V&V
Luchtvaart: uitlaatgassen
L
6.3.1
V&V
Luchtvaart: verdamping
L
6.3.2
V&V
Spoorwegen: uitlaatgassen
L
6.4.1
V&V
Spoorwegen: slijtage bovenleidingen en stroomafnemers
L
6.4.2
V&V
Mobiele werktuigen: uitlaatgassen
L
6.5.1
V&V
Wegenverf
L
7.2.9
WESP
Autoproducten
L
7.2.10
WESP
Uitloging oude opstand gecreosoteerd hout in de waterbouw
B,W
7.2.22
WESP
Uitloging inzet gecreosoteerd hout in de waterbouw
B,W
7.2.23
WESP
Toepassing gecreosoteerd hout op land (opstand vorige jaren)
L,B
7.2.24
WESP
Toepassing gecreosoteerd hout op land (inzet)
L,B
7.2.25
WESP
Corrosie verzinkt stalen vangrails wegenbouw
B,W
7.3.4
WESP
Corrosie verzinkt stalen lantarenpalen wegenbouw
B,W
7.3.5
WESP
Corrosie zinkanodes sluisdeuren
W
7.3.6
WESP
Bijschatting verbrandingsemissies
L
3.2
ENINA
Woningverwarming, open haarden en kachels
L
4.2
ENINA
Gebruik spuitbussen
L
7.2.3
WESP
Afdanken van koelkasten
L
7.2.8
WESP
Autoproducten
L
7.2.10
WESP
Kantoorartikelen
L
7.2.11
WESP
Leer en meubelonderhoud
L
7.2.12
WESP
Gebruik lijmen consumenten en bouw
L
7.2.13
WESP
Cosmetica en artikelen voor persoonlijke verzorging
L
7.2.14
WESP
Schoonmaakmiddelen
L
7.2.15
WESP
Verfgebruik consumenten
L
7.2.16
WESP
Afsteken vuurwerk
L,B,W
7.2.18
WESP
Ammoniakemissie via mensen, dieren en schoonmaakmiddelen
L
7.2.19
WESP
Roken van sigaretten
L
7.2.20
WESP
Vleesbereiden: bakken, braden en barbecuen
L
7.2.21
WESP
Toepassing gecreosoteerd hout op land (opstand vorige jaren)
L,B
7.2.24
WESP
Toepassing gecreosoteerd hout op land (inzet)
L,B
7.2.25
WESP
Toepassing gecarbolineerd hout
L,B
7.2.26
WESP
Toepassing carbolineum
L,B
7.2.27
WESP
Toepassing PCP-verduurzaamd hout gevelbetimmering
L
7.2.28
WESP
Corrosie zinken daken en dakgoten woningen
B,W
7.3.1
WESP
Corrosie loodslabben en stroken woningen
B,W
7.3.7
WESP
Corrosie waterleidingen tijdens doorstroming woningen
W
7.3.10
WESP
Corrosie waterleidingen tijdens stilstand en opwarming woningen
W
7.3.11
WESP
Huishoudelijk afvalwater
W
7.6
WESP
Gebruik schuimen
L
7.2.2
WESP
Gebruik spuitbussen
L
7.2.3
WESP
Gebruik lijmen consumenten en bouw
L
7.2.13
WESP
Verfgebruik bouw
L
7.2.17
WESP
Individueel geregistreerde bedrijven
L,B,W
3.1
ENINA
Bijschatting verbrandingsemissies
L
3.2
ENINA
Bijschatting procesemissies
L,W
3.3
ENINA
Emissies vanuit stortplaatsen
L,W
3.3.4
ENINA
Gebruik schuimen
L
7.2.2
WESP
7. DOELGROEP CONSUMENTEN
8. DOELGROEP BOUW
9. DOELGROEP AFVALVERWIJDERINGSBEDRIJVEN
Methoden voor de bepaling van emissies
– 18 –
Tabel 2.1
Overzicht doelgroepen en emissieoorzaken.
Emissieoorzaak
Compartiment
Afdanken van koelkasten
Paragraaf
Taakgroep
L
7.2.8
WESP
Bijschatting verbrandingsemissies
L
3.2
ENINA
Bijschatting procesemissies
L,W
3.3
ENINA
Individueel geregistreerde bedrijven
L,B,W
3.1
ENINA
Bijschatting verbrandingsemissies
L
3.2
ENINA
Bijschatting procesemissies
L,W
3.3
ENINA
Effluenten en zuiveringsslib RWZI’s
B, W
8.2
MEWAT
Niet aangesloten rioolstelsels
W
8.4
MEWAT
Overstorten
W
8.5
MEWAT
Regenwaterriolen
W
8.6
MEWAT
Individueel geregistreerde bedrijven
L,B,W
3.1
ENINA
Bijschatting verbrandingsemissies
L
3.2
ENINA
Bijschatting procesemissies
L,W
3.3
ENINA
Autospuiterijen - gebruik van verf en lak
L
7.1.1
WESP
Benzinedistributiedepots
L
7.1.2
WESP
Garagebedrijven: reinigen van nieuwe auto ‘s
L,W
7.1.3
WESP
ML-stations, antiroestbehandelingsbedrijven
L
7.1.4
WESP
Tankstations verdrijvingsverliezen auto- en opslagtanks
L
7.1.5
WESP
Reinigen van tankauto’s
L
7.1.6
WESP
Chemisch reinigen kleding/textiel
L,W,A
7.1.7
WESP
Lozingen vanuit tandartspraktijken
W
7.1.8
WESP
Crematoria
W
7.1.9
WESP
Gebruik brandwerende middelen
L
7.2.1
WESP
Gebruik spuitbussen
L
7.2.3
WESP
Reinigingsprocessen in Handel, Diensten en Overheid
L
7.2.4
WESP
Ontsmetten opslag en transporten
L
7.2.5
WESP
Ontsmetten medische componenten
L
7.2.6
WESP
Koelen en vriezen
L
7.2.7
WESP
Autoproducten
L
7.2.10
WESP
Kantoorartikelen
L
7.2.11
WESP
Cosmetica en artikelen voor persoonlijke verzorging
L
7.2.14
WESP
Schoonmaakmiddelen
L
7.2.15
WESP
Ammoniakemissie via mensen, dieren en schoonmaakmiddelen
L
7.2.19
WESP
Toepassing gecreosoteerd hout op land (opstand vorige jaren)
L,B
7.2.24
WESP
Toepassing gecreosoteerd hout op land (inzet)
L,B
7.2.25
WESP
Schietsport
B
7.2.28
WESP
Corrosie zinken daken en dakgoten utiliteitsbouw
B,W
7.3.2
WESP
Corrosie loodslabben en stroken utiliteitsbouw
B,W
7.3.8
WESP
Corrosie waterleiding kantoorgebouwen
W
7.3.12
WESP
L
9.1
LB
Depositie op oppervlaktewater
W
8.7
MEWAT
Aanvoer buitenlandse rivieren
W
8.9
MEWAT
10. DOELGROEP DRINKWATERBEDRIJVEN
11. DOELGROEP RIOLERINGEN EN WATERZUIVERING
12. HANDEL, DIENSTEN EN OVERHEDEN EN OVERIGE DOELGROEPEN
13. NATUUR Vegetatie, bodem en water 14. OVERIGE PROCESSEN
Betekenis van de namen Taakgroepen CEI: ENINA : Energie, Industrie en Afval LB : Landbouw MEWAT : Methodeontwikkeling Wateremissies V&V : Verkeer en Vervoer WESP : Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik
Methoden voor de bepaling van emissies
– 19 –
Methoden voor de bepaling van emissies
– 20 –
3.
BEDRIJVEN
3.1
Grote bedrijven Emissiebron Emissies van bedrijven waarvan de emissies individueel zijn geregistreerd. De emissiecijfers zijn gefiatteerd door het bedrijf en in veel gevallen ook door het bevoegde gezag. De emissies hebben betrekking op de grootste puntbronnen (±500 bedrijven). Doelgroeptoekenning Industrie, Raffinaderijen, Energiesector, Afvalverwijderingsbedrijven, en andere relevante doelgroepen. Stoffen De geselecteerde stoffen voor de ER-I-rapportage zijn opgenomen in het Programma van Eisen Doelgroepenmonitoring [1]. Deze stoffen zijn voor zover relevant gerapporteerd in het Emissiejaarrapport [2]. Toedeling aan milieucompartimenten Geregistreerd worden de emissies naar lucht, water, en waar relevant bodem. Bepalingswijze De emissies naar lucht of water worden op verschillende wijzen bepaald. In het algemeen kan gesteld worden dat de volgende methoden gebruikt worden: • emissiemetingen, • berekeningen uit verbruik/productiecijfers (massabalans), • schattingen aan de hand van emissiefactoren, • combinatie van bovenstaande methoden. Ongeveer 500 bedrijven zijn in opdracht van de Hoofdinspectie Milieuhygiëne benaderd om de gegevens over de emissies naar lucht en water en afval voor het basisjaar 1995 te leveren. Deze gegevens zijn afgestemd met andere rapportages zoals de rapportages aan het bevoegde gezag in het kader van de vergunningen inzake emissies naar lucht en water en rapportages in het kader van het Besluit Emissie-Eisen Stookinstallaties (BEES), Daarnaast is, waar zinvol, gebruik gemaakt van gegevens uit het bedrijfsmilieuplan (BMP-tabel) of het milieujaarverslag (MJV). Tussen RIZA en de ER zijn afspraken gemaakt over de emissiegegevens naar water van individuele bedrijven. De afspraken houden in dat in principe de door RIZA aangeleverde gegevens op individuele basis worden overgenomen. Deze gegevens zijn verzameld via de enquête van de Commissie Integraal Waterbeheer (CIW). Stoffen die niet in de CIW- enquête worden meegenomen, worden aangevuld met ER-I gegevens. Emissiefactoren De emissiefactoren zijn in het kader van de emissieregistratie vastgesteld. Basisjaar gegevens De individueel geregistreerde emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Voor zover emissiefactoren gebruikt zijn kunnen deze in een eerder jaar vastgesteld zijn.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 21 –
Bron gegevens De gegevens zijn door TNO, en voor wat betreft de watergegevens ten dele ook door RIZA verzameld. Geografische verdeling De emissies zijn op het bedrijfsterrein gelokaliseerd, afhankelijk van aard als puntbron of als oppervlaktebron (diffuse emissies) met de coördinaten van het verschoven Rijksdriehoeksmetingnet. Bij de emissies naar water is de primaire bestemming aangegeven (rioolstelsel, oppervlaktewater en/of afwaterings-eenheid). Kwaliteitsclassificatie:
A
Referenties [1] Ministerie VROM, Programma van Eisen Doelgroepenmonitoring, Directoraat-Generaal Milieubeheer, 1995. [2] Draaijers, G.P.J. et al., Emissies in Nederland; Trends, thema’s en doelgroepen 1995 en ramingen 1996, Publicatiereeks Emissieregistratie nr. 38, augustus 1997.
3.2
Bijschatting verbrandingsemissies Emissiebron Emissies door het verbranden van fossiele brandstoffen (en hout) t.b.v. energieopwekking (inclusief de warmtekrachtcentrales) in vuurhaarden, die niet individueel zijn geregistreerd. Doelgroeptoekenning Industrie, Raffinaderijen, Energiesector, en andere relevante doelgroepen. Stoffen De geselecteerde stoffen voor de ER-I-rapportage zijn opgenomen in het Programma van Eisen Doelgroepenmonitoring [1]. Deze stoffen zijn voor zover relevant gerapporteerd in het Emissiejaarrapport [2]. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies hebben betrekking op het compartiment lucht. Bepalingswijze De emissies worden per bedrijfsgroep bijgeschat. De emissies worden berekend door vermenigvuldiging van het brandstofgebruik met de voor de bedrijfsgroep/ categorie geldende emissiefactoren. Emissiefactoren De emissiefactoren voor de individueel geregistreerde bedrijven zijn berekend door de gemeten emissies te delen door het verbruik. Bij de bijschatting door het CBS zijn voor de bedrijfstakken en brandstoffen die ook in ER-I voorkomen de ER-I-factoren gebruikt [1]. Voor de overige bedrijfstakken en brandstoffen zijn gemiddelde emissiefactoren vastgesteld. Voor de emissies van distikstofoxide zijn op basis van literatuurgegevens onderstaande factoren toegepast: gas 0,1 g/GJ olie 0,6 g/GJ kolen 1,4 g/GJ
Methoden voor de bepaling van emissies
– 22 –
Basisjaar gegevens Het basisjaar van de gegevens uit ER-I en de verbruiken uit de Nederlandse Energiehuishouding is 1995. Voor zover emissiefactoren gebruikt zijn kunnen deze in een eerder jaar vastgesteld zijn [3]. Bron gegevens De verbruiksgegevens zijn geleverd door het Centraal Bureau voor de Statistiek [4]. Geografische verdeling De emissies van de ER-I-bedrijven zijn gelokaliseerd met de coördinaten van de bron. Voor de lokalisatie van de bijgeschatte emissies is gebruik gemaakt van de in de ER-C-database gelokaliseerde bedrijven per bedrijfstak. Toekenning heeft plaatsgevonden op basis van het aantal werknemers per bedrijfstak. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] Ministerie VROM, Programma van Eisen Doelgroepenmonitoring, Directoraat-Generaal Milieubeheer, 1995. [2] Draaijers, G.P.J. et al., Emissies in Nederland; Trends, thema’s en doelgroepen 1995 en ramingen 1996, Publicatiereeks Emissieregistratie nr. 38, augustus 1997. [3] Bakkum, A. et al., Emissieregistratie vuurhaarden, MT-TNO rapport R86/ 2076, bijgewerkte versie 1994. [4] CBS, De Nederlandse Energie Huishouding 1995, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt jaarlijks.
3.3
Bijschatting procesemissies In deze paragraaf wordt de methode besproken waarop de bijschatting van de procesemissies naar lucht van bedrijven die niet individueel zijn geregistreerd tot stand komt. CBS en RIVM nemen ieder een gedeelte van de bijschattingen voor hun rekening. Evenals voor de overige doelgroepen worden de CFK’s en aanverwante stoffen voor de doelgroepen Industrie en Afvalverwijderingsbedrijven centraal door RIVM/LAE berekend volgens de methodiek uit het rapport “Gebruik en emissies van CFK’s en aanverwante stoffen in Nederland in 1993 en 1994” van A.J.C.M. Matthijsen. De bijschattingen worden vervolgens bepaald door de totale emissie te verminderen met de ER-I-emissie van de betreffende stof.
3.3.1
Procesemissies: CBS gedeelte Emissiebron Procesemissies naar lucht van bedrijven die niet individueel zijn geregistreerd. Doelgroeptoekenning Industrie, Energiesector, Raffinaderijen, Afvalverwijderingsbedrijven en andere relevante doelgroepen. Stoffen De geselecteerde stoffen voor de ER-I-rapportage zijn opgenomen in het Programma van Eisen Doelgroepenmonitoring [1]. Deze stoffen zijn voor zover relevant gerapporteerd in het Emissiejaarrapport [2].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 23 –
Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar op de compartimenten lucht en water. Bepalingswijze De bijschattingen van procesemissies door bedrijven worden per bedrijfsgroep uitgevoerd. De schattingen zijn gebaseerd op emissiefactoren die afgeleid zijn van de gegevens van individueel geregistreerde bedrijven. Per bedrijfsgroep is een emissieverklarende variabele gekozen voor de extrapolatie, waaruit de zogenaamde ophoogfactor is afgeleid. De ophoogfactor wordt op de volgende wijze bepaald: Van de door TNO geregistreerde bedrijven worden de CBS-enquêteformulieren opgevraagd en de benodigde gegevens gesommeerd (productie ER-I-bedrijven). Tevens worden de totale productiegegevens op SBI-5 digits (Standaard Bedrijven Indeling) opgevraagd (productie totaal) bij de afdeling industriële productie van het CBS [3]. De totale productie gedeeld door productie van de ER-I-bedrijven levert de ophoogfactor op. Bij de berekening van de koolwaterstof emissies werd rekening gehouden met de monitoringsactiviteiten van KWS2000 [4]. In principe worden de gegevens van KWS2000 overgenomen. Indien de emissie die TNO waarneemt in een bedrijfsgroep hoger is dan wat KWS2000 aangeeft wordt het getal van TNO aangehouden. Voor de bijschattingen naar water werd uitgegaan van de gegevens uit de CIW-enquête, voor zover hiervan productiecijfers achterhaald konden worden [5]. Hierdoor zijn de bedrijven waarop de bijschatting voor water is gebaseerd niet geheel identiek met de bedrijven waarop de bijschatting voor lucht is gebaseerd. De berekening van de CFK-emissies zijn opgenomen in een rapport over CFK’s [6]. Voor de ophoogfactor verklarende variabele wordt door het CBS het meest geschikte productiegegeven gebruikt uit de Productiestatistieken. Bij voorkeur is dit de productie uitgedrukt in tonnen. Is dit niet mogelijk dan wordt de productie gerelateerd aan het aantal werkzame personen of aan geld. De verschillende voor de ophoging gebruikte variabelen zijn in onderstaande tabellen opgenomen. Tabel 3.1 SBI
Ophoogverklarende variabelen voor het compartiment lucht. OPHOOGVERKLARENDE VARIABELEN
EENHEID
17210
hoeveelheid verschillende weefsels
17240
werkzame personen
17300
hoeveelheid verbruikte vezels
17400
opbrengst
17510
hoeveelheid vloerbedekking uit textiel
17530
hoeveelheid gebonden textielvlies
17540
opbrengst
19100
hoeveelheid huiden
m2
19300
hoeveelheid geproduceerde schoenen
ton
20102
hoeveelheid verduurzaamd hout + SPIN document
ton
20200
fineer en ander plaatmateriaal
ton
20301
deuren (inclusief kozijnen daarvoor en drempels)
21121
verschillende soorten papier en karton
ton
21122
verschillende soorten papier en karton
ton
21211
productie verpakkingsmiddelen
ton
21220
artikelen voor hygiënisch gebruik
ton
21250
andere papier en kartonwaren
ton
23100
integraal
23201
integraal
23202
energie
Methoden voor de bepaling van emissies
ton aantal ton gulden ton ton gulden
joule
– 24 –
Tabel 3.1
Ophoogverklarende variabelen voor het compartiment lucht.
SBI
OPHOOGVERKLARENDE VARIABELEN
EENHEID
24110
anorganische chemische producten
ton
24120
hoeveelheid pigment kleur- en verfstoffen
ton
24130
hoeveelheid anorganische chemische producten
ton
24140
hoeveelheid organische chemische producten
ton
24141
hoeveelheid kunststof primair + organ.chem.prod.
ton
24142
hoeveelheid organische producten
ton
24150
hoeveelheid meststoffen
ton
24160
hoeveelheid kunststof primair + organ.chem.prod.
ton
24200
hoeveelheid chemische bestrijdingsmiddelen
ton
24300
hoeveelheid verf, vernis, plamuur en inkt
ton
24420
hoeveelheid farmaceutische en chemische producten
ton
24510
hoeveelheid zeep, was, reinigings- en poetsmiddelen
ton
24520
hoeveelheid zeep, was, reinigings- en poetsmiddelen
ton
24610
buskruit
ton
24620
kleefmiddelen, verf en vernis, inkt
ton
24640
chemische preparaten voor fotografisch gebruik
ton
24660
overige chemische producten
ton
24700
synthetische of kunstmatige vezels
ton
26110
hoeveelheid glas
ton
26130
hoeveelheid glas
ton
26140
hoeveelheid glasvezels
26220
werkzame personen
aantal
26300
werkzame personen
aantal
26400
werkzame personen
aantal
26510
hoeveelheid cement
ton
26612
productie kalkzandsteen
ton
26620
vlakke platen
ton
26630
hoeveelheid betonmortel
26821
energie
27100
integraal
27220
hoeveelheid buizen, pijpen, en profielen
27340
hoeveelheid draad van ijzer of staal
27410
werkzame personen
27420
aluminium
ton
27430
lood, zink, tin
ton
27440
koper
ton
27510
gegoten onderdelen gietijzer
ton
27520
gegoten onderdelen gietijzer
ton
27530
gegoten onderdelen aluminium
ton
27540
gegoten onderdelen
ton
36632
gegevens van KWS2000 en RIVM
40000
energie
40001
energie
63111
werkzame personen
aantal
63112
werkzame personen
aantal
63121
werkzame personen
aantal
73102
gegevens uit 1993 en werkzame personen
aantal
90001
geen bijschatting
90003
integraal
90004
werkzame personen
Methoden voor de bepaling van emissies
ton
ton joule ton ton aantal
ton joule joule
aantal
– 25 –
Tabel 3.2
Ophoogverklarende variabelen voor het compartiment water
SBI
OPHOOGVERKLARENDE VARIABELEN
EENHEID
1511
slachtproducten rundvee en varkens
ton
1512
slachtproducten pluimvee
ton
1513
snacks en vleesproducten
ton
152
vis en visproducten
ton
153
aardappel- en groentenproducten, sappen
ton
154
vervaardigde oliën, vetten en margarines
155
zuivelproducten
1562
zetmeel, suikers en stropen
ton
157
product diervoeders
ton
diverse voedingsmiddelen
ton
158 excl. 1583 1583 159 excl. 1596 1596
witte- en andere riet-, beetwortelsuikers, melasse
ton ton, liters
ton
dranken excl. bieren
liters
bieren
liters
17 excl. 173 diverse textielproducten
ton
173
verwerkte textielproducten
191
diverse ledersoorten
m2
211
diverse papier en kartonsoorten
ton
212
diverse papier en kartonsoorten
ton
231
integraal
23201
integraal
241 excl. 2415
ton
diverse basischemicaliën, chemische grondstoffen
ton
2415
kunstmatige meststoffen en stikstofverbindingen
ton
242
chemische bestrijdings- en ontsmettingmiddelen
ton
243
verven, lakken, inkten
ton
244
farmaceutische producten
245
zeep, was- en reinig.middelen, parfums, cosmetica
246
chemische producten, fotografische platen
247
synthetische en kunstmatige vezels
ton
251
rubber(-producten)
ton
252
kunststofproducten
261
glas, flessen
ton ton,stuks,l. ton, m2
ton ton,m2,stuk
271
staal
ton
2722
buizen, pijpen, profielen
ton
273
(producten van) staal, kabels
ton
274
(producten van) non-ferro metalen
ton
275
(producten van) nodulair en laminair gietijzer
28 excl diverse metaalproducten 285,286,287
ton ton,m2,stuk
285
productiewaarde galvanische bewerkingen
gld
286
productiewaarde gereedschappen, hang/sluitwerk
gld
287
productiewaarde overige metaalproducten
gld
29
productiewaarde machines en apparaten
31+ 32
elektrotechnische producten
gld stuks, ton
34
complete auto’s, aanhangers en opleggers
stuks
353
complete vliegtuigen voor burgerluchtvaart
stuks
354
productiewaarde van aantal complete fietsen
631
aantal werkzame personen
90003
waarde geleverde diensten
gld
9301
aantal werkzame personen
aantal
gld aantal
Basisjaar gegevens Het basisjaar van de gegevens uit ER-I en de Productiestatistieken is 1995.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 26 –
Bron gegevens De Productiestatistieken en de ophoogfactoren worden geleverd door het Centraal Bureau voor de Statistiek [4]. De gegevens over de emissies van koolwaterstoffen zijn afkomstig van het Informatiecentrum Milieuvergunningen (InfoMil). De emissiegegevens naar water worden verzameld door RIZA. Ramingen 1996. De voor de ramingen gebruikte factoren zijn gebaseerd op indexen van werkzame personen en indexen voor energieverbruik Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] Ministerie VROM, Programma van Eisen Doelgroepenmonitoring, Directoraat-Generaal Milieubeheer, 1995. [2] Draaijers, G.P.J. et al., Emissies in Nederland; Trends, thema’s en doelgroepen 1995 en ramingen 1996, Publicatiereeks Emissieregistratie nr. 38, augustus 1997. [3] RIZA, Enquêtegegevens Commissie Integraal Waterbeheer (CIW), Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, verschijnt jaarlijks. [4] CBS, Statistiek Industriële Productie, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt jaarlijks. [5] InfoMil, KWS 2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997. [6] Matthijsen, A.J.C.M., Gebruik en emissies van CFK’s en aanverwante stoffen in Nederland in 1993 en 1994, RIVM rapportnummer 773001009, december. 1995.
3.3.2
Procesemissies: RIVM gedeelte Het RIVM/LAE verzorgt de bijschattingen van de procesemissies naar lucht voor de volgende bedrijfsgroepen binnen de doelgroep Industrie: Voedings- en genotmiddelenindustrie (SBI-codes 15 en 16) • Grafische industrie (SBI-code 22) • Rubber- en kunststofverwerkende industrie (SBI-codes 251 en 252) • Metalectro (SBI-codes 28 t/m 36) Evenals voor de overige doelgroepen worden de CFK’s voor de doelgroep Industrie centraal door het RIVM/LAE bijgeschat.
3.3.2.1
Voedings- en genotmiddelenindustrie Emissiebron De bedrijven uit de bedrijfsgroep Voedings- en genotmiddelenindustrie (SBI 15 en 16) die niet individueel zijn geregistreerd. Doelgroeptoekenning Industrie Stoffen De geselecteerde stoffen voor de ER-I-rapportage zijn opgenomen in het Programma van Eisen Doelgroepenmonitoring [1]. Deze stoffen zijn voor zover relevant gerapporteerd in het Emissiejaarrapport [2].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 27 –
Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar het compartiment lucht worden gerapporteerd. Bepalingswijze Vluchtige organische stoffen Als basis voor de bijschatting worden de totalen van de KWS-emissies (volgens het project KWS2000) en de KWS-emissies (volgens de ER-I) gebruikt [1] en [2]. Indien er van afzonderlijke stoffen welke tot de groep KWS behoren, totale emissies bekend zijn, dan worden deze eerst afzonderlijk bijgeschat. Dit gebeurt als volgt: Bijschatting stof = (Totale emissie stof) - (ER-I-emissie van de stof) Vervolgens worden zowel de totale KWS2000-KWS-emissies alsook de totale ER-I-KWS-emissies verminderd met de hoeveelheden van de bijgeschatte KWSstoffen. Van de resterende KWS-stoffen worden daarna eerst de totale hoeveelheden bepaald door deze te vermenigvuldigen met de factor: ( Rest totale KWS2000 KWS – emissie ) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------( Rest totale ER – I – KWS – emissie ) Daarna wordt de bijschatting verkregen door het totaal te verminderen met de ER-I-emissie van de betreffende KWS-stof. Bepalingswijze Overige stoffen De bijschattingen van de Slachterijen en vleesverwerkende industrie (SBI 151) zijn bepaald met behulp van het rapport “Onderzoek IMT Vleesindustrie”, waarin de totale emissies van deze industrie zijn opgenomen [4]. De bijschatting wordt verkregen door deze totale emissies te verminderen met de ER-I-vleesindustrieemissies. De bijschattingen van de zuivelindustrie (SBI 155) zijn bepaald met behulp van de “Jaarrapportage Zuivelindustrie”, waarin de totale emissies van de Zuivelindustrie zijn opgenomen [5]. De bijschatting wordt verkregen door deze totale emissies te verminderen met de ER-I-zuivelemissies. Van de overige van belang zijnde sectoren binnen deze bedrijfsgroep worden de totale emissies bepaald door eerst de ER-I-emissie te vermenigvuldigen met de factor: ( Totale productieomvang sec tor ) -----------------------------------------------------------------------------------------------------( Productieomvang ER – Ibedrijven ) De bijschatting wordt vervolgens verkregen door de totale emissie te verminderen met de ER-I-emissie. Emissiefactoren Niet van toepassing Basisjaar gegevens Het basisjaar van de gegevens is 1995. Bron gegevens De verbruiksgegevens zijn geleverd door InfoMil [3], Imd. Micon [4], FO-Industrie [5], en het CBS [6].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 28 –
Geografische verdeling De emissies van de ER-I-bedrijven zijn gelokaliseerd met de coördinaten van de bron. Voor de lokalisatie van de bijgeschatte emissies is gebruik gemaakt van de in de ER-C-database gelokaliseerde bedrijven per bedrijfstak. Toekenning heeft plaatsgevonden op basis van het aantal werknemers per bedrijfstak. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] Ministerie VROM, Programma van Eisen Doelgroepenmonitoring, Directoraat-Generaal Milieubeheer, 1995. [2] Draaijers, G.P.J. et al., Emissies in Nederland; Trends, thema’s en doelgroepen 1995 en ramingen 1996, Publicatiereeks Emissieregistratie nr. 38, augustus 1997. [3] Infomil, KWS 2000 jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997. [4] Imd Micon, Onderzoek IMT Vleesindustrie, februari 1996. [5] FO-Industrie, Sommatie bedrijfsmilieuplannen, Zuivelindustrie, Jaarrapportage 1995. [6] CBS, Maandstatistieken Industrie, verschijnt periodiek.
3.3.2.2
Grafische industrie / Rubber- en Kunststof verwerkende industrie Emissiebron De niet individueel geregistreerde bedrijven uit de bedrijfsgroepen Grafische industrie (SBI 22) en de Rubber- en kunststofverwerkende industrie (SBI 251 en 252). Doelgroeptoekenning Industrie Stoffen De geselecteerde stoffen voor de ER-I-rapportage zijn opgenomen in het Programma van Eisen Doelgroepenmonitoring [1]. Deze stoffen zijn voor zover relevant gerapporteerd in het Emissiejaarrapport [2]. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar het compartiment lucht worden gerapporteerd. Bepalingswijze KWS2000-VOS: zie bedrijfsgroep Voedings- en genotmiddelenindustrie. De emissies van de overige stoffen worden op dezelfde wijze bijgeschat als de KWS2000 stoffen. Emissiefactoren Niet van toepassing Basisjaar gegevens Het basisjaar van de gegevens is 1995. Bron gegevens De verbruiksgegevens zijn geleverd door Project KWS 2000 [3].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 29 –
Geografische verdeling De emissies van de ER-I-bedrijven zijn gelokaliseerd met de coördinaten van de bron. Voor de lokalisatie van de bijgeschatte emissies is gebruik gemaakt van de in de ER-C-database gelokaliseerde bedrijven per bedrijfstak. Toekenning heeft plaatsgevonden op basis van het aantal werknemers per bedrijfstak. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] Ministerie VROM, Programma van Eisen Doelgroepenmonitoring, Directoraat-Generaal Milieubeheer, 1995. [2] Draaijers, G.P.J. et al., Emissies in Nederland; Trends, thema’s en doelgroepen 1995 en ramingen 1996, Publicatiereeks Emissieregistratie nr. 38, augustus 1997. [3] Infomil, KWS 2000 jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997.
3.3.2.3
Metalelectro industrie Emissiebron De niet individueel geregistreerde bedrijven uit de bedrijfsgroepen: • Metaalproductenindustrie (SBI 28) • Machines- en apparatenindustrie (SBI 29) • Elektronische industrie (SBI 30, 31 en 32). • Auto-, aanhangwagen- en opleggerindustrie (SBI 34) • Scheepsbouw (SBI 351) • Instrumenten- en optische industrie (SBI 33) • Vervaardiging van transportmiddelen (SBI 35, exclusief SBI 351), • (ondergebracht bij Rest industrie) • Meubelindustrie (SBI 36), (ondergebracht bij Rest industrie) Doelgroeptoekenning Industrie Stoffen De geselecteerde stoffen voor de ER-I-rapportage zijn opgenomen in het Programma van Eisen Doelgroepenmonitoring [1]. Deze stoffen zijn voor zover relevant gerapporteerd in het Emissiejaarrapport [2]. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar het compartiment lucht worden gerapporteerd. Bepalingswijze Voor de bepalingswijze van de KWS2000 stoffen wordt verwezen naar de beschrijving bij de bedrijfsgroep Voedings- en genotmiddelenindustrie. De emissies van de overige stoffen worden op dezelfde wijze bijgeschat als de KWS2000 stoffen. De totale emissies van zware metalen zijn berekend met behulp van productieen verbruikcijfers afkomstig van de VOM (Vereniging Oppervlaktebehandeling Materialen), de VELATEC (Vereniging voor Lastechniek) en emissiefactoren van zware metalen [4] en [5].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 30 –
De totale emissie van PAK’s bij de Scheepsbouw (SBI 351) is bepaald aan de hand van de hoeveelheid verbruikt teer op scheepswerven volgens opgave van de Vereniging Nederlandse Scheepsbouw Industrie (VNSI) en emissiefactoren van PAK’s [6]. Emissiefactoren De emissiefactoren van zware metalen en PAK’s zijn afkomstig uit SPIN-procesbeschrijvingen [7]. Basisjaar gegevens Het basisjaar van de gegevens is 1995. Bron gegevens De verbruikgegevens KWS-stoffen zijn geleverd door Project KWS 2000 [3]. Data met betrekking tot de hoeveelheid verbruikt teer op scheepswerven zijn afkomstig van de VNSI [6]. Productie- en verbruikcijfers zijn afkomstig van de VOM en VELATEC [4] en [5]. Geografische verdeling De emissies van de ER-I-bedrijven zijn gelokaliseerd met de coördinaten van de bron. Voor de lokalisatie van de bijgeschatte emissies is gebruik gemaakt van de in de ER-C-database gelokaliseerde bedrijven per bedrijfstak. Toekenning heeft plaatsgevonden op basis van het aantal werknemers per bedrijfstak. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] Ministerie VROM, Programma van Eisen Doelgroepenmonitoring, Directoraat-Generaal Milieubeheer, 1995. [2] Draaijers, G.P.J. et al., Emissies in Nederland; Trends, thema’s en doelgroepen 1995 en ramingen 1996, Publicatiereeks Emissieregistratie nr. 38, augustus 1997. [3] InfoMil, KWS 2000 jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, maart 1997. [4] VOM, Vereniging Oppervlaktebehandeling Materialen, opgave productieen verbruikcijfers 1995. [5] VELATEC, Vereniging voor Lastechniek, opgave productie- en verbruikcijfers 1995. [6] VNSI, Vereniging Nederlandse Scheepsbouw Industrie, opgave hoeveelheid verbruikt teer op scheepswerven 1995. [7] SPIN, Samenwerkingsproject Procesbeschrijvingen Industrie Nederland, Procesbeschrijvingen: Lassen (nr. 773006176, feb. 1995), Galvanische bewerkingen (nr. 736301109, jan. 1992), Thermisch verzinken (nr, 736301111, jan. 1992) en Scheepswerven (nr. 773006148, april 1993), RIVM, Bilthoven.
3.3.2.4
Schattingen voor 1996 De schattingen van de totale luchtemissies voor het volgende jaar vindt plaats door in eerste instantie de emissies per stof per bedrijfstak van het huidige jaar te vermenigvuldigen met de factor: ( productie – index jaar x + 1 ) ---------------------------------------------------------------------------------( productie – index jaarx )
Methoden voor de bepaling van emissies
– 31 –
Daarna worden deze emissies nog gecorrigeerd als er binnen de betreffende bedrijfstak voor bepaalde stoffen emissiereducerende maatregelen zijn genomen.
3.3.3
Niet-energetisch gebruik van fossiele brandstoffen Emissiebron Processen in de industrie waarbij energiedragers als grondstof voor de productie worden gebruikt (aardgas, olieproducten, kolenderiviaten) en waarbij de aanwezige koolstof in de energiedrager als CO2 naar lucht wordt geemitteerd. Productgebruik (onder andere oplosmiddelen) waarbij uiteindelijk CO2-emissies naar lucht optreedt waarvan de koolstof afkomstig is uit energiedragers van fossiele oorsprong. Veelal betreft het in eerste instantie emissies van KWS, welke later oxideren tot CO2. Doelgroeptoekenning Doelgroep industrie Stoffen Koolstofdioxide Toedeling aan milieucompartimenten Het betreft emissies naar lucht. Bepalingswijze In het kader van het klimaatverdrag zijn voor de bepaling van de emissies van broeikasgassen, waaronder CO 2, de IPCC-richtlijnen ontwikkeld. (Intergovernemental Panel on Climate Change) De wijze waarop de IPCC-methode wordt toegepast in Nederland is in [1] gepubliceerd. Als eerste stap wordt de totale emissie van CO2 uit het niet-energetisch gebruik van fossiele brandstoffen bepaald. Dit gebeurt met:: • gebruikcijfers volgens CBS/NEH, • het C-gehalte in de brandstof en • vastleggingspercentage van gebruikt C in producten: TotaleemissieCO
2[kton]uitniet-energetischgebruikvanenergiedragers=
Σenergiedrager (Gebruik [PJ] * C-gehalte [kton/PJ] * (1-vastleggingsperc.) * 44/12) Het vastleggingspercentage van C in producten verschilt per energiedrager met als uitersten: 100% voor bitumen en slechts 10% voor aardgas. In [2] zijn deze percentages voor de Nederlandse situatie en in het basisjaar 1992 bepaald. In de methode is dus impliciet verondersteld dat alle C die naar lucht wordt geemiteerd, uiteindelijk CO2 wordt. Conform de richtlijnen van IPCC worden intermediaire producten zoals CO en KWS als CO2 emissie beschouwd. Voor een beschrijving van de werkwijze en de vastleggings- en emissiefactoren wordt verwezen naar de literatuur [1]. Emissiefactoren De emissiefactoren worden gegeven in de literatuur [1]. Basisjaar gegevens De energiecijfers gelden voor 1995.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 32 –
Bron gegevens De gegevens over het brandstofverbruik zijn geleverd door het CBS [3]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd door een koppeling aan de in de ERC database aanwezige locatiegegevens van de relevante bronnen. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] Spakman, J. et al.. Methode voor de berekening van broeikasgasemissies, Publicatiereeks Emissieregistratie nr. 37, juli 1997. [2] Gielen, D.J., Calculation of potential CO2 emissions in the Netherlands; ECN-RX-95-038, draft July 4, 1995. [3] CBS, Nederlandse Energiehuishouding (NEH), Centraal Bureau voor de Statistiek, verschijnt jaarlijks.
3.3.4
Stortplaatsen Emissiebron Emissies uit stortplaatsen Doelgroeptoekenning Afvalverwijderingsbedrijven Stoffen Naar lucht: CH4, NMVOS, benzeen, tolueen, CFK & halonen, NOx, H 2S, CO 2, CO, dioxine, fijn stof Naar water: Zware metalen, stikstof, fosfor en koolwaterstoffen. Toedeling aan milieucompartimenten Emissies naar de compartimenten lucht en water worden gerapporteerd. Bepalingswijze De emissies uit stortplaatsen worden berekend volgens de in een recent rapport beschreven methode [1]. Hierbij worden de karakteristieken van de individuele stortplaatsen gecombineerd met algemene emissiefactoren voor stortplaatsemissies. De gegevens over de individuele stortplaatsen zijn ontleend aan de jaarlijkse enquête door het Afvaloverlegorgaan, het RIVM en de Vereniging van Afvalverwerkers. Het voordeel van deze werkwijze is dat alle locaties op uniforme wijze worden behandeld zodat de resultaten vergelijkbaar blijven. Verder kan op deze wijze een op de situatie in alle locaties gebaseerd beeld worden verkregen. Onderlinge lokaal bepaalde verschillen tussen de diverse stortplaatsen komen door deze berekeningsmethode echter niet naar voren. De invloed hiervan is echter gering. Emissies naar lucht De stortgasemissie wordt berekend uit de stortgasvorming, de stortgasemissies en de gemiddelde samenstelling van het stortgas. Voor de berekening worden gegevens over het totaal oppervlak, de dikte van het afvalpakket, de aard van het gestort afval, de hoeveelheid afval, de tijd na aanvang van de exploitatie, en de tijd na sluiting gebruikt. Wordt het stortgas gewonnen dan worden uit de gewonnen hoeveelheid en emissiefactoren voor verbrandingsprocessen uit de literatuur de verbrandingsemissies berekend.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 33 –
Emissies naar water De berekening van de emissies naar water gaat eveneens uit van een aantal in de bovengenoemde enquête opgenomen gegevens. Gebruikt worden de hoeveelheid neerslag, de verdamping, het totaal oppervlak, het afgedicht oppervlak, het oppervlak van het stortfront en het niet begroeide oppervlak, het afgedekt oppervlak, de aanvoer van afval, de wateroverschotten en de samenstelling van methanogeen percolatiewater. Na berekening van de hoeveelheid percolatiewater wordt de afvoersituatie in rekening gebracht. Dit kan zijn lozing op de riolering, ongecontroleerde lozing op oppervlaktewater, en gecontroleerde lozing op oppervlaktewater. Vindt op de stortplaats zelf een voorzuivering plaats dan zijn de emissies na zuivering berekend door gebruik te maken van zuiveringsrendementen, zoals die door het CBS zijn vastgesteld [2]. De gegevens zijn geleverd met een geografische verdeling op basis van het in het transportmodel PAWN (Policy Analysis of the Watermanagement in the Netherlands) gehanteerde indeling. Emissiefactoren De emissiefactoren voor emissies naar lucht zijn gebaseerd op de gemiddelde samenstelling van stortgas en percolatiewater. Zij zijn vermeld in bovengenoemde Grontmij studie. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over de individuele stortplaatsen zijn ontleend aan de jaarlijkse enquête zoals die door het Afvaloverlegorgaan, het RIVM en de Vereniging van Afvalverwerkers wordt uitgevoerd. Geografische verdeling De stortplaats enquête bevat de coördinaten van een centraal punt van de stortplaats. De bestemming van de emissies naar water is gepresenteerd door koppeling aan het locatiesysteem water van ER-C waardoor zowel de directe emissies als de emissies op riolering of transportleiding in de beschrijving van de afvoersituaties meedraaien. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] Coops, O., L.. Luning, H. Oonk, T. Boom, Grontmij-TNO, Emissies van stortplaatsen. Publicatiereeks Emissieregistratie nr. 28, december 1995. [2] CBS, , Statistisch Jaarboek 1996, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen.
3.3.5
Overige procesemissies
3.3.5.1
Delfstoffenwinning Emissiebron Winning van energiedragers, gasbehandeling, transport en distributie van aardgas. Doelgroeptoekenning Doelgroep Energie
Methoden voor de bepaling van emissies
– 34 –
Stoffen Methaan, KWS (alifatisch: gehalogeneerd en niet-gehalogeneerd), VOS, benzeen, tolueen, CO2, CO, NOx, SO2, H2S, roet, CFK, halonen Toedeling aan milieucompartimenten Het betreft emissies naar lucht. Bepalingswijze De totale procesemissies naar lucht zijn bepaald voor winning van energiedragers, gasbehandeling, transport en distributie van aardgas. Vervolgens zijn hiervan de procesemissies zoals geregistreerd in ER-I afgetrokken. Een verdeling is gemaakt tussen emissies op zee en emissies op land. Uitgangspunt vormen de opgegeven emissies volgens het Milieujaarverslag 1995 van de NAM, veruit de grootste E&P maatschappij [1]. Voor het bepalen van de emissies door de overige E&P maatschappijen wordt gebruik gemaakt van productieomvangen (EZ) [2] en emissiefactoren voor methaan [3], waaruit de hoeveelheden afgefakkeld en gevent gas, op land en op zee worden berekend. Emissiefactoren De gebruikte emissiefactoren zijn afkomstig uit de vermelde literatuur [1, 2, 3, 4]. Basisjaar gegevens Het basisjaar van de gegevens is 1995. Bron gegevens De gegevens zijn geleverd door het RIVM. Geografische verdeling De locatie van de bronnen is geleverd door het Staatstoezicht op de Mijnen [4]: • winning op zee: niet gelokaliseerd. • winning op land: aan de hand van een verdeelsleutel van de NAM-fakkels volgens CBS gegevens. • gasbehandeling en gastransport: gekozen voor de locatie van compressorstations met de capaciteit van het transportnet (indicatief) als verdeelsleutel • gasdistributie: verdeling naar aantal inwoners. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] NAM, Nederlandse Aardolie Maatschappij, Bedrijfsmilieuplan 1995-1998, Assen, 1996. [2] Ministerie EZ, Olie en gas in Nederland 1995; opsporing en winning, Ministerie van Economische Zaken, verschijnt jaarlijks. [3] Oonk, J. and M.E.J.P. Vosbeek, Methane emisions due to oil and natural gas operations in the Netherlands, TNO report no. R95/168, juni 1995. [4] Staatstoezicht op de Mijnen, Jaarverslag van de Inspecteur-Generaal der Mijnen 1995, Staatstoezicht op de Mijnen, verschijnt jaarlijks.
3.3.5.2
Bakken van brood Doelgroeptoedeling Doelgroep Industrie. Stoffen Berekend worden de emissies van de stof ethanol.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 35 –
Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar het compartiment lucht. Bepalingswijze De emissies worden berekend uit de broodconsumptie per hoofd van de bevolking en een emissiefactor per gebruikt brood. Emissiefactoren De toegepaste emissiefactor is afgeleid uit de literatuur [1] Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over de gebruikte hoeveelheden brood zijn geleverd door de Bakkerijstichting [2]. Gegevens over het aantal inwoners in Nederland in 1995 zijn afkomstig van het CBS [3]. Geografische verdeling De emissies worden in de ER-C-database gerelateerd aan de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] InfoMil, KWS 2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997. [2] Bakkerijstichting, Broodconsumptie in 1993, mondelinge mededeling. [3] CBS, Statistisch Jaarboek 1996, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1996.
3.3.5.3
Scheepswerven Emissiebron De activiteiten op scheepswerven zowel voor de binnenvaart als voor de zeevaart leiden tot emissies naar lucht en water. Doelgroeptoekenning Doelgroep industrie Stoffen Voor binnenvaartwerven zijn berekeningen uitgevoerd voor PAK (6 van Borneff) en minerale olie. Voor zeescheepvaartwerven zijn emissies berekend voor organotinverbindingen, koper, en minerale olie. Toedeling aan compartimenten De emissies worden naar water geëmitteerd. Bepalingswijze De berekening heeft betrekking op zowel de binnenvaartwerven als de zeescheepvaartwerven. De emissies zijn berekend met behulp van emissiefactoren, maatregelen, en groeireeksen. De gegevens vormen een aanvulling op de reeds binnen het ER-I aanwezige gegevens over een zeer beperkt aantal werven. De emissies worden berekend met het model PROMISE [1]. Emissiefactoren Een beschrijving van de gebruikte emissiefactoren is te vinden in Verstappen [2].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 36 –
Basisjaar gegevens De berekende emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Geografische verdeling De berekende emissies zijn gekoppeld aan de binnen de ER-C-database aanwezige gegevens over de locatie van scheepswerven. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] Elzenga, J.G. et al, PROMISE, het scenariomodel voor de berekening van de belasting van het oppervlaktewater, RIVM/RIZA, RIVM rapportnr. 773003006, november 1997. [2] Verstappen, G., Emissies scheepswerven ten behoeve van PROMISE voor WSV (Water Systeem Verkenningen). Herziene versie 11-4-95.
3.3.6
Statistisch verschil NEH Het statistisch verschil NEH (Nederlandse Energie Huishouding) is het verschil tussen de twee waarnemingsmethoden die ten grondslag liggen aan het vaststellen van het energieverbruik. Enerzijds is er de waarneming van de leveringen. Anderzijds wordt bottom-up middels enquêtering en ophoging daarvan het verbruik vastgesteld. Voor de IPCC-rapportage wordt de CO2-emissie ten gevolge van het statistisch verschil ook meegenomen, omdat het IPCC van het totaal van leveringen uitgaat.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 37 –
Methoden voor de bepaling van emissies
– 38 –
4.
VERBRANDINGSEMISSIES NIET-INDUSTRIËLE BRONNEN
4.1
Bijschattingen vuurhaarden Emissiebron Emissies door het verbranden van fossiele brandstoffen (en hout) t.b.v. energieopwekking (inclusief de warmtekrachtcentrales). Doelgroeptoekenning De emissies vallen onder de doelgroepen landbouw, huishoudens, en mogelijk voor een klein deel onder andere relevante doelgroepen. Stoffen De geselecteerde stoffen voor de ER-I-rapportage zijn opgenomen in het Programma van Eisen Doelgroepenmonitoring [1]. Deze stoffen zijn voor zover relevant gerapporteerd in het Emissiejaarrapport [2]. Toedeling aan milieucompartimenten Alle emissies vinden plaats naar lucht. Bepalingswijze De emissies worden berekend door het brandstofverbruik met een emissiefactor te vermenigvuldigen. Emissiefactoren Voor Landbouw en Huishoudens worden aparte emissiefactoren gebruikt, ontleend aan de literatuur [3]. Voor de overige activiteiten worden gemiddelde emissiefactoren gebruikt, ontleend aan de door de Werkgroep Energieprocessen vastgestelde emissiefactoren [4]. Voor distikstofoxide zijn voor alle schattingen voor olie, gas en kolen de volgende factoren toegepast: gas 0,1 g/GJ olie 0,6 g/GJ kolen 1,4 g/GJ Basisjaar gegevens Zowel emissies als emissiefactoren hebben betrekking op 1995. Bron gegevens De gegevens over het brandstofverbruik zijn geleverd door het CBS [5]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd door koppeling met de in de ER-C-database aanwezige geografische gegevens. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] Ministerie VROM, Programma van Eisen Doelgroepenmonitoring, Directoraat-Generaal Milieubeheer, 1995. [2] Draaijers, G.P.J. et al., Emissies in Nederland; Trends, thema’s en doelgroepen 1995 en ramingen 1996, Publicatiereeks Emissieregistratie nr.38, augustus 1997. [3] Bakkum, A. et al., Emissieregistratie vuurhaarden, MT-TNO rapport R86/ 2076, bijgewerkte versie 1994.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 39 –
[4] [5]
4.2
Werkgroep Energieprocessen, Emissiefactoren vuurhaarden, Stuurgroep Emissiefactoren Nederland, niet gepubliceerd. CBS, De Nederlandse Energiehuishouding 1995, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt jaarlijks.
Woningverwarming, open haarden en kachels Emissiebron Emissies ten gevolge van het stoken van kachels en open haarden. Doelgroeptoekenning Doelgroep Consumenten Stoffen Geregistreerd zijn de verbrandingsgassen en fijn en grof stof. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar lucht. Bepalingswijze De emissies worden berekend door het aantal woningen te vermenigvuldigen met een emissiefactor per woning. Emissiefactoren De gebruikte emissiefactoren zijn ontleend aan literatuur [1] en [2]. Basisjaar gegevens Het basisjaar van de gegevens is 1995. Bron gegevens De gegevens over het aantal woningen zijn geleverd door het CBS [3]. Geografische verdeling De emissies zijn verdeeld over de binnen ER-C gelokaliseerde woningaantallen. Hierbij is de volgende type-indeling gebruikt: • laagbouw • woningen buiten de bebouwde kom • hoogbouw Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] WESP, Stoken van open haarden, hout- en kolenkachels door particulieren, Procesbeschrijving C5, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, in voorbereiding. [2] Hulskotte, opgave emissiefactoren, 1990. [3] CBS, Woningstatistiek 1995, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 40 –
4.3
Verbrandingsemissies uit de landbouw Emissiebron De emissies worden veroorzaakt door het gebruik van fossiele brandstoffen voor verwarmingsdoeleinden in landbouw, tuinbouw, en veeteelt. De emissies door tractoren en landbouwwerktuigen zijn bij de doelgroep verkeer beschreven. Doelgroeptoekenning Doelgroep Landbouw Stoffen Berekend zijn de emissies van zwaveldioxide, stikstofoxiden, koolstofmonoxide, koolstofdioxide, vluchtige niet-methaankoolwaterstoffen en fijn stof. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar lucht. Bepalingswijze Uitgangspunt voor de berekening vormen de voor de verschillende toepassingen gebruikte energiehoeveelheden. Deze worden vermenigvuldigd met de voor de betreffende verbrandingsinstallaties geldende emissiefactoren. Emissiefactoren De emissiefactoren voor verbrandingsprocessen zijn vastgesteld door de Werkgroep Energieprocessen [3]. Basisjaar gegevens De gebruikte energiehoeveelheden hebben betrekking op het jaar 1995. De emissies zijn berekend voor het jaar 1995. Bron gegevens De gebruikte gegevens over energiegebruik zijn ontleend aan de CBS publicatie Nederlandse Energiehuishouding 1995 [2] en een artikel uit de Landbouwstatistiek [3]. Geografische verdeling De berekende emissies zijn gelokaliseerd door koppeling met de in de ER-Cdatabase aanwezige locatiegegevens over kassentuinbouw, akkerbouw en tuinbouw. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] Werkgroep Energieprocessen, Emissiefactoren verbrandingsprocessen, Stuurgroep Emissiefactoren Nederland, niet gepubliceerd. [2] CBS, Nederlandse Energiehuishouding, Jaarcijfers over 1995, Deel 2, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt periodiek. [3] Kuipers, A. Energiegebruik in de Landbouw 1988-1994, In: Centraal Bureau voor de Statistiek: Statistiek van de Landbouw 1995.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 41 –
Methoden voor de bepaling van emissies
– 42 –
5.
LANDBOUWACTIVITEITEN
5.1
Bestrijdingsmiddelen Emissiebron Gebruik van bestrijdingsmiddelen in de landbouw. Doelgroeptoekenning Doelgroep Landbouw Stoffen Voor wat betreft de in de diverse tabellen opgenomen stoffen wordt verwezen naar het Emissiejaarrapport [1]. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar bodem, water en lucht worden gerapporteerd. Bepalingswijze Voor de vaststelling van het gebruik en de emissie van bestrijdingsmiddelen in Nederland worden gegevens uit een aantal bronnen gebruikt. Dit zijn: •
Een indicatie van de trends in het totaal gebruik van bestrijdingsmiddelen op nationaal niveau wordt afgeleid uit de gegevens van de Nederlandse Stichting voor Fytopharmacie (NEFYTO) [2]. Deze gegevens geven het totaal van de door de leden van de NEFYTO geleverde hoeveelheden. De door nietleden geleverde hoeveelheden zijn niet opgenomen terwijl ook de effecten van voorraadvorming bij de afnemers niet naar voren komen. In het Emissiejaarrapport worden de NEFYTO-cijfers uitsluitend ten behoeve van de signalering van trends in het gebruik bij bepaalde toepassingen gepresenteerd.
•
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft in 1992 en 1995 een enquête naar bestrijdingsmiddelen uitgevoerd bij individuele bedrijven [3]. De resultaten van deze enquête zijn volgens de bij het CBS gebruikelijke methoden geëxtrapoleerd naar landelijke totalen. Het Landbouw Economisch Instituut (LEI-DLO) registreert het gebruik op bedrijven binnen het Bedrijveninformatienet jaarlijks en extrapoleert deze informatie tot landelijke totalen [6]. Voor wat betreft het gebruik in 1992 hebben CBS en LEI voor een aantal belangrijke stoffen overeenstemming bereikt. Deze gebruikcijfers zijn voor de Emissiejaarrapporten over 1993, 1994 en 1995 met behulp van LEIgegevens geëxtrapoleerd.
•
Het DLO- Staring Centrum (SC-DLO) en RIVM berekenen met het Informatiesysteem bestrijdingsmiddelen (ISBEST) het gebruik van individuele bestrijdingsmiddelen in de land- en tuinbouw. Ten behoeve van de Milieuplanbureaufunctie en de Emissie-evaluatie Meerjarenplan Gewasbescherming (MJP-G) 1995 wordt met verspreidingsmodellen (PESTLA/ GEOPESTLA, PEGASUS) op regionale en nationale schaal de belasting berekend van bodem, grond- en oppervlaktewater en lucht [5] en [6]. De resultaten van de berekeningen worden opgenomen in het Emissiejaarrapport [1].
•
In het kader van de Watersysteemverkenningen heeft het RIZA voor een aantal stoffen op basis van gebruikcijfers van het LEI met het model PESCO berekeningen van de emissie naar water uitgevoerd [7]. Additionele informatie over de emissies naar water uit de resultaten van de berekening met het
Methoden voor de bepaling van emissies
– 43 –
model PESCO zijn eveneens opgenomen in het Emissiejaarrapport. Daarnaast zijn ook enkele aanvullende gegevens uit de evaluatie van het Meerjarenprogramma Gewasbescherming opgenomen [5]. Emissiefactoren Bij de over de afgelopen jaren beschikbare gegevens over gebruik van bestrijdingsmiddelen is in de meeste gevallen geen directe relatie met de teelt van bepaalde gewassen af te leiden. Het definiëren van emissiefactoren per gewas was dan ook niet mogelijk, en de gegevens zijn niet in de centrale database van de emissieregistratie opgenomen. Basisjaar gegevens Het basisjaar van de uit verschillende bronnen afkomstige gegevens is vermeld onder “bepalingswijze”. Geografische verdeling Een geografische verdeling van het gebruik of de emissies vanuit de ER-C-database is door het ontbreken van een directe relatie met de gelokaliseerde gewassen niet mogelijk. De geografische verdeling van het gebruik van bestrijdingsmiddelen in een 60-tal gewassen kan op regionale en nationale schaal wel worden berekend met het Informatiesysteem bestrijdingsmiddelen ISBEST (RIVM, SC-DLO). Kwaliteitsclassificatie:
E
Referenties [1] Draaijers, G.P.J. et al., Emissies in Nederland; Trends, thema’s en doelgroepen 1995 en ramingen 1996, Publicatiereeks Emissieregistratie nr.38, augustus 1997. [2] NEFYTO, Landbouw en Chemische Gewasbescherming in cijfers 1995, Nederlandse Stichting voor Fytopharmacie. [3] CBS, Gewasbescherming in de land- en tuinbouw 1992, Centraal Bureau voor de Statistiek , Voorburg, 1994. [4] Kavelaars, J.P.I.M., en K.J. Poppe, Het verbruik van gewasbeschermingsmiddelen in de akkerbouw in 1989/90 en 1990/91. LEI onderzoeksverslag 111, 1993. [5] Ministerie LNV, MJP-G Emissie-evaluatie 1995 Einddocument commissie van deskundigen, 1996. [6] Horeman, G.H. (red.), MJP-G, Emissie-evaluatie 1995, Achtergronddocument Commissie van Deskundigen MJP-G, Ede, 1996. [7] RIZA/RIVM, Nota: Effectiviteit van maatregelen voor emissiereductie van gewasbeschermingsmiddelen naar oppervlaktewater, 1995.
5.2
Dierlijke mest, kunstmest en gestort zuiveringsslib
5.2.1
Dierlijke mest, emissies naar lucht Emissiebron Emissies naar de lucht afkomstig uit dierlijke mest door mestaanwending, beweiding, mestopslag, en uit stallen. Doelgroeptoekenning Doelgroep Landbouw
Methoden voor de bepaling van emissies
– 44 –
Stoffen De beschouwde stoffen zijn NH3, CH4 en N2O. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar lucht worden gerapporteerd. Basisjaar gegevens De gebruikte gegevens betreffen actuele gegevens over het jaar 1995. Bepalingswijze De ammoniakemissies uit dierlijke mest in de landbouw zijn berekend met behulp van het ammoniakmodel van LEI-DLO [1] op basis van aantallen dieren, N-excretie per dier, staltypen, mestopslagsystemen, beweidingssystemen en mestaanwendingstechniek. De ammoniakemissies zijn berekend op bedrijfsniveau en geaggregeerd tot gemeenteniveau. De uitgangspunten zijn in overleg vastgelegd door van der Hoek, 1996 [2]. Onderliggende data voor de samenstelling van dierlijke mest zijn ontleend aan de Werkgroep Uniformering Mest- en Mineralencijfers [3]. De methaanemissies uit dierlijke mest zijn afkomstig van de anaërobe omzettingen tijdens de opslag van mest. Bij de berekening van de totale emissie (op nationaal niveau) is gebruik gemaakt van standaard methaanproductiefactoren per m3 mestproductie [4]. De hoeveelheden mest zijn afkomstig van CBS-Landbouwcijfers [5]. De distikstofoxide-emissies uit de landbouw zijn berekend als percentage van de verschillende stikstofstromen die binnen de landbouw te onderscheiden zijn (beweiding, mestaanwending, uitspoeling, enz.). De vervluchtigingspercentages zijn ontleend aan het Achtergronddocument N2O [6]. Voor de methodiek wordt verwezen naar het Achtergronddocument N2O [6] en van der Hoek, 1996 [2]. Emissiefactoren De emissiefactoren voor methaan zijn gebaseerd op productiefactoren per m3 mestproductie [4] en [2]. De emissiefactoren voor distikstofoxide zijn afgeleid uit literatuur [6]. Dit percentage varieert van 0,1% van de stikstof bij anaërobe opslag van drijfmest tot 2% van de stikstof bij urinelozingen in de weide en direct onderwerken van de mest. Bron gegevens Gegevens op bedrijfsniveau (aantallen dieren, grondgebruik) worden in het kader van de Landbouwtelling jaarlijks geënquêteerd (CBS/Laser). De overige achterliggende gegevens zijn afkomstig van het LEI-DLO en CBS [7]. De emissiefactoren worden door het RIVM geleverd. Geografische verdeling De emissies van ammoniak zijn op gemeenteniveau aangeleverd en daarna in ER-C opgenomen door toedeling aan de in het bestand aanwezige activiteitsgegevens over grondgebruik en aantallen dieren. De methaanemissies zijn op nationaal niveau bepaald en geografisch verdeeld met behulp de in ER-C aanwezige gegevens over grondgebruik en aantallen dieren. Kwaliteitsclassificatie:
D
Methoden voor de bepaling van emissies
– 45 –
Referenties [1] Oudendag, D.A., Reductie van ammoniakemissie; mogelijkheden en kosten van beperking van ammoniakemissie op nationaal en regionaal niveau. LEI-DLO Onderzoeksverslag 102, Den Haag, 1993. [2] Hoek, K.W. van der (red.), M.J.C. de Bode, P.M.van Egmond, H.H. Luesing, D.A. Oudendag en A.W. Vermeer, Emissie van stikstof en fosfor door de landbouw 1980-1993, Bilthoven: RIVM, IKC-Landbouw en LEI-DLO, rapportnr. 773004xxx, in voorbereiding. [3] Eerdt, M.M. van, Mestproductie en mineralenuitscheiding 1995, In: CBS Kwartaalberichten Milieu 96/4, Centraal Bureau voor de Statistiek, 1996. [4] Amstel, A.R. van (ed.), R.A.W. Albers, C. Kroeze, A.J.C.M. Matthijsen, J.G.J. Olivier and J. Spakman, 1994. Greenhouse gas emissions in the Netherlands 1990, 1991, 1992 and projections for 1990-2010, RIVM reportnr. 773001003, Bilthoven. [5] CBS, Meststatistieken 1995, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg, verschijnt jaarlijks. [6] Kroeze, C., Nitrous oxide (N 2O): Emission inventory and options for control in the Netherlands, RIVM report nr. 773001004, Bilthoven, 1994. [7] LEI-DLO en CBS, Landbouwcijfers 1995, Landbouw Economisch Instituut en Centraal Bureau voor de Statistiek, juli 1996.
5.2.2
Kunstmest, emissies naar lucht Emissiebron Toepassing van kunstmest. Doelgroeptoekenning Doelgroep Landbouw Stoffen Berekend zijn de emissies van NH3 en N2O. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar lucht worden gerapporteerd. Bepalingswijze Voor de vaststelling van de ammoniakemissie uit kunstmest is uitgegaan van het nationale kunstmestgebruik zoals geleverd door LEI-DLO en CBS [1]. Deze gegevens zijn gecombineerd met een aangenomen vervluchtigingspercentage. De emissie van distikstofoxide is eveneens berekend als een percentage van de hoeveelheid gebruikte kunstmest. Het vervluchtigingspercentage is ontleend aan het Achtergronddocument N2O [2]. Emissiefactoren Voor ammoniak is een vervluchtigingspercentage van 2% ammoniakstikstof aangenomen [3]. Voor distikstofoxide is het vervluchtigingspercentage ontleend aan het achtergronddocument N2O [2]. Basisjaar gegevens Gebruikt zijn de gegevens over kunstmestgebruik in 1995. De emissiefactoren gelden voor het jaar 1994. Bron gegevens De gegevens over kunstmestgebruik zijn geleverd door LEI-DLO en CBS, terwijl de emissiefactoren door het RIVM zijn vastgesteld.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 46 –
Geografische verdeling De emissies zijn bepaald op nationaal niveau en geografisch verdeeld met behulp van gegevens over grondgebruik uit het ER-C-systeem. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] LEI-DLO en CBS, Landbouwcijfers 1995, verschijnt jaarlijks. [2] Kroeze, C., Nitrous oxide (N 2O): Emission inventory and options for control in the Netherlands, RIVM report nr. 773001004, Bilthoven, 1994. [3] Hoek, K.W. van der (red.), M.J.C. de Bode, P.M.van Egmond, H.H. Luesing, D.A. Oudendag en A.W. Vermeer, Emissie van stikstof en fosfor door de landbouw 1980-1993, Bilthoven: RIVM, IKC-Landbouw en LEI-DLO, rapportnr. 773004xxx, in voorbereiding.
5.2.3
Mineralenemissies naar bodem als gevolg van agrarische activiteiten Emissiebron De emissie van nutriënten naar de bodem is het verschil tussen de aanvoer in de vorm van dierlijke mest, kunstmest, en overige meststoffen, en de afvoer in de vorm van geoogste gewassen. Doelgroeptoekenning Doelgroep Landbouw Stoffen Berekend worden de emissies van N, P, Cd, Cu en Zn. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar bodem worden gerapporteerd. Bepalingswijze De emissies van stikstof en fosfor naar de bodem zijn op nationaal niveau bepaald volgens de methode als beschreven door het CBS [1]. In aanvulling op deze publicatie beschreven posten is de export van stikstof en fosfor in dierlijke mest berekend op basis van de registraties van de Stichting Landelijke Mestbank [2]. De gegevens over vervluchtiging en depositie van stikstof zijn door het RIVM geleverd. De emissies van de zware metalen koper, cadmium en zink op landbouwbodems zijn op nationaal niveau bepaald, volgens de methodiek beschreven door van Eerdt en Stiggelbout [3]. In aanvulling op de in deze publicatie beschreven bronnen is gebruik gemaakt van de resultaten van het monitoringsprogramma cadmium in de fosfaatmeststoffen van de Nederlandse Kunstmest Federatie [4]. De berekening van de gewasopbrengst (voor het bepalen van de afvoer) is uitgevoerd volgens de methodiek als beschreven in [1]. De gehalten van de betreffende stoffen in gewassen zijn gebaseerd op verschillende bronnen [3], [5] en [6]. Emissiefactoren De berekening is een massabalans berekening, en maakt dus geen gebruik van emissiefactoren. Basisjaar gegevens Het basisjaar van de gebruikte gegevens is 1995.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 47 –
Bron gegevens De gegevens zijn geleverd door het CBS. Geografische verdeling De emissies zijn bepaald op nationaal niveau en geografisch verdeeld met behulp van gegevens over grondgebruik en aantallen dieren uit het ER-C-systeem. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] CBS, Mineralen in de landbouw, 1970-1990. Fosfor, stikstof en kalium. Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg, 1992. [2] SLM, Registratie mesttransporten 1995, Stichting Landelijke Mestbank, Nijkerk. [3] Eerdt, M.M. van, en C. Stiggelbout, Belasting van landbouwgrond met zware metalen 1980-1990. In: Kwartaalbericht Milieustatistieken no. 92/3, p.4-10. 1992. [4] NKF, monitoringsprogramma cadmium in fosfaatmeststoffen, Nederlandse Kunstmestfederatie. [5] CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek, Koper in Nederland, Voorburg, 1985. [6] Gorter, J., Zink in de landbouw 1988 en 1989, In: Maandstatistiek van de landbouw (CBS) 92/3, p.35-46, 1992.
5.2.4
Fermentatie door herkauwers Emissiebron Methaanemissies afkomstig uit het metabolisme van landbouwhuisdieren (vooral herkauwers). Doelgroeptoekenning Doelgroep Landbouw Stoffen De geëmitteerde stof is methaan (CH4). Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar lucht worden gerapporteerd. Bepalingswijze Voor de berekening van de methaanemissies wordt het aantal aanwezige dieren vermenigvuldigd met een aan de literatuur ontleende emissiefactor per dier. Emissiefactoren De emissiefactoren voor de productie van methaan zijn ontleend aan de literatuur [1]. Basisjaar gegevens De gegevens over aantallen dieren hebben betrekking op 1995. De emissiefactoren zijn ontleend aan een publicatie uit 1994 [1]. Bron gegevens De gegevens over aantallen dieren zijn ontleend aan het CBS [2].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 48 –
Geografische verdeling De emissies zijn op nationaal niveau bepaald en geografisch verdeeld met behulp van gegevens over aantallen dieren uit de ER-C-database. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] Amstel, A.R. van (ed.), R.A.W. Albers, C. Kroeze, A.J.C.M. Matthijsen, J.G.J. Olivier and J. Spakman, 1994. Greenhouse gas emissions in the Netherlands 1990, 1991, 1992 and projections for 1990-2010, RIVM reportnr. 773001003, Bilthoven. [2] CBS, Landbouwstatistiek 1995, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen.
5.2.5
Gebruik van zuiveringsslib in de landbouw Emissiebron Een deel van het in openbare rioolwaterzuiveringsinrichtingen (RWZI’s) geproduceerde zuiveringsslib werd tot en met 1994 toegepast in de landbouw. De toepassing van zuiveringsslib zal, vanwege strenge regelgeving, vanaf 1995 naar verwachting niet meer voorkomen. Doelgroeptoekenning Doelgroep Landbouw Stoffen Berekend worden de emissies van fosfaat, stikstof en zware metalen. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar bodem werden gerapporteerd. Bepalingswijze De bepalingswijze was gebaseerd op de opgave van afgevoerde hoeveelheden slib naar de landbouw, en analysegegevens van onderzochte slibmonsters. De basisgegevens worden via een jaarlijkse enquête door het CBS verzameld en zo nodig bijgeschat. De hierbij toegepaste methoden staan beschreven in [1]. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De emissies zijn berekend tot en met het basisjaar 1994. Bron gegevens De basisgegevens zijn verzameld door het Centraal Bureau voor de Statistiek [2] en [3]. Geografische verdeling De emissies zijn in verband met de beperkte omvang niet gelokaliseerd en dus niet in de ER-C-database opgenomen. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] CUWVO, Commissie Uitvoering Wet Verontreiniging Oppervlaktewater werkgroep VI, Diffuse bronnen van waterverontreiniging, 1986.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 49 –
[2] [3]
5.2.6
CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek, Waterkwaliteitsbeheer, deel C, Zuiveringsslib in 1994. CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek, Waterkwaliteitsbeheer, deel B, Zuivering van afvalwater, 1994.
Vluchtige Organische Stoffen uit landbouwgewassen Emissiebron Vluchtige organische stoffen worden geproduceerd door vegetatie, waaronder landbouwgewassen. Doelgroeptoekenning De emissies zijn op dit moment bij de doelgroep Landbouw ondergebracht. Overleg over de vraag welk deel als natuurlijk beschouwd moet worden vindt plaats. Stoffen De geëmitteerde stoffen zijn voornamelijk koolwaterstoffen (isopreen en terpenen). Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar lucht worden gerapporteerd. Bepalingswijze De emissies worden op nationaal niveau bepaald volgens de methodiek als beschreven in de literatuur [1]. Emissiefactoren Emissiefactoren gerelateerd aan de hoeveelheid bladmassa zijn beschreven in de literatuur [1]. Basisjaar gegevens De schattingen van de hoeveelheid bladmassa betreffen het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens zijn ontleend aan de literatuur [1]. Geografische verdeling De emissies zijn op nationale schaal bepaald en zijn geografisch verdeeld met behulp van gegevens over oppervlakten gewassen uit het ER-C-systeem. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] Veldt, C., Leaf biomass data for the estimation of biogenic VOC emissions. MT-TNO report no 89-306, 1989.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 50 –
6.
VERKEER EN VERVOER
6.1
Wegverkeer
6.1.1
Uitlaatgassen Emissiebron Emissies door wegverkeer die vrijkomen bij de verbranding van brandstoffen in motoren. Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer Stoffen Emissies zijn berekend van CO, VOS, PAK, NOx, aërosolen, fijn stof, N2O, CH4, SO2, Pb en CO2 Toedeling aan milieucompartimenten Voor de emissies van fijn stof en van PAK (10 van VROM) wordt de verdeling naar compartimenten gehanteerd uit de onderstaande tabel. De overige verbrandingsemissies vinden voor 100% naar lucht plaats. Tabel 6.1
Comparimentsverdeling van Fijn stof en PAK (10 van VROM). % naar water / riool
%naar lucht
% naar bodem
- buiten de bebouwde kom
75
20
5
- binnen de bebouwde kom
75
0
25
PAK (10 van VROM)
99
1
0
Fijn stof
Bepalingswijze De emissies worden berekend door het aantal eenheden van een emissieverklarende variabele te vermenigvuldigen met een emissiefactor. De primaire emissieverklarende variabele is de verkeersprestatie in voertuigkm/jaar, bepaald per voertuigcategorie, per brandstofsoort, per rittype. Uitgangspunt vormen de door het CBS uitgevoerde enquêtes over het gebruik van voertuigen en de kentekenregistratie van de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW). Tevens wordt gebruik gemaakt van de resultaten van tellingen, zoals die door Rijk en provincie op de voornaamste wegen worden uitgevoerd. Hieruit komt informatie beschikbaar over het gebruik van voertuigen in relatie tot het rittype. Voor de berekening van de emissies van broeikasgassen volgens de IPCCmethode worden CBS-gegevens gebruikt over de afzet van motorbrandstoffen [1]. Hierbij worden de emissies van koolmonoxide, vluchtige organische stoffen (VOS), stikstofoxiden, distikstofoxide en aerosolen/fijn stof zoals die de uitlaat verlaten berekend. De emissies van kooldioxide, zwaveldioxide en zware metalen worden berekend via de gehalten aan respectievelijk koolstof, zwavel en metalen in de brandstof. De emissies van te monitoren PAK’s en VOS-componenten zoals methaan, benzeen, tolueen, xyleen en styreen worden bepaald aan de hand van op literatuuronderzoek en diverse studies gebaseerde VOS-profielen.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 51 –
Emissiefactoren De emissiefactoren zijn uitgedrukt in gram per voertuigkm, per brandstofsoort, per rittype. De berekeningsmethode van de emissiefactoren is beschreven in een CBS publicatie [1]. Basisjaar gegevens De emissiefactoren en het aantal eenheden gelden voor het jaar 1995. Bron gegevens De verkeersproducties zijn door het CBS geleverd [1], evenals de bijbehorende emissiefactoren [2]. Geografische verdeling De emissies op wegen waar tellingen hebben plaatsgevonden zijn gelokaliseerd op basis van een in de ER-C-database aanwezig gedigitaliseerd wegenbestand. De emissies op overige wegen zijn gelokaliseerd door een koppeling met de in de database aanwezige inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie: A: CO2, SO2, en Pb C: NOx, CO en VOS D: PAK, aërosolen, fijn stof, N2O, CH4 Referenties [1] CBS, Diverse periodieke statistieken: ‘Het bezit en gebruik van personenauto’s’, ‘Maandstatistiek Verkeer en Vervoer’, ‘Statistiek van het Binnenlands goederenvervoer’, 1995. [2] CBS, Luchtverontreiniging; emissies door wegverkeer, methodiek vaststelling emissiefactoren, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg, 1993.
6.1.2
Verdamping Emissiebron Emissies door wegverkeer die vrijkomen door verdamping van brandstof. Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer Stoffen De emissies van vluchtige organische stoffen zijn berekend. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar lucht worden gerapporteerd. Bepalingswijze De emissies worden berekend door het aantal eenheden van een emissieverklarende variabele te vermenigvuldigen met de bijbehorende emissiefactor. De emissieverklarende variabele is het aantal voertuigen per voertuigcategorie, per brandstofsoort, per bouwjaar, per voertuigklasse. De emissiefactor is uitgedrukt in gram per voertuig per dag per voertuigkm, per brandstofsoort, per bouwjaar, per rittype. Emissiefactoren De berekeningsmethode van de emissiefactoren is beschreven in een CBS publicatie [1].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 52 –
Basisjaar gegevens De gebruikte emissiefactoren en het aantal eenheden van de emissieverklarende variabele hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De emissiefactoren en het aantal eenheden van de emissieverklarende variabele zijn door het CBS geleverd [1] en [2]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd door een koppeling met de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] CBS, Diverse periodieke statistieken: ‘Het bezit en gebruik van personenauto’s’, ‘Maandstatistiek Verkeer en Vervoer’, ‘Statistiek van het Binnenlands goederenvervoer’, 1995. [2] CBS, Luchtverontreiniging; emissies door wegverkeer, methodiek vaststelling emissiefactoren, Voorburg, 1993.
6.1.3
Bandenslijtage Emissiebron Als gevolg van de wrijving tussen voertuigbanden en wegdek slijten voertuigbanden af. Dit veroorzaakt emissie van bandenstof. Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer Stoffen Berekend worden de emissies van fijn stof, Cd, Cr, Cu, Ni en Zn. Toedeling aan milieucompartimenten De aangenomen verdeling van de emissies naar de milieucompartimenten is in onderstaande tabel weergegeven. Tabel 6.2
Emissie verdeling van bandenslijtage. % naar water / riool
% naar lucht
% naar bodem
Buiten de bebouwde kom
75
20
5
Binnen de bebouwde kom
75
0
25
Bepalingswijze De emissies worden berekend door het aantal eenheden van een emissieverklarende variabele te vermenigvuldigen met de bijbehorende emissiefactor. De emissieverklarende variabele is het aantal voertuigkilometer per jaar per voertuigcategorie. De emissiefactor is uitgedrukt in mg per voertuigkilometer per voertuigcategorie. Emissiefactoren De emissiefactoren zijn berekend als het totale massaverlies van banden als gevolg van het slijtageproces.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 53 –
Basisjaar gegevens De gebruikte emissiefactoren zijn in 1992 opgesteld. De verschillen in de samenstelling van bandenstof zijn echter gering. Het aantal eenheden van de emissieverklarende variabele heeft betrekking op 1994. Bron gegevens Het aantal eenheden van de emissieverklarende variabelen is door het CBS geleverd [1]. De emissiefactoren zijn bepaald in het kader van de emissieregistratie. Geografische verdeling De toegepaste geografische verdeling is identiek aan de voor uitlaatgassen gebruikte methode. Emissies op wegen waarvoor verkeerstellingen uitgevoerd worden zijn gekoppeld aan een gedigitaliseerd wegenbestand, de overige emissies zijn gelokaliseerd via de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] CBS, Diverse periodieke statistieken: ‘Het bezit en gebruik van personenauto’s’, ‘Maandstatistiek Verkeer en Vervoer’, ‘Statistiek van het Binnenlands goederenvervoer’, 1995.
6.1.4
Wegdekslijtage Emissiebron Als gevolg van de wrijving tussen voertuigbanden en wegdek slijt het wegdek. Dit slijten veroorzaakt emissie van wegdekstof. Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer. Stoffen Berekend zijn de emissies van fijn stof, cadmium, chroom, lood, koper, nikkel, zink, PAK (10 van VROM), fenantreen, antraceen, fluorantheen, chryseen, benzo(a)antraceen, benzo(a)pyreen, benzo(b)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen, benzo(ghi)peryleen, indeno(1,2,3-cd)pyreen, naftaleen. Toedeling aan milieucompartimenten De verdeling van de emissies over de milieucompartimenten is in onderstaande tabel weergegeven. . Tabel 6.3 Emissie verdeling van wegdekslijtage % naar lucht
% naar water/ riool
% naar bodem
Buiten de bebouwde kom
75
20
5
Binnen de bebouwde kom
75
0
25
Bepalingswijze De emissies worden berekend door het aantal eenheden van een emissieverklarende variabele te vermenigvuldigen met een bijbehorende emissiefactor. De emissieverklarende variabele is het aantal voertuigkilometer per jaar per voertuigcategorie. De variabele is opgedeeld naar soort wegdek. Aangenomen is dat het wegdek voor 2/3 uit asfalt en voor 1/3 uit steen en beton bestaat. De emissiefactor is uitgedrukt in mg per voertuigkilometer per voertuigcategorie per soort wegdek. Bovenstaande systematiek is ontleend aan de methodiek toegepast voor de Watersysteemverkenningen [1].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 54 –
Emissiefactoren De emissiefactoren zijn berekend uit het totale massaverlies van wegen als gevolg van het slijtageproces. Basisjaar gegevens De emissiefactoren zijn opgesteld voor 1992, maar kunnen vooralsnog ook voor de latere jaren toegepast worden. De emissieverklarende variabelen hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens Het aantal eenheden van de emissieverklarende variabele is door het CBS geleverd [2]. De emissiefactoren zijn vastgesteld in het kader van de emissieregistratie. Geografische verdeling De geografische verdeling van de emissies is gebaseerd op de indeling die voor de verdeling van de emissies uit uitlaatgassen wordt aangehouden. Dit houdt in dat de emissies op wegen waarvoor tellingen worden uitgevoerd gelokaliseerd worden via een gedigitaliseerd wegenbestand, terwijl de overige emissies gekoppeld worden aan de binnen de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] Wagemaker, F.H. (red.), Project Watersysteemverkenningen; Doelgroepstudie Wegverkeer; verslag van de beleidsanalyse voor de doelgroep wegverkeer, RIZA notanr. 96.053, Lelystad, november 1996. [2] CBS, Diverse periodieke statistieken: ‘Het bezit en gebruik van personenauto’s’, ‘Maandstatistiek Verkeer en Vervoer’, ‘Statistiek van het Binnenlands goederenvervoer’, 1995.
6.1.5
Olielekkage Emissiebron Als gevolg van niet meer afdichtende oliekeringen en pakkingen voornamelijk uit motoren lekt olie vanaf voertuigen naar het wegdek (bodememissie). Een deel van de olie spoelt af naar riool en naar oppervlaktewater (buiten bebouwde kom). Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer Stoffen Emissies worden geregistreerd van de stoffen As, Cr, Pb, Cu, Ni, Zn, PAK (10 van VROM en 6 van Borneff). Toedeling aan milieucompartimenten In navolging van de methodiek toegepast bij de Watersysteemverkenningen is aangenomen dat 80% van de emissies binnen de bebouwde kom naar bodem wordt geëmitteerd [1].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 55 –
Bepalingswijze De emissies worden berekend door het aantal eenheden van een emissieverklarende variabele te vermenigvuldigen met de bijbehorende emissiefactoren. De emissieverklarende variabele is het aantal voertuigkm per jaar per voertuigcategorie en per bouwjaar. De emissiefactor is uitgedrukt in kg per voertuigkm.jaar per voertuigcategorie en per bouwjaar. Emissiefactoren De emissiefactoren zijn beschreven in [2]. Basisjaar gegevens De emissiefactoren en het aantal emissieverklarende variabelen hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens Gegevens over de emissieverklarende variabelen zijn geleverd door het CBS [3] Geografische verdeling De geografische verdeling van de emissies is afgeleid van de methode die toegepast wordt voor de locatie van de emissies van uitlaatgassen. Dit houdt in dat voor de wegen waarop tellingen plaatsvinden de emissies aan een gedigitaliseerd wegenbestand zijn gekoppeld. Voor de overige emissies is een relatie gelegd met de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de verdeling van de bevolkingsdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
E
Referenties [1] Wagemaker, F.H. (red.), Project Watersysteemverkenningen; Doelgroepstudie Wegverkeer; verslag van de beleidsanalyse voor de doelgroep wegverkeer, RIZA notanr. 96.053, Lelystad, november 1996. [2] BKH, Oriënterende studie naar de emissies van zware metalen, PAK en asbest door het wegverkeer, BKH Adviesbureau in opdracht van Rijkswaterstaat, Rapport-nr: W-DWW-93-711, februari 1993. [3] CBS, Diverse periodieke statistieken: ‘Het bezit en gebruik van personenauto’s’, ‘Maandstatistiek Verkeer en Vervoer’, ‘Statistiek van het Binnenlands goederenvervoer’, 1995.
6.2
Scheepvaart
6.2.1
Uitlaatgassen beroepsvaart Emissiebron Emissies naar lucht door uitlaatgassen van schepen in de beroepsvaart Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer Stoffen Geregistreerd worden de verbrandingsgassen, PAK, grof en fijn stof en zware metalen. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies zijn emissies naar lucht.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 56 –
Bepalingswijze De emissies worden berekend door het aantal eenheden van een emissieverklarende variabele te vermenigvuldigen met een emissiefactor. De emissieverklarende variabele is het aantal kilogram brandstofgebruik per jaar per scheepscategorie en per brandstofsoort. De emissiefactor is uitgedrukt in gram per kilogram brandstof per scheepscategorie en per brandstofsoort. Emissiefactoren De emissiefactoren zijn in het kader van de emissieregistratie vastgesteld. Basisjaar gegevens De basisgegevens hebben betrekking op het jaar 1995. De emissiefactoren zijn gedefinieerd in 1992, maar hebben sindsdien geen significante wijzigingen ondergaan. Bron gegevens De gegevens over brandstofgebruik zijn geleverd door het CBS [1]. Geografische verdeling De emissies zijn gekoppeld aan de geografische verdeling van de scheepvaartroutes zoals die in de ER-C-database aanwezig is. Kwaliteitsclassificatie: A: CO2, SO2, en Pb C: NOx, CO en VOS D: Overige stoffen Referenties [1] CBS, De Nederlandse Energie Huishouding 1995 (NEH), Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt jaarlijks.
6.2.2
Uitlaatgassen stilliggende en manoeuvrerende zeeschepen Emissiebron Emissies naar lucht door uitlaatgassen van stilliggende en manoeuvrerende schepen Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer. Stoffen De geregistreerde stoffen zijn verbrandingsgassen, fijn stof, en metalen. Toedeling aan milieucompartimenten De stoffen worden naar lucht geëmitteerd. Bepalingswijze De emissies worden berekend door het aantal eenheden van een emissieverklarende variabele te vermenigvuldigen met de bijbehorende emissiefactor. De emissieverklarende variabele is het aantal kilogram brandstofgebruik per jaar per schip per scheepstype en grootte. De emissiefactor is uitgedrukt in gram per kilogram brandstof per brandstofsoort. Emissiefactoren De emissiefactoren zijn ontleend aan literatuur [1].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 57 –
Basisjaar gegevens De basisgegevens hebben betrekking op het jaar 1995. De emissiefactoren zijn vastgesteld in 1992. Bron gegevens De gegevens over brandstofgebruik zijn geleverd door het CBS [2]. De emissiefactoren zijn in het kader van de emissieregistratie vastgesteld [1]. Geografische verdeling De geografische verdeling in het ER-C is gebaseerd op gegevens van de havendienst over het aantal afgemeerde zeeschepen per havenbekken. Deze verdeling dateert uit 1990. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] Klein, A.E., en M.P.J. Pulles et al., Luchtverontreiniging door de scheepvaart in het Rijnmondgebied, TNO-rapport R95/181, 1995. [2] CBS, De Nederlandse Energie Huishouding 1995 (NEH), Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt jaarlijks.
6.2.3
Uitlaatgassen recreatievaart Emissiebron Door het gebruik van buitenboord- en binnenboordmotoren vindt uitstoot van motoruitlaatgassen plaats. Doordat de uitlaatgassen onder water worden geloosd komt een substantieel deel van de emissie direct in het oppervlaktewater terecht. Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer Stoffen Geregistreerd worden de verbrandingsgassen, fijn stof, en metalen. Toedeling aan milieucompartimenten Voor de toedeling van de emissies aan milieucompartimenten worden de gegevens uit onderstaande tabel gehanteerd. De verdeling van deze emissies is vastgesteld op basis van de gegevens uit referentie [1]. Tabel 6.4
Emissie verdeling per geëmitteerde stof per brandstofsoort. Diesel Stof
Benzine
% naar lucht % naar water % naar lucht % naar water
KWS
60
40
40
60
PAK
60
40
40
60
Organische microverontreinigingen
60
40
40
60
Aerosolen
95
5
25
75
Metalen
95
5
25
75
SO2
50
50
25
75
NOx
50
50
25
75
N2O
100
0
90
10
CO2
75
25
100
0
CO
80
20
85
15
Methoden voor de bepaling van emissies
– 58 –
Bepalingswijze De emissies worden berekend door het aantal eenheden van een emissieverklarende variabele te vermenigvuldigen met de bijbehorende emissiefactoren. De emissieverklarende variabele is het gebruik van brandstof in kilogram per jaar. De emissiefactor is uitgedrukt in gram per kilogram brandstof. Emissiefactoren De emissiefactoren zijn vastgesteld in 1991 en vastgelegd in literatuur [1]. Basisjaar gegevens De gegevens over brandstofverbruik hebben betrekking op 1995. Bron gegevens De gegevens over brandstofgebruik zijn geleverd door het CBS [2]. Geografische verdeling De emissies zijn in de ER-C-database verdeeld over Nederland volgens de lengte van oevers van water breder dan 6 meter. Kwaliteitsclassificatie:
E
Referenties [1] Hout, M. van den, en P. de Vries, De verontreiniging van het oppervlaktewater door de pleziervaart, KNWV, september 1991. [2] CBS, De Nederlandse Energie Huishouding 1995 (NEH), Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt jaarlijks.
6.2.4
Binnenscheepvaart - bilgewater Emissiebron Emissies van olie door lozingen van bilgewater door de binnenvaart. Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer Stoffen Het betreft minerale olie. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar water worden gerapporteerd. Bepalingswijze In het kader van de Watersysteemverkenningen is een doelgroepstudie binnenvaart uitgevoerd [1]. Binnen deze doelgroepstudie is door het RIZA een rapport over de emissies naar oppervlaktewater opgesteld. Hierin is op basis van literatuur de emissie geschat op 3600 ton olie per jaar. Emissiefactoren De totaal berekende emissie is ten behoeve van de lokalisatie omgerekend tot een emissiefactor per actief binnenvaartschip. Dit levert voor 1995 een emissiefactor van 573 kg minerale olie per binnenvaartschip. Basisjaar gegevens De gegevens hebben betrekking op het basisjaar 1995.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 59 –
Bron gegevens De gegevens over aantallen schepen zijn geleverd door het Centraal Bureau voor de Statistiek [2]. Geografische verdeling De emissies zijn via de emissiefactor per binnenvaartschip gerelateerd aan de locatiegegevens voor binnenvaart uit de ER-C-database. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] Waveren, R.H. van, en I. Zeegers, Project Watersysteemverkenningen; Doelgroepstudie binnenvaart, RIZA rapport 97.063, Lelystad, september 1997. [2] CBS, Statistiek van het ‘Binnenlands goederenvervoer, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt periodiek.
6.2.5
Binnenscheepvaart - coating Emissiebron De toepassing van teer als coating voor binnenvaartschepen leidt tot emissies van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) naar water. Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer. Stoffen Berekend worden de emissies van PAK (6 van Borneff [Borneff-PAK] en 10 van VROM [VROM-PAK]). De emissies mogen uiteraard niet opgeteld worden. Via het profiel voor teer kunnen hieruit de individuele PAK berekend worden. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar water worden gerapporteerd. Bepalingswijze In dit rapport is de werkwijze uit het CUWVO rapport gevolgd voor het bepalen van de uitloging van PAK uit de scheepscoating [1]. Voor de Borneff-PAK bedraagt de op deze wijze berekende PAK emissie ongeveer 10 ton. Uit metingen naar de samenstelling van gedroogde verf op scheepshuiden blijkt dat de som van de VROM-PAK ongeveer het dubbele is van de Borneff-PAK [2]. In het SPEED rapport waarin ook de recreatievaart is meegenomen, worden voor 1990 emissies van 6,6 ton fluorantheen en 2,6 ton benzo(a)pyreen berekend [3]. Uit de combinatie van bovengenoemde gegevens en statistische gegevens over het aantal actieve binnenvaartschepen zijn de emissies voor 1993, 1994 en 1995 berekend. Emissiefactoren Ten behoeve van de geografische verdeling zijn op de boven beschreven wijze emissiefactoren per binnenvaartschip berekend. Basisjaar gegevens De emissies zijn volgens de hierboven beschreven methode berekend voor de basisjaren 1993, 1994 en 1995. Kwaliteitsclassificatie:
D
Methoden voor de bepaling van emissies
– 60 –
Referenties [1] CUWVO, Waterverontreinigingsproblematiek bij het stralen en conserveren bij scheepswerven voor beroepsvaart en grote jachten, 1991. [2] TAUW, Samenstelling van gedroogde verf op scheepshuiden; Meetrapport. [3] SPEED (Samenwerkingsproject Effectieve Emissiereducties Diffuse bronnen); Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen, VROM/DGM, RIZA en RIVM, 1993.
6.2.6
Binnenscheepvaart - corrosie zinkanodes Emissiebron Het gebruik van zinken opofferingsanodes in de binnenvaart leidt tot een emissie van zink naar water. Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer. Stoffen Het betreft Zink-emissies. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar water worden gerapporteerd. Bepalingswijze De emissie is geschat door het RIZA op basis van gegevens over het gebruik van zinkanodes [1]. Emissiefactoren Ten behoeve van de lokalisatie van de emissies is de totale emissie omgerekend tot een emissiefactor per actief binnenvaartschip. Deze berekening is uitgevoerd voor de omvang van de binnenvaartvloot in 1994 [2]. Basisjaar gegevens De emissies zijn volgens de hierboven beschreven methode berekend voor de basisjaren 1993, 1994 en 1995. Kwaliteitsclassificatie:
E
Referenties [1] Waveren, R.H. van, en I. Zeegers, Project Watersysteemverkenningen; Doelgroepstudie binnenvaart, RIZA rapport 97.063, Lelystad, september 1997. [2] CBS, Statistiek van het ‘Binnenlands goederenvervoer, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt jaarlijks.
6.2.7
Binnenscheepvaart - schroefasvet Emissiebron Het gebruik van schroefasvet als afdichting leidt tot een emissie van minerale olie en lood. Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 61 –
Stoffen Berekend worden de emissies van minerale olie en lood. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar water worden gerapporteerd. Bepalingswijze In het kader van de Watersysteemverkenningen wordt een doelgroepstudie binnenscheep-vaart uitgevoerd [1]. In deze studie wordt berekend dat per schip met een vetafdichting per jaar 91,3 kg vet in het oppervlaktewater terecht komt. Dit vet bevat 80% minerale olie en 1,7% lood. Emissiefactoren Ten behoeve van de geografische verdeling zijn de landelijke totalen omgerekend tot emissiefactoren per schip met een vetgesmeerde schroefasafdichting. Dit levert emissiefac-toren per schip per jaar van 73 kg minerale olie en 1,6 kg lood. Aangezien ongeveer 80 % van de binnenvaartschepen een dergelijke schroefasafdichting bezit levert dit per gemiddeld binnenvaartschip emissiefactoren van 58,4 kg minerale olie, en 1,28 kg lood per schip per jaar op. Geografische verdeling De berekende emissies zijn gekoppeld aan de binnen de ER-C-database aanwezige locatiegegevens over binnenvaartactiviteiten. Kwaliteitsclassificatie:
E
Referenties [1] Waveren, R.H. van, en I. Zeegers, Project Watersysteemverkenningen; Doelgroepstudie binnenvaart, RIZA rapport 97.063, Lelystad, september 1997.
6.2.8
Morsingen op binnenwateren Emissiebron Als gevolg van calamiteiten, menselijke fouten en andere oorzaken komt jaarlijks een hoeveelheid verontreiniging in het oppervlaktewater terecht. Voor de meeste stoffen geldt dat plaats, aard, en hoeveelheid van de emissie per jaar sterk variëren. Slechts voor minerale olie waarvan de emissies sterk gerelateerd zijn aan op- en overslag van olieproducten zijn zowel plaats als hoeveelheid van de emissie redelijk constant. Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer. Stoffen Alleen de lozing van minerale olie is in de bestanden opgenomen. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar water worden gerapporteerd. Bepalingswijze Gegevens over plaats, aard en omvang van de morsingen worden jaarlijks door de Rijkswaterstaat gerapporteerd [1]. Emissiefactoren Niet van toepassing.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 62 –
Basisjaar gegevens De gegevens hebben betrekking op het jaar 1995. Geografische verdeling De emissies zijn zo goed mogelijk gelokaliseerd in de ER-C-database opgenomen. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] RWS, Morsingen op rijkswateren, Rijkswaterstaat, Den Haag, verschijnt jaarlijks.
6.2.9
Zeeschepen in havens - uitloging aangroeiwerende verf Emissiebron De bij zeeschepen toegepaste aangroeiwerende verven logen geleidelijk uit. Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer Stoffen Emissies worden berekend voor koper en organotinverbindingen (als tin). Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar water worden gerapporteerd. Bepalingswijze In het basisdocument koper [1] is voor zeeschepen in havens een uitloogfactor van 0,3 kg koper per schip per jaar afgeleid. Voor organotinverbindingen is door Willemsen [2] een uitloogsnelheid voor conventionele antifouling van 0,08-0,12 kg organotin per schip per dag berekend. Voor zelfslijpende antifouling wordt een emissie van 0,045 kg tin per schip per dag berekend. Emissiefactoren Volgens een CUWVO rapport [3] heeft 70% van de schepen zelfslijpende antifouling, en 30 % conventionele antifouling. Dit levert een emissiefactor van 0,0675 kg tin per schip. Basisjaar gegevens De gegevens over aantallen zeeschepen in Nederlandse havens hebben betrekking op het jaar 1995. Geografische verdeling De berekende emissies zijn gerelateerd aan de binnen de ER-C-database aanwezige locatiegegevens over zeevaart. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] RIVM, Basisdocument koper, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, 1987. [2] Willemsen en Ferrari, Emissies van organotin naar het Nederlandse oppervlaktewater. TNO rapport C 92.1004, 1992.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 63 –
[3]
6.2.10
CUWVO, Waterverontreinigingsproblematiek bij het stralen en conserveren bij scheeps-werven door beroepsvaart en grote jachten, Commissie Uitvoering WVO Werkgroep VI, Den Haag, 1991.
Recreatievaart - toepassing antifouling Emissiebron Toepassing van antifouling middelen in de recreatievaart leidt tot emissies naar water. Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer. Stoffen Berekend worden de emissies van Cu en PAK’s. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar het compartiment water. Bepalingswijze De landelijke emissies zijn ontleend aan een CUWVO rapport over dit onderwerp [1]. Deze landelijke totalen zijn geëxtrapoleerd naar 1995 en gekoppeld aan het aantal ligplaatsen zoals die door het CBS zijn geënquêteerd [2]. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De gegevens over de toepassing van antifouling zijn gebaseerd op een onderzoek uit 1991 waarvan de resultaten naar 1995 zijn geëxtrapoleerd. Bron gegevens De gegevens zijn gebaseerd op een CUWVO rapport [1]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via externe gegevens over de locatie van de ligplaatsen. Kwaliteitsclassificatie:
E
Referenties [1] CUWVO Waterverontreinigingsproblematiek bij het afspuiten van recreatievaartuigen, Commissie Uitvoering WVO Werkgroep VI, Den Haag, 1991. [2] CBS, Publicatie Watersport, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1995.
6.3
Luchtvaart
6.3.1
Uitlaatgassen Emissiebron Tijdens het taxiën, opstijgen, dalen en landen (de Landing and Take-Off-cycle: LTO) worden motoruitlaatgassen geëmitteerd door vliegtuigen.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 64 –
Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer Stoffen Geregistreerd worden de emissies van verbrandingsgassen, fijn stof, en lood. Toedeling aan milieucompartimenten Alle gerapporteerde stoffen worden naar lucht geëmitteerd. Bepalingswijze De emissies worden berekend door een emissieverklarende variabele te vermenigvuldigen met de bijbehorende emissiefactor. De emissieverklarende variabele is een landing en startcyclus (LTO) per vliegtuigtype/jaar. De emissiefactor is uitgedrukt in kg per LTO per vliegtuig, per motor(type), per vliegveld en per brandstofsoort. De berekening van de emissies van militaire vliegtuigen wijkt niet af van de berekening van de emissies van vliegtuigen ingezet in de burgerluchtvaart. Emissiefactoren Emissiefactoren per vliegtuigtype worden ontleend aan de volgende publicaties: [1], [2], [3]. Basisjaar gegevens De gebruikte emissiefactoren dateren uit 1970-1989. De gegevens over het aantal vliegbewegingen dateren uit 1995. De Luchthaven Schiphol doet jaarlijks verslag over het aantal vliegbewegingen per vliegtuigtype [4]. De gegevens over de overige vliegvelden zijn afkomstig van het CBS [5] Geografische verdeling De vliegvelden waar de emissies plaatsvinden zijn in de ER-C-database gelokaliseerd. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] EPA, AP-42, Compilation of air pollutant emission factors, volume 2, Mobile Sources, 4th Edition, 1985. [2] ICAO, engines exhaust emissions databank, Committee on aviation environmental protection, working group 3 meeting, October 1989, Mariehamn, Aland, 1989. [3] VROM, Handbook of emissionfactors, Non-industrial sources, Part 1, Ministry of Health and Environmental Protection, Staatsuitgeverij, 1980. [4] Schiphol, Statistical Annual Review, Schiphol Airport Authority, 1996. [5] CBS, Kerncijfers Statistiek voor de luchtvaart 1995, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt jaarlijks.
6.3.2
Verdamping Emissiebron Emissies door de luchtvaart die vrijkomen door verdamping van brandstof. Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer Stoffen De emissies bestaan uit niet-methaan koolwaterstoffen.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 65 –
Toedeling aan milieucompartimenten Alle gerapporteerde stoffen worden naar lucht geëmitteerd. Bepalingswijze De emissies worden berekend door het aantal eenheden van de emissieverklarende variabele te vermenigvuldigen met de bijbehorende emissiefactor. De emissieverklarende variabele is de hoeveelheid brandstof [1]. De emissiefactoren zijn de voor de betreffende brandstoffen geldende emissiefactoren voor verdrijvingsverliezen. Emissiefactoren De emissiefactoren zijn gebaseerd op de verdampingscijfers door wegverkeer [2]. Basisjaar gegevens De gebruikte gegevens hebben betrekking op het jaar 1994. Bron gegevens De gegevens over brandstofgebruik zijn door het CBS geleverd. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd bij de betreffende vliegvelden. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] CBS, De Nederlandse Energie Huishouding 1995 (NEH), Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt jaarlijks. [2] CBS, Luchtverontreiniging- emissies door wegverkeer, methodiek vaststelling emissiefactoren, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg, 1993.
6.4
Spoorwegen
6.4.1
Uitlaatgassen Emissiebron Emissies door uitlaatgassen van dieseltractie railverkeer. Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer. Stoffen Emissies zijn berekend voor de verbrandingsgassen, fijn stof, en metalen. Toedeling aan milieucompartimenten De stoffen worden naar lucht geëmitteerd. Bepalingswijze Het aantal eenheden van de emissieverklarende variabele wordt vermenigvuldigd met de betreffende emissiefactor. De emissieverklarende variabele is het aantal kilogram brandstofgebruik per jaar per broncategorie en per brandstofsoort. De emissiefactor is uitgedrukt in gram per kilogram brandstof per broncategorie en per brandstofsoort.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 66 –
Emissiefactoren De emissiefactoren zijn vastgesteld in het kader van de emissieregistratie. Basisjaar gegevens Het basisjaar van de gebruikte gegevens over het brandstofverbruik is 1995 [1]. Geografische verdeling De emissies zijn toegekend aan de binnen de ER-C-database gelokaliseerde spoorwegen waar dieseltractie plaatsvindt. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] CBS, De Nederlandse Energie Huishouding 1995 (NEH), Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt jaarlijks.
6.4.2
Slijtage bovenleidingen en stroomafnemers Emissiebron Bij elektrisch voortbewogen treinstellen (personen- en goederenvervoer) slijten als gevolg van wrijving en vonkerosie zowel de stroomafnemers als de bovenleidingen. Hierbij komen stofemissies afkomstig van koolsleepstukken en bovenleidingen vrij. Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer Stoffen Koper, Lood, fijn stof en grof stof. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies zijn in eerste instantie aan het compartiment lucht toegekend. Er loopt echter een discussie over de vraag of niet een deel van emissie aan bodem, dan wel water (bij reinigen )moet worden toegekend. Bepalingswijze De emissies zijn door de Nederlandse Spoorwegen berekend op basis van het gewichtsverlies van de bovenleidingen bij vervanging [1]. Dit is gerelateerd aan het elektriciteitsverbruik. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De voor de berekening gebruikte gegevens zijn geleverd door de Nederlandse Spoorwegen [1]. Geografische verdeling De emissies zijn toegedeeld aan de binnen de ER-C-database gedigitaliseerde spoorwegen waarop elektrische tractie plaatsvindt. Kwaliteitsclassificatie:
C
Methoden voor de bepaling van emissies
– 67 –
Referenties [1] NS, Algemene bedrijfsgegevens 1995, NV Nederlandse Spoorwegen, juni 1995.
6.5
Mobiele werktuigen
6.5.1
Uitlaatgassen Emissiebron Emissies naar lucht door uitlaatgassen van mobiele werktuigen Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer Stoffen Verbrandingsgassen, stof, en metalen. Toedeling aan milieucompartimenten De berekende emissies vinden plaats naar het compartiment lucht. Bepalingswijze De emissies worden berekend door het aantal eenheden van een emissieverklarende variabele te vermenigvuldigen met de bijbehorende emissiefactor. De emissieverklarende variabele is het aantal kilogram brandstofgebruik per jaar per broncategorie en per brandstofsoort [1]. De emissiefactor is uitgedrukt in gram per kilogram brandstof per broncategorie en per brandstofsoort Emissiefactoren De emissiefactoren zijn vastgesteld in het kader van de emissieregistratie. Basisjaar gegevens De gegevens hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over brandstofgebruik zijn geleverd door het CBS [1]. Geografische verdeling De berekende emissies zijn in de ER-C-database gerelateerd aan de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] CBS, De Nederlandse Energie Huishouding 1995 (NEH), Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt jaarlijks.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 68 –
7.
CONSUMENTEN, PRODUCTGEBRUIK, KLEINE BEDRIJVEN
7.1
Kleine bedrijven
7.1.1
Autospuiterijen, gebruik van verf en lak Emissiebron Emissies door het gebruik van verf en lak in autospuiterijen Doelgroeptoekenning Doelgroep Handel, Diensten, Overheid. Stoffen Berekend worden de emissies van niet-methaan vluchtige organische stoffen (NMVOS) xyleen, styreen, benzeen, en tolueen. Toedeling aan milieucompartimenten De stoffen worden naar lucht geëmitteerd. Bepalingswijze De emissies zijn door KWS2000 vastgesteld op basis van de afzetcijfers van autolakken inclusief verdunning volgens opgave van de Vereniging van Verf- en drukinktFabrikanten (VVVF). De toegepaste werkwijze komt overeen met de algemene methodiek voor het berekenen van totale VOS emissies uit verfgebruik. Emissiefactoren Niet van toepassing Basisjaar gegevens De gegevens over de afzet van verf hebben betrekking op 1994 en 1995. Voor 1995 is in eerste instantie aangenomen dat geen wijziging in de emissies is opgetreden. Bron gegevens De emissies worden door KWS 2000 aangeleverd [1]. De afzetcijfers van verf zijn ontleend aan de door de VVVF aan KWS 2000 verstrekte gegevens [2]. De verdeling van de VOS-emissie over de verschillende stoffen is afgeleid uit de hiervoor beschikbare profielen [3]. Geografische verdeling De emissies zijn gekoppeld in de in de ER-C-database aanwezige locatiegegevens van de arbeidsplaatsen in de bedrijfstak. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] InfoMil, KWS 2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997. [2] VVVF, Statistisch Jaarverslag, Vereniging Voor Verf- en drukinktFabrikanten, Leiden, 1995. [3] TNO- Emissieregistratie, Emissieprofielen voor VOS.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 69 –
7.1.2
Benzinedistributiedepots Emissiebron Emissies door verdamping van benzine bij benzinedistributiedepots Doelgroeptoekenning Doelgroep Handel, Diensten, Overheid. Stoffen De emissies betreffen vluchtige organische koolwaterstoffen. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar het compartiment lucht. Bepalingswijze De emissies worden door KWS 2000 berekend door de hoeveelheid omgezette brandstof te vermenigvuldigen met de voor het betreffende jaar geldende emissiefactor. Daarbij wordt rekening gehouden met de implementatie van de KWSmaatregelen. Er wordt bij depots geen onderscheid gemaakt tussen beladingsemissies en vulverliezen van opslagtanks. Er is wel een verdeling uit het verleden bekend en een schatting van de verdeling in het jaar 2000. De verdeling is afhankelijk van de doorgevoerde maatregelen. Emissiefactoren De emissiefactoren zijn ontleend aan literatuur [1] en worden jaarlijks door KWS2000 vastgesteld [2]. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over de omzet van brandstof worden door de branches OCC en NOVE (NVE/NOVOK) verzameld [3]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd door koppeling aan de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] Lekverliezen van apparaten en verliezen bij op- en overslag, Publicatiereeks ER nr 8, 1993. [2] InfoMil, KWS2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997. [3] OCC en NOVE (NVE/NOVOK), Opgave omzetcijfers brandstoffen 1995.
7.1.3
Garagebedrijven, reinigen van nieuwe auto’s Emissiebron Bij het deconserveren van nieuwe auto’s komt een hoeveelheid koolwaterstoffen vrij. Doelgroeptoekenning Doelgroep Handel, Diensten, Overheid.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 70 –
Stoffen Mengsel van koolwaterstoffen met een ketenlengte van meer dan tien C-atomen. Toedeling aan compartimenten De emissies vinden ten dele naar lucht en ten dele naar water plaats. Bepalingswijze De omvang van de emissies wordt jaarlijks door KWS 2000 berekend uit het aantal gedeconserveerde auto’s en een emissiefactor per auto. De emissie neemt de laatste jaren sterk af. Emissiefactoren De emissiefactoren zijn door KWS 2000 vastgesteld [1]. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over aantallen gedeconserveerde voertuigen worden door het CBS geleverd [2]. Geografische verdeling De emissies worden gelokaliseerd door koppeling met de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] InfoMil, KWS 2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997. [2] CBS, Jaarstatistieken 1995, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/ Heerlen, verschijnt jaarlijks.
7.1.4
ML-stations, antiroestbehandelingsbedrijven Emissiebron Bij de behandeling van auto’s met antiroestmiddelen komt een hoeveelheid koolwaterstoffen vrij. Doelgroeptoekenning Doelgroep Handel, Diensten, Overheid Stoffen De voor de emissies wordt de karakterisering “Koolwaterstoffen C2-C10, 25 % aromaatbevattend “ aangehouden. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar het compartiment lucht. Bepalingswijze De emissies door ML stations en antiroestbehandeling zijn door KWS 2000 vastgesteld uit een schatting van de markt en de verhouding oplosmiddelenrijke en oplosmiddelenarme producten. De emissies van VOS nemen sterk af door een veranderd materiaalgebruik en toepassingen van watergedragen producten.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 71 –
Emissiefactoren De emissies worden berekend op basis van de samenstelling van de voor de processen gebruikte stoffen. Basisjaar gegevens De emissies zijn voor het laatst vastgesteld in 1991. De emissie in 1995 is gelijk verondersteld aan de emissie in 1991. Voor 1996 wordt een update van de gegevens voorzien. Bron gegevens De gegevens worden verzameld door KWS 2000 [1]. Geografische verdeling De emissies worden gerelateerd aan de binnen de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
E
Referenties [1] InfoMil, KWS 2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997.
7.1.5
Tankstations, tanken van auto’s Emissiebron De emissies door lek- en verdrijvingsverliezen. Doelgroeptoekenning Doelgroep Handel, Diensten, Overheid. Stoffen De stoffen zijn geregistreerd als “koolwaterstoffen verbranding benzine” De gemiddelde samenstelling van dit mengsel is in de ER database opgenomen. Toedeling aan milieucompartimenten De stoffen worden naar lucht geëmitteerd. Bepalingswijze De emissies worden door KWS 2000 berekend door de hoeveelheid omgezette brandstof te vermenigvuldigen met de voor het betreffende jaar geldende emissiefactor. Daarbij wordt rekening gehouden met de implementatie van de KWSmaatregelen. Er wordt bij tankstations geen onderscheid gemaakt tussen tanken van auto’s en vullen van opslagtanks. Er is wel een verdeling uit het verleden bekend en een schatting van de verdeling in het jaar 2000. De verdeling is afhankelijk van de penetratie van maatregelen. Emissiefactoren De emissiefactoren zijn ontleend aan literatuur [1] en worden jaarlijks door KWS2000 vastgesteld [2]. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over de omzet van brandstof worden door de branches OCC en NOVE (NVE/NOVOK) verzameld [3].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 72 –
Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd door koppeling aan de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] Lekverliezen van apparaten en verliezen bij op- en overslag, Publicatiereeks ER, nr 8, 1993. [2] InfoMil, KWS2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997. [3] OCC en NOVE (NVE/NOVOK), Opgave omzetcijfers brandstoffen 1995.
7.1.6
Reinigen van tankauto’s Emissiebron Emissies bij het reinigen van tankauto’s. Doelgroeptoekenning Doelgroep Handel, Diensten, Overheid Stoffen Berekend worden de emissies van vluchtige organische stoffen. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar het compartiment lucht. Bepalingswijze De emissie is vastgesteld door KWS2000. Het emissieprofiel is gebaseerd op de verhouding van de hoeveelheid aan- en afvoer van de verschillende vervoerde stoffen door het wegverkeer. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De emissie voor 1995 is overgenomen uit het jaarverslag van KWS2000 [1]. Geografische verdeling De emissies worden gelokaliseerd door koppeling aan de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] InfoMil, KWS 2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 73 –
7.1.7
Chemisch reinigen van kleding Emissiebron Het chemisch reinigen van kleding leidt tot emissies van de gebruikte oplosmiddelen. Doelgroeptoekenning Doelgroep Handel, Diensten, Overheid Stoffen Als oplosmiddel worden de stoffen tetrachlooretheen, trichlooretheen, CFK111 en CFK113 gebruikt. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden hoofdzakelijk plaats naar het compartiment lucht. Een beperkt deel komt in de waterstroom en in het vast afval terecht. Voor gegevens over de verdeling wordt verwezen naar de WESP documentatie [1]. Bepalingswijze De emissies worden berekend uit de hoeveelheden gebruikte oplosmiddelen. Het gemiddeld PER (tetrachlooretheen) verlies wordt opgegeven per kg gereinigd kledinggewicht. Sinds de invoering van gesloten machines is het PER-verlies geleidelijk afgenomen van gemiddeld 10% in 1980 tot 4% in 1994. In een optimale situatie is een verlies van 2% haalbaar, maar dit zal door ouderdom van machines en werkwijze praktisch niet haalbaar zijn. Dit verlies zal gehandhaafd worden tot de invoering van nieuwe machines of alternatieve (KWS) reinigingsmiddelen. Vanaf 1995 mag alleen nog geregenereerd CFK111 en CFK113 worden toegepast waardoor het gebruikt verder af zal nemen [2]. Trichlooretheen wordt praktisch alleen toegepast voor reiniging van poetsdoeken en werkkleding. Het gebruik wordt verondersteld gelijk te blijven. Emissiefactoren De emissiefactoren worden beschreven in de WESP documentatie [1]. Basisjaar gegevens De gerapporteerde gegevens hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over de gebruikte hoeveelheden zijn geleverd door het Instituut voor Reinigingstechnieken TNO [3]. Geografische verdeling De emissies uit de kleine niet-industriële bedrijven zijn gerelateerd aan de bevolkingsdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] WESP, Chemisch reinigen van kleding en textiel, Procesbeschrijving H3, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, in voorbereiding. [2] Ministerie van VROM, CFK-commissie, CFK Actieprogramma, Een samenwerkingsproject van Overheden en Bedrijfsleven, Jaarrapportage 1993, Projectbureau CFK, Tilburg, 1994. [3] TNO-IR, Opgave gereinigd kledinggewicht, Instituut voor Reinigingstechnieken TNO, jaarlijkse opgave.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 74 –
7.1.8
Lozingen vanuit tandartspraktijken Emissiebron Het gebruik van kwik in vullingen leidt tot een emissie naar water. Doelgroeptoekenning Doelgroep Handel, Diensten, Overheid. Stoffen Berekend worden de emissies van de stof kwik. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar het compartiment water, en worden volledig als indirecte emissies naar de riolering geregistreerd. Bepalingswijze In het SPEED-rapport Zware metalen wordt voor 1990 een lozing van 2,39 ton kwik vanuit tandartspraktijken berekend [1]. Met een inwonertal van 15,01 miljoen in 1990 levert dit een emissiefactor op van 1,59*10-4 kg kwik per inwoner per jaar. Inmiddels zijn tandartspraktijken verplicht om amalgaamafscheiders te gebruiken. In 1992 hadden al meer dan 90% van de tandartsen een amalgaamafscheider in gebruik genomen. Aangenomen is dat in 1994 alle tandartsen een dergelijke voorziening hebben getroffen. Het rendement van de geplaatste afscheiders is minimaal 95% [1]. Emissiefactoren Zonder amalgaamafscheider is een emissiefactor van 0,159 gram per inwoner per jaar berekend. Aannemend dat vanaf 1994 alle tandartsen een amalgaamafscheider met een rendement van 95% gebruiken is deze emissiefactor gereduceerd tot 0,008 gram per inwoner per jaar. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995 Bron gegevens De gegevens over emissies zijn ontleend aan het SPEED rapport zware metalen [1]. Gegevens met betrekking tot het aantal inwoners in Nederland in 1995 zijn afkomstig van het CBS [2]. Geografische verdeling De emissies worden gerelateerd aan de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] Coppoolse, J. et al., Zware metalen in oppervlaktewater, bronnen en maatregelen, Samenwerkingsproject Effectieve Emissiereductie Diffuse bronnen (SPEED), RIZA nota nr. 93.012, RIVM rapport nr. 773003001, DGM, april 1993. [2] CBS, Statistisch Jaarboek 1996, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1996.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 75 –
7.1.9
Crematoria Emissiebron Bij crematieprocessen ontstaan emissies naar lucht. Rookgassen worden gereinigd door toepassing van doekfilters. Hierin blijft doekfilteras achter. Emissies naar bodem ontstaan door incidentele verstrooiing van crematie-as. Doelgroeptoekenning Doelgroep Handel, Diensten, Overheid. Stoffen De emissies naar lucht betreffen verbrandingsgassen, fijn stof , VOS, Cd, As, Pb, Zn en Hg. De emissies naar bodem betreffen P, Cr, Cu, Pb, Ni en Zn. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar de compartiment lucht en bodem. Bepalingswijze De emissies naar lucht en bodem worden berekend met behulp van emissiefactoren per corpus. Bij de berekening van de emissies naar lucht wordt rekening gehouden met de toepassing van doekfilters. De berekeningswijze is beschreven in de WESP-procesbeschrijving crematoria [1]. Emissiefactoren De emissiefactoren naar lucht zijn gegeven per crematie en naar bodem per verstrooiing. De emissiefactoren zijn vastgelegd in de bijbehorende WESP-procesbeschrijving [1]. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens Het aantal crematies per jaar is volgens opgave van het CBS [2]. Geografische verdeling De emissies worden gerelateerd aan de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] WESP, Crematoria, Procesbeschrijving H7, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, juni 1966. [2] CBS, Statistisch Jaarboek 1996, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1996.
7.2
Overige producten
7.2.1
Gebruik brandwerende middelen Emissiebron Door gebruik van brandwerende middelen kunnen halonen vrijkomen.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 76 –
Doelgroeptoekenning Doelgroep Handel, Diensten, Overheid. Stoffen Berekend worden de emissies van de stof halon 1301. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies worden gerapporterd als emissies naar lucht. Bepalingswijze De emissies van CFK’s en aanverwante stoffen worden berekend uit de jaarlijks gebruikte hoeveelheden brandwerende middelen volgens de methode zoals beschreven in [1]. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over de gebruikte hoeveelheden zijn geleverd door KPMG via het CFK Actieprogramma [2]. Geografische verdeling De emissies zijn gekoppeld aan de binnen de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] Matthijsen, A.J.C.M., Gebruik en emissies van CFK’s en aanverwante stoffen in Nederland in 1993 en 1994, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, RIVM rapportnr. 773001009, Bilthoven, december 1995. [2] Ministerie van VROM, CFK-commissie, CFK Actieprogramma, Een samenwerkingsproject van Overheden en Bedrijfsleven, Jaarrapportage 1994, Projectbureau CFK, Tilburg, 1995.
7.2.2
Gebruik schuimen Emissiebron Het gebruik van schuimen kan leiden tot emissies. Doelgroeptoekenning De emissies worden voor 50% aan de doelgroep bouw, en voor 50% aan de doelgroep Afvalverwijdering toegekend. Stoffen De emissies van CFK 11, HCFK22, HCFK 141b en HCFK 142b worden berekend. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar het compartiment lucht.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 77 –
Bepalingswijze De emissies van CFK’s en aanverwante stoffen worden berekend uit de jaarlijks gebruikte hoeveelheden schuimen volgens de methode zoals beschreven in [1]. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over de gebruikte hoeveelheden zijn geleverd door KPMG via het CFK Actieprogramma [2]. Geografische verdeling De gegevens zijn gelokaliseerd op basis van de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] Matthijsen, A.J.C.M., Gebruik en emissies van CFK’s en aanverwante stoffen in Nederland in 1993 en 1994, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, RIVM rapportnr. 773001009, Bilthoven, december 1995. [2] Ministerie van VROM, CFK-commissie, CFK Actieprogramma, Een samenwerkingsproject van Overheden en Bedrijfsleven, Jaarrapportage 1994, Projectbureau CFK, Tilburg, 1995.
7.2.3
Gebruik spuitbussen Emissiebron Het gebruik van spuitbussen leidt tot emissies van drijfgassen. Doelgroeptoekenning De emissies worden toegekend aan de doelgroepen Consumenten en Bouw. De verdeling van de emissies over de doelgroepen is afhankelijk van de stof. Stoffen De emissies betreffen de stoffen CFK 112, HCFK 22, HFK 134a, en 1,1,1 trichloorethaan. Toedeling aan milieucompartimenten De stoffen worden naar lucht geëmitteerd. Bepalingswijze De emissies van CFK’s, HFK’s en aanverwante stoffen worden berekend uit de jaarlijks gebruikte hoeveelheden spuitbussen volgens de methoden zoals beschreven in [1] en [2]. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De gegevens hebben betrekking op het jaar 1995.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 78 –
Bron gegevens De gegevens over de gebruikte hoeveelheden zijn geleverd door KPMG via het CFK Actieprogramma [3]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd door koppeling aan de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] Matthijsen, A.J.C.M., Gebruik en emissies van CFK’s en aanverwante stoffen in Nederland in 1993 en 1994, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, RIVM rapportnr. 773001009, Bilthoven, december 1995. [2] Matthijssen, A.J.C.M. en C. Kroeze, Emissies van HFK’s, PFK’s, FIK’s en SF6 in Nederland in 1990, 1994, 2000, 2010 en 2020, RIVM rapportnr. 773001007, 1996. [3] Ministerie van VROM, CFK-commissie, CFK Actieprogramma, Een samenwerkingsproject van Overheden en Bedrijfsleven, Jaarrapportage 1994, Projectbureau CFK, Tilburg, 1995.
7.2.4
Reinigingsprocessen in Handel, Diensten, en Overheid Emissiebron Diverse reinigingsprocessen leiden tot emissies van de gebruikte middelen. Doelgroeptoekenning Doelgroep Handel, Diensten, Overheid. Stoffen De betreffende reinigingsprocessen maken gebruik van CFK113. Toedeling aan milieucompartimenten CFK113 wordt naar lucht geëmitteerd. Bepalingswijze De emissies van CFK’s en aanverwante stoffen worden berekend uit de jaarlijks gebruikte hoeveelheden reinigingsmiddelen en volgens de methode zoals beschreven in [1]. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De gegevens hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over de gebruikte hoeveelheden zijn geleverd door KPMG via het CFK Actieprogramma [2]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd door koppeling aan de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
D
Methoden voor de bepaling van emissies
– 79 –
Referenties [1] Matthijsen, A.J.C.M., Gebruik en emissies van CFK’s en aanverwante stoffen in Nederland in 1993 en 1994, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, RIVM rapportnr. 773001009, Bilthoven, december 1995. [2] Ministerie van VROM, CFK-commissie, CFK Actieprogramma, Een samenwerkingsproject van Overheden en Bedrijfsleven, Jaarrapportage 1994, Projectbureau CFK, Tilburg, 1995.
7.2.5
Ontsmetten opslag en transporten Emissiebron Bij het ontsmetten van vrachtauto’s, schepen en opslagruimten treden emissies op. Doelgroeptoekenning Doelgroep Handel, Diensten en Overheid. Stoffen De emissies van methylbromide worden geregistreerd. Toedeling aan milieucompartimenten De stoffen worden geëmitteerd naar het compartiment lucht. Bepalingswijze De gebruikte hoeveelheden worden vastgelegd door de afdeling Bestrijding Dierplagen van de Hoofdinspectie Milieuhygiëne. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens worden geleverd door de afdeling Bestrijding Dierplagen van de Hoofdinspectie Milieuhygiëne [1]. Geografische verdeling De emissies worden geleverd op coördinaten van het RDM net. Kwaliteitsclassificatie:
A
Referenties [1] Hoofdinspectie Milieuhygiëne, Afdeling bestrijding Dierplagen, Toezicht op de naleving van de bestrijdingsmiddelenwet inzake gassingen met methylbromide, productverslag 1995.
7.2.6
Ontsmetten medische componenten Emissiebron Voor sterilisatie en ontsmetting treden emissies van ontsmettingsmiddel en dragergas op. Doelgroeptoekenning Doelgroep Handel, Diensten, Overheid.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 80 –
Stoffen Berekend worden de emissies van dragergas CFK12 en ontsmdettingsmiddel ethyleenoxide. Toedeling aan milieucompartimenten De stoffen worden naar lucht geëmitteerd. Bepalingswijze De emissies van CKF’s en aanverwante stoffen worden berekend uit de jaarlijks gebruikte hoeveelheden ontsmettingsmiddelen (inclusief dragergas) en volgens de methode zoals beschreven in [1]. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over de gebruikte hoeveelheden CFK 12 zijn geleverd door KPMG via het CFK Actieprogramma [2]. De gegevens over het gebruik van ethyleenoxide berusten op een opgave van de VNCI [3]. Geografische gegevens De locatie van de ziekenhuizen waar ethyleenoxide voor ontsmetting wordt gebruikt is bekend. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] Matthijsen, A.J.C.M., Gebruik en emissies van CFK’s en aanverwante stoffen in Nederland in 1993 en 1994, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, RIVM rapportnr. 773001009, Bilthoven, december 1995. [2] Ministerie van VROM, CFK-commissie, CFK Actieprogramma, Een samenwerkingsproject van Overheden en Bedrijfsleven, Jaarrapportage 1994, Projectbureau CFK, Tilburg, 1995. [3] VNCI, Gebruik van ethyleenoxide, Vereniging Nederlandse Chemische Industrie, Jaaropgave 1995.
7.2.7
Koelen en vriezen Emissiebron Het gebruik van koel- en vriesapparatuur leidt tot verliezen van de gebruikte CFK’s, HCFK’s en HFK’s. Doelgroeptoekenning De emissies worden toegekend aan de doelgroepen Landbouw, en Handel, Diensten, Overheid. Stoffen De emissies betreffen de stoffen CFK 11, CFK 12, CFK 115, HCFK 22, en HFK 134a. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar het compartiment lucht.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 81 –
Bepalingswijze De emissies van CFK’s, HFK’s en aanverwante stoffen worden berekend uit de jaarlijks gebruikte hoeveelheden koelvloeistoffen volgens de methode zoals beschreven in [1] en [2]. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over de gebruikte hoeveelheden zijn geleverd door KPMG via het CFK Actieprogramma [3]. Geografische verdeling De emissies zijn toegedeeld aan de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] Matthijsen, A.J.C.M., Gebruik en emissies van CFK’s en aanverwante stoffen in Nederland in 1993 en 1994, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, RIVM rapportnr. 773001009, Bilthoven, december 1995. [2] Matthijssen, A.J.C.M. en C. Kroeze, Emissies van HFK’s, PFK’s, FIK’s en SF6 in Nederland in 1990, 1994, 2000, 2010 en 2020, RIVM rapportnr. 773001007, 1996. [3] Ministerie van VROM, CFK-commissie, CFK Actieprogramma, Een samenwerkingsproject van Overheden en Bedrijfsleven, Jaarrapportage 1994, Projectbureau CFK, Tilburg, 1995.
7.2.8
Inwoners, afdanken van koelkasten Emissiebron Bij afdanken van koelkasten, zonder dat terugwinning plaatsvindt, komen de gebruikte CFK ‘s vrij. Doelgroeptoekenning De emissies worden toegekend voor 50 % aan de doelgroep Consumenten en voor 50 % aan de doelgroep Afvalverwijdering. Stoffen De emissies betreffen de stoffen CFK 12 en trichloorfluormethaan. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar het compartiment lucht. Bepalingswijze De emissies van CFK’s en aanverwante stoffen worden berekend uit de jaarlijks gebruikte hoeveelheden volgens de methode zoals beschreven in [1]. Emissiefactoren Niet van toepassing.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 82 –
Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over de gebruikte hoeveelheden zijn geleverd door KPMG via het CFK Actieprogramma [2]. Geografische verdeling De emissies zijn toegedeeld aan de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] Matthijsen, A.J.C.M., Gebruik en emissies van CFK’s en aanverwante stoffen in Nederland in 1993 en 1994, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, RIVM rapportnr. 773001009, Bilthoven, december 1995. [2] Ministerie van VROM, CFK-commissie, CFK Actieprogramma, Een samenwerkingsproject van Overheden en Bedrijfsleven, Jaarrapportage 1994, Projectbureau CFK, Tilburg, 1995.
7.2.9
Wegenverf Emissiebron Wegenverf bevat een hoeveelheid oplosmiddel die bij gebruik verdampt. Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer Stoffen De gebruikte oplosmiddelen worden getypeerd als “koolwaterstoffen C2-C10, minder dan 25 % aromaat bevattend” Toedeling aan milieucompartimenten De stoffen worden geëmitteerd naar het compartiment lucht. Bepalingswijze De emissies zijn door KWS2000 vastgesteld op basis van de afzetcijfers van wegenverf inclusief verdunning volgens opgave van de VVVF. De toegepaste werkwijze komt overeen met de algemene methode voor het berekenen van de totale VOS emissies uit verfgebruik. Emissiefactoren Niet van toepassing Basisjaar gegevens De gegevens over de afzet van verf hebben betrekking op 1994 en 1995. Voor 1995 is in eerste instantie aangenomen dat geen wijziging in de emissies is opgetreden. Bron gegevens De emissies worden door KWS 2000 aangeleverd [1]. De afzetcijfers van verf zijn ontleend aan de door de VVVF verstrekte gegevens [2]. De verdeling van de VOS-emissie over de verschillende stoffen is afgeleid uit de hiervoor beschikbare profielen [3].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 83 –
Geografische verdeling De emissies zijn gekoppeld aan de binnen de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] InfoMil, KWS 2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997. [2] Vereniging van Verf- en drukinktFabrikanten (VVVF), Statistisch Jaarverslag, Vereniging Voor Verf- en drukinktFabrikanten, Leiden, 1995. [3] TNO- Emissieregistratie, Emissieprofielen voor VOS.
7.2.10
Autoproducten Emissiebron In het kader van auto-onderhoud worden een groot aantal oplosmiddelbevattende producten (windowcleaner, wax, etc.) gebruikt. Doelgroeptoekenning De emissies door gebruik van windowcleaner worden volledig aan de doelgroep verkeer toegekend. Van de overige emissies wordt 60% aan de Consumenten en 40 % aan Handel, Diensten, Overheid toegekend. Stoffen De emissies betreffende een groot aantal VOS-en en HKF134a. Hiervoor wordt verwezen naar interne documentatie van de WESP [1]. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies worden toegedeeld aan het compartiment lucht. Bepalingswijze De VOS-emissies worden berekend uit gebruikscijfers zoals die in het kader van het Project KWS 2000 worden verzameld. De verdeling van de VOS-emissie over de individuele stoffen is gebaseerd op een indeling die door de Emissieregistratie op basis van informatie van deskundigen is vastgesteld. De emissie van HFK134a is bepaald volgens de methode zoals beschreven in [2]. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De gegevens hebben betrekking op het basisjaar 1995. Bron gegevens De gebruikscijfers zijn verzameld in het kader van het project KWS 2000 [3]. De HFK 134a-waarden zijn afkomstig uit het rapport van Matthijsen [2]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
D
Methoden voor de bepaling van emissies
– 84 –
Referenties [1] WESP, Interne documentatie, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, 1996. [2] Matthijssen, A.J.C.M. en C. Kroeze, Emissies van HFK’s, PFK’s, FIK’s en SF6 in Nederland in 1990, 1994, 2000, 2010 en 2020, RIVM rapportnr. 773001007, 1996. [3] InfoMil, KWS 2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997.
7.2.11
Kantoorartikelen Emissiebron Gebruik van kantoorartikelen Doelgroeptoekenning De emissies worden voor 50 % aan de doelgroep Consumenten en voor 50 % aan de doelgroep Handel, Diensten, Overheid toegekend. Stoffen Propaan, Isobutaan, Monohydroxyverbindingen, 2-Butanon, Ketonen (NNB), Dimethylether, Koolwaterstofmengsel C2-C10 met < 25% aromaten. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar lucht worden gerapporteerd. Bepalingswijze De emissies afkomstig van kantoorartikelen worden bepaald met behulp van de gemonitorde emissie en een index die is gebaseerd op de Totale Particuliere Consumptie (1985=1). Deze indexcijfers zijn afkomstig van het CPB [1]. Om de emissie in een bepaald jaar te bepalen wordt de emissie in 1985 gecorrigeerd met de indexwaarde voor het betreffende jaar. De emissies naar lucht worden berekend aan de hand van monitoringsgegevens ontleend aan een gezamenlijk monitoringsonderzoek van PMA en Haskoning [2]. Aan de hand van de emissie die (voor de afzonderlijke productgroepen) voor het basisjaar 1995 wordt gerapporteerd, worden de waarden voor de jaren 1990 en verder, berekend door te corrigeren met de voornoemde indexwaarde voor de betreffende jaren. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De emissies zijn berekend vanuit het basisjaar 1995. Bron gegevens Deze indexcijfers met betrekking tot de Totale Particuliere Consumptie zijn afkomstig van het CPB [1]. Monitoringsgegevens zijn ontleend aan een gezamenlijk monitoringsonderzoek van PMA en Haskoning [2]. Geografische verdeling De geografische verdeling van de emissies is gebaseerd op de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
C
Methoden voor de bepaling van emissies
– 85 –
Referenties [1] Centraal Planbureau (CPB), Omgevingsscenario’s Lange Termijn Verkenningen 1995-2020, CPB Werkdocument 89, Den Haag, 1997. [2] PMA en Haskoning, Onderzoek emissie vluchtige koolwaterstoffen afkomstig van kantoorartikelen, Nijmegen, 1996.
7.2.12
Leer en meubelonderhoud Emissiebron Leer en meubelonderhoudsmiddelen bevatten een hoeveelheid vluchtige stoffen die bij gebruik vrijkomen. Doelgroeptoekenning Doelgroep Consumenten. Stoffen De emissies betreffen een groot aantal VOS-en. Voor een verdere detaillering wordt verwezen naar interne documentatie van de WESP [1]. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar het compartiment lucht. Bepalingswijze De emissies zijn door KWS2000 vastgesteld op basis van de afzetcijfers [2]. De verdeling van de emissies over de verschillende stoffen zijn door de Emissieregistratie in overleg met deskundigen vastgesteld. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens met betrekking tot de vluchtige organische stoffen in de afzet worden jaarlijks door het Informatiecentrum Milieuvergunningen (InfoMil) verzameld via een enquête onder producenten en leveranciers. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] WESP, Interne documentatie, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, 1996. [2] InfoMil, KWS 2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997.
7.2.13
Gebruik lijmen consumenten en bouw Emissiebron Door consumenten en in de bouw worden een aantal oplosmiddelbevattende lijmen gebruikt.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 86 –
Doelgroeptoekenning De VOS-emissies worden voor 37,5 % toegekend aan de doelgroep Consumenten en voor 62,5% aan de doelgroep Bouw. Voor 1,1,1-trichloorethaan is de verdeling 30% Consumenten en 70% Bouw. De verdeling van VOS-en is bepaald in het O12-rapport [1]. Stoffen De emissies betreffen naast 1,1,1-trichloorethaan een groot aantal VOS-en. Voor een verdere detaillering van de VOS-en wordt verwezen naar interne WESPdocumentatie [2]. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar het compartiment lucht. Bepalingswijze De VOS-emissies worden door KWS 2000 berekend uit gebruikscijfers zoals die in het kader van het Project KWS 2000 worden verzameld [3]. De verdeling over de individuele stoffen is gebaseerd op een indeling die door de Emissieregistratie op basis van informatie van deskundigen is vastgesteld. De emissie van 1,1,1trichloorethaan is bepaald volgens de methode die beschreven is in het rapport van Matthijsen [4]. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De emissies worden door KWS 2000 aangeleverd. De afzetcijfers van lijmen worden tweejaarlijks door de branche (VNL, Vereniging van Nederlandse Lijmfabrikanten) aan KWS 2000 verstrekt [3].De gegevens over de verdeling over de verschillende stoffen zijn door de emissieregistratie in overleg met deskundigen vastgesteld. De emissie van 1,1,1-trichloorethaan is afkomstig uit het rapport van Matthijsen [4]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] O12, Het gebruik van lijmen door industrieën en consumenten, juni 1993. [2] WESP, Interne documentatie, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, 1996. [3] InfoMil, KWS 2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997. [4] Matthijsen, A.J.C.M. van, Gebruik en emissies van CFK’s en aanverwante stoffen in Nederland in 1993 en 1994, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, RIVM rapportnr. 773001009, Bilthoven, december 1995.
7.2.14
Cosmetica en artikelen voor persoonlijke verzorging Emissiebron Een groot aantal consumenten artikelen op dit terrein bevat oplosmiddelen.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 87 –
Doelgroeptoekenning De emissies worden voor 97 % toegekend aan de doelgroep Consumenten. Daarnaast wordt 3 % toegekend aan de doelgroep Handel, Diensten, Overheid (kappers). Stoffen De emissies betreffen een groot aantal VOS-en. Voor een verdere detaillering wordt verwezen naar interne WESP-documentatie [1]. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar het compartiment lucht. Bepalingswijze De emissies zijn door KWS 2000 vastgesteld op basis van de afzetcijfers [2]. De verdeling van de emissies over de verschillende stoffen zijn door de Emissieregistratie in overleg met deskundigen vastgesteld. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De emissies worden door KWS 2000 aangeleverd. De afzetcijfers van cosmetica zijn door de branche (VCN) aan KWS 2000 verstrekt [2]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] WESP, Interne documentatie, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, 1996. [2] InfoMil, KWS 2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997.
7.2.15
Schoonmaakmiddelen Emissiebron Een groot aantal reinigingsmiddelen bevat oplosmiddelen. Doelgroeptoekenning De emissies worden voor 67 % toegekend aan de doelgroep Consumenten. Daarnaast wordt 33 % toegekend aan de doelgroep Handel, Diensten, Overheid (reinigingsbedrijven). De verdeling over consumenten en institutionele gebruikers is afgeleid uit onderzoek [1] Stoffen De emissies betreffen naast 1,1,1-trichloorethaan een groot aantal VOS-en. Voor een verdere detaillering van de VOS-en wordtzij verwezen naar interne WESPdocumentatie [2].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 88 –
Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar het compartiment lucht. Bepalingswijze De VOS-emissies worden door KWS 2000 berekend uit gebruikscijfers zoals die in het kader van het Project KWS 2000 worden verzameld [3]. De verdeling over de individuele stoffen is gebaseerd op een indeling die door de Emissieregistratie op basis van informatie van deskundigen is vastgesteld. De emissie van 1,1,1trichloorethaan is bepaald volgens de methode zoals beschreven in [4]. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De emissies worden door KWS 2000 aangeleverd. De afzetcijfers van schoonmaakmiddelen worden door de branche (NVZ) aan KWS 2000 verstrekt [3].De gegevens over de verdeling over de verschillende stoffen zijn door de emissieregistratie in overleg met deskundigen vastgesteld. De emissie van 1,1,1-trichloorethaan is afkomstig uit [4]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] Matthijsen, A.J.C.M. van, Gebruik en emissies van CFK’s en aanverwante stoffen in Nederland in 1993 en 1994, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, RIVM rapportnr. 773001009, Bilthoven, december 1995. [2] InfoMil, KWS 2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997. [3] VVVF, Statistisch Jaarverslag, Vereniging Voor Verf- en drukinktFabrikanten, Leiden, 1995. [4] TNO- Emissieregistratie, Emissieprofielen voor VOS.
7.2.16
Verfgebruik consumenten Emissiebron Gebruik van verf leidt tot emissies van oplosmiddelen. Doelgroeptoekenning De emissies uit de doe-het-zelf sector van het verfgebruik worden aan de doelgroep Consumenten toegerekend. Stoffen Naast stoffen als terpentine, 1,1,1-trichloorethaan (afbijtmiddel), glycolen en alcoholen worden nog een aantal andere stoffen geëmitteerd. Voor een overzicht hiervan wordt verwezen naar interne WESP-documentatie [1]. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies worden toegedeeld aan het compartiment lucht.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 89 –
Bepalingswijze De emissies zijn door KWS2000 vastgesteld op basis van de afzetcijfers van verf inclusief verdunning volgens opgave van de VVVF. De toegepaste werkwijze komt overeen met de algemene methode voor het berekenen van totale VOS emissies uit verfgebruik. De emissie van 1,1,1-trichloorethaan is bepaald volgens de methode zoals beschreven in [2]. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De gegevens over de afzet van verf hebben betrekking op 1994 en 1995. Voor 1995 is in eerste instantie aangenomen dat geen wijziging in de emissies is opgetreden. Bron gegevens De emissies worden door KWS 2000 aangeleverd [3]. De afzetcijfers van verf zijn ontleend aan de door de Vereniging van Verf- en drukinktFabrikanten (VVVF) aan KWS 2000 verstrekte gegevens [4]. De verdeling van de VOS-emissie over de verschillende stoffen is afgeleid uit de hiervoor beschikbare profielen [5]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] WESP, Interne documentatie, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, 1996. [2] Matthijsen, A.J.C.M., Gebruik en emissies van CFK’s en aanverwante stoffen in Nederland in 1993 en 1994, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, RIVM rapportnr. 773001009, Bilthoven, december 1995. [3] InfoMil, KWS 2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997. [4] VVVF, Statistisch Jaarverslag, Vereniging Voor Verf- en drukinktFabrikanten, Leiden, 1995. [5] TNO- Emissieregistratie, Emissieprofielen voor VOS.
7.2.17
Verfgebruik bouw Emissiebron Gebruik van verf leidt tot emissies van oplosmiddelen. Doelgroeptoekenning De emissies door verfgebruik in de bouw worden aan de doelgroep Bouw toegerekend. Stoffen Naast stoffen als terpentine, 1,1,1-trichloorethaan (afbijtmiddel), glycolen en alcoholen worden nog een aantal andere stoffen geëmitteerd. Voor een overzicht hiervan zij verwezen naar interne WESP-documentatie [1]. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies worden toegedeeld aan het compartiment lucht.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 90 –
Bepalingswijze De emissies zijn door KWS2000 vastgesteld op basis van de afzetcijfers van verf inclusief verdunning volgens opgave van de VVVF. De toegepaste werkwijze komt overeen met de algemene methode voor het berekenen van totale VOS emissies uit verfgebruik. De emissie van 1,1,1-trichloorethaan is bepaald volgens de methode zoals beschreven in [2]. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De gegevens over de afzet van verf hebben betrekking op 1994 en 1995. Voor 1995 is in eerste instantie aangenomen dat geen wijziging in de emissies is opgetreden. Bron gegevens De emissies worden door KWS 2000 aangeleverd [3]. De afzetcijfers van verf zijn ontleend aan de door de Vereniging van Verf- en drukinktFabrikanten (VVVF) aan KWS 2000 verstrekte gegevens [4]. De verdeling van de VOS-emissie over de verschillende stoffen is afgeleid uit de hiervoor beschikbare profielen [5]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] WESP, Interne documentatie, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, 1996. [2] Matthijsen, A.J.C.M., Gebruik en emissies van CFK’s en aanverwante stoffen in Nederland in 1993 en 1994, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, RIVM rapportnr. 773001009, Bilthoven, december 1995. [3] InfoMil, KWS 2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997. [4] VVVF, Statistisch Jaarverslag, Vereniging Voor Verf- en drukinktFabrikanten, Leiden, 1995. [5] TNO- Emissieregistratie, Emissieprofielen voor VOS.
7.2.18
Afsteken van vuurwerk Emissiebron Het afsteken van vuurwerk veroorzaakt naast de emissies van verbrandingsgassen ook relevante emissies van metalen. Doelgroeptoekenning De emissies worden toegekend aan de doelgroep Consumenten. Stoffen Verbrandingsgassen en metalen. De voornaamste geëmitteerde metalen zijn strontium, barium, koper, en antimoon. Toedeling aan compartimenten De verdeling van de emissies over de compartimenten lucht, water en bodem wordt beschreven in de bijbehorende WESP-procesbeschrijving [1].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 91 –
Bepalingswijze De emissies worden berekend uit het verschil tussen de import en de export van vuurwerk zoals dit door het CBS wordt geregistreerd. Voor de import van illegaal vuurwerk wordt een ophogingsfactor van 0,316 gehanteerd. De emissies zijn sterk afhankelijk van de aard van het gebruikte vuurwerk waarbij vooral siervuurwerk een belangrijke bron van metalen vormt. De berekening van de emissies op stofniveau is gebaseerd op onderzoeken die de basis vormen voor de WESP documentatie [1]. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over gebruik zijn ontleend aan CBS gegevens [2]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] WESP, Afsteken van vuurwerk, Procesbeschrijving C3, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, juni 1994. [2] CBS, Statistisch Jaarboek 1996, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1996.
7.2.19
Ammoniakemissies via mensen, dieren en schoonmaakmiddelen Emissiebron Zowel door mensen als dieren worden via transpiratie en fecaliën beperkte hoeveelheden ammoniak geëmitteerd. Daarnaast vindt ook door gebruik van bepaalde reinigingsmiddelen zowel bij consumenten als in de sector handel, diensten, overheid een ammoniakemissie plaats. Doelgroeptoekenning De emissies door mensen en huisdieren worden toegekend aan de doelgroep Consumenten. Voor het gebruik van ammoniak bevattende reinigingsmiddelen is aangenomen dat 60% door Consumenten en 40% in de doelgroep Handel, Diensten, Overheid gebruikt wordt. Stoffen De emissies betreffen de stof ammoniak. Toedeling aan milieucompartimenten De stoffen worden naar lucht geëmitteerd. Bepalingswijze De emissies door inwoners en huisdieren worden bepaald via aan de literatuur ontleende emissiefactoren [1]. De emissies door gebruik van ammoniak bevattende reinigingsmiddelen worden berekend uit verkoopcijfers van de betreffende producten [2].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 92 –
Emissiefactoren De emissiefactoren voor inwoners en huisdieren bedragen respectievelijk 300 gram per inwoner per jaar en 200 gram per huisdier per jaar. De emissie uit reinigingsmiddelen wordt uit gebruikscijfers berekend. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over aantallen inwoners, huisdieren en gebruik van ammoniak houdende reinigingsmiddelen zijn door het CBS geleverd [2]. De bepalingswijze van de emissie van ammoniak door huisdieren is beschreven in de bijbehorende WESP-procesbeschrijving [1] Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] WESP, Gezelschapsdieren, Procesbeschrijving C6, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, juli 1995. [2] CBS, Statistisch Jaarboek 1996, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1996.
7.2.20
Roken van sigaretten Emissiebron Het roken van sigaretten leidt tot emissies naar lucht. Doelgroeptoekenning De emissies door het roken van sigaretten worden aan de doelgroep Consumenten toegerekend. Stoffen De emissies door het roken van sigaretten beslaan een groot aantal stoffen, vermeld in [1]. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies worden toegedeeld aan het compartiment lucht. Bepalingswijze De emissies door roken van sigaretten worden berekend uit emissiefactoren en verkoopcijfers. De bepalingswijze wordt toegelicht in de bijbehorende WESP-procesbeschrijving [1]. Emissiefactoren De toegepaste emissiefactoren zijn opgenomen in de bijbehorende WESP-procesbeschrijving [1]. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 93 –
Bron gegevens De gegevens over gebruik van tabaksproducten zijn geleverd door het CBS [2]. De gegevens van het CBS worden door STIVORO bewerkt, waarbij de hoeveelheid shag wordt omgerekend naar aantal sigaretten. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
B
Referenties [1] WESP, Roken van tabaksproducten, Procesbeschrijving C4, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, herziene versie januari 1996. [2] CBS, Statistisch Jaarboek 1996, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1996.
7.2.21
Vleesbereiden - bakken, braden, barbecuen Emissiebron Bij vleesbereiding treden een aantal emissies naar lucht op. Doelgroeptoekenning De emissies door vleesbereiding worden aan de doelgroep Consumenten toegerekend. Stoffen Door vleesbereiding komen een aantal stoffen vrij. Deze zijn vermeld in de WESP-procesbeschrijving [1]. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies worden toegedeeld aan het compartiment lucht. Bepalingswijze De emissies door vleesbereiding worden berekend uit emissiefactoren en verkoopcijfers. De bepalingswijze wordt toegelicht in de bijbehorende WESP-procesbeschrijving [1]. Emissiefactoren De toegepaste emissiefactoren zijn opgenomen in de bijbehorende WESP procesbeschrijving [1]. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over gebruik zijn geleverd door het CBS [2]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
B
Methoden voor de bepaling van emissies
– 94 –
Referenties [1] WESP, Vleesbereiding inclusief barbecue, Procesbeschrijving C2, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, augustus 1995. [2] CBS, Statistisch Jaarboek 1996, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1996.
7.2.22
Uitloging oude opstand gecreosoteerd hout in de waterbouw Emissiebron Uitloging oude opstand van gecreosoteerd hout in de waterbouw. Doelgroeptoekenning De emissies worden voor 50% aan de doelgroep Landbouw, en voor 50% aan de doelgroep Verkeer en Vervoer toegedeeld. Stoffen De emissies van PAK (10 van VROM en 6 van Borneff) worden gerapporteerd. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies worden voor 50% aan water, en voor 50% aan bodem toegedeeld. Bepalingswijze De emissies worden berekend op basis van de geschatte hoeveelheid aanwezig hout en aan de literatuur ontleende uitloogfactoren voor fluorantheen [1]. Via een profiel van creosootolie wordt hieruit de emissie van respectievelijk VROM-PAK, en Borneff-PAK berekend [2]. De bepalingswijze wordt beschreven in een rapport van CIW/CUWVO [3]. Emissiefactoren Voor uitloging wordt een uitloogfactor van 0,9.10-6 kilogram per m2 per dag gebruikt [1]. De gebruikte uitloogfactor geeft een waarde voor fluorantheen. De overige PAK’s worden berekend via een aan de literatuur ontleend profiel voor creosootolie [2]. Basisjaar gegevens De schatting van de totaal aanwezige hoeveelheid is gebaseerd op de opstand in Zuid-Holland in 1992 [4] en gecorrigeerd voor 1995 via een aanname voor de geschatte levensduur. Bron gegevens De berekening is gebaseerd op de gegevens over de opstand uit de literatuur [4] en op mededelingen van het Bouwcentrum Advies [5]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via externe gegevens over de toepassingsgebieden. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] Berbee, R., Onderzoek naar de uitloging in oppervlaktewater van PAK en koper, chroom, arseen uit geïmpregneerd hout, RIZA notanr. 89.049, 1989. [2] BKH, Ketenbeheerstudie steenkoolteer, BKH, SVS reeks nummer 11, Amsterdam, 1993.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 95 –
[3] [4] [5]
7.2.23
CIW/CUWVO, Handreiking Regionale aanpak diffuse bronnen, Commissie Integraal Waterbeheer Werkgroep VI, februari 1997. Hulskotte, J.H.J., Diffuse bodembelasting met PAK in de Provincie ZuidHolland, TNO-MEP, Rapportnummer R 95/036, 1995. Eleveld, H., Bouwcentrum Advies, mondelinge mededeling.
Uitloging nieuwe inzet gecreosoteerd hout in de waterbouw. Emissiebron De uitloging van nieuw ingezet gecreosoteerd hout is in de beginfase aanzienlijk hoger dan in de rest van de gebruiksperiode. Daarnaast is inmiddels een nieuw type creosootolie op de markt verschenen waarvan de uitloging vermoedelijk minder is. Gegevens over de uitloging hiervan onder praktijkomstandigheden ontbreken echter nog. Doelgroeptoekenning De emissies worden voor 50% aan de doelgroep Landbouw, en voor 50% aan de doelgroep Verkeer en Vervoer toegedeeld. Stoffen De emissies van PAK (10 van VROM en 6 van Borneff) worden gerapporteerd. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies worden voor 50% aan water, en voor 50% aan bodem toegedeeld. Bepalingswijze De emissies worden berekend op basis van een schatting van de toegepaste hoeveelheid aanwezig hout en aan de literatuur ontleende uitloogfactoren voor fluorantheen [1]. Via een profiel van creosootolie wordt hieruit de emissie van respectievelijk VROM-PAK, en Borneff-PAK berekend [2]. De bepalingswijze wordt beschreven in een rapport van CIW/CUWVO [3]. Emissiefactoren In de beginfase van de uitloging wordt een onderscheid gemaakt tussen vurenhout (25% gebruik) en grenenhout (75% gebruik). Gedurende de eerste 31 dagen is een uitloogfactor voor vurenhout van 1,9.10-6 kg per m2 per dag berekend. Voor grenenhout bedraagt deze uitloogfactor 4,0.10-6 kg per m2 per dag. Voor de periode van 31-365 dagen wordt voor beide houtsoorten een factor van 0,9.10-6 kg per m2 per dag gebruikt. De gebruikte uitloogfactoren geven de waarden voor fluorantheen. De overige PAK’s worden berekend via een aan de literatuur ontleend profiel voor creosootolie [2]. Basisjaar gegevens Uitgegaan is van een schatting van de toepassing in 1995. Bron gegevens De berekening is gebaseerd op de gegevens over het gebruik van gecreosoteerd hout uit de literatuur [4] en op mededelingen van het Bouwcentrum Advies [5]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via externe gegevens over de toepassingsgebieden. Kwaliteitsclassificatie:
D
Methoden voor de bepaling van emissies
– 96 –
Referenties [1] Berbee, R., Onderzoek naar de uitloging in oppervlaktewater van PAK en koper, chroom, arseen uit geïmpregneerd hout, RIZA notanr. 89.049, 1989. [2] BKH, Ketenbeheerstudie steenkoolteer, BKH, SVS reeks nummer 11, Amsterdam, 1993. [3] CIW/CUWVO, Handreiking Regionale aanpak diffuse bronnen, Commissie Integraal Waterbeheer Werkgroep VI, februari 1997. [4] Hulskotte, J.H.J., Diffuse bodembelasting met PAK in de Provincie ZuidHolland, TNO-MEP, Rapportnummer R 95/036, 1995. [5] Eleveld, H., Bouwcentrum Advies, mondelinge mededeling.
7.2.24
Toepassing gecreosoteerd hout op land (opstand vorige jaren) Emissiebron De opstand van gecreosoteerd hout bij toepassingen op land uit vorige jaren leidt tot emissies van PAK’s naar bodem en lucht. Doelgroeptoekenning De emissies worden voor 30% aan de doelgroep Landbouw, voor 35% aan de doelgroep Verkeer en Vervoer, voor 31% aan de doelgroep Handel, Diensten, Overheid, en voor 4% aan de doelgroep Consumenten toegedeeld. Stoffen De emissies van PAK (10 van VROM en 6 van Borneff) worden gerapporteerd. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies worden voor tweederde aan lucht, en voor eenderde aan bodem toegedeeld. Bepalingswijze De emissies worden berekend op basis van de geschatte hoeveelheid aanwezig hout en aan de literatuur ontleende emissiefactoren voor PAK ‘s. Via een profiel van creosootolie wordt hieruit de emissies van respectievelijk VROM-PAK en Borneff-PAK berekend. Emissiefactoren De gebruikte emissiefactoren zijn gebaseerd op metingen van enkele stoffen, gecombineerd met een aan de literatuur ontleend profiel voor creosootolie [1]. Voor de emissiefactoren wordt verwezen naar interne WESP-documentatie [2]. Basisjaar gegevens De schatting van de totaal aanwezige hoeveelheid is gebaseerd op de opstand in Zuid-Holland in 1992 en gecorrigeerd voor 1995 via een aanname voor de geschatte levensduur. Bron gegevens De berekening is gebaseerd op de gegevens over de opstand uit de literatuur [3] en op mededelingen van het Bouwcentrum Advies [4]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via externe gegevens over de toepassingsgebieden. Kwaliteitsclassificatie:
E
Methoden voor de bepaling van emissies
– 97 –
Referenties [1] BKH, Ketenbeheerstudie steenkoolteer, BKH, SVS reeks nummer 11, Amsterdam, 1993. [2] WESP, Interne documentatie, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, 1996. [3] Hulskotte, J.H.J., Diffuse bodembelasting met PAK in de Provincie ZuidHolland, TNO-MEP, Rapportnummer R 95/036, 1995. [4] Eleveld, H., Bouwcentrum Advies, mondelinge mededeling.
7.2.25
Toepassing gecreosoteerd hout op land (inzet) Emissiebron Het gebruik van gecreosoteerd hout voor toepassingen op land leidt tijdens de eerste fase van het gebruik tot vrij hoge emissies van PAK’s naar bodem en lucht. Doelgroeptoekenning De emissies worden voor 30% aan de doelgroep Landbouw, voor 35% aan de doelgroep Verkeer en Vervoer, voor 31% aan de doelgroep Handel, Diensten, Overheid, en voor 4% aan de doelgroep Consumenten toegedeeld. Stoffen De emissies van PAK (10 van VROM en 6 van Borneff) worden gerapporteerd. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies worden voor tweederde aan lucht, en voor eenderde aan bodem toegedeeld. Bepalingswijze De emissies worden berekend op basis van de geschatte hoeveelheid toegepast hout en aan de literatuur ontleende emissiefactoren voor PAK ‘s. Via een profiel van creosootolie wordt hieruit de emissie van respectievelijk VROM-PAK, en Borneff-PAK berekend. Emissiefactoren De gebruikte emissiefactoren zijn gebaseerd op metingen van enkele stoffen, gecombineerd met een aan de literatuur ontleend profiel voor creosootolie [1]. Voor de emissiefactoren wordt verwezen naar interne WESP documentatie [2]. Basisjaar gegevens Uitgegaan is van een schatting van de toepassing in 1995. Bron gegevens De berekening is gebaseerd op de gegevens over het gebruik van gecreosoteerd hout uit de literatuur [3] en op mededelingen van het Bouwcentrum Advies [4]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via externe gegevens over de toepassingsgebieden. Kwaliteitsclassificatie:
E
Referenties [1] BKH, Ketenbeheerstudie steenkoolteer, BKH, SVS reeks nummer 11, Amsterdam, 1993. [2] WESP, Interne documentatie, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, 1996.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 98 –
[3] [4]
7.2.26
Hulskotte, J.H.J., Diffuse bodembelasting met PAK in de Provincie ZuidHolland, TNO-MEP, Rapportnummer R 95/036, 1995. Eleveld, H., Bouwcentrum Advies, mondelinge mededeling.
Toepassing gecarbolineerd hout Emissiebron Het bestand aan gecarbolineerd hout voor toepassingen bij consumenten en in de landbouw leidt tot emissies van PAK’s en NMVOS naar bodem en lucht. Doelgroeptoekenning De emissies worden voor 25% aan de doelgroep Landbouw en voor 75% aan de doelgroep Consumenten toegedeeld. Stoffen De emissies van NMVOS, PAK (10 van VROM en 6 van Borneff) worden gerapporteerd. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies worden voor 99% aan het compartiment lucht, en voor 1% aan het compartiment bodem toegedeeld. Bepalingswijze De emissies worden berekend op basis van de toegepaste hoeveelheid carbolineum en het gehalte aan vluchtige oplosmiddelen zoals verzameld door KWS 2000. De toegepaste hoeveelheden carbolineum zijn opgesplitst in individuele stoffen via een aan de literatuur ontleend profiel voor carbolineum [1]. Emissiefactoren Voor de emissiefactoren wordt verwezen naar interne WESP-documentatie [2]. Basisjaar gegevens De gegevens hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over gebruik en samenstelling van carbolineum zijn afkomstig uit de rapportage van het project KWS 2000 [3]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via een koppeling met de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
E
Referenties [1] BKH, Ketenbeheerstudie steenkoolteer, BKH, SVS reeks nummer 11, Amsterdam, 1993. [2] WESP, Interne documentatie, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, 1996. [3] InfoMil, KWS 2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 99 –
7.2.27
Toepassing carbolineum Emissiebron Het gebruik van gecarbolineerd hout voor toepassingen in de bouw leidt tot emissies van PAK’s en NMVOS naar bodem en lucht. Doelgroeptoekenning De emissies worden voor 25% aan de doelgroep Landbouw en voor 75% aan de doelgroep Consumenten toegedeeld. Stoffen De emissies van NMVOS, PAK (10 van VROM en 6 van Borneff) worden gerapporteerd. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies worden voor 99% aan het compartiment lucht, en voor 1% aan het compartiment bodem toegedeeld. Bepalingswijze De emissies worden berekend op basis van de toegepaste hoeveelheid carbolineum en het gehalte aan vluchtige oplosmiddelen zoals verzameld door KWS 2000. De toegepaste hoeveelheden carbolineum zijn opgesplitst in individuele stoffen via een aan de literatuur ontleend profiel voor carbolineum [1]. Emissiefactoren Voor de emissiefactoren wordt verwezen naar interne WESP-documentatie [2]. Basisjaar gegevens De gegevens hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De gegevens over gebruik en samenstelling van carbolineum zijn afkomstig uit de rapportage van het project KWS 2000 [3]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via een koppeling met de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
E
Referenties [1] BKH, Ketenbeheerstudie steenkoolteer, BKH, SVS reeks nummer 11, Amsterdam, 1993. [2] WESP, Interne documentatie, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, 1996. [3] InfoMil, KWS 2000 Jaarverslag 1995, Informatiecentrum Milieuvergunningen, Den Haag, maart 1997.
7.2.28
Toepassing PCP-verduurzaamd hout gevelbetimmering Emissiebron Het gebruik van met PCP verduurzaamd hout voor toepassingen in de bouw leidt tot emissies van dioxine naar lucht.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 100 –
Doelgroeptoekenning De emissies worden toegedeeld aan de doelgroep Consumenten. Stoffen De emissies van dioxine (I-TEQ) worden gerapporteerd. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies worden toegedeeld aan het compartiment lucht. Bepalingswijze Volgens Bremmer et al [1] verdampen dioxines uit met PCP verduurzaamd hout. Dit is het gevolg van de verontreiniging met dioxines van PCP. Het gebruik van PCP is per 1-1-1989 verboden. In [1] is berekend dat de dioxine-emissie uit deze bron afnemen van (maximaal) 25 g I-TEQ in 1991 tot ca. 20g I-TEQ in 2000. De emissies in 1995 zijn bepaald met behulp van een index ten opzichte van 1990. Emissiefactoren Niet van toepassing Basisjaar gegevens De gegevens hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens Voor het bepalen van de emissies is gebruik gemaakt van literatuur [1]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd via een koppeling met de in de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] Bremmer, H.J.. L.M. Troost, G. Kuipers, J. de Koning en A..A.. Sein, Emissies van dioxinen in Nederland, TNO en RIVM, RIVM rapportnr. 770501003, Bilthoven, 1993.
7.2.29
Schietsport Emissiebron Schietsport leidt tot emissies van lood. Het gaat hierbij zowel om kleiduivenschieten als kogelschietsport. Doelgroeptoekenning Doelgroep Handel, Diensten, Overheid. Stoffen De schietsport leidt tot emissies van lood. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies worden toegekend aan het compartiment bodem. Bepalingswijze Gegevens over de emissies zijn ontleend aan de literatuur [1]. Emissiefactoren Voor eventuele emissiefactoren wordt verwezen naar het rapport van Booij [1].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 101 –
Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het jaar 1993, 1994 en 1995. Bron gegevens Het gegevens zijn ontleend aan het bij de referenties vermelde rapport van Booij [1]. Geografische verdeling De emissies zijn toegeleverd per locatie en als zodanig in de ER-C-database opgenomen. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] Booij, H., M.A.G.T. van den Hoop, J.A. Janus en B. Loos, Alternatieven onder schot; Een vergelijking tussen bismut, ijzer, zink en lood bij jacht en sportvisserij, RIVM rapportnummer: 710401026, september 1993.
7.3
Corrosie
7.3.1
Corrosie zinken daken en dakgoten bij woningen Emissiebron Zink dat veel voor daken en dakgoten wordt toegepast is een corrosiegevoelig materiaal vooral in gebieden waar het regenwater een hoge zuurgraad bezit. Doelgroeptoekenning De emissies worden toegekend aan de doelgroep Consumenten. Stoffen Het betreft emissies van zink. Toedeling aan milieucompartimenten In het SPEED-document Zware metalen [1] is een verdeling van de emissies gegeven: 30% bodem en 70% water (riolering). Bepalingswijze De corrosie van zinken daken en dakgoten is afgeleid uit een studie van het Bouwcentrum Advies [2]. In dit rapport worden de blootgestelde oppervlakken van dakgoten, dakkapellen en daken bij woningen geschat op respectievelijk 11,5; 2,9 en 3,1 miljoen m2 (totaal 17,5 miljoen m2). Deze oppervlakken gelden voor 1987 bij een woningvoorraad van 5,7 miljoen woningen. In de WSV- doelgroepstudie (WaterSysteemVerkenningen) Bouwnijverheid [4] is dit omgerekend naar 1990 op basis van de woningvoorraad in 1990 (5,9 miljoen woningen). Dit geeft een totaal oppervlak van 18,1 miljoen m2. De corrosiefactor (g/m 2) is berekend met de corrosiesnelheden gedifferentieerd naar verschillende gebieden uit het rapport van Annema [3]. Deze corrosiesnelheden voor 1985 zijn voor landelijke gebieden: 14 g/(m2 *jaar), voor stedelijke gebieden: 25 g/(m2*jaar), voor zeeklimaat: 35 g/(m2*jaar), en voor industriële locaties: 40 g/(m2*jaar). De corrosiesnelheid voor zinken daken en dakgoten is een gewogen gemiddelde van deze corrosiesnelheden.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 102 –
De verdeling van de woningvoorraad over deze locaties is overgenomen uit Van Oppen [2] en is als volgt: landelijk: 20%, stedelijk: 70%, industrieel: 5%, kust: 5%. De zo afgeleide corrosiefactor voor 1985 bedraagt 24g/(m2*jaar). Deze corrosiefactor is verder gecorrigeerd voor een afname van de SO2-concentratie in de lucht. In het SPEED-document Zware metalen [1] is verondersteld dat de corrosiesnelheid met 20% afneemt tussen 1985 en 2010 als gevolg van een vermindering van de SO2-concentratie. Als de reductie lineair in de tijd wordt verondersteld zal de reductie in 1990 4% bedragen, in 1993 ongeveer 6% en in 1994 ongeveer 7% ten opzichte van 1985. De emissie ten gevolge van de corrosie van zinken daken en dakgoten in 1990 bedraagt dan 0,96 * 24*10-3 * 18,1*106 = 417.000 kg zink. Emissiefactoren Ten behoeve van het RIM+/ER-C is de emissie gekoppeld aan de woningvoorraad en is een emissiefactor per woning afgeleid. Bij 5.892.000 woningen in 1990 is dit een emissiefactor van 0,071 kg per woning. De verandering van de emissiefactor door de afname van de corrosiesnelheid ten gevolge van de daling van de SO2-concentratie in de lucht bedraagt tussen 1990 en 1993 2,5% en tussen 1990 en 1994 3,3%. Basisjaar gegevens De hierboven beschreven werkwijze is gebruikt voor de berekening van de emissies in het basisjaar 1995. Bron gegevens De gebruikte gegevens zijn ontleend aan de onder “bepalingswijze” genoemde rapporten. Gegevens over het aantal woningen in 1995 zijn afkomstig van het CBS [5]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd door een koppeling te leggen met de in de ER-Cdatabase aanwezige locatiegegevens van woningen. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] Coppoolse, J. et al., Zware metalen in oppervlaktewater, bronnen en maatregelen, Samenwerkingsproject Effectieve Emissiereductie Diffuse bronnen (SPEED), RIZA nota nr. 93.012, RIVM rapport nr. 773003001, DGM, april 1993. [2] Oppen, P.W. van, Haalbaarheidsonderzoek terugdringing lozing koper en zink uit woningen, Bouwcentrum Advies, 1991. [3] Annema, J.A., Mogelijkheden en onmogelijkheden van ketenbeheer zink, RIVM rapportnr. 736301013, Bilthoven, 1991. [4] Bentum, F. van et al, Doelgroepstudie Bouwmaterialen; een analyse van de problematiek in aquatisch milieu, Project Watersysteemverkenningen, RIZA notanr. 96.023, 1996. [5] CBS, Woningstatistiek 1995, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt jaarlijks.
7.3.2
Corrosie zinken daken en dakgoten utiliteitsbouw Emissiebron Zink dat ook in de utiliteitsbouw wordt toegepast is een corrosiegevoelig materiaal vooral in gebieden waar het regenwater een hoge zuurgraad bezit.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 103 –
Doelgroeptoekenning De emissies worden toegekend aan de doelgroep Handel, Diensten, Overheid. Stoffen Emissies van zink naar water en bodem worden berekend. Toedeling aan milieucompartimenten In het SPEED-document Zware metalen [1] is een verdeling van de lozing gegeven: 30% bodem en 70% water (riolering). Bepalingswijze De corrosie van zinken daken in de utiliteitsbouw is voor 1990 berekend met een oppervlak zinken daken in de utiliteitsbouw van 17,3 miljoen m2 en een corrosiesnelheid van 38,4 g/(m 2*jaar). Het oppervlak zinken daken en dakgoten is overgenomen uit Van Oppen [2]. De corrosiesnelheid is afgeleid uit Annema [3]. Hierin wordt een corrosiesnelheid van 40 g/(m2*jaar) gerapporteerd voor industriële locaties in 1985. Er is gecorrigeerd voor de afname van de SO2-concentratie waardoor de corrosiesnelheid in 1990 met 4% is afgenomen ten opzichte van 1985. De emissie door corrosie van zinken daken van bedrijven is in 1990 dan 38,4*10-3 * 17,3*106 = 664.000 kg zink. Emissiefactoren Ten behoeve van het RIM+/ER-C is de corrosie van zinken daken in de utiliteitsbouw gekoppeld aan het oppervlak bedrijfsterreinen met kantoorgebouwen. Voor 1990 levert dit een emissiefactor op van 0,0195 kg zink per m2 bedrijfsterrein, uitgaande van een oppervlak bedrijfsterreinen van 341.000.000 m2 in 1990. Dit oppervlak is afgeleid uit de Bodemstatistiek over 1989 [4], te weten 33965 ha, en op basis van de groei van de oppervlakken dat voor de Milieu Verkenning 2 [5] is gebruikt omgerekend naar een oppervlak in 1990 en 1994. Vergelijkbaar als bij de corrosie van zinken daken en dakgoten in de woningbouw is de afname van de corrosiesnelheid 2,5% tussen 1990 en 1993 en 3,3% tussen 1990 en 1994. De emissiefactoren voor 1993 en 1994 zijn dan respectievelijk 0,0190 en 0,0189 kg/m2 bedrijfsterrein met kantoorgebouwen. Basisjaar gegevens De hierboven beschreven werkwijze is gebruikt voor de berekening van de emissies in het basisjaar 1995. Bron gegevens De gebruikte gegevens zijn ontleend aan de onder “bepalingswijze” genoemde rapporten. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd door een koppeling te leggen met de in de ER-Cdatabase aanwezige locatiegegevens van arbeidsplaatsen. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] Coppoolse, J. et al., Zware metalen in oppervlaktewater, bronnen en maatregelen, Samenwerkingsproject Effectieve Emissiereductie Diffuse bronnen (SPEED), RIZA nota nr. 93.012, RIVM rapport nr. 773003001, DGM, april 1993. [2] Oppen, P.W. van, Haalbaarheidsonderzoek terugdringing lozing koper en zink uit woningen, Bouwcentrum Advies, 1991.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 104 –
[3] [4] [5]
7.3.3
Annema, J.A., Mogelijkheden en onmogelijkheden van ketenbeheer zink, RIVM rapportnr. 736301013, Bilthoven, 1991. CBS, Bodemstatistiek 1989, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1994. RIVM, Groeireeksen ER-scenario, Nationale Milieuverkenningen 2, Samson H.D. Tjeenk Willink bv, Alphen aan den Rijn, 1991.
Corrosie verzinkt staal tuinbouwkassen Emissiebron De corrosie van verzinkt staal in tuinbouwkassen leidt tot emissies van zink naar bodem en naar water (indirect). Doelgroeptoekenning Doelgroep Landbouw Stoffen De emissies hebben betrekking op de stof zink. Toedeling aan milieucompartimenten De verdeling over de compartimenten is ontleend aan het SPEED rapport Zware metalen: 75% bodem, 25% water [1]. Bepalingswijze De corrosie van verzinkt staal in de glastuinbouw is berekend uit het oppervlak verzinkt staal, het percentage dat aan de atmosfeer blootgesteld is, en de corrosiesnelheid. Het oppervlak (12 miljoen m 3 in 1990) en het blootgestelde percentage (25%) is ontleend aan Van Tongeren [2]. De corrosiesnelheid is in verband met de klimatologische omstandigheden in de kassen gelijk gesteld aan de corrosie op industriële locaties, namelijk 40 g/(m 2*jaar) [3]. Door de afname van de SO2-concentratie in de lucht neemt deze corrosiesnelheid met 4% in 1990. De emissie voor de corrosie van verzinkt staal in tuinbouwkassen is in 1990: 0,96 * 40*10-3 * 12*106 = 115.000 kg zink. Emissiefactoren Ten behoeve van het RIM+/ER-C is de emissie gerelateerd aan het oppervlak glastuinbouw. Bij een oppervlak van 93.370.000 m2 glastuinbouw een emissiefactor op van 0,00123 kg/m 2 glastuinbouw voor 1990. Vergelijkbaar met de corrosie van zinken daken en dakgoten in de woningbouw is de afname van de corrosiesnelheid 3,3% tussen 1990 en 1994 gehanteerd. De emissiefactoren voor 1993 en 1994 zijn dan respectievelijk 0,00120 en 0,00119 kg/m2 glastuinbouw. Basisjaar gegevens De hierboven beschreven werkwijze is gebruikt voor de berekening van de emissies in het basisjaar 1995. Bron gegevens De gegevens over het oppervlak glastuinbouw zijn afkomstig van het CBS [4]. Geografische verdeling De emissies zijn landelijk berekend en daarna toegedeeld aan de in de ER-Cdatabase aanwezige locatiegegevens voor de glastuinbouw. Kwaliteitsclassificatie:
C
Methoden voor de bepaling van emissies
– 105 –
Referenties [1] Coppoolse, J. et al., Zware metalen in oppervlaktewater, bronnen en maatregelen, Samenwerkingsproject Effectieve Emissiereductie Diffuse bronnen (SPEED), RIZA nota nr. 93.012, RIVM rapport nr. 773003001, DGM, april 1993. [2] Tongeren, W.G.J.M. van, Alternatieven voor het thermisch verzinken van atmosferisch blootgestelde metaaloppervlakken, TNO-IMET rapportnr. 94/051, 1994. [3] Bentum, F. van, et al, Doelgroepstudie Bouwmaterialen; een analyse van de problematiek in aquatisch milieu, Project Watersysteemverkenningen, RIZA notanr. 96.023, 1996. [4] CBS, Statistisch Jaarboek 1996, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1996.
7.3.4
Corrosie verzinkt stalen vangrails wegenbouw Emissiebron De corrosie van verzinkt stalen vangrails leidt tot emissies van zink naar bodem en water (direct). Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer Stoffen De emissies hebben betrekking op de stof zink. Toedeling aan milieucompartimenten In het SPEED-document Zware metalen [1] is een verdeling van de emissies gegeven: 90% bodem en 10% water (direct). Bepalingswijze De corrosie van verzinkte vangrails voor 1990 is berekend met een oppervlak van 4,8 miljoen m2 en een corrosiefactor van 28 g/(m 2*jaar) [2]. Van Tongeren geeft een gemiddelde corrosiesnelheid van 28 g/(m2*jaar) [2]. Er van uitgaande dat deze schatting betrekking heeft op 1990 zal de corrosiesnelheid in 1994 met 3,3% zijn afgenomen door de vermindering van de SO2-concentratie in de lucht. De emissie voor de corrosie van verzinkte vangrails is in 1990: 28*10-3 * 4,8*106 = 134.400 kg zink. Emissiefactoren Ten behoeve van RIM+/ER-C is de corrosie van verzinkte vangrails gekoppeld aan de lengte van autosnelwegen. De lengte aan autosnelweg in 1990 bedroeg 2060 km [3]. De emissiefactor is dan in 1990 gelijk aan 65,2 kg per kilometer snelweg. Vergelijkbaar met de corrosie van zinken daken en dakgoten in de woningbouw is de afname van de corrosiesnelheid 2,5% tussen 1990 en 1993 en 3,3% tussen 1990 en 1994. De emissiefactoren voor 1993 en 1994 zijn dan respectievelijk 63,6 en 63,0 kg/km autosnelweg. Basisjaar gegevens De hierboven beschreven werkwijze is gebruikt voor de berekening van de emissies in het basisjaar 1995. Bron gegevens De gegevens over het oppervlak glastuinbouw zijn afkomstig van Adviesdienst Verkeer en Vervoer [3].
Methoden voor de bepaling van emissies
– 106 –
Geografische verdeling De emissies zijn landelijk berekend en daarna toegedeeld aan de in de ER-Cdatabase aanwezige locatiegegevens voor de verkeerswegen. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] Coppoolse, J. et al., Zware metalen in oppervlaktewater, bronnen en maatregelen, Samenwerkingsproject Effectieve Emissiereductie Diffuse bronnen (SPEED), RIZA nota nr. 93.012, RIVM rapport nr. 773003001, DGM, april 1993. [2] Tongeren, W.G.J.M. van, Alternatieven voor het thermisch verzinken van atmosferisch blootgestelde metaaloppervlakken, TNO-IMET rapportnr. 94/051, 1994. [3] AVV, Adviesdienst Verkeer en Vervoer, mondelinge mededeling, 1995.
7.3.5
Corrosie verzinkt stalen lantaarnpalen wegenbouw Emissiebron De corrosie van verzinkt stalen lantarenpalen leidt tot emissies van zink, direct naar bodem en indirect naar water. Doelgroeptoekenning Doelgroep Verkeer en Vervoer Stoffen De emissies hebben betrekking op de stof zink. Toedeling aan milieucompartimenten In het SPEED-document Zware metalen [1] is een verdeling van de emissies gegeven: 70% bodem en 30% water (riolering). Bepalingswijze De corrosie van verzinkte lantarenpalen is berekend met een oppervlak van 6,7 miljoen m 2 waarvan 60% is blootgesteld aan atmosferische corrosie [2] en een corrosiesnelheid van 19,2 g/(m2*jaar) in 1990. De corrosiesnelheid is gebaseerd op een corrosiesnelheid van 20 g/(m2*jaar) in 1985 [1]. Door een vermindering van de SO2-concentratie in de lucht is de corrosie met 4% afgenomen tussen 1985 en 1990. In 1993 is de corrosie met 2,5% verminderd t.o.v. 1990. Ten behoeve van het RIM+/ER-C is de corrosie van verzinkte straatlantaarns gekoppeld aan het oppervlak woongebied. Het oppervlak woongebied in 1989 bedroeg 213.108 ha [3]. Op basis van de groeireeksen die gebruikt zijn voor Milieu Verkenning 2 is een oppervlak voor 1990 berekend (216.376 ha) en met de groeireeks uit het Europascenario (1,2% per jaar) een oppervlak woongebied voor 1993 en 1994 (224.165 ha respectievelijk 226.762 ha) [4]. Emissiefactoren De emissiefactor voor 1990 bedraagt met een emissie van 19,2*10-3 * 0,6 * 6,7*106 = 77.200 kg zink en een oppervlak woongebied van 216.376 ha: 0,357 kg zink per ha woongebied. Vergelijkbaar als bij de corrosie van zinken daken en dakgoten in de woningbouw is de afname van de corrosiesnelheid 2,5% tussen 1990 en 1993 en 3,3% tussen 1990 en 1994. De emissiefactoren voor 1993 en 1994 zijn dan respectievelijk 0,348 en 0,345 kg/ha woongebied.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 107 –
Basisjaar gegevens De hierboven beschreven werkwijze is gebruikt voor de berekening van de emissies in het basisjaar 1995. Geografische verdeling De emissies zijn landelijk berekend en daarna toegedeeld aan de in de ER-Cdatabase aanwezige locatiegegevens voor de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] Coppoolse, J. et al., Zware metalen in oppervlaktewater, bronnen en maatregelen, Samenwerkingsproject Effectieve Emissiereductie Diffuse bronnen (SPEED), RIZA nota nr. 93.012, RIVM rapport nr. 773003001, DGM, april 1993. [2] Tongeren, W.G.J.M. van, Alternatieven voor het thermisch verzinken van atmosferisch blootgestelde metaaloppervlakken, TNO-IMET rapportnr. 94/051, 1994. [3] CBS, Bodemstatistiek 1989, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1994. [4] RIVM, Groeireeksen ER-scenario, Nationale Milieuverkenningen 2, Samson H.D. Tjeenk Willink bv, Alphen aan den Rijn, 1991.
7.3.6
Corrosie zinkanodes sluisdeuren Emissiebron De toepassing van zinkanodes bij sluisdeuren leidt tot emissies van zink naar water. Doelgroeptoekenning De emissies worden toegekend aan de doelgroep Verkeer en Vervoer. Stoffen De emissies hebben betrekking op de stof zink. Toedeling milieucompartimenten De emissie vindt volledig naar water plaats. Bepalingswijze De zinkemissie door de corrosie van zinkanodes in sluizen is door RIZA geschat op 25 ton/jaar. Dit is gebaseerd op informatie van de Bouwdienst van Rijkswaterstaat over de standtijd van zinkanodes op sluisdeuren in het Nederlandse kustgebied [1]. De emissiefactor is gebaseerd op het aantal sluizen dat voorzien is van zinkanodes; 51 sluizen volgens de Bouwdienst. Aangenomen is dat het zink van elektrolytische kwaliteit is, waardoor het cadmiumgehalte in het zink gering is. Er is geen indicatie dat de emissiefactor of het aantal sluizen is gewijzigd tussen 1990 en 1994. Emissiefactoren De emissiefactor voor zink uitgedrukt in emissie in kg/jaar per sluis bedraagt dan 490 voor het jaar 1994. Basisjaar gegevens De hierboven beschreven werkwijze is gebruikt voor de bepaling van de emissies in het basisjaar 1995.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 108 –
Geografische verdeling De emissies zijn toegekend aan de bekende locaties van de betrokken sluizen en als zodanig in de ER-C-database ingevoerd. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] RIZA/RWS, Bouwdienst Rijkswaterstaat, mondelinge mededelingen.
7.3.7
Corrosie loodslabben en stroken woningen Emissiebron De toepassing van loodslabben en stroken bij woningen leidt tot emissies van lood naar water en bodem. Doelgroeptoekenning De emissies worden toegekend aan de doelgroep Consumenten. Stoffen De emissies hebben betrekking op de stof lood. Toedeling aan milieucompartimenten In het SPEED-document Zware metalen [1] is een verdeling van de emissies gegeven: 70% bodem en 30% water (riolering). Bepalingswijze In de WSV-doelgroepstudie Bouwnijverheid [2] is berekend dat het geëxposeerde loodoppervlak in de woningbouw 15,7 miljoen m2 bedraagt. Hiervoor is informatie van Bouwcentrum Advies gebruikt [3]. De corrosiefactor voor bladlood is door Annema [4] ingeschat op 5 g/m2*jaar. Er zijn geen aanwijzingen dat deze corrosiefactor tussen 1990 en 1994 is veranderd. De emissie voor de corrosie van bladlood in de woningbouw is in 1990 5*10-3 * 15,7*106 = 78.500 kg lood. Emissiefactoren Ten behoeve van RIM+/ER-C is de corrosie van bladlood toegepast in de woningbouw gekoppeld aan het woning voorraad. De emissiefactor is dan met een woningvoorraad van 5.892.000 woningen in 1990 gelijk aan 0,013 kg lood per woning. Deze factor is ook voor 1993 en 1994 gebruikt. Basisjaar gegevens De hierboven beschreven werkwijze is vastgelegd in de betreffende WESP-procesbeschrijving [5] en gebruikt voor de berekening van de emissies in het basisjaar 1995. Bron gegevens De gegevens over aantallen woningen zijn geleverd door het CBS [6]. Geografische verdeling De emissies zijn toegekend aan de binnen de ER-C-database aanwezige locatiegegevens over woningen. Kwaliteitsclassificatie:
D
Methoden voor de bepaling van emissies
– 109 –
Referenties [1] Coppoolse, J. et al., Zware metalen in oppervlaktewater, bronnen en maatregelen, Samenwerkingsproject Effectieve Emissiereductie Diffuse bronnen (SPEED), RIZA nota nr. 93.012, RIVM rapport nr. 773003001, DGM, april 1993. [2] Bentum, F. van, et al, Doelgroepstudie Bouwmaterialen; een analyse van de problematiek in aquatisch milieu, Project Watersysteemverkenningen, RIZA notanr. 96.023, 1996. [3] Eleveld, H., Bouwcentrum Advies, mondelinge mededeling. [4] Annema, J.A., Mogelijkheden en onmogelijkheden van ketenbeheer zink, RIVM rapportnr. 736301013, Bilthoven, 1991. [5] WESP, Corrosie van bladlood in de bouw, Procesbeschrijving B1, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, december 1993. [6] CBS, Woningstatistiek 1995, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt jaarlijks.
7.3.8
Corrosie loodslabben en stroken utiliteitsbouw Emissiebron De toepassing van loodslabben en stroken in de utiliteitsbouw leidt tot emissies van lood naar water en bodem. Doelgroeptoekenning De emissies worden toegekend aan de doelgroep Handel, Diensten, Overheid. Stoffen De emissies hebben betrekking op de stof lood. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden voor 30% naar de bodem, en voor 70% naar water (riolering) plaats [1]. Bepalingswijze In de WSV-doelgroepstudie Bouwnijverheid [2] is berekend dat het geëxposeerde loodoppervlak in de utiliteitsbouw 12,5 miljoen m2 bedraagt. Hiervoor is informatie van Bouwcentrum Advies gebruikt [3]. De corrosiefactor voor bladlood is door Annema [4] ingeschat op 5 g/m2*jaar. Er zijn geen aanwijzingen dat deze factor tussen 1990 en 1994 is veranderd. De emissie voor de corrosie van bladlood in de woningbouw is in 1990 5*10-3 * 12,5*106 = 62.500 kg lood. Emissiefactoren Ten behoeve van RIM+/ER-C is de corrosie van bladlood toegepast in de utiliteitsbouw gekoppeld aan het oppervlak industrieterrein. De emissiefactor is berekend met een oppervlak industrieterrein van 503.860.000 m2 in 1990 gelijk aan 0,000124 kg lood per m2 industrieterrein. Er zijn geen recente gegevens beschikbaar over het oppervlak industrieterrein. Daarom is verondersteld dat het oppervlak verandert volgens de groeireeks uit het European Renaissance-scenario zoals het RIVM die heeft afgeleid [5]. Hierbij is er vanuit gegaan dat het oppervlak industrieterrein toeneemt met 1,2% per jaar in de periode 1990-2000. Basisjaar gegevens De hierboven beschreven werkwijze is vastgelegd in de betreffende WESP-procesbeschrijving [6] en gebruikt voor de berekening van de emissies in het basisjaar 1995.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 110 –
Bron gegevens De gegevens over het oppervlak van industrieterreinen zijn geleverd door het CBS [7]. Geografische verdeling De emissies zijn toegekend aan de binnen de ER-C-database aanwezige locatiegegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] Coppoolse, J. et al., Zware metalen in oppervlaktewater, bronnen en maatregelen, Samenwerkingsproject Effectieve Emissiereductie Diffuse bronnen (SPEED), RIZA nota nr. 93.012, RIVM rapport nr. 773003001, DGM, april 1993. [2] Bentum, F. van, et al, Doelgroepstudie Bouwmaterialen; een analyse van de problematiek in aquatisch milieu, Project Watersysteemverkenningen, RIZA notanr. 96.023, 1996. [3] Eleveld, H., Bouwcentrum Advies, mondelinge mededeling. [4] Annema, J.A., Mogelijkheden en onmogelijkheden van ketenbeheer zink, RIVM rapportnr. 736301013, Bilthoven, 1991. [5] RIVM, Groeireeksen ER-scenario, Nationale Milieuverkenningen 2, Samson H.D. Tjeenk Willink bv, Alphen aan den Rijn, 1991. [6] WESP, Corrosie van bladlood in de bouw, Procesbeschrijving B1, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, december 1993. [7] CBS, Bodemstatistiek 1989, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1994.
7.3.9
Corrosie roestvast staal industrie Emissiebron Het gebruik van roestvast staal in de industrie leidt tot emissies van chroom en nikkel naar bodem en ten dele naar water (riolering). Doelgroeptoekenning De emissies zijn toegekend aan de doelgroep Industrie. Stoffen De emissies van chroom en nikkel zijn berekend. Toedeling aan milieucompartimenten De verdeling over de compartimenten is ontleend aan het SPEED rapport Zware metalen [1]. Deze verdeling is 80% naar bodem en 20% naar water (riolering). Bepalingswijze In de WSV-doelgroepstudie Bouwnijverheid [2] is op basis van het gebruik van roestvast staal tussen 1982 en 1991, een gemiddelde dikte van het staal, de dichtheid en de levensduur een oppervlak roestvast staal berekend van 92 miljoen m2 in 1990. Aangenomen is dat hiervan de helft blootgesteld wordt aan atmosferische corrosie. Uitgegaan is verder van een corrosiesnelheid van 8 gram staal per m 2 per jaar [2]. Dit komt overeen met 1,44 gram chroom en 0,64 gram nikkel per m2 per jaar.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 111 –
Emissiefactoren Ten behoeve van de geografische verdeling van de emissies is een relatie gelegd met het oppervlak industrieterrein. Voor 1990 levert dit een emissiefactor van 0,00013 kg chroom en 0,000058 kg nikkel per m2 industrieterrein. Voor de berekening voor 1994 is voor de toename van het oppervlak industrieterrein uitgegaan van de hiervoor door het RIVM opgestelde groeireeks uit het European Renaissance scenario [3]. Dit levert een toename van het oppervlak industrieterrein met 1,2% per jaar voor de periode 1991-2000. Basisjaar gegevens De hierboven beschreven werkwijze is gebruikt voor de berekening van de emissies in het basisjaar 1995. Bron gegevens De gegevens over het oppervlak van industrieterreinen zijn geleverd door het CBS [4]. Geografische verdeling De landelijk berekende emissies zijn toegedeeld aan de in de ER-C-database gelokaliseerde industrieterreinen. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] Coppoolse, J. et al., Zware metalen in oppervlaktewater, bronnen en maatregelen, Samenwerkingsproject Effectieve Emissiereductie Diffuse bronnen (SPEED), RIZA nota nr. 93.012, RIVM rapport nr. 773003001, DGM, april 1993. [2] Bentum, F. van, et al, Doelgroepstudie Bouwmaterialen; een analyse van de problematiek in aquatisch milieu, Project Watersysteemverkenningen, RIZA notanr. 96.023, 1996. [3] RIVM, Groeireeksen ER-scenario, Nationale Milieuverkenningen 2, Samson H.D. Tjeenk Willink bv, Alphen aan den Rijn, 1991. [4] CBS, Bodemstatistiek 1989, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1994.
7.3.10
Corrosie waterleiding tijdens doorstroom woningen Emissiebron Als gevolg van corrosie van drinkwaterleidingen tijdens doorstroming in woningen wordt het gehalte aan zware metalen in drinkwater verhoogd en opzichte van de achtergrondwaarde. Doelgroeptoekenning De emissies worden toegekend aan de doelgroep Consumenten. Stoffen Berekend worden de emissies van Cd, Cu, Pb en Zn. Toedeling aan milieucompartimenten Berekend worden de emissies naar water (riolering).
Methoden voor de bepaling van emissies
– 112 –
Bepalingswijze De berekeningsmethode voor de emissies door deze emissiebron is uitgebreid beschreven in de WSV-doelgroepstudie bouwmaterialen [1] en is voornamelijk gebaseerd op Van Oppen [2]. De emissies worden berekend uit het totale huishoudelijk drinkwaterverbruik in Nederland en een emissiefactor per m3 drinkwater. Emissiefactoren De emissiefactoren van koper en lood zijn afgeleid uit de doelgroepstudie bouwmaterialen [1]. In de emissiefactoren is rekening gehouden met de ontharding van drinkwater (voor koper en lood) en de vervanging van loden leidingen (voor lood). Voor achterliggend cijfermateriaal wordt verwezen naar de doelgroepstudie bouwmaterialen [1]. De emissiefactoren voor cadmium en zink zijn afgeleid uit het SPEED-document Zware metalen [3]. Ook voor deze emissiefactoren geldt dat rekening is gehouden met de ontharding van drinkwater. Basisjaar gegevens De hierboven beschreven werkwijze is gebruikt voor de berekening van de emissies in het basisjaar 1995. Bron gegevens Informatie over het totale drinkwaterverbruik in Nederland is afkomstig van het VEWIN voor het jaar 1993. Hierbij is aangehouden dat het huishoudelijk drinkwaterverbruik 60% is van het totale drinkwaterverbruik [4]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd door een koppeling te leggen met de in de ER-Cdatabase aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] Bentum, F. van et al, Doelgroepstudie Bouwmaterialen; een analyse van de problematiek in aquatisch milieu, Project Watersysteemverkenningen, RIZA notanr. 96.023, 1996. [2] Oppen, P.W. van, Haalbaarheidsonderzoek terugdringing lozing koper en zink uit woningen, Bouwcentrum Advies, 1991. [3] Coppoolse, J. et al., Zware metalen in oppervlaktewater, bronnen en maatregelen, Samenwerkingsproject Effectieve Emissiereductie Diffuse bronnen (SPEED), RIZA nota nr. 93.012, RIVM rapport nr. 773003001, DGM, april 1993. [4] VEWIN, mondelinge mededeling, 1994.
7.3.11
Corrosie waterleiding tijdens stilstand en opwarming woningen Emissiebron Als gevolg van corrosie van drinkwaterleidingen tijdens stilstand van water in leidingen bij woningen en door opwarming van water in boilers en geisers wordt het gehalte aan zware metalen in drinkwater verhoogd en opzichte van de achtergrondwaarde. Doelgroeptoekenning De emissies worden toegekend aan de doelgroep Consumenten. Stoffen Emissies van Cu en Pb worden berekend.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 113 –
Toedeling aan milieucompartimenten Berekend worden de emissies naar water (riolering). Bepalingswijze De berekeningsmethode voor de emissies door deze emissiebron is uitgebreid beschreven in de WSV-doelgroepstudie bouwmaterialen [1] en is voornamelijk gebaseerd op Van Oppen [2]. De emissies worden berekend uit het aantal woningen in Nederland en een emissiefactor per woning. Emissiefactoren De emissiefactoren van koper en lood zijn afgeleid uit de doelgroepstudie bouwmaterialen [1]. In de emissiefactoren is rekening gehouden met de ontharding van drinkwater (voor koper en lood) en de vervanging van loden leidingen (voor lood). Voor achterliggend cijfermateriaal wordt verwezen naar de doelgroepstudie bouwmaterialen [1]. Basisjaar gegevens De hierboven beschreven werkwijze is gebruikt voor de berekening van de emissies in het basisjaar 1995. Bron gegevens Gegevens over het aantal woningen in 1995 zijn afkomstig van het CBS [3]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd door een koppeling te leggen met de in de ER-Cdatabase aanwezige locatiegegevens van woningen. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] Bentum, F. van et al, Doelgroepstudie Bouwmaterialen; een analyse van de problematiek in aquatisch milieu, Project Watersysteemverkenningen, RIZA notanr. 96.023, 1996. [2] Oppen, P.W. van, Haalbaarheidsonderzoek terugdringing lozing koper en zink uit woningen, Bouwcentrum Advies, 1991. [3] CBS, Woningstatistiek 1995, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt jaarlijks.
7.3.12
Corrosie waterleiding kantoorgebouwen Emissiebron Als gevolg van corrosie van drinkwaterleidingen tijdens stilstand en doorstroming en opwarming in boilers in kantoorgebouwen wordt het gehalte aan zware metalen in drinkwater verhoogt ten opzichte van de achtergrondwaarde. Doelgroeptoekenning De emissies worden toegekend aan de doelgroep Handel, Diensten en Overheid. Stoffen Emissies van Cu worden berekend. Toedeling aan milieucompartimenten Berekend worden de emissies naar water (riolering).
Methoden voor de bepaling van emissies
– 114 –
Bepalingswijze De berekeningsmethode voor de emissies door deze emissiebron is uitgebreid beschreven in de WSV-doelgroepstudie bouwmaterialen [1] en is voornamelijk gebaseerd op Van Oppen [2]. De emissies worden berekend uit het totale grondoppervlak aan kantoorgebouwen in Nederland en een emissiefactor per m 2. Het totale grondoppervlak kantoorgebouwen is het totaal van de categorieën sociaalculturele voorzieningen, overige openbare voorzieningen en de dienstverlenende sector in 1989. Vervolgens is op basis van de groei van de oppervlakken die voor de Nationale Milieuverkenningen 2 [3] zijn gebruikt omgerekend naar een oppervlak in 1990: 3,41* 108 m2. Bij gebrek aan gegevens voor 1994 is met behulp van de groeireeks van het oppervlak industrieterrein uit het European Renaissancescenario (een groei van 1,2% per jaar) een oppervlakte van 1,048 * 34,1 *108 = 3,57 *108 berekend [3]. Emissiefactoren De emissiefactor van koper is afgeleid uit de doelgroepstudie bouwmaterialen [1]. In de emissiefactor is rekening gehouden met de ontharding van drinkwater. Voor achterliggend cijfermateriaal wordt verwezen naar de doelgroepstudie bouwmaterialen [1]. De emissiefactor is uitgedrukt in emissie in kg/jaar naar riool per m2 kantoorgebouwen. Basisjaar gegevens De hierboven beschreven werkwijze is gebruikt voor de berekening van de emissies in het basisjaar 1995. De emissiefactoren voor 1994 en 1995 zijn gelijk gehouden aan 1993. Bron gegevens Gegevens over het aantal woningen in 1995 zijn afkomstig van het CBS [4]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd door een koppeling te leggen met de in de ER-Cdatabase aanwezige locatiegegevens van arbeidsplaatsen. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] Bentum, F. van et al, Doelgroepstudie Bouwmaterialen; een analyse van de problematiek in aquatisch milieu, Project Watersysteemverkenningen, RIZA notanr. 96.023, 1996. [2] Oppen, P.W. van, Haalbaarheidsonderzoek terugdringing lozing koper en zink uit woningen, Bouwcentrum Advies, 1991. [3] RIVM, Nationale Milieuverkenningen 2 1990-2010, Samson H.D. Tjeenk Willink bv, Alphen aan den Rijn, 1991.. [4] CBS, Bodemstatistiek 1989, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1994.
7.4
Jacht en hengelsport
7.4.1
Lood- en zinkemissies door jacht Emissiebron Het gebruik van hagel en kogels leidt tot verontreiniging van bodem en water met lood en zink.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 115 –
Doelgroeptoekenning De emissies worden toegekend aan de doelgroep Landbouw. Stoffen De emissies van de stoffen lood en zink zijn berekend. Toedeling aan milieucompartimenten De verdeling van deze emissies over bodem en water is overeenkomstig de verhouding in het rapport van Van Bon en Boersema [1]. Bepalingswijze Van Bon en Boersema hebben geschat dat de loodbelasting van het milieu door het gebruik van loodhagel in de jacht 230 ton/jaar bedraagt. Hiervan komt 195 ton op de bodem terecht en 35 ton in oppervlaktewater. In 1993 is een verbod van kracht geworden op het gebruik van loodhagel bij het jagen. Op basis van de importcijfers en gesprekken met deskundigen heeft het RIVM geschat dat er in 1994 nog ongeveer 1,5 miljoen loodhagelpatronen zijn verschoten [2]. Dit komt overeen met ongeveer 48 ton lood. Daarnaast is er ongeveer 32 ton zink (circa 1 miljoen zinkpatronen) verschoten als alternatief voor loodhagel. Voor 1993 is het lastig een inschatting te maken omdat toen veel geëxperimenteerd is met alternatieven. Hier wordt er vanuit gegaan dat de situatie in 1993 gelijk is aan die in 1994. Ten behoeve van het RIM+/ER-C is de emissie gekoppeld aan het aantal patronen dat jaarlijks in de jacht wordt verschoten. Hiervoor is een gemiddelde van ongeveer 7 miljoen per jaar gebruikt [2]. Deze 7 miljoen patronen waren in 1990 allemaal loodpatronen. In 1993 is het lood voor een deel vervangen door ijzer, bismut en zink. In deze toelichting wordt alleen ingegaan op de lood- en zinkemissies. Emissiefactoren De emissies worden gerelateerd aan het totaal aantal verschoten patronen. Dit levert voor lood een emissiefactor op van 0,0329 kg lood per patroon in 1990. De emissiefactoren voor lood en zink in 1993 en 1994 bedragen op basis bovengenoemde aannamen 0,00686 kg respectievelijk 0,00457 kg per patroon. Basisjaar gegevens De emissies hebben betrekking op het basisjaar 1994. Bron gegevens De diverse bronnen waaruit de gegevens afkomstig zijn, staan beschreven onder “bepalingswijze”. Geografische verdeling De emissies zijn verdeeld over de in de ER-C-database meest in aanmerking komende categorieën grondgebruik. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] Bon, J., en J.J.K. Boersema, Metallisch lood bij de jacht, de schietsport en de sportvisserij, IVEM - rapport 24, Groningen, 1988. [2] RIVM, persoonlijke mededeling H. Booij, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 116 –
7.4.2
Gebruik vislood sportvisserij zoete wateren Emissiebron Een gedeelte van het vislood dat bij de sportvisserij gebruikt wordt gaat verloren en kan waterverontreiniging veroorzaken. Doelgroeptoekenning De emissies door verlies van vislood worden aan de doelgroep Landbouw toegekend. Stoffen De emissies betreffen de stof lood. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden plaats naar het compartiment water. Bepalingswijze De bepalingswijze is gebaseerd op een publicatie van Van Bon en Boersema [1]. Hierin wordt geschat dat de loodbelasting van het oppervlaktewater door het gebruik van vislood in de sportvisserij 60 ton/jaar bedraagt. Er is verondersteld dat deze belasting geldt voor 1990. Er zijn geen maatregelen genomen om het gebruik van vislood terug te dringen. De werkgroep ‘Vislood’ waarin de ministeries van VROM, LNV en V&W alsmede de brancheorganisatie DIBEVO en de Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties (NVVS) zijn vertegenwoordigd, heeft een recente schatting gemaakt van het vislood dat in zoet oppervlaktewater terecht komt [2]. Zij geven aan dat in 1993 maximaal 28 ton lood afkomstig van vislood het oppervlaktewater belast. Emissiefactoren Ten behoeve van het RIM+/ER-C is de emissie gekoppeld aan het aantal inwoners. Dit betekent voor 1993 een emissiefactor van 0,0018 kg lood per inwoner per jaar bij 15,24 miljoen inwoners. Aangenomen is dat deze emissiefactor voor 1995 niet is veranderd. Basisjaar gegevens De emissies voor het jaar 1995 zijn berekend uit het aantal inwoners in 1995 en een emissiefactor per inwoner uit 1993. Bron gegevens De gegevens over het aantal inwoners in 1995 zijn afkomstig van het CBS [3]. Geografische verdeling De emissies zijn in eerste instantie gerelateerd aan de binnen de ER-C-database aanwezige gegevens over de inwonerdichtheid. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] Bon, J., en J.J.K. Boersema, Metallisch lood bij de jacht, de schietsport en de sportvisserij, IVEM - rapport 24, Groningen, 1988. [2] Werkgroep vislood, mondelinge mededeling. [3] CBS, Statistisch Jaarboek 1996, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt jaarlijks.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 117 –
7.5
Huishoudelijk afvalwater Emissiebron Emissies ten gevolge van het lozen van afvalwater van huishoudens. Hierbij zijn niet opgenomen de emissies ten gevolge van corrosie van drinkwaterleidingen en andere bouwmaterialen zoals dakgoten en loodslabben. Huishoudelijk afvalwater bevat een groot aantal verontreinigingen. Naast fecaliën en wasmiddelen vormt ook productgebruik een belangrijke bron. Doelgroeptoekenning De emissies worden toegekend aan de doelgroep Consumenten. Stoffen De emissies betreffen naast stikstof en fosfaat een groot aantal zware metalen, minerale olie en organische stoffen. Voor een overzicht wordt verwezen naar [1]. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies naar water worden gerapporteerd. Bepalingswijze De emissies worden berekend uit het aantal inwoners en emissiefactoren per inwoner. Emissiefactoren De emissiefactoren voor de huishoudens zijn overgenomen uit het bestand dat gebruikt is voor de rapportage ‘Tussenstand RAP/NAP 1990’ [2]. Voor de zware metalen is gebruik gemaakt van het SPEED rapport Zware metalen [3]. Aangenomen is dat deze emissiefactoren in 1993 en 1994 niet zijn gewijzigd. Basisjaar gegevens De emissies voor het jaar 1995 zijn berekend uit het aantal inwoners in 1995 en een emissiefactor per inwoner uit 1993. Bron gegevens De gegevens over het aantal inwoners in 1995 zijn afkomstig van het CBS [4]. Geografische verdeling De emissies zijn gekoppeld aan de binnen de ER-C-database aanwezige locatiegegevens over aantal inwoners in relatie tot de bestemming water. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] WESP, interne documentatie, Werkgroep Emissies Servicebedrijven en Productgebruik, 1996. [2] Coppoolse, J. et al, Emissiereductie Rijn- en Noordzeeactieplan, Tussenstand en prognose, Werkgroep Emissies Noordzee, RIZA notanr. 92.065, december 1992. [3] Coppoolse, J. et al., Zware metalen in oppervlaktewater, bronnen en maatregelen, Samenwerkingsproject Effectieve Emissiereductie Diffuse bronnen (SPEED), RIZA nota nr. 93.012, RIVM rapport nr. 773003001, DGM, april 1993. [4] CBS, Statistisch Jaarboek 1996, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, verschijnt jaarlijks.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 118 –
8.
OVERIGE EMISSIES NAAR WATER
8.1
Inleiding De behandeling van de emissies naar water vraagt een wat meer gedetailleerde benadering dan voor emissies naar lucht noodzakelijk is. Voor een beschrijving van de emissies bij de bron zijn de behandelingen voor beide compartimenten identiek. Voor de uiteindelijke belasting van het oppervlaktewater moet echter rekening gehouden met de invloed van transport en gecentraliseerde verwerking van afvalwater. Verliezen tijdens de transportfase treden op door overstorten en regenwaterriolen. Bij verwerking in een afvalwaterzuiveringsinrichting wordt een gedeelte van de primaire emissies afgebroken, terwijl het niet afbreekbare deel via effluenten en zuiveringsslib het milieu bereikt. Het is duidelijk dat deze emissies niet bij de primaire lozingen mogen worden opgeteld. Daarnaast wordt het oppervlaktewater belast door depositie, uit- en afspoeling en aanvoer van verontreinigingen uit buitenlandse rivieren. De totale belasting van het oppervlaktewater is dus de som van de directe primaire lozingen, de lozingen uit het transport en verwerkingssysteem, de bijdragen door depositie, uit- en afspoeling en buitenlandse rivieren. De hierboven genoemde onderwerpen worden in dit hoofdstuk beschreven.
8.2
Effluenten en zuiveringsslib RWZI’s Emissiebron De effluenten van de openbare rioolwaterzuiveringsinrichtingen (RWZI’s) en het geproduceerde zuiveringsslib bevatten nog een aantal verontreinigende stoffen. Doelgroeptoekenning De emissies worden toegerekend aan de doelgroep Riolering en Waterzuivering. Stoffen Effluentgegevens zijn beschikbaar voor N, P, As en de belangrijkste zware metalen. Gegevens over organische microverontreinigingen zijn slechts zelden beschikbaar. Toedeling aan milieucompartimenten De effluenten worden naar water geëmitteerd. Voor zuiveringsslib geldt dat het gebruik als meststof niet meer voorkomt. In geval van storten, al dan niet na compostering, zal de bodem de eindbestemming zijn. Bepalingswijze Door het CBS worden jaarlijks influenten, effluenten en gewogen gemiddelde rendementen van de openbare RWZI’S berekend voor een aantal stoffen [1]. Tot 1993 zijn de hoeveelheden aan zware metalen in het influent en effluent door het CBS berekend uit gegevens over het vrijkomende zuiveringsslib en vaste rendementen. Vanaf 1993 is een nieuwe berekeningsmethodiek gehanteerd, waarbij ook gegevens zijn gebruikt die zijn gebaseerd op bemonstering van het influent en effluent. Een uitgebreide vergelijking van beide methoden is gepubliceerd door het CBS [2]. Emissiefactoren Niet van toepassing.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 119 –
Basisjaar gegevens De gegevens hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens De emissies worden jaarlijks gepubliceerd door het CBS [1]. Geografische verdeling De waterzuiveringsinstallaties zijn met hun coördinaten in de ER-C-database opgenomen. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] CBS, Waterkwaliteitsbeheer deel B, Zuivering van afvalwater 1995, Centraal Bureau voor de statistiek, Voorburg/Heerlen, 1997. [2] CBS, Waterkwaliteitsbeheer deel B, Zuivering van afvalwater 1994, Centraal Bureau voor de statistiek, Voorburg/Heerlen, 1996.
8.3
Verdeling type rioolstelsel Er zijn in Nederland verschillende typen rioolstelsels in gebruik. De voornaamste typen zijn: Gemengde stelsels waarbij vuilwater en regenwater gezamenlijk afgevoerd worden. Dit type stelsel stort bij grote regenval over, vaak op daarvoor minder geschikte wateren. Vermindering van de overstortfrequentie kan plaatsvinden door inbouwen van extra buffercapaciteit. Ook worden overstortconstructies toegepast waarbij het overstortende water een vorm van bezinking ondergaat, waarna de vaste bestanddelen weer teruggevoerd worden. Gescheiden stelsels waarbij vuilwater en regenwater gescheiden ingezameld worden. Het voordeel van dit type is dat de waterzuivering van een meer continue afvalwaterstroom voorzien wordt. Het bezwaar is dat het niet al te schone regenwater, vervuild met straatvuil en allerlei corrosieproducten geloosd wordt op oppervlaktewateren die hiervoor niet altijd berekend zijn. Een verbetering is een lozing van het regenwater na voorbezinking. Dit vraagt echter een vrijwel dubbel rioolstelsel dat vanwege de kosten nog slechts in beperkte mate toegepast wordt. Drukriolering wordt vooral in buitengebieden toegepast. Uitsluitend het vuilwater wordt afgevoerd en overstorten komen niet voor. Vacuümriolering die minder vaak toegepast wordt heeft hetzelfde toepassingsgebied. De geografische verdeling tussen de verschillende typen stelsels verschilt sterk. De ER-C-database bevat een geografisch overzicht dat de situatie rond 1990 beschrijft. Aan deze module zijn de diverse emissiebronnen gekoppeld. Voor de berekeningen via het model PROMISE in het kader van EJR/MB wordt momenteel van een landelijk gemiddelde verdeling uitgegaan.
8.4
Niet op een RWZI aangesloten rioolstelsels Emissiebron Lozingen op niet op een afvalwaterzuiveringsinrichting aangesloten rioolstelsels moeten in feite als directe lozingen beschouwd worden. Op dit moment zijn de belangrijkste transportnetten op een RWZI aangesloten. Uitzonderingen zijn nog
Methoden voor de bepaling van emissies
– 120 –
de Groningse smeerpijpen, delen van het industriegebied ten zuiden van de Waterweg, en enkele beperkte gebieden langs de grote rivieren, of in afgelegen gebieden. Doelgroeptoekenning De emissies vallen onder de doelgroep Riolering en Waterzuivering. Stoffen Emissies zijn berekend voor de stoffen zink, lood, cadmium, koper, chroom, kwik, nikkel, totaal stikstof, totaal fosfor, minerale olie, en benzeen. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden naar water plaats. Bepalingswijze In het kader van het model PROMISE zijn door RIVM en RIZA rekenregels gedefinieerd voor de vaststelling van deze emissies [1]. Depositie is hierbij niet meegenomen. Emissiefactoren Voor de emissiefactoren die bij de vaststelling van de emissies gebruikt zijn wordt verwezen naar het PROMISE rapport [1]. Basisjaar gegevens De gebruikte gegevens hebben betrekking op het jaar 1995. Geografische verdeling De berekende emissies zijn omgerekend tot een emissiefactor per inwoner op niet-aangesloten stelsels op basis van over dit onderwerp in de ER-C-database aanwezige gegevens Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] Elzenga, J.G. et al, PROMISE, Scenariomodel voor de berekening van de belasting van het oppervlaktewater, RIVM/RIZA, RIVM rapportnr. 773003006, november 1997.
8.5
Overstorten Emissiebron Bij gemengde rioolstelsels treden bij grote regenval overstorten in werking waardoor ongezuiverd afvalwater het milieu bereikt. Doelgroeptoekenning Doelgroep Riolering en Waterzuivering. Stoffen Emissies zijn berekend voor de stoffen zink, lood, cadmium, koper, chroom, kwik, nikkel, totaal stikstof, totaal fosfor, minerale olie, en benzeen. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden naar water plaats.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 121 –
Bepalingswijze In het kader van het model PROMISE zijn door RIVM en RIZA rekenregels gedefinieerd voor de vaststelling van deze emissies [1]. Depositie is hierbij niet meegenomen. Emissiefactoren Voor de emissiefactoren die bij de vaststelling van de emissies gebruikt zijn wordt verwezen naar het PROMISE rapport [1]. Basisjaar gegevens De gebruikte gegevens hebben betrekking op het jaar 1995. Geografische verdeling De berekende emissies zijn toegekend aan de over dit onderwerp in de ER-Cdatabase aanwezige locatiegegevens. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] Elzenga, J.G. et al, PROMISE, Scenariomodel voor de berekening van de belasting van het oppervlaktewater, RIVM/RIZA, RIVM rapportnr. 773003006, november 1997.
8.6
Regenwaterriolen Emissiebron Bij gescheiden rioolstelsels wordt het opgevangen regenwater rechtstreeks op het milieu geloosd. Dit afspoelende water bevat een aantal verontreinigingen, primair veroorzaakt door bijvoorbeeld corrosieprocessen en straatvuil in het algemeen. Doelgroeptoekenning Doelgroep Riolering en Waterzuivering. Stoffen Emissies zijn berekend voor de stoffen zink, lood, cadmium, koper, chroom, kwik, nikkel, totaal stikstof, totaal fosfor, minerale olie, en benzeen. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden naar water plaats. Bepalingswijze In het kader van het model PROMISE zijn door RIVM en RIZA rekenregels gedefinieerd voor de vaststelling van deze emissies [1]. Depositie is hierbij niet meegenomen. Emissiefactoren Voor de emissiefactoren die bij de vaststelling van de emissies gebruikt zijn wordt verwezen naar het PROMISE rapport [1]. Basisjaar gegevens De gebruikte gegevens hebben betrekking op het jaar 1995.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 122 –
Geografische verdeling De berekende emissies zijn toegekend aan de over dit onderwerp in de ER-Cdatabase aanwezige locatiegegevens. Kwaliteitsclassificatie:
D
Referenties [1] Elzenga, J.G. et al, PROMISE, Scenariomodel voor de berekening van de belasting van het oppervlaktewater, RIVM/RIZA, RIVM rapportnr. 773003006, november 1997.
8.7
Depositie op oppervlaktewater Emissiebron Depositie van in eerste instantie als luchtverontreinigende stoffen geëmitteerde stoffen kan een belangrijke bijdrage leveren aan de belasting van het oppervlaktewater. Doelgroeptoekenning Aangezien de depositie een overdracht is, is geen doelgroep aanwezig. Stoffen Berekeningen zijn uitgevoerd voor de stoffen zink, lood, cadmium, koper, benzo(a)pyreen, fluorantheen, en totaal stikstof. Toedeling aan milieucompartimenten De emissies vinden naar water plaats. Bepalingswijze In het kader van het model PROMISE zijn door RIVM en RIZA rekenregels gedefinieerd voor de berekening van emissies door depositie [1]. Hierbij is gebruik gemaakt van informatie over de verdeling binnen de PAWN-districten (Policy Analysis of the Watermanagement in The Netherlands) en knopen van verhard oppervlak, oppervlak industrieterrein en oppervlak water. Emissiefactoren Voor de emissiefactoren die bij bovengenoemde berekening gebruikt zijn wordt verwezen naar het PROMISE rapport [1]. Basisjaar gegevens De gegevens waarop de berekening gebaseerd is hebben betrekking op het jaar 1995. Bron gegevens Voor de berekening van de belasting van het oppervlaktewater door depositie worden invoerbestanden gebruikt voor PROMISE, die zijn berekend door het Laboratorium voor Luchtonderzoek (LLO) van het RIVM met het model EUTREND. Voor een beschrijving van het model wordt verwezen naar Van Jaarsveld [2]. Geografische verdeling De berekende gegevens zijn per PAWN district toegedeeld aan de binnen de ERC-database hiervoor in aanmerking komende gebieden. Kwaliteitsclassificatie:
D
Methoden voor de bepaling van emissies
– 123 –
Referenties [1] Elzenga, J.G. et al, PROMISE, Scenariomodel voor de berekening van de belasting van het oppervlaktewater, RIVM/RIZA, RIVM rapportnr. 773003006, november 1997. [2] Jaarsveld, J.A. van, Modelling the long-term atmosferic behaviour of pollutants on various spatial scales, Dsc. Thesis State University at Utrecht, 1995.
8.8
Uit- en Afspoeling Emissiebron Overbemesting van agrarische gronden kan leiden tot uit- en afspoeling van vermestende stoffen naar grond- en oppervlaktewater. De directe emissies naar water als gevolg van meemesten van sloten en spoelen van melktanks zijn niet in de berekeningen opgenomen. De bijdrage van uit- en afspoeling aan de belasting van oppervlaktewateren door stikstof- en in wat mindere mate fosforverbindingen kan aanzienlijk zijn. Doelgroeptoekenning Het betreft hier een overdracht zodat geen doelgroep aangegeven mag worden. Bij de presentatie van de resultaten van de berekening van de overdracht wordt op dit moment geen onderscheid gemaakt tussen de bijdrage uit de natuur en die uit de landbouw. De overdracht wordt momenteel ondergebracht bij de doelgroep Landbouw. Stoffen De emissies van N-verbindingen, en P-verbindingen worden berekend. Toedeling aan milieucompartimenten De overdracht van bodem naar water wordt gerapporteerd. Bepalingswijze De factoren die de omvang van dit proces bepalen zijn in sterke mate afhankelijk van regionaal aanwezige factoren zoals grondwatertrappen en grondsoort. De bijdrage van dit proces aan de watervervuiling kan mede vanwege het complexe systeem in de bodem alleen via modellering bepaald worden. Het DLO-Staring Centrum beschikt hiertoe over het model ANIMO. De in het Emissiejaarrapport over 1995 opgenomen cijfers zijn met behulp van dit model bepaald [1]. Emissiefactoren Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De berekening is uitgevoerd voor het jaar 1993; dit is het laatste jaar waarvoor is gerekend. Bron gegevens De gegevens zijn geleverd via het RIZA. Geografische verdeling De gegevens zijn geleverd met een geografische verdeling op basis van de in het transportmodel PAWN (Policy Analysis of the Watermanagement in The Netherlands) gehanteerde indeling. Kwaliteitsclassificatie:
D
Methoden voor de bepaling van emissies
– 124 –
Referenties [1] Boers, P.C.M. e.a., Huidige en toekomstige belasting van het oppervlaktewater met stikstof en fosfaat vanuit de landbouw. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA), DLO-Staring Centrum , Waterloopkundig Laboratorium, Lelystad, 1997.
8.9
Buitenlandse rivieren Emissiebron Rivieren die vanuit het buitenland Nederland binnenstromen voeren een bepaalde vracht aan verontreinigende stoffen aan. Dit is geen Nederlandse emissiebron, de feitelijke emissies naar het water hebben in het buitenland plaatsgevonden. Dat de door de rivieren aangevoerde vrachten toch worden gepresenteerd heeft twee redenen. Allereerst zijn de aangevoerde vrachten van invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewater in grote delen van Nederland. Ten tweede worden de vrachten weergegeven ter vergelijking met de in het binnenland veroorzaakte belasting van het oppervlaktewater. Hierbij moet worden bedacht dat een groot deel van de door de rivieren aangevoerde belasting door de rivieren ook weer wordt afgevoerd naar de Noordzee. Doelgroeptoekenning Niet van toepassing. Stoffen Weergegeven zijn de vrachten van fosforverbindingen (als P), stikstofverbindingen (als N) en de zware metalen cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink. Gegevens over veel meer stoffen zijn in principe beschikbaar, maar dan alleen voor Rijn en Maas en niet altijd voor Schelde en Eems. Toedeling aan compartimenten Het betreft hier emissies naar het oppervlaktewater. Bepalingswijze Het RIZA beheert meetstations op de plaatsen waar Rijn en Maas de grens overschrijden. Daar wordt een aantal malen per jaar (verschilt per stof) een steekmonster genomen dat wordt geanalyseerd op de aanwezigheid van verontreinigende stoffen. De jaarvracht wordt vervolgens berekend op grond van de vrachten op elk van de monstertijdstippen. Voor de Schelde en de Eems zijn de vrachten ontleend aan de bij het RIZA beschikbare Belgische en Duitse overzichten. Ook voor de Schelde heeft RIZA eigen gegevens maar die zijn niet altijd beschikbaar. Emissiefactor Niet van toepassing. Basisjaar gegevens De gegevens hebben betrekking op 1995. Geografische verdeling Niet van toepassing. Kwaliteitsclassificatie:
C
Methoden voor de bepaling van emissies
– 125 –
Referenties [1] RIZA, Monitoringsgegevens RIZA-meetnet 1995, hoofdafdeling IM, Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 126 –
9.
NATUUR
9.1
Vegetatie, bodem en water Emissiebron Vegetatie in het algemeen vormt een bron van emissies van isopreen en terpenen. Bodems, oppervlaktewateren, dierlijke mest en kunstmest zijn bronnen van methaan en stikstofoxiden waarvan distikstofoxide de voornaamste is. Andere natuurlijke emissies zijn voor de Nederlandse situatie niet relevant. Doelgroeptoekenning Niet van toepassing. Stoffen Emissies van methaan, stikstofoxiden, isopreen, en terpenen worden berekend. Toedeling aan milieucompartimenten De besproken stoffen worden naar lucht geëmitteerd. Bepalingswijze Een berekeningsmethode voor de emissies uit vegetatie is gepubliceerd door Veldt [1]. Deze methode geeft emissiefactoren voor verschillende boomsoorten voor de Nederlandse situatie. De emissies van N2O uit bodems, binnenwateren, dierlijke mest en kunstmest zijn berekend door het RIVM [2]. De achtergrondemissie uit bodems is berekend volgens de methoden van Bouwman en Van der Hoek [3] en de landgebruiksarealen volgens het LEI/CBS [4]. De emissies uit mest worden berekend volgens de methode Bouwman en van der Hoek [3] in combinatie met mestaanwendingscijfers van het CBS [4]. Voor de schatting van de emissies uit binnenwateren is een extrapolatie toegepast tussen waarden uit 1990 en prognoses voor 2000. De emissies van CH4 uit bodems, sloten en binnenwateren zijn bepaald door het RIVM [5]. Emissiefactoren Hiervoor zij verwezen naar de onder bepalingswijze genoemde literatuur. Basisjaar gegevens De berekening is uitgevoerd voor het jaar 1995. Bron gegevens De statistische gegevens over vegetatie en bodemtypen zijn geleverd door CBS [4]. Geografische verdeling De emissies zijn gelokaliseerd met behulp van de in de ER-C-database aanwezige gegevens over relevante vormen van grondgebruik en bodemtypen. Kwaliteitsclassificatie:
C
Referenties [1] Veldt, C. Leaf biomass data for the estimation of biogenic VOC emissions, MT-TNO report no 89-306, 1989. [2] Kroeze, C., Nitrous oxide (N 2O): Emission inventory and options for control in the Netherlands, RIVM report no 773001004, Bilthoven, 1994.
Methoden voor de bepaling van emissies
– 127 –
[3]
[4] [5]
Bouwman, A.F. and K.W. van der Hoek, Analyses of soil and water borne emissions of nitrous oxide and methane in the Netherlands, RIVM report 736301010, Bilthoven, 1991. CBS, Statistisch Jaarboek 1996, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 1996. Amstel, A.R. van, Greenhouse Gas emissions in the Netherlands, methology and data for 1993 and provisional data for 1994, RIVM report no 773001010, 1995
Methoden voor de bepaling van emissies
– 128 –
VERSCHENEN IN DE PUBLICATIEREEKS EMISSIEREGISTRATIE
Nummer
Omschrijving
Datum
1
Industriële emissies in Nederland Derde inventarisatieronde, 1985 t/m 1987
December 1990
1A
Industriële emissies in Nederland Derde inventarisatieronde, 1985 t/m 1987 Supplement
December 1990
2
Emission inventory in The Netherlands Industrial Emissions, 1985–1987 Summary
Juli 1991
3
Emissieregistratie en Informatiemanagement, Symposium
November 1991
4
Verbrandingsemissies van Grote Vuurhaarden, 1981 t/m 1988
November 1991
5
Industriële emissies in Nederland Vierde inventarisatieronde, Basisjaar 1988
Oktober 1992
5A
Industriële emissies in Nederland Vierde inventarisatieronde, Basisjaar 1988 Supplement
Oktober 1992
6
Emission inventory in The Netherlands Industrial emissions for 1988 Summary
December 1992
7
Emissions from Large Combustion Plants in The Netherlands in 1990 and 1991
Maart 1993
8
Emissiefactoren Lekverliezen van apparaten en verliezen bij open overslag
April 1993
9
Emissiefactoren Microverontreinigingen uit verbrandingsprocessen
April 1993
10
Emissiefactoren Vluchtige organische stoffen uit verbrandingsmotoren
April 1993
11
Emissiefactoren – Kunststof- en rubberverwerkende industrie
Augustus 1993
12
Op weg naar een standaard voor het genereren van emissiegegevens
Augustus 1993
13
Emissies in Nederland Trends, thema’s en doelgroepen Vijfde inventarisatieronde, 1990
September 1993
14
Industriële emissies in Nederland Bedrijfsgroepen, individuele stoffen en verdeling over regio’s Vijfde inventarisatieronde, 1990
September 1993
15
Emissies van halogeenkoolwaterstoffen ten gevolge van reinigen en ontvetten in kleine bedrijven
December 1993
16
Emission inventory in The Netherlands Emissions to air and water in 1990, Summary
Februari 1994
17
Provinciale bijdragen aan milieuthema’s Vijfde inventarisatieronde, 1990
April 1994
18
Trends in de industriële emissies van prioritaire stoffen - Periode 1981 t/m 1992
Juli 1994
19
Milieu-indicatoren voor energiecentrales
September 1994
VERSCHENEN IN DE PUBLICATIEREEKS EMISSIEREGISTRATIE (VERVOLG) Nummer
Omschrijving
Datum
20
Emissies in Nederland – 1992 Trends, thema’s en doelgroepen Ramingen 1993
Oktober 1994
21
Emissies in Nederland – 1992 Bedrijfsgroepen, regio’s en individuele stoffen Ramingen 1993
Oktober 1994
22
Emission inventory in The Netherlands Emissions to air and water in 1992
December 1994
23
Milieu-indexen voor het aggregeren van emissies van bedrijfstakken
Januari 1995
24
Reporting to EMEP of the spatial distribution of emissions in 1990
Februari 1995
25
Emissions from Large Combustion Plants in The Netherlands in 1992 and 1993
April 1995
26
Emissies in Nederland Trends, thema’s en doelgroepen 1993 en ramingen 1994
Oktober 1995
27
Emissies in Nederland Bedrijfsgroepen en regio’s
Oktober 1995
1993 en ramingen 1994 28
Emissies van vuilstortplaatsen
December 1995
29
Emissions from Large Combustion Plants in The Netherlands in 1994
Februari 1996
30
Emission data for The Netherlands 1993 and estimates for 1994
Maart 1996
31
Evaluatie samenwerking Emissieregistratie en provincies
Mei 1996
32
Emissies in Nederland Trends, thema’s en doelgroepen 1994 en ramingen 1995
Augustus 1996
33
Emissies in Nederland Bedrijfsgroepen en regio’s
Augustus 1996
1994 en ramingen 1995 34
Emission data for The Netherlands, 1994, and estimates for 1995
December 1996
35
Kwaliteitshandboek Emissieregistratie
Februari 1997
36
Emission from Large Combustion Plants in The Netherlands
Februari 1997
37
Methode voor de berekening van broeikasgas-emissies
Juli 1997
38
Emissies in Nederland Trends, thema’s en doelgroepen 1995 en ramingen 1996
Augustus 1997
39
Emissies in Nederland Bedrijfsgroepen en regio’s 1995 en ramingen 1996
September 1997
40
Emissions from large combustion plants in The Netherlands in 1996 en ramingen 1997
Oktober 1997
41
Herberekening van emissies naar lucht voor de periode 1990 tot en met 1996
December 1997
42
Emission data for The Netherlands 1995 and estimates for 1996
December 1997
VERSCHENEN IN DE PUBLICATIEREEKS EMISSIEREGISTRATIE (VERVOLG) Nummer
Omschrijving
Datum
43
Emissions to air for the inventories of CORINAIR, EMEP and OSPARCOM 1990 – 1996
Januari 1998
44
Methoden voor de bepaling van emissies naar lucht en water
Juli 1998