Sector Stadsontwikkeling Sectie Milieu Nr: ST/mi/10705 Registernummer: 1589 BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER BURGEXEESTER EN WETHOUDERS VAN VLISSINGm
Samenvattina verzoek Het verzoek van N.S. Railinfrabeheer B.V. Regio Zuid, Postbus 6433, 5600 HK Eindhoven om vergunning ingevolge de Wet milieubeheer voor een spoorwegemplacement op het perceel gelegen aan het Stationsplein 3 te Vlissingen, kadastraal bekend gemeente Vlissingen, sectie C, nrs. 2 en 3 (ged.). Inaewonnen adviezen De inspecteur van de Volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu in de provincie Zeeland en gedeputeerde staten van de provincie Zeeland zijn in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Overwesinaen Algemeen gemeentelijk milieubeleid. Het milieubeleid voor de gemeente Vlissingen is vastgelegd in het milieubeleidsplan 1991 "een stap verder . . . l 1 . In februari 1992 is dit plan door de gemeenteraad vastgesteld. Het plan is een uitwerking van het landelijk milieubeleidsplan (NMP) naar lokaal niveau. Het beleid is vooral gericht op duurzaamheid van ons bestaan. Gestreefd wordt naar vermindering en beheersing van de belasting van ons milieu. Om dit te bereiken zijn inspanningen en activiteiten vastgelegd met betrekking tot verschillende doelgroepen. Een van de doelgroepen is "bedrijvenu. Hierbij gaat het om het actualiseren van milieuvergunningen voor bedrijven waarop de Wet milieubeheer van toepassing is. Aan nieuwe vergunningen worden voorschriften verbonden, die voldoen aan de huidige maatstaven en normen. Hierbij wordt uitgegaan van het "alara" principe en de stand der techniek. De doelstellingen zijn gericht op: - het verminderen van emissies naar lucht, bodem en water; het terugdringen van energieverbruik, geur- en geluidshinder; externe veiligheid; het voorkomen van het ontstaan van afvalstoffen, danwel het bevorderen van het hergebruik van afvalstoffen.
i
Een nieuwe landelijke ontwikkeling is de verantwoordelijkheid voor de zorg van het milieu meer bij de bedrijven zelf neer te leggen. Een noodzakelijk middel daarbij is het bedrijfsinterne milieuzorgsysteem (BIM). De gemeente Vlissingen zal bedrijven stimuleren een milieuzorgsysteem op te zetten. Bedrijven die beschikken over een toereikend en goed functionerend BIM zullen minder regels opgelegd krijgen en zijn flexibeler in werkwijzen en planningen. De gemeente zal bij vergunningverlening rekening houden met een reeds aanwezig BIM. Specifiek ten aanzien van het stationsem~lacementVlissinaen. Algemeen Binnen de inrichting vindt hoofdzakelijk reizigerstransport per trein plaats. Gedurende de nachtperiode blijven de desbetreffende treinstellen op het emplacement geparkeerd. Hiertoe vinden rangeerbewegingen plaats. Treinstellen worden gewassen op een speciaal daartoe ingerichte wasplaats. Verder vindt onderhoud aan gebouwen, terreinen, wissels, rails en, in beperkte mate, aan treinstellen plaats. Bodem Uit de aanvraag blijkt dat het beleid van de NS gericht is op het aansluiten bij het systeem van de BSB-operatie om tot een gestructureerde aanpak van het totale grondbezit te komen. Dit houdt ook in dat de zogenaamde nnul-situatiettvan de terreinen wordt vastgelegd. Uit de aanvraag blijkt niet op welke termijn het emplacement in Vlissingen aan de beurt is. Het beleid van de gemeente Vlissingen is er op gericht dat binnen inrichtingen, waar bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden, deze nulsituatie binnen bepaalde tijd wordt vastgelegd. Dit onderzoek kan tevens dienst doen voor het verder te doorlopen traject van de BSB-operatie. Het is gebruikelijk hier een termijn van zes maanden na het van kracht worden van de beschikking voor op te nemen. Uit de aanvraag blijkt dat de NS diverse maatregelen neemt ter voorkoming van bodemverontreiniging. Aan de vergunning zijn enkele algemene voorschriften verbonden. Lucht Emissies naar de lucht vinden plaats door het gebruik van verwarmingsinstallaties, dieselmotoren en eventuele verdamping van vluchtige stoffen zoals bepaalde reinigings- en bestrijdingsmiddelen. Uit de aanvraag blijkt dat de NS deze emissies zoveel mogelijk beperkt door optimale afstelling van branders en motoren en het overschakelen op HR-verwarmingsketels. Gezien de betrekkelijk geringe omvang van de luchtemissies worden geen voorschriften in de vergunning opgenomen. Water Naast hemelwater en huishoudelijk afvalwater wordt afvalwater afkomstig van de wasplaats op het gemeentelijk riool geloosd. Het waswater wordt via een bezinkput geloosd. Ten aanzien van het te lozen water zijn algemene voorschriften opgenomen.
(.,
Energie Uit de aanvraag blijkt dat het beleid van de NS gericht is op het terugdringen van het energieverbruik. De oude verwarmingsketels zijn reeds vervangen door HR-ketels. Voor verlichting worden zoveel mogelijk energiezuinige lampen geïnstalleerd. In de vergunning zijn verder geen voorschriften met betrekking tot energiebesparing opgenomen. Geur Verwacht wordt dat de geuremissies afkomstig vanuit de inrichting niet van een zodanige aard zijn dat hieraan voorschriften moeten worden gesteld. Geluid Het emplacement ligt op een gezoneerd industrieterrein. De aanvraag bevat een akoestisch onderzoek. Tevens heeft toetsing aan de vastgestelde zone plaatsgevonden. Uit dit onderzoek blijkt dat door de nachtelijke lloverstandwvan het materieel in de winterperiode een lichte overschrijding plaats vindt op 4én waarneempunt. Hierbij is uitgegaan van een optimale situatie met inbegrip van alle redelijkerwijs uit te voeren geluidbeperkende maatregelen. Deze overschrijding is echter zeer gering (0,2 dB(A)) en bevindt zich bovendien binnen de marge van de reken- en meetfouten. Daarnaast kan op basis van het Redelijk Sommatie Effect gesteld worden dat een bepaalde mate van overschatting plaatsvindt, daar voor alle bedrijven uitgegaan wordt van een maximale representatieve situatie. Gezien het voorgaande zullen de in het akoestisch onderzoek berekende geluidsniveaus in de vergunning worden opgenomen. Externe veiligheid In het bedrijf worden kleine hoeveelheden gevaarlijke stoffen opgeslagen. Ter voorkoming van brand worden voorzieningen getroffen. Voor eventuele bestrijding van een beginnende brand zijn brandblusmiddelen aanwezig. Aan de vergunning zijn algemene voorschriften verbonden. Afvalstoffen Uit de aanvraag blijkt dat het beleid van de NS gericht is op het voorkomen van afval. Daarnaast vindt gedeeltelijke scheiding van de diverse afvalstromen plaats. Door de NS wordt onderzoek gedaan naar verdere scheidingsmogelijkheden en hergebruik. Het gemeentelijk beleid is gericht op het stimuleren van afvalpreventie en hergebruik. Daar in de aanvraag geen planningen en acties op termijn zijn genoemd is in de vergunning een voorschrift opgenomen met betrekking tot rapportages over de voortgang van de genoemde maatregelen. Bedenkinaen Binnen de daarvoor gestelde termijn zijn door de aanvrager, N.S. Railinfrabeheer B.V. tegen de volgende voorschriften bedenkingen ingebracht. a. Voorschrift 3.3. De redactie van dit voorschrift is te ruim. Het onderzoek zoals in voorschrift 3.3 omschreven voorziet in het nemen van bodemmonsters over het gehele terrein van de inrichting, inclusief plaatsen waar in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden.
b.
De aanvrager verzoekt het voorschrift alleen van toepassing te verklaren op die terreingedeelten van de inrichting waarop de vergunning potentieel bodembedreigende activiteiten toestaat respectievelijk waar de aanvrager in de vergunningaanvraag heeft aangegeven op welke terreingedeelten nu en in de toekomst mogelijk bodembedreigende activiteiten zijn. Voorschrift 3.7 is overbodig. De wijze waarop de uitvoering van het onderzoek dient plaats te vinden is in voorschrift 3.4. vastgelegd.
Overweainuen n.a.v. de bedenkinaen ad a: Volgens vaste jurisprudentie houdt de bepaling van de I1nulsituatiev in dat de uitgangssituatie van de bodemkwaliteit wordt vastgelegd op alleen die plaatsen van de inrichting waar potentieel bodembedreigende handelingen hebben plaatsgevonden, plaatsvinden of zullen plaatsvinden. Voorschrift 3.3 kan echter ruimer worden opgevat. De bedenkingen tegen de ruime redactie zijn gegrond. De bedenkingen tegen onderzoek op plaatsen waar in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, zijn gezien de jurisprudentie ongegrond. De volgende uitspraken zijn hiervoor geraadpleegd. - Uitspraak d.d. 11-01-1993, tankstation te Wijchen G05.90.1462; BABM nr. 23804/H en - Uitspraak d.d. 03-02-1995, van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hinderwetvergunning tuinbouw- en fruitteeltbedrijf no. G05.93.'2568 (Beuningen) Voorschrift 3.3 zal worden aangevuld met de zin: De bepaling van de "nulsituatie" houdt in dat de uitgangssituatie van de bodemkwaliteit wordt vastgelegd op alleen die plaatsen binnen de inrichting waar potentieel bodembedreigende handelingen hebben plaatsgevonden, plaatsvinden of zullen plaatsvinden. ad b: Voorschrift 3.7 is opgenomen om in twijfelgevallen boringen op bepaalde plaatsen te laten verrichten. De voorschriften 3.4 en 3.6 geven echter voldoende waarborgen voor een goede uitvoering van nulsituatie-onderzoek. Bij nadere beschouwing is voorschrift 3.7 niet noodzakelijk. Dit voorschrift kan vervallen. Slot overweainuen Er zijn geen redenen aanwezig de gevraagde vergunning te weigeren. Daarbij is rekening gehouden met het volgende. De ontwikkelingen met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting is gelegen, verzetten zich niet tegen het inwilligen van het verzoek.
i
Met het oog op de bescherming van het milieu - voorkomen, dan wel zoveel mogelijk beperken van aantasting van het milieu is het noodzakelijk voorschriften aan de vergunning te verbinden zoals die op de voorschriftenbijlage zijn vermeld.
Beslissinq 1. 2.
3.
4.
5.
Aan N.S. Railinfrabeheer B.V. de gevraagde vergunning te verlenen. Te bepalen dat de aanvraag met de daarbij gevoegde bescheiden onderdeel uitmaken van de onder 1 bedoelde vergunning. De bedenkingen van de aanvrager tegen voorschrift 3 . 3 (ruime redactie) en voorschrift 3 . 7 (overbodig) gegrond te verklaren. Voorschrift 3.3 aan te passen zoals hiervoor vermeld en voorschrift 3 . 7 te laten vervallen. De bedenkingen van de aanvrager tegen nulsituatie-onderzoek op plaatsen waar in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, gezien de bestaande jurisprudentie daarover, ongegrond te verklaren. Aan deze vergunning voorschriften te verbinden, zoals vermeld in de bij dit besluit behorende bijlage. Voorzover deze voorschriften een afwijking van de aanvraagbescheiden tot gevolg hebben, hebben deze voorschriften voorrang boven de aanvraagbescheiden. '
Vlissingen,
/' ' l -/---
Leges: f 4.248,--
; f 4. (FLj
'-C
1997
/-
r %W59Z.
Voorschriften behorend bij n burgemeester en wethou. . 3 . j ~ 10705. ders van Vlissingen d.d.~ i Betreft vergunning Wet milieubeheer perceel Stationsplein 3 te Vlissingen van N.S. Railinfrabeheer B.V, Regio Zuid te Eindhoven. mij bekend, de secretaA-s
/
-i
BEGRIPSOMSCHRIJVING
Voor zover een DIN- NEN-, NEN-EN of NEN-ISO-norm, waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de laatst uitgegeven norm met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel - voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft - de norm die bij de aanleg c.q. installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. INHOUD
Afvalstoffen Algemeen Bodembescherming Brandpreventie Geluid en trillingen Lozingen (riolering)
i
1.
Afvalstof fen
1.1
Het is verboden: vloeistoffen, die de bodem kunnen verontreinigen, op het open terrein te laten uitvloeien; afvalstoffen te verbranden; afvalstoffen, zoals blikken, papier, emballagemateriaal en gebruikte poetsdoeken, anders te bewaren dan in goed gesloten bussen, vaten, containers of speciaal daarvoor bestemde ruimtes.
1.2
Gevaarlijke vloeibare afvalstoffen moeten worden bewaard in een vloeistofdichte bak, die de gehele inhoud van de opgeslagen vloeistoffen kan bevatten. De bak moet tegen inregenen beschermd zijn.
1.3
Het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze geschieden en zodanig dat zich geen afval of van dit afval afkomstige geur kan verspreiden.
1.4
De vergunninghouder dient, met ingang van het jaar 1998, jaarlijks, uiterlijk voor 1 maart een rapportage ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te,overleggenover het verloop van de preventie-activiteiten en de resultaten daarvan. In de rapportage dienen tenminste de volgende gegevens te zijn opgenomen: .a. een overzicht van de in het voorafgaande kalender jaar uitgevoerde afvalpreventie activiteiten en .andere maatregelen die van invloed zijn geweest op '. het ontstaan of hergebruik van afvalstoffen, alsmede de resultaten voor het emplacement in Vlissingen als gevolg van deze activiteiten; b. een evaluatie van de doelstellingen uit het landelijke preventieplan en een vertaling naar het lokale beleid, waarbij afwijkingen dienen te worden verklaard en activiteiten aangegeven waarmee de doelstellingen alsnog kunnen worden gerealiseerd; c. een overzicht van de geplande preventie-activiteiten voor het komende jaar en de prioritering.
-.
2.
Alaemeen
2.1
Gedurende de periode dat binnen de inrichting werkzaamheden worden uitgevoerd dient er een verantwoordelijk persoon aanwezig te zijn die op de hoogte is van de voorschriften die krachtens deze vergunning zijn gesteld.
2.2
Indien zich een onvoorziene gebeurtenis zoals een bedrijfsstoornis (ongeval) heeft voorgedaan of zich voordoet waarbij giftige of anderszins gevaarlijke, schadelijke of hinder veroorzakende stoffen buiten de inrichting zijn gekomen dan wel kunnen komen, moeten onmiddellijk maatregelen worden getroffen om de gevolgen van die gebeurtenis te beperken.
Van één en ander moet terstond kennis worden gegeven aan de alarmcentrale van de regionale brandweer Zeeland te Vlissingen. Tevens dient zo spoedig mogelijk het bevoegd bestuursorgaan geïnformeerd te worden. 2.3
De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.
2.4
De elektrische installatie mag geen storing veroorzaken in de radio- en televisieontvangst.
2.5
De elektrische installatie, met uitzondering van die voor de voortstuwing van de treinen, moet voldoen aan NEN 1010 en moet zijn aangepast aan de aard en gevaren van de binnen een desbetreffende ruimte aanwezige stoffen. Indien ruimten aanwezig zijn met gasontploffingsgevaar moet de daarin aanwezige elektrische installatie bovendien voldoen aan NEN 3410.
2.6
Daar waar in de voorschriften is voorgeschreven dat degene die de inrichting drijft, verplicht is metingen, keuringen en controles aan installaties of installatieonderdelen te verrichten of te doen verrichten, moeten de resultaten daarvan ten minste tot aan het beschikbaar zijn van de resultaten van de eerstvolgende meting, keuring of controle in de inrichting worden bewaard en ter inzage worden gehouden voor het bevoegd bestuursorgaan, tenzij in de voorschriften anders is bepaald.
3.
Bodembescherminq
3.1
De opslag van vloeistoffen die de bodem kunnen verontreinigen, moet plaatsvinden op een vloeistofdichte ondergrond, die zodanig is uitgevoerd dat de verontreinigende stoffen niet in de bodem kunnen dringen.
3.2
De gehele installatie, inclusief leidingen en appendages, ten behoeve van de wisselverwarming moet vloeistofdicht zijn. Binnen de inrichting dient een registratie aanwezig te zijn met betrekking tot het verbruik van het koel/verwarmingsmedium. De installatie moet regelmatig op lekdichtheid worden gecontroleerd. Geconstateerde lekkages dienen onmiddellijk te worden gerepareerd. Voor het in gebruik nemen of na een grote reparatie moet, ten overstaan van een daartoe aangewezen ambtenaar, de lekdichtheid door een beproeving worden aangetoond. De beproeving moet geschieden door de installatie en leidingen af te persen met een overdruk van 30 kPa met lucht of van 200 kPa met water. Bij het persen mag gedurende ten minste 15 minuten geen drukverlaging optreden. Bij een beproeving met lucht moet op de installatie een U-vormige open pijp met waterkolom als veiligheid zijn aangebracht.
Binnen 6 maanden na het van kracht worden van de beschikking moet een rapportage van een onderzoek naar eventuele verontreiniging van de bodem en het grondwater binnen de inrichting, hierna te noemen nulonderzoek, aan het bevoegd bestuursorgaan overgelegd worden. Het onderzoek moet zijn uitgevoerd door een onafhankelijk bodemkundig bureau. De bepaling van de llnulsituatie"houdt in dat de uitgangssituatie van de bodemkwaliteit wordt vastgelegd op alleen die plaatsen binnen de inrichting waar potentieel bodembedreigende handelingen hebben plaatsgevonden, plaatsvinden of zullen plaatsvinden. Het nulonderzoek dient uitgevoerd te worden conform het protocol uit de publikatie "Bodemonderzoek milieuvergunning en BSB (SDU, 1993). In overleg met en na goedkeuring van het bevoegd bestuursorgaan mag van het gestelde in voorschrift 3.4 worden afgeweken. Voorafgaand aan de uitvoering van het onderzoek, dient een onderzoeksvoorstel ter goedkeuring aan het bevoegd bestuursorgaan te worden overgelegd. De plaats van de monsterpunten moet op een bijgevoegde plattegrondtekening zijn aangegeven. Indien het naar het oordeel van het bevoegd bestuursorgaan noodzakelijk wordt geacht moeten op plaatsen, aan te geven door het bevoegd bestuursorgaan, peilbuizen, voorzien van een filter, worden geplaatst, waarbij de filters reiken tot 1 meter onder de jaarlijks laagst optredende grondwaterstand. De peilbuizen moeten afgewerkt zijn en moeten te allen tijde bereikbaar zijn voor het nemen van monsters. Uit de in voorschrift 3.8 genoemde peilbuizen moet door de vergunninghouder op aanzegging van het bevoegd bestuursorgaan monstername van het grondwater plaatsvinden, waarop een analyse op nader overeen te komen parameters moet worden uitgevoerd. De monstername kan maximaal twee maal per jaar verlangd worden en dient te geschieden overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan te stellen eisen. De resultaten moeten aan het bevoegd bestuursorgaan overgelegd worden. De riolering voor de afvoer van afvalwater moet vloeistofdicht zijn uitgevoerd. Indien, anders dan ten gevolge van een ongewoon voorval zoals bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer, na het van kracht worden van de beschikking tot vergunningverlening, verontreiniging van de bodem optreedt, dreigt op te treden of is opgetreden, moet(en): a. dit terstond worden gemeld aan het bevoegd bestuursorgaan ;
overeenkomstig de aanwijzingen van het bevoegd bestuursorgaan al het nodige worden ondernomen om verdere verontreiniging te voorkomen; overeenkomstig de aanwijzingen van het bevoegd bestuursorgaan de aard, de mate van omvang en de saneringswijze van de verontreiniging worden bepaald; de resultaten van het onderzoek dienen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 3 maanden na het ontstaan van de verontreiniging, aan het bevoegd bestuursorgaan te worden overgelegd; de verontreinigde grond in overleg met het bevoegd bestuursorgaan worden verwijderd en afgevoerd; ondergrondse objecten, zoals tanks, leidingen, kabels en dergelijke worden gecontroleerd op aantasting en zonodig worden hersteld of vervangen.
In de hobbyruimte moet ten minste één poederblusser aanwezig zijn met een vulling van 6 kg of meer. De binnen de inrichting aanwezige brandblusmiddelen moeten zijn goedgekeurd door de Inspectie voor het Brandweerwezen. Blusmiddelen moeten onbelemmerd bereikt kunnen worden, steeds tot onmiddellijk gebruik gereed en beschikbaar zijn en in goede staat van onderhoud verkeren. Jaarlijks moeten blusmiddelen op deugdelijkheid worden gecontroleerd door een daartoe door het bevoegd bestuursorgaan erkende deskundige. Van elke uitgevoerde controle moet aantekening worden gemaakt op een bij het blusmiddel ter inzage aanwezige registratiekaart. Binnen de inrichting mogen geen blusmiddelen aanwezig zijn waarin zich stoffen bevinden die de ozonlaag aantasten. Geluid en trillinaen
L , , , ) geproduceerd door de Het equivalente geluidsniveau ( inrichting mag niet meer bedragen dan de waarden behorende bij de waarneempunten zoals genoemd in paragraaf 9.2.1 van de aanvraag. Hierbij moet worden uitgegaan van scenario 2. Voorschrift 5.1 geldt niet voor de geluidsniveaus gedurende de nachtperiode ten aanzien van de waarneempunten 492 en 493. Het equivalente geluidsniveau op de waarneempunten 492 en 493 mag niet meer bedragen dan 37 dB(A). Indien, tijdens de nachtelijke overstand, lawaai producerende machines in werking zijn om bevriezing te voorkomen, moeten de treinen zodanig opgesteld worden dat zij onderling een afscherming vormen. Het stationspersoneel dient hierover geïnstrueerd te zijn.
onverminderd voorschrift 5.1 mogen de piekwaarden (Lmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en de daarin verrichte werkzaamheden, niet meer bedragen dan de waarden zoals genoemd in paragraaf 9.2.1 van de aanvraag. Metingen en berekeningen ten behoeve van de controle op de voorschriften 5.1 tot en met 5.3 moeten, evenals de beoordeling hiervan, geschieden overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-13-Olff van maart 1981, uitgegeven door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Lozinsen (riolerinsl Bedrijfsafvalwater dat: a. grove of snel bezinkende bedr,ijfsafvalstoffenbevat, bedrijfsafvalstoffen bevat waarvan kan worden voorb. komen dat ze in het bedrijfsafvalwater terecht komen, c. een gevaarlijke afvalstof is, waarvan kan worden voorkomen dat deze in de riolering terecht komt, of .d. stankoverlast buiten de inrichting veroorzaakt, mag niet in het openbaar riool worden gebracht. .~edrijfsafvalwatermag overigens slechts in het openbaar riool worden gebracht, indien door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool, een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, de bij een zodanig openbaar riool of zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur, b. de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, en de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het opc. pervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt. ~evaarlijkeafvalstoffen, als genoemd in het eslu luit houdende aanwijzing van gevaarlijke afval~toffen'~ (BAGA), zoals afgewerkte olie, accuzuur, boor- en snijemulsies e.d., mogen niet in het openbaar riool worden gebracht. Bedrijfsafvalwater, waarvan de zuurgraad in enig steekmonster, uitgedrukt in pH eenheden hoger is dan 10 of lager is dan 6,5 mag niet op het openbaar riool worden geloosd. Bedrijfsafvalwater, waarvan de temperatuur in enig steekmonster hoger is dan 30 " C , mag niet op het openbaar riool worden aeloosd.
6.6
Bedrijfsafvalwater afkomstig van de wasplaats dient, voordat het in een openbaar riool wordt gebracht, op een zodanige manier te worden behandeld dat: a. de concentratie aan minerale oliën niet hoger is dan 20 mg/l in enig steekmonster, bepaald volgens NEN 6675 met het daarop in 1992 uitgegeven correctieblad, b. het geen grove of snel bezinkende bedrijfsafvalstoffen bevat, en c. het geen zand met een gemiddelde korreldiameter van meer dan 0,5 mm, bepaald volgens DIN 4188, bevat.
6.7
In afwijking van voorschrift 6.6 kan worden volstaan met behandeling in een slibvangput en olie-afscheider, indien de concentratie aan minerale oliën na de afscheider niet hoger is dan 200 mg/l in enig steekmonster, bepaald volgens NEN 6675 met het daarop in 1992 uitgegeven correctieblad.
6.8
De slibvangput waardoor bedrijfsafvalwater wordt geleid: a. dient doelmatig te werken, b. dient te voldoen en te worden gedimensioneerd, geplaatst, gebruikt en onderhouden overeenkomstig NEN 7089, uitgave 1990 en de daarbij behorende bijlage met de daarop in 1992 en 1993 uitgegeven correctiebladen en c. dient te allen tijde voor controle bereikbaar te zijn.
6.9
Ten aanzien van de toepassing van NEN 7089 als bedoeld in voorschrift 6.8, onder b, kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden gegeven. Daarbij kunnen van die NEN afwijkende voorschriften worden vastgesteld.
6.10 Het ledigen en reinigen van de slibvangput mag slechts geschieden door een daartoe erkend bedrijf. Van het ledigen en reinigen van de slibvangput dient een logboek te worden bijgehouden. Het logboek moet binnen de inrichting bewaard worden en op verzoek van een daartoe bevoegde ambtenaar ter inzage gegeven worden. 6.11 Bedrijfsafvalwater afkomstig uit ruimten voor het wassen van voertuigen, dient voor vermenging met bedrijfsafvalwater afkomstig uit andere ruimten, door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening te worden geleid.
(.
I