Methodebeschrijving Moeder-kindcursus Een preventieve cursus voor jonge kinderen tot zes jaar die getuige zijn (geweest) van huiselijk geweld en hun moeders Databank Effectieve interventies huiselijk geweld
Deze methodebeschrijving is gemaakt door: Wilma Schakenraad MOVISIE
[email protected] Wilma Schakenraad is senior medewerker informatiemanagement van de afdeling Huiselijk en seksueel geweld van MOVISIE.
Maart 2011 Voor meer methodebeschrijvingen en eventuele vragen en/of reacties kunt u terecht bij: www.movisie.nl/effectievesocialeinterventies of www.huiselijkgeweld.nl/interventies/effectieveinterventies Deze methodebeschrijving is mogelijk gemaakt door het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Het werkblad dat gebruikt is voor deze methodebeschrijving, is deels gebaseerd op het Werkblad beschrijving interventie van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) en het RIVM.
2 * * * Moeder-kindcursus
Inhoudsopgave Inleiding: leeswijzer
4
Samenvatting
5
1.
Beschrijving methode 1.1 Probleemomschrijving 1.2 Doel van de methode 1.3 Doelgroep van de methode 1.4 Indicaties en contra-indicaties 1.5 Aanpak 1.6 Materiaal 1.7 Benodigde competenties van de professional 1.8 Overige randvoorwaarden 1.9 Overeenkomsten en verschillen met andere interventies 1.10 Contactgegevens ontwikkelaar
8 8 8 9 10 11 12 13 13 14 15
2.
Onderbouwing 2.1 De ontwikkelgeschiedenis van de methode 2.2 Onderbouwing van de probleemanalyse, doel, doelgroep en aanpak
16 16 16
3.
Onderzoek naar praktijkervaringen 3.1 Uitvoerende organisaties 3.2 Praktijkervaringen van de professional 3.3 Praktijkervaringen van de cliënt/burger 3.4 Praktijkvoorbeeld
19 19 20 20 21
4.
Effectonderzoek 4.1 Directe aanwijzingen voor effectiviteit 4.2 Indirecte aanwijzingen voor effectiviteit
22 22 23
5.
Conclusies 5.1 Samenvatting werkzame elementen 5.2 Samenvatting effectonderzoek
24 24 24
6
Verantwoording 6.1 Het zoeken en selecteren van literatuur 6.2 Literatuur
26 26 26
Bijlage 1: Toelichting effectonderzoek Bijlage 2: Overzicht onderzoeken en de hoofdkenmerken Bijlage 3: Methodologische kenmerken en resultaten effectonderzoek
28 32 33
Moeder-kindcursus * * * 3
Inleiding: leeswijzer Professionals worden geconfronteerd met een wirwar aan informatie waar ze een weg in moeten vinden. Die informatie is vaak versnipperd en daardoor weinig toegankelijk. In de Databank Effectieve sociale Interventies brengen wij methoden bij elkaar waarmee de sociale sector werkt. De methodebeschrijvingen op het gebied van huiselijk geweld zijn ook beschikbaar via de Databank Effectieve interventies huiselijk geweld. De websites vindt u in het colofon. De methodebeschrijvingen geven een zo volledig mogelijk beeld van alle beschikbare informatie over een methode. Als hulpverlener, preventiewerker of politiefunctionaris kunt u hiermee vaststellen of de methode geschikt is voor de situatie waarin u of uw organisatie intervenieert. Als gemeente kunt u uzelf op de hoogte stellen van welke methoden er zijn en wat er bekend is over de effectiviteit. Op basis daarvan kunt u met organisaties in uw gemeente in gesprek gaan over de inzet van deze methoden. Wie besluit om met de methode aan de slag te gaan verwijzen we naar de ontwikkelaar voor het handboek en eventuele andere beschikbare materialen. De methodebeschrijving is opgebouwd langs vier lijnen. Onderdeel één van dit document beschrijft de methode zelf, zoals de doelen, de doelgroep en de aanpak. Onderdeel twee laat de onderbouwing van de methode zien: de visies, theorieën en wetenschappelijke onderzoeken die de ontwikkelaar heeft gebruikt bij het ontwikkelen van de methode. Onderdeel drie geeft zicht op de praktijkervaringen van de professional en de cliënt/burger met de methode. Onderdeel vier geeft inzicht in wat er wetenschappelijk bekend is over de effectiviteit van de methode. De methodebeschrijving is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de ontwikkelaar van de methode. Zo levert de ontwikkelaar informatie aan en geeft deze feedback op het concept en toestemming voor publicatie. De methode wordt uitgebreid in kaart gebracht. Dit kan ontwikkelaars op hun beurt een impuls geven voor verdere ontwikkeling van de methode. Een methode staat dus niet stil, de beschrijvingen zullen dan ook regelmatig worden herzien. De methodebeschrijving is gebaseerd op een systematische zoektocht naar informatie. Bij die zoektocht werken de onderzoeker die de methodebeschrijving maakt en een informatiespecialist van de afdeling Kennisstromen van MOVISIE intensief samen. Bij het zoeken van informatie over methoden zijn doorgaans de volgende zoekstrategieën toegepast: het inwinnen van informatie bij de ontwikkelaar, uitvoerende instanties en/of eventuele onderzoekers van de methode, het doorzoeken van Nederlandse en/of internationale databanken, het checken van referenties van reeds gevonden informatiemateriaal en een internet deskresearch. De zoektocht is daarbij gericht op een breed spectrum aan informatiebronnen, variërend van (ongepubliceerde) verslagen van (interne) procesevaluaties of paneldiscussies tot wetenschappelijk (effect)onderzoek. De verantwoording van de toegepaste zoekstrategieën is in beknopte zin terug te vinden in onderdeel 6.1. De zoekgeschiedenis is uitgebreid vastgelegd in het archief van MOVISIE. Het relevante gevonden materiaal is terug te vinden in het literatuuroverzicht in onderdeel 6.2. Bij het effectonderzoek (onderdeel vier) wordt onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte aanwijzingen voor effectiviteit. Een toelichting op dit onderscheid vindt u in bijlage één. Om de tekst in de methodebeschrijving zelf laagdrempelig te houden, worden de belangrijkste onderzoekskenmerken en resultaten zoveel mogelijk in woorden beschreven. De achterliggende cijfers vindt u in bijlage drie en verder. Wij wensen u veel inspiratie bij het lezen van deze methodebeschrijving. 4 * * * Moeder-kindcursus
Samenvatting
1. Beschrijving methode Doel Het doel van de Moeder-kindcursus is het voorkomen van (verergering van) psychische problemen bij kinderen in de leeftijd van twee tot zes jaar die getuige zijn geweest van huiselijk geweld. Doelgroep De Moeder-kindcursus is bedoeld voor kinderen van twee tot zes jaar die getuige zijn (geweest) van huiselijk geweld en voor hun moeders. Aanpak Er zijn acht bijeenkomsten. Elke bijeenkomst bestaat uit twee delen. In het deel voor de pauze zingen en knutselen de moeders en de kinderen samen onder begeleiding van twee cursusleiders. Daarna bespreken de moeders thema’s gerelateerd aan huiselijk geweld. De kinderen nemen op dat moment deel aan eigen speelse thema-activiteiten. Beschikbaar materiaal Er is een handleiding van de methode leverbaar: Moeder-kindcursus, een preventieve cursus voor jonge kinderen tot zes jaar die getuige zijn (geweest) van huiselijk geweld en hun moeders, geschreven door Teuny Dibbits, Simone Sas en Carmen Verdoold, uitgegeven in 2011 (5e druk) door De Jutters, centrum voor Jeugd-GGZ Haaglanden, afdeling Preventie, in Den Haag. Ontwikkelaar De Jutters, centrum voor Jeugd-GGZ Haaglanden afdeling Preventie Prinsegracht 71 2512 EX Den Haag www.dejutters.com/preventie Contactpersoon Jeannette van Borren
[email protected] 070 850 75 05
2. Onderbouwing De ontwikkelaars van de Moeder-kindcursus verwijzen in hun probleemanalyse naar Baeten en Geurts (2002, in Dibbits et al., 2011). Zij schetsen drie theoretische invalshoeken om zicht te krijgen op de processen die spelen rondom het kind dat getuige is van huiselijk geweld. Vanuit
Moeder-kindcursus * * * 5
de hechtingstheorie bedreigt het getuige zijn van geweld een veilige hechting van kinderen met hun opvoeders. Volgens de traumatheorie worden de angst, bedreiging en hulpeloosheid die kinderen als getuige van geweld ervaren, in verband gebracht met traumatisering. De sociale leertheorie gaat ervan uit dat kinderen die zien dat hun vader hun moeder mishandelt, leren dat geweld en intieme relaties samengaan en legt tevens de nadruk op de mogelijkheid van ouders om ander sociaal gedrag van hun kind te stimuleren.
3. Onderzoek naar praktijkervaringen Er heeft een tweetal onderzoeken plaats gevonden naar de praktijkervaringen met deze methode. Daaruit blijkt dat professionals vinden dat de cursus gelegenheid geeft op een nietnormatieve manier met moeders te praten over hoe hun kinderen in contact zijn gekomen met geweld en de gevolgen die dat voor de kinderen en henzelf had (Rensen et al., 2008). Deelneemsters aan een Moeder-kindcursus zijn over het algemeen positief over de sfeer en grootte van de groep, de opzet van de bijeenkomsten, de materialen en de begeleiding. Het merendeel van de deelneemsters zou anderen in dezelfde situatie aanraden mee te doen. Ook waren de effecten van de cursus op hun rol als moeder voor de meeste deelneemsters naar eigen zeggen positief (Brandon, 2007).
4. Effectonderzoek Uit een veranderingsonderzoek (Wildeman, 2009) waarbij de deelnemers aan het begin en aan het eind van de doorlopen cursus vragenlijsten invulden, rapporteerden moeders minder psychische problemen bij zichzelf en bij de kinderen. Moeders rapporteerden na afloop van de cursus een afname van de negatieve opvoedvaardigheden, permissiviteit, overreactie en verbale straf. De positieve opvoedvaardigheden namen niet zozeer toe. Ook is het sociale netwerk of de door moeders ervaren sociale steun niet groter geworden. De sensitiviteit en de coöperatie van moeders zijn volgens de cursusleiders wel sterk verbeterd.
5. Samenvatting werkzame elementen
Door de opbouw van de cursus en de gezamenlijke activiteiten werkt de cursus aan een veilige (gehechtheids)relatie tussen moeder en kind en aan basisvertrouwen van het kind. Door het samen delen van ervaringen kunnen moeders en kinderen na de cursus de trauma’s beter verwerken en worden de vaardigheden van moeder en kind om te leren omgaan met de meegemaakte huiselijk geweldsituaties vergroot. De cursus is afgestemd op een diverse doelgroep: ook vrouwen met een gebrekkige kennis van de Nederlandse taal en vrouwen met een laag IQ kunnen meedoen. Voor de kleuters, en in zeer geringe mate voor de peuters, geldt dat zij door de activiteiten hun gevoelens leren herkennen en differentiëren en dat zij hier mee om leren gaan. Zij krijgen een positiever zelfbeeld. Door het bespreekbaar maken van het geweld krijgt het kind een reëler en hanteerbaarder beeld van wat er thuis gebeurt of gebeurd is.
6 * * * Moeder-kindcursus
De kinderen leren sociale vaardigheden aan: basisvaardigheden in het contact maken, het op een prettige manier opkomen voor jezelf en het oplossen van ruzies en conflicten. Moeders krijgen meer zelfvertrouwen als ouder, doordat zij aangesproken worden op hun ouderschap en doordat zij handvatten aangereikt krijgen voor het scheppen van een veilig opvoedklimaat en het ondersteunen van hun kind. Moeders krijgen meer inzicht in specifiek gedrag en behoeften van hun kind en in de mogelijkheid tot vergroten van hun eigen handelingsmogelijkheden.
Moeder-kindcursus * * * 7
1. Beschrijving methode
De beschrijving van de methode is gebaseerd op het volgende handboek: Moeder-kindcursus, een preventieve cursus voor jonge kinderen tot zes jaar die getuige zijn (geweest) van huiselijk geweld en hun moeders, draaiboek geschreven door Teuny Dibbits, Simone Sas en Carmen Verdoold, uitgegeven in 2011 (vijfde druk) door De Jutters, centrum voor Jeugd-GGZ Haaglanden, afdeling Preventie, in Den Haag. Eventuele aanvullende bronnen worden expliciet genoemd.
1.1 Probleemomschrijving De laatste jaren wordt steeds meer bekend wat de gevolgen kunnen zijn voor kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld. Deze zijn vergelijkbaar met de gevolgen van het rechtstreeks slachtoffer zijn van kindermishandeling. Het vertrouwen in belangrijke volwassenen wordt geschaad, kinderen herkennen (uitingen van) gevoelens van zichzelf en anderen niet meer en hebben moeite met de omgang met anderen. Het ene kind wordt er stil van en ervaart weinig plezier meer in het leven, het andere kind uit zich in agressief, aandachtvragend gedrag. Niet elk kind ervaart in dezelfde mate last. Protectieve factoren zijn (emotionele) intelligentie, sociaal vaardig zijn, voldoende zelfvertrouwen en de aanwezigheid van een stabiele volwassene. De documentatie over de methode bevat geen informatie over het vóórkomen van het probleem. Wij nemen bij het beschrijven van het probleem de informatie uit het handboek van de methode als uitgangspunt. Wanneer u wilt beschikken over meer actuele of gedetailleerde informatie, verwijzen wij u naar www.huiselijkgeweld.nl.
1.2 Doel van de methode Doel van de methode Het doel van de Moeder-kindcursus is het voorkomen van (verergering) van psychische problemen bij kinderen in de leeftijd van twee tot zes jaar die getuige zijn (geweest) van huiselijk geweld. De Moeder-kindcursus dient bij te dragen aan: herstel van vertrouwen tussen moeder en kind het opdoen van positieve ervaringen tussen moeder en kind en het benadrukken van deze positieve ervaringen ter versterking van de band tussen moeder en kind
8 * * * Moeder-kindcursus
het vergroten van vaardigheden om te leren omgaan met de meegemaakte huiselijk geweldsituaties bij moeder en kind.
Subdoelen voor de moeders het (opnieuw) bewust worden van hun taak als moeders het vergroten van inzicht bij de moeder in (specifiek) gedrag en behoeften van hun kind en het vergroten van de handelingsmogelijkheden van de moeder hierin bespreekbaar maken van het geweld binnen het gezin vanuit de invalshoek van het kind, het geven van handvatten voor het helpen verwerken van nare ervaringen van het kind en voor het scheppen van een veilig opvoedklimaat versterken van het zelfvertrouwen als ouder. Subdoelen voor de kinderen weer kind zijn in een veilige omgeving bijdragen aan een positief zelfbeeld voor de kleuters, en in zeer bescheiden mate voor de peuters: aanzet tot herkennen, differentiëren en leren omgaan met hun gevoelens bijdragen aan een reëel en hanteerbaar beeld van wat er thuis gebeurt of is gebeurd bijdragen aan sociale vaardigheden.
1.3 Doelgroep van de methode De Moeder-kindcursus is bedoeld voor kinderen van twee tot zes jaar die getuige zijn geweest van huiselijk geweld en voor hun moeders. Het geweld dient gestopt te zijn. Het gaat zowel om kinderen en moeders die in de vrouwenopvang verblijven als om kinderen en moeders die zelfstandig wonen, met of zonder vader. Ook kan de cursus gegeven worden aan kinderen die (tijdelijk) in een kindertehuis wonen, samen met hun moeders. Diversiteit De Moeder-kindcursus is in principe geschikt voor alle moeders en kinderen. De cursus is afgestemd op een diverse doelgroep aan moeders: ook vrouwen met een gebrekkige kennis van de Nederlandse taal en vrouwen met een laag IQ kunnen meedoen. Verder is het draaiboek opgezet op basis van deelname door zowel peuters als kleuters. De beschrijving van de thema-activiteiten voor de kinderen in deel 2 van het cursusboek is in principe bedoeld voor de kleuters. Peuters kunnen vooral ervaring opdoen in het spelen met elkaar in een veilige omgeving. Het is echter ook mogelijk om een aparte groep voor de peuters of voor de kleuters te organiseren. In de editie van januari 2011 zijn tips en activiteiten toegevoegd die speciaal gericht zijn op peuters.
Moeder-kindcursus * * * 9
1.4 Indicaties en contra-indicaties Indicatiecriteria Moeders en kinderen hebben geen ernstig trauma overgehouden aan het meegemaakte huiselijk geweld. Moeders willen het geweld binnen het gezin bespreekbaar maken vanuit de invalshoek van het kind. Moeders willen reflecteren op de invloed die het geweld kan hebben op de opvoeding van de kinderen. Moeders willen reflecteren op hun eigen handelen in het belang van hun kind. Moeders en kinderen kunnen functioneren in een groep. De woonsituatie / thuissituatie dient (redelijk) rustig en stabiel te zijn. Contra-indicatiecriteria Kinderen en moeders die een ernstig trauma hebben overgehouden aan het meegemaakte huiselijk geweld. Deze kinderen en moeders kunnen beter doorverwezen worden naar hulpverleningsinstanties. Kinderen en/of moeders met ernstige psychische, psychiatrische of verslavingsproblemen die het functioneren in een groep in de weg staan. Het geweld is nog niet gestopt. De moeder moet in staat zijn de vertaalslag te maken van slachtoffer van huiselijk geweld naar moeder van een kind dat getuige was van huiselijk geweld. Ze wordt aangesproken als moeder. Als tijdens de cursus blijkt dat de moeder deze vertaalslag niet kan maken, of als ze meer ondersteuning nodig heeft, dan wordt ze verwezen naar de hulpverlening voor bespreking van de eigen problematiek. Dit hoeft niet te betekenen dat ze niet kan blijven deelnemen aan de cursus. Soms is het echter beter dat de moeder eerst individuele hulp of relatietherapie krijgt en pas daarna de Moeder-kindcursus volgt. Als het kind met de moeder, of de moeder alleen,reeds in behandeling is bij de hulpverlening, is het raadzaam goed af te stemmen wat met de cursus bereikt kan worden. Eventueel kan de cursus na beëindiging van de hulpverlening als nazorgmodule aangeboden worden, als terugvalpreventie. Kennismakingsgesprek Met elke moeder wordt van tevoren een kennismakingsgesprek gevoerd. Wederzijds wordt bekeken of de cursus geschikt is voor de moeder en haar kind(eren). Aan de moeders wordt expliciet gevraagd of zij in staat zijn om openlijk te spreken over het huiselijk geweld. Bovendien wordt aan de moeders toestemming gevraagd of de cursusleiders met de kinderen openlijk mogen spreken over gebeurtenissen uit het verleden.
10 * * * Moeder-kindcursus
1.5 Aanpak De cursus bestaat uit acht bijeenkomsten. Elke bijeenkomst bestaat uit twee delen. Alle bijeenkomsten hebben eenzelfde programma-indeling en duren twee uur. Er is gekozen voor deze vaste indeling vanwege de duidelijkheid voor de moeders en kinderen. In het deel voor de pauze zingen en knutselen de moeders en de kinderen samen onder begeleiding van twee cursusleiders. Alle kinderen en hun moeders nemen hieraan deel. Daarna hebben de moeders en de kinderen ieder een apart themadeel. Moeders bespreken thema’s gerelateerd aan huiselijk geweld. De kinderen nemen op dat moment deel aan eigen thema-activiteiten. Opbouw bijeenkomsten Inloopkwartier Dit gaat vooraf aan de eigenlijke cursus. Moeders kunnen elkaar even vertellen wat hen bezighoudt. Opening Na de mededelingen krijgen de moeders de gelegenheid om iets van hun ervaringen van de voorgaande week te vertellen. Daarna vertelt de cursusleider iets over het programma van die keer. De kinderen zitten bij de moeder of spelen in haar buurt. Kring De moeders, kinderen en begeleiders zingen liedjes met elkaar in een kring. Dan volgt een liedje met een thema dat op de thema-activiteiten van de kinderen slaat. Eén van de begeleiders leest een verhaal met het zelfde thema voor. Samenspel Na de kring knutselen de moeders en de kinderen samen. Tijdens dit knutselen doen zich vaak ook onverwachte/ spontane oefensituaties voor. De cursusleiders hebben op die momenten een adviserende en begeleidende rol. Pauze Na de pauze gaan de moeders en kinderen uiteen in themagroepen. Thema-activiteiten voor de kinderen In elke bijeenkomst wordt een nieuw thema behandeld. Dit gebeurt door met elkaar te praten en te spelen. In de eerste bijeenkomst is er een uitgebreide kennismaking van de kinderen in spelvorm. In de volgende bijeenkomsten gaan de kinderen werken aan hun zelfbeeld, vanuit de basisgevoelens blij, bedroefd, bang en boos en ruzie meemaken, zelf ruzie maken en weer goed maken. Met de thema’s vriendschap en afscheid wordt de cursus afgesloten. Deze opzet is vooral bedoeld voor kinderen boven de vier jaar. Voor de peuters is er een afgeleid programma. Thema-activiteiten voor de moeders In deze bijeenkomsten komen thema’s aan de orde die betrekking hebben op jonge kinderen en huiselijk geweld. Eerst wordt informatie gegeven, daarna wisselen de moeders ervaringen,
Moeder-kindcursus * * * 11
gedachten, gevoelens, tips en adviezen uit. In de eerste bijeenkomst maken de moeders kennis met elkaar en bespreken zij hoe zij het ouderschap beleven. In de volgende bijeenkomsten worden deze thema’s besproken: de ontwikkeling van kinderen, de (mogelijke) gevolgen van huiselijk geweld voor de kinderen, de wijze waarop moeders (kunnen) bijdragen aan de verwerking van wat de kinderen hebben meegemaakt en de wijze waarop ze een veilig opvoedingsklimaat (kunnen) scheppen. In de laatste bijeenkomsten wordt aandacht besteed aan de relatie met de vader van het kind en aan het sociaal netwerk. De cursus wordt afgesloten met een blik op de toekomst. Afsluiting Elke bijeenkomst wordt gezamenlijk afgesloten. De kinderen gaan met hun cursusleider naar hun moeder toe en vertellen wat er in de kindergroepen besproken is. Na het gezamenlijke afscheidslied wordt er opgeruimd. Evaluatie Evaluatie van de cursus door de moeder kan plaatsvinden door middel van een evaluatieformulier en door mondelinge evaluatie. Het evaluatieformulier is opgenomen in het handboek.
1.6 Materiaal Het volgende handboek is beschikbaar: De Moeder-kindcursus, een preventieve cursus voor jonge kinderen tot zes jaar die getuige zijn (geweest) van huiselijk geweld en hun moeders, draaiboek, geschreven door Teuny Dibbits, Simone Sas en Carmen Verdoold, uitgegeven in 2011 (vijfde druk) door De Jutters, centrum voor Jeugd-GGZ Haaglanden, afdeling Preventie, in Den Haag. In het handboek is een lijst opgenomen van materialen die elke bijeenkomst nodig zijn: speelgoed voor peuters speelgoed voor kleuters flap-over stoelen voor moeders en kinderen tafels om aan te knutselen papier en viltstiften. Daarnaast wordt per bijeenkomst aangegeven welk materiaal wordt gebruikt, welke boeken voorgelezen worden en welke liedjesboeken geschikt zijn. De teksten van de liedjes staan volledig in het draaiboek, de muzieknotatie niet. Voor de moeders is het cursistenmateriaal eveneens opgenomen in het handboek. In deel 4 van het Handboek wordt alternatief cursusmateriaal beschreven voor het geval de gewenste materialen niet beschikbaar zijn, of als men om een andere reden wil afwijken van het
12 * * * Moeder-kindcursus
beschreven programma. Als de cursusleiders besluiten ander materiaal te gebruiken, moeten ze er wel rekening mee houden dat dan ook andere punten in het programma aangepast moeten worden.
1.7 Benodigde competenties van de professional De professionals die deze cursus kunnen aanbieden, zijn medewerkers van instellingen die regelmatig contact hebben met de jonge kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld en/of hun moeders. Dit kunnen medewerkers zijn van eerstelijnsinstellingen in het welzijnswerk, de vrouwenopvang, Bureaus Jeugdzorg en specifieke instellingen waar moeders en vaders met huiselijk geweldproblematiek komen. Kennis en ervaring De cursusleiders moeten op de hoogte zijn van de psychische gevolgen die kinderen als getuige van huiselijk geweld kunnen ondervinden. Kennis van psychiatrie van volwassenen en kinderen is aan te bevelen. Ten minste één van hen moet kennis hebben van trauma’s en traumaverwerking. Daarnaast moeten zij op de hoogte zijn van culturele en sociaaleconomische verschillen. Onderdelen van de cursus kunnen namelijk door mensen uit verschillende culturen en uit verschillende sociale klassen anders ervaren en geuit worden. Cursusleiders moeten bovendien rekening houden met de mogelijkheid dat sommige slachtoffers van huiselijk geweld zelf ook geweld gebruiken tegen kinderen. Vaardigheden Naast kennis en ervaring dienen de cursusleiders te beschikken over de volgende vaardigheden. Zij kunnen: een veilig groepsklimaat scheppen nadruk leggen op het positieve omgaan met eigen problematiek van de moeder knutselen.
1.8 Overige randvoorwaarden Aanwezigheid begeleiders Bij de keuze voor een gezamenlijke groep met peuters en kleuters zijn er drie cursusleiders nodig: één voor de thema-activiteiten van de kleuters, één voor die van de peuters en één voor de themabesprekingen met de moeders. Bij keuze voor een groep met alleen peuters of kleuters kan volstaan worden met twee begeleiders: één voor de moeders en één voor de kinderen. De gezamenlijke activiteiten voor moeder en kind worden door de cursusleiders gezamenlijk gegeven, dus met zijn tweeën of drieën.
Moeder-kindcursus * * * 13
Locatie De cursus wordt bij voorkeur gegeven opeen locatie dicht in de buurt waar de moeders en hun kinderen wonen. De ruimte waar het eerste gedeelte van de cursus plaatsvindt, dient kindvriendelijk te zijn en geschikt om te knutselen, te spelen en creatieve activiteiten te ondernemen. De moeders en kinderen zijn, gedurende de twee uren dat de bijeenkomst duurt, in dezelfde of in aangrenzende ruimtes aanwezig. Na de pauze moeten de moeders en de peuters afzonderlijk verder werken in een eigen hoek of in een ruimte met een schuifdeur. De kleuters kunnen naar een aparte ruimte gaan. Afhankelijk van de samenstelling van de groep zijn dus de volgende ruimtes nodig. Bij een gemengde groep met peuters en kleuters: drie ruimtes, waarvan één grotere en twee kleinere (waarvan één aangrenzend) of een grote ruimte die in tweeën gesplitst kan worden en een kleinere ruimte. Bij een groep met alleen peuters: een grote ruimte met een afscheiding in die ruimte of een direct aangrenzende ruimte. Bij een groep met alleen kleuters: een grote ruimte en een aparte ruimte voor de moeders voor na de pauze. Grootte van de groep Een groepsgrootte van zes tot acht moeders met hun kinderen is optimaal. Bij de grootte van de groep wordt gelet op het aantal kinderen. Als een moeder met twee kinderen deelneemt aan de groep, kunnen dus maximaal zeven moeders deelnemen. Kwaliteitsbewaking Een evaluatie van de Moeder-kindcursus door de moeders kan plaatsvinden via een evaluatieformulier. Dit formulier is opgenomen in het handboek, als bijlage bij bijeenkomst 7. De uitkomst geeft aan hoe de moeders de verschillende onderdelen hebben ervaren en hoe tevreden ze hierover zijn. Deze gegevens zijn van belang voor het eventueel bijstellen van de cursus per doelgroep en instelling. Op de lange termijn geven de reacties van de ouders handvatten voor de verdere ontwikkeling van interventies over dit thema. Aanbevolen wordt de cursus zowel tussentijds als aan het eind ook mondeling te evalueren. Tussentijdse mondelinge evaluaties maken het mogelijk het cursusmateriaal gaandeweg aan te passen aan de behoeften van de deelnemers. Kosten van de interventie De kosten van de interventie worden niet genoemd.
1.9 Overeenkomsten en verschillen met andere interventies Moeder-peutergroep De moeder-peutergroep binnen het KOPP/KVO-programma heeft model gestaan voor de Moeder-kindcursus (zie voor verdere informatie 2.1). De twee methoden zijn door de inhoudelijke aanpassing niet vergelijkbaar genoeg om onderzoek naar de moeder-peutergroep mee te nemen als indirect bewijs voor de Moeder-kindcursus.
14 * * * Moeder-kindcursus
1.10 Contactgegevens ontwikkelaar De Jutters, centrum voor Jeugd-GGZ Haaglanden afdeling Preventie Prinsegracht 71 2512 EX Den Haag www.dejutters.com/preventie Contactpersoon Jeannette van Borren
[email protected] 070 850 75 05
Moeder-kindcursus * * * 15
2. Onderbouwing
2.1 De ontwikkelgeschiedenis van de methode De moeder-peutergroep binnen het KOPP/KVO-programma heeft model gestaan voor de Moeder-kindcursus. KOPP-kinderen zijn kinderen van ouders met psychiatrische problemen. KVO-kinderen zijn kinderen van verslaafde ouders. Voor KOPP-kinderen en IKVO-kinderen zijn verschillende interventies ontwikkeld, uitgevoerd en geëvalueerd. De moeder-peutergroep is daar één van. Kinderen die opgroeien bij een ouder met ernstige psychische, psychiatrische of verslavingsproblematiek, lopen vergelijkbare risico’s op het ontwikkelen van psychische problemen als kinderen die getuige zijn (geweest) van huiselijk geweld (Tomassen, 2001 en Verdoold, 2003 in: Dibbits et al., 2011). De Moeder-kindcursus is naar inhoud en vormgeving gebaseerd op de moeder-peutergroep en aangepast met thema’s die betrekking hebben op de huiselijk geweldproblematiek. Uit onderzoek van Verdoold (2003, in: Dibbits et al., 2011) blijkt namelijk dat de opzet en werkwijze van de moeder-peutergroep voor moeders met psychiatrische of verslavingsproblemen en hun jonge kind(eren) tussen één en vier jaar goed aansluiten bij de doelgroep jonge kinderen die getuige zijn van (huiselijk) geweld. Bovendien werd de moeder-peutergroep al enkele jaren aangeboden in Den Haag, naar tevredenheid van zowel de cursusleiders als de moeders. Dit was dus een beproefde interventie. In de praktijk worden soms kleine varianten toegepast. Zo geeft RIAGG Amersfoort als aanvulling op het draaiboek de literatuur van elke bijeenkomst als huiswerk mee aan de moeders. Ook heeft RIAGG Amersfoort een uitleg over (schuivende) gezinsstructuren toegevoegd. In januari 2011 verscheen de vijfde druk van de Moeder-kindcursus. Hierin is de integrale editie uit 2004 opgenomen. Deze is aangevuld met boekentips en verwerkingsopdrachten voor peuters.
2.2 Onderbouwing van de probleemanalyse, doel, doelgroep en aanpak De ontwikkelaars van de Moeder-kindcursus verwijzen in hun probleemanalyse naar Baeten en Geurts (2002, in: Dibbits et al., 2011). Deze auteurs schetsen drie theoretische invalshoeken om zicht te krijgen op de processen die spelen rondom het kind dat getuige is van huiselijk geweld. Dit zijn de hechtingstheorie, de traumatheorie en de sociale leertheorie. De hechtingstheorie Vanuit de hechtingstheorie bedreigt het getuige zijn van geweld een veilige hechting van kinderen met hun opvoeders. Het geweld laat kinderen zien dat hun ouders niet kunnen zorgen voor veiligheid en bescherming. Als gevolg daarvan kan een blijvende vervorming ontstaan van het beeld dat kinderen hebben van zichzelf, van anderen en van de wereld.
16 * * * Moeder-kindcursus
De traumatheorie Binnen de traumatheorie worden de angst, bedreiging, psychische mishandeling en hulpeloosheid die kinderen als getuige van geweld ervaren, in verband gebracht met traumatisering. Vaak is er dan bovendien sprake van herhaalde traumatische gebeurtenissen in de kindertijd. Herhaalde traumatische gebeurtenissen, juist op die plek waar een jong kind veiligheid zou moeten ondervinden en bij de mensen van wie het afhankelijk is, vervormen de persoonlijkheid. Het geweld beïnvloedt de ontwikkeling van het voelen en denken en de relatie met zichzelf en anderen. De sociale leertheorie De sociale leertheorie legt de nadruk op de invloed van de sociale omgeving bij het aanleren van nieuw gedrag. Kinderen leren gedragspatronen op basis van hun waarnemingen en ervaringen. Als kinderen zien dat hun vader hun moeder mishandelt, leren zij dat geweld en intieme relaties samengaan en dat mannen een fysiek machtsoverwicht hebben. Daarnaast leren ze dat geweld een geaccepteerd en geldig middel is om iets gedaan te krijgen. De kans bestaat dat kinderen dit overnemen, maar dit hoeft niet te gebeuren. Of zij het wel of niet doen, hangt af van het effect van het gedrag. Als het effect in hun ogen negatief is, zullen zij het gedrag niet zo gauw imiteren. De sociale leertheorie legt de nadruk op de mogelijkheid van ouders om gedrag van hun kinderen te stimuleren of te ontmoedigen. Dit kan door het hanteren van de situaties waarin kindgedrag plaatsvindt en het verbinden van (consequente) positieve of negatieve reacties aan het gedrag van het kind. Vanuit de hechtingstheorie, de traumatheorie en de sociale leertheorie besteden de ontwikkelaars in de cursus aandacht aan de volgende drie domeinen. 1. Opbouw/herstel van een veilige (gehechtheids)relatie tussen ouder en kind en het basisvertrouwen van het kind. Hier ligt de nadruk op in de cursus. Dit is immers de basis voor een gezonde psychische ontwikkeling van het jonge kind. Het kind mist geborgenheid. De moeder heeft een enorm schuldgevoel. Herstel van het zelfvertrouwen van de moeder in haar rol als ouder, door het samen met haar kind opnieuw ervaren van intieme, gezellige momenten en positieve bekrachtiging hiervan in de groep met andere moeders, draagt bij aan het herstel van een gezonde opvoedingsrelatie. Tegelijkertijd ervaren de kinderen de veiligheid om weer kind te kunnen zijn. 2. Verwerken van het trauma. Moeders en kinderen die na de cursus vol vertrouwen in zichzelf en elkaar verder kunnen gaan, zullen gemakkelijker samen de trauma’s uit het verleden kunnen verwerken. 3. Aanleren van sociale vaardigheden. Omdat de kinderen vaak niet-adequaat sociaal gedrag hebben gezien, besteedt de cursus ook aandacht aan het aanleren van basisvaardigheden in het contact maken, het op een prettige manier opkomen voor jezelf en het oplossen van ruzies en conflicten. Psycho-educatie Daarnaast speelt psycho-educatie (Wentzel, 2004, in: Wildeman, p. 10) een belangrijke rol in de cursus. Psycho-educatie voor kinderen heeft als doel dat kinderen praten over de meegemaakte gebeurtenissen en deze niet wegstoppen. Op deze manier kunnen kinderen de
Moeder-kindcursus * * * 17
traumatische gebeurtenissen verwerken en kunnen problemen op latere leeftijd voorkomen worden. De psycho-educatie bij deze jonge kinderen gebeurt spelenderwijs. Psycho-educatie voor moeders heeft als doel het kind beter te kunnen ondersteunen. Door psycho-educatie krijgt de moeder inzicht in onder andere de gevolgen van huiselijk geweld voor kinderen.
18 * * * Moeder-kindcursus
3. Onderzoek naar praktijkervaringen
3.1 Uitvoerende organisaties De methode wordt voor zover bekend tot nu toe vooral toegepast door Riagg’s en in de (jeugd-) ggz. Uit onderzoek van Rensen et al. (2008) kwam naar voren dat de Moeder-kindcursus in ieder geval op veertien plaatsen in het land werd toegepast. Dit bleek uit de enquête die uitgevoerd is onder veldorganisaties. Er is sprake van een behoorlijke regionale spreiding van de methode, deze wordt onder meer toegepast in Amersfoort en Den Haag.
Naar de praktijkervaringen van de cliënt/burger is het volgende onderzoek gedaan: Evaluatie moeder-kindcursus, geschreven door A. Brandon, R. Kasander & M. Fresen, uitgegeven in 2007 door RIAGG Amersfoort & Omstreken en Stichting IKS. Dit is een verslag van een evaluatie van de Moeder-kindcursus gegeven door Preventie RIAGG Amersfoort & Omstreken en Stichting IKS. De cursus vond plaats in 2006. In totaal hebben zeven moeders deelgenomen aan de cursus: zes moeders van Nederlandse afkomst en een moeder van Marokkaanse afkomst. Eén moeder is vanwege onder meer lichamelijke problemen afgevallen. Tien kinderen namen deel aan de cursus. In de evaluatie werd het effect van de cursus op de rol van moeder gemeten. Daarnaast werd tevredenheid gemeten met de sfeer in de groep, de grootte van de groep, de opzet van de bijeenkomsten, frequentie en duur van de bijeenkomsten, de materialen en de begeleidsters. Ook is gevraagd wat de vrouwen ervoeren als meest leerzame bijeenkomst en of ze anderen ook zouden aanraden aan deze cursus mee te doen. Op twee momenten tijdens de cursus is deelnemers gevraagd een evaluatievragenlijst in te vullen. 1. Vragenlijst 1 is afgenomen halverwege de cursus, na de vierde bijeenkomst. Zes deelnemers vulden de lijst in (respons 75%). 2. Vragenlijst 2 is afgenomen na de laatste (achtste) bijeenkomst van de cursus. Vijf deelnemers hebben deze lijst ingevuld (respons 63%). In totaal zijn dus elf vragenlijsten afgenomen. Naar de praktijkervaringen van de professional is het volgende onderzoek gedaan: Wat werkt? Een onderzoek naar de effectiviteit en de praktische bruikbaarheid van methoden in de vrouwenopvang, maatschappelijke opvang en opvang voor zwerfjongeren, geschreven door
Moeder-kindcursus * * * 19
P. Rensen, S. van Arum en R. Engbersen, uitgegeven in 2008 door MOVISIE en het Trimbosinstituut te Utrecht. Onderdeel van dit onderzoek was een enquête onder contactpersonen van bij de Federatie Opvang aangesloten instellingen. Een deel van de enquête ging in op de Vrouwenopvang. De contactpersonen is gevraagd of zij werkten met de geïnventariseerde methoden (waaronder de Moeder-kindcursus) en of zij bewijs hadden dat de methode effectief was. Daarnaast zijn telefonische interviews gehouden met sleutelfiguren van instellingen.
3.2 Praktijkervaringen van de professional Diverse professionals (Rensen et al, 2008) geven aan dat de cursus gelegenheid geeft op een niet-normatieve manier met moeders te praten over hoe hun kinderen in contact zijn gekomen met geweld en de gevolgen die dat voor de kinderen en henzelf had. Eén van hen zegt hierover: ‘Deze methode geeft op een lichtvoetige, elegante manier de gelegenheid aan de moeders om de problemen van hun kinderen te benoemen, zoals plasproblemen, angstdromen, klantgedrag, agressief gedrag, seksualiserend gedrag.’ Een andere professional signaleert als nadeel: ‘Werken in groepsverband is niet voor alle volwassenen weggelegd. Sommige cliënten vertonen bijvoorbeeld agressief gedrag of kunnen moeilijk naar anderen luisteren.’
3.3 Praktijkervaringen van de cliënt/burger Uit het onderzoek van Brandon et al. (2007) naar ervaringen van deelneemsters aan een Moeder-kindcursus kwam het volgende naar voren. De groep en de begeleiding Zowel bij de eerste als bij de tweede meting beoordeelden alle deelneemsters de sfeer in de groep als ‘goed’. Men omschreef de sfeer in termen als ‘open’ en ‘respectvol’. Ook de grootte van de groep vonden vrijwel alle deelneemsters goed. De begeleidsters van de groep werden beoordeeld op deskundigheid, wijze van leiding geven, samenwerking en presentatie van de informatie. Op één deelnemer na werden de begeleidsters in beide metingen op al deze punten met ‘goed’ of ‘zeer goed’ beoordeeld. Eén deelneemster beoordeelde de begeleidsters op deze punten als ‘redelijk’. De bijeenkomsten Alle deelneemsters waren het erover eens dat de middag een goed dagdeel was voor deze cursus en dat de frequentie (eenmaal per week) goed was. Over het aantal bijeenkomsten
20 * * * Moeder-kindcursus
waren de meningen verdeeld, al vond het merendeel acht bijeenkomsten voldoende. Hetzelfde gold voor de duur van de bijeenkomsten; de meeste deelnemers vonden twee uur voldoende, een enkeling vond het ofwel te kort ofwel te lang. De opzet van de bijeenkomsten (dus eerst een deel samen met de kinderen, daarna een deel moeders en kinderen apart en afsluitend weer een gezamenlijk deel) werd door alle deelnemers als ‘prettig’ ervaren. Als reden hiervoor gaf men veelal aan dat dit de kinderen een veilig gevoel gaf, aangezien zij niet direct afscheid van mama hoefden te nemen en zij ook samen leuke dingen konden doen. Zowel bij de tussenmeting als bij de eindmeting vond het merendeel van de deelneemsters de vierde bijeenkomst, waar het effect van huiselijk geweld op kinderen aan bod komt, de meest leerzame bijeenkomst. Ook werd de bijeenkomst waarin de rol van de vader aan bod komt genoemd. Een andere deelneemster vond alle bijeenkomsten even leerzaam, zij gaf aan iedere keer wel iets te leren. Een aantal deelneemsters gaf bij de vraag welke bijeenkomst zij het minst leerzaam vonden de bijeenkomst over de ontwikkeling van het kind aan (bijeenkomst 2). Zij vonden vooral dat het wat snel ging of weinig (voor hen persoonlijk) nieuwe informatie bood. Vrijwel alle deelnemers vonden de gebruikte materialen goed en gaven aan veel leuke ideeën opgedaan te hebben. Eén deelnemer vond de materialen ‘matig’ aangezien zij ze weinig informatief vond. Bereikte resultaten Drie van de vijf deelneemsters gaven aan na de cursus meer plezier in hun kind te hebben en vaker iets leuks met hun kind te doen. Voor de andere twee gold dit niet. Ook gaven drie van de vijf deelneemsters aan zich na de cursus minder druk te maken om moeilijk gedrag van hun kind dat hun voorheen wel dwars zat. Dit waren overigens niet dezelfde drie deelneemsters, dus deze zaken lijken niet met elkaar verbonden. Twee van de vijf deelneemsters gaven aan hun kind na de cursus beter te begrijpen; voor de andere twee gold dit niet. Twee van de vijf deelneemsters gaven aan na de cursus minder moeite te hebben om iets aardigs tegen hun kind te zeggen dan voor de cursus. Op de vraag of zij meer oog hebben voor wat hun kind goed doet, geven evenveel deelneemsters aan dit wel als dit niet te hebben gekregen na de cursus. Van de deelnemers zou 66% een ander die in dezelfde situatie als zijzelf verkeren zeker aanraden mee te doen. Bij de tweede meting gaf zelfs 80% aan dit te zullen aanraden.
3.4 Praktijkvoorbeeld In gevonden publicaties over de methode staan geen casestudies beschreven die illustreren hoe de methode in een specifiek geval is toegepast in de praktijk.
Moeder-kindcursus * * * 21
4. Effectonderzoek
4.1 Directe aanwijzingen voor de effectiviteit Er is één effectonderzoek verricht naar de Moeder-kindcursus: 1. Effectiviteit Moeder-kindcursus, een cursus voor kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld en hun moeders, verschenen in juni 2009 en geschreven door Marieke Wildeman als Masterthesis Orthopedagogiek voor de Universiteit Utrecht, Faculteit Sociale Wetenschappen, werkveld preventie en opvoedingsondersteuning. Onderzoeksaanpak In dit onderzoek staan drie onderzoeksvragen centraal. 1. Hebben de moeders en kinderen bij aanvang van de cursus meer psychische problemen dan vergelijkingsgroepen (‘gemiddelde’ Nederlandse vrouwen)? 2. Wat is de samenhang tussen de moeder-kindproblematiek en de volgende predictieve variabelen: 2a: in hoeverre hangt bij de moeder de problematiek samen met ervaren steun en de effectiviteit van haar ouderschap? 2b: in hoeverre hangt bij het kind de problematiek samen met de effectiviteit van het ouderschap van de moeder en de duur van het huiselijk geweld? 3. In hoeverre heeft de preventieve Moeder-kindcursus invloed op het ouderschap van moeder, de sociale steun voor moeder en de emotionele en gedragsproblemen van het kind. De hypothese is dat door de cursus het ouderschap van moeder verbetert, het sociale netwerk en de door moeder ervaren steun toenemen en de emotionele en gedragsproblemen van het kind afnemen. Het gaat om een veranderingsonderzoek. De deelnemers aan de Moeder-kindcursus (N=42) vulden voor en na de interventie gevalideerde vragenlijsten in met betrekking tot de demografische achtergrond, het huiselijk geweld, de algemene gezondheid, het kindgedrag, de opvoeding, de moeder-kindrelatie en de sociale steun (zie voor meer informatie bijlage 3). Het onderzoek is uitgevoerd bij vijf Moeder-kindcursussen bij De Jutters, één groep bij RIAGG Amersfoort en één groep bij RIAGG Rijnmond. De groepen zijn door verschillende medewerkers begeleid. De dataverzameling vond plaats tussen oktober 2008 en april 2009. De deelnemers aan de cursus zijn tijdens hun kennismakingsgesprek geïnformeerd over het onderzoek. Beperkingen onderzoek De voornaamste beperking van het effectonderzoek is het ontbreken van een controlegroep. Daarnaast is het kleine aantal respondenten een beperking. Ten slotte is een beperking dat de resultaten van de cursus direct na afloop van de cursus
22 * * * Moeder-kindcursus
zijn gemeten. Het is mogelijk dat bepaalde effecten pas na enige tijd zichtbaar worden, of dat de gevonden effecten juist verminderen. Bij vervolgonderzoek is het wenselijk dat er een follow-up meting wordt gedaan, bijvoorbeeld zes maanden na afloop van de cursus. Resultaten onderzoek Problematiek van moeders bij aanvang van de cursus Uit de voormeting blijkt dat moeders die deelnemen aan de Moeder-kindcursus gemiddeld meer somatische symptomen, angst, slapeloosheid en depressieve klachten ervaren dan de gemiddelde Nederlandse vrouw. Op het gebied van sociaal disfunctioneren wijken de deelnemende vrouwen niet af van de normscore. De moeders ervaren dus niet meer problemen met het sociaal functioneren dan de gemiddelde Nederlandse vrouw. Problematiek kinderen bij aanvang van de cursus De kinderen die deelnemen aan de Moeder-kindcursus, ervaren op groepsniveau geen ernstige emotionele of gedragsproblemen. Wel zijn er meer kinderen in de Moeder-kindcursus die psychische problemen, en specifiek meer internaliserende, problemen ervaren dan in de statistische normgroep. Effectiviteit interventie Na afloop rapporteerden moeders minder psychische problemen bij zichzelf en bij de kinderen. Moeders rapporteren niet meer positieve opvoedvaardigheden na afloop van de cursus. Wel rapporteren zij een afname van de negatieve opvoedvaardigheden, permissiviteit, overreactie en verbale straf. Het sociale netwerk of de door moeder ervaren sociale steun is niet groter geworden. De sensitiviteit en coöperatie van de moeders is volgens de cursusleiders sterk verbeterd. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de kosteneffectiviteit.
4.2 Indirecte aanwijzingen voor de effectiviteit De ontwikkelaar voert geen onderzoek aan naar soortgelijke methoden, noch in Nederland, noch in het buitenland. Dergelijke onderzoeken zijn evenmin gevonden bij de door MOVISIE uitgevoerde literatuursearches (zie 6.1).
Moeder-kindcursus * * * 23
5. Conclusies
5.1 Samenvatting werkzame elementen
Door de opbouw van de cursus en de gezamenlijke activiteiten werkt de cursus aan een veilige (gehechtheids)relatie tussen moeder en kind en aan basisvertrouwen van het kind (1, 3). Door het samen delen van ervaringen kunnen moeders en kinderen na de cursus de trauma’s beter verwerken en worden de vaardigheden van moeder en kind om te leren omgaan met de meegemaakte huiselijk geweldsituaties vergroot (1). De cursus is afgestemd op een diverse doelgroep: ook vrouwen met een gebrekkige kennis van de Nederlandse taal en vrouwen met een laag IQ kunnen meedoen (1). Voor de kleuters, en in zeer geringe mate voor de peuters, geldt dat zij door de activiteiten hun gevoelens leren herkennen en differentiëren en dat zij hier mee leren omgaan. Zij krijgen een positiever zelfbeeld (1, 2). Door het bespreekbaar maken van het geweld krijgt het kind een reëler en hanteerbaarder beeld van wat er thuis gebeurt / gebeurd is (1, 2, 3, 4). De kinderen leren sociale vaardigheden aan: basisvaardigheden in het contact maken, het op een prettige manier opkomen voor jezelf en het oplossen van ruzies en conflicten (1). Moeders krijgen meer zelfvertrouwen doordat zij aangesproken worden op hun ouderschap en doordat zij handvatten aangereikt krijgen voor het scheppen van een veilig opvoedklimaat en het ondersteunen van hun kind (1, 2, 3, 4). Moeders krijgen meer inzicht in specifiek gedrag en behoeften van hun kind en in de mogelijkheid tot vergroten van hun eigen handelingsmogelijkheden (1, 2, 3, 4).
Verklaring classificatie veronderstelde werkzame elementen: 1 = Veronderstelling ontwikkelaar 2 = Wetenschappelijke of theoretische onderbouwing 3 = Praktijkervaringen 4 = Wetenschappelijk effectonderzoek. Zie voor een toelichting de desbetreffende onderdelen van het werkblad.
5.2 Samenvatting effectonderzoek Uit een veranderingsonderzoek (Wildeman, 2009), waarbij de deelnemers aan het begin en aan het eind van de doorlopen cursus vragenlijsten invulden, rapporteerden moeders minder psychische problemen bij zichzelf en bij de kinderen. Moeders rapporteerden na afloop van de cursus een afname van de negatieve opvoedvaardigheden, permissiviteit, overreactie en verbale straf. De positieve opvoedvaardigheden namen niet zozeer toe. Ook is het sociale netwerk of de door moeders ervaren sociale steun niet groter geworden. De sensitiviteit en coöperatie van moeders is volgens de cursusleiders wel sterk verbeterd.
24 * * * Moeder-kindcursus
Verklaring classificatie voor typering onderzoeksopzet: A = Experimenteel onderzoek in de praktijk en met follow-up B = Quasi-experimenteel onderzoek in de praktijk en met follow-up C = (Quasi-) experimenteel onderzoek, in de praktijk (zonder follow-up) D = (Quasi-) experimenteel onderzoek, niet in de praktijk E = Veranderingsonderzoek F = Monitoring Z = Geen van de voorgaande alternatieven. Zie voor een toelichting bijlage 3.
Moeder-kindcursus * * * 25
6. Verantwoording
6.1 Zoeken en selecteren van literatuur Zoekvraag: "Wat is bekend over praktijkervaringen met en effecten van de Moeder-kindcursus?" Zoektermen: 1. Op titel en vrije tekst: Moeder-kind cursus / moeder-kindcursus. Doorzochte databanken: MOVISIE PiCarta NARCIS HBO Kennisbank Google Scholar De literatuursearch heeft nauwelijks aanvullende literatuur opgeleverd, behalve het reeds bekende evaluatieonderzoek van Brandon et al. en het effectonderzoek van Wildeman. Wel is het overzicht van preventie- en hulpprogramma’s van Wentzel (2004) uit de search naar voren gekomen.
6.2 Literatuur Brandon, A., Kasander, R. & Fresen, M. (2007). Evaluatie moeder-kindcursus. Amersfoort: RIAGG Amersfoort & Omstreken en Stichting IKS. Dibbits, T., Sas, S. & Verdoold, C. (2011) (vijfde druk). Moeder-kindcursus, een preventieve cursus voor jonge kinderen tot zes jaar die getuige zijn (geweest) van huiselijk geweld en hun moeders, draaiboek. Den Haag: De Jutters, centrum voor Jeugd-GGZ Haaglanden, afdeling Preventie. Rensen, P., Arum, S. van en Engbersen, R. (2008). Wat werkt? Een onderzoek naar de effectiviteit en de praktische bruikbaarheid van methoden in de vrouwenopvang, maatschappelijke opvang en opvang voor zwerfjongeren, Utrecht: MOVISIE en Trimbosinstituut. Wentzel, W. (2004). Kind tussen twee vuren. Preventie- en hulpprogramma's voor kinderen die getuige zijn (geweest) van huiselijk geweld. Utrecht: TransAct.
26 * * * Moeder-kindcursus
Wildeman, M. (2009). Effectiviteit Moeder-kindcursus, een cursus voor kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld en hun moeders. Universiteit Utrecht, Faculteit Sociale Wetenschappen, werkveld preventie en opvoedingsondersteuning, Masterthesis Orthopedagogiek.
Moeder-kindcursus * * * 27
Bijlage 1 – Toelichting effectonderzoek
Voor het vaststellen van de effectiviteit van methoden (onderdeel 4 van het werkblad) moet het onderzoek hiernaar systematisch in kaart worden gebracht (bijlagen 2 en 3).
Directe en indirecte aanwijzingen voor effectiviteit Er zijn twee typen aanwijzingen voor de effectiviteit van een methode: 2. Directe aanwijzingen. Resultaten uit onderzoek die betrekking hebben op precies die methode die in het onderhavige document is beschreven.
• •
3. Indirecte aanwijzingen. Resultaten uit onderzoek naar andere methoden met hetzelfde doel en dezelfde doelgroep en aanpak. Deze worden hier verder aangeduid als ‘soortgelijke methoden’. Het gaat hier om: Resultaten uit onderzoek naar buitenlandse versies van de methode (zoals Motivational interviewing, de Amerikaanse variant van de Nederlandse Motiverende gespreksvoering). Resultaten uit onderzoek naar de effectiviteit van Nederlandse methoden die tot hetzelfde type of dezelfde ‘familie’ behoren (zoals de Nederlandse activeringsmethoden die gebaseerd zijn op Supported employment).
Soms zijn er onvoldoende directe aanwijzingen of kunnen relevante indirecte aanwijzingen de directe aanwijzigen ondersteunen. Bij de selectie van soortgelijke methoden is maatgevend in hoeverre de methode in de kern overeenkomt met de beschreven methode. Wanneer dit niet duidelijk is of wanneer de methode te zeer verschilt, is er geen sprake van een soortgelijke methode en dus ook niet van indirect bewijs voor effect. Wanneer een methode veelvuldig is onderzocht, is het aantal primaire onderzoeken soms te groot om binnen het kader van Effectieve interventies te analyseren. Veelal zijn de primaire onderzoeken dan al geanalyseerd in reviews en metastudies. In dat geval gebruiken we de informatie uit deze overzichtsstudies. We volstaan dan met een globale analyse van de effectiviteit zoals gebleken uit de overzichtsstudies. Dit vullen we eventueel aan met een meer uitgebreide analyse van de (recente) primaire studies die (nog) niet in de overzichtsstudies zijn opgenomen.
Kenmerken effectonderzoek Bij onderdeel 4 van het werkblad gaan we ervan uit dat er sprake is van een effectonderzoek wanneer er ten minste een nameting heeft plaats gevonden die een cijfermatige indicatie geeft van het effect van een methode. Onderzoek naar de door professionals, burgers en/of cliënten ervaren effectiviteit van een methode nemen we mee in onderdeel 3 van het werkblad. Het methodologische gewicht van het effectonderzoek en de resultaten daarvan wordt onder meer bepaald door de aanwezigheid van een voor- en nameting, een controlegroep, de willekeurige samenstelling daarvan, de modelgetrouwheid van de methode en de uitvoering van een followupmeting. Het methodologische gewicht varieert van ‘licht’ effectonderzoek (monitoring- of veranderingsonderzoek) tot ‘zwaar’ effectonderzoek (Randomized Controlled Trial, RCT) en diverse vormen daar tussenin. Hoe ‘zwaarder’ het effectonderzoek, hoe ‘harder’ de uitspraken over de effectiviteit zijn. Dit wil niet zeggen dat er altijd gekozen moet worden voor zo zwaar mogelijk effectonderzoek. Welk type effectonderzoek het meest passend is, hangt af van de kenmerken en het ontwikkelingsstadium van de methode en de beschikbare financiële middelen.
28 * * * Moeder-kindcursus
Bijlage 3 geeft een stapsgewijze uiteenzetting van de kenmerken per onderzoek en geeft een typering van de onderzoeksopzet. Het gaat daarbij om het objectief beschrijven van de kenmerken (onderdelen B t/m D).
Gemeten effecten In een tabel (bijlage 3, onderdeel E) worden de onderzoeksresultaten cijfermatig gepresenteerd. De onderzoeksresultaten kunnen aanwijzingen geven voor positieve, geen of negatieve effecten. Uitkomstmaten Effectonderzoeken beantwoorden een beperkt aantal vragen. De gestelde vragen worden aangeduid als ‘uitkomstmaten’. Alleen op deze uitkomstmaten wordt een effect gemeten. Er kan alleen iets over effect gezegd worden voor zover het betrekking heeft op één van de onderzochte uitkomstmaten. In bijlage 3 wordt het effect dan ook per uitkomstmaat aangegeven. Effectgrootte De mate waarin een resultaat als positief is aan te merken, is mede afhankelijk van de effectgrootte. Tot voor kort werd het effect van een methode vooral uitgedrukt in een statistisch significant verschil tussen voor- en nameting, of tussen voor- en nameting en follow-up, of tussen de nameting van de experimentele en controlegroep. Een probleem bij deze aanpak is dat grote verschilscores in kleine groepen vaak niet significant zijn. Bij grote groepen kunnen heel kleine verschillen weliswaar als zeer significant uit de bus komen, maar praktisch gezien van weinig waarde zijn. De laatste jaren wordt er vaak voor gekozen om naast de statistische significantie ook de zogeheten effectgrootte d (‘effectsize’, ook wel aangeduid met ES) te rapporteren. Dit is een index die aangeeft hoe groot het waargenomen verschil is tussen voor- en nameting of tussen experimentele (interventie-) en controlegroep. Er bestaan verschillende formules voor het berekenen van d. De bekendste is1: d = gemiddelde score nameting interventiegroep - gemiddelde score nameting controlegroep ´gepoolde´ standaarddeviatie van beide groepen De formule voor het berekenen van de ´gepoolde´ standaarddeviatie luidt daarbij als volgt: √ ( ((ni – 1)sd i2 + (nc – 1)sd c2 ) / (ni + nc –2) ) Hierbij staat de i voor interventiegroep of experimentgroep en de c voor controlegroep, sd i en sd c zijn de standaarddeviaties van respectievelijk de interventie- en controlegroep en ni en nc de steekproefgrootte van de interventie – en controlegroep.
1
Zie Rossi, P.H., M.W. Lipsey & H.E. Freeman (2004). Evaluation. A systematic approach (7th ed.). Thousand Oaks: Sage.
Moeder-kindcursus * * * 29
De index wordt een positieve waarde toegekend als het effect bij de interventiegroep (experimentele groep) gunstiger is dan bij de controlegroep en een negatieve waarde als het effect voor de controlegroep gunstiger is. Vuistregel bij de betekenis van d of ES is als volgt: d of ES groter dan of gelijk aan .20 = klein effect; d of ES groter dan of gelijk aan .50 = middelmatig effect; d of ES groter dan of gelijk aan .80 = groot effect.2 In sommige onderzoeksrapporten worden andere effectmaten gebruikt, in dat geval worden deze overgenomen.
2
Zie o.a. Cohen, J (1992). A power primer. Psychological Bulletin, 112, 155-159.
30 * * * Moeder-kindcursus
Bijlage 2 – Overzicht onderzoeken en de hoofdkenmerken Onderzoeken naar praktijkervaringen (deel 3) Methode Titel rapport
Onderzoek 1
Evaluatie Moeder-kindcursus.
Onderzoek 2 Wat werkt? Een onderzoek naar de effectiviteit en de praktische bruikbaarheid van methoden in de vrouwenopvang, maatschappelijke opvang en opvang voor zwerfjongeren.
Auteur
A. Brandon, R. Kasander & M. Fresen.
P. Rensen, S. van Arum & R. Engbersen
Jaar
2007
2008
Onderzoeks-
Wat is het effect van de Moeder-
Wat is de effectiviteit en praktische
vraag
kindcursus? Wat is de tevredenheid van de
bruikbaarheid van methoden in (onder
deelnemers met een aantal aspecten van
meer) de vrouwenopvang en de
de cursus.
maatschappelijke opvang?
In het onderzoek
Moeders die de Moeder-kindcursus hebben
Professionals, waaronder sleutelfiguren die
betrokken
gevolgd.
werkzaam zijn in de vrouwenopvang en de
doelgroep Aantal
maatschappelijke opvang. N=7
N=9 (sleutelfiguren)
geïncludeerde subjecten (n)
Moeder-kindcursus * * * 31
Effectonderzoeken (deel 4) Methode
Onderzoek 1
Titel rapport
Effectiviteit Moeder-kindcursus, een cursus voor kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld en hun moeders, Masterthesis Orthopedagogiek.
Auteur
Marieke Wildeman
Jaar
2009
Onderzochte doelen
In hoeverre heeft de preventieve Moeder-kindcursus invloed op het ouderschap van moeder, de sociale steun voor moeder en de emotionele en gedragsproblemen van het kind.
In het onderzoek
Deelnemers aan de Moeder-kindcursus
betrokken doelgroep Aantal geïncludeerde
N= 42
subjecten (n) Typering
Veranderings-onderzoek
onderzoeksopzet ( zie bijlage 3)
32 * * * Moeder-kindcursus
Bijlage 3 – Methodologische kenmerken en resultaten effectonderzoek A. Naam effectonderzoek: Effectiviteit Moeder-kindcursus, een cursus voor kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld en hun moeders, verschenen in juni 2009 en geschreven door Marieke Wildeman als Masterthesis Orthopedagogiek voor de Universiteit Utrecht, Faculteit Sociale Wetenschappen, werkveld preventie en opvoedingsondersteuning.
B. Waar en waarover het onderzoek is uitgevoerd Kruis ja of nee aan.
Ja 1
De resultaten van de studie zijn door experts beoordeeld.
2
Het onderzoek betreft de hier beschreven Nederlandse methode
Nee X
x
(en niet een andere, soortgelijke methode of een buitenlandse variant)
C. Typering methodologische kenmerken van het onderzoek Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan.
1
De meting is (mede) gericht op doelgroep, doelen en bijbehorende
x
veronderstelde determinanten van de interventie. 2
Er is een voormeting (voorafgaand aan / bij start van de interventie).
x
3
Er is een nameting (aan het einde van de interventie).
x
4
De resultaten zijn met een statistische techniek geanalyseerd en op
x
significantie getoetst.
5
Er is een experimentele en een controleconditie.
6
Er is minimaal zes maanden na einde interventie een follow-up.
7
De resultaten hebben een praktische relevantie.
x
8
Het onderzoek is uitgevoerd in een situatie die vergelijkbaar is met de dagelijkse praktijk van
x
de uitvoering van de interventie (´externe validiteit´).
9
De experimentele en de controlegroep zijn at random samengesteld.
Moeder-kindcursus * * * 33
Typering opzet Kruis aan van welk type de opzet is op basis van de aangekruiste antwoorden in het bovenstaande schema. Alle antwoorden in de aangegeven range moeten aangekruist zijn.
X
Z
Geen van de onderstaande alternatieven
F
Monitoring
1,3
E
Veranderingsonderzoek
1-4
D
Onderzoek met (quasi-)experimenteel design
1-4
5
1-4
5
1-4
5
6
7-8
1-4
5
6
7-8
7-8 (6)
7-8
(6)
(9)
(niet in de praktijk) C
Onderzoek met (quasi-)experimenteel design in de praktijk
7-8
(9)
(zonder follow-up) B
Onderzoek met quasi-experimenteel design in de praktijk en met follow-up
A
Onderzoek met experimenteel design in de praktijk en met
9
follow-up
Typering overige methodologische kenmerken: Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan.
11
Er is een controlegroep zonder interventie met de methode en/of met de gebruikelijke zorg.
12
Er is een controlegroep met interventie met een gespecificeerde andere, duidelijk gespecificeerde methode.
X
13
De experimentele en de controlegroep zijn at random samengesteld.
14
Het design bevat een herhaalde N=1-opzet met een baseline-controleconditie.
15
Het onderzoek is uitgevoerd door anderen dan de ontwikkelaars of de aanbieders van de methode.
X
16
De uitval/non-respons van subjecten tussen de meetmomenten is gespecificeerd (omvang en specifieke eigenschappen).
17
De representativiteit van de geïncludeerde subjecten is bepaald.
18
De implementatiegetrouwheid is bepaald (i.e. nagegaan is wat de mate is waarin het protocol, de handleiding of de methodiek getrouw is gevolgd - ook wel behandelingsintegriteit, ‘treatment integrity’ of ‘fidelity’ genoemd).
34 * * * Moeder-kindcursus
D. Eventuele toelichting op scores onder C.
E. Overzicht van het effect per uitkomstmaat
Moeder-kindcursus * * * 35
Toelichting meetinstrumenten Algemene vragenlijst: Hiermee is de demografische achtergrond van de moeders en kinderen in kaart gebracht. Hierin waren ook vragen opgenomen over etnische achtergrond en opleiding van de ouders. Huiselijk geweld: Een sterk ingekorte versie van de Parent Report of Traumatic Impact (PRT) bracht door het kind meegemaakte gebeurtenissen in kaart. General Health Questionnaire 28 (GHQ-28): Zelfbeoordelingslijst voor de detectie van niet-psychiatrische aandoeningen: somatische symptomen, angst en slapeloosheid, sociaal disfunctioneren en depressie. Child Behavior Checklist (CBCL 1,5 – 5 jaar): Wwordt door de moeders ingevuld om de emotionele en gedragsproblemen van het kind in kaart te brengen. 99 vragen gaan over emotionele en gedragsproblemen, 1 gaat over andere problemen. Opvoedingsvragenlijst van Van Aken et al. Hiermee worden de opvoedingsvaardigheden van de moeder in kaart gebracht. Observatieschalen van Ainsworth. Deze worden gebruikt om de moeder-kindrelatie mee te beoordelen. Vragenlijst sociale steun. De door moeder ontvangen sociale steun wordt beoordeeld met een aangepaste versie van de vragenlijst sociale steun van Leseman en Hermanns.
36 * * * Moeder-kindcursus