W E R K D O C U M E N T
METHODE VOOR HET VASTSTELLEN VAN OOGSTVERLIEZEN door
- -H. Sloots Afdeling Bedrijfsadministratie C.A.
1976-268 Bbc
november
91 5 4 V O O R D E I J S S E L M E E R P O L D E R S S M E D I N G H U I S L E L Y S T A D
INHOUDSOPGAVE
Inleiding Materiaal en methode Resultaten Conclusie Aanbevelingen Samenvatting
Bijlage 1 :
Voorbeeld van de verschillen die optraden op de kavels QZ 13 en NZ 7 .
Bijlage 2:
Oogstverliesbepaling van de bemonsterde kavels per gewas.
Bijlage 3:
Overzicht van de werkwijze bij het schonen van de monsters.
Bijlage 4:
Standaardafwijking en variantie per methode.
Inleiding In verband met de classificatie van de gronden naar opbrengend vermogen worden jaarlijks vele factoren afgewogen die geleid hebben tot de behaalde opbrengsten. Hierbij worden 2 factoren vooral belicht te weten opbrengstdervingen veroorzaakt door ziekten, spuitschade e.d. en oogstverliezen. Oogstverliezen kunnen worden veroorzaakt door: 1. korreluitval 2. aren-, kauw- of pluimafval 3. schot 4. dorsen 5. hagel 6. wild. Oogstverlies is dus het verschil tussen de fysieke opbrengst en de hoeveelheid die uiteindelijk aan het silobedrijf wordt afgeleverd. Van de 6 genoemde vormen van oogstverlies worden de punten 1, 2, 4, 5 en 6 direct na de oogst van het gewas vastgesteld en de geconstateerde hoeveelheid aan de opbrengstgegevens toegevoegd. De oogstverliezen worden door de landbouwkundige opzichter vastgesteld d.m.v. tellingen in het veld. Meestal wordt voor dit doe1 een rechthoekig raamwerkje van 50 x 20 cm gebruikt. Voor de omrekening van de gevonden hoeveelheid is een tabel aanwezig waarop bij verschillende zwadbreedten de omrekening staat weergegeven uitgaande van een standaard 1000-korrelgewicht per soort gewas. Bij koolzaad kan het verlies pas worden opgenomen als het achtergebleven zaad reeds is ontkiemd en we1 door middel van het tellen van het aantal plantjes binnen het raampje. Deze methode werd ook in 1976 door de landbouwkundig opzichters toegepast. Tijdens de oogst 1976 werd een andere methode voor het bepalen van oogstverliezen beproefd. Evenals bij de gebruikelijke methode werd gewerkt met een raamwerkje van 50 x 20 cm. Op een kavel werd op 10 tot 20 plaatsen in het zwad en 10 tot 20 plaatsen buiten het zwad d.m.v. een stofzuiger alles,wat binnen het raamwerkje lag,opgezogen en in een plastic zak,gedeponeerd. De op deze wijze verkregen monsters werden op "De Schreef" geschoond en geteld of gewogen of beide. Ook de verliezen bij een aantal koolzaadkavels werden met behulp van deze methode bepaald.
Materiaal en methode Voor het uitvoeren van de gemechaniseerde oogstverliesbepaling werd gebruik gemaakt van een kleine industriestofzuiger merk Nilfisk die was uitgerust met, apart voor deze proefneming gebruikte, gladde plastic slang en de van de oude slang aanwezige koppelstukken. Als stroombron werd gebruik gemaakt van een stroomaggregaat van de B.Z.B. (1500 watt). Het geheel werd vervoerd in een Landrover. Voor het schonen van de monsters werd gebruik gemaakt van de schoningsapparatuur van "De.Schreef". Voor een beschrijving van het schonen en verwerken van de monsters zie bijlage 3. Resultaten Na enigeaanvangsmoeilijkhedendraaide het stroomaggregaat goed. Het lawaai en de stank van de uitlaat~assenvan de motor werden evenwel als bijzonder hinderlijk ervaren. De stofzuiger werkte goed. De Landrover was voor dit doe1 uitermate geschikt. Voor zover dit was te constateren werden alle korrels die op de monsterplaats lagen meegenomen. De verwerking van de monsters op het proefbedrijf "De Schreef" verliep soms minder vlot omdat de schoningsapparatuur moest worden gebruikt voor eigen werk. Door gebruik te maken van handschoningsapparatuur werden de monsters voorgeschoond, waardoor de verwerking door "De '~chreef"versneld kon worden. Met behulp van deze handschoningsapparatuur en een arendorser, waarmee de kluiten werden stukgeslagen, was ook een goed resultaat te behalen voor verwerking van (graan)monsters. Bij het koolzaad gaven de opgezogen grond en schelpjes wat meer moeilijkheden bij het schonen. De gemiddelde prestatie mag gesteld worden op + 2 manuren per kavel exclusief het vervoer van en naar de kavel en het wegbrengen van de monsters naar "De .Schreefl'.Voor het schonen van de monsters was op "De + 3 Schreef" nog 1 manuur per kavelmonster nodig. In het totaal dus manuren per kavel voor de gehele verwerking. Ter vergelijking van de tel- en de gemechaniseerde methode werden van beide steekproeven genomen. Eerst werd geteld en daarna op dezelfde plaats het monster opgezogen. De verschillen die aan het licht kwamen staan hieronder weergegeven. Kavel W 4 zomergerst % met tellen gevonden
Aantal plaatsen
Getelde korrels
Opgezogen korrels
Verschil
12
200
487
287
41
312
142
54
1190
904
24
Kavel QZ 13 wintertarwe
10
I70
Kavel NZ 7 haver
10
286
Uit de hiervoorstaande cijfers blijkt dat slechts een gedeelte van de achtergebleven korrels wordt gezien en geteld. Vooral in de haver waar kaf en korrel dezelfde kleur en vorm hebben is het erg moeilijk te constateren hoeveel korrels achterbleven. In de andere granen zijn kaf, naalden en stro obstakels die het tellen bemoeilijken. Het gewicht van de getelde korrels werd d.m.v. omrekening van aantal korrels en het gemiddelde 1000-korrelgewicht berekend. Dit is voor gerst en tarwe 45 gram en haver 40 gram. Hieronder is de vergelijking van het gewicht van beide methoden genoteerd (W 4 omgerekend op 10 plaatsen). Kav e1
Geteld A
W 4 niet QZ 13 beN Z 7 paald
Gezogen B
B
A
7,5 gram 7,5 gram 11,5 gram
14,8 gram 12,l gram 30,4 gram
21,9 gram 14,O gram 47,6 gram
Verschil A
B
7,3 gram 4-,6gram 18,9 gram
14,4 gram 6,s gram 36,l gram
A = exact gewogen gewicht, B = berekend via standaard 1000-korrelgewicht. Het 1000-korrelgewicht van de gezogen monsters bleek te zijn:
W 4 gerst 30 gram Q Z 13 tarwe 39 gram N Z 7 haver 25 gram Het 1000-korrelgewicht was dus in alle 3 gevallen lager dan het standaard 1000-korrelgewicht. Als alle korrels inderdaad geteld waren dan zou, door vermenigvuldiging met het standaard 1000-korrelgewicht, het verliescijfer veel te hoog uit zijn gekomen. Van het koolzaad werden geen tellingen van plantjes verricht omdat het zaad niet was ontkiemd. Het is de vraag of in andere jaren de telling van de plantjes een goed gegeven heeft opgeleverd omdat het enige jaren later opkomenhe zaad niet is meegeteld, m.a.w. het is niet waarschijnlijk dat 100% van het zaad ontkiemt voor de inzaai van de'tarwe. Conclusie Aan de gebruikelijke methode van oogstverliesbepaling kleven enkele bezwaren. I. Aangenomen mag worden dat, ook a1 wordt de telling nauwkeurig verricht, slechts een gedeelte wordt gevonden. 2. Het 1000-korrelgewicht kan per kavel of per jaar sterk verschillen zodat bij omrekening naar standaard'l000-korrelgewicht vrij grote afwijkingen kunnen worden verkregen. 3. Bij ongeloofwaardige uitkomsten kan geen nacontrole plaatsvinden omdat geen monsters worden gemaaktfbewaard. De gemechaniseerde methode geeft, zoals bij de beproeving bleek, nauwkeuriger uitkomsten en mag daarom alsmeer betrouwbaar worden aangemerkt. De monstername in het veld kan minstens 2 keer zo vlug worden gedaan als de telling. We1 moeten deze monsters worden uitgeschoond en'gewogen hetgeen de nodige tijd en aandacht vraagt. De voorkeur moet daarom uitgaan naar toepassing van de gemechaniseerde methode.
Aanbevelingen Indien in de oogst van 1977 weer oogstverliezen moeten worden bepaald zou aan de volgende punten aandacht moeten worden geschonken: Gebruik rnaken van dezelfde apparatuur zoals die in 1976 is gebruikt, maar bij voorkeur als stroombron accu's gebruiken omdat dit gezonder is en aangenamer werkt. 2. Van te voren een plan maken van welke kavels, naar .ras, verlies moet worden bepaald. Hierdoor kan van elk ras een juist beeld van de verliezen worden verkregen. 3. De oogstverliesbepaling door personeel te laten verrichten dat om andere redenen ook reeds met de oogstbegeleiding bezig is. Zo er een dagtaak in zou zitten,hiervoor een man aanwijzen die deze taak in het veld uitvoert. ' 4. De Bedrijfsadministratie de mogelijkheden ter beschikking stellen om monsters te schonen en te wegen, zodat overbelasting van mensen en materiaal bij "De Schreef" niet meer nodig is. 1.
Aan dit.rapport zijn toegevoegd: Bijlage 1: Voorbeeld van de verschillen die optraden op de kavels QZ 13 en NZ 7 . Bijlage 2: Oogstverliesbepaling van de bemonsterde kavels per gewas. Bijlage 3: Overzicht van de werkwijze bij het schonen van de monsters. Bijlage 4: Standaardafwijking en variantie per methode.
Samenvatt ing Tijdens de oogst 1976 werd een gemechaniseerde methode beproefd voor het bepalen van oogstverliezen. Bij de gebruikelijke methode worden deze verliezen vastgesteld door middel van tellingen in het veld. Bij de gemechaniseerde methode werden monsters, op de kavel, opgezogen met behulp van een stofzuiger. De aldus verkregen monsters werden na schoning gewogen en/of geteld. De gebruikte apparatuur voldeed goed. De gemechaniseerde methode gaf, bij vergelijking met de gebruikelijke methode, nauwkeuriger uitkomsten. Bij telling bleek slechts een gedeelte van de verloren korrels te zijn gevonden. Bij genomen steekproeven ter vergelijking van beide rnethoden bleek het werkelijke 1000-korrelgewicht aanzienlijk lager dan de standaard 1000korrelgewichten. Bij tellen zou, indien alle korrels werden gevonden en vermenigvuldigd met het standaard 1000-korrelgewicht, "het verliescijfer" te hoog zijn uitgekomen. Het uitschonen van de monsters vroeg nog veel tijd en aandacht.
Bijlage I
Voorbeeld van verschillen die optraden op de kavels QZ 13 en NZ 7
Monster nummer
Getelde korrels (gebr. methode)
Opgezogen korrels (gemech. methode)
% I4et telling gevonden
Kavel QZ 13 gewas tarwe I 2 3
4 5
45 6 I
9
6 7 8 9 10
55 3 16 22 7 6 -
Totaal
170
Kavel NZ 7 gewas haver 1 2 3
4
7 89 6 55 24
5 6 7 8 9 10
36 26 26 8 -
Totaal
286
9
De variatie in het percentage gevonden korrels is vrij groot, vooral in de haver. Naast stro en kaf kan ook onkruid belemmerend werken bij het tellen.
Bijlage 2 Oogstverliezen per gewas Overzicht van de kavels die tijdens de proefperiode werden bemonsterd.
Kavel
Soort maaid.
Gewas
Ras
42 83 73 20 OZ61 AZ 75 GZ78 GZ 77
C1. Cl.+W ME C1. ME C1.
Koolzaad
14arcus Orma Marcus
MZ GZ GZ C
MZ I NZ 48 NZ 14
,I
34 13 105 17 MZ 29
:,
,1
C1. C1. EIF C1.
NZ
7
I, 9,
,I
II
Orma I,
!t
,
11
ci.+rF
tf ,I
Haver Cl.+MF
" !1
VerliesTotaal cijfers in kg van bedrijven
3.530 3.550 4.150 3.030 2.270 2.730 3.480 3.540 3.880 2.080 1.520
120 60 110 110 75 100 45 55 65 70 30
3.650 3.610 4.260 3.140 2.350 2.830 3.525 3.600 3.940 2.150 1.550
100 65 120 85 95 17 120 65 100 45 45
4.580 3.670 6.190 5.220 6.170
100 40 25 110
l I0
60
4.680 3.710 6.215 5.330 6.230
90 20 30 210
5.920 5.540 4.330 5.900
400 210 410 150
6.320 5.750 4.740 6.050
190 200 420 150
Georgie 1,
Trumph Georgie 1,
Trumph
,,
I?
I,
,,
Wintertarwe Adamant
MZ 27 FZ29 NZ 26
Major Marcus
MF
Zomergerst C1. ,I C1. C1. C1. C1. C1. C1. C1. Cl.+MT Cl.+MF C1.+MT C1. C1.+>IF Cl. FZ QZ AZ NZ
,,
1, (I
Opbrengst Verlies in kg in kg
Lely I,
Anouska Dato
,,
Selma Leanda
Bijlage 3 Overzicht van de werkwijze bij het schonen van de monsters. Het schonen van de monsters (met medewerking van proefbedrijf "De Schreef" Koolzaad le bewerking met de hand grond en stro uitzeven; 2e bewerking windbehandeling om kaf te verwijderen; 3e bewerking het overgeblevene op een zeef uitwassen met water; 4e bewerking centrifugeren 2 2 3 keer; 5e bewerking drogen; 6e bewerking vochtgehalte bepalen; 7e bewerking wegen. Duur van bewerking van I hoeveelheid (= 10-20 monsters per kavel als G6n monster ingeleverd) 1 uur. Granen le bewerking met de hand grond uitzeven; 2e bewerking windbehandeling om,kaf en stro te verwijderen; 3e bewerking uit overgebleven grond en schelpjes de korrels zoeken; 4e bewerking vochtgehalte bepalen; 5e bewerking wegen. Duur van deze bewerking evenals bij koolzaad + 1 uur.
Bij lage 4 Overzicht van een aantal standaardafwijkingen en varianties, gemiddelde absolute afwijking en gemiddelde aantal korrels per monster.
Kavel
Tellen/ Variantie Gewas zuigen s2 Haver Haver Tarwe Tarwe
MZ 27
Haver
in zwad
MZ 27 Haver buiten zwad MZ 27 in zwad
Haver
MZ 27
Haver
buiten zwad
Standaard M.A.D. afwijking d S
Gemiddelde aantal korrels per monster x