MEMORIE VAN TOELICHTING
Convenant Woon- en leefbaarheidplan regio Eemsdelta
Status: definitief (vastgesteld door de stuurgroep PLUS op 25 april 2012) Appingedam: 26 april 2012 1
Inleiding Deze memorie van toelichting hoort bij het Convenant voor het Woon- en Leefbaarheidplan regio Eemsdelta. In deze memorie van toelichting zijn achtergrondgegevens opgenomen voor de inhoudelijke hoofdstukken van het convenant: hoofdstuk 1. hoofdstuk 2. hoofdstuk 3. hoofdstuk 4. hoofdstuk 5. hoofdstuk 6.
Doeleinden en agenda Robuuste ruimtelijke structuur in de regio Detailhandel / Commerciële voorzieningen Kinderopvang en Onderwijs Zorg en Welzijn Wonen
Onder verwijzing naar het betreffende hoofdstuk en artikelnummer kan deze memorie van toelichting hierna worden gelezen als bijlage bij het convenant.
2
Hoofdstuk 1 Artikel 1:
Doeleinden en Agenda
Historische demografische ontwikkeling
De afname van de bevolking in de Eemsdelta heeft zich reeds eind vorige eeuw ingezet. Vanaf 2003 daalt ook het aantal huishoudens in de regio: bevolking
huishoudens
2000
2006
2010
2000
2006
2009
12.307
12.291
12.046
5.435
5.481
5.424
29.015
27.989
26.642
12.308
12.342
11.816
16.432
16.695
16.419
6.753
6.876
6.895
11.024
10.926
10.439
4.316
4.392
4.382
68.778 67.901 65.546 Tabel 1: regionale huishoudenontwikkeling
28.812
29.091
28.517
Appingedam Delfzijl Eemsmond Loppersum regio
De tabel laat zien dat verreweg de grootste afname van huishoudens zich in Delfzijl heeft voorgedaan. Zo’n 500 huishoudens in 9 jaar tijd. Appingedam en Loppersum zijn ongeveer gelijk gebleven qua huishoudens en Eemsmond laat een licht groei zien van ruim 140 huishoudens. Wel is in alle 4 gemeenten de bevolking afgenomen in de periode 2000 tot 2009, zij het in Eemsmond marginaal (- 13 inwoners). Na 2006 is – als laatste van de 4 gemeenten - ook in Eemsmond bevolkingsgroei omgeslagen in bevolkingskrimp. Nu de natuurlijke aanwas in de regio tot op heden positief is geweest, moet migratie de drijvende kracht achter de bevolkingsdaling zijn. Onderstaande figuur laat zien dat voor alle leeftijdscategorieën de uitmigratie de inmigratie overstijgt maar nergens zo sterk als in de categorie 19 - 25 jaar. Figuur 6.2: Totale migratie buurten in absolute aantallen naar exacte leeftijd | Eemsdelta 1995-2010 2000 1500
Personen
1000 Inmigratie
500
Uitmigratie
0
Migratiesaldo
0
10
20
30
40
50
60
-500 -1000 -1500 Leeftijd
Figuur 1: Regionale migratie in historisch perspectief
3
70
80
90
Artikel 2:
Toekomstige demografische ontwikkeling
In onderstaande figuur is de demografische prognose 2010 – 2040 weergegeven.
Bevolkingsprognose regio Eemsdelta per leeftijdscategorie 2010-2040 (Provincie Groningen, 2009) 70000 60000
75+ 65-75 40-64 20-39 0-19
50000 40000 30000 20000 10000 0 2010
2015
2020
2030
2040
Figuur 2: Provinciale bevolkingsprognose regio Eemsdelta
De prognose is gebaseerd op Primos – 2009 en gecorrigeerd voor de woonwensen ten aanzien van “binnenregionale” migratie zoals overeengekomen in het Pact voor de Regio. Ook het aantal huishoudens krimpt verder zoals in onderstaande figuur duidelijk wordt.
Aantallen
Huishoudenprognose regio Eemsdelta 35.000 30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0
Appingeda m
Delfzijl
Eemsmon d
Loppersu m
Totaal
2010 (CBS)
5.444
11.909
6.916
4.380
28.649
2020
6.009
10.380
7.210
4.173
27.772
2030
6.268
9.110
7.146
3.973
26.497
2040
6.658
7.674
6.465
3.455
24.252
Figuur 3: Provinciale huishoudenprognose
De figuren maken duidelijk dat de bevolking en het aantal huishoudens in de regio verder krimpt. Door de voortgaande vergrijzing en ontgroening verandert ook de samenstelling van de bevolking.
4
Alternatieve demografische prognose Primos 2009 gaat uit van een gunstiger migratieontwikkeling dan de stabiele trend van de afgelopen decennia en kan derhalve gezien worden als een optimistische prognose. Voor het Pact van de Regio Eemsdelta is destijds ABF- 2007 gehanteerd, waarbij nadrukkelijk wel is aangesloten bij de migratietrend. Deze prognose is geactualiseerd en komt fors lager uit dan Primos 2009: in 2020 komt de woningbehoefte uit op 27.150 (extra krimp van ruim 600 huishoudens) en in 2040 op 23.184 (extra krimp van bijna 1.070 huishoudens).
Toelichting op de demografische prognose: Bevolkingskrimp Uit de demografische prognose blijkt een geleidelijke afname van het aantal inwoners van ruim 65.000 in 2010 tot bijna 52.000 in 2040. Tot 2020 daalt de bevolking van het Eemsdeltagebied met 7 %. De afname van de bevolking is in de gemeente Delfzijl het sterkst, van ruim 26.500 in 2010 naar 17.000 inwoners in 2040 (- 35 %). De afname in diezelfde periode in de gemeenten Eemsmond en Loppersum wordt lager ingeschat: respectievelijk van 16.000 naar 13.000 (- 18 %) en van 10.000 naar 8.000 (- 25 %) inwoners. De bevolking van de gemeente Appingedam neemt toe van 12.000 naar 14.000 inwoners, dankzij de in het Pact Eemsdelta overeengekomen woningbouwtaakstelling in verband met de aantrekkingskracht die Appingedam in de regio heeft als woonplaats. (zie hierna voor de demografische prognose per gemeente.) Krimp van het aantal huishoudens Regionaal daalt niet alleen het inwonertal maar ook het aantal huishoudens. Regionaal tot 2020 met zo’n 880 huishoudens (circa 3%). Appingedam maakt een gestage groei door tot 2040, Eemsmond groeit tot 2020 waarna de daling inzet en Loppersum daalt gestaag. De grootste krimp van het aantal huishoudens speelt zich af in Delfzijl (tot 2040: 4.235 huishoudens, (- 35 %). 2010 2020 (CBS) Appingedam 5.444 6.009 Delfzijl 11.909 10.380 Eemsmond 6.916 7.210 Loppersum 4.380 4.173 Totaal 28.649 27.772 Tabel 2: Prognose regionale huishoudenontwikkeling
2030
2040
6.268 9.110 7.146 3.973 26.497
6.658 7.674 6.465 3.455 24.252
Ontgroening (leeftijd 0 – 20 jaar) De groep kinderen in de leeftijdscategorie 0 t/m 20 jaar, krimpt het sterkst. . 2010 2020 2030 2040
regio 15.552 12.720 10.836 10.185
(- 18 %) (- 15 %) (- 6 %)
Een nadere toelichting op deze krimp is gegeven in deze memorie van toelichting bij hoofdstuk 2.4 kinderopvang en onderwijs. 5
Daling potentiële beroepsbevolking (leeftijd 20 – 65 jaar) Ook de potentiële beroepsbevolking daalt sterk. Verhoudingsgewijs ongeveer even sterk als de daling van het aantal kinderen.
aantal
Ontwikkeling beroepsbevolking 20 < x < 65 jaar 16000 14000 12000 10000 8000 6000 4000 2000 0
Appingeda m
Delfzijl
Eemsmond
Loppersum
2010
7255
15209
9535
6267
2020
7141
12212
8337
5345
2030
7143
9822
6848
4353
2040
7163
8140
5397
3538
Figuur 4: Prognose ontwikkeling beroepsbevolking
. 2010 2020 2030 2040
regio 38.266 33.035 28.166 24.238
(- 14 %) (- 15 %) (- 14 %)
In deze memorie van toelichting wordt in hoofdstuk 5 Zorg en Welzijn nader ingegaan op de consequenties van deze daling van de beroepsbevolking voor de zorgverlening. Vergrijzing (leeftijd 75+) Het aantal inwoners in de leeftijd 75+ groeit conform prognose sterk. . 2010 2020 2030 2040
regio 7.636 8.901 11.389 12.174
(+ 17 %) (+ 28 %) (+ 7 %)
Een nadere toelichting op deze groei van ouderen is gegeven in hoofdstuk 5 Zorg en Welzijn en hoofdstuk 6 Wonen. Demografische prognose per gemeente Binnen de regio Eemsdelta zijn aanzienlijke verschillen te constateren tussen de demografische prognoses op het nivo van de individuele gemeenten. Voor een juist beeld van de opgave die de demografische omslag aan elk van de gemeenten afzonderlijk en aan de regio als geheel stelt zijn hieronder de demografische prognoses per gemeente opgenomen. Telkens zijn per gemeente de opmerkelijkste aandachtspunten in beeld gebracht. 6
Samenvattend: Appingedam groeit terwijl de andere 3 gemeenten krimpen en Delfzijl het sterkst. Het aantal jongeren en de omvang van de beroepsbevolking stabiliseert in Appingedam maar krimpt in de andere 3 gemeenten. In alle 4 de gemeenten zet de vergrijzing door behalve in Delfzijl, waar het aantal ouderen in absolute omvang min of meer stabiliseert. Volgens de prognose is Eemsmond in 2040 de meest sterk vergrijsde gemeente: 40% van de inwoners zijn dan ouder dan 65 jaar. Bevolkingsprognose Appingedam per leeftijdscategorie 2010-2040 (Primos, 2009) 16000 14000 12000
75+
10000
65-75
8000
40-64
6000
20-39
4000
0-19
2000 0 2010
2015
2020
2030
2040
Figuur 5: Prognose bevolkingsontwikkeling gemeente Appingedam
Appingedam Appingedam is de enige gemeente binnen de regio die niet krimpt maar groeit. Het aantal jongeren blijft min of meer stabiel. Ook de omvang van de potentiële beroepsbevolking (20 – 65 jaar) stabiliseert. Het aantal ouderen verdubbelt tussen 2010 en 2040. De groei van de bevolking in Appingedam komt dus geheel voor rekening van de ouderen. Bevolkingsprognose Delfzijl per leeftijdscategorie 2010-2040 (Primos, 2009) 30000 25000 75+
20000
65-75 15000
40-64
10000
20-39 0-19
5000 0 2010
2015
2020
2030
2040
Figuur 6: Prognose bevolkingsontwikkeling gemeente Delfzijl
7
Delfzijl Delfzijl krimpt van 26.500 inwoners in 2010 naar 17.000 in 2040 (circa - 35 %). Het aantal jongeren en de omvang van de potentiële beroepsbevolking dalen sterk. Het aantal ouderen blijft ongeveer gelijk want stabiliseert zo rond de 5.000 inwoners. Door de daling van de bevolking in totaliteit neemt wel het relatieve aandeel ouderen toe. Bevolkingsprognose Eemsmond per leeftijdscategorie 2010-2040 (Primos, 2009) 18000 16000 14000 12000 10000 8000 6000 4000 2000 0
75+ 65-75 40-64 20-39 0-19 2010
2015
2020
2030
2040
Figuur 7: Prognose bevolkingsontwikkeling gemeente Eemsmond
Eemsmond Voor Eemsmond wordt een geleidelijke afname van het aantal inwoners verwacht. Het aantal kinderen daalt vrij fors evenals de omvang van de potentiële beroepsbevolking. Eemsmond kenmerkt zich door een sterke toename van het aantal ouderen. Van 2.500 nu naar circa 5.500 in 2040. Dat is meer dan een verdubbeling. In 2040 is Eemsmond de sterkst vergrijsde gemeente van de regio: circa 40% van de bevolking is ouder dan 65 jaar.
Bevolkingsprognose Loppersum per leeftijdscategorie 2010-2040 (Primos, 2009) 12000 10000 75+
8000
65-75 6000
40-64
4000
20-39
2000
0-19
0 2010
2015
2020
2030
2040
Figuur 8: Prognose bevolkingsontwikkeling gemeente Loppersum
8
Loppersum Ook voor Loppersum wordt een geleidelijk afname van de bevolking voorzien. Evenals in Eemsmond daalt het aantal kinderen vrij fors, evenals de omvang van de potentiële beroepsbevolking. Het aantal ouderen kent een geleidelijke groei: van 15% in 2010 naar 30% in 2040.
9
Hoofdstuk 2
Robuuste ruimtelijke structuur in de regio
Hoofdstuk 2.1 Algemeen Artikel 1
Toekomstvaste, robuuste ruimtelijke structuur
Om voldoende perspectief te houden voor waardevaste investeringen van marktpartijen en organisaties in het maatschappelijk middenveld zal uitzicht moeten worden geboden op een robuuste voorzieningenstructuur op lange termijn. Deze robuuste voorzieningenstructuur is dat deel van de huidige voorzieningenstructuur voorzieningen die ook op langere termijn – rekening houdend met de voorspelde krimp - in stand blijft. Artikel 2
Het autonome ontwikkelingsproces
Daar waar in een situatie van groei altijd sprake was van differentiatie (“groter worden en afsplitsen”) leidt krimp automatisch tot recombinatie (“kleiner worden en samensmelten”). De onderlinge afhankelijkheid en verwevenheid tussen de voorzieningen neemt steeds meer toe. En de met krimp samenhangende tendens tot recombinatie en concentratie leidt tot een steeds minder fijnmazige voorzieningenstructuur. In het planontwikkelingsproces is de samenhang tussen de maatschappelijke sectoren onderzocht: Scholen zitten graag in de buurt van winkelvoorzieningen want dan kunnen de ouders het brengen van de kinderen combineren met het halen van de boodschappen. Ook voor het onderwijzend personeel is de combinatie aantrekkelijk. Intramurale zorgvoorzieningen zitten graag dichtbij de winkelvoorzieningen, want dit zorgt voor levendigheid en activiteit hetgeen bijdraagt aan wat men in de intramurale zorgsector “raamkwaliteit” placht te noemen. Voor de zorginstellingen zijn deze locaties aantrekkelijk omdat ze een positieve impuls geven aan de bezettingsgraad en de exploiteerbaarheid van de intramurale zorgvoorzieningen. Zorg zit graag dichtbij (primair) onderwijs want dan kunnen de ouders het kind naar school/dagopvang brengen en zijn ze tegelijkertijd op hun werk. Met het oog op de krimpende beroepsbevolking en de toenemende vraag naar arbeidskrachten in de zorg zijn/worden dit soort praktische voorwaarden voor werkgevers in de zorg steeds belangrijker om voldoende aantrekkelijk te blijven.
Senioren die vanwege hun leeftijd minder in het maatschappelijk leven staan, wellicht gaandeweg zorgbehoevend beginnen te worden en voor wie de tuin steeds meer als een last wordt ervaren beginnen een voorkeur voor de centrumdorpen te ontwikkelen. Dichtbij de winkelvoorzieningen en – met het oog op de toekomst - het liefst in de buurt van een zorginstelling.
10
Artikel 3
Onderscheid landelijk en stedelijk gebied
Qua robuuste structuur is er onderscheid tussen het landelijk en het stedelijk gebied. Landelijk gebied In het landelijk gebied met haar ijle structuren is de voorzieningenstructuur buitengewoon van belang voor de, door bewoners ervaren, leefbaarheid. Zowel voor bewoners die nabijheid op prijs stellen als voor bewoners voor wie bereikbaarheid volstaat. Ten aanzien van de ontwikkeling van de voorzieningenstructuur in het landelijk gebeid is het volgende opgemerkt: In de sector commerciële voorzieningen is in de (woon)dorpen ten gevolge van ontwikkelingen binnen de sector en door de bevolkingskrimp al langdurig sprake van afname van het aantal voorzieningen. Hier is sprake van een min of meer autonoom proces waarin individuele ondernemers besluiten over voortbestaan, verplaatsing of beëindiging van hun bedrijf. De rol van de overheid is meer volgend en faciliterend dan sturend. Zo langzamerhand zijn de commerciële voorzieningen in de woondorpen zo’n beetje verdwenen. Wel zijn ze nu nog te vinden in de steun- en centrumdorpen (vooral dagelijkse boodschappen) en in ruime mate in de regionale centra. Bij de voorziene verdere afname van de behoefte aan winkelvloeroppervlak zullen deze voorzieningen in het landelijk gebied zich steeds meer concentreren in een afnemend aantal centrumdorpen en de regionale centra. Het primair onderwijs heeft al te maken met forse krimp. Het dalende aantal geboorten manifesteert zich hier het meest direct. Om de kwaliteit en de financierbaarheid van het onderwijs blijvend te kunnen garanderen wordt gestreefd naar de oprichting van “brede scholen” in het stedelijk gebied en integrale kindvoorzieningen in het landelijk gebied. Het primair onderwijs heeft zich in de afgelopen jaren reeds voorbereid op de toenemende krimp en de afnemende kinderaantallen en heeft in haar beleid- en visievorming reeds belangrijke keuzes in beeld voor het aantal scholen en kindvoorzieningen alsmede de locaties daarvan. Uit de intersectorale verkenningen blijkt een voorkeur van de zorginstellingen om de intramurale voorzieningen zoveel mogelijk te combineren met voorzieningenclusters in de regionale centra of de complete dorpen. Deze categorie ouderen – vaak 75 jaar en ouder - is ook directer gebaat bij de nabijheid van detailhandel en activerende welzijns- en culturele activiteiten. In de woondorpen neemt het aantal ouderen van 75 jaar en ouder ook sterk toe. Om deze doelgroep in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen wonen, is het noodzakelijk om te zorgen voor voldoende “geschikte woningen” en de informele zorg- en de steunstructuur te versterken. Zorginstellingen, welzijnsinstellingen en gemeenten (WMO) werken samen aan de realisatie van ondersteunde structuren en aan gezamenlijk beleid om vrijwilligers te werven, te begeleiden en te binden. Dit vraagt om stevige sociale netwerken in de dorpen. Om de sociale binding in de dorpen in stand te houden en te versterken moeten sportactiviteiten en culturele activiteiten in deze dorpen gestimuleerd worden. Stedelijk gebied In het stedelijk gebied neemt de omvang van de voorzieningen af, maar (de fijnmazigheid van) de structuur blijft overwegend in stand. In het stedelijk gebied is het wonen veel meer doorslaggevend voor de ontwikkeling van de stedelijke structuur. Vooral de geprognosticeerde daling van het aantal huishoudens in Delfzijl zal leiden tot structurele aanpassingen in de stedelijke structuur. Anticiperen 11
op de demografische omslag in het stedelijk gebied is dus anders als in het landelijk gebied vanwege het ontbreken van ijle structuren. De onderlinge afhankelijkheid van functies is minder groot en het aantal vrijheidsgraden bij recombinaties is groter. Nabijheid en bereikbaarheid zijn bijna vanzelfsprekend. Hoofdstuk 2.2. Robuuste structuur landelijk gebied Artikel 4 en 5 Robuuste ruimtelijke structuur landelijk gebied Omcirkelde woondorpen zijn de niet robuuste centrumdorpen. Zie volgende pagina.
Figuur 9: Robuuste ruimtelijke structuur landelijk gebied regio Eemsdelta
De robuuste ruimtelijke en programmatische hoofdstructuur (hierna: robuuste ruimtelijke structuur) richt zich op de periode 2030 – 2040 en geeft de toekomstvaste structuur in het landelijk gebied van de regio weer. In deze robuust ruimtelijke structuur speelt de concentratie van voorzieningen en de clustering van andere functies daaromheen een belangrijke rol. De regionale centra zoals die nu bestaan – Appingedam, Delfzijl en Uithuizen – zijn sterk en blijven van belang tot 2040. ‘Centrumdorpen’ zijn dorpen met een compleet voorzieningenpakket (definitie CMO). Deze dorpen beschikken minimaal over: winkel voor dagelijkse boodschappen huisarts OV-aansluiting basisschool dorpshuis De centrumdorpen zijn gevoelig voor de concentratietendenzen bij de voorzieningen: hier zullen voorzieningen verdwijnen. Het aantal centrumdorpen in de Eemsdelta zal daarmee sterk verminderen. Dit is een gestaag proces van vele jaren. Onzeker is hoe snel dit gaat.
12
In onderstaande tabel wordt duidelijk dat het aantal centrumdorpen in de regio reeds is afgenomen (Farmsum, Stedum, ´t Zandt en Roodeschool/Oosteinde). Het proces gaat door en in de komende decennia zullen steeds minder dorpen compleet zijn. In de komende decennia zullen ook Wagenborgen, Holwierde, Spijk en Warffum hun positie als centrumdorp verliezen. (omcirkeld in figuur 9) Centrumdorpen in 2000
Centrumdorpen in 2010
Centrumdorpen in 2020
Wagenborgen
Wagenborgen
Wagenborgen
Spijk
Spijk
Spijk
Holwierde
Holwierde
Centrumdorpen in 2040
Farmsum Loppersum
Loppersum
Loppersum
Loppersum
Middelstum
Middelstum
Middelstum
Middelstum
Uithuizermeeden
Uithuizermeeden
Uithuizermeeden
Uithuizermeeden
Warffum
Warffum
Warffum (?)
Stedum ‘t Zandt
Roodeschool/Oosteinde
Tabel 3: Ontwikkelingen van centrumdorpen in de regio Eemsdelta
Als complete dorpen blijven naar verwachting in 2030 – 2040 over: Loppersum, Middelstum en Uithuizermeeden. Deze dorpen hebben nu al een bovenlokale verzorgingsfunctie en zullen ook op langere termijn hun status als centrumdorp kunnen behouden . De positie van Middelstum is overigens kwetsbaar, vooral als het gaat om winkelvoorzieningen. Maar gelet op haar ligging in de regio en de daarbij behorende lokale verzorgingsfunctie is behoud van de positie van Middelstum als centrumdorp gewenst. Artikel 6
Gemeentelijk beleid
Het beleid is erop gericht de drie robuuste centrumdorpen als centrumdorp te behouden en te versterken. Voor de niet robuuste centrumdorpen zal het beleid zich richten op het faciliteren van de autonome transformatie en daarmee van de afbouw van voorzieningen. In de dorpen die van centrumdorp woondorp worden, kunnen echter wel degelijk voorzieningen voorkomen, maar niet meer het complete pakket. Deze enkele voorzieningen kunnen een grote bijdrage leveren aan de identiteit van het woondorp. Hiervan zijn nu al goede voorbeelden voorhanden. Hoofdstuk 2.3 Robuuste structuur stedelijk gebied Artikel 7
Concentratiepunten van wonen en voorzieningen
Anders dan in het landelijk gebied zijn de ruimtelijk-strategische keuzes van de overheden belangrijk voor het creëren van perspectief voor inwoners, maatschappelijke instellingen en marktpartijen. De transformatie van de huur- en koopvoorraad en de gewenste kwaliteitsimpuls in de sociale huurvoorraad in het stedelijk gebied is sterk afhankelijk van het ruimtelijk beleid in 13
Delfzijl/Appingedam en van beleidskeuzes in de zorg. Ook in het stedelijk gebied moeten we ons oriënteren op mogelijkheden om zodanig flexibel te bouwen dat multifunctioneel gebruik gegarandeerd is, maar ook dat krimpen en uitdijen van functies opgevangen kan worden. In de wijken neemt het aantal mensen van 75 jaar en ouder sterk toe. Ook hier is het voor het zo lang mogelijk zelfstandig wonen, met eventueel zorg op afstand, noodzakelijk om de informele zorg- en steunstructuur te versterken. Zorginstellingen, welzijnsinstellingen en gemeenten (WMO) moeten ook hier samenwerken aan de realisatie van ondersteunende structuren en aan gezamenlijk beleid om vrijwilligers te werven, te begeleiden en te binden. Intramuraal wonen, voor ouderen die extra zorg nodig hebben, concentreert zich in het stedelijk gebied. Deze vorm van wonen is tevens gebaat bij nabijheid van detailhandel. Het daar waar mogelijk concentreren van intramurale instellingen en detailhandel/commerciële voorzieningen ligt voor de hand. Artikel 8 - 11
Robuuste ruimtelijke structuur in het stedelijk gebied
Figuur 10: Robuuste ruimtelijke structuur stedelijk gebied Appingedam-Delfzijl
In het stedelijk gebied is de transformatie opgave voor de woningbouw meer doorslaggevend dan de voorzieningenstructuur. De krimp in Delfzijl is aanhoudend en groot. Appingedam daarentegen groeit. Per saldo ontstaat er bij doorkijken naar 2030 – 2040 een beeld van forse vermindering van het aantal woningen in het stedelijk gebied:
14
-
Appingedam wil (toekomstperspectief Appingedam) haar centrum versterken en verstevigen, ook met aanvullende woningbouw in de nabije omgeving van het centrum. Voor Appingedam betekent dit dat rond het centrum de zorginstellingen en onderwijsvoorzieningen geconcentreerd blijven en dat meer woningbouw op grote afstand van het centrum geen prioriteit krijgt.
-
In Delfzijl is op lange termijn een forse krimp- en transformatieopgave te verwachten. De bandbreedte in de plekken, de categorieën woningen en de snelheid van de krimp is fors. Kortom: er is onzekerheid over de mate waarin en de plaats waar de gevolgen moeten worden bestreden. Wanneer de historische lijn van de afgelopen 15 jaar wordt doorgezet zal zo’n 85 tot 90 % van de gemeentelijke krimp in de stad Delfzijl “landen”: tot 2020 een krimp van circa 1.300 huishoudens en tot 2040 een krimp van circa 3.700 huishoudens.
-
Anticiperend op de geprognosticeerde demografische ontwikkeling heeft de gemeente Delfzijl haar koers op hoofdlijnen bepaald (“Kleur bekennen”, gemeente Delfzijl, 2010). Het stadscentrum wordt verder ingericht voor de concentratie van voorzieningen en Delfzijl-Noord wordt afgerond. Daarbij worden de volgende richtinggevende uitspraken gedaan: o
Het centrum van Delfzijl wordt ontwikkeld als het stedelijk en regionaal centrum, als aantrekkelijk centrum tussen zee, haven en land. De stedelijke voorzieningen bevinden zich op termijn hier, met daaromheen woningbouw en openbare ruimte.
o
In Delfzijl-Noord zal Kwelderland ruimtelijk zeer terughoudend worden afgerond. Hiervoor is een zeer beperkte hoeveelheid woningen nodig. De forse investeringen die zijn gedaan in de afgelopen 10 jaar kunnen daarmee renderen. De ontwikkelde centrumfunctie kan een grotere rol spelen als drager van voorzieningen voor ouderen en als baken in relatie tot de komende veranderingen in het grotere gebied eromheen. Veel van de nu onbebouwde gebieden in Delfzijl-Noord zullen groen worden ingericht. Op langere termijn zal in overig Delfzijl-Noord transformatie van woningbouw naar groen en landschap plaatsvinden.
o
“Kleur bekennen” geeft op deze manier aan op welke gebieden de gemeente Delfzijl ook voor de lange termijn wil investeren en waar woningbouw als onderdeel daarvan een plek kan krijgen. Om uiteindelijk in de overige gebieden (Delfzijl West en Delfzijl Noord) een aantrekkelijke woonomgeving voor veel minder woningen te laten ontstaan is het slopen van leegstaande woningen en groen inrichten van de vrijkomende ruimte geen oplossing. Voor deze opgave is een visie op het woonmilieu van Delfzijl van de toekomst nodig. En een passende transformatiestrategie voor de voorspelde teruggang in het aantal woningen.
o
De transformatie in Delfzijl - West en - Noord zal uiteindelijk leiden tot kleinschalige woonmilieus (buurten) die aan de landschappelijke dragers van het tussengebied liggen. Het Tussengebied wordt daarmee groter, komt verder de stad in en kan ook drager worden van sport- en recreatievoorzieningen.
15
Hoofdstuk 3 Artikel 1
Detailhandel en commerciële voorzieningen.
Autonome trends, demografie en kwantitatieve/kwalitatieve ontwikkeling
In deze sector worden grote veranderingen verwacht. Niet alleen de demografische ontwikkelingen zijn van invloed op de regionale detailhandelsstructuur, maar ook economische en meer autonome sectorspecifieke ontwikkelingen spelen een belangrijke rol. Autonome trends Op landelijk niveau speelt een aantal trends die ook op regionaal of lokaal niveau zichtbaar is. Schaalvergroting doet zich binnen vrijwel alle branches voor. Binnen de foodsector betekent het onder andere dat supermarkten groter zijn geworden, maar ook speciaalzaken zijn groter en specifieker geworden. Een andere opvallende branche is die van de bouwmarkten en tuincentra. Grootschalige ontwikkelingen doen zich voor in de periferie van het stedelijk gebied. Door de toename van mobiliteit heeft de consument veel meer keus gekregen, hij kan eenvoudig meerdere winkelgebieden bezoeken. Dit leidt tot meer concurrentie tussen centra Voor elk winkelgedrag (shopping, gericht boodschappen halen ed.) kan de consument een ander winkelcentrum bezoeken en doet dat ook regelmatig.. Het effect van vergrijzing voor de commerciële voorzieningen is divers en is vaak nog moeilijk in te schatten. Het betekent voor ondernemers wel dat ze op de hoogte moeten blijven van wensen en bestedingspatronen van ouderen zodat hun producten en diensten beter kunnen worden afgestemd op de oudere consument. Binnenstedelijke centra worden steeds belangrijker als recreatief verblijfsgebied. Het aanbod van de diverse functies (de aanbod mix) en vooral de sfeer van een centrum is bepalend bij de keuze waar men naar toe gaat. Sterk samenhangend met de schaalvergroting is de trend van de branchevervaging, zoals bijvoorbeeld de bouwmarkten die ook planten verkopen en tuincentra die huishoudelijke artikelen aanbieden. Doordat de laatste decennia de prijzen per m2 vloeroppervlak aanzienlijk zijn gestegen is er sprake van filialisering. Filiaalbedrijven zijn beter in staat flinke bedragen neer te leggen per m2 dan kleine eenmanszaken, waardoor de beste posities vaak door die filiaalbedrijven worden ingevuld. De opkomst van de postorder- en internetbedrijven is de afgelopen jaren heel groot geweest. Volgens cijfers van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) werd van de totale bestedingen in de non-food in 2007 3.4% uitgegeven via internet. Bedroeg het percentage bestedingen in 2000 nog slechts 0.5%, in 2015 zal dit zijn toegenomen tot 8 à 10%. De prijzenslag in de supermarkten die in 2003 op gang kwam, heeft geleid tot een saneringsslag binnen de supermarktsector.
16
Een meer recente ontwikkeling is die van de economische crisis. Hierdoor is momenteel sprake van veel onzekerheid in de markt, en vooral in de vastgoedmarkt. Onder meer het verkrijgen van financiering voor nieuwe ontwikkelingen is lastiger geworden. Het is onduidelijk hoelang deze crisis zal aanhouden, en wat en hoe groot de uiteindelijke gevolgen zullen zijn, maar het heeft zeker effect op diverse vastgoedactiviteiten. Juist de kleinschalige ontwikkelingen in dorpen komen momenteel nauwelijks op gang. Artikel 2
Huidige regionale detailhandelstructuur
Het detailhandelsaanbod in de regio bestaat op dit moment uit circa 100.000 m² verkoopvloeroppervlak. Het stedelijk gebied Appingedam (32.500 m², waarvan 21.000 m² Farmsumerweg) en Delfzijl (32.500 m²) herbergt ruim 2/3 van dit vloeroppervlak. In Uithuizen bevindt zich circa 10.000 m². De rest van de meters (circa 20.000 m²) ligt verspreid over de centrumdorpen Loppersum, Uithuizermeeden, Middelstum, Warffum, Spijk, Wagenborgen, Holwierde, Usquert en Roodeschool/Oosteinde. In de woondorpen en het landelijk gebied is geen dagelijkse voorziening meer aanwezig: vaak zijn de winkels de afgelopen jaren verdwenen. Bij de niet dagelijkse goederen gaat het in de regio om een grote variatie aan winkels: mode, schoenen, boekhandel, woninginrichting, huishoudelijke artikelen, drogisterij, bouwmarkten etc. Het modisch-recreatieve en overig recreatieve aanbod is vooral in Delfzijl te vinden. In Appingedam is vooral een groot aanbod in de doelgerichte non-food aanwezig; dit wordt met name bepaald door het grootschalige aanbod aan het Woonplein. Deze winkels liggen aan de Farmsumerweg tussen Appingedam en Delfzijl in, en vervullen voor beide kernen alsook voor de regio een belangrijke verzorgingsfunctie. Uithuizen vervult in het noorden van Groningen een belangrijke regiofunctie. Hoewel geringer in omvang dan Delfzijl is hier sprake van een volledig aanbod in alle branches. Ook het pakket in de branche doelgerichte non-food is aanzienlijk. Met uitzondering van het grootschalige aanbod is het detailhandelsaanbod in Uithuizen vergelijkbaar met het aanbod in Appingedam. In de overige dorpen met meer dan 2.000 inwoners is sprake van een aanbod, dat gericht is op de dagelijkse aankopen. Alleen Uithuizermeeden kent een relatief groot aanbod in doelgericht nonfood, dankzij de aanwezigheid van een grote meubelzaak. Vaak zijn in de woondorpen en het landelijke gebied de winkels voor dagelijkse voorzieningen in de afgelopen 10 jaar verdwenen. Dit proces lijkt zich ook de komende jaren voort te zetten. Daarnaast zien we dat de laatste 10 jaar juist enkele nieuwe grote supermarkten zijn gevestigd in de grotere kernen, zoals Appingedam, Delfzijl en Uithuizen. Deze schaalvergroting leidt er toe dat de kleine winkels verdwijnen. Desondanks zijn er op dit moment voor alle inwoners in de regio op redelijke afstand voldoende winkels in levensmiddelen aanwezig is. In de regio wordt een detailhandelsstructuur waargenomen, welke is gebaseerd op de volgende hiërarchie voor de diverse kernen: Regionale centra: dit zijn kernen met een volledig dagelijks aanbod (service en discountsupermarkten), een zo volledig mogelijk aanbod frequent benodigde non-food en doelgerichte non-food, een warenhuis en een aanvullend recreatief modisch aanbod.
17
Centrumdorpen: dit zijn dorpen waar vaak slechts één supermarkt met meer dan 500 m2 wvo aanwezig is en verder de meest noodzakelijke voorzieningen als basisonderwijs en een huisarts. Steunpuntdorpen: dit zijn dorpen waar voor de laatste voorziening nog een kleinschalige supermarkt, van minder dan 500 m2 wvo, aanwezig is. Woondorpen en landelijk gebied: dit zijn dorpen waar vrijwel geen winkels meer aanwezig zijn, in ieder geval geen supermarkt meer.
Figuur 11: Huidige detailhandelsstructuur regio Eemsdelta
Artikel 3
Toekomstig detailhandelsaanbod
In diverse plaatsen is de afgelopen jaren een proces van winkelopheffing gaande. Zowel in de dorpen als in de grotere kernen. Hoewel ook winkels in de kernwinkelgebied soms sluiten, gaat het vooral om winkels in de kleinere dorpen en wijken, waar het draagvlak te gering is geworden. Daarnaast gaat het om winkels waarvan de locatie niet optimaal is; zij zijn vaak gevestigd aan de rand van of buiten het kernwinkelgebied, en kunnen niet meer profiteren van de (kleiner wordende) klantenstroom. Voor de toekomst wordt een verdere verdunning van de winkelstructuur in de Eemsdelta. In diverse plaatsen is de afgelopen jaren al een proces gaande, waarbij verschillende winkels gesloten zijn. Dit is zowel in de dorpen als in de grotere kernen het geval. Hoewel ook winkels in het kernwinkelgebied soms sluiten, gaat het vooral om winkels in de kleinere dorpen en wijken, waar het potentieel te gering is geworden. Daarnaast gaat het om winkels waarvan de locatie niet optimaal is; zij zijn vaak gevestigd aan de rand van of buiten het kernwinkelgebied, en kunnen niet meer profiteren van de (kleiner wordende) klantenstroom. Rekening houdend met de demografische prognose en de overige trends en ontwikkelingen moet worden uitgegaan van een forsere daling van de vraag naar commercieel vastgoed. Tot aan 2020 is een daling van 10 to 15 procent te verwachten. Het rapport “Retail 2020” van CBW-Mitex geeft daarvoor een krachtige onderbouwing. 18
Figuur 12: Toekomstige detailhandelsstructuur regio Eemsdelta circa 2030
De toekomstige detailhandelsstructuur is een belangrijk bestanddeel van wat in dit convenant is genoemd: de robuuste ruimtelijke structuur in de regio. De uitdaging is om de ontwikkelingen in de sector commerciële voorzieningen maximaal te laten bijdragen aan de totstandkoming cq. de instandhouding van deze robuuste structuur. Dat gaat niet geheel en al vanzelf. Er moet in de komende jaren actief worden gestuurd en betrokkenheid van de ondernemers is daarbij essentieel. Voor de kleine dorpen volstaat reactief beleid, bij de centrumdorpen wordt ingezet op faciliterend beleid en voor de regionale centra is pro-actief en sturend optreden gewenst. De ontwikkelingen zijn duidelijk van invloed op de bewoners van de regio (de consumenten), de ondernemers in de sector (werkgelegenheid, vitaliteit van de ondernemingen), het gebruik van het vastgoed en de kwaliteit en de beleving van de openbare ruimte. Om de verwachte ontwikkelingen goed te begeleiden worden de beschikbare beleidsinstrumenten ingezet of ontwikkeld. Op basis van de huidige kennis is een aanpak op drie sporen noodzakelijk: 1. inzet van het ruimtelijke ordeningsinstrumentarium (structuurplan, bestemmingsplan) 2. ontwikkeling van een vastgoedbenadering (gerichte aanpak van strategisch vastgoed) 3. facilitering van ondernemers ( starten, stoppen, verplaatsen) Artikel 5
Stedelijk gebied Appingedam / Delfzijl
Specifiek voor het behoud cq. de versterking van de winkelcentra van Appingedam en Delfzijl hebben de gemeenten de volgende voornemens uitgesproken: Integrale aanpak voor de centra van Delfzijl en Appingedam T.a.v. de commerciële voorzieningen is vastgesteld dat in de komende jaren een (ruimtelijke) verkleining van het aanbod mag worden verwacht . Het is ongewenst om deze transformatie alleen aan de markt over te laten. Het is zeker niet te verwachten dat vanuit de markt zelfstandig geen nieuwe gewenste en toekomstbestendige ruimtelijke structuur zal ontstaan. Natuurlijk zal de markt 19
reageren maar zonder sturing en begeleiding zal deze transformatie ongewenst traag en niet in de gewenste richting verlopen. In de gebiedatlas die in het kader van het woon- en leefbaarheidplan is gemaakt, staat beschreven hoe de huidige structuur van de commerciële voorzieningen er uit ziet. Daarbij nemen de centra van Appingedam en Delfzijl een bijzonder plaats in. Zowel de omvang en de aard van het aanbod hebben een plaatsoverstijgend karakter. Beide plaatsen hebben een functie voor de regio en opereren voor een deel in dezelfde markt. Tevens staan beide plaatsen voor een opgave om een koers te ontwikkelen waarbij de centra ook in de toekomst in staat zijn om bezoekers uit de kernen, de regio en toeristen aan zich te binden en tot bezoek en besteding te verleiden. Hiervoor zal het functioneren van het gehele centrum, (de combinatie van detailhandel, horeca, dienstverlening en cultuur) verbeterd moeten worden. Naast de functionele versterking van beide centra zullen ook de randvoorwaarden voor het kunnen functioneren van de centra opgepakt moeten worden zoals de ontwikkeling van goede centrum bronpunten en het parkeren. Dit alles vereist een gezamenlijke aanpak met een gezamenlijke visievorming en coördinatie. Noodzaak en meerwaarde van samenwerking De urgentie om nu tot gezamenlijke visievorming en coördinatie te komen is groot. De noodzaak tot samenwerking is gelegen in meerdere argumenten. De ontwikkeling van een samenwerking vereist besef van noodzaak en meerwaarde van de samenwerking. Hiervoor zijn krachtige argumenten. Zonder hier een limitatieve opsomming te willen geven van alle mogelijke argumenten kunnen in ieder geval de volgende argumenten aangereikt worden: Een deel van de opgave voor beide centra zal liggen in het versterken en benutten van de identiteit van de centra’s. Samenwerking tussen de beide plaatsen ( je kent en respecteer elkaars identiteit ) versterkt de mogelijkheid tot positionering en profilering. De transformatieopgave is nieuw voor de betrokken partijen. Dit vereist veel tijdsinzet en kennisontwikkeling. Samenwerking bevordert kennisontwikkeling en bespaart tijd; Voor de ontwikkeling van een toekomstbestendige koers voor de binnenstad is inzicht in de koers van de “buren” noodzakelijk. Dit geldt voor publieke en private investeringen. Waar het gaat om uitlokken van (vastgoed) investeringen door ondernemers geldt voor potentiële investeerders dat men wenst te weten wat er bij de buren zal gebeuren. Het uitlokken van investeringen in vastgoed vereist stabiliteit en duidelijkheid; Voor de transformatie is een onorthodoxe aanpak noodzakelijk. De realisatie van nieuwe beleidsinstrumenten is kansrijker in een regionale context; De gezamenlijk aanpak vergroot de kans op het aantrekken van externe financiële middelen.
20
Contouren van een gezamenlijke agenda a. De ruimtelijke en vastgoedbenadering Gezamenlijk wordt een koers uitgezet voor het ruimtelijk beleid, bij voorkeur vastgelegd in een bovenlokale structuurvisie. Dit leidt tot afstemming en afspraken over: * de ruimtelijk afbakening van de beide centra * locatie en omvang perifere detailhandel * de wijkvoorzieningen Daar waar een actieve aanpak van het binnenstedelijk vastgoed noodzakelijk is worden gezamenlijk beleidsinstrumenten ontwikkeld. (vastgoedfonds, stimuleringsmaatregelen ect.) b. Ondernemersbenadering De herprofilering van de beide centra kan niet alleen worden gerealiseerd via de fysiekruimtelijke kant. Ondernemers staan de opgave voor om zich te beraden op de eigen bedrijfsvoering. Bijvoorbeeld: wat betreft de locatie, de aanpassing van het assortiment, de inzet van Ecommerce. In samenwerking met ondernemersorganisaties wordt een aanpak ontwikkeld om ondernemers hierin te begeleiden. c. Marketingstrategie Om het (regionale) publiek in beide centra zo goed mogelijk te benaderen is het noodzakelijk om een goede marketing en activiteitenprogramma op te stellen. De mogelijkheid om op dit terrein samen te werken zullen worden onderzocht. Het proces en de organisatie De ambtelijke organisaties van de beide gemeenten zullen op basis van de bovenstaande uitgangspunten en overwegingen op korte termijn een passende projectorganisatie realiseren. Hierbij wordt rekening gehouden met een intensieve samenwerking met het relevante bedrijfsleven.
21
Hoofdstuk 4 Artikel 3
Kinderopvang en onderwijs
Ontgroening
Kinderopvang en onderwijs staan door de ontgroening van de bevolking onder druk. De beschikbaarheid en bereikbaarheid van deze voorzieningen is daarmee kwetsbaar, zeker in een dunbevolkt gebied als de Eemsdelta. De verwachte ontwikkeling van het aantal 0-4 jarigen, 5-12 jarigen en 13-20 jarigen in de regio: 0 – 4 jaar (voorschoolse opvang) Voor kinderopvang, peuterspeelzalen en gastouders krimpt de doelgroep. Van 3.174 kinderen in 2010 naar 2.156 in 2040. Dat betekent een krimp van meer dan 30%. Hieronder is het beeld per gemeente weergegeven. Uit de figuur blijkt overigens dat zich ook tussen 2000 en 2010 al een sterke krimp in deze leeftijdscategorie heeft voorgedaan.
Aantal
Regio Eemsdelta 0 - 4 jarigen 1800 1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 0
Appingedam
Delfzijl
Eemsmond
Loppersum
2000 (cbs)
685
1641
1058
666
2010 (cbs)
573
1223
846
532
2020
591
976
639
431
2030
596
898
606
370
2040
573
742
496
345
Figuur 13: Ontwikkeling 0-4 jarigen regio Eemsdelta
Het beeld tussen de gemeenten onderling verschilt. In Appingedam stabiliseert het aantal kinderen tussen de 0 en 4 jaar. In de andere 3 gemeenten is sprake van een forse krimp. In de kinderopvang voor kinderen van 0-4 jaar kennen we drie vormen van opvang: -
Kinder (dag) opvang ( 7 in de regio Eemsdelta) Peuterspeelzalen (25 in de regio) Gastouders 0-3 jarigen (248 geregistreerde gastouders)
Momenteel gaat 80% van de kinderen tussen 0-4 jaar naar een formele vorm van kinderopvang. Dat betekent dat ongeveer 2540 kinderen gebruik maken van deze voorzieningen. Bij een gelijkblijvend deelnamepercentage daalt het aantal kinderen dat hiervan gebruik maakt in 2020 naar 2110 kinderen, in 2030 naar 1976 en in 2040 naar 1724. Twee ontwikkelingen zullen een nog niet precies in te schatten effect hebben op deze trend. In de eerste plaats zullen veel peuterspeelzalen opgaan in de al bestaande kinderopvang. 22
In de tweede plaats is op korte termijn onduidelijk of de gemiddelde behoefte per kind aan kinderopvang zal groeien. De toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen en een sterker draagvlak onder ouders voor formele kinderopvang enerzijds maar de afbouw van Rijksbijdragen voor kinderopvang anderzijds creëren een onhelder beeld. Voor de langere termijn is de verwachting dat ook in Nederland toegewerkt gaat worden naar een basisvoorziening voor kinderen van 0 tot 4 jaar. Het aantal kinderen neemt af maar de kinderen die er zijn maken meer tijd gebruik van de voorzieningen die er zijn. Dat vraagt te zijner tijd aanvullend beleid voor deze leeftijdsgroep. 5 – 12 jaar (basisschool en buitenschoolse opvang) Basisscholen Ook in de leeftijdscategorie van de basisscholen (5 – 12 jaar) krimpt de doelgroep. Op regionaal niveau loopt deze leeftijdscategorie in omvang terug van 6.166 in 2010 tot 3.982 in 2040. De sterkste daling manifesteert zich in het komende decennium. (-25 %) Het beeld tussen de gemeenten onderling verschilt. In Appingedam is deze leeftijdscategorie stabiel. In de andere 3 gemeenten is sprake van een forse krimp. Regio Eemsdelta 5 - 12 jarigen 3000 2500
Aantal
2000 1500 1000 500 0
Appingedam
Delfzijl
Eemsmond
Loppersum
2000 (cbs)
1049
2799
1723
1258
2010 (cbs)
1094
2358
1680
1034
2020
955
1700
1143
812
2030
995
1472
984
659
2040
978
1398
969
637
Figuur 14: Ontwikkeling 5 – 12 jarigen regio Eemsdelta
Buitenschoolse opvang Ongeveer 17% van de kinderen van 4 tot en met 12 jaar gaat momenteel naar een vorm van buitenschoolse opvang. Er zijn in totaal 11 vestigingen voor buitenschoolse opvang. Nu maken ongeveer 1050 kinderen gebruik van deze vorm van opvang. Bij een gelijk blijvende deelnamepercentage zou het aantal kinderen dalen naar 780 in 2020, 700 in 2030 en 680 in 2040. Onduidelijk is of deze vorm van opvang door de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen zal groeien of het kostenaspect, net als bij de kinderdagopvang, een remmende factor zal zijn. Ook hier geldt de verwachting dat de buitenschoolse opvang, aanvullend aan het onderwijs, in de toekomst door meer kinderen gebruikt wordt. In het huidige politieke klimaat is deze eerder ingezette 23
ontwikkeling op “hold” gezet. Door maatschappelijke en economische ontwikkelingen en de daarbij horende arbeidsmarktbeleid is de verwachting dat de kinderopvang in de toekomst een verdere ontwikkeling doormaakt. Nederland zal zich naar verwachting voor deze voorzieningen ontwikkelen als in de omringende Noord Europese landen, waarbij voor alle kinderen van 0 t/m 12 jaar aanvullend aan het onderwijs een dagvullend aanbod wordt gedaan voor meerdere dagen per week. In de beleidsvorming dient rekening te worden gehouden met deze ontwikkeling. Kwaliteit van het onderwijs In het basisonderwijs is het noodzakelijk om de kwaliteit te verbeteren. De kwaliteit van het basisonderwijs in de drie noordelijke provincies van Nederland blijft achter bij de rest van Nederland. Sociaaleconomische factoren kunnen een rol spelen bij de lagere kwaliteit, maar ze kunnen het verschil niet geheel verklaren. Mogelijk speelt een rol dat veel scholen in het Noorden vaak klein zijn en combinatieklassen moeten vormen. Dit vraagt veel van de kwaliteit van de leraren. Ook zijn er aanwijzingen dat er op scholen te lage verwachtingen van leerlingen gekoesterd worden wat negatieve effecten kan hebben op de prestaties van leerlingen. Een aantal scholen in de DEAL gemeenten heeft een kwaliteitsprobleem. Inspectie en ministerie gebruiken bij onvoldoende kwaliteit de termen zeer zwak (bij ernstige problemen) en zwak (bij problemen). Landelijk is het percentage zeer zwakke scholen 1,5% en zwak 8%. Van de 15 basisscholen van Noordkwartier waren er in de afgelopen jaren één zeer zwak en twee zwak. Van de 24 basisscholen van Marenland waren er in de afgelopen jaren drie zeer zwak en zeven zwak. De laatste jaren zien we een sterke verbetering. Van de basisscholen in Eemsmond zijn geen gegevens bekend. Financierbaarheid Daarnaast is het als gevolg van het dalend leerlingenaantal niet mogelijk om de voorzieningen financieel gezond te houden. In 2011 bevinden zich in de regio 57 basisscholen en twee scholen voor speciaal onderwijs. De inkomsten van de instellingen voor kinderopvang en basisonderwijs hebben een directe relatie met het aantal kinderen dat gebruik maakt van de voorziening. Bij een afnemend kinderaantal dalen de inkomsten. De afname van de lasten houdt onvoldoende gelijke tred met de afname van het aantal deelnemers. Hierdoor komen instellingen in financiële zin onder druk te staan. Een vorm van schaalvergroting is derhalve onontkoombaar. Artikel 4
Geïntegreerde kindvoorziening en toekomstige locaties
Geïntegreerde kindvoorziening Om de kwaliteitsproblemen en de problemen m.b.t. financierbaarheid het hoofd te bieden, kiezen de organisaties Kids2b, Noordkwartier en Marenland in de gemeenten Delfzijl, Appingedam en Loppersum voor de oprichting van zogenaamde (geïntegreerde) kindvoorzieningen. Dit zijn stevige gezonde eenheden met een ideale omvang van 250 kinderen. De ondergrens ligt op 125. Het gaat daarbij om de integratie van scholen, peuterspeelzaal en kinderopvang voor 0 – 12 jarigen. De doelstelling van een integrale kindvoorziening is om de kinderen maximale ontwikkelingskansen te bieden. Er zal daarbij gezocht worden naar mogelijke synergie met dorps- en omgevings24
voorzieningen. Het gebouw moet afgestemd worden op de belevingswereld van kinderen van klein tot groot. Het gaat daarbij om gebouwen met een duurzame en kwalitatief hoogwaardige buitenschil die minimaal 50 jaar mee gaan en een vrij indeelbare plattegrond waardoor programmatische wijzigingen of functiewijzigingen eenvoudig kunnen worden doorgevoerd. De kindvoorziening biedt behalve een goede kwaliteit voor het onderwijs, dagopvang met flexibele tijden en integratie met buitenschoolse opvang van zeven tot zeven. Er is verbinding met zorg (Centrum Jeugd en Gezin ) en met de omgeving (bijv. bibliotheek en dorpsvereniging) . Voorlopig wordt in de gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum gekoerst op de integratie van de bestaande kinderopvang en basisscholen in (ongeveer) 13 nieuw op te richten geïntegreerde kindvoorzieningen. Het exacte aantal en de locatie van de toekomstige kindvoorzieningen is nog niet bepaald. Op kaartbeeld kan één en ander als volgt worden weergegeven.
Figuur 15: Voorziene spreiding Brede Scholen en (geïntegreerde) kindvoorzieningen in de DAL-gemeenten
Besluitvormings- en implementatietraject Het besluitvormingsproces met betrekking tot de realisering van de brede scholen en kindvoorzieningen ziet er als volgt uit: Schoolbesturen inventariseren de mogelijkheden
November 2011
Overleg periode, gemeenschappelijke medezeggenschapsraden, ouderadviesraden en de adviesorganen van de afzonderlijke scholen en kindvoorzieningen
2012
Besturen voeren overleg en stemmen af met gemeenten
2012
Besturen nemen een definitief besluit
Eind 2012 / begin 2013
Voor het sluiten of stichten van openbare scholen moeten de betreffende gemeentebesturen besluiten nemen.
Vanaf 2012
Implementatie (transitie)
2012 - 2020
Tabel 5: Planning besluitvormings-/implementatietraject primair onderwijs c.a.
25
Artikel 8
Voortgezet onderwijs
13 – 20 jaar (voortgezet onderwijs) Ook de leeftijdscategorie voor het voortgezet onderwijs krimpt. En ook daar min of meer hetzelfde beeld als in de jongere leeftijdscategorieën. Appingedam is stabiel, de andere 3 gemeenten krimpen. Regio Eemsdelta 13 - 20 jarigen 3000
Aantal
2500 2000 1500 1000 500 0
Appingeda m
Delfzijl
Eemsmond
Loppersum
2000 (cbs)
1083
2781
1614
1196
2010 (cbs)
1021
2457
1668
1066
2020
1110
1969
1511
883
2030
1053
1503
1013
687
2040
1064
1441
948
594
Figuur 16: Ontwikkeling 13 – 20 jarigen regio Eemsdelta
Kwaliteit van het onderwijs Ook in het voortgezet onderwijs blijft de kwaliteit in de drie noordelijke provincies achter bij de rest van Nederland. In de afgelopen jaren werden binnen het voortgezet onderwijs bij Het Ommelander College twee van de drie afdelingen als zeer zwak aangewezen. Het Fivelcollege kreeg in de afgelopen jaren drie van de zes afdelingen als zwak aangeduid. Van de andere scholen zijn geen gegevens beschikbaar. Financierbaarheid Daarnaast is het als gevolg van het dalend leerlingenaantal niet mogelijk om de voorzieningen financieel gezond te houden en een breed aanbod in stand te houden. Ook in voortgezet onderwijs hebben de inkomsten een directe relatie met het aantal kinderen dat gebruik maakt van de voorziening. Nu het kinderaantal afneemt komen instellingen in financiële zin onder druk te staan. Fusieschool In de Eemsdelta zijn 3 scholen waar voortgezet onderwijs gevolgd kan worden, die in totaal 6 vestigingen in de regio hebben. Van deze vestigingen zijn er 2 gevestigd in Appingedam en 1 in Delfzijl. Verder zijn er scholen in Woldendorp, Uithuizen en Warffum. De school in Wehe den Hoorn (gemeente de Marne) trekt daarnaast veel leerlingen uit de gemeente Eemsmond. In totaal gaan er rond de 4200 leerlingen naar deze scholen. Daarvan is bijna 80% woonachtig in de Eemsdelta (3.400 leerlingen) (leerjaar 2009/2010). Om verdere versplintering te voorkomen en om een basis te leggen voor kwaliteitsverbetering in het voortgezet onderwijs heeft het bestuur van het 26
Eemsdelta-college (sinds de fusie uit 2011) zich voorgenomen om per 1 augustus 2012 de scholen in Appingedam en Delfzijl te fuseren, waarbij er gestreefd wordt naar een volledig aanbod van voldoende kwaliteit in alle richtingen en profielen. De plannen voor het voortgezet onderwijs worden vastgelegd in een wettelijk verplicht “Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen”.
27
Hoofdstuk 5 Artikel 1
Zorg en Welzijn
Vergrijzing
De problematiek in de sector welzijn en zorg laat zich het best karakteriseren door een sterk toenemende zorgvraag bij een sterk groeiend aantal ouderen. Dit in relatie tot een krimpende beroepsbevolking hetgeen naar verwachting resulteert in een (groot) tekort aan arbeidskrachten. Zorg wordt, behalve aan jonge kinderen en jong gehandicapten, in onze samenleving vooral geboden aan ouderen. Hoe hoger de leeftijd, hoe hoger het percentage dat zorg nodig heeft en hoe hoger, gemiddeld gezien, de zorgzwaarte is. Uit diverse onderzoeken blijkt dat het aantal kwetsbare ouderen de komende twintig jaar stijgt. Uit de studie van het Sociaal Cultureel Planbureau “Kwetsbare ouderen” blijkt bijvoorbeeld dat het aantal kwetsbare ouderen in Nederland de komende 20 jaar met 70% stijgt. (van grofweg 700.000 naar 1.200.000). In de Eemsdelta zal dat percentage nog iets hoger uitvallen omdat de vergrijzing hier sneller gaat en de dempende factor van het groeiende aantal hoger opgeleiden in deze regio kleiner is. In de komende 30 jaar stijgt in de Eemsdelta regio de bevolking die ouder is dan 74 jaar met 80 %. Ontwikkeling ouderen > 74 jaar
4000 3500
aantal
3000 2500 2000 1500 1000 500 0
Appingedam
Delfzijl
Eemsmond
Loppersum
2010
1165
2488
1273
700
2020
1503
2725
1824
829
2030
1986
3160
2943
1270
2040
2248
2988
3364
1534
Figuur 17: Ontwikkeling ouderen > 74 jaar regio Eemsdelta
Artikel 2
Sociale cohesie
Voor de realisatie van een duurzaam aantrekkelijke regio waar we met elkaar in de context van krimp, vergrijzing en ontgroening goed kunnen leven, zijn een stevige sociale infrastructuur en een goede sociale cohesie noodzakelijke voorwaarden. Dit betekent niet alleen een mooie omgeving maar ook een omgeving waar het veilig voelt, waar aandacht voor elkaar is, waar mensen elkaar kennen en elkaar kunnen ontmoeten. Het gaat dan niet alleen om de zorg voor elkaar en het leveren van een zinvolle bijdrage aan de maatschappij maar vooral om het realiseren van een stevige toekomst bestendige sociale infrastructuur waarin wijken en dorpen vanuit hun eigen kracht werken aan een leefbare gemeenschap. De wegen waarlangs een dergelijke stevige sociale infrastructuur zich ontwikkelt wordt onderzocht door de samenwerkende partijen." 28
Artikel 5
Formele en informele zorg
Zoals hierboven aangegeven voorspelt de demografische prognose in dezelfde periode een forse krimp van de beroepsbevolking met ongeveer 35 %. (zie hoofdstuk 1 van deze memorie van toelichting) Naar verwachting zullen er dan te weinig zorgprofessionals zijn om aan de zorgvraag te kunnen voldoen. Dit gegeven vereist dat er voorwaarden moeten worden gecreëerd zodat de professionele zorg zo laat mogelijk ingeschakeld kan worden. Voordat er formele zorg beschikbaar is, moeten zorgvragers een beroep kunnen doen op informele zorg of op een combinatie van formele en informele zorg. Artikelen 6 t/m 8 Samenwerking instellingen voor Zorg en Welzijn en gemeenten bij informele zorgnetwerken Los van de boven beschreven ontwikkeling die bijzonder is voor de Eemsdelta regio krijgt de regio net als de rest van Nederland te maken met belangrijke ontwikkelingen in de AWBZ. Allereerst worden belangrijke delen uit de AWBZ overgeheveld naar gemeenten. Als eerste onderdeel komt, voor nieuwe gevallen, per 1-1-2013 de AWBZ-functie “Begeleiding” over naar gemeenten. Oude gevallen volgen uiterlijk per 1-1-2014. Gemeenten zullen de inwoners, die nu een AWBZ-financiering hebben voor hun begeleiders, moeten compenseren vanuit de Wmo. Overeenkomstig de filosofie van de Wmo zullen ze daarbij zoveel mogelijk een beroep doen op de eigen kracht, door aan te dringen op het inzetten van het eigen netwerk en de eigen omgeving van cliënten die een beroep gaan doen op de Wmo. Al met al leidt dat tot de volgende conclusie: omdat meer zorg vanuit de Wmo zal worden verstrekt en omdat er een tekort zal gaan ontstaan aan arbeidskrachten in de professionele zorg, zal het beroep op de informele zorgverleners de komende decennia sterk toenemen. De zwaarte van de zorg, die thuis zal moeten worden verleend, zal toenemen. Dat leidt er toe dat fors zal moeten worden geïnvesteerd in de organisatie en ondersteuning van informele zorgnetwerken in dorpen en buurten en in het beschikbaar hebben van voldoende aangepaste woningen waar (steeds zwaardere) zorg geboden kan worden. Tussen gemeenten en de organisaties voor welzijn en zorg moet overeenstemming zijn over de noodzaak van de gezamenlijke investering in de ondersteuning van informele zorgnetwerken. De organisaties voor welzijn en zorg zijn bereid bij de ontwikkeling en ondersteuning van die steunstructuren een grote inspanning te leveren, mits zij daartoe door de gemeenten in staat worden gesteld. Zij zijn van mening dat dit enerzijds een langdurige investering in het gebied vereist. Anderzijds vereist het een langdurige investering in de samenwerking tussen gemeenten en organisaties voor welzijn en zorg. In het Woon- en Leefbaarheidplan willen zij afspraken maken met de gemeenten over die langdurige investering en ieders rol daarin. Artikel 9 t/m 11
Wonen met Zorg
Het aantal zorgbehoevende ouderen in de regio stijgt fors. En dus de vraag naar Wonen met Zorg. Verder worden per 1 januari 2012 ouderen met de lichtere zorgzwaartepakketten (ZZP) 1 en 2 niet meer toegelaten tot de verzorgingstehuizen. De verwachting is dat deze maatregel ook gaat gelden voor ouderen met ZZP 3 indicatie. Deze bezuinigingsmaatregelen in de AWBZ sfeer leiden tot een 29
extra stijging van de vraag naar zelfstandig Wonen met (thuis)Zorg en leggen een grote druk op de ambulante (thuis)zorg. In de toekomst zal steeds zwaardere zorg thuis verleend gaan worden. In hoofdstuk 6 “Wonen” wordt nader ingegaan op de transformatieopgave Wonen met Zorg. Artikel 14/15 Samenwerking gemeenten, organisaties en nieuwe toetreders In dit artikel worden belangrijke voorwaarden voor zowel gemeenten als organisaties vastgelegd. Gemeenten willen afspraken kunnen maken met in principe alle organisaties voor welzijn en zorg die de strekking van dit hoofdstuk in het convenant onderschrijven. De organisaties voor welzijn en zorg willen er van verzekerd zijn dat alle spelers die actief zijn in het domein zorg, welzijn en dienstverlening de in dit convenant neergelegde visie op welzijn en zorg onderschrijven, inclusief hun bereidheid om in dit domein nauw en verstrekken met andere organisaties samen te werken in het belang van de leefbaarheid van de regio. Ook nieuwe aanbieders in het gebied zullen worden onderworpen aan dezelfde toets als in artikel 14, namelijk hun bereidheid de inhoud van het convenant te onderschrijven.
30
Hoofdstuk 6 Wonen Hoofdstuk 6.1 Artikel 1
Procesgang
In het eerste artikel wordt de procesgang nader ingevuld van: het uiteindelijk door de provincies en gemeenten vast te stellen woon- en leefbaarheidplan en de voorraadbeleidsplannen die door de corporaties afzonderlijk worden vastgesteld. Kern ervan is dat de corporaties de optelsom van strategisch voorraadbeleid van elk van de instellingen in april 2012 hebben gepresenterrd. In de periode tot en met het opstellen van het Woon- en Leefbaarheidplan wordt gewerkt aan de afstemming tussen deze twee. Bovendien wordt gewerkt aan een nadere uitwerking van de programma-afspraken en –sturing (zie hoofdstuk 6) voor tweemaal een vijf jaar periode, te beginnen in 2012. De resultaten daarvan vormen de grondslag van de ontwikkelingsovereenkomst en de individuele prestatieafspraken tussen gemeenten en corporaties. Het gaat om een brede set van afspraken over de netto ontwikkeling van de woningvoorraad (sloop en nieuwbouw), de ontwikkeling van de woningkwaliteit en leefbaarheid, wonen en zorg, woningmarktregie en de financierbaarheid. Deze onderwerpen komen in de sub paragrafen terug. Het doel van dit convenant is om bij te dragen aan de convergentie van de beide planvormingsprocessen, zodat in de nadere uitwerking gemeenschappelijke ijkpunten worden gehanteerd. Transformatieopgave Hoofdstuk 6.2
Artikel 3
Tabel 1: Netto krimp, sloop en nieuwbouw
De ambitie-afspraken hebben al naar gelang het onderwerp, verschillende grondslagen. De grondslag voor de in artikel 3 vervatte tabel voor de sloop en nieuwbouw en de daaruit resulterende netto krimp van de voorraad wordt gevormd door de gewenste voorraadaanpassing op basis van de door de provincie gecorrigeerde Primos - prognose 2009 (de werkhypothese), teruggerekend voor een periode van 5 jaar en tot de helft teruggebracht. Deze benadering is in onderling overleg als, gegeven de huidige marktomstandigheden, ambitie gedefinieerd. De aantallen in de tabel zijn uitgesplitst naar landelijk en stedelijk gebied, en daarbinnen naar gemeente. Partijen zijn bekend met nieuwe prognoses (ABF Primos prognose 2011), die een veel lagere krimp voor de regio laat zien dan de hierboven genoemde, en ook een ander patroon aan woningbehoefte, maar deze is niet expliciet in de ambities betrokken om enige continuïteit in het afsprakenstelsel te behouden. Vooralsnog worden de uitkomsten van de Primos prognose 2009, zoals door de provincie gecorrigeerd, opgevat als de bovengrens van de ambitie. De in het convenant geformuleerde ambities vormen vervolgens het richtsnoer in de verdere uitwerking op weg naar het Woon- en Leefbaarheidplan (WLP). Dat plan bevat een realistisch programma van projecten waarvan in de prestatieafspraken de realisatie, inclusief fasering en bekostiging, worden uitgewerkt. Het WLP legt de ontwikkelingsrichtingen niet in detail vast, maar wel de koers en programma’s die ruimte laten voor later aanpassing/bijsturing. Waarschijnlijk zal blijken dat er onvoldoende financiële middelen zijn om alle ambities te kunnen invullen. In die zin heeft het WLP een agenderende werking in de richting van Rijk en provincie. 31
Hoofdstuk 6.3
Artikel 5
Tabel 2: Kwaliteitsanalyse
De tabel inzake de kwaliteit van de woningvoorraad (artikel 5) is, waar het de woningcorporaties betreft, gebaseerd op de opgaven van deze instellingen over het aantal bouwtechnisch matige en slechte woningen, het aantal woningen naar labelniveau en op het onderzoek naar kwetsbare gebieden. Wat de particuliere voorraad betreft, bestaat een veel minder gedetailleerd inzicht. In de analyse daarover zijn de gebieden omschreven die nadere aandacht behoeven. Overeenstemming over de aanpak die binnen die gebieden wordt ontwikkeld is er nog niet. De aantallen woningen die onder het kopje leefbaarheid worden genoemd, zijn daarom indicatief. Hoofdstuk 6.4
Artikel 11
Tabel 3: Woon-Zorg woningen
Wat tabel 3 inzake Wonen en Zorg betreft (artikel 12), zijn de aantallen (exclusief kleinschalige woonvormen) deels ontleend aan de Fortuna-prognose . Daarnaast is het aanbod per 1 januari 2012 benoemd (zorginstellingen, corporaties). Deze Primos prognose is niet direct vergelijkbaar met die uit 2009 die aan tabel 1 ten grondslag ligt, doordat hier geen sprake is van een provinciale correctie (met name ten aanzien van de balans in stedelijk gebied), maar dat wordt niet als een overwegend bezwaar gezien omdat de orde van grootte van de vergrijzing en de behoeftegroei aan zorgwoningen het eerstkomende decennium redelijk overeenkomt. De behoefteprognose in deze tabel is daarom niet nader naar gemeente uitgesplitst. In het Woonen Leefbaarheidplan worden daarover afspraken gemaakt. De drie tabellen geven vanuit verschillend perspectief zicht op voorraadtransformaties, maar kunnen elkaar overlappen. Zo kan de sloop en nieuwbouw zowel leiden tot aanpak van de aandachtsgebieden, als tot de gewenste ontwikkelingsrichting van de aan zorg gerelateerde woningaanbod. De kunst in verdere programmering is om een zo groot mogelijke efficiency in de aanpak te bereiken door een combinatie van invalshoeken. Bij de geformuleerde ambities is waar mogelijk, een onderscheid gemaakt naar corporaties en overige woningaanbieders. Bovendien zijn in de tekst van de artikelen nadere ijkpunten opgenomen voor de uitwerking ervan door de corporaties. Zo is in artikel 3 nader bepaald dat voorlopig twee derde van de sloop en nieuwbouw zal plaatsvinden in de woningvoorraad van de woningcorporaties, waarmee tevens is aangegeven dat ook in de particuliere verhuur en in de koopsector een krimp zal plaatsvinden. In het Woon- en Leefbaarheidplan zal dit punt nader worden uitgewerkt. In artikel 7 en 8 is bepaald dat de woningcorporaties ernaar streven het aanbod bouwtechnisch slechte en matige woningen voor zover het gaat om woningen die voor voortgaande exploitatie zijn bestemd uit de markt te nemen, en 90% van hun woningbezit, ook voor voortgaande exploitatie bestemd, op tenminste Label-C niveau te brengen. En tenslotte is in artikel 12 bepaald dat 75% van het door demografische veranderingen benodigde extra aanbod aan zorgwoningen, en 50% van de daardoor extra benodigde aantallen levensloopbestendige woningen binnen de (sociale) huur zal worden gerealiseerd. De mate waarin de extramuralisering van het wonen in verzorgingshuizen leidt tot een extra behoefte aan verzorgd wonen of levensloopbestendige woningen, is thans onbekend. Vandaar dat in artikel 13 is aangegeven dat de omvang in het Woon- en Leefbaarheidplan zal worden uitgewerkt. 32
De definities voor Wonen met Zorg en bouwtechnische kwaliteit zijn aan het eind van dit hoofdstuk opgenomen, om zo interpretatievraagstukken bij de periodieke meting van de voortgang te voorkomen. Hoofdstuk 6.5 Artikelen 14 t/m 18
Woningmarktregie
Van gemeenten wordt een zodanige beperking van de plancapaciteit verwacht dat overaanbod van woningen wordt voorkomen (artikel 15); dit geldt ook voor de kaveluitgifte voor woningbouw in overwegend de koopsector (artikel 16). Verder wordt van gemeenten, in samenwerking met de provincie een beleid verwacht ten aanzien van de particuliere sector, niet alleen uit oogpunt van marktregie, maar ook voor de oplossing van leegstand- en kwaliteitsproblemen aldaar . Dit is niet de primaire taak van corporaties. Wel zullen de corporaties de verkoop van hun woningen op de marktomstandigheden afstemmen en zullen zij bezien in hoeverre het mogelijk is om woningen aan te kopen, waar nodig te herstellen, om deze vervolgens in de marktsector weer af te zetten (artikel 16). Tenslotte is nadere aandacht nodig voor een middensegment in de markt (artikel 17). Het convenant benoemt dit onderwerp, maar bepaalt de uitkomsten niet: onduidelijk is nog wat de effecten van de staatssteundiscussie op het taakveld van de corporaties, de eventuele splitsing ervan in een commercieel en een kernbedrijf, op de woningmarkt zullen zijn. De beperking van het kernbedrijf tot de liberalisatiegrens en van de verhuur tot de ‘Europa-doelgroep’ heeft tot gevolg dat er een deel van de vraag niet door de corporaties (kernbedrijf) kan worden bediend. Wellicht kunnen woningcorporaties door activiteiten buiten het kernbedrijf bijdragen aan een goed woningaanbod in het middensegment, waardoor de nu stilliggende markt beter gaat functioneren. Wanneer een beleid voor het middensegment is bepaald kan dit leiden tot afspraken op projectniveau; omdat in dit marktsegment sprake behoort te zijn van open concurrentie, kan hier moeilijk sprake zijn van taakstellende afspraken op programmaniveau, die marktpartijen al snel uitsluiten. Maar het is nu nog te vroeg om hier concrete programma’s of ambities te formuleren. Het zijn agendapunten voor verdere uitwerking en de resultaten daarvan zullen (deels) in het Woon- en Leefbaarheidplan worden neergelegd (met name planaanbod en kaveluitgifte). Ambitie en taakstelling De bovengenoemde tabellen en ijkpunten geven richting aan de uitwerking van het strategisch voorraadbeleid van de corporaties, maar bepalen deze plannen niet. Afgesproken is dat er een onderscheid tussen ambitie en het in de prestatieafspraken vast te leggen vijfjaren-programma bestaat. Omvangrijke sloopprogramma’s moeten bijvoorbeeld passen in een goed doordachte gebiedsaanpak en vergen medewerking van de bewoners. Deze vereisen dus investeringen in planvorming en kosten tijd. Programma’s worden ook bepaald door financiële haalbaarheid en vraagstukken van herhuisvesting en opnamevermogen van de markt. Daarom geldt als stelregel dat bij forse afwijking van de programma’s van de ambities een nadere motivering van partijen wordt verwacht. Op voorhand wordt verwacht dat met name in het stedelijk gebied van Delfzijl de afstand tussen de ambitie en het eerste vijfjaren-programma groot zal zijn. Dit heeft er mee te maken dat er in de voorgaande jaren al een grote sloopproductie is geweest. Na deze sloop is in 2009 gekozen voor een paar jaar stabilisatie en consolidatie. Hierdoor zitten er géén sloop- en nieuwbouwprogramma’s in 33
de pijplijn en zullen nieuwe programma’s en nieuwbouw en herstructurering pas in de tweede helft van de vijf jaar periode op stoom komen. Gezien de huidige marktomstandigheden wordt de noodzaak van versnelling niet gezien. Een en ander betekent wel dat er een relatief grote opgave in de tweede 5 jaarperiode (en daarna) zal liggen. Om deze redenen verwachten partijen voor Delfzijl een tijdelijke status aparte. Met betrekking tot Appingedam bestaat de inschatting dat het nieuwbouwprogramma te hoog is en hebben partijen scenario’s ontwikkeld die rekening houden met een verlaagd programma voor de periode 2012-2019. Ten aanzien van de in de prestatieovereenkomsten vast te leggen programma’s is een slotbepaling ingevoegd waarin een financiële toets wordt afgesproken. Het uitgangspunt is dat partijen elkaar steunen, ieder met behoud van eigen verantwoordelijkheden en binnen de begrenzing van de eigen taakstelling, in het zoeken van oplossingen voor financiële tekorten, inclusief een landelijke belangenbehartiging. Monitoring Gelet op de onzekerheden in de markt en over het rijksbeleid ten aanzien van het wonen is een aanpak nodig, die ruimte laat aan bijsturing op grond van nieuwe inzichten. In dat kader is bepaald dat in 2014 een herijking op grond van nieuw woningmarktonderzoek en woningmarktprognoses zal plaatsvinden, uitmondend in een hernieuwd programma voor de eerste 5 jaarperiode (taakstellend) en een tweede 5 jaarperiode (indicatief). Deze afspraak is in het kader van de sloop- en nieuwbouwprogramma’s, dus in artikel 4, opgenomen omdat juist ten aanzien van de balans sloopnieuwbouw de inzichten voortdurend veranderen. Bij een kwaliteitsbeleid en bij het gewenste programma wonen-zorg zijn, althans ten aanzien van de totaal aantallen, de onzekerheden minder groot. Wel zal de bouw of aanpassing van woningen voor ouderen op hun wensen moeten worden afgestemd. Dit vergt dus ruimte binnen de later overeen te komen programma’s tot aanpassing van de voornemens. Bij de herijking zal bezien worden hoe de nieuwe inzichten zich verhouden tot de werkhypothese (Primos 2009, gecorrigeerd)en tot de ambitie en in hoeverre de hierboven geformuleerde ijkpunten zijn of worden gerealiseerd. Daarom zal er een monitoring van de markt plaatsvinden, zowel ten aanzien van de verhuurbaarheid en verkoopbaarheid van bestaand bezit als de afzet van nieuwe projecten. Deze monitoring kan tot bijsturing van het programma leiden. Daartoe zal, zoals elders in dit convenant bepaald, na het afronden van het Woon- en Leefbaarheidplan en na het maken van de prestatieafspraken, een slank programma overleg op bestuurlijk niveau worden ingesteld, waarin de resultaten van de periodieke monitoring kunnen worden besproken en waarin conclusies ten aanzien van de bijsturing van de programma’s getrokken worden.
34
Definities: 1. Beschermd wonen: intramuraal verblijf met 24 uurs zorg gegarandeerd 2. Wonen in verzorgingshuizen: wooneenheden (al of niet zelfstandig) met tenminste zorg op afroep 3. Verzorgd wonen: wooneenheden (zelfstandig) in de directe nabijheid van een zorgsteunpunt of intramurale instelling 4. Levensloopbestendig: nultrede woningen, rolstoeltoegankelijk 5. Nultrede woningen: een volledige woonprogramma gelijkvloers en zonder niveauverschillen extern toegankelijk Bouwtechnische kwaliteit: 1. Goed: de woning vertoont geen gebreken; er zijn geen investeringen noodzakelijk 2. Redelijk: de woning vertoont kleine gebreken; er zijn beperkte investeringen noodzakelijk (tot ongeveer € 10.000,-, deze lopen grotendeels via planmatig onderhoud) nodig 3. Matig: de woning vertoont meerdere gebreken; er zijn investeringen nodig tot ongeveer € 30.000,4. Slecht: de woning vertoont ernstige gebreken; het einde van de technische levenscyclus is vrijwel bereikt en er zijn forse investeringen (vanaf € 30.000,-) noodzakelijk
35