De impact van
“melkproductie per koe” op het arbeidsinkomen
Deze brochure wordt u aangeboden door: Vlaamse overheid Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Melkvee
Baron Ruzettelaan 1 8310 BRUGGE (ASSEBROEK) Tel. 050/20 76 90 Fax. 050/20 76 59 e-mail
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2de verdieping 3500 HASSELT Tel. 011/74 26 85 Fax. 011/74 26 99 e-mail
[email protected] VAC – Anna Bijns gebouw, 3de verdieping Lange Kievitstraat 111-113, bus 71 2018 ANTWERPEN Tel. 03/224 92 75 Fax. 03/224 92 51 e-mail
[email protected]
Uitgever Vlaamse overheid Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling ELLIPSGEBOUW – 6de verdieping Koning Albert II-laan 35, bus 40 1030 BRUSSEL
Website: www.vlaanderen.be/landbouw (rubriek “Documentatie / Publicaties”)
INHOUDSOPGAVE
1
Inleiding
1
2
De basisgegevens
3
3
Opbrengsten, kosten en arbeidsinkomen per 100 liter melk 3.1 De opbrengsten 3.2 De kosten 3.2.1 De voederkosten 3.2.2 De andere kosten 3.2.3 Totale kosten 3.2.4 Afwijkingen in opbrengsten en kosten per groep 3.3 Het arbeidsinkomen
4
11 11 13
17
Opbrengsten, kosten en arbeidsinkomen op bedrijfsniveau, per koe en per ha ruwvoeder
21
5
Is productiestijging per koe lonend?
25
6
Besluiten
33
7
Lijst van tabellen en figuren
37
8
Contactpersonen van de Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling die betrokken zijn bij voorlichtingsactiviteiten
39
1
1
Inleiding
De structuur van de melkveehouderij is de laatste tien jaar grondig gewijzigd, voornamelijk door bedrijfsgroei en toenemende specialisatie. Op deze grotere en meer gespecialiseerde bedrijven neemt de gemiddelde melkproductie per koe ook spectaculair toe. Ter illustratie wordt op basis van de gegevens van de melkproductieregistratie, de gemiddelde melkproductie per koe van de zwartbonte koeien gegeven: - in 1987; 6 002 kg melk - 4,12 % vet - 3,33 % eiwit of 447 kg vet + eiwit - in 1997; 7 928 kg melk - 4,17 % vet - 3,39 % eiwit of 598 kg vet + eiwit - in 2005; 8 754 kg melk - 4,01 % vet - 3,34 % eiwit of 643 kg vet + eiwit. Diverse factoren zijn medebepalend voor deze grote productiestijging: betere voeding, genetische vooruitgang, betere huisvesting, beter bedrijfsmanagement. Bovendien mag niet vergeten worden dat, met het quotum, de minst productieve melkkoeien zijn opgeruimd met als gevolg een sterke stijging van de gemiddelde melkproductie per koe. Op vele bedrijven is de melkproductie per koe het uithangbord om het technisch vermogen en het “goed boeren” op het bedrijf aan te tonen. Verschillende omgevingsfactoren (gewijzigde quotumreglementering, dalende vlees- en melkprijzen, verstrengde mestwetgeving) zijn evenwel recent grondig gewijzigd. Daar het quotum op de meeste gespecialiseerde melkveebedrijven een beperkende factor is, wensen we na te gaan of hogere melkproducties per koe ook gepaard gaan met betere arbeidsinkomens per liter geproduceerde melk. Als gevolg van de versoepeling van de mobiliteit van quota binnen de herziene melkquotareglementering (sinds 2004-2005) en de daling van het aantal melkveehouders is de gemiddelde bedrijfsomvang verder gestegen. In het tweede deel zullen de opbrengsten, de kosten en het arbeidsinkomen doorgerekend worden naar bedrijfsniveau en per koe en ha ruwvoederteelt. De oorspronkelijke gegevens waren uitgedrukt in BEF. Bij de omzetting van die gegevens naar euro is er om reden van gebruiksvriendelijkheid soms gebruik gemaakt van afrondingen. In het derde deel wordt onderzocht welke strategie binnen elke groep (een vast quotum) bedrijfseconomisch het meest rendabel is: ofwel minder melkkoeien en een hogere productie per koe ofwel meer melkkoeien en een lagere productie per koe.
2 Met dank aan het CLE (nu: Afdeling Monitoring en Studie van het Departement Landbouw en Visserij - Vlaamse overheid) voor de groepsgewijze berekening van de basisinformatie op grond van de gegevens uit hun boekhoudnet en aan ir. R. Hellemans en ir. W. Bosmans van het CLE voor de suggesties en de kritische lezing van deze brochure.
Eerste druk : 1999 ir. I. Ryckaert, J. Winters, A. Anthonissen Herwerkte versie : April 2003 Aangepaste versie : Januari 2007 Licht Aangepaste versie : Maart 2008
Layout, eindafwerking en contactpersoon bestelling van brochures: Carine Van Eeckhoudt Vlaamse overheid Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Tel:
02/552 79 01
Fax:
02/552 78 71
E-mail:
[email protected]
Aansprakelijkheidsbeperking Deze brochure werd door het Vlaams Gewest met de meeste zorg en nauwkeurigheid opgesteld. Er wordt evenwel geen enkele garantie gegeven omtrent de juistheid of de volledigheid van de informatie in deze brochure. De gebruiker van deze brochure ziet af van elke klacht tegen het Vlaams Gewest of zijn ambtenaren, van welke aard ook, met betrekking tot het gebruik van de via deze brochure beschikbaar gestelde informatie. In geen geval zal het Vlaams Gewest of zijn ambtenaren aansprakelijk gesteld kunnen worden voor eventuele nadelige gevolgen die voortvloeien uit het gebruik van de via deze brochure beschikbaar gestelde informatie.
De informatie uit deze uitgave mag worden overgenomen mits bronvermelding.
3
2
De basisgegevens
De resultaten uit deze studie zijn gebaseerd op de boekhoudkundige gegevens van de gespecialiseerde melkveebedrijven van het vroegere Centrum voor Landbouweconomie (CLE) van het voormalige Ministerie van Middenstand en Landbouw. De gegevens hebben betrekking op het boekjaar 1996-1997 en op bedrijven gelegen in Vlaanderen. In deze brochure zijn de bedrijven op basis van hun gemiddelde melkproductie per koe ingedeeld in vier qua aantal even grote groepen. Voor deze indeling in groepen worden de bedrijven gerangschikt naar toenemende melkproductie per koe. In groep 1 zijn de 26 bedrijven gegroepeerd met de laagste melkproductie per koe, in groep 2 zitten de 26 volgende bedrijven uit deze rangschikking, in groep 3 treffen we de volgende groep van 26 bedrijven aan, in groep 4 tenslotte zijn de 27 bedrijven gegroepeerd met de hoogste melkproductie per koe uit de reeks. In tabel 1 is voor de boekjaren 1996-97 en 1995-96 onder meer de gemiddelde melkproductie per koe voor de vier groepen weergegeven.
Tabel 1
Evolutie/vergelijking van de gemiddelde melkproductie en het aantal bedrijven per groep, 1996-97 en 1995-96
1996-97 Melkproductie/koe
(l/koe)
Geproduceerde liter melk
(l)
Aantal bedrijven 1995-96 Melkproductie/koe
(l/koe)
Geproduceerde liter melk Aantal bedrijven (*)
(l)
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Alle (*)
4 468
5 787
6 429
7 630
6 093
244 955
279 888
358 225
398 805
321 215
26
26
26
27
105
4 540
5 647
6 347
7 452
5 983
231 076
278 791
363 767
363 676
308 820
27
27
27
26
107
De resultaten in deze kolom van de tabel en van de volgende tabellen betreffen het gemiddeld resultaat berekend over alle bedrijven
In deze brochure wordt doorgaans groep 1 (laagste productie per koe) met groep 4 (hoogste productie per koe) vergeleken. Af en toe worden de andere groepen eveneens in de vergelijking betrokken.
4 Alhoewel het uitsluitend gespecialiseerde melkveebedrijven betreft (bedrijven die het grootste deel van hun inkomen uit de melkproductie halen) zijn de verschillen in gemiddelde melkproductie per koe aanzienlijk. De gemiddelde melkproductie per koe is in het jaar 1996-97 voor groep 1 immers 3 162 liter lager dan deze van groep 4. Aangezien het om gemiddelde producties per groep gaat, zijn de individuele verschillen tussen de bedrijven nog veel groter. In vergelijking met het voorgaande boekjaar (1995-96) is de gemiddelde melkproductie per koe in drie van de vier groepen groter: 140 l/koe in groep 2, 82 l/koe in groep 3 en 178 l/koe in groep 4. In groep 1 (de groep met de laagste melkproductie per koe) daarentegen is de melkproductie gedaald met 72 l/koe.
Tabel 2
Gemiddelde waarde van enkele bedrijfsparameters per groep
Bedrijfsparameters Aantal koeien
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Alle
55,12
48,27
55,78
52,46
52,90
Geproduceerde liter melk
(l)
244 955
279 888
358 225
398 805
321 215
Effectief quotum
(l)
247 039
292 686
369 251
403 619
328 868
(l/koe)
4 468
5 787
6 429
7 630
6 093
Oppervlakte ruwvoeders
(ha)
31,48
30,54
32,14
32,02
31,55
Grasland
(ha)
20,20
17,62
19,22
18,72
18,94
Kuilmaïs
(ha)
11,23
12,67
12,67
12,92
12,38
Totale beteelde oppervlakte (ha)
32,58
31,82
34,72
33,40
33,13
Aantal liter melk per ha ruwvoederteelt
7 781
9 165
11 146
12 455
10 181
Melkproductie/koe
(l/ha)
De hoeveelheid geproduceerde melk per bedrijf neemt toe van 244 955 liter in groep 1 (de bedrijven met de laagste melkproductie per koe) tot 398 805 liter in groep 4 (de bedrijven met de hoogste productie per koe). Groep 4 melkt bijgevolg 153 850 liter meer dan groep 1 en doet dit met bijna 3 melkkoeien per bedrijf minder. Uit tabel 2 blijkt dat, wat de totale oppervlakte ruwvoeder betreft, er geen spectaculair grote verschillen te noteren zijn. Groep 4 (hoogste productie per koe) heeft een kleiner graslandareaal en een groter maïsareaal dan groep 1. Het aantal geproduceerde liter melk per ha ruwvoederteelt is wel sterk verschillend. Voor groep 1 bedraagt die slechts 7 781 liter per ha t.o.v. 12 455 liter per ha voor groep 4 of een verschil van ruim 4 674 liter per ha ruwvoederteelt.
5 Uit de verdere analyse van tabel 2 blijkt dat de groepen bedrijven op eenzelfde beteelde oppervlakte ruwvoeders en met ongeveer evenveel melkkoeien hun effectief quotum vol melken door het sturen van de gemiddelde melkproductie per koe. Deze sturing is mogelijk, zoals blijkt uit tabel 4 (blz. 7) en figuur 1 (blz. 8), door de mate van intensivering van de ruwvoederproductie en door de verstrekte hoeveelheid krachtvoeder. Eventueel kan ook het gekozen veetype afgestemd zijn op de gewenste gemiddelde melkproductie per koe. Deze informatie is evenwel niet voorhanden zodat deze veronderstelling niet kan bevestigd worden.
In tabel 3 is per groep bedrijven, ingedeeld volgens de gemiddelde melkproductie per koe, de gemiddelde waarde van enkele foktechnische en economische parameters weergegeven.
Tabel 3
Gemiddelde waarde van enkele foktechnische en economische parameters per groep
Foktechnische en economische parameters
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Alle
1,01
1,09
1,08
1,13
1,08
(%)
29,76
31,64
35,43
33,72
32,74
(€)
149,75
128,36
135,20
112,52
131,71
Leeftijd van de koeien bij verkoop (jaren)
6,19
5,46
5,54
5,19
5,59
32
36
38
38
36
0,95
1,01
0,95
1,14
1,01
(€)
488,62
464,11
496,63
537,48
498,12
(dagen)
393
383
382
390
387
Aantal kalvingen per koe en per jaar Percentage najaarskalvingen (geboren van 1-10 tot 31-12) Verkoopprijs per kalf
Vervangingspercentage
(%)
Aantal stuks jongvee per koe Verkoopprijs per koe Tussenkalftijd
6 Uit tabel 3 blijkt dat er inzake een aantal foktechnische en economische parameters belangrijke verschillen zijn tussen de groepen 1 en 4: - Het aantal kalvingen per koe (deze van de vaarzen inbegrepen) neemt toe van 1,01 voor groep 1 (laagste productie per koe) tot 1,13 voor groep 4 (hoogste productie per koe); - Het percentage najaarskalvingen evolueert van 29,76 % in groep 1 naar 33,72 % in groep 4. Dit heeft een gunstige invloed op het percentage wintermelk; - De verkoopprijs van de verkochte kalveren daalt van € 149,75 per stuk voor groep 1 naar € 112,52 per stuk voor groep 4. Dit heeft waarschijnlijk te maken met een groter gebruik van vleesstieren voor industriële kruising in de bedrijven van groep 1; - De gemiddelde leeftijd van de verkochte koeien daalt van 6,19 jaar in groep 1 naar 5,19 jaar in groep 4 (hoogste melkproductie per koe). Dit verschil van 1 jaar kan te maken hebben zowel met een grotere sleet van deze hoogproductieve koeien als met de keuze en beslissing van de melkveehouder om koeien sneller te vervangen en om koeien als jongvee te verkopen; - De bedrijven van de groep 4 (hoogste productie per koe) vervangen de melkveestapel dus sneller waardoor het vervangingspercentage 6 % hoger ligt dan in groep 1 en er derhalve meer stuks jongvee per koe aanwezig zijn; - De koeien (reform + andere) van groep 4 worden gemiddeld € 48,86 per stuk duurder verkocht dan deze van groep 1, wellicht omdat ze meestal jongere dieren verkopen. Een andere mogelijke verklaring kan zijn dat groep 4 enkele gekalfde vaarzen en/of tweede kalfkoeien, met een hogere verkoopprijs dan van reform koeien, als fokmateriaal aan collega’s melkveehouders verkoopt; - Er wordt een belangrijk verschil in vervangingspercentage vastgesteld tussen groep 1 en groep 4. De vervangingspercentages van de groepen 2, 3 en 4 zijn vergelijkbaar, hieruit blijkt dat hogere melkproducties per koe niet de enige en belangrijkste oorzaak zijn van vervanging van de melkveestapel. Het vervangingsbeleid van de melkveehouder speelt ter zake immers een determinerende rol.
In tabel 4 worden per groep bedrijven een aantal gemiddelden inzake melkproductie en voeding samengebracht.
7 Tabel 4
Gemiddelden inzake melkproductie en voeding per groep
Melkproductie en voeding
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Alle
(l)
4 468
5 787
6 429
7 630
6 093
Percentage vet
(% V)
4,36
4,47
4,45
4,60
4,41
Percentage eiwit
(% E)
3,46
3,50
3,52
3,47
3,49
(%)
50,27
50,69
53,58
53,68
52,37
(l)
2 738
3 239
3 765
4 606
3 605
Aandeel ruwvoedermelk in totale melkproductie
(%)
61
56
59
60
59
Percentage melk geleverd aan de melkerij
(%)
93,95
92,31
94,98
95,57
94,40
Krachtvoeder per koe
(kg)
865
1 274
1 332
1 512
1244
Krachtvoeder per liter melk
(g)
195
220
207
199
205
Oppervlakte ruwvoeder per grootvee-eenheid
(a)
36,33
39,38
36,72
36,18
37,08
1,75
1,58
1,74
1,64
1,68
Melkproductie per koe
Percentage wintermelk Liter ruwvoedermelk per koe
Aantal melkkoeien (exclusief jongvee) per ha ruwvoederteelten
Het verschil in gemiddelde melkproductie per koe tussen groep 1 (laagste productie per koe) en groep 4 (hoogste productie per koe) bedraagt 3 162 liter per koe. Dit heeft wellicht te maken met het ingezette ras, maar ongetwijfeld ook met het voedingsmanagement en de meer gespecialiseerde bedrijfsvoering van de melkveehouder. De hogere melkproductie per koe in groep 4 wordt evenwel behaald op basis van een hogere hoeveelheid ruwvoedermelk per koe maar evenzeer met een duidelijk hogere krachtvoedergift per koe (647 kg per koe meer dan groep 1). De verschillen tussen de groepen zijn beperkt in % vet en klein in % eiwit. De bedrijven van groep 4 (hoogste productie/koe) behalen een hoge ruwvoedermelkproductie van 4 606 liter per koe of 1 868 liter per koe meer dan de bedrijven van groep 1. Deze ruwvoedermelkproductie wordt benaderend berekend als het verschil tussen de gemiddelde melkproductie per koe en het aantal kg krachtvoeder per koe vermenigvuldigd met 2. Toegepast op groep 1 bedraagt de hoeveelheid ruwvoedermelk: 4 468 - (2 x 865) = 2 738 liter. Het aantal liter ruwvoedermelk per koe is eerder aan de lage kant (minder dan 4 000 l). Enkel groep 4 boekt hier een goed resultaat.
8
Figuur 1
Hoeveelheid ruwvoedermelk en krachtvoedermelk per koe en per groep
Voor het aantal gram krachtvoeder per liter geproduceerde melk (een verhouding die dikwijls gebruikt wordt in Nederland) ontlopen de groepen elkaar niet veel. Dit bedraagt 195 gram krachtvoeder per liter melk voor groep 1 t.o.v. 199 voor groep 4. In figuur 1 is voor elk van de groepen en voor alle bedrijven de gemiddelde hoeveelheid ruwvoedermelk en krachtvoedermelk per koe (de kengetallen vindt u in tabel 4) schematisch gegeven. Voor alle duidelijkheid en ter herhaling, de hoeveelheid krachtvoedermelk wordt geschat door de hoeveelheid krachtvoeder te vermenigvuldigen met 2. De geschatte hoeveelheid ruwvoedermelk wordt berekend als het verschil tussen de totale melkproductie per koe en de berekende krachtvoedermelkproductie per koe. Voor het gemiddelde van alle bedrijven, maar eveneens voor elke groep bedrijven afzonderlijk, blijkt uit tabel 4 dat ongeveer 60 % van de totale melkproductie per koe gerealiseerd wordt door ruwvoedermelkproductie. Uit de analyse van tabel 4 en figuur 1 blijkt dat bedrijven die een hogere productie per koe realiseren, dit doen door zowel de ruwvoederproductie te intensiveren als door het verstrekken van een bijkomende hoeveelheid krachtvoeder. Indien we alleen groep 4 beschouwen, stellen we vast dat deze groep niet alleen 53,68 % van de melk als wintermelk produceert, te danken aan een gunstiger afkalfpatroon (meer najaarskalvingen - zie tabel 3) maar ook minder koeien houdt per ha ruwvoederteelt (1,64 tegen 1,75 in groep 1). Door de grotere jongveestapel in groep 4 (zie tabel 3) is de beschikbare ruwvoederoppervlakte per grootvee-eenheid vergelijkbaar in de verschillende groepen.
9
Samengevat kunnen bij de vergelijking van de gemiddelde waarde van de kenmerken van groep 4 (hoogste melkproductie per koe) met deze van groep 1 (laagste melkproductie per koe) de volgende verschillen en gelijkenissen vastgesteld worden: Verschillen - Een iets lager aantal koeien; - Een hogere totale melkproductie op jaarbasis als gevolg van een duidelijk hogere melkproductie per koe (= basis van de indeling in groepen); - Een iets lager areaal grasland en iets groter areaal kuilmaïs; - Een hoger aantal geproduceerde liter melk per ha ruwvoedergewassen; - Een hoger aantal kalvingen per koe en meer najaarskalvingen; - Een lagere verkoopprijs van de kalveren en een hogere verkoopprijs van de koeien; - Een duidelijk jongere leeftijd van de koeien bij opruiming waardoor een hoger vervangingspercentage en meer stuks jongvee per aanwezige koe; - Een iets hoger vetgehalte in de melk en eenzelfde eiwitgehalte; - Ietwat meer wintermelk; - Een duidelijk hogere ruwvoedermelkproductie; - Meer krachtvoeder per koe; - Een iets lager aantal melkkoeien, jongvee niet inbegrepen, per ha ruwvoeder. Gelijkenissen - Een vergelijkbare totale beteelde oppervlakte; - Een vergelijkbare tussenkalftijd; - Een vergelijkbare hoeveelheid krachtvoeder per liter geproduceerde melk; - Eenzelfde oppervlakte ruwvoeder per grootvee-eenheid. Op basis van de gegevens uit de voorgaande tabellen blijkt dat gespecialiseerde melkveebedrijven met ongeveer eenzelfde aantal melkkoeien en met een evengroot areaal grasland en kuilmaïs op jaarbasis een hoeveelheid melk produceren die gemiddeld per groep tot 60 % hoger ligt dan de productie op de bedrijven uit de groep 1 (afgerond 400 000 l t.o.v. 250 000 l). Een analyse van de gemiddelde opbrengsten en kosten in elk van de vier groepen dringt zich dus op. In hoofdstuk 3 wordt per groep bedrijven, ingedeeld volgens hun gemiddelde melkproductie per koe, een analyse gemaakt van de opbrengsten, de kosten en het arbeidsinkomen per 100 liter geproduceerde melk. In hoofdstuk 4 worden de opbrengsten, de kosten en het arbeidsinkomen geanalyseerd op bedrijfsniveau, per koe en per ha ruwvoederteelt. In hoofdstuk 5 wordt onderzocht of bedrijven met een gegeven melkquotum er economisch voordeel bij hebben hun quotum vol te melken met minder doch productievere koeien.
10
11
3
Opbrengsten, kosten en arbeidsinkomen per 100 liter melk
In de volgende tabellen worden de opbrengsten en de kosten weergegeven. Zij zijn ingedeeld volgens de methode van het ex - CLE.
3.1
De opbrengsten
Tabel 5
Gemiddelde opbrengsten per 100 liter melk en per groep (€/100 liter melk)
Aard van de opbrengsten Melk Omzet en aanwas Voederteelten (inventarisverschillen) Andere
Totale opbrengsten Relatieve totale opbrengsten t.o.v. het gemiddelde van alle bedrijven (100 = gemiddelde)
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Alle
29,74
31,53
31,73
31,61
31,26
5,45
4,44
3,89
3,89
4,31
-0,02
0,20
0,20
0,22
0,17
2,40
2,40
3,12
2,23
2,55
37,58
38,57
38,94
37,95
38,30
98,12
100,71
101,68
99,09
100,00
Bij de opbrengsten uit melk is rekening gehouden met de betaalde superheffing. Deze bedraagt gemiddeld over alle bedrijven € 0,12 per 100 liter melk. Met andere opbrengsten worden onder meer bedoeld: - Premies en subsidies (voor mannelijke runderen, maïspremie, beschermde gebieden in het kader van het mestdecreet). Met premies worden ook deze bedoeld die ontvangen worden voor bedrijfstakken die buiten de melkveehouderij liggen; - Werk voor derden; - Opbrengsten van vorig boekjaar zoals waarderingsverschillen van stocks en nog te ontvangen sommen; - Diversen zoals opbrengst van verhuur van werktuigen, ristorno van aankoopcoöperatieven, schadeloosstelling in ruilverkavelingen en voor proeven of demonstraties, ontvangsten van verhuur melk- en suikerbietenquota, ontvangsten i.v.m. het uitspreiden van mest van derden; - Overige opbrengsten zoals dekgelden, verkoop stalmest, ingeschaard vee, deelname aan veeprijskampen.
12 Uit de vergelijking van de totale opbrengsten per 100 liter melk blijkt dat de verschillen tussen de groepen miniem zijn, de afwijking t.o.v. het gemiddelde bedraagt telkens minder dan 2 %. Opvallend is wel dat de totale opbrengsten per 100 liter melk van de bedrijven uit groep 4 (hoogste melkproductie per koe) iets lager liggen dan het algemeen gemiddelde. De totale opbrengsten per 100 liter melk zijn het grootst op de bedrijven met een lagere (groep 2) tot gemiddelde (groep 3) productie per koe, het verschil met het gemiddelde van groep 4 (hoogste melkproductie per koe) bedraagt respectievelijk + € 0,62 en + € 0,99 per 100 liter melk. Op basis van de aard van de opbrengsten (zie tabel 5) kunnen, bij vergelijking van de groepen, een aantal verschillen vastgesteld worden: - Melk: de gemiddelde opbrengst van de bedrijven uit de groepen 2, 3 en 4 is met ± 31,61 euro per 100 liter nagenoeg dezelfde doch duidelijk hoger dan deze uit groep 1. Dat enkel groep 1 inzake opbrengsten uit melk achter blijft is waarschijnlijk te wijten aan een lager vet- en eiwitgehalte, een lager % wintermelk, een lagere plaspremie en meer melk met strafpunten. - Omzet en aanwas: de opbrengst is het hoogst op de bedrijven met de laagste (groep 1) melkproductie per koe. Vermoedelijk houdt dit voornamelijk verband met de hogere verkoopprijs van de kalveren, wellicht ingevolge een groter aantal kruisingen met vleesstieren en/of een iets betere conformatie van de koeien zelf. - Voederteelten: Tussen de groepen 2, 3 en 4 worden geen verschillen vastgesteld, er is een beperkte opbrengst tengevolge van inventarisverschillen. De opbrengsten uit voederteelten liggen voor groep 1 (laagste melkproductie per koe) zowat 0,25 euro per 100 liter melk lager dan in de andere groepen. - Andere: de verschillen inzake opbrengsten uit o.a. premies, de belangrijkste component uit de andere opbrengsten, zijn beperkt. Alleen de bedrijven uit groep 3 halen een hogere opbrengst dan de andere.
13
3.2
De kosten
Het geheel van de kosten wordt hierna opgesplitst in voederkosten (krachtvoeders, gekochte voeders andere dan krachtvoeders, teeltkosten, machinekosten) en in andere kosten (veekosten, grond- en gebouwenkosten, algemene kosten).
3.2.1
De voederkosten
Tabel 6
Gemiddelde voederkosten per 100 liter melk en per groep (€/100 liter melk)
Aard van de voederkosten
Groep 1
Groep 2
Krachtvoederkosten
4,51
4,86
4,93
4,78
4,78
Voeders andere dan krachtvoeders
1,83
1,91
2,23
2,68
2,23
Teeltkosten (meststoffen, zaaizaad,...)
4,44
4,49
3,77
3,52
3,97
Machinekosten (afschrijving, rente, ...)
4,49
4,36
4,46
4,07
4,31
15,29
15,64
15,42
15,05
15,32
99,84
102,10
100,65
98,22
100,00
Totale voederkosten Relatieve totale voederkosten t.o.v. het gemiddelde over alle bedrijven (100 = gemiddelde)
Groep 3
Groep 4
Alle
De verschillen inzake totale voederkosten tussen de groepen 1 en 4 zijn miniem en situeren zich in de iets hogere krachtvoederkosten, de hogere kosten van gekochte voeders andere dan krachtvoeders (pulp, draf, andere bijproducten,...), de lagere teeltkosten en machinekosten. Uit tabel 6 blijkt verder dat de teeltkosten per 100 liter melk nagenoeg dezelfde zijn voor de groepen 1 en 2 en lager zijn voor de groepen 3 en 4. Uitgedrukt als teeltkosten per ha beteelde oppervlakte (respectievelijk € 333, € 394, € 388 en € 395), wordt een stijgende lijn vastgesteld van groep 1, over groep 2 en 3, naar groep 4. Investeringen in teeltkosten, leidend naar een hogere (ruw) voedermelkproductie per koe, een intensievere uitbating, zijn rendabel. Inzake machinekosten (inclusief melkmachinekosten) per 100 liter melk zijn de gemiddelde resultaten van de groepen 1, 2 en 3 dezelfde, enkel groep 4 behaalt een lager resultaat. Zoals voor de teeltkosten wordt voor de machinekosten per ha beteelde oppervlakte een stijgende lijn waargenomen van groep 1 naar groep 4 (respectievelijk € 337, € 384, € 459 en € 486). Dat de totale machinekosten van groep 4 slechts weinig hoger zijn dan deze van groep 3, is wellicht te wijten enerzijds aan effecten van schaalgrootte voor groep 4 en anderzijds aan het ruim voorzien zijn van materiaal in de andere groepen. In de machinekosten zijn ook deze inbegrepen voor teelten die buiten de melkveehouderij liggen.
14 Uit de vergelijking van de totale voederkosten per 100 liter melk blijkt dat de verschillen tussen de groepen miniem zijn, de afwijking t.o.v. het gemiddelde bedraagt telkens in de buurt van of zelfs minder dan 2 %.
3.2.2
De andere kosten
Tabel 7
Gemiddelde andere kosten per 100 liter melk en per groep (€/100 liter melk) Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Alle
Veekosten (dierenarts, KI, strooisel, lidgelden,...)
1,16
1,76
1,78
2,16
1,78
Grond- en gebouwenkosten waarvan melkquotum
6,69 1,26
7,04 1,49
8,28 1,83
7,88 1,49
7,59 1,54
Algemene kosten (elektriciteit, telefoon, intrest,...)
3,54
3,42
3,49
2,80
3,27
11,40
12,22
13,56
12,84
12,64
90,20
96,67
107,25
101,57
100
Totaal van de andere kosten Relatieve totale andere kosten t.o.v. het gemiddelde over alle bedrijven (100 = gemiddeld)
In de grond- en gebouwenkosten zijn, overeenkomstig de indeling gehanteerd door het CLE, de intresten en de afschrijving met betrekking tot het bijgekocht melkquotum inbegrepen. Uit de vergelijking van de andere kosten per liter melk van groep 4 (hoogste melkproductie per koe) met groep 1 (laagste melkproductie per koe) blijkt dat: - Groep 4 heeft de hoogste veekosten, bijna dubbel zo hoog als groep 1. Indien we bovendien nog rekening houden met de veel hogere melkproductie per koe bereiken de veekosten in groep 4 op jaarbasis een niveau dat ruim driemaal hoger ligt dan in groep 1 (€ 164,55 per koe en per jaar t.o.v. € 52,06 per koe en per jaar). Meer stuks jongvee per koe, een hoger vervangingspercentage, een hogere melkproductie per koe en per jaar en wellicht een duurdere genetica zijn factoren die deze meerkost mee helpen verklaren; - Groep 4 heeft, samen met groep 3, de hoogste grond- en gebouwenkosten, waarschijnlijk te wijten aan een duurdere (comfortabeler) uitrusting van de stal. - De algemene kosten in groep 4 zijn daarentegen het laagst.
15 In tegenstelling tot de opbrengsten en de voederkosten per 100 liter melk zijn de verschillen tussen de groepen inzake de andere kosten niet beperkt tot ongeveer 2 %. Groep 4 sluit nauw aan bij het gemiddelde. De andere groepen wijken meer af van het algemeen gemiddelde: respectievelijk ongeveer 3 en 10 % lagere andere kosten voor groep 2 en groep 1, voor groep 3 liggen de andere kosten ongeveer 7 % hoger, in hoofdzaak veroorzaakt door hogere quotumkosten, hogere afschrijvingskosten van het onroerend goed en hogere betaalde pacht.
3.2.3
Totale kosten
Tabel 8
Gemiddelde totale kosten per 100 liter melk en per groep (€/100 liter melk)
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Alle
Voederkosten
15,29
15,64
15,42
15,05
15,32
Andere kosten
11,40
12,22
13,56
12,84
12,64
26,70
27,86
28,98
27,89
27,96
95,48
99,65
103,63
99,73
100,00
Totale kosten Relatieve totale kosten per liter t.o.v. het gemiddelde over alle bedrijven (100 = gemiddelde)
Inzake totale kosten per 100 liter melk wijken twee van de vier groepen af van het algemeen gemiddelde: enerzijds groep 1 (laagste melkproductie per koe) met een totale kost die bijna 5 % lager ligt en groep 3 (hogere melkproductie per koe) met een kost die bijna 4 % hoger ligt dan het gemiddelde. Daar de voederkosten bij groep 1 rond het gemiddelde liggen en de andere kosten t.o.v. het gemiddelde merkelijk lager zijn (€ 1,24 per 100 liter), liggen de totale kosten per 100 liter € 1,26 lager. Groep 3 daarentegen steekt € 1,02 per 100 liter melk boven het gemiddelde uit, te wijten aan hogere voederkosten en andere kosten per 100 liter melk. De verschillen tussen de groepen 2 en 4 zijn eerder gering en situeren zich zeer dicht bij het gemiddelde over alle bedrijven.
16 3.2.4
Afwijkingen in opbrengsten en kosten per groep
afwijkingen in opbrengsten en kosten per groep
euro per 100 liter
1,50 1,00 0,50 0,00 -0,50 -1,00 -1,50
opbrengsten
voederkosten
groep 1
Figuur 2
groep 2
andere kosten groep 3
totale kosten
groep 4
Opbrengsten en kosten per 100 liter melk in afwijking van het gemiddelde in de vier groepen in euro per 100 l melk
In figuur 2 wordt op een schematische wijze weergegeven in welke mate de opbrengsten, de voederkosten, de andere kosten en de totale kosten, telkens uitgedrukt in euro per 100 liter melk, afwijken van het algemeen gemiddelde. De getallen, waarop figuur 2 is gesteund, zijn afgeleid uit de tabellen 5 (blz. 11), 6 (blz. 13), 7 (blz. 14) en 8 (blz. 15). Uit de analyse van figuur 2 blijkt dat er belangrijke verschillen tussen de groepen zijn inzake inkomsten en andere kosten, de verschillen inzake voederkosten zijn relatief beperkt.
17
3.3
Het arbeidsinkomen
Het arbeidsinkomen wordt berekend als het verschil tussen de opbrengsten (tabel 5) en de totale kosten (tabel 8).
Tabel 9
Gemiddeld arbeidsinkomen per 100 liter melk en per groep (€/100 liter melk)
Opbrengsten, kosten en arbeidsinkomen per liter melk
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Alle
Opbrengsten
37,58
38,57
38,94
37,95
38,30
Totale kosten
26,70
27,86
28,98
27,89
27,96
Arbeidsinkomen
10,88
10,71
9,96
10,06
10,34
Relatief arbeidsinkomen t.o.v. het gemiddelde van alle bedrijven (100 = gemiddelde)
105,28
103,60
96,40
97,36
100,00
Uit tabel 9 kan grosso modo geconcludeerd worden dat het arbeidsinkomen per 100 liter melk lichtjes daalt naarmate de melkproductie per koe toeneemt. In de periode juni, juli 1999 is de melkprijs, ingevolge de dioxinecrisis, met ruim 5 euro per 100 liter gedaald in vergelijking met deze van het boekjaar 1996-97. Deze daling van de melkprijs (- € 5 per 100 liter) gedurende een tweetal maanden resulteert in een belangrijke daling van het arbeidsinkomen.
18
voederkosten, andere kosten en AI per 100 liter melk 45,00
euro per 100 liter
40,00 35,00
10,88
10,71
11,4
12,22
15,29
15,64
groep 1
groep 2
9,96
10,06
10,34
12,84
12,64
15,42
15,05
15,32
groep 3
groep 4
alle
30,00 25,00
13,56
20,00 15,00 10,00 5,00 0,00
arbeidsinkomen per 100 liter melk ander kosten per 100 liter melk voederkosten per 100 liter melk Figuur 3
Voederkosten, andere kosten en arbeidsinkomen per groep in euro per 100 liter melk
In figuur 3 wordt voor elk van de groepen bedrijven een schematisch overzicht gegeven van de gemiddelde voederkosten, andere kosten en arbeidsinkomen per 100 liter melk. De som van deze drie parameters (voederkosten, andere kosten, arbeidsinkomen) is gelijk aan de opbrengsten.
19
11
9000 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0
10,5 10 9,5 9
groep 1 groep 2
groep 3
melkproductie (Y1)
Figuur 4
groep 4
AI in euro per 100 liter
melkproductie in liter
melkproductie per koe en AI per 100 liter
alle
arbeidsinkomen (Y2)
Gemiddelde melkproductie per koe en het arbeidsinkomen per 100 liter melk en per groep
In figuur 4 is per groep de gemiddelde melkproductie per koe en het gemiddeld arbeidsinkomen per 100 liter melk schematisch weergegeven.
20
21
4
Opbrengsten, kosten en arbeidsinkomen op bedrijfsniveau, per koe en per ha ruwvoeder
Uit tabel 9 (blz. 17) en figuur 4 (blz. 19) blijkt dat groepen bedrijven met een hogere gemiddelde melkproductie per koe een lager arbeidsinkomen per 100 liter melk realiseren. In tabel 10 wordt dit arbeidsinkomen doorgerekend naar bedrijfsniveau (aantal liter geproduceerde melk x arbeidsinkomen per 100 liter melk) en als een percentage weergegeven t.o.v. het gemiddeld bedrijfsarbeidsinkomen over alle bedrijven. Eenzelfde berekening is gemaakt voor de opbrengsten, de voederkosten en de andere kosten.
Tabel 10
Gemiddelde relatieve opbrengsten, voederkosten, andere kosten en arbeidsinkomen op bedrijfsniveau
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Alle
Opbrengsten
(%)
75
88
113
123
100
Voederkosten
(%)
78
89
110
122
100
Andere kosten
(%)
69
84
120
126
100
Arbeidsinkomen (%)
80
90
108
121
100
De vastgestelde verschillen tussen de groepen voor elk van de samenstellende elementen van het bedrijfsarbeidsinkomen zijn logisch en te verklaren doordat enerzijds het arbeidsinkomen per 100 liter melk relatief dicht bij mekaar ligt en anderzijds de grote verschillen in het aantal liter geproduceerde melk. Omdat de productie reeds zeer goed aansluit bij het effectief quotum en omdat een substantiële verhoging van het quotum momenteel vrijwel uitgesloten is, kan de totale melkproductie op de bedrijven niet toenemen. De beschikbare arbeidskrachten en oppervlakte ruwvoederteelten worden op de bedrijven met lagere melkproductie per koe blijkbaar gevaloriseerd door een hoger aantal melkkoeien. Afgerond kan gesteld worden dat het relatief bedrijfsarbeidsinkomen per groep met sprongen van 10 % toeneemt per groep.
22 Tabel 11
Gemiddeld arbeidsinkomen per 100 liter melk (€/100 liter), per bedrijf (€), per koe (€/koe) en per ha ruwvoeder (€/ha) per groep Groep 1
Arbeidsinkomen per 100 liter melk (tabel 9 blz. 17) Relatief arbeidsinkomen per 100 liter melk
Bedrijfsarbeidsinkomen Relatief bedrijfsarbeidsinkomen
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Alle
10,88
10,71
9,96
10,06
10,34
105,28
103,60
96,40
97,36
100,00
26 657,28
29 973,20
35 398,28
40 137,63
33 204,52
80,28
90,27
107,51
120,88
100,00
483,14
619,88
639,57
764,23
626,60
77,11
98,93
102,07
121,97
100,00
845,96
979,72
1 110,02
1 252,09
1 050,62
80,52
93,25
105,65
119,18
100,00
Arbeidsinkomen per koe Relatief arbeidsinkomen per koe
Arbeidsinkomen per ha ruwvoeder Relatief arbeidsinkomen per ha ruwvoeder
In het beschouwde boekjaar 1996-1997 ligt het arbeidsinkomen per 100 liter melk tussen de verschillende groepen niet zo ver uit elkaar. De twee groepen bedrijven met de laagste melkproductie per koe hebben in vergelijking met het algemeen gemiddelde een iets hoger arbeidsinkomen per 100 liter melk, de twee groepen bedrijven met de hoogste melkproductie per koe hebben daarentegen een lager arbeidsinkomen per 100 liter. Er is een verschil van € 0,82 per 100 liter melk in het voordeel van groep 1, dus de groep bedrijven met het laagste productieniveau per koe t.o.v. groep 4. Het gemiddeld arbeidsinkomen per 100 liter kent in dit boekjaar een daling van 2,11 euro per 100 liter t.o.v. het vorig boekjaar 1995-1996 of ruim 17%. Als we echter het arbeidsinkomen bekijken op bedrijfsniveau, per koe of per ha ruwvoederteelten (tabel 11) ligt de situatie anders. Door het groter quotum, de hogere productie per koe en per ha is het arbeidsinkomen van groep 4 duidelijk in het voordeel (bijna 21 % op bedrijfsniveau, bijna 22 % per koe en ruim 19 % per ha ruwvoederteelten). Uit de verwerkte gegevens van het boekjaar 1996-1997 (begin op 1 mei, einde op 30 april 1997), blijkt het arbeidsinkomen per 100 liter melk te dalen. Dit heeft ongetwijfeld te maken met de dramatisch gedaalde rundvleesprijzen (BSE-crisis), de tendens tot stijgende kosten, de stagnerende melkprijs.
23
relatief AI/100 L en relatief bedrijfsinkomen
relatief t.o.v. het gemiddelde
130 120 110 100 90 80 70 60
groep 1
Figuur 5
groep 2 alle groep 3 relatief arbeidsinkomen per 100 liter relatief bedrijfsinkomen per jaar
groep 4
Relatief arbeidsinkomen per 100 liter melk en het relatief bedrijfsarbeidsinkomen per groep
In figuur 5 wordt zowel het relatief arbeidsinkomen per 100 liter melk als het relatief bedrijfsarbeidsinkomen schematisch weergegeven. Zoals reeds uit vorige tabellen en figuren is gebleken, is er relatief weinig variatie in arbeidsinkomen per 100 liter melk tussen de verschillende groepen, ingedeeld op basis van de gemiddelde melkproductie per koe. Door de grotere verschillen in effectief melkquotum en in totale melkproductie op het bedrijf is de variatie in bedrijfsarbeidsinkomen logischerwijze veel groter.
24
25
5
Is productiestijging per koe lonend?
In tabel 12 zijn de kengetallen uit voorgaande tabellen opgenomen die voor berekeningen in dit hoofdstuk gebruikt worden. Uit de vergelijking van de groepen onderling blijkt dat het bedrijfsarbeidsinkomen toeneemt van groep 1 naar groep 4. De groepen, van 1 naar 4, worden gekenmerkt niet alleen door een stijgende melkproductie per koe maar ook door een stijgend melkquotum.
Tabel 12
Parameters en hun gemiddelde waarde per groep Gemiddelden
Parameters
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Melkproductie/koe (l) Effectief quotum (1) (l) Arbeidsinkomen/100 L melk (€) Arbeidsinkomen/koe (€) Bedrijfsarbeidsinkomen (€) Vervangingspercentage koeien (%) Verkooprijs koeien (€) Verkooprijs kalveren (€) Veekosten/100 L melk (€) Areaal ruwvoeders (ha)
4 468 244 955 10,88 483,14 26 657,28 32 488,62 149,75 1,17 31,48
5 787 279 888 10,71 619,88 29 973,20 36 464,11 128,36 1,76 30,54
6 429 358 225 9,96 639,57 35 698,28 38 496,63 135,20 1,78 32,14
7 630 398 805 10,06 764,23 40 137,63 38 537,48 112,52 2,16 32,02
(1) er wordt verondersteld dat de totale melkproductie gelijk is aan het effectief quotum
In deze studie wordt voor elke groep nagegaan welke van de twee volgende strategieën de melkveehouder het hoogste bedrijfsarbeidsinkomen oplevert bij behoud van het actueel effectief melkquotum: -
Mogelijkheid 1 - een lagere melkproductie per koe en meer koeien Mogelijkheid 2 - een hogere melkproductie per koe en minder koeien
Voor de volgende berekeningen wordt, mits enige afrondingen aangebracht voor het gemak van berekenen, telkens uitgegaan van de gemiddelde situatie in elk van de groepen. Deze situatie wordt verder mogelijkheid 1 genoemd. In strategie 2 wordt hetzelfde effectief quotum op het bedrijf vol gemolken door (minder) koeien met een hogere melkproductie. Tabel 13 geeft per groep een overzicht van het aantal koeien en hun gemiddelde melkproductie voor elk van de twee strategieën.
26 Tabel 13
Aantal koeien, gemiddelde melkproductie per koe en quotum per groep voor elk van de strategieën
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Strategie
Strategie
Strategie
Strategie
1
1
1
1
2
2
2
2
Aantal koeien
50
45
50
46
50
46
50
47
Melkproductie per koe
4 500
5 000
5 500
5 978
6 500
7 065
7 500
7 979
Quotum
225 000
275 000
325 000
375 000
In strategie 1 is voor elke groep uitgegaan van 50 melkkoeien en van een melkproductie per koe die nauw aansluit bij de realiteit (zie tabel 1 - blz. 3). Het quotum is berekend als het product van het aantal koeien en de gemiddelde melkproductie per koe en kan dus ietwat afwijken van de basisgegevens. In strategie 2 wordt binnen elke groep de gemiddelde melkproductie per koe met ongeveer 500 liter verhoogd zodanig dat het aantal koeien een geheel getal is. De berekeningen zullen uitgaan van enkele veronderstellingen: - De krachtvoedergift blijft op 200 gram per liter geproduceerde melk; - Het beschikbare areaal blijft op 35 ha; - In alle groepen blijft het vervangingspercentage op 36 %; - Het areaal ruwvoeders blijft ongewijzigd; - Dezelfde bedrijfsvoering; - Het overschot aan ruwvoeder in strategie 2, als gevolg van een lagere totale onderhoudsbehoefte (minder koeien), wordt verkocht. Het resultaat in arbeidsinkomen van de beide strategieën in elke groep wordt onderling vergeleken aan de hand van berekeningen op basis van bijkomende opbrengsten en kosten die verband houden met een gewijzigd aantal melkkoeien en melkproductie per koe. De berekeningswijze wordt volledig uitgelegd voor groep 1. Naar analogie hiermee kan de lezer de resultaten van de twee strategieën voor de andere groepen gedetailleerd berekenen waarbij hij eventueel van andere uitgangspunten kan vertrekken. Het eindresultaat van de groepen 2,3 en 4 wordt schematisch vermeld in tabel 15 (blz. 31).
27 In deze benadering wordt ingeschat hoe de opbrengsten en kosten, en daaruit het bedrijfsarbeidsinkomen, evolueren op een bedrijf waar uitgaande van de actuele toestand het effectief quotum vol gemolken wordt door minder melkkoeien (dus met een hogere melkproductie per koe). In tabel 14 wordt voor elke aard van opbrengsten en kosten met JA of NEEN aangegeven of de in strategie 2 aangeduide wijziging van aantal koeien en melkproductie per koe resulteert in een al dan niet verschillend resultaat voor de betreffende parameter t.o.v. strategie 1.
Strategie 1 = de berekende situatie (uitgangspunt) Strategie 2 = minder koeien en een hogere melkproductie/koe
Tabel 14
Invloed van strategie 2 op opbrengsten en kosten per bedrijf
Invloed van strategie 2 op de resultaten (strategie 1 = uitgangspunt) Aard van de opbrengsten Melk Omzet en aanwas Voederteelten Andere opbrengsten
NEEN JA JA NEEN
Krachtvoederkosten Gekochte voeders andere dan krachtvoeders Teeltkosten Machinekosten Aard van de andere kosten Veekosten Grond- en gebouwenkosten Algemene kosten
NEEN NEEN NEEN NEEN
Aard van de voederkosten
Hierna volgt een omstandige uitleg en verantwoording ter zake.
JA NEEN NEEN
28 Aard opbrengsten
Invloed
Uitleg
Melk
NEEN
In beide strategieën wordt een evengrote hoeveelheid melk geproduceerd, er is derhalve geen verschil in opbrengst
Omzet en aanwas
JA
Doordat in strategie 2 minder koeien op het bedrijf zijn, ligt de opbrengst lager voor de verkoop van zowel reform koeien, fokdieren als kalveren
Voederteelten
JA
Minder koeien en jongvee in strategie 2 resulteert in een lagere totale onderhoudsbehoefte voor het geheel van de melkveestapel. Uit berekeningen van het CLE blijkt dat gemiddeld 90 stuks jongvee (van geboorte tot eerste kalving) aanwezig zijn per 100 melkkoeien. De ruwvoeders, geteeld op dit areaal, zouden verkocht kunnen worden
Andere
NEEN
Er wordt aangenomen dat de andere opbrengsten niet wijzigen
Inzake de valorisatie van de voederteelten is voor de volgende optie gekozen: De niet-verbruikte maïs ingevolge het lager aantal melkkoeien wordt verkocht; Het areaal tijdelijk grasland dat vrijkomt ingevolge het lager aantal stuks jongvee, wordt gescheurd en vervangen door maïs. Het areaal tijdelijk grasland dat vrijkomt ingevolge het lager aantal stuks jongvee wordt als volgt berekend: Energieproductie van gras 10 000 000 VEM/ha Dagelijkse energiebehoefte jongvee 5 820 VEM/dier.dag Energiebehoefte 4,5 stuks jongvee 4,5 stuks jongvee x 5 820 VEM/dier.dag x 365 dagen 9 559 350 VEM ==> Vrijkomend areaal 9 559 350 VEM : 10 000 000 VEM/ha = 0,956 ha In de berekening van het verschil tussen het resultaat van strategie 2 en strategie 1 wordt betreffende het lager aantal stuks jongvee met de volgende elementen rekening gehouden: Minder tijdelijk grasland (0,956 ha); Wordt vervangen door maïs (verkoop van 0,956 ha maïs); Er dienen bijkomende kosten inherent aan de teelt van maïs en bovenop de normale uitbating van grasland doorgerekend te worden, namelijk 297,47 euro/ha (zaad: € 148,74, zaaien: € 49,58, onkruidbestrijding: € 99,16).
29 Aard van de kosten
Invloed
Uitleg
Krachtvoeder
NEEN
Als uitgangspunt is genomen dat de krachtvoedergift per liter melk ongewijzigd blijft op 200 gram per liter melk. De totale krachtvoederkosten zijn derhalve dezelfde in beide strategieën
Andere gekochte voeders
NEEN
Ongewijzigd voor strategie 2. Er wordt aangenomen dat de meerproductie per koe gerealiseerd wordt door eigen ruwvoeder en aangekocht krachtvoeder
Teeltkosten
NEEN
Ongewijzigd voor strategie 2. Er wordt aangenomen dat de ruwvoederproductie voldoende kwantitatief en kwalitatief is om een hogere ruwvoedermelkproductie per koe te kunnen realiseren en er daardoor geen grotere teeltkosten ontstaan
Machinekosten
NEEN
Ongewijzigd voor strategie 2. Er wordt aangenomen dat de ruwvoederproductie voldoende kwantitatief en kwalitatief is om een hogere ruwvoedermelkproductie per koe te kunnen realiseren en er daardoor geen grotere machinekosten ontstaan
Veekosten
JA
Uit tabel 7 blijkt dat de veekosten per 100 liter melk stijgen met toenemende melkproductie per koe. In strategie 2 zullen de veekosten op bedrijfsniveau derhalve hoger zijn
Grond en gebouwen
NEEN
Ongewijzigd voor strategie 2 in de veronderstelling dat de vrijgekomen plaatsen niet met dieren van andere speculaties worden opgevuld
Algemene kosten
NEEN
Ongewijzigd voor strategie 2
In de onderstaande berekening wordt op bedrijfsniveau voor elke aard van opbrengsten en kosten het bedrag in min of meer vermeld in vergelijking met de uitkomst in strategie 1. Opbrengsten en kosten die ingevolge strategie 2 niet wijzigen, worden in het overzicht niet opgenomen.
30
Strategie 1 = uitgangspunt (50 koeien, 4 500 l/koe, quotum van 225 000 l Strategie 2 = 45 koeien, 5 000 l/koe, quotum van 225 000 l
Verschil tussen het resultaat van strategie 2 en strategie 1 in € Omzet en aanwas - Verkoop van koeien 5 k. x 0,36 x 498,12 euro/koe ====> - 896,62 (0,36 = vervangingspercentage van 36 percent) (20 094 = de gemiddelde verkoopprijs per koe) Verkoop van kalveren 5 k. x 0,65 x 131,71 euro/kalf =====> - 428,06 (5 313 = de gemiddelde verkoopprijs van de kalveren) (0,65 : uit de gegevens van het CLE-boekhoudnet blijkt dat jaarlijks ongeveer 0,65 kalveren per gemiddeld aanwezige koe verkocht worden) Opbrengst verkoop voederteelten Uitgangspunten Onderhoudsbehoefte/dag.koe 5 135 VEM Energieproductie van maïs 12 400 000 VEM/ha Energieproductie van gras 10 000 000 VEM/ha Verkoopprijs van maïs 644,52 euro/ha Kostprijs inkuilen maïs 272,68 euro/ha Energiebehoeften 5 koeien x 5 135 VEM/koe.dag x 365 dagen = 9 371 375 VEM 4,5 jongvee x 5 820 VEM/dier.dag x 365 dagen = 9 559 350 VEM Vrijkomend areaal 9 371 375 VEM : 12 400 000 VEM/ha = 0,756 ha (voorheen maïs) 9 559 350 VEM : 10 000 000 VEM/ha = 0,956 ha (voorheen gras) Totaal
=
1,712 ha
Opbrengst verkoop maïs 1,712 ha x 644,52 euro/ha =============> + 1 103,42 Winst ingevolge het niet inkuilen van maïs 0,756 ha x 272,68 euro/ha ==> + 206,15 Winst ingevolge het niet inkuilen van gras 0,956 ha x 161,13 euro/ha ==> + 154,04 Bijkomende kosten voor het telen van maïs 0,956 ha x 297,47 euro/ha => - 284,38 Veekosten (o.a. dierenarts, inseminaties, strooisel) Op basis van de informatie van tabel 7 kan, tussen de veekosten van groep 1 (€ 1,16/100L) en deze van groep 4 (€ 2,16/100L) en in functie van de productie per koe, een lineair verband berekend worden waaruit blijkt dat een hogere (+ 500 l) melkproductie per koe aanleiding geeft tot veekosten die stijgen met 0,1735 euro/100 liter Veekosten 225 000 l x 0,1735 euro/100 liter =================>
RESULTAAT ===========================================>
535,85
- 390,43
-
31
BESLUIT: Op basis van de uitgangspunten is het voor bedrijven uit groep 1 (gemiddelde melkproductie per koe: 4 468 liter) niet substantieel economisch voordeliger de melkproductie per koe op te drijven. Er is van uitgegaan dat er geen substitutie is voor vrijgekomen dierplaatsen en arbeid. In de onderstaande tabel 15 is op basis van dezelfde uitgangspunten een berekening gemaakt naar het economisch rendement bij gelijkblijvend quotum van een productiestijging per koe op bedrijven uit de groepen 2, 3 en 4. De berekende resultaten dienen geïnterpreteerd te worden als afwijkingen in opbrengsten/kosten t.o.v. strategie 1 (het uitgangspunt).
Tabel
15
Effect van strategie 2 op het bedrijfsarbeidsinkomen in vergelijking met strategie 1 Groep 2
Groep 3
Groep 4
Omzet en aanwas Verkoop koeien Verkoop kalveren
- 717,28 - 342,44
- 717,28 - 342,44
- 537,98 - 256,82
Voederteelten Verkoop Niet-inkuilen van maïs Niet-inkuilen van gras Bijkomende kosten
+ 879,77 + 163,61 + 123,28 - 227,57
+ 879,77 + 163,61 + 123,28 - 227,57
+ 659,99 + 122,71 + 92,49 - 156,52
Veekosten
- 477,19
- 563,96
- 650,72
Totaal
- 597,82
- 684,58
- 726,85
De resultaten van enerzijds de groepen 2 en 3 en anderzijds groep 4 wijken af van het in extenso berekende voorbeeld van groep 1 omdat het verschil in aantal koeien tussen strategie 1 en strategie 2 kleiner is (zie tabel 13 op blz. 26). Uit de voorgaande studie afleiden dat een strategie waarin het beschikbare quotum op een bedrijf vol gemolken wordt met minder koeien die een hogere gemiddelde melkproductie realiseren, altijd leidt naar een lager bedrijfsarbeidsinkomen is voorbarig en wel om de volgende redenen: - er is geen rekening gehouden met mogelijke substitutie van vrijgekomen arbeid en dierplaatsen; - de uitgangspunten van tabel 14 zijn vatbaar voor een andere interpretatie. Om de besluitvorming omtrent de vraagstelling “Is productiestijging per koe lonend ?” beter te onderbouwen, heeft het CLE de volgende analyse gemaakt op basis van de gegevens van bedrijven uit hun boekhoudnet met een jaarmelkproductie tussen 245 000 en 300 000 liter. De 28 bedrijven die aan deze voorwaarden voldoen zijn in
32 twee groepen opgesplitst: een groep A van 14 bedrijven met elk minder dan 47,3 melkkoeien met een hogere melkproductie en een groep B met 14 bedrijven met elk meer dan 47,3 melkkoeien met een lagere melkproductie. De bedrijven zijn gekozen binnen enge grenzen van jaarproductie om het effect van quotum zo klein mogelijk te houden.
Tabel 16
Gemiddelde waarde van enkele kenmerken van bedrijven in de groepen A en B
Jaarproductie
(l)
Groep A
Groep B
Bedrijven met minder dan 47,3 melkkoeien
Bedrijven met meer dan 47,3 melkkoeien
263 089
278 003
42,06
52,76
(l/koe)
6 286
5 315
Opbrengsten per 100 liter melk
(€/l)
36,42
36,71
Kosten per 100 liter melk
(€/l)
28,28
28,53
A.I. per 100 liter melk
(€/l)
8,13
8,18
Aantal melkkoeien Melkproductie per koe
Uit de analyse van tabel 16 blijkt dat voor een bedrijf met een vast beschikbaar melkquotum het effect vrijwel nihil is van een stijgende melkproductie per koe, gepaard met een lager aantal koeien, op het arbeidsinkomen per 100 liter melk. Verder blijkt uit de tabel dat de groep bedrijven met minder melkkoeien en een hogere melkproductie per koe niet alleen lagere opbrengsten per 100 liter melk hebben maar ook lagere kosten. Anderzijds kan ook vastgesteld worden dat groep A met gemiddeld 10 melkkoeien minder dan groep B een vergelijkbaar arbeidsinkomen per 100 liter melk realiseert. Het feit dat in een bepaalde situatie 10 melkkoeien minder aanwezig zijn op het bedrijf, heeft eveneens gevolgen op de nodige arbeid, op het vrijkomen van areaal landbouwgrond en op het vrijkomen van dierplaatsen in de stal. Indien de melkveehouder aan deze vrijgekomen dierplaatsen en areaal landbouwgrond een nuttige bestemming geeft, is het mogelijk dat het bedrijfsarbeidsinkomen op bedrijven met hogere melkproductie per koe ietwat beter is dan op structureel gelijkaardige bedrijven doch met een lagere melkproductie per koe. Dit hoger arbeidsinkomen is dan uitsluitend te danken aan activiteiten buiten de melkveehouderij. Het is aan de lezer en aan de melkveehouder uit te maken in welke situatie hij/zij zijn/haar bedrijfsvoering organiseert.
33
6
Besluiten
In tal van bedrijfsreportages in landbouwbladen en van gesprekken tussen melkveehouders onderling wordt een hoge melkproductie per koe als uithangbord van het bedrijf en sleutel tot succes naar voor geschoven. Is dit een correct uitgangspunt ? Een kritische analyse van de boekhoudkundige bedrijfsresultaten in functie van de productie per koe, toont aan dat deze stelling niet altijd en onvoorwaardelijk juist is. Terecht is er daarom recent meer aandacht besteed aan de oorzaken van inkomensverschillen tussen op het eerste gezicht gelijkaardige melkveebedrijven. Op basis van hun gemiddelde melkproductie per koe zijn de bedrijven in Vlaanderen uit het boekhoudnet van het ex- CLE ingedeeld in vier groepen. In grote lijnen zijn de gemiddelden per groep nogal uniform voor wat betreft het aantal koeien en het areaal en de aard van ruwvoeders. Grote verschillen tussen de groepen liggen in het effectief melkquotum, de hoeveelheid geproduceerde melk en de gemiddelde melkproductie per koe. Uit de analyse van de resultaten blijkt dat de melkveehouder uitgaande van het beschikbare areaal ruwvoedergewassen het aantal melkkoeien bepaalt en pas dan de melkproductie per koe afstemt op het beschikbare effectief quotum. Hij kan deze productie per koe realiseren door de krachtvoedergift en de graad van intensivering van de ruwvoederproductie aan te passen en wellicht ook door een aan de gemiddelde melkproductie per koe aangepast veetype in te zetten. De verschillen in opbrengsten en voederkosten per 100 liter melk tussen de verschillende groepen zijn relatief klein. Alleen inzake andere kosten, uitgedrukt per 100 liter melk, worden enige beduidende verschillen vastgesteld. Bedrijven met een melkproductie per koe lager dan het gemiddelde realiseren een arbeidsinkomen, uitgedrukt per 100 liter melk, dat ongeveer 10 % hoger is dan de bedrijven met een melkproductie per koe groter dan het gemiddelde. Hiermee is aangetoond dat de factor “melkproductie per koe” niet de allesbepalende factor is in de vorming van het arbeidsinkomen per 100 liter melk. Onderzoek van ir. E. Leloup van de BB-Studiedienst bevestigt dit besluit (Hoogproductief melkvee, niet altijd en overal sleutel tot succes, in Landbouw & Techniek van 16 januari 1998 Inkomensverschillen in de melkveehouderij: aandachtspunten als sleutel tot succes en toekomst in een voordracht op de studiedagen met als thema “Kosten bewaken is toekomst bewaren”). Het economische doel van de melkveehouder is evenwel het bedrijfsarbeidsinkomen te maximaliseren. Hij kan dit realiseren op basis van een groot arbeidsinkomen per 100 liter melk waarbij aandacht besteed wordt aan zowel hoge opbrengsten als lage kosten.
34 Aangezien in de verschillende groepen het aantal koeien en het areaal ruwvoeder vergelijkbaar is, zal er inzake arbeidsinkomen, uitgedrukt per koe en per ha ruwvoeder, een duidelijk verschil tussen de groepen ontstaan in het voordeel van de groepen met grotere melkproductie per koe die tevens grotere melkquota hebben. Ook inzake het bedrijfsarbeidsinkomen in de verschillende groepen liggen de verhoudingen anders dan bij het arbeidsinkomen per 100 liter melk. Bij beperkte verschillen in arbeidsinkomen per 100 liter melk is de quotumgrootte de determinerende factor in verband met het bedrijfsarbeidsinkomen en met het intensief karakter van de melkproductie. Niet zozeer de genetische kenmerken van de melkveestapel, maar veeleer de eigenschappen van de bedrijfsleider - melkveehouder bepalen hoe groot het economisch succes is. Het is geen kunst meer om een koe veel melk te doen geven. Dit te doen met lage voederkosten, een laag vervangingspercentage en een goede vet-eiwitverhouding dat wekt bewondering. Het voeren van een goed bedrijfsmanagement blijft lonend. De sleutel ligt in de handen van de individuele melkveehouder. In Nederland wordt aangenomen dat op melkveebedrijven 70 % van het bedrijfsresultaat gerealiseerd wordt door management en maar 30 % door fokkerij. Door de oprichting van het quotumfonds in 1996 neemt het melkquotum van bepaalde bedrijven nog slechts met mondjesmaat toe. Het quotum is dus voor de gespecialiseerde bedrijven de beperkende factor met het oog op een groter bedrijfsarbeidsinkomen. Indien de melkveehouder zijn effectief quotum aan billijke voorwaarden zou kunnen verhogen, is het niet uitgesloten dat een gestegen melkproductie per koe het bedrijfsarbeidsinkomen zou doen toenemen. Uit de analyse van het bedrijfsarbeidsinkomen in functie van de gemiddelde melkproductie per koe (tabel 10 - blz. 21) zou kunnen blijken dat een stijging van de gemiddelde melkproductie per koe steeds het bedrijfsarbeidsinkomen doet toenemen. Dit is een verkeerd besluit omdat de bedrijven onderling niet vergelijkbaar zijn, o.m. omwille van zeer grote verschillen in beschikbaar melkquotum. Om de melkveehouder en de voorlichter te helpen bij het zoeken van een correct antwoord op de vraag “Is productiestijging per koe op mijn bedrijf lonend ?” is ter zake een simulatie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat in een gegeven bedrijfssituatie (stabiel beschikbaar melkquotum) productiestijgingen per koe op zichzelf geen aanleiding geven tot een beter bedrijfsarbeidsinkomen. Bij deze besluitvorming is evenwel geen rekening gehouden met het feit dat op bedrijven met hoger producerende koeien er minder melkkoeien dienen aanwezig te zijn met daardoor effecten op noodzakelijke arbeid, vrijgekomen dierplaatsen in de stal en een bijkomend areaal landbouwgrond dat beschikbaar komt voor andere teelten.
35 De melkveehouder kan de vrijgekomen arbeid bestemmen voor bijkomende bedrijfsactiviteiten buiten de melkveehouderij of voor activiteiten van familiale of sociale aard. Hij kan het bedrijfsarbeidsinkomen laten toenemen door het opvullen van de vrijgekomen dierplaatsen door bv. vleesvee en door het telen van groenten, nijverheidsgewassen, granen, … op het beschikbaar gekomen areaal. Het is logisch dat melkveebedrijven met een groot tot zeer groot melkquotum (+ 500 000 l) trachten hun quotum vol te melken met minder koeien om alzo arbeid te besparen. Niettegenstaande het iets lager arbeidsinkomen per 100 liter melk behalen zij een zeer goed gezinsinkomen dankzij hun omvangrijk quotum. In het kader van de hervorming van het Europese landbouwbeleid (Mid Term Review, MTR) en de te verwachten dalingen van de melkprijs bestaat de uitdaging er voor de melkveehouder in te zorgen voor enerzijds een permanent kostprijsbewust boeren en anderzijds een kwalitatief hoogwaardig product afleveren. In het nieuwe mestactieplan (MAPIII) - dat sinds januari 2007 van kracht is – zijn de forfaitaire uitscheidingsnormen voor melkvee fors verhoogd. Voor intensieve melkveebedrijven (veel melk per ha) zal het nodig zijn om de melkproductie per koe voldoende hoog te houden om de N-productie op bedrijfsniveau te optimaliseren. Te veel koeien met een te lage productie zal leiden naar een te grote uitscheiding met mestafvoer tot gevolg. Deze extra kosten zullen de rendabiliteit verlagen.
36
37
7
Lijst van tabellen en figuren
Tabellen
Tabel
1
Evolutie/vergelijking van de gemiddelde melkproductie en het aantal bedrijven per groep, 1996-97 en 1995-96
3
Tabel
2
Gemiddelde waarde van enkele bedrijfsparameters per groep
4
Tabel
3
Gemiddelde waarde van enkele foktechnische en economische parameters per groep
5
Tabel
4
Gemiddelden inzake melkproductie en voeding per groep
7
Tabel
5
Gemiddelde opbrengsten per 100 liter melk en per groep (€/100 liter melk)
11
Gemiddelde voederkosten per 100 liter melk en per groep (€/100 liter melk)
13
Gemiddelde andere kosten per 100 liter melk en per groep (€/100 liter melk)
14
Gemiddelde totale kosten per 100 liter melk en per groep (€/100 liter melk)
15
Gemiddeld arbeidsinkomen per 100 liter melk en per groep (€/100 liter melk)
17
Tabel
Tabel
Tabel
Tabel
6
7
8
9
Tabel
10
Gemiddelde relatieve opbrengsten, voederkosten, andere kosten en arbeidsinkomen op bedrijfsniveau
Tabel
11
Gemiddeld arbeidsinkomen per 100 liter melk (€/100 liter, per bedrijf (€), per koe (€/koe) en per ha ruwvoeder (€/ha) per groep
22
Parameters en hun gemiddelde waarde per groep
25
Tabel
12
21
38
Tabel
13
Aantal koeien, gemiddelde melkproductie per koe en quotum per groep voor elk van de strategieën
26
Tabel
14
Invloed van strategie 2 op opbrengsten en kosten per bedrijf
27
Tabel
15
Effect van strategie 2 op het bedrijfsarbeidsinkomen in vergelijking met strategie 1
31
Tabel
16
Gemiddelde waarde van enkele kenmerken van bedrijven in de groepen A en B
32
Figuren
Figuur 1
Hoeveelheid ruwvoedermelk en krachtvoedermelk per koe en per groep
8
Figuur 2
Opbrengsten en kosten per 100 liter melk in afwijking van het gemiddelde in de vier groepen in euro per 100 l melk
16
Figuur 3
Voederkosten, andere kosten en arbeidsinkomen per groep in euro per 100 liter melk
18
Figuur 4
Gemiddelde melkproductie per koe en het arbeidsinkomen per 100 liter melk en per groep
19
Figuur 5
Relatief arbeidsinkomen per 100 liter melk en het relatief bedrijfsarbeidsinkomen per groep
23
39
8
Contactpersonen van de Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling die betrokken zijn bij voorlichtingsactiviteiten (situatie op : 5 september 2008)
VLAAMSE OVERHEID Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Ellipsgebouw – 6de verdieping – Koning Albert II-laan 35, bus 40 – 1030 BRUSSEL E-mail
TELEFOON
FAX
[email protected]
(02)552 77 03
(02)552 77 01
ir. Johan VERSTRYNGE Afdelingshoofd
[email protected]
(02)552 78 73
(02)552 78 71
ir. Herman VAN DER ELST Ingenieur-directeur
[email protected]
(02)552 79 04
(02)552 78 71
[email protected]
(02)552 79 16
(02)552 78 71
[email protected]
(02)552 79 07
(02)552 78 71
(09)272 23 08
(09)272 23 01
Jules VAN LIEFFERINGE Secretaris-generaal
HOOFDBESTUUR ALGEMENE LEIDING
DIERLIJKE SECTOR
ir. Stijn WINDEY PLANTAARDIGE SECTOR EN GMO
ir. Els LAPAGE
BUITENDIENSTEN VLEESVEE
ir. Laurence HUBRECHT
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
Walter WILLEMS
[email protected] (03)224 92 76 (03)224 92 51 VAC – Anna Bijns gebouw, 3e verdieping – Lange Kievitstraat 111-113, bus 71 - 2018 ANTWERPEN MELKVEE
ir. Ivan RYCKAERT
[email protected] Baron Ruzettelaan 1 - 8310 BRUGGE (ASSEBROEK)
(050)20 76 90
(050)20 76 59
Alfons ANTHONISSEN
[email protected] (03)224 92 75 (03)224 92 51 VAC – Anna Bijns gebouw, 3e verdieping – Lange Kievitstraat 111-113, bus 71 - 2018 ANTWERPEN Jan WINTERS
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 85
(011)74 26 99
ir. Norbert VETTENBURG
[email protected] (02)552 73 74 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
Achiel TYLLEMAN
[email protected] Baron Ruzettelaan 1 - 8310 BRUGGE (ASSEBROEK)
(050)20 76 91
(050)20 76 59
ir. Suzy VAN GANSBEKE
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 07
(09)272 23 01
Tom VAN DEN BOGAERT
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 22 84
(09)272 23 01
VARKENS - KLEINVEE - PAARDEN
STALLENBOUW EN DIERENWELZIJN
40 TELEFOON
FAX
VOEDERGEWASSEN
ir. Dirk COOMANS
[email protected] (02)552 73 73 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
Geert ROMBOUTS
[email protected] (03)224 92 74 (03)224 92 51 VAC – Anna Bijns gebouw, 3e verdieping – Lange Kievitstraat 111-113, bus 71 - 2018 ANTWERPEN FRUIT
ir. Koen JESPERS
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 81
(011)74 26 99
Francis FLUSU
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 92
(011)74 26 99
Kim STEVENS
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 90
(011)74 26 99
ir. Annie DEMEYERE
[email protected] (02)552 73 75 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
Eugeen HOFMANS
[email protected] (02)552 73 78 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
INDUSTRIËLE GEWASSEN
INDUSTRIËLE GEWASSEN + AARDBEIEN
François MEURRENS
[email protected] (02)552 73 77 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL BOOMKWEKERIJ + GEWASBESCHERMING SIERTEELT ir. Frans GOOSSENS
[email protected]
(02)552 73 51
(09)272 23 15
(09)272 23 01
(09)272 23 16
(09)272 23 01
(09)272 23 03
(09)272 23 01
(011)74 26 91
(011)74 26 99
ir. Adrien SAVERWYNS
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 09
(09)272 23 01
Marieke CEYSSENS
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 04
(09)272 23 01
(09)272 23 02
(09)272 23 01
(050)20 76 67
(050)20 76 59
ir. Marleen MERTENS
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 02
(09)272 23 01
Henkie RASSCHAERT
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 06
(09)272 23 01
Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE Yvan CNUDDE
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE GRANEN, EIWIT EN OLIEHOUDENDE GEWASSEN + BIOLOGISCHE LANDBOUW ir. Jean-Luc LAMONT
[email protected]
Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE Yvan LAMBRECHTS
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT SIERTEELT
GROENTEN IN OPEN LUCHT VOOR VERS GEBRUIK, WITLOOF EN CHAMPIGNONS ir. Marleen MERTENS
[email protected]
Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE GROENTEN IN OPEN LUCHT VOOR VERWERKING ir. Bart DEBUSSCHE
[email protected]
Baron Ruzettelaan 1 – 8310 BRUGGE (ASSEBROEK) GROENTEN ONDER GLAS