Meldingsplicht en vrijstellingen van stedenbouwkundige vergunning Opmerkingen ter verbetering van deze tekst zijn welkom
1 Inhoud 1 Inhoud ....................................................................................................................................... 1 2 Inleiding .................................................................................................................................... 1 3 Regelgeving in hoofdlijnen ....................................................................................................... 2 3.1 Enkele nuances vooraf ...................................................................................................... 2 3.2 Wanneer volstaat een melding? ........................................................................................ 3 3.3 Wanneer géén vergunning aanvragen en ook niets melden? ........................................... 4 3.4 Een beknopt overzicht ....................................................................................................... 5 4 Procedure van aktename ......................................................................................................... 9 5 Model aktename ..................................................................................................................... 12 6 Gemeentelijke stedenbouwkundige verordening lokale voorschriften ................................... 13 7 Enkele vragen… en antwoorden ............................................................................................ 19 8 Een aantal bedenkingen… ..................................................................................................... 26 9 Ondersteuning gemeenten ..................................................................................................... 27 10 Meer info. .............................................................................................................................. 27 10.1 regelgeving .................................................................................................................... 27 10.2 Meer nuttige info ............................................................................................................ 27 10.3 Contact ........................................................................................................................... 27 11 Bijlage: de besluiten ............................................................................................................. 28 11.1 Vrijstellingenbesluit ........................................................................................................ 28 11.2 Meldingsbesluit .............................................................................................................. 34 11.3 Functiewijzigingenbesluit (oude Vrijstellingenbesluit) .................................................... 36
2 Inleiding Het Besluit Meldingsplicht en de aanpassing van het Vrijstellingenbesluit zijn definitief goedgekeurd. De Besluiten regelen voor welke handelingen géén stedenbouwkundige vergunning nodig is (Vrijstellingenbesluit) of een loutere melding volstaat (Besluit Meldingsplicht). Vanaf 1 december treden de nieuwe besluiten in werking. Deze tekst heeft als doel de regelgeving in hoofdlijnen toe te lichten ten behoeve van gemeenten en gaat in op een aantal concrete vragen. Aan de tekst is de grootst mogelijke
25 oktober 2010 - 1/46
aandacht besteed, maar tegelijkertijd wordt gevraagd eventuele opmerkingen of verbeteringen door te geven.
3 Regelgeving in hoofdlijnen 3.1 Enkele nuances vooraf De regelgeving laat zich in hoofdlijnen relatief gemakkelijk uitleggen, maar de 'kleine letters' zijn, zoals vaak, erg belangrijk. Met de kleine letters wordt bedoeld dat er andere regelgeving kan zijn waardoor: -
De voorgenomen handelingen toch niet kunnen worden uitgevoerd, ook al zijn ze vrijgesteld van een stedenbouwkundige vergunningsplichtig of meldingsplichtig. Dit is 1
expliciet zo bepaald in art. 6 van het Meldingsbesluit en art. 1.2, 1.3 en 1.4 van het 2
Vrijstellingenbesluit . -
De voorgenomen handelingen toch meldingsplichtig of vergunningsplichtig zijn, terwijl de Vlaamse regelgeving bepaalt dat dit niet zo is. Dit is het geval indien de gemeente lokale regelgeving hierover heeft.
In de communicatie naar de burger is het onhaalbaar om alle regelgeving rond de meldingsplicht en vrijstellingenplicht voldoende genuanceerd mee te geven. Vandaar dat we
1
Art. 6. De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor handelingen die strijdig zijn met de voorschriften van stedenbouwkundige verordeningen, ruimtelijke uitvoeringsplannen, plannen van aanleg of verkavelingsvergunningen, of met de uitdrukkelijke voorwaarden van stedenbouwkundige vergunningen, met behoud van de toepassing van de andere regelgeving die van toepassing is. De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor handelingen, te verrichten op percelen waarop voorlopig of definitief beschermde monumenten aanwezig zijn, in voorlopig of definitief beschermde landschappen, in voorlopig of definitief aangeduide erfgoedlandschappen, in voorlopig of definitief beschermde stads- en dorpsgezichten, of in voorlopig of definitief beschermde archeologische monumenten. De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor handelingen die uitgevoerd worden in een oeverzone, afgebakend in een bekkenbeheersplan of deelbekkenbeheersplan, noch in de 5 meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen. De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor handelingen die uitgevoerd worden voor de rooilijn of in een achteruitbouwstrook. 2
Art. 1.2. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, onverminderd andere regelgeving, inzonderheid de regelgeving inzake beschermde monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, landschappen en archeologische sites, waarvoor een apart systeem van toelatingen geldt. Art. 1.3. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, voor zover deze handelingen niet strijdig zijn met de voorschriften van stedenbouwkundige verordeningen, of met de uitdrukkelijke voorwaarden van stedenbouwkundige vergunningen. Art. 1.4. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, voor zover deze handelingen niet strijdig zijn met de voorschriften van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, algemene plannen van aanleg, bijzondere plannen van aanleg of verkavelingsvergunningen die niet opgenomen zijn in de gemeentelijke lijst, opgemaakt in toepassing van artikel 4.4.1, §3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
25 oktober 2010 - 2/46
suggereren om in de communicatie naar de burger te benadrukken dat voorafgaandelijk contact opnemen met de stedenbouwkundige dienst is aangewezen. Bovendien wijzen we erop dat er ook nog andere regelgeving dan waar in art. 6 en art. 1.2, 1.3 en 1.4 naar wordt verwezen van toepassing kan zijn, die ertoe leidt dat een voorgenomen handeling toch niet kan worden uitgevoerd. Soms heeft een (lokaal) bestuur zelfs geen kennis van deze regelgeving, omdat ze buiten de overheid omgaat. Vanzelfsprekend mocht en mag er nog steeds niet worden gebouwd op gronden waarvoor contractueel bepaalde afspraken zijn gemaakt. De vrederechter kan bij eventuele geschillen tussen buren een rol spelen.
3.2 Wanneer volstaat een melding? Op hoofdlijnen geven we de volgende informatie mee, waarbij altijd de bedenkingen in 3.1 voorgaan op wat hieronder staat: 1) Handelingen die te maken met de stabiliteit in een gebouw (en dus woning) moeten vanaf 1 december worden gemeld (voorbeeld: een interne dragende muur verwijderen). Een vergunning is dus niet meer nodig of zelfs mogelijk. Handelingen die niet te maken hebben met de stabiliteit in een gebouw (en dus woning) waren al en blijven vrijgesteld van een vergunning (bv een badkamer of keuken vernieuwen). Er is wél altijd een vergunning nodig als het aantal woongelegenheden wordt uitgebreid of de functie van een gebouw wijzigt (bv een appartement in een woning maken of van een woning een kantoor maken). 2) Voor handelingen aan gebouwen die gebeuren aan de buitenkant volstaat vaak een melding. Zo'n melding volstaat alleen als: a.
het aantal woongelegenheden niet wijzigt en er ook geen functiewijziging wordt doorgevoerd.
b. het volume van het gebouw (dus ook woning) niet uitbreidt c.
de handelingen aan de zij- of achterkant van het gebouw (dus ook woning) plaatsvinden.
d. de handelingen vinden aan een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw plaats Een melding volstaat dus voor het bijmaken van een venster of vergroten van een tuindeur aan de zij- of achterkant van een gebouw, maar niet als dit gebeurt aan de voorzijde van het gebouw (dus ook woning). Voor een erker of dakkapel moet wel nog altijd een stedenbouwkundige
25 oktober 2010 - 3/46
3
vergunning worden aangevraagd, omdat het gaat om een volumeuitbreiding , ongeacht aan welke zijde van de woning de uitbreiding plaatsvindt. 3) Aan het woningen mag tot in totaal 40m² worden bijgebouwd zonder vergunning, maar mét melding. Ook hier geldt een reeks van voorwaarden: oa géén wijziging aantal van het woongelegenheden, géén functiewijziging en het bijgebouw moet lager zijn dan 4 meter en min. 3 meter van de perceelsgrenzen in de zijtuin blijven en 2 meter van de perceelsgrenzen in de achtertuin. Voldoet het bijgebouw niet aan één van deze voorwaarden dan is toch nog een stedenbouwkundige vergunning nodig. De woning zelf moet hoofdzakelijk vergund of vergund geacht zijn. In het geval er een scheidingsmuur staat tussen de percelen, mag onder bepaalde omstandigheden tegen die muur worden gebouwd en volstaat een melding toch. Het gaat om in totaal 40m² aan bijgebouwen die aangebouwd zijn aan een woning. 4) voor verbouwingen of uitbreidingen van bestaande industriële of ambachtelijke bedrijven die gelegen zijn in 'industriegebied in ruime zin' volstaat in bepaalde gevallen ook een melding, ipv een stedenbouwkundige vergunning. Het gaat dus oa om bedrijven die zich situeren in KMO-zone of op een industrieterrein, maar niet om bedrijven die in 'woongebied' zijn gelegen. Er zijn verschillende voorwaarden waaraan moet zijn voldaan. Enkele van die voorwaarden zijn dat de afstand tot een perceelsgrens altijd ten minste drie meter moet bedragen en de gebouwen niet hoger mogen zijn dan 10 meter. Relevant is ook dat het vervangen van de vergunningsplicht door de meldingsplicht enkel geldt indien de gebouwen in het aanvraagdossier van de milieuvergunning, klasse I en II zijn vermeld. Een bedrijf dat louter milieumeldingsplichtig is, kan dus nooit een stedenbouwkundige uitbreiding louter melden. Het bedrijf zal toch een stedenbouwkundige vergunning moeten aanvragen voor de gewenste uitbreiding. Een bedrijf dat eerder een milieuvergunning verkreeg maar daarin niets aangaf over een voorgenomen uitbreiding, dient ook een stedenbouwkundige vergunning aanvragen. Eventuele adviezen van de brandweer dienen dan ook, lijkt ons, te worden behandeld in de milieuvergunningsprocedure.
3.3 Wanneer géén vergunning aanvragen en ook niets melden? Veel kleinere handelingen waren in het verleden al vrijgesteld van een stedenbouwkundige vergunningsplicht. Meestal zijn die vrijstellingen ook gewoon opgenomen in het aangepaste Vrijstellingenbesluit. We wijzen er op dat een vrijstelling niet altijd betekent dat het voorgenomen handeling ook mag worden gerealiseerd. Soms kan lokale regelgeving de plaatsing van bepaalde zaken 3
Discutabel is of voor de plaatsing een balkon die wordt gehangen aan een gebouw een melding volstaat. Het is ongetwijfeld een handeling waaraan aan de stabiliteit van het gebouw wordt gewerkt, maar onduidelijk is of de bouwoppervlakte toeneemt.
25 oktober 2010 - 4/46
verbieden of toch weer meldingsplichtig maken, ook al is aan de in de tekst vermelde voorwaarden voldaan. Zie hiervoor de bedenkingen onder 3.1. Die bepalingen gaan altijd voor op hetgeen hieronder staat. In het oog springt dat voortaan: 1) in een achter- of zijtuin, binnen een straal van 30 meter van de woning, kunnen niet overdekte constructies tot een oppervlakte van 80m² zonder vergunning en melding worden gerealiseerd, mits op minstens 1 meter van de perceelsgrens wordt gebleven én de constructie niet hoger is dan 1,5 meter. Het gaat dan bijvoorbeeld om een zwembad. Reeds bestaande niet overdekte constructies worden meegeteld voor de berekening van de 80m². 2) bijgebouwen die niet aan een woning vastzitten maar wel in een straal van 30 meter van de woning worden gerealiseerd, kunnen zonder vergunning en zonder melding worden gerealiseerd mits aan een reeks van voorwaarden is voldaan: minimaal drie meter van de zijdelingse perceelsgrens in de zijtuin en minimaal een meter van de perceelsgrens in de achtertuin, niet hoger dan 3 meter, niet voor een verblijf gebruikt (kunnen) worden en in totaal mag niet meer dan 40m² worden gerealiseerd. Ook bestaande bijgebouwen die vrijstaan van het hoofdgebouw tellen mee. De bouw van een carport kan bijvoorbeeld onder deze regelgeving vallen. Indien niet aan al deze voorwaarden is voldaan, geldt dat een vergunning moet worden aangevraagd.
3.4 Een beknopt overzicht De regelgeving kan in hoofdlijnen worden verduidelijkt aan de hand van onderstaande schema‟s, waarbij telkens twee woningen staan afgebeeld, de meest rechtse bevindt zich op een hoek van de straat. Met dank aan Nathalie Peeters, Stad Hasselt. Legenda: Rood = woning Blauw = voortuin Donkergroen = achtertuin Lichtgroen = zijtuin
Handelingen in, aan en bij woningen Algemene voorwaarden: - niet strijdig met verordeningen, RUP‟s, APA‟s, BPA‟s en verkavelingen - geen beschermd monument, landschap, stads/dorpsgezicht, erfgoedlandschap, archeologisch monument - niet binnen de 5.00 m brede strook van waterlopen, niet in oeverzone cfr bekken of
25 oktober 2010 - 5/46
-
deelbekkenbeheersplan de woning is vergund (geacht) geen vergunningsplichtige functiewijziging aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd volledig uitgevoerd binnen de 30.00 m van een vergunde woning vrijgesteld
melding
Ondergrondse constructies
Zonnepanelen en
Plat dak: tot max. 1m boven dakrand
zonneboilers
Hellend dak: geintegreerd
Binnenverbouwingen
Zonder stabiliteitswerken
met stabiliteitswerken
Zonder stabiliteitswerken
Met stabiliteitswerken
(fysiek bouwvolume en
(fysiek bouwvolume en
bouwoppervlakte blijven ongewijzigd)
bouwoppervlakte blijven ongewijzigd)
Handelingen aan daken, achtergevel en zijgevel => niet aan voorgevel
25 oktober 2010 - 6/46
afsluitingen
hoogte: max. 2.00 m (open of gesloten)
open afsluiting: max. 2.00 m gesloten afsluiting: max. 1.00 m Toegangen en opritten naar gebouwen
Enkel strikt noodzakelijk Kleine tuinconstructies: Brievenbussen, speeltoestellen, BBQ, tuinornamenten
25 oktober 2010 - 7/46
Opslaan van allerhande tuinmateriaal
Max. 10 m³ Niet zichtbaar van weg Niet in ruimt. kwetsbaar gebied Niet-overdekte constructies
totaal: max. 80 m² afstand tot perceelsgrens: zijtuin en achtertuin: min 1.00 m niet in ruimt. kwetsbaar gebied Vrijstaande constructie (niet voor bewoning)
totaal: max. 40 m² afstand tot perceelsgrens: zijtuin: min. 3.00 m achtertuin: min 1.00 m of tegen bestaande, vergunde scheidingswand
25 oktober 2010 - 8/46
zonder deze te wijzigen niet in ruimt. kwetsbaar gebied Verplaatsbare inrichting voor bewoning geschikt zonder erin te wonen vb. woonwagen, tent,….
Niet zichtbaar vanaf de weg Niet in ruimt. kwetsbaar gebied Bijgebouw aangebouwd
max. 40 m² afstand tot perceelsgrens: zijtuin: min. 3.00 m achtertuin: min 2.00 m of tegen bestaande, vergunde scheidingswand zonder deze te wijzigen hoogte: max. 4.00 m niet strijdig met plannen van aanleg (gewestplan)
4 Procedure van aktename 1. De burger meldt de voorgenomen handeling per beveiligde zending. Wat een beveiligde zending is, is geregeld in art. 1.1.2 3° VCRO. In de praktijk gaat het om een aangetekend schrijven of een afgifte tegen ontvangstbewijs.
25 oktober 2010 - 9/46
Indien een melding niet per beveiligde zending gebeurt kan, ons inziens, de gemeente de aanvraag onontvankelijk verklaren, omdat dit een decretale vereiste is. Anderzijds zou dit van een weinig klantvriendelijke werking getuigen als voor de rest het dossier in orde is. De gemeente kan er dan ook voor kiezen om dergelijke meldingen toch voor aktename op het college te brengen. Het is niet mogelijk dat een gemeente extra exemplaren van de melding verplicht in te 4
dienen. Het Besluit bepaalt immers dat het om één exemplaar gaat en omdat het Besluit dit uitdrukkelijk zo regelt en elders niet de mogelijkheid biedt om extra exemplaren op te leggen, kan een gemeente daar niet van afwijken. Het is, ons inziens, wel mogelijk dat een burger wordt gestimuleerd om de melding via een pdf in te dienen. Dat maakt het wellicht gemakkelijker het document door te sturen naar verschillende diensten. 2. De administratie bereidt de aktename op het college voor Gemeenten kunnen géén inhoudelijke controle kunnen doen. Ze kunnen een 5
aanvraag niet weigeren of onontvankelijk verklaren . Een aktename houdt geen akkoord in van de gemeente dat de melding correct is. Het is ook geen administratieve rechtshandeling, dat wil zeggen dat de aktename géén rechten verleend. Sommige gemeenten nemen zich voor toch een controle te doen. Wij hebben er een aantal bedenkingen bij: 1) wettelijk kan het niet 2) het kost veel menskracht 3) als hetgeen meldingsplichtig is toch vergunningsplichtig blijkt en de gemeente dit signaleert, heeft de overheid weet van een stedenbouwkundige overtreding. Het lijkt ons redelijk dat de overheid in zo‟n geval minstens een visie heeft ontwikkeld hoe hiermee om te springen. In de meeste gevallen zal het echter gaan om beperkte stedenbouwkundige overtredingen, waardoor hiertegen optreden niet prioritair is. Het afleveren van een bevestiging van ontvangst lijkt ons niet aangewezen. Het feit dat het dossier beveiligd is verzonden of dat later een uittreksel uit het vergunningenregister kan worden gevraagd, volstaat. 3. Aktename college 4
Dit in tegenstelling tot stedenbouwkundige vergunningen waar op basis van art. 22 Besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning wel bijkomende exemplaren kunnen worden gevraagd voor de inhoudelijke beoordeling bij het dossier. Bij een melding vindt er overigens ook geen inhoudelijke beoordeling plaats 5 Zie Memorie van Toelichting VCRO onder art. 94
25 oktober 2010 - 10/46
Er is geen termijn bepaald waarbinnen de aktename zelf dient te gebeuren. De 20 dagen termijn slaat op wanneer de burger met de werken mag beginnen. Niet op de termijn waarbinnen het college akte moet nemen. In de akte kunnen bepalingen worden opgenomen die aangeven dat: Het college doet door middel van deze aktename geen uitspraak of een melding volstaat en of de melding correct is gebeurd. Het is aan de aanvrager om na te gaan of de voorgenomen handelingen in overeenstemming zijn met andere wettelijke bepalingen of regelgeving. Het college kan expliciet maken dat de melding een stedenbouwkundige overtreding inhoudt, waartegen de overheid kan optreden. Wij hebben bedenkingen bij de werkwijze om het feit dat het college akte heeft genomen van de melding automatisch aan de meldingsplichtige te laten weten. Dit ook om duidelijk te maken dat een melding niet kan worden „tegengehouden‟ door de overheid, ook al is de melding inhoudelijk niet voldoende. Bovendien brengt het versturen van deze brieven heel wat administratie met zich mee. Tijd die, ons inziens, beter in preventie kan worden gestoken, door vooraf goed de regelgeving rond meldingen uit te leggen. 4. De melding wordt ingeschreven in het vergunningenregister. In art. 5.1.2 van de VCRO is bepaald dat „elke melding en de identiteit van de persoon die de melding verricht‟ in het vergunningenregister moet zitten. Wij raden af om in het vergunningenregister op te nemen of het om een correcte of niet correcte melding gaat, om zo niet de indruk te wekken dat de gemeente op de hoogte is van een stedenbouwkundige overtreding of enige inhoudelijke beoordelingsmarge heeft of had. In de communicatie naar de burger en de professionele actoren vastgoed is het natuurlijk wel belangrijk om te communiceren dat de opname van meldingen in het vergunningenregister op geen enkele wijze een uitspraak betekent over de juistheid van de melding. Het is aan de betrokkene of zijn vertegenwoordiger om dit onderzoek te doen. Het niet aangeven of het niet tijdig aangeven dat hetgeen gemeld is niet meldingsplichtig is, houdt geen akkoord van het college in. Een melding is immers géén administratieve rechtshandeling. 5. Aanvatting der werken De werken mogen worden aangevat vanaf de 20ste dag na de datum van melding.
25 oktober 2010 - 11/46
Het gaat hierbij om kalenderdagen. Bij een afgifte tegen ontvangstbewijs is dit vanaf 20 dagen na de afgifte van het ontvangstbewijs. Als de melding geschiedt bij aangetekend schrijven en het meldingsdocument op 11 augustus aan de pst wordt toevertrouwd (hetgeen blijkt uit de 6
datum van het postmerk) , dan kunnen de handelingen worden uitgevoerd vanaf 31 augustus . Uitzondering op deze regel vormen de meldingen die betrekking hebben op handelingen waarvoor ook een milieuvergunning nodig is. Van die melding mag maar gebruik gemaakt worden als die vergunningen in orde zijn. Tegen het vroegtijdig beginnen van de uitvoer staat geen sanctie.
5 Model aktename Elke gemeente is vrij een eigen akteformulier uit te werken. Wij suggereren: Het college neemt, Gelet op het artikel 4.2.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (verder: VCRO); Gelet op het Besl. Vl. Reg. 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, B.S. 10 september 2010 (verder: Meldingsbesluit); [indien van toepassing] Gelet op de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening lokale voorschriften DD. akte van de melding: (eventueel van): [ omschrijving ] gedaan op: [DD] kenmerk : [referentie] 7
Het college geeft opdracht deze melding in te schrijven in het vergunningenregister . 8
Het college merkt op dat : -
Overeenkomstig art. 4.2.2§4 VCRO mogen de meldingen maar worden aangevat vanaf de twintigste dag na de datum van de melding, tenzij voor de melding ook een
6 7 8
Zie Memorie van Toelichting VCRO onder art. 94 De bepaling is niet verplicht Het lijkt ons zinvol om dit ter info op de gemeentelijke aktename te vermelden, ook al wordt
deze akte niet verstuurd naar de meldingsplichtige. Wel kan ooit zo‟n akte worden opgevraagd in het kader van openbaarheid van bestuur.
25 oktober 2010 - 12/46
milieuvergunning nodig is. In dat geval dient tevens deze vergunning te worden verkregen; -
Overeenkomstig art. 4.2.2§4 VCRO kunnen gemelde handelingen niet meer kunnen worden aangevat indien twee jaar na de datum van de melding verstreken zijn;
-
De aktename door het college houdt niet in dat het college inhoudelijk nakijkt of de melding in overeenstemming is met de stedenbouwkundige regelgeving of er een beslissing over neemt. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om aan alle 9
wettelijke eisen te voldoen ; -
Het uitvoeren van gemelde handelingen waarvoor eigenlijk een stedenbouwkundige vergunning nodig is, is een stedenbouwkundige overtreding. De overheid kan hiertegen optreden.
Gemeente X, DD Namens het College:
Secretaris
Burgemeester
De Vlaamse overheid stelde eerder een model aktename zorgwonen ter beschikking. Nadeel van dit model is dat dit doet uitschijnen of de gemeente de melding op juistheid kan onderzoeken.
6 Gemeentelijke stedenbouwkundige verordening lokale voorschriften Gemeenten kunnen in een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening lokale voorschriften: -
Vrijgestelde handelingen meldingsplichtig maken. Het invoeren van een meldingsplicht lijkt weinig aantrekkelijk: wel werk voor gemeenten, die echter toch inhoudelijk niet kan sturen. Anderzijds is het wel zo dat handelingen die zijn vrijgesteld van een vergunningsplicht en die toch door een gemeente weer meldingsplichtig zijn gemaakt:
9
Overigens: ook zonder een dergelijke formule kon de aanvrager dit weten. Op het aanvraagformulier van de
meldingen staat duidelijk dat de gemeente de melding inhoudelijk niet nakijkt en ook geen beslissing neemt. Tevens is vermeld dat het de verantwoordelijkheid is van de aanvrager om aan alle wettelijke eisen te voldoen.
25 oktober 2010 - 13/46
-
Gemeld moeten worden;
-
Belangrijker: door het invoeren van de meldingsplicht geldt art. 4.4.1 §3 2° niet, waardoor dank zij de meldingsplicht het uitvoeren van handelingen die strijdig zijn met de stedenbouwkundige voorschriften van het gewestplan of gewestelijk of provinciaal RUP toch niet kunnen, terwijl dit zonder het invoeren van de meldingsplicht dit wél kan. Wellicht maakt dit overigens in de praktijk niet veel uit, omdat het detailniveau van dergelijke plannen niet van die aard is dat er vrijgestelde handelingen (die meldingsplichtig worden gemaakt) worden verboden. Dit is een ander verhaal wanneer de gemeente ook gebruik maakt van de mogelijkheid om een lijst van BPA‟s, gemeentelijke RUP‟s en verkavelingen op te stellen waar onderhouds en (met name) vrijgestelde handelingen niet als strijdig met de stedenbouwkundige voorschriften wordt beschouwd.
-
Meldingsplichtige handelingen stedenbouwkundig vergunningsplichtig maken.
-
Een lijst opnemen van bijzondere plannen van aanleg, ruimtelijke uitvoeringsplannen en/of verkavelingsvergunningen of delen ervan die niet beschouwd worden als strijdig met de stedenbouwkundige voorschriften. Het art. 4.4.1 Vlaamse Codex RO biedt de mogelijkheid om in een stedenbouwkundige verordening een lijst vast te stellen van gemeentelijke bijzondere plannen van aanleg , gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingsvergunningen of delen ervan waarbinnen onderhoudswerken en/of handelingen die zijn vrijgesteld van een vergunningsplichtig niet worden beschouwd als strijdig met de voorschriften, voor zover het telkens om hoofdzakelijk vergunde constructies gaat. De wijze waarop het decreet is geformuleerd laat ons inziens de vrijheid om enkel de onderhoudswerken of enkel de vrijgestelde werken als niet strijdig te beschouwen met de voorschriften. Als echter ervoor wordt gekozen om voor een (deel van een ) BPA, RUP of verkavelingsvergunning de vrijgestelde werken als niet strijdig met de stedenbouwkundige voorschriften te beschouwen, moet dit gelden voor alle vrijgestelde werken. De gemeente mag er, ons inziens, niet bepaalde uitkiezen. om binnen de groep van vrijgestelde werken enkel bepaalde vrijgestelde werken. Men kan bijvoorbeeld niet bepalen dat enkel de plaatsing van zonnepanelen niet als strijdig wordt beschouwd, ook al zou een stedenbouwkundig voorschrift dit verbieden.
Op dit moment is de interesse om dergelijke verordeningen in te voeren groot: met name de steden vrezen het volledig dichtslibben van binnengebieden, terwijl die wel noodzakelijk worden geacht voor het behouden of het versterken van „zuurstof‟.
25 oktober 2010 - 14/46
Wij vragen u een ontwerp van gemeentelijke stedenbouwkundige verordening lokale voorschriften te melden bij de VVSG. Interesse om te weten hoe andere gemeenten het 10
deden? Vraag ze bij ons op . Wij hoorden al: -
Een gemeente wenst alle meldingsplichtige werken weer vergunningsplichtig te maken om het „eenvoudig‟ voor de burger te houden;
-
Een gemeente wenst alle meldingsplichtige werken weer vergunningsplichtig te maken, met uitzondering van art. 2 van het Meldingsbesluit. Handelingen aan de constructieve elementen aan een gebouw zijn dus meldingsplichtig
-
Een gemeente wenst bepaald materiaalgebruik (betonnen erfafscheidingen) te weren uit het straatbeeld en beperkt zich tot het opsommen van een aantal concrete zaken die meldingsplichtig zijn.
Gemeentelijke stedenbouwkundige verordening betreffende de invoering van lokale voorschriften suggestie
Gelet op art. 4.2.5 Vlaamse Codex RO dat het mogelijk maakt om via een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening vergunningsplichtige werken aan te vullen, voor meldingsplichtige handelingen een stedenbouwkundige vergunningsplicht in te voeren en voor vrijgestelde handelingen een meldingsplicht in te voeren. Gelet op art. 4.4.1 Vlaamse Codex RO dat de mogelijkheid biedt aan de gemeenteraad om in een stedenbouwkundige verordening een lijst vast te stellen van gemeentelijke bijzondere plannen van aanleg , gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingsvergunningen of delen ervan waarbinnen onderhoudswerken en/of (?) handelingen die zijn vrijgesteld van een vergunningsplichtig niet worden beschouwd als strijdig met de voorschriften, voor zover het telkens om hoofdzakelijk vergunde constructies gaat. Gelet op het Besl. Vl. Reg. 16.07.2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex RO, hierna het Meldingsbesluit genoemd; Gelet op het Besl. Vl. Reg. van 14.04.2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen en van de werken, handelingen en wijzigingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is, hierna het Vrijstellingenbesluit genoemd;
10
U kunt ontwerpen of definitieve versies sturen of opvragen naar
[email protected]. Bedankt hoor!
25 oktober 2010 - 15/46
Overwegende bovenstaande Besluiten bepaalde handelingen vrijstelt van een stedenbouwkundig vergunningsplicht of afhankelijk maakt van een voorafgaandelijke melding; Overwegende dat sommige van deze handelingen wel degelijk een stedenbouwkundige impact hebben op de onmiddellijke omgeving; Overwegende dat het college tot taak heeft te oordelen over de goede plaatselijke ordening met het oog op het algemeen belang; Overwegende dat een voorafgaande beoordeling de enige manier is om op dwingende wijze en tijdig de goede plaatselijke ordening te organiseren; Overwegende dat de gemeente de mogelijkheid heeft om lokale voorschriften in te voeren die bepaalde handelingen weer meldingsplichtig of vergunningsplichtig maken; [bij opname deel IV] Overwegende dat de gemeenteraad in het verleden een aantal plannen aannam, waarin stedenbouwkundige voorschriften zijn opgenomen die deels achterhaald zijn, maar waarvan de herziening van het plan onevenredig veel tijd in beslag zou nemen en kostbaar is. [bij opname deel IV] Overwegende dat het college in het verleden een aantal verkavelingsvergunningen afleverde, waarin stedenbouwkundige voorschriften zijn opgenomen die deels achterhaald zijn, maar waarvan een herziening van de verkavelingsvergunning onevenredig veel tijd in beslag zou nemen en kostbaar is. Overwegende de financiële situatie van de gemeente.
DEEL I ALGEMEEN Art. 1: Deel II en III van deze gemeentelijke stedenbouwkundige verordening zijn van toepassing op het grondgebied van de gemeente, behalve in die gebieden waarvoor een verkavelingsvergunning is verleend. TOELICHTING: het uitsluiten van verkavelingsvergunningen is verdedigbaar omdat de verkavelingsvoorschriften zelf al bepaalde grenzen aangeven, die voorgaan op de bepalingen in het Meldingsbesluit en Vrijstellingenbesluit.
DEEL II VAN MELDINGSPLICHT NAAR VERGUNNINGSPLICHT Art. 2 In aanvulling op art. 2 van het Meldingsbesluit dient aan de volgende bijkomende voorwaarde te worden voldaan:
25 oktober 2010 - 16/46
„De handeling wordt niet uitgevoerd aan gebouwen die opgenomen zijn op de lijst van het bouwkundig erfgoed‟. TOELICHTING: Het bouwkundig erfgoed is een vrij omvangrijke lijst van gebouwen die niet beschermd zijn, maar wel bijzondere (stijl) elementen kennen. Constructieve werken aan gebouwen kunnen een behoorlijke impact hebben die de aantasting van het bouwkundig erfgoed omomkeerbaar maken. Zo bevat de inventaris bouwkundig erfgoed monumentale trappenhallen. In zo‟n geval is het aangewezen dat de overheid vooraf een beoordeling kan doen of de voorgenomen werken de erfgoedwaarde behouden of niet onevenredig aantasten.
Art. 3 In aanvulling op art. 3 van het Meldingsbesluit dient aan de volgende bijkomende voorwaarde te worden voldaan: Voor zover de stabiliteitswerken betrekking hebben op het bijmaken deur- en vensteropeningen aan de zij- of achterzijde geldt de meldingsplicht maar voor zover een schriftelijk akkoord van de aanpalende eigenaars wordt toegevoegd. Indien de stabiliteitswerken gebeuren met het oog op het creëren van een of meerdere garages volstaat de melding niet. TOELICHTING: Het bijmaken van ramen en deuren kan het evenwicht tussen de erven flink verstoren. Hoewel het voorkomen van burenruzies niet de taak is van ruimtelijke ordening, kan een voorafgaandelijke beoordeling heel wat problemen voorkomen. Indien dat akkoord er niet is, is een stedenbouwkundige vergunning nodig.
Indien in de woning of gebouw een garage wordt gecreëerd kan dit een behoorlijke ruimtelijke impact hebben, en geldt de vrijstelling niet. De realisatie van een garage in de woning of het gebouw te maken is daardoor maar mogelijk na het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning.
Blijft meldingsplichtig: het bijmaken van deuren en vensters aan de voorzijde van de woning, het vergroten van bestaande vensters en deuren
Art 4 In aanvulling op art. 4 van het Meldingsbesluit dient aan de volgende bijkomende voorwaarde te worden voldaan: De oppervlakte van het perceel dat niet gebruikt wordt het hoofdgebouw en het bijgebouwen (de buitenruimte) bedraagt na de uitvoering van de werken: -
Indien de handeling betrekking heeft op gesloten bebouwing: minstens Xm²
-
Indien de handeling betrekking heeft op halfopen bebouwing: minstens Xm²
-
Indien de handeling betrekking heeft op open bebouwing: minstens Xm²
25 oktober 2010 - 17/46
Zou ook kunnen: werken met een onderscheid naar perceelsgrootte waarbij het bebouwingspercentage van de hoofd- en bijgebouwen aan een maximum wordt gebonden. TOELICHTING: Op deze manier wordt tegengegaan dat percelen volledig bebouwd raken, zonder dat daarbij een beoordeling van de overheid aan te pas komt.
Overigens is het dus niet zo dat percelen die géén 20m² buitenruimte (meer) hebben geen uitbreidingen kunnen worden toegestaan, alleen wordt dat dan onderworpen aan een voorafgaandelijke vergunningsplicht.
Voor niet overdekte constructies wordt vooralsnog geen beperking voorzien, omdat bv het volledig verharden van tuinen algemeen gesproken een minder definitief karakter heeft en in bepaalde gevallen ook nodig is om een kwalitatieve buitenruimte te hebben.
Art. 5 In afwijking van art. 5 van het Meldingsbesluit worden handelingen met stabiliteitswerken die uitgevoerd worden aan zijgevels, achtergevels en daken van hoofdzakelijk vergunde of vergund geacht industrieel of ambachtelijk bedrijf, (gelegen in industriegebied in de ruime zin), vervangen door een stedenbouwkundige vergunningsplicht TOELICHTING: Sommige gemeenten worden geconfronteerd met het feit dat grotere bedrijven worden gesplitst in kleinere bedrijfseenheden. Zolang daarvoor geen vergunningsplichtige werken voor moeten worden uitgevoerd is dat niet vergunningsplichtig. Doordat steeds meer zaken zijn vrijgesteld van meldingsplicht of enkel meldingsplichtig zijn, is het zinvol om handelingen die kunnen wijzen op een komende bedrijfssplitsing, vergunningsplichtig te houden.
DEEL III: VAN VRIJSTELLING NAAR MELDINGSPLICHT nihil TOELICHTING: het invoeren van een meldingsplicht lijkt weinig aantrekkelijk: wel werk voor gemeenten, die echter toch inhoudelijk niet kan sturen.
Anderzijds is het wel zo dat handelingen die zijn vrijgesteld van een vergunningsplicht en die toch door een gemeente weer meldingsplichtig zijn gemaakt: -
Gemeld moeten worden
-
Belangrijker: door het invoeren van de meldingsplicht geldt art. 4.4.1 §3 2° niet, waardoor dank zij de meldingsplicht het uitvoeren van handelingen die strijdig zijn met de stedenbouwkundige voorschriften van het gewestplan of gewestelijk of provinciaal RUP toch niet kunnen, terwijl dit zonder het invoeren van de meldingsplicht dit wél kan. Wellicht maakt dit overigens in de praktijk niet veel uit, omdat het detailniveau van dergelijke plannen niet van die aard is dat er vrijgestelde handelingen (die meldingsplichtig worden gemaakt) worden verboden. Dit is een ander verhaal wanneer de gemeente ook gebruik maakt van de mogelijkheid om een lijst van BPA‟s, gemeentelijke RUP‟s en verkavelingen
25 oktober 2010 - 18/46
op te stellen waar onderhouds en (met name) vrijgestelde handelingen niet als strijdig met de stedenbouwkundige voorschriften wordt beschouwd.
DEEL IV: LIJST VAN BIJZONDERE PLANNEN VAN AANLEG, RUIMTELIJKE UITVOERINGSPLANNEN EN VERKAVELINGSVERGUNNINGEN OF DELEN ERVAN DIE NIET BESCHOUWD WORDEN ALS STRIJDIG MET DE STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN Op basis van art. 4.1.1 §3 VCRO wordt: 1) het uitvoeren van onderhoudswerken aan een hoofdzakelijk vergunde constructie; 2) het uitvoeren van handelingen die zijn vrijgesteld van een stedenbouwkundige vergunningsplicht, op voorwaarde dat de op het perceel aanwezige gebouwen of constructies hoofdzakelijk zijn vergund beschouwt als niet strijdig met de stedenbouwkundige voorschriften, voor zover de handelingen zich situeert in de volgende BPA‟s, gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen of verkavelingen of delen ervan: [opsomming lijst van (delen van) BPA‟s, gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen of verkavelingen] TOELICHTING: zie eerder
7 Enkele vragen… en antwoorden Wij krijgen maar één dossier binnen. Is dat niet wat weinig? Vanuit het standpunt van de burger gezien is het indienen van één exemplaar natuurlijk logisch en voordelig. Dit betekent wel dat de gemeente dit ene exemplaar zelf houdt en niet terugstuurt naar de aanvrager. De aanvrager houdt dus best zelf ook een kopie bij. Het plaatsen van bijgebouwen in een tuin is, onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld tot een oppervlakte van 40m². Welke gebouwen tellen mee? De begrippen „bijgebouw‟ en „hoofdgebouwen‟ zijn niet gedefinieerd en moeten dus in de gewone betekenis van het woord gebruikt worden. Ons inziens dient er daarbij een onderscheid gemaakt te worden tussen bijgebouwen die vastzitten aan het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen. Voor de berekening van de 40m² dient enkel gekeken te worden naar de vrijstaande bijgebouwen. De aan het hoofdgebouw vastzittende bijgebouwen tellen niet mee.
25 oktober 2010 - 19/46
Zijn vrijgestelde of meldingsplichtige handelingen in ruimtelijk kwetsbare gebieden daadwerkelijk vrijgesteld of meldingsplichtig? De uitvoeringsbesluiten zeggen er niets over. Voor voorgenomen handelingen die zijn gelegen in ruimtelijk kwetsbaar gebied geldt nooit een 11
meldingsplicht, gelet op art. 4.2.2 VCRO . Wat kwetsbare gebieden zijn is bepaald in art. 1.1.2 10° VCRO. Voor meldingsplichtige werken in kwetsbaar gebied moet dus altijd toch een stedenbouwkundige vergunning worden aangevraagd. Het Meldingsbesluit is dus niet van toepassing in ruimtelijk kwetsbaar gebied, ondanks dat het uitvoeringsbesluit dit zelf niet in herinnering roept. Het Vrijstellingenbesluit is wel van toepassing in ruimtelijk kwetsbaar gebied, hoewel in dit besluit staat te lezen dat bepaalde handelingen in kwetsbaar gebied niet zijn vrijgesteld en dus een stedenbouwkundige vergunning nodig is. We slagen er niet in om tijdig akte te nemen van de meldingsplichtige handeling. Welke gevolgen heeft dat? Kan de gemeente dan aansprakelijk worden gesteld? Een aktename is –zo staat te lezen in de toelichting- géén administratieve rechtshandeling. Het vergunningenregister is louter informatief. Een zwembad of carport is veelal vrijgesteld van een stedenbouwkundige vergunning, maar in het concrete geval geldt er een BPA die de plaatsing van zwembaden of carport verbiedt? In zo‟n geval mag het zwembad of carport niet worden geplaatst. Wel kan de gemeente een lijst opmaken van BPA‟s (en RUP‟s en verordeningen) waar de plaatsing van „vrijgestelde‟ zwembaden toch niet als strijdig wordt beschouwd. Soms zijn er stedenbouwkundige voorschriften van toepassing (op basis van een BPA of verkavelingsvergunning) die de aanleg van een zwembad of carport verbieden. Omdat deze bepalingen voorgaan op het Vrijstellingenbesluit is in zo‟n gebied de aanleg van een zwembad of carport niet vrijgesteld van een stedenbouwkundige vergunning. Als een stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd, zal deze moeten worden geweigerd, omwille van het feit dat de stedenbouwkundige voorschriften verbieden dat er zoiets wordt geplaatst. De gemeente kan op basis van art. 4.4.1 §3 VCRO natuurlijk een verordening aannemen waarin wordt bepaald dat dergelijke voorschriften niet als strijdig worden beschouwd. Daardoor kunnen dergelijke zaken toch worden gerealiseerd, zelfs zonder vergunning voor zover aan alle voorwaarden daarvoor is voldaan.
11
De meldingsplichten … kunnen nooit worden ingevoerd voor handelingen die gelegen zijn in een ruimtelijk kwetsbaar gebied
25 oktober 2010 - 20/46
Als de gemeente voornemens is om niet strenger te zijn dan de Vlaamse regelgever maar anderzijds algemene niet-strijdigheidsbepalingen op basis van art. 4.4.1§3 te ver vindt gaan, dan kan ze het best in de verkavelingsvergunning of RUP opnemen , dat voorschriften die strijdig zijn met het Vrijstellingenbesluit niet als strijdig worden beschouwd. In onze gemeente worden steeds meer buurtcafés omgebouwd naar dancings. Een wijziging binnen dezelfde hoofdfunctie is echter volgens het Vrijstellingenbesluit vrijgesteld van een stedenbouwkundige vergunningsaanvraag. Kunnen wij dit vergunningsplichtig stellen via een stedenbouwkundige verordening? Nee, dat gaat ons inziens niet (meer) omdat: -
voor vrijgestelde handelingen op basis van art. 4.2.5 VCRO enkel een meldingsplicht kan worden ingevoerd. Soms wordt aangehaald dat het vergunningsplichtig maken kan gebeuren door gebruik te maken van de bepaling in hetzelfde artikel die bepaalt dat vergunningsplichtige handelingen kunnen worden aangevuld. Dit laatste dient echter gelezen te worden in de zin dat voor handelingen die via Vlaamse regelgeving al vergunningsplichtig zijn in een verordening meer nauwkeurig de voorwaarden kunnen worden uitgeschreven op basis waarvan een vergunning kan worden verleend.
-
In art. 2.3.1 VCRO is het toepassingsgebied van stedenbouwkundige verordeningen beschreven. Daarin is vermeld dat stedenbouwkundige verordeningen „functiewijzigingen die in beginsel toegelaten zijn uitsluiten of aan dergelijke functiewijzigingen voorwaarden verbinden‟. Dit biedt ons inziens de mogelijkheid dat gemeenten voorwaarden kunnen uitschrijven waaronder functiewijzingen die vergunningsplichtig zijn kunnen worden toegelaten of juist niet kunnen worden toegelaten. Dat is nog iets anders dan vrijgestelde functiewijzigingen onderwerpen aan een vergunningsplicht.
De VVSG is overigens vragende partij dat dit wél weer zou kunnen. Bepaalde functiewijzigingen binnen dezelfde hoofdcategorie hebben immers een behoorlijke ruimtelijke impact. Kunnen wij een vergunningsplicht invoeren voor het schilderen van een woning? Los van de vraag of zo‟n beslissing opportuun is, kunnen ons inziens handelingen die niet expliciet zijn vrijgesteld door het Vrijstellingenbesluit wél vergunningsplichtig worden gemaakt door de gemeente. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het schilderen van gevels Kunnen gevels nog zonder vergunning voor het eerst worden bepleisterd? Art. 3 5° van het huidige Vrijstellingenbesluit bepaalt dat aan gebouwen: c) het kaleien of pleisteren van gevels; d) het aanbrengen van steenstrips op een gevel; e) het aanbrengen van een waterwerende en isolerende afdekking op blinde zijgevels;
25 oktober 2010 - 21/46
f) het plaatsen van uitklapbare of uitrolbare zonneschermen aan ramen. Die zonneschermen mogen zich niet bevinden boven het openbaar domein; g) het plaatsen van voorzetrolluiken; h) het omvormen van een plat dak tot extensief groendak met lage begroeiing zoals een vetplanten-, mos-, gras- en/of kruidendak is vrijgesteld van een stedenbouwkundige vergunningsplicht (onder bepaalde voorwaarden). In het nieuwe Vrijstellingenbesluit is dit opgevangen door art. 2.1 2° (voor woningen) en art. 3.1 2° (voor andere gebouwen dan woningen) met de bepaling dat een stedenbouwkundige vergunning niet nodig is voor handelingen zonder stabiliteitswerken en zonder wijziging van het fysiek bouwvolume aan zijgevels, achtergevels en daken. Wij leiden daaruit af dat formeel het nieuw bepleisteren van een voorgevel niet meer is vrijgesteld en dus vergunningsplichtig is. Het bepleisteren als onderhoudswerk is wel vrijgesteld. Hoe verhoudt de gewestelijke verordening hemelwater zich ten opzichte van de stedenbouwkundige meldingen? De bepalingen in de gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwaterputten geven aan hoe de beoordeling moet gebeuren bij een stedenbouwkundige vergunningsplicht. Indien er geen stedenbouwkundige vergunningsplicht meer is, hoeft of kan ook geen rekening gehouden worden met de bepalingen die daarop betrekking hebben. In de praktijk zijn de bepalingen van de gewestelijke verordening dan ook niet van toepassing op vrijgestelde of meldingsplichtige handelingen. Oplossing zou zijn 1) hetzij een aanpassing van de gewestelijke verordening 2) het vergunningsplichtig maken van bepaalde handelingen 3) hetzij een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening, waarbij wordt bepaald dat voor het de oprichting, verbouw of herbouw van constructies de bepalingen van de gewestelijke verordening moeten worden nageleefd. Overigens zitten de meeste grenzen zoals die gebruikt worden in de stedenbouwkundige verordening hemelwaterputten boven de grenzen van het Meldings- en Vrijstellingenbesluit. Alleen voor industriële en ambachtelijke bedrijven kunnen via de melding handelingen gebeuren die nu onder het toepassingsgebied van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening vallen. Wat met de adviesverlenende instanties? Bijvoorbeeld iemand is van plan tegen het woonhuis een bijgebouw op te richten die voldoet aan de voorwaarden voor een meldingsplichtige handeling. Maar de woning is gelegen langs een gewestweg. In principe moet dus advies gevraagd worden aan de Administratie Wegen en Verkeer.
25 oktober 2010 - 22/46
Er dient geen advies te worden aangevraagd. Zie p. 5 van het 'verslag': 'Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat er bij zowel de vrijgestelde als de meldingsplichtige handelingen geen adviezen worden ingewonnen en er dus ook geen beoordeling wordt doorgevoerd op niveau van de individuele handeling.' Tegelijkertijd staat er: „Het is zeer belangrijk dat de rechtonderhorige zich realiseert dat in de gevallen waar de stedenbouwkundige vergunningsplicht wegvalt, er nog een andere machtigings- of vergunningsplicht kan gelden. Hierbij wint de sectorregelgeving aan belang.‟ Dit is bijvoorbeeld wel het geval voor 'oeverzones' waar een bouwverbod geldt volgens artikel 10, § 1, 5° van het Decreet Integraal waterbeleid Moet er een watertoets worden uitgevoerd op een meldingsplichtige handeling? 12
Nee, want er wordt geen beslissing gedaan door de overheid . In een ontwerp wijziging van het Watertoetsbesluit van 20 juli 2006 wordt expliciet bepaald dat de watertoets niet hoeft te gebeuren. Mag voor een meldingsplichtig een stedenbouwkundige vergunning worden aangevraagd? Nee. Een handeling is hetzij vrijgesteld, hetzij meldingsplichtig, hetzij vergunnigsplichtig, maar 13
nooit een combinatie . Is het Vrijstelllingen- en het Meldingsbesluit ook van toepassing op zonevreemde woningen?
12
Wel stelt het verslag aan de Vlaamse regering: „Het is niet zo dat verplichtingen opgelegd door sectorale
regelgeving automatisch ophouden te bestaan omdat de stedenbouwkundige vergunningsplicht in een aantal gevallen wegvalt of vervangen wordt door de meldingsplicht. De rechtsonderhorige moet beseffen dat deze verplichtingen in de meeste gevallen verplicht blijven, en dus uitgevoerd moeten worden. Zo kan er onder meer gewezen worden op…. het decreet integraal waterbeleid van 18 juli 2003, in het bijzonder de watertoets‟. Ons inziens slaat dit eerder op art. 6 van het Decreet, waarbij de overheid diverse principes aan moet houden om wateroverlast te voorkomen. In die zin moet de overheid bij alle ingrepen die zij doet negatieve effecten op de waterhuishouding voorkomen. 13
Overigens betekent dit in bepaalde gevallen wel een beperking van de mogelijkheden. Immers, in bepaalde
gevallen zijn de stedenbouwkundige voorschriften zodanig dat er geen vergunning kan worden afgeleverd. Op basis van art. 4.4.1 VCRO kan via een vergunningsaanvraag dan toch nog een afwijking worden verkregen. Vanaf 1 december is het dan eerst nodig dat een verordening wordt opgesteld (bv houten betimmering aan zijgevel van woning aanbrengen, is vrijgesteld, maar kan niet omwille van gemeentelijk voorschrift in BPA. Vroeger kon aanvrager afwijking vragen, nu moet de gemeente eerst een reglement hebben).
25 oktober 2010 - 23/46
Het Vrijstellingenbesluit is van toepassing. In art. 1.2 en art. 1.3 is geen sprake van strijdigheid met de voorschriften van provinciale of gewestelijke plannen, waaronder dus ook het gewestplan. Zwembaden of carports bij zonevreemde woningen kunnen dus worden gerealiseerd indien aan alle verdere voorwaarden is voldaan, zonder melding of vergunning (zie art. 2.1 8° en 11° en art. 1.2 en 1.3 van het Vrijstellllingenbesluit). Het Meldingsbesluit is niet van toepassing, omdat in art. 6 van het Meldingsbesluit expliciet staat dat de handelingen niet strijdig mogen zijn met de voorschriften van (oa) plannen van aanleg. De gewenste constructies kunnen daarom enkel worden vergund als gebruik kan worden gemaakt van de regeling zoals verwoord vanaf art. 4.4.10 van de VCRO. Is de meldingsplicht ook van toepassing op weekendverblijven? Ja en Nee, Een meldingsplicht volstaat voor weekendverblijven: -
Wanneer het gaat om stabiliteitswerken aan het weekendverblijf, mits: o
dit weekendverblijf hoofdzakelijk vergund of vergund geacht is
o
Er geen functiewijziging wordt doorgevoerd
o
Het aantal woongelegenheden ongewijzigd blijft
o
Het fysieke bouwvolume en de bouwoppervlakte blijft ongewijzigd (zie art. 2 en 3 Meldingsbesluit)
-
Wanneer het gaat om het oprichten van bijgebouwen aan het weekendverblijf is altijd een vergunning nodig. Een weekendverblijf is immers geen woning.
-
Deze bepaling geldt ons inziens echter niet indien de eigenaar aanspraak maakt op het woonrecht. In dat geval gaat het wél om een woning en volstaat in bepaalde gevallen een melding dan ook voor oprichten van bijgebouwen (zie art. 4 Meldingsbesluit). De melding geldt echter maar voor zover ook aan de andere voorwaarden is voldaan: de uitbreiding is maar mogelijk als het kan in het kader van de stedenbouwkundige voorschriften en voor zover het gaat om een hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte woning.
Geldt de meldingsplicht ook voor wijzigingen een monument of in een beschermd stads- of dorpsgezicht Werken betreffende niet als monument beschermde constructies binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning vereist is, worden gemeld aan het college van burgemeester en schepenen. Deze melding wordt in voorkomend geval geïntegreerd in de stedenbouwkundige melding, vermeld in artikelen 94 en 96, § 1, eerste lid, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening. De werken mogen worden aangevat vanaf de twintigste dag na de datum van de melding, behoudens indien het college van burgemeester en schepenen aan de aanmelder voordien een schrijven betekent waarin geoordeeld wordt dat de aangemelde werken van aard zijn om de wezenlijke eigenschappen van het beschermde geheel te verstoren. In dat geval kunnen de werken slechts worden aangevat nadat het agentschap zijn machtiging heeft
25 oktober 2010 - 24/46
verleend. De melding en het eventuele schrijven van het college van burgemeester en schepenen geschieden per beveiligde zending, te weten een aangetekend schrijven, een afgifte tegen ontvangstbewijs of enige andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld. Zie voor meer info art. 11§4 van het Decreet tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten. Mogen wij een retributie invoeren voor het ontvangen van meldingen? Het invoeren van een retributie raden we af. Een retributie is een billijke vergoeding, voor een geleverde dienst of prestatie, op verzoek en in het belang van de aanvrager. Er moet bovendien een redelijk verband zijn tussen de werkelijke kostprijs en de hoogte van de vergoeding. In dit geval is er echter geen verzoek van de belanghebbende en wordt er ook geen dienst door de gemeente geleverd. Sommige gemeenten overwegen een retributie van 30 euro. Een retributie is geen goed idee, eventueel is het invoeren van een „belasting op het akte nemen van een verplichte melding‟ is te overwegen. Er zou dan kunnen worden gewerkt met een kohierbelasting: iedereen wordt ingekohierd die een melding heeft gedaan. Anderzijds werkt het natuurlijk ontmoedigend dat een burger die de wet naleeft, „gestraft‟ wordt met een belasting. Een burger die dat niet doet, hoeft niets te betalen en wordt ook niet gesanctioneerd, tenzij er op basis van art. 119bis NGW een sanctie wordt ingevoerd. De belasting op het akte nemen is dan ook best lager dan die van de sanctie van art. 119bis. Wat bij niet melden van een meldingsplichtige handeling? Het melden van handelingen die eigenlijk stedenbouwkundig gezien vergunningsplichtig zijn, is een stedenbouwkundige overtreding. Zaken die eigenlijk meldingsplichtig zijn maar niet worden gemeld, kunnen volgens art. 4.2.2 §5 VCRO worden bestraft met een gemeentelijke administratieve sanctie (GAS). Wij raden aan terughoudend te zijn met het invoeren van een dergelijke sanctie, omdat we twijfels hebben of de gemeente wel een GAS hiervoor kan invoeren. GAS kunnen immers maar worden ingevoerd ter bestrijding van vormen van openbare overlast. Ons inziens is het daarbij geen geschikt instrument om mensen aan te zetten meldingsplichtige werken te melden. Het niet melden valt toch moeilijk te beschouwen als een vorm van openbare overlast. Het uitvoeren van meldingsplichtige handelingen die niet zijn gemeld kan ook moeilijk als openbare overlast worden beschouwd, juist omdat het kenmerk van meldingsplichtige handelingen is dat z omwille van het eenvoudige en gangbare karakter niet vergunningsplichtig hoeven te zijn. Wij hebben (nog) geen sanctie ingevoerd en kunnen het niet melden van meldingsplichtige handelingen dus niet sanctioneren. Zijn er toch nog andere mogelijkheden?
25 oktober 2010 - 25/46
Er bestaat een andere mogelijkheid om druk op de ketel te houden om meldingsplichtige werken daadwerkelijk te melden wanneer de melding ook betrekking heeft op een inrichting die milieuvergunningsplichtig is. De milieuvergunning voor de handeling is namelijk geschorst zolang er geen melding gedaan is op stedenbouwkundig vlak. Dit betekent dat het uitbaten van een inrichting met milieuvergunning, maar zonder dat er een melding aan het gebeurde, 14
terwijl dat wél moest, bestraft kan worden volgens de milieuwetgeving . Moeten wij meldingsplichtige zaken doorgeven aan het kadaster? Nee, de gemeente weet immers niet of er ook daadwerkelijk uitvoering wordt gegeven de voorgenomen handelingen. Kan een burger naar de Raad van State in verband met een aktename? Nee, zie voor melding in het kader van de milieuregelgeving R.v.St., 11 maart 2010, nr. 201.825, Mampaert (v/ gemeente Wetteren) http://www.inforum.be/uhtbin/docno/248264
8 Een aantal bedenkingen… De bedenkingen die de gemeenten geven liggen op het vlak van: - Vrees achteruitgang ruimtelijke kwaliteit, met name in de dichtbebouwde kernen doordat in binnengebieden of op industriezones het veel moeilijker wordt te sturen. De -
regelgeving lijkt met name geschreven op verkavelingen; Er worden meer burenruzies verwacht;
-
Maatwerk is mogelijk, maar nadeel is dat de regelgeving erg complex is en voor een „leek‟ niet meer te volgen. Zo is de aanleg van een zwembad vrijgesteld van een vergunning indien aan een aantal randvoorwaarden is voldaan, tenzij dit bijvoorbeeld strijdig is met een voorschrift van een BPA, tenzij de gemeente een reglement heeft aangenomen waarin ze aangeeft dat de aanleg van een zwembad toch niet als strijdig wordt beschouwd. De kans op fouten is dan ook groot, waarbij burgers met de beste bedoelingen toch stedenbouwkundige overtredingen begaan. De noodzaak van een
-
goede informatie en begeleiding van en aan de burger, neemt dan ook toe. Er wordt aangegeven dat de vermindering van de werklast voor burgers en gemeenten door de invoering van de meldingsplicht, toch één van de doelstellingen, tegenvalt. Immers, de dossiersamenstelling is (overigens terecht) hetzelfde als die van een gewone stedenbouwkundige aanvraag en de gemeente moet nog altijd inhoudelijke controles doen en het dossier op het college brengen. Enkel hoeft er géén motivering geschreven te worden. Veel werk dus voor iets waar geen inhoudelijke beoordeling aan te pas komt.
-
Indien een gemeente zou laten weten voor hetgeen gemeld wordt de meldingsplicht niet volstaat, maar een stedenbouwkundige vergunning nodig is, wordt de druk op de gemeente om tegen dergelijke overtredingen op te treden ook groter. Afhankelijk van
14
Art. 4.5.1 §2 VCRO
25 oktober 2010 - 26/46
hoe vaak dit voorkomt is het echter onrealistisch dat gemeenten massaal hiertegen gaan optreden. De werkingscapaciteit van gemeenten is beperkt en de overheid moet beleidskeuzes maken. Handhaving is dus een luik dat nauw verbonden is met melding. -
Tegen het niet melden van een meldingsplichtig werk kan een gemeentelijke administratieve sanctie in het leven worden geroepen. De vraag is of dit instrument wel geschikt is om het niet melden tegen te gaan: administratieve sancties kunnen enkel openbare overlast bestrijden, en het is maar de vraag of het niet melden van een meldingsplichtige handelingen die per definitie aan de zij- of achterkant van een woning plaatsvinden als zodanig kan worden beschouwd.
9 Ondersteuning gemeenten De gemeenten zullen op de volgende wijze worden ondersteund voor een juiste toepassing van de regelgeving: 1) er wordt een helpdesk opgericht, specifiek ter ondersteuning van de gemeenten; 2) er komt een handleiding voor gemeenten die in begrijpelijke taal een en ander uiteenzet; 3) er komt nog een ruimere informatiecampagne, die zich ook naar het 'grote publiek' richt.
10 Meer info. 10.1 regelgeving Art. 4.2.2 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening B.Vl.Reg. 16.07.2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, B.S., 10.09.2010, Inforum 249897 B.Vl. reg. 16.07.2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is, B.S. 10.09.2010, Inforum 249898
10.2 Meer nuttige info Het kan ook nuttig zijn het verslag bij de beslissing van de Vlaamse regering te lezen.
10.3 Contact Hebt u inhoudelijke vragen dan kunt u indien u werkzaam bent voor een lokaal bestuur contact opnemen met de Helpdesk Vergunningen. Antwerpen 03/224.60.20
[email protected] Limburg 011/74.21.05
[email protected]
25 oktober 2010 - 27/46
Oost-Vlaanderen 09/265.45.00
[email protected] Vlaams-Brabant 016/24.96.96
[email protected] West-Vlaanderen 050/44.29.99
[email protected] Dit document is met de grootste zorg samengesteld, maar de VVSG kan niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele fouten. Hebt u inhoudelijke bedenkingen dan kunt u contact met ons opnemen. Bent u een gemeentelijk personeelslid of oefent u een lokaal mandaat uit en hebt u een vraag, dan kunt u ook contact opnemen met Xavier Buijs (
[email protected]).
11 Bijlage: de besluiten 11.1 Vrijstellingenbesluit Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1.1. In dit besluit wordt verstaan onder: 1° achtergevel: gevel die geen voorgevel of zijgevel is; 2° achtertuin: tuingedeelte van het goed dat geen voortuin of zijtuin is; 3° agrarisch gebied in de ruime zin: elk gebied, hoofdzakelijk bestemd voor de landbouw, ook als het onderworpen is aan bijzondere voorwaarden; 4° het goed: het kadastrale perceel of de kadastrale percelen waarop de handelingen betrekking hebben, of, voor de percelen zonder kadastraal nummer, de grond of de gronden waarop de handelingen betrekking hebben; 5° industriegebied in de ruime zin: elk gebied, bestemd voor industrie en ambacht, ook als het onderworpen is aan bijzondere voorwaarden; 6° niet-overdekte constructies: constructies zonder bouwvolume waarvan de hoogte beperkt is tot 1,5 meter boven het maaiveld; 7° openbaar domein: de openbare wegen, de spoorwegen, de bevaarbare rivieren en de kanalen dienstig voor de scheepvaart of een ander gebruik van openbaar nut, met telkens hun aanhorigheden, de openbare parken en pleinen, de zeestranden en duinen; 8° open afsluiting: afsluiting in draad of draadgaas; 9° Ramsargebied: een gebied dat aangewezen is krachtens de overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, opgemaakt in Ramsar op 2 februari 1971; 10° schuilhok: een eenvoudige constructie, waarin een of meer weidedieren tijdelijk kunnen verblijven. Schuilhokken zijn geenszins uitgerust zoals stallen, die bestemd zijn om dieren permanent te huisvesten; 11° voorgevel: elke gevel gericht op de voorliggende weg, met uitzondering van garagewegen of voetwegen; 12° voorgevellijn: de lijn die gevormd wordt door de voorgevel of voorgevels door te trekken tot op de zijgrenzen van het goed; 13° voortuin: gedeelte van het goed dat voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw ligt; 14° woongebied in de ruime zin: elk gebied, bestemd voor de oprichting van residentiële woningen, ook als het onderworpen is aan bijzondere voorwaarden; 15° zijgevel: gevel aan de zijkant van het hoofdgebouw; 16° zijtuin: gedeelte van het goed dat ter hoogte van een zijgevel ligt. Art. 1.2. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, onverminderd andere regelgeving, inzonderheid de regelgeving inzake beschermde monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, landschappen en archeologische sites, waarvoor een apart systeem van toelatingen geldt. Art. 1.3. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, voor zover deze handelingen niet strijdig zijn met de voorschriften van stedenbouwkundige verordeningen, of met de uitdrukkelijke voorwaarden van stedenbouwkundige vergunningen. Art. 1.4. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, voor zover deze handelingen niet strijdig zijn met de voorschriften van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, algemene plannen van aanleg, bijzondere plannen van
25 oktober 2010 - 28/46
aanleg of verkavelingsvergunningen die niet opgenomen zijn in de gemeentelijke lijst, opgemaakt in toepassing van artikel 4.4.1, §3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
Hoofdstuk 2. Handelingen in, aan en bij woningen Art. 2.1. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de volgende handelingen: 1° gebruikelijke ondergrondse constructies als ze niet voor de rooilijn of in een achteruitbouwstrook liggen; 2° handelingen zonder stabiliteitswerken en zonder wijziging van het fysiek bouwvolume aan zijgevels, achtergevels en daken; 3° zonnepanelen of zonneboilers op een plat dak, tot maximaal 1 meter boven de dakrand, en zonnepanelen of zonneboilers die geïntegreerd zijn in het hellende dakvlak; 4° binnenverbouwingen zonder stabiliteitswerken; 5° afsluitingen tot een hoogte van twee meter in de zijtuin en achtertuin; 6° open afsluitingen tot een hoogte van twee meter in de voortuin; 7° gesloten afsluitingen tot een hoogte van 1 meter in de voortuin; 8° niet-overdekte constructies tot maximaal 80 vierkante meter per goed, met inbegrip van alle bestaande nietoverdekte constructies, in zijtuin en achtertuin, tot op 1 meter van de perceelsgrenzen; 9° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar het gebouw of de gebouwen; 10° de plaatsing van allerhande kleine tuinconstructies zoals tuinornamenten, brievenbussen, barbecues en speeltoestellen; 11° van het hoofdgebouw vrijstaande niet voor verblijf bestemde bijgebouwen, met inbegrip van carports, in de zijtuin tot op 3 meter van de perceelsgrenzen of in de achtertuin tot op 1 meter van de perceelsgrenzen. De vrijstaande bijgebouwen kunnen in de achtertuin ook op of tegen de perceelsgrens geplaatst worden als ze tegen een bestaande scheidingsmuur opgericht worden en als de bestaande scheidingsmuur niet gewijzigd wordt. De totale oppervlakte blijft beperkt tot maximaal 40 vierkante meter per goed, met inbegrip van alle bestaande vrijstaande bijgebouwen. De hoogte is beperkt tot 3 meter; 12° het opslaan van allerhande bij de woning horende materialen en materieel met een totaal maximaal volume van 10 kubieke meter, niet zichtbaar vanaf de openbare weg; 13° het plaatsen van één verplaatsbare inrichting die voor bewoning kan worden gebruikt, zoals één woonwagen, kampeerwagen of tent, niet zichtbaar vanaf de openbare weg, zonder er effectief te wonen. Art. 2.2. De vrijstelling, vermeld in artikel 2.1, geldt alleen als de handelingen voldoen aan al de volgende voorwaarden: 1° ze worden volledig uitgevoerd binnen een straal van 30 meter van een hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte woning; 2° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging doorgevoerd; 3° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd; 4° de handelingen zijn niet gesitueerd in een oeverzone, afgebakend in een bekkenbeheersplan of deelbekkenbeheersplan, noch in de 5 meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen; 5° de handelingen, vermeld in art. 2.1, 8°, 11°, 12° en 13° zijn niet gesitueerd in ruimtelijk kwetsbaar gebied.
Hoofdstuk 3. Handelingen in, aan en bij andere gebouwen dan woningen Art. 3.1. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de volgende handelingen: 1° gebruikelijke ondergrondse constructies als ze niet voor de rooilijn of in een achteruitbouwstrook liggen; 2° handelingen zonder stabiliteitswerken en zonder wijziging van het fysiek bouwvolume aan zijgevels, achtergevels en daken; 3° zonnepanelen of zonneboilers op een plat dak, tot maximaal 1 meter boven de dakrand, en zonnepanelen of zonneboilers die geïntegreerd zijn in het hellende dakvlak; 4° binnenverbouwingen zonder stabiliteitswerken; 5° afsluitingen tot een hoogte van twee meter in de zijtuin en achtertuin; 6° open afsluitingen tot een hoogte van twee meter in de voortuin; 7° gesloten afsluitingen tot een hoogte van 1 meter in de voortuin; 8° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar het gebouw of de gebouwen; 9° de plaatsing van seizoensgebonden, niet-overdekte terrassen bij horecazaken. Art. 3.2. De vrijstelling, vermeld in artikel 3.1, geldt enkel als de handelingen voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° ze worden volledig uitgevoerd binnen een straal van 30 meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw; 2° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging uitgevoerd; 3° de handelingen vermeld in art. 3.1, 1°, 5°, 6°, 7° en 8° zijn niet gesitueerd in een oeverzone, afgebakend in een bekkenbeheersplan of deelbekkenbeheersplan, noch in de 5 meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen.
25 oktober 2010 - 29/46
Hoofdstuk 4. Handelingen in industriegebied Art. 4.1. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de plaatsing, in industriegebied in de ruime zin, van installaties en andere constructies dan gebouwen, op voorwaarde dat aan al de volgende voorwaarden voldaan is: 1° ze staan in functie van de industriële of ambachtelijke bedrijvigheid; 2° ze worden opgericht binnen een straal van 30 meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw; 3° ze liggen op minstens 3 meter van de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen; 4° ze zijn niet hoger dan 10 meter; 5° ze liggen niet voor de rooilijn; 6° voor de inrichting, met inbegrip van de installaties of constructies, is een milieuvergunning klasse I of II verleend. Art. 4.2. De vrijstelling, vermeld in artikel 4.1, geldt alleen als de handelingen voldoen aan al de volgende voorwaarden: 1° ze zijn niet gesitueerd in een oeverzone, afgebakend in een bekkenbeheersplan of deelbekkenbeheersplan, noch in de 5 meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen. 2° ze gaan niet gepaard met een ontbossing, inname of aantasting van bufferzones; 3° ze zijn niet gesitueerd in zones voor ecologische infrastructuur, aangeduid op een bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5. Handelingen in agrarisch gebied Art. 5. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de plaatsing van de volgende zaken als ze in agrarisch gebied in de ruime zin liggen: 1° constructies met een maximumhoogte van 3,5 meter, als ze dienen voor de teelt of bescherming van landbouwgewassen en na de oogst worden verwijderd; 2° open afsluitingen met een maximale hoogte van 2 meter; 3° een schuilhok voor weidedieren. Het schuilhok heeft houten wanden, een oppervlakte van ten hoogste 20 vierkante meter, een hoogte van maximaal 3 meter en minstens één volledig open zijde; 4° een krengenhuisje; 5° het draineren van een goed voor landbouw- of bodembeheerdoeleinden door de aanleg van een geheel van ondergrondse zuig- en/of moerleidingen, omhullingsmaterialen en eindbuizen en van een geheel van boven- en/of ondergrondse uitmondingsvoorzieningen, controleputten en hulpstukken, mits aan alle van de volgende vereisten voldaan is: a) de bovengrondse zichtbare voorzieningen hebben maximale afmetingen van 1 meter x 1 meter en liggen gelijk met het maaiveld of met het talud van de ontvangende waterloop; b) de drainagewerken worden niet uitgevoerd in de volgende gebieden of zones: 1) Speciale Beschermingszones; 2) de Ramsargebieden; 3) Ruimtelijk kwetsbare gebieden of een overstromingsgebied, of op minder dan 50 meter van deze gebieden; c) voor de drainagewerken is geen milieueffectrapport vereist; 6° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar de agrarische bedrijfsgebouwen, inclusief de bedrijfswoning; 7° bijenstallen of bijenkorven.
Hoofdstuk 6. Groen Art. 6.1. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor: 1° het vellen van hoogstammige bomen, op voorwaarde dat aan al de volgende vereisten voldaan is: a) ze maken geen deel uit van een bos; b) ze liggen in een woongebied in de ruime zin, in een agrarisch gebied in de ruime zin of in een industriegebied in de ruime zin, en niet in een woonparkgebied; c) ze liggen binnen een straal van maximaal 15 meter rondom de vergunde woning, de vergunde landbouwbedrijfswoning of landbouwbedrijfsgebouwen of de vergunde bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen; 2° het vellen van alleenstaande hoogstammige bomen of van enkele bomen in lijnverband omwille van acuut gevaar en na voorafgaande schriftelijke instemming van het agentschap voor Natuur en Bos; 3° het vellen van hoogstammige bomen, gelegen op terreinen waarvoor een door de bevoegde overheid of bevoegde administratie(s) goedgekeurd beheersplan of beheersvisie bestaat op basis van de milieu- en natuurwetgeving, als het vellen van de hoogstammige bomen als activiteit in dat beheersplan of beheersvisie is opgenomen. Art. 6.2. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de handelingen, die opgenomen zijn in een goedgekeurd beheersplan op basis van het Bosdecreet van 13 juni 1990 of het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, of in een goedgekeurd natuurinrichtingsproject, of in een goedgekeurd inrichtingsplan in het kader van een landinrichtingsproject, of in een van openbaar nut verklaarde ruilverkaveling voor zover ze niet gepaard gaan met de oprichting van constructies groter dan 40 vierkante meter en voor zover ze niet gepaard gaan met een ontbossing.
25 oktober 2010 - 30/46
Hoofdstuk 7. Tijdelijke handelingen Art. 7.1. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor tijdelijke handelingen nodig voor de uitvoering van vergunde werken, als die handelingen plaatsvinden binnen de werkstrook die afgebakend is in de stedenbouwkundige vergunning. Art. 7.2. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de plaatsing van tijdelijke constructies, met uitzondering van publiciteitsinrichtingen, op voorwaarde dat aan de volgende voorwaarden voldaan is: 1° een maximale duur van 90 dagen per jaar wordt niet overschreden; 2° de plaatsing gebeurt niet in een ruimtelijk kwetsbaar gebied; 3° de tijdelijke constructies brengen de verwezenlijking van de algemene bestemming van het gebied niet in het gedrang. Art. 7.3. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor een tijdelijke gebruikswijziging van een bestaand, hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw, als dit een maximale duur van 90 dagen per jaar niet overschrijdt Art. 7.4. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor tijdelijke reliëfwijzigingen voor de organisatie van sportmanifestaties, als: 1° die maximaal driemaal per jaar worden georganiseerd; 2° die worden georganiseerd in recreatiegebied in de ruime zin, industriegebied in de ruime zin, gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen of agrarisch gebied in de ruime zin; 3° die niet worden georganiseerd: a) in Speciale Beschermingszones; b) in de Ramsargebieden; c) in de als beschermd aangeduide duingebieden of als voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden; d) in de beschermde landschappen; e) in ruimtelijk kwetsbare gebieden; 4° het reliëf wordt hersteld in zijn oorspronkelijke staat binnen 10 dagen na de aanvang van de werken.
Hoofdstuk 8. Wijzigingen van al ingerichte terreinen Art. 8.1. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de herinrichting van de volgende terreinen, als er geen gebouwen opgericht worden en als de herinrichting eigen is aan de functie van het terrein: 1° openbare begraafplaatsen, 2° openbare parken, openbare groenzones en publiek toegankelijke dierentuinen; 3° al dan niet openbare terreinen voor recreatie; 4° openbaar spoorwegdomein, als het aantal sporen niet vermeerderd wordt; 5° sportterreinen; 6° terreinen voor waterzuivering, met inbegrip van de installaties; 7° terreinen met installaties voor de productie, het transport en de distributie van drinkwater, elektriciteit of aardgas; 8° luchthavens als de start- of landingsbaan niet gewijzigd wordt. Art. 8.2. De vrijstelling, vermeld in artikel 8.1, geldt alleen als de handelingen voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° de bestaande terreinen, gebouwen, constructies en verhardingen zijn hoofdzakelijk vergund of vergund geacht; 2° het terrein wordt niet uitgebreid en de bestaande bufferzones blijven behouden; 3° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging uitgevoerd; 4° de handelingen zijn niet gesitueerd in een oeverzone, afgebakend in een bekkenbeheersplan of deelbekkenbeheersplan, noch in de 5 meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen; 5° de handelingen zijn niet gesitueerd in ruimtelijk kwetsbaar gebied; 6° de handelingen gaan niet gepaard met een ontbossing, een aanmerkelijke reliëfwijziging of een wijziging van waterlichamen; 7° het project komt niet voor op bijlage I en II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage; 8° er is geen milieuvergunning klasse I of II vereist. Art. 8.3. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor het optrekken van installaties en gebouwen van militair strategisch belang in gebieden die op de plannen van aanleg of op de uitvoeringsplannen aangegeven zijn als militair domein.
Hoofdstuk 9. Publiciteit Art. 9 Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de plaatsing van de volgende publiciteitsinrichtingen of uithangborden:
25 oktober 2010 - 31/46
1° de bevestiging aan een vergund gebouw van niet-lichtgevende uithangborden, met een totale oppervlakte van maximaal 4 vierkante meter; 2° publiciteitsinrichtingen, aangebracht op nutsvoorzieningen die behoren tot het openbaar domein, geplaatst in opdracht van een overheid, op voorwaarde dat de reclame maximaal de helft van de oppervlakte of tijd inneemt; 3° publiciteitsinrichtingen die voortvloeien uit wettelijke of reglementaire bepalingen; 4° publiciteitsinrichtingen die alleen informatie van de overheid bevatten of die deel uitmaken van sensibiliseringscampagnes van de overheid; 5° door de overheid beschikbaar gestelde dragers met het oog op socioculturele en politieke affichage; 6° verkiezingspubliciteit voor een verkiezing van het Europees, Federaal of Vlaams Parlement, of voor provincie-, gemeente- of districtsraadsverkiezingen; 7° publiciteitsinrichtingen, aangebracht op een onroerend goed, waarbij wordt bekendgemaakt dat dit goed te koop of te huur is, op voorwaarde dat de totale maximale oppervlakte niet meer bedraagt dan 4 vierkante meter en dat de publiciteitsinrichting ten laatste 14 dagen na de verhuring of verkoping wordt verwijderd.
Hoofdstuk 10. Openbaar domein Art. 10. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de uitvoering van de volgende handelingen op openbaar domein of op een terrein dat na de handelingen tot het openbaar domein zal behoren: 1° de aanleg of wijziging van verhardingen waarvan de oppervlakte 150 vierkante meter of minder bedraagt, met een reliëfwijziging van minder dan 50 cm; 2° het aanbrengen van een andere verharding met een maximale uitbreiding van 150 vierkante meter. De vrijstelling geldt niet als de bestaande weg een aardeweg, grindweg, steengruisweg of kasseiweg is; 3° de aanleg van verhoogde kruispunten, verkeersdrempels en andere verkeersremmende ingrepen binnen de bestaande verhardingsbreedte; 4° gebruikelijke ondergrondse constructies en aansluitingen; 5° gebruikelijke aanhorigheden; 6° technische installaties van algemeen belang; 7° de ondergrondse aanhoging of uitdieping van waterlichamen of de versteviging van oevers, voor zover deze niet gelegen zijn in een ruimtelijk kwetsbaar gebied en het project niet voor komt op bijlage I en II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage; 8° waterbeheersingswerkzaamheden die niet zonder acuut gevaar of schade kunnen worden uitgesteld, zoals het doorbreken van waterkeringen bij rechtstreeks overstromingsgevaar; 9° strand- en duinophogingen, strand– en duinverbredingen, het slopen van niet meer gebruikte strandhoofden; 10° de plaatsing van seizoensgebonden, niet-overdekte terrassen bij horecazaken; 11° kleinschalige faunavoorzieningen langs wegen, spoorwegen en waterlopen.
Hoofdstuk 11. Algemeen belang Art. 11.1. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor door de overheid of in opdracht van de overheid geplaatste kleinschalige technische infrastructuur, om gegevens over gezondheids-, milieu- of veiligheidsaspecten te verzamelen of bekend te maken. Art. 11.2. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor door de overheid of in opdracht van de overheid geplaatste standbeelden, gedenktekens en andere artistieke werken. Een stedenbouwkundige vergunning is ook niet nodig voor de plaatsing of verbouwing van alleenstaande veldkapelletjes of andere gebruikelijke uitingen van volksdevotie met een maximale oppervlakte van 6 vierkante meter en een maximale hoogte van 6 meter. Art. 11.3. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor archeologische opgravingen, vergund met toepassing van artikel 6, § 1, van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, als binnen twee jaar na de start van de opgravingen het terrein hersteld wordt in zijn oorspronkelijke staat, of een aanvang genomen wordt met vergunde handelingen. Art. 11.4. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor afsluitingen met een maximumhoogte van 3 meter, die bestaan uit hekwerken, palen of draad , opgericht ter afsluiting van gebouwen, terreinen of constructies van algemeen belang. Art. 11.5. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor: 1° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een bestaande vergunde pyloon of mast door een nieuwe pyloon of mast die even hoog is of lager, en die er kennelijk hetzelfde uitziet als de bestaande pyloon of mast; 2° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een bestaande vergunde windmolen voor de productie van elektriciteit door een nieuwe windmolen die even hoog is of lager, en met wieken die even lang zijn of korter, en die er kennelijk hetzelfde uitziet als de bestaande windmolen; 3° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een bestaande technische installatie met een maximaal volume van 30 kubieke meter door een nieuwe technische installatie met hetzelfde of een kleiner omschreven volume.
25 oktober 2010 - 32/46
Art. 11.6. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor handelingen aan of met betrekking tot een bestaande hoogspanningslijn als de dragende structuur ongewijzigd blijft, onverminderd de toepassing van artikel 11.5. Art. 11.7. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de aanleg van de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar installaties van algemeen belang. Art. 11.8. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de volgende handelingen die betrekking hebben op de bodemsanering, als ze opgenomen zijn in een conform verklaard bodemsaneringsproject en als er geen verhardingen worden aangelegd: 1° het plaatsen, veranderen of verwijderen van ondergrondse constructies of installaties; 2° het verwijderen en aanvullen van grond tot op de hoogte van het oorspronkelijke maaiveld; 3° het gedurende een periode van minder dan 6 maanden plaatsen van bovengrondse constructies of installaties. Art. 11.9. De vrijstelling, vermeld in artikel 11.1, tot en met artikel 11.8. geldt enkel voor zover deze handelingen niet niet voor komen op bijlage I en II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage.
Hoofdstuk 12. Telecommunicatie Art. 12.1 Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de volgende handelingen met betrekking tot zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie: 1° de plaatsing van de volledige installatie,binnen in bestaande gebouwen of constructies, .In voorkomend geval wordt de zend- en ontvangstinstallatie geplaatst achter materialen die er hetzelfde uitzien als de bestaande materialen, maar die radiogolven doorlaten; 2° de plaatsing van een antenne aan de buitenkant van bestaande gebouwen, in de kleur van de gevel, of in een neutrale, onopvallende kleur, op voorwaarde dat de bijbehorende technische installatie wordt aangebracht in het gebouw, ondergronds of op een plat dak overeenkomstig artikel 12.3.; 3 de plaatsing van een installatie op een bestaand gebouw gelegen in een industriegebied in de ruime zin. De totale hoogte van de dragende structuur bedraagt maximaal 5 meter boven het gebouw. De bijbehorende technische installatie wordt ondergebracht in het gebouw, ondergronds of op het dak; 4° de plaatsing van een installatie op een bestaande vergunde pyloon of mast op voorwaarde dat de hoogte niet toeneemt en de bijbehorende technische installatie ondergronds geplaatst wordt of onmiddellijk aansluit bij de pyloon of mast; 5° de plaatsing van een installatie aan een bestaande vergunde hoogspanningspyloon, op voorwaarde dat de hoogte met maximaal vijf meter toeneemt en de bijbehorende technische installatie ondergronds geplaatst wordt of onmiddellijk aansluit bij de pyloon; 6° de plaatsing van installaties op bestaande verlichtingspalen, met inbegrip van de vervanging ervan, op openbaar domein, op voorwaarde dat de installatie niet meer dan vijf meter boven de verlichtingsarmatuur of boven de bestaande infrastructuur uitsteekt; 7° de plaatsing van installaties en constructies ter verzekering van de stabiliteit en veiligheid bij bestaande installaties. Art. 12.2. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de plaatsing van de volgende schotelantennes: 1° een schotelantenne met een maximale diameter van 80 centimeter, geplaatst op hellende daken achter de dakrand of tegen de achtergevel van gebouwen, in de kleur van de gevel of in een neutrale, onopvallende kleur; 2° een schotelantenne met een maximale diameter van 120 centimeter, geplaatst op een plat dak, op voorwaarde dat de hoogte beperkt blijft tot 150 centimeter; 3° een schotelantenne met een maximale diameter van 120 centimeter, in de achtertuin, op voorwaarde dat de hoogte beperkt blijft tot 150 centimeter. Art. 12.3. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de plaatsing op platte daken van allerlei technische installaties, die geen gebouwen of delen van gebouwen zijn, met een maximale hoogte van drie meter, op voorwaarde dat de hoogte van de technische installatie op elk punt kleiner is dan de afstand tot de dakrand.
Hoofdstuk 13. Afbraak Art. 13.1. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor het slopen of verwijderen van installaties of constructies die vallen onder de bepalingen van dit besluit. Art. 13.2. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de volledige afbraak van vrijstaande bouwwerken of constructies, op voorwaarde dat aan al de volgende vereisten voldaan is: 1° het betreft geen kleine elementen en constructies, geïsoleerd of deel uitmakend van een geheel, die van belang zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving, een volkskundige, historische of esthetische waarde hebben, als referentie dienen voor de bevolking van een buurt of wijk, of bijdragen tot het gevoel van een plaatselijke bevolking tot een bepaalde plek te behoren, zoals fonteinen, kiosken, pompen, putten, kruisen, calvaries, veldkapellen, standbeelden,
25 oktober 2010 - 33/46
wegwijzers, schandpalen, grenspalen, mijlpalen, lantaarnpalen, uurwerken, klokkenspelen, zonnewijzers, hekkens, omheiningsmuren, luifels, graven, herkenningstekens van merkwaardige gebeurtenissen uit het verleden, balies, straatmeubilair, waterkunstwerkjes, bakhuizen, houtskeletbouw, koetshuizen, oranjerieën, priëlen, ijskelders; 2° het betreft geen gebouwen of constructies die opgenomen zijn in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, opgesteld met toepassing van artikel 12/1 van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten, stadsen dorpsgezichten; 3° de grondoppervlakte bedraagt minder dan 100 vierkante meter.
Hoofdstuk 14. Wijzigingsbepalingen Art. 14.1. In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen en van de werken, handelingen en wijzigingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is, worden de woorden “en van de werken, handelingen en wijzigingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is” opgeheven. Art. 14.2. In hetzelfde besluit worden de volgende artikelen opgeheven: 1° artikel 1, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 april 2002 en 1 september 2006; 2° artikel 3, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 april 2002, 1 september 2006, 7 maart 2008 en 5 september 2008; 3° artikel 4, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006. Art. 14.3. In artikel 3/1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, §2, en artikel 4.7.1, §2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse bouwmeester, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009, wordt het tweede lid opgeheven. Art. 14.4. In artikel 1/1, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2003 tot bepaling van de handelingen die vrijgesteld zijn van de medewerking van de architect, vernummerd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009, wordt het getal “30” vervangen door het getal “40”.
Hoofdstuk 15. Slotbepalingen Art. 15.1. Dit besluit treedt in werking op 1 december 2010. Art. 15.2. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, is belast met de uitvoering van dit besluit.
11.2 Meldingsbesluit Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen. Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° achtergevel: gevel die geen voorgevel of zijgevel is; 2° achtertuin: tuingedeelte van het goed dat geen voortuin of zijtuin is; 3° het goed: het kadastrale perceel of de kadastrale percelen waarop de handelingen betrekking hebben, of, voor de percelen zonder kadastraal nummer, de grond of de gronden waarop de handelingen betrekking hebben; 4° industriegebied in de ruime zin: elk gebied, bestemd voor industrie en ambacht, ook als het onderworpen is aan bijzondere voorwaarden; 5° voorgevel: elke gevel gericht op de voorliggende weg, met uitzondering van garagewegen of voetwegen; 6° voorgevellijn: de lijn die gevormd wordt door de voorgevel of voorgevels door te trekken tot op de zijgrenzen van het goed; 7° voortuin: gedeelte van het goed dat voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw ligt; 8° zijgevel: gevel aan de zijkant van het hoofdgebouw; 9° zijtuin: gedeelte van het goed dat ter hoogte van een zijgevel gelegen is.
25 oktober 2010 - 34/46
Hoofdstuk 2. Aanwijzing van meldingsplichtige handelingen met toepassing van artikel 4.2.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Art. 2. Voor handelingen met stabiliteitswerken die uitgevoerd worden binnen in hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte gebouwen, wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding als aan de volgende voorwaarden voldaan is: 1° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging doorgevoerd; 2° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd. Art. 3. Voor handelingen met stabiliteitswerken die uitgevoerd worden aan zijgevels, achtergevels en daken van hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte gebouwen, wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging doorgevoerd; 2° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd; 3° het fysiek bouwvolume en bouwoppervlakte blijven ongewijzigd. Art. 4. Voor de oprichting van bijgebouwen die aangebouwd zijn aan de hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte woning, wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding als aan de volgende voorwaarden voldaan is. 1° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging doorgevoerd; 2° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd; 3° de totale oppervlakte van de bestaande en de op te richten aangebouwde bijgebouwen bedraagt maximaal 40 vierkante meter; 4° de gebouwen worden geplaatst in de zijtuin tot op 3 meter van de perceelsgrenzen of in de achtertuin tot op 2 meter van de perceelsgrenzen; 5° de hoogte is beperkt tot 4 meter. In afwijking van het eerste lid, 4°, mag, als het hoofdgebouw is opgetrokken op of tegen de perceelsgrens, het aangebouwde bijgebouw ook opgetrokken worden op of tegen de perceelsgrens, tegen een bestaand aanpalend gebouw, als de bestaande scheidingsmuur niet gewijzigd wordt. De bouwdiepte van het nieuw op te richten aangebouwde bijgebouw overschrijdt de bouwdiepte van het aanpalende gebouw niet.; Voor de toepassing van dit artikel worden als bijgebouwen beschouwd: de fysiek aansluitende aanhorigheden die in bouwtechnisch opzicht een rechtstreekse aansluiting of steun vinden bij het hoofdgebouw. Art. 5. Voor de verbouwing of uitbreiding van een bestaand, hoofdzakelijk vergund industrieel of ambachtelijk bedrijf, gelegen in industriegebied in de ruime zin, wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding, als aan de volgende voorwaarden voldaan is: 1°de handelingen brengen geen wijziging van de industriële of ambachtelijke functie met zich mee; 2° er wordt geen bedrijfswoning gecreëerd; 3° de uitbreiding maakt een fysisch geïntegreerd deel uit van het bestaande gebouwencomplex; 4° de werken gaan niet gepaard met een ontbossing, inname of aantasting van bufferzones; 5° de hoogte van de gebouwen wordt beperkt tot de afstand tot de zijdelingse en de achterste perceelsgrenzen; 6° de afstand tot de zijdelingse en de achterste perceelsgrenzen bedraagt minstens 3 meter; 7° de gebouwen zijn niet hoger dan 10 meter; 8° voor de inrichting is een milieuvergunning klasse I of II verleend, en de gebouwen zijn in het aanvraagdossier van de milieuvergunning vermeld. Art. 6. De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor handelingen die strijdig zijn met de voorschriften van stedenbouwkundige verordeningen, ruimtelijke uitvoeringsplannen, plannen van aanleg of verkavelingsvergunningen, of met de uitdrukkelijke voorwaarden van stedenbouwkundige vergunningen, met behoud van de toepassing van de andere regelgeving die van toepassing is. De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor handelingen, te verrichten op percelen waarop voorlopig of definitief beschermde monumenten aanwezig zijn, in voorlopig of definitief beschermde landschappen, in voorlopig of definitief aangeduide erfgoedlandschappen, in voorlopig of definitief beschermde stads- en dorpsgezichten, of in voorlopig of definitief beschermde archeologische monumenten. De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor handelingen die uitgevoerd worden in een oeverzone, afgebakend in een bekkenbeheersplan of deelbekkenbeheersplan, noch in de 5 meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen. De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor handelingen die uitgevoerd worden voor de rooilijn of in een achteruitbouwstrook.
Hoofdstuk 3. Indienings- en betekeningswijze van de melding Art. 7. §1. De melding, vermeld in artikel 2, 3 en 4, wordt gedaan met het formulier, gevoegd als bijlage I bij dit besluit. De melding, bedoeld in artikel 5, wordt gedaan met het formulier, gevoegd als bijlage II bij dit besluit. §2. Het dossier van de melding bevat één exemplaar van de stukken, voorgeschreven door het besluit van de
25 oktober 2010 - 35/46
Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, met uitzondering van het aanvraagformulier.
Hoofdstuk 4. Slotbepalingen Art. 8. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, is gemachtigd om de bijlagen bij dit besluit te wijzigen. Art. 9. Dit besluit treedt in werking op 1 december 2010. Art. 10. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, is belast met de uitvoering van dit besluit.
11.3 Functiewijzigingenbesluit (oude Vrijstellingenbesluit) Dit besluit blijft na 1 december 2010 van kracht voor wat betreft de aanduiding van vergunningplichtige functiewijzigingen. Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder : 1° ruimtelijk kwetsbare gebieden: a) de groengebieden, natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde, natuurreservaten, natuurontwikkelingsgebieden, parkgebieden, bosgebieden, valleigebieden, brongebieden, agrarische gebieden met ecologische waarde of belang, [...], grote eenheden natuur, grote eenheden natuur in ontwikkeling en de ermee vergelijkbare gebieden, aangeduid op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen; b) de beschermde duingebieden en voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden, aangeduid krachtens het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen; 2° huiskavel : de terreinen die ofwel behoren bij de vergunde woning, ofwel bij de vergunde bedrijfsgebouwen en met deze woning of bedrijfsgebouwen een ononderbroken ruimtelijk geheel vormen. De begrenzing van de huiskavel vindt plaats op basis van een duidelijk herkenbaar specifiek gebruik of op basis van een in het landschap duidelijk herkenbaar element; [3° woongebied in de ruime zin: alle gebieden, bestemd voor de oprichting van residentiële woningen, ook indien dit onderworpen is aan bijzondere voorwaarden; 4° industriegebied in de ruime zin: alle gebieden, bestemd voor industrie en ambacht, ook indien dit onderworpen is aan bijzondere voorwaarden; 5° recreatiegebied in de ruime zin: alle gebieden, bestemd voor recreatie, ook indien dit onderworpen is aan bijzondere voorwaarden.] Art. 2. [§ 1. Een stedenbouwkundige vergunning is nodig als een van de hierna vermelde hoofdfuncties van een onroerend bebouwd goed geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd in een andere hierna vermelde hoofdfunctie. Worden als hoofdfunctie beschouwd: 1° wonen; 2° verblijfsrecreatie; 3° dagrecreatie; 4° landbouw in de ruime zin; 5° handel, horeca, kantoorfunctie en diensten; 6° industrie en ambacht. Een stedenbouwkundige vergunning is ook vereist als de hoofdfunctie van een onroerend bebouwd goed geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd van de hoofdfunctie gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen naar een van de in het eerste lid vermelde hoofdfuncties. Een stedenbouwkundige vergunning is niet vereist als de
25 oktober 2010 - 36/46
hoofdfunctie van een onroerend bebouwd goed geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd van een van de in het eerste lid opgesomde hoofdfuncties naar de hoofdfunctie gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.] § 2. Een stedenbouwkundige vergunning is steeds nodig als het onroerende bebouwde goed een exploitatiewoning bij een gebouw dat onder de functiecategorie "landbouw in de ruime zin" of "industrie en ambacht" valt, betreft en de nieuwe hoofdfunctie na overdracht van enig zakelijk recht geen binding meer heeft met de al dan niet beëindigde exploitatie. § 3. Vrijgesteld van deze stedenbouwkundige vergunning is het in een woongebouw uitoefenen van functies, complementair aan het wonen, zoals kantoorfunctie, vrij beroep, handel, horeca, dienstverlening en ambacht, mits aan alle van de volgende vereisten voldaan is: 1° het woongebouw is gelegen in een woongebied of in een daarmee vergelijkbaar gebied; 2° de woonfunctie blijft behouden als hoofdfunctie; 3° de complementaire functie beslaat een geringere oppervlakte dan de woonfunctie met een totale maximale vloeroppervlakte van 100 vierkante meter; 4° de complementaire functie is niet strijdig met de voorschriften van stedenbouwkundige verordeningen, bouwverordeningen, verkavelingsverordeningen, ruimtelijke uitvoeringsplannen, plannen van aanleg, verkavelingsvergunningen. Art. 3. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de volgende werken, handelingen en wijzigingen, die uitgevoerd mogen worden voorzover ze niet strijdig zijn met de voorschriften van stedenbouwkundige verordeningen, bouwverordeningen, verkavelingsverordeningen, [ruimtelijke uitvoeringsplannen, bijzondere plannen van aanleg], verkavelingsvergunningen, bouwvergunningen of stedenbouwkundige vergunningen, onverminderd de bepalingen van andere van toepassing zijnde regelgeving: 1° tijdelijke werken, handelingen en wijzigingen nodig voor de uitvoering van vergunde werken, voorzover deze plaatsvinden binnen de werkstrook afgebakend in de stedenbouwkundige vergunning; 2° de plaatsing van sanitaire, elektrische, verwarmings-, isolerings-, of verluchtingsinstallaties binnen een gebouw, voorzover ze noch een vergunningsplichtige functiewijziging, noch - wanneer het een woongebouw betreft - een wijziging van het aantal woongelegenheden met zich meebrengt; 3° de inrichtingswerkzaamheden binnen een gebouw of de werkzaamheden voor de geschiktmaking van lokalen voorzover ze noch de oplossing van een constructieprobleem, noch een vergunningsplichtige functiewijziging, noch wanneer het een woongebouw betreft - een wijziging van het aantal woongelegenheden met zich meebrengen; [4° de plaatsing van de volgende publiciteitsinrichtingen of uithangborden: a) de bevestiging aan een vergund gebouw van niet-lichtgevende uithangborden, met een totale maximale oppervlakte van 4 vierkante meter; b) publiciteitsinrichtingen die voortvloeien uit wettelijke of reglementaire bepalingen; c) publiciteitsinrichtingen die enkel informatie van de overheid bevatten of deel uitmaken van sensibiliseringscampagnes van de overheid; d) door de overheid beschikbaar gestelde dragers met het oog op socio-culturele en politieke affichage; e) verkiezingspubliciteit, op voorwaarde dat gezamenlijk aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1) het betreft een verkiezing van het Europese, nationale of Vlaams parlement, of het betreft provincie-, gemeente- of districtsraadsverkiezingen; 2) de publiciteit wordt aangebracht in een woongebied in de ruime zin, een industriegebied in de ruime zin of op een huiskavel; 3) de publiciteit heeft een maximale oppervlakte van 4 vierkante meter per bord; 4) de publiciteit wordt aangebracht ten vroegste vanaf de aanvang van de sperperiode voor de verkiezingen en wordt verwijderd ten laatste 14 dagen na de verkiezingsdatum;
25 oktober 2010 - 37/46
f) publiciteitsinrichtingen, aangebracht op een onroerend goed, waarbij wordt bekendgemaakt dat dit goed te koop of te huur is, op voorwaarde dat de totale maximale oppervlakte niet meer bedraagt dan 4 vierkante meter en dat de publiciteitsinrichting ten laatste 14 dagen na de verhuring of verkoping wordt verwijderd;] [5° de volgende zaken bij vergunde gebouwen: [a) fotovoltaïsche zonnepanelen en/of zonneboilers op een plat dak en fotovoltaïsche zonnepanelen en/of zonneboilers geïntegreerd in het hellende dakvlak, behalve op beschermde of voorlopig beschermde monumenten, op gebouwen in voorlopig of definitief beschermde landschappen, op gebouwen gelegen in voorlopig of definitief aangeduide ankerplaatsen en erfgoedlandschappen, op gebouwen gelegen in beschermde of voorlopig beschermde stads- en dorpsgezichten, op gebouwen in voorlopig of definitief beschermde archeologische monumenten of zones en op gebouwen opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed;] [b) dakvlakvensters in het dakvlak tot een maximum van 20 % van de oppervlakte van het dakvlak in kwestie;] c) het kaleien of pleisteren van gevels; d) het aanbrengen van steenstrips op een gevel; e) het aanbrengen van een waterwerende en isolerende afdekking op blinde zijgevels; f) het plaatsen van uitklapbare of uitrolbare zonneschermen aan ramen. Die zonneschermen mogen zich niet bevinden boven het openbaar domein; g) het plaatsen van voorzetrolluiken; h) het omvormen van een plat dak tot extensief groendak met lage begroeiing zoals een vetplanten-, mos-, gras- en/of kruidendak;] [Onder zonnepanelen of zonneboilers geïntegreerd in het hellende dakvlak worden verstaan die vlakvormige voorzieningen die: - ofwel bovenop de feitelijke dakbedekking en dus in dezelfde helling maar ertegen of enkele centimeters erboven worden gemonteerd, - ofwel tussenin of ter vervanging ervan zijn geplaatst en bijgevolg zelf als dakbedekking fungeren.] (voor de omzendbrief hierover, klik hier) 6° de aanleg van de volgende verhardingen op de hoogte van het natuurlijke maaiveld in de onmiddellijke omgeving van vergunde woongebouwen: a) de strikt noodzakelijke toegangen en opritten naar het gebouw of de gebouwen; b) tuinpaden in de zij- en achtertuinstrook; [c) terrassen, voor zover ze niet gelegen zijn in de voortuinstrook, in totaal niet groter zijn dan 50 vierkante meter en minstens één meter van de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen verwijderd blijven. Als op de perceelsgrens een duurzame, ondoorzichtige, minstens 2 meter hoge afsluiting aanwezig is, dan mag het terras worden aangelegd tot tegen die afsluiting;] Onder onmiddellijke omgeving dient de ruimte gelegen binnen een straal van 30 meter van de uiterste grenzen van het woongebouw te worden verstaan. [7° de plaatsing van de volgende ondergrondse installaties: [a) bij vergunde gebouwen op minstens één meter van de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen, een ondergronds regenwaterreservoir, een septische put, een bezinkput, een ondergrondse waterzuiveringsinstallatie, een infiltratiebed
25 oktober 2010 - 38/46
en/of een ondergrondse brandstoftank voor de verwarming van het gebouw;] b) de ondergrondse aansluitingen van gebouwen op het openbare water-, gas-, elektriciteits-, telefoon- en rioleringsnetwerk, alsmede op andere openbare nutsvoorzieningen of voorzieningen van algemeen belang; c) de vervanging van ondergrondse brandstoftanks bij een vergund brandstoffenverdeelstation, voorzover de totale capaciteit van de tanks niet toeneemt en voorzover deze tanks niet gelegen zijn in een ruimtelijk kwetsbaar gebied.] 8° de volledige afbraak van vrijstaande bouwwerken of constructies, mits aan alle van de volgende vereisten voldaan is: a) het betreft geen kleine elementen en constructies, geïsoleerd of deel uitmakende van een geheel, die van belang zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving, een volkskundige, historische of esthetische waarde hebben, als referentie dienen voor de bevolking van een buurt of wijk, of bijdragen tot het gevoelen van een plaatselijke bevolking tot een bepaalde plek te behoren, zoals: fonteinen, kiosken, pompen, putten, kruisen, calvaries, veldkapellen, standbeelden, wegwijzers, schandpalen, grenspalen, mijlpalen, lantaarnpalen, uurwerken, klokkenspelen, zonnewijzers, hekkens, omheiningsmuren, luifels, graven, herkenningstekens van merkwaardige gebeurtenissen uit het verleden, balies, straatmeubilair, waterkunstwerkjes, bakhuizen, houtskeletbouw, koetshuizen, oranjerieën, priëlen, ijskelders; b) het betreft geen gebouwen of constructies die opgenomen zijn in de inventaris van het bouwkundige erfgoed, opgesteld in toepassing van artikel 3, 2° van het koninklijk besluit van 1 juni 1972 tot oprichting van een Rijksdienst voor Monumenten- en Landschapszorg bij het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur, en vastgesteld door de Vlaamse minister, bevoegd voor de monumenten en landschappen; c) de grondoppervlakte bedraagt minder dan 100 vierkante meter. [9° de plaatsing van de volgende afsluitingen: a) afsluitingen die bestaan uit palen met prikkel- of schrikdraad; b) afsluitingen met een maximumhoogte van twee meter, die bestaan uit palen en draad of draadgaas, uit één betonplaat met een maximumhoogte van 40 centimeter en draad of draadgaas, opgericht ter afsluiting van een goed. Op die afsluitingen mogen in de onmiddellijke omgeving van een vergund woongebouw constructies worden aangebracht ter bescherming van de privacy, zoals zeildoek, gevlochten kunststofstrips of rieten matten; c) voortuinmuurtjes in metselwerk of andere voortuinafsluitingen met een maximale hoogte van 50 centimeter; d) poorten, geplaatst tussen twee kolommen met een maximale hoogte van 2,50 meter; e) houten panelen met een maximale hoogte van twee meter, met een maximale lengte van tien meter per zijdelingse en achterste perceelsgrens, opgericht ter afsluiting van een goed, en in de onmiddellijke omgeving van een vergund woongebouw. Die panelen worden niet ter hoogte van de voortuin geplaatst; De vrijstelling, vermeld in b), c), d) en e) geldt niet in de ruimtelijk kwetsbare gebieden, noch in een beschermd of voorlopig beschermd landschap, noch in een oeverzone, afgebakend in een bekkenbeheerplan of deelbekkenbeheerplan, noch in de vijf meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen. De vrijstelling, vermeld in b), c), d) en e) geldt enkel voor de afsluiting van bestaande, gevormde huiskavels. Onder onmiddellijke omgeving dient de ruimte gelegen binnen een straal van 30 meter van de uiterste grenzen van het woongebouw te worden verstaan.;] 10° de plaatsing van de volgende zaken voorzover ze liggen in een agrarisch gebied of in een ermee vergelijkbaar gebied; a) plastiektunnels met een maximumhoogte van 2,5 meter, voorzover ze dienen voor de teelt van landbouwgewassen en na de oogst worden verwijderd; b) hagelnetten of antivogelnetten, bestaande uit palen waarover een net wordt gespannen; c) constructies ter ondersteuning van de gewassen;
25 oktober 2010 - 39/46
11° de plaatsing in de onmiddellijke omgeving van een vergund woongebouw van zaken die tot de normale tuinuitrusting behoren, zoals: a) maximaal één houten tuinhuisje ofwel één houten hok voor dieren ofwel één houten duiventil. De constructie wordt opgericht ofwel tegen een bestaande vergunde muur, ofwel op ten minste 1 meter van de perceelsgrenzen. De oppervlakte mag [maximaal 10 vierkante meter] bedragen. Deze constructie mag niet worden opgericht in de voortuinstrook. De kroonlijsthoogte is beperkt tot 2,50 meter; de nokhoogte is beperkt tot 3 meter; b) maximaal één volière ofwel één serre. De constructie wordt opgericht ofwel tegen een bestaande vergunde muur, ofwel op ten minste 1 meter van de perceelsgrenzen. De oppervlakte mag maximaal 10 vierkante meter bedragen. Deze constructie mag niet worden opgericht in de voortuinstrook. De kroonlijsthoogte is beperkt tot 2,50 meter; de nokhoogte is beperkt tot 3 meter; c) siervijvers met aanhorigheden met een totale maximale oppervlakte van 30 vierkante meter; d) rotstuintjes; e) pergola's; f) tuinmuurtjes, niet zijnde afsluitingsmuren, met een maximumhoogte van 1,2 meter; g) barbecues; h) speeltoestellen; i) tuinornamenten; j) brievenbussen; [k) ingegraven of op de grond geplaatste openluchtzwembaden of jacuzzi‟s met een totale maximale oppervlakte van 30 vierkante meter. Die constructies mogen, met inbegrip van een eventuele afdekking, niet hoger zijn dan anderhalve meter, gemeten vanaf het maaiveld en niet gelegen zijn in de voortuinstrook.] Onder onmiddellijke omgeving dient de ruimte gelegen binnen een straal van 30 meter van de uiterste grenzen van het woongebouw te worden verstaan. [De vrijstelling geldt noch in een oeverzone, afgebakend in een bekkenbeheerplan of deelbekkenbeheerplan, noch in de vijf meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen. De vrijstelling, genoemd in a), b), c) en k), geldt niet in de ruimtelijk kwetsbare gebieden.] 12° de oprichting van bijenstallen of bijenkorven, voorzover deze niet in een woongebied of in een ermee vergelijkbaar gebied gelegen zijn; 13° het draineren van een goed voor landbouwdoeleinden door de aanleg van een geheel van ondergrondse zuigen/of moerleidingen, omhullingsmaterialen en eindbuizen en van een geheel van boven- en/of ondergrondse uitmondingsvoorzieningen, controleputten en hulpstukken, mits aan alle van de volgende vereisten voldaan is: a) de bovengrondse zichtbare voorzieningen hebben maximale afmetingen van 1 meter x 1 meter en liggen gelijk met het maaiveld of met het talud van de ontvangende waterloop; b) het drainageproject heeft geen betrekking op een goed met een aaneengesloten oppervlakte groter dan of gelijk aan 5 hectare; c) de drainagewerken worden niet uitgevoerd in een ruimtelijk kwetsbaar gebied of een overstromingsgebied, noch op minder dan 50 meter van één van deze gebieden; d) de drainagewerken worden niet uitgevoerd in de volgende gebieden of zones:
25 oktober 2010 - 40/46
- de perimeter van de vogelrichtlijngebieden [en habitatrichtlijngebieden]; - een gebied aangewezen krachtens de Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, opgemaakt te Ramsar op 2 februari 1971; - een beschermd of voorlopig beschermd landschap; - een archeologische site krachtens het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologische patrimonium; e) voor de drainagewerken is geen milieueffectrapport vereist; 14° het vellen van volgende hoogstammige bomen : a) het vellen van hoogstammige bomen, mits aan alle van de volgende vereisten voldaan is: - ze maken geen deel uit van een bos, zoals bedoeld in het bosdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten; - ze zijn gelegen in een woongebied of in een industriegebied, of in een daarmee vergelijkbaar gebied, en niet in een woonparkgebied of in een daarmee vergelijkbaar gebied; - ze bevinden zich op huiskavels van een vergunde woning of vergund bedrijfsgebouw, maar niet op de grens met het openbaar domein; - ze zijn gelegen binnen een straal van maximaal 15 meter rondom de vergunde woning of het bedrijfsgebouw; b) het vellen van alleenstaande hoogstammige bomen of van enkele bomen in lijnverband omwille van acuut gevaar en mits voorafgaandelijke schriftelijke instemming van het [agentschap voor Natuur en Bos]. [c) het vellen van hoogstammige bomen, gelegen op terreinen waarvoor een door de bevoegde overheid of bevoegde administratie(s) goedgekeurd beheersplan of beheersvisie bestaat op basis van de milieu- en natuurwetgeving, voorzover het vellen van de hoogstammige bomen als activiteit in dat beheersplan of beheersvisie is opgenomen;] [15° de plaatsing van volgende zaken: [a) de plaatsing tegen de gevels, schouwen of schoorstenen van bestaande gebouwen van paneelantennes voor een zend- en ontvanginstallatie voor telecommunicatie, in de kleur van de gevel, schouw of schoorsteen of in een neutrale, onopvallende kleur, op voorwaarde dat de bijbehorende technische installatie in een gebouw, op een plat dak op minstens vier meter van de rand of ondergronds wordt ondergebracht;] b) de plaatsing tegen de gevel van bestaande gebouwen van signaalapparatuur voor een zend- en ontvanginstallatie voor telecommunicatie, waarvan geen enkele afmeting groter is dan 1 meter, mits de bijbehorende technische installatie in het gebouw of ondergronds wordt ondergebracht; c) de plaatsing van een zend- en ontvanginstallatie voor telecommunicatie, met inbegrip van de bijbehorende technische installatie in bestaande gebouwen, mits de gehele installatie in het gebouw of ondergronds wordt ondergebracht. Desgevallend wordt de zend- en ontvangstinstallatie geplaatst achter materialen met hetzelfde uitzicht als de voorheen aanwezige materialen, maar die de eigenschap hebben om de radiogolven door te laten; d) de plaatsing van een zend- en ontvanginstallatie voor telecommunicatie op bestaande gebouwen gelegen in een industriegebied in de ruime zin, mits de bijbehorende technische installatie [in of op het gebouw] of ondergronds wordt ondergebracht en de totale hoogte van de dragende structuur maximaal 5 meter boven het gebouw bedraagt; e) de plaatsing van een schotelantenne met een maximale diameter van 80 centimeter, op de achtergevel van gebouwen, in de kleur van de gevel of in een neutrale, onopvallende kleur; f) de plaatsing van een schotelantenne met een maximale diameter van 120 centimeter, op een plat dak, mits de totale hoogte maximaal 150 centimeter boven het gebouw bedraagt; g) de plaatsing van een schotelantenne met een maximale diameter van 120 centimeter, in de achtertuinstrook, mits de totale hoogte maximaal 150 centimeter boven het maaiveld bedraagt;] [h) de plaatsing van een zend- en ontvanginstallatie voor telecommunicatie, met inbegrip van de bijbehorende technische installatie achter een vergunde wand in materiaal, dat de eigenschap heeft om de radiogolven door te laten; De installaties mogen niet hoger zijn dan deze wand;]
25 oktober 2010 - 41/46
[16° a) de plaatsing van een zend- en ontvanginstallatie voor telecommunicatie op een bestaande vergunde pyloon of mast op voorwaarde dat de hoogte niet toeneemt en de bijbehorende technische installatie geplaatst wordt onder of onmiddellijk aansluitend bij die pyloon of mast, of ondergronds; b) de plaatsing van een zend- en ontvanginstallatie voor telecommunicatie boven op een bestaande vergunde hoogspanningspyloon op voorwaarde dat de hoogte met niet meer dan vijf meter toeneemt en de bijbehorende technische installatie geplaatst wordt onder of onmiddellijk aansluitend bij die pyloon of ondergronds; c) de plaatsing van installaties ter verzekering van de veiligheid bij bestaande zend- en ontvanginstallaties voor telecommunicatie, zoals antivalbeveiliging, opklapbare of vaste leuningen, rustplatforms, leeflijnen, ankerpunten voor veiligheidskabels;] 17° een grond gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten voor : a) het in de onmiddellijke omgeving van een vergund woongebouw opslaan van allerhande bij de woning horende materialen, materieel of huishoudelijk afval, zoals brandhout, snoeihout, afvalcontainers, vuilnisbakken, composthopen, composteringsvaten, met een totaal maximaal volume van 10 kubieke meter, niet zichtbaar vanaf de openbare weg; b) het in de onmiddellijke omgeving van een vergund woongebouw plaatsen van één verplaatsbare inrichting die voor bewoning kan worden gebruikt, zoals één woonwagen, kampeerwagen of tent [zonder er effectief te wonen]. Onder onmiddellijke omgeving dient de ruimte gelegen binnen een straal van 30 meter van de uiterste grenzen van het woongebouw te worden verstaan. [18° het uitvoeren van de volgende werkzaamheden op openbaar domein of op terrein dat na de werkzaamheden tot het openbaar domein zal behoren: a) de aanleg, in openlucht van fietsparkeerplaatsen, parkeerruimten en bushaltes, waarvan de oppervlakte 150 vierkante meter of minder bedraagt, met een reliëfwijziging van minder dan 50 cm. De werkzaamheden mogen niet in ruimtelijk kwetsbaar gebied gelegen zijn. De werkzaamheden mogen niet gelegen zijn in een stads- of dorpsgezicht, noch in de onmiddellijke omgeving van een beschermd of voorlopig beschermd monument. Onder onmiddellijke omgeving dient de ruimte gelegen binnen een straal van 30 meter van de uiterste grenzen van het monument te worden verstaan; b) het aanbrengen van een andere verharding op een rijweg, jaagpad, dienstweg of dijk, of de vervanging van de bestaande verharding, zonder verbreding ervan. Hierbij is een verschuiving mogelijk tussen de stroken die voor voetgangers, fietsers en gemotoriseerd verkeer bestemd zijn. Die vrijstelling geldt niet als de bestaande rijweg, jaagpad, dienstweg of dijk een aardeweg, grintweg, steengruisweg of kasseiweg is. De werkzaamheden mogen niet gelegen zijn in een stads- of dorpsgezicht, noch in de onmiddellijke omgeving van een beschermd of voorlopig beschermd monument. Onder onmiddellijke omgeving dient de ruimte gelegen binnen een straal van 30 meter van de uiterste grenzen van het monument te worden verstaan; c) de heraanleg van kruispunten, voor zover de verharde oppervlakte met niet meer dan 150 vierkante meter per kruispunt uitbreidt. Die werkzaamheden mogen niet in ruimtelijk kwetsbaar gebied gelegen zijn. De werkzaamheden mogen niet gelegen zijn in een stads- of dorpsgezicht, noch in de onmiddellijke omgeving van een beschermd of voorlopig beschermd monument. Onder onmiddellijke omgeving dient de ruimte gelegen binnen een straal van 30 meter van de uiterste grenzen van het monument te worden verstaan; d) de aanleg van verhoogde kruispunten, verkeersdrempels en andere verkeersremmende ingrepen binnen de bestaande verhardingsbreedte; e) de aanleg of herinrichting van collectoren en riolen. Die werkzaamheden mogen niet in ruimtelijk kwetsbaar gebied gelegen zijn; f) de aanleg of herinrichting van nutsvoorzieningen van beperkte omvang langs openbare wegen, pleinen, spoorwegen, waterwegen en kanalen, zoals verlichtings- en elektriciteitspalen, verkeerssignalisatie, openbare telefooncellen, rustbanken, openbare toiletten, schuilhuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, onbemande camera's en allerlei straatmeubilair; g) de plaatsing op verlichtingspalen, met inbegrip van de vervanging ervan, op weginfrastructuur of op spoorweginfrastructuur van een zend- en ontvanginstallatie voor telecommunicatie, op voorwaarde dat die installatie niet meer dan vijf meter boven de verlichtingsarmatuur of de bestaande infrastructuur uitsteekt. De eraan verbonden bovengrondse technische installatie mag niet groter zijn dan anderhalve kubieke meter in de woongebieden in de
25 oktober 2010 - 42/46
ruime zin, en drie kubieke meter in de andere gevallen. De technische installatie mag ook ondergronds worden aangebracht; h) de inrichting en herinrichting van bestaande openbare speelterreinen en begraafplaatsen, zonder terreinuitbreiding; i) de gewone ruimings-, bagger-, onderhouds- en herstellingswerkzaamheden aan de onbevaarbare en bevaarbare waterlopen en kanalen. De ruimings- en baggerwerken zijn gericht op het instandhouden of herstellen van het vergunde of vergund geachte profiel; j) de plaatsing van glasbollen, kledingcontainers en andere houders voor de selectieve verzameling en ophaling van afval, voor zover de gezamenlijke oppervlakte van die houders kleiner is dan tien vierkante meter; k) waterbeheersingswerkzaamheden die niet zonder gevaar of schade kunnen worden uitgesteld, zoals het doorbreken, verstevigen of herstellen van dijken bij rechtstreeks overstromingsgevaar voor vergunde gebouwen; l) strandophogingswerkzaamheden; m) de ondergrondse aanleg van lokale verdeel- en afvoerleidingen voor allerlei grond- en afvalstoffen zoals elektrische leidingen, aardgasleidingen, waterleidingen, rioleringen en telecommunicatieleidingen; n) de plaatsing van seizoensgebonden, niet-overdekte terrassen bij horecazaken, voor zover die terrassen niet groter zijn dan 100 vierkante meter en voor zover een minimale obstakelvrije loopweg van anderhalve meter voor voetgangersverkeer wordt gegarandeerd; o) de aanleg of herinrichting van kleinschalige nutsvoorzieningen die bedoeld zijn voor de scheepvaartgeleiding en de monitoring plus sturing van de waterkwantiteit en waterkwaliteit, zoals bebakening, peilinstallaties, communicatieapparatuur, kleppen, milieustations, schamppalen, fauna-uitstapplaatsen en paaiplaatsen;] 19° het optrekken van installaties en gebouwen in gebieden die op de plannen van aanleg of op de uitvoeringsplannen aangegeven zijn als militair domein, mits aan alle van de volgende vereisten voldaan is: a) die installaties en gebouwen zijn van strategisch belang; b) die installaties en gebouwen komen voor op een lijst, gevoegd bij een protocol, gesloten tussen de minister van Landsverdediging en de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening; c) die installaties zijn niet gelegen in een beschermd of voorlopig beschermd landschap; 20° het slopen of verwijderen van zaken die vallen onder de overige bepalingen van dit artikel; [21° door de federale, Vlaamse, provinciale of gemeentelijke overheid, of in opdracht van die overheden geplaatste kleinschalige technische infrastructuur, om gegevens omtrent gezondheids-, milieu- en/of veiligheidsaspecten te verzamelen of bekend te maken; 22° de aanpassing en inrichting van bestaande perrons voor de spoorwegen of voor andere vormen van openbaar vervoer, zonder verlenging; [23° de volgende werken, die opgenomen zijn in een goedgekeurd natuurinrichtingsproject, of in een goedgekeurd inrichtingsplan in het kader van een landinrichtingsproject of in een van openbaar nut verklaarde ruilverkaveling: het aanleggen of geheel of gedeeltelijk dempen van grachten voor de detailontwatering van een gebied, voor zover de bodem van de aan te leggen grachten niet dieper is dan 1,5 meter, gemeten vanaf het maaiveld;] [23bis° de volgende werken, die opgenomen zijn in een goedgekeurd beheersplan op basis van het bosdecreet van 13 juni 1990 of het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, of in een goedgekeurd natuurinrichtingsproject, of in een goedgekeurd inrichtingsplan in het kader van een landinrichtingsproject of in een van openbaar nut verklaarde ruilverkaveling: a) het verwijderen van wegbedverhardingen en heraanvullen met cultuurgronden;
25 oktober 2010 - 43/46
b) het aanleggen van amfibiepoelen of veedrinkpoelen met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter en een maximale diepte van anderhalve meter; c) het plaatsen van toegangspoortjes, wegafsluitingen, slagbomen, wegwijzers of verbodsborden; d) het plaatsen van informatieborden, zitbanken, vuilnisbakken; e) het plaatsen van veeroosters;] 24° het doorvoeren van kleine, technische aanpassingen aan bestaande waterzuiveringsinstallaties, aan installaties voor de productie en verdeling van drinkwater, electriciteit of aardgas, voorzover die wijziging niet gepaard gaat met een capaciteitsverhoging, met het oprichten of uitbreiden van gebouwen, met het aanleggen of uitbreiden van bovengrondse bekkens of bovengrondse tanks of met het verkleinen van de bestaande groenbuffers ten opzichte van de aanpalende eigendommen; 25° de plaatsing door of in opdracht van de federale, Vlaamse, provinciale of gemeentelijke overheid van standbeelden, gedenktekens, en andere artistieke werken. De plaatsing of verbouwing van alleenstaande veldkapelletjes of andere gebruikelijke uitingen van volksdevotie met een maximale oppervlakte van 6 vierkante meter en een maximale hoogte van 6 meter; 26° de tijdelijke plaatsing van tenten, stellingen, tribunes of kramen bij manifestaties of feestelijkheden, voorzover die plaatsing een maximale duur van 8 weken per jaar niet overschrijdt; 27° de tijdelijke reliëfwijzigingen ten behoeve van de organisatie van sportmanifestaties, voorzover: a) deze slechts maximaal 3 maal per jaar worden georganiseerd; b) deze worden georganiseerd in recreatiegebied in de ruime zin, industriegebied in de ruime zin, gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen of agrarisch gebied in de ruime zin; c) deze niet worden georganiseerd: - in de speciale beschermingszones aangeduid in het besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988 tot aanwijzing van speciale beschermingszones in de zin van artikel 4 van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand; - in de door de Vlaamse regering aangeduide natuurlijke habitats met toepassing van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna; - in de watergebieden van internationale betekenis, aangeduid met toepassing van de Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn in het bijzonder als woongebied voor watervogels, opgemaakt te Ramsar (Iran) op 2 februari 1971 en goedgekeurd bij de wet van 22 februari 1979; - in de als beschermd aangeduide duingebieden of als voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden met toepassing van hoofdstuk IX van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud; - in de beschermde landschappen met toepassing van het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg; d) het reliëf wordt hersteld in zijn oorspronkelijke staat binnen 10 dagen na de aanvang van de werken; 28° de volgende werken die betrekking hebben op de bodemsanering, voorzover ze opgenomen zijn in een conformverklaard bodemsaneringsproject en voorzover er geen verhardingen worden aangelegd: 1° het plaatsen, veranderen of verwijderen van ondergrondse constructies of installaties; 2° het verwijderen en aanvullen van grond tot op de hoogte van het oorspronkelijke maaiveld; 3° het gedurende een periode van minder dan 6 maanden plaatsen van bovengrondse constructies of installaties;] [29° de plaatsing, in industriegebied in de ruime zin, van installaties en constructies, mits aan al volgende voorwaarden voldaan is: a)
ze staan in functie van de industriële of ambachtelijke bedrijvigheid;
25 oktober 2010 - 44/46
b)
ze gaan niet gepaard met een ontbossing;
c)
ze hebben geen betrekking op de oprichting of verbouwing van gebouwen;
d)
ze zijn gelegen op minstens 3 meter van de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen;
e)
ze zijn niet hoger dan 10 meter;
f)
ze zijn niet gelegen voor de rooilijn;
g) voor de inrichting is een milieuvergunning klasse I of II verleend, en de installaties of constructies zijn in het aanvraagdossier van de milieuvergunning vermeld;] [30° archeologische opgravingen, vergund met toepassing van artikel 6, § 1, van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, voor zover binnen twee jaar na de start van de opgravingen ofwel het terrein hersteld wordt in zijn oorspronkelijke staat, ofwel een aanvang genomen wordt met vergunde werken, handelingen of wijzigingen;] [31° reliëfwijzigingen op vergunde terreinen, bestemd voor de beoefening van gemotoriseerde sporten.]
[Art. 4. De bepalingen van artikel 3 zijn van toepassing, onverminderd de regelgeving inzake beschermde monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, landschappen en archeologische sites, waarvoor een apart systeem van toelatingen geldt.]
Art. 5. § 1. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 december 1971 tot bepaling van de werken en handelingen die vrijgesteld zijn ofwel van de bemoeiing van de architect, ofwel van de bouwvergunning, ofwel van het eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 16 juli 1996, 7 januari 1997, 4 november 1997 en 16 maart 1999 wordt opgeheven. § 2. Het koninklijk besluit van 25 maart 1981 tot vaststelling, voor het Vlaamse Gewest, van de op openbaar domein door publiekrechtelijke rechtspersonen uit te voeren werken en te verrichten handelingen waarvoor wegens hun geringe omvang geen vergunning is vereist, wordt opgeheven. § 3. Het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 1984 houdende het vergunningsplichtig maken van sommige gebruikswijzigingen, wordt opgeheven.
Art. 6. Dit besluit treedt in werking op 1 mei 2000.
Art. 7. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, is belast met de uitvoering van dit besluit.
25 oktober 2010 - 45/46
25 oktober 2010 - 46/46