12
Melancholie als brandstof
Jonas Winterland: “Het is een geruststelling dat je niet moet ontsporen om te kunnen creëren”
Met een eerste album in januari 2013 en precies twee jaar later een tweede album wist singer-songwriter Jonas Winterland (°1982, Roeselare) snel een eigen plek te veroveren in het muziekcircuit hier te lande. Winterland zweeft ergens in het spanningsveld tussen ‘kleinkunstenaars’ als Kris De Bruyne en Bram Vermeulen, Vlaamse rockreuzen als Raymond van het Groenewoud en Luc De Vos, en internationale Indie-iconen als Eels en Radiohead. De man is bijgevolg volkomen onclassificeerbaar, al wordt hij door letterlijk alle critici die hem proberen te classificeren op handen gedragen. Door een heleboel Vlamingen nog niet, en daarom ging Stef Grondelaers hem opzoeken. Zodat u ook van zijn cd’s mag genieten, of naar één van zijn talloze optredens kan, onder meer op Festival Dranouter. Maar vooral omdat Winterland hem de toegang tot zijn liedjeslaboratorium beloofde; en bij Schubert en Schumann ligt dat wat lastiger. Stefan Grondelaers
Ik heb me al vaak afgevraagd waarom ik als klassieke-muziekliefhebber zo dol ben op de levende liedjes van Jonas Winterland. Die verwondering duurt net zolang tot er weer één van ’s mans miniatuurtjes voorbij komt drijven, uitgebeiteld in zuinige, maar trefzeker beeldende zinnen die in de hemel al een melodie lijken te hebben meegekregen. Jonas Winterland debuteerde in januari 2013 met Mensen zijn gemaakt van dun papier, een album waarvoor hij aanvankelijk geen label vond, maar dat hem wel loftuitingen opleverde in zo diverse bladen als De Morgen (‘bloedmooi debuut van een buitengewoon talent’), Het Laatste Nieuws (‘onvervalste klassieker’) of Humo (‘verrukkelijke old skoole troubadour die in Nederlandstalige miniatuurtjes de melancholie doet bloeden’).
Stef Grondelaers is als theoretisch taalkundige verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast is hij oudemuziekcriticus voor De Standaard en Klara.
Winterlands tweede plaat Zwaartekracht en andere verzinsels, die in januari 2015 verscheen, oogstte zo mogelijk nog meer jubel: welke jonge Vlaming wil niet van zichzelf horen dat hij als ‘tekstschrijver (..) stilaan de vergelijking met de grote Leonard Cohen kan doorstaan’ (De Morgen)? Meneer Winterland, in de enige fanmail die ik ooit schreef feliciteerde ik u voor ‘uw poëtische exhibitionisme, uw gave voor taal en melodie, uw moed’. U repliceerde daarop bescheiden ‘dat iedereen uniek is’, maar dat STAALKAART #29 JUNI-JULI-AUGUSTUS 2015
‘veel muzikanten toegevingen doen aan wat men van hen verwacht’. Wat verwacht men eigenlijk van u, en waaraan geeft u niet toe? Jonas Winterland: “Het voordeel van debutant te zijn is dat niemand iets van je verwacht. Bij de tweede cd verwacht men dat je hetzelfde doet als op de eerste, dat men je veilig in het hoekje kan houden waar men je na de eerste plaat ingeduwd heeft. Concreet gezien komt dat erop neer dat men verwacht dat ik ‘kleinkunst’ maak zoals die al decennia gemaakt wordt.” Ik blijf kleinkunst een weinig dekkende term vinden… “Wie in Vlaanderen akoestisch speelt en in het Nederlands zingt krijgt nogal gauw dat label opgeplakt. Ik verzet er me ook niet langer tegen, omdat mensen het niet meer als iets negatiefs beschouwen. In de vorige generatie was kleinkunst de wat stoffige muziek van je ouders. Nu is het genre aanvaard omdat er een nieuwe golf van artiesten is opgestaan die in het Nederlands zingen.” Als ik u moet situeren, dan zou ik zeggen dat u ergens tussen Luc De Vos en Raymond van het Groenewoud in zweeft, maar dat u zichzelf niet verbergt achter het grotesk sentimentele van de eerste, en de slimmigheidjes van de tweede. Het mag paradoxaal lijken, maar u komt ondanks de bewuste keuze voor mildere
13
Jonas Winterland
vormen directer en rauwer over. “Zowel Luc als Raymond zijn extraverte podiumbeesten, en dat ben ik niet, al vind ik live steeds beter mijn draai. Wat je ‘verbergen’ noemt zou te maken kunnen hebben met een bepaalde soort humor die Raymond, maar zeker Luc gebruiken om donkerder teksten verteerbaar te houden. Mijn grootste voorbeeld in dat opzicht is Mark Everett van de Amerikaanse band Eels, die zijn verdriet over mislukte relaties en het te vroege overlijden van vrijwel al zijn familieleden verpakt in schijnbaar vrolijke deuntjes. En dat is nodig. Je kunt geen heel optreden uit depressie optrekken. Met wat humor maak je je publiek bovendien receptiever voor de diepere nummers.” Grappig dat u Everett noemt. Ik ontdekte uw muziek gelijktijdig met een liedje dat me destijds raakte door – onder meer – de openingszin ‘I never thought that I could be so bold, to even say these thoughts aloud.’ “Eels dus, uit het nummer ‘That look you give that guy’. Het verbaast me nogal dat mijn eerste cd ondanks de duidelijke Eels-, Dylan-, Cohen-associaties zo nadrukkelijk in het hokje van Boudewijn de Groot en Kris De Bruyne geplaatst werd. Pas op, dat vind ik niet erg, maar het verwondert me dat andere invloeden niet opgemerkt werden. Op mijn tweede cd heb ik samen met Jo Francken (succesproducer van nagenoeg alle Vlaamse topbands – SG) één nummer zeer bewust op de
leest van Eels geschoeid, en er staat bovendien een quote van Everett op de binnenflap. Onlangs schreef het damesblad Marie-Claire dat ‘Winterland de ontbrekende schakel is tussen Eels en Leonard Cohen’. Ze hebben me dus eindelijk weten te plaatsen (lacht).” U werd niettemin onmiddellijk aanvaard door andere, laten we het maar ‘kleinkunstgrootheden’ noemen. Raymond van het Groenewoud was naar verluidt al vóór de eerste cd over de streep. “Ik heb heel veel twijfel over wat ik maak, en ik geloof ook dat die basistwijfel tot betere muziek leidt. Maar soms schrijf je iets waarvan je meteen weet dat het raak is. In zo’n roes heb ik de demoversie van Mensen zijn gemaakt van dun papier – allersimpelst opgenomen met een klein recordertje – naar de manager van Raymond gestuurd. Achteraf sloeg ik mezelf voor het hoofd omdat ik geen degelijker versie gestuurd had, maar die schaamte is ongefundeerd: een intrinsiek goed lied overleeft elke versie. Maar om op de vraag terug te komen: de dag nadien reageerde Raymond zelf met de sms ‘Prachtig lied. Ik ben blij’. Ik heb hem vervolgens gevraagd om het samen met mij op te nemen, en dat wou hij wel, als ik ten minste zelf gitaar speelde. En dus heeft hij het aarzelende, zoekende likje piano gespeeld dat zo mooi bijdraagt tot de fragiliteit van het nummer.” STAALKAART #29 JUNI-JULI-AUGUSTUS 2015
14
Uit: Mensen zijn gemaakt van dun papier En ik kijk naar hoe ze zucht Alsof ze elk moment kan scheuren En ik hou haar vast, want daarom ben ik hier Als ik kijk naar hoe ze zucht Denk ik telkens weer hetzelfde Mensen zijn gemaakt van dun papier
Een ander referentiepunt is natuurlijk Bram Vermeulen, van wie u wel eens beweert dat hij u geholpen heeft om uw artistieke essentie te ontdekken. “Bram heeft me doen inzien dat ik veel tijd verloren heb. Omdat ik schrijver wou worden ben ik in Leuven Germaanse gaan studeren. Maar dat schrijverschap kwam er om de een of andere reden niet uit. Na drie jaar – euh – ‘poëzie’ heb ik de balans gemaakt en ontdekt dat slechts twee gedichten eventueel ook voor andere mensen relevant zouden kunnen zijn. Ik heb toen geconcludeerd dat poëzie schrijven niks voor mij is. Ik was echter ook met muziek bezig, en omdat al mijn voorbeelden Engelstalig waren – of toch diegene die cool genoeg waren om mee uit te pakken, op Gorki na misschien – schreef ik tijdens een intensieve cursus songwriting bij Bram Vermeulen nummers in het Engels. Die taal, zo verkondigde ik, schept een beetje afstand, en dat komt goed uit want ik ben eigenlijk geen zanger, en ik wil eigenlijk ook niet op een podium staan. Aanvankelijk zei Bram daar weinig op, maar vervolgens vertelde hij me vlakaf dat ik mezelf wat wijsmaakte en me verschool achter mijn zogenaamd ‘ongeschoolde’ stem. Waren mijn favoriete artiesten – Bob Dylan en Nick Cave – dan zo geweldige vocalisten? ‘Het gaat er echt niet om hoeveel notenbalken je kunt produceren maar om wat je overbrengt, en je teksten zijn zo persoonlijk dat ze moeilijk door iemand anders gebracht kunnen worden.’ Het heeft tijd gekost om dat te accepteren.” Jammer dat Vermeulen stierf voordat hij zijn gelijk kon zien… “Ik heb een aantal weken voor zijn dood een tweede cursus bij hem gevolgd omdat ik voelde dat ik nood had aan nog meer Bram. Aan het einde van die week beloofde hij contact op te nemen ‘zodra hij uit Italië’ terug was, maar daar is hij helaas nooit van teruggekomen.” (Bram Vermeulen overleed op 4 september 2004 op vakantie in Toscane – SG). In het Nederlands valt misschien nog meer op hoe fragiel, hoe vluchtig, hoe onbereikbaar, en hoe ontzettend eindig de liefde is waarover de meeste van uw liedjes gaan. “Mijn teksten zouden een negatieve attitude ten opzichte van de liefde kunnen verraden, maar dat STAALKAART #29 JUNI-JULI-AUGUSTUS 2015
is niet zo: ik ben een grote fan van de liefde, met al haar bergen en dalen. En het echte leven gaat altijd voor op mijn liedjes. Op een mooie dag als vandaag, wanneer mijn vriendin door het huis dartelt en ik met mijn pasgeboren zoontje op schoot zit, ga ik geen tijd verspillen aan het schrijven van nummers. (Denkt na) Het feit dat mijn liedjes vaak over eindigheid gaan komt omdat ik soms vooruitloop op mijn ondergang: ik bereid mezelf ergens voor op het ergste dat er kan gebeuren. Dat is geen doemdenken, maar eerder een strategie om ermee om te gaan. Alleen al de gedachte dat wat ik heb, weg of kapot zou kunnen gaan verlamt me, en ik ben blij dat ik mijn liedjes als uitlaatklep heb voor die angst. Zonder die liedjes zou het niet zo goed met me gaan.” U zegt wel eens dat uw vriendin een klankbord is voor de kwaliteit van uw liedjes, en dat u de meeste wel eens aan haar voorspeelt. Hoe reageert zij op de opener van uw tweede cd, die de fraaie zin ‘en zelfs de grote liefde die ik onlangs heb gevonden is een tijdelijke pleister op een permanente wonde’ bevat? “Dat moet ik uitleggen, ja, maar uiteindelijk is het niet zo’n nieuw inzicht, en uit de eindigheid die die zin suggereert put je natuurlijk ook intensiteit. Het leven is zo kort dat ik dagelijks op elke denkbare manier van mijn geliefde wil genieten. Ik heb haar jarenlang niet gekend, en daarna was ze jarenlang alleen mijn beste maatje. Ik heb ontzettend veel tijd verloren.” Hebt u het liedje Niemand lijkt op jou aan uw vriendin voorgespeeld? Dat lijkt me pas hard om te horen. “Ze begon dan ook onmiddellijk te huilen, en toen wist ik meteen – de perverse reflex van de songwriter – dat het lied goed zat. Daarna heb ik haar getroost. Ik werd er ook onpasselijk van toen ik het schreef: het is nogal een opgave om jezelf in te beelden wat voor een puinhoop het zou zijn na de dood van je lief.”
Uit: Niemand lijkt op jou Ik zag je in een zwarte droom Je kwam alleen maar praten Daar stond je met een lege blik In de hoek van onze kamer Je vroeg me of het beter ging En of alles nu zou helen En wie het naakte meisje was Gewoon één van de vele?
U hebt net zoals ik Germaanse gestudeerd in Leuven, en u weet dus dat er vroeger twee
15
soorten Germanisten waren, de conformisten die een carrière als middelbare-schoolleraar voorbereidden, en de gekwetste zielen die hun weltschmerz zo schrijnend mogelijk uitdroegen. Tot welke ‘strekking’ behoorde u? “Ik was natuurlijk een gekwetste ziel, en ik zat kniehoog in de weltschmerz, zo openlijk mogelijk beleden. Grote liefde, zwarte romantiek. Mijn favoriete boek was De Avonden van Gerard Reve, need I say more? (Reves debuut uit 1947, met als centrale thema’s eenzaamheid, angst, lethargie, ontgoocheling, minderwaardigheid, onzekerheid, en sociaal isolement – SG). Gelukkig heb ik daarna ontdekt dat de spreekwoordelijke leegte van het bestaan niet noodzakelijkerwijze afschrikwekkend hoeft te zijn. In Dokter alstublieft zit misschien nog een essentiëlere zin dan die van de tijdelijke pleister op de permanente wonde. Op de vraag van de dokter ‘Gaat u soms op zoek naar het geheim van het geluk’ antwoord ik ‘alleen maar onder druk’, en dat meen ik. Wij zijn te obsessief bezig met 7 dagen op 7, en 24 uur op 24 gelukkig te zijn en ik denk dat we net daarvan ongelukkig worden. Het boek Borderline times van psychiater Dirk De Wachter behandelt precies hetzelfde thema: iemand heeft ons wijsgemaakt dat het mogelijk is om altijd gelukkig te zijn. Maar dat is helaas niet zo. Neen, niet helaas. Zonder de down-dagen wordt alles weer vlak, en zonder dalen zijn er helaas geen bergen. Maar… je moet niet getormenteerd zijn om te creëren, daar ben ik intussen achter. Nick Cave, de zwartste aller zwartzakken, verklaart in interviews dat hij zijn schrijfwerk tussen 9 en 5 op kantoor verricht, waarna hij thuis de family man kan zijn. En Thom Yorke van Radiohead – een ander idool – zei ooit dat zijn vriendin hem gevraagd had zo chaotisch, desastreus, depressief mogelijk te zijn in zijn liedjes, zodat hij in het echte leven evenwichtiger kon zijn. Het is een geweldige geruststelling te weten dat je je leven niet moeten laten ontsporen om te kunnen creëren.” U doet me denken aan zestiende-eeuwse lieden als Hamlet, die aan een melancholie leden die weliswaar naar beneden zoog, maar tegelijkertijd ook opwekte en inspireerde. “Melancholie is mijn brandstof, maar tegelijkertijd is het iets waarvoor ik moet opletten. Een van de redenen dat ik een late debutant ben is omdat ik te lang aan de donkere kant van de melancholie zat, en me er wat gewillig in wentelde. Niet interessant. Ik vind het idee dat mensen mijn leed moeten kennen om mijn liedjes goed te vinden ook niet prettig: een song die enkel leuk gevonden wordt als men het persoonlijke verhaal erachter kent is geen goede song.”
Uit: Niemand vraagt zich af Was ik maar dit schuiven In mijn veel te zwarte pak gewoon En had ik maar wat tranen Dan viel ik minder uit de toon
Ik vind het in het licht daarvan vreemd dat u voor zowel de eerste als de tweede cd een ruime toelichting van de liedjes op uw website gezet hebt. “Mensen vinden het fijn dat ik een nummer ‘kader’ als ik het live speel. Je moet je publiek vanop het podium meenemen in je verhaal, en een kleine introductie maakt dat makkelijker. En dus heb ik het ook voor de songs op de cd’s gedaan. Een andere reden wellicht is dat ik wat controle wil behouden over hoe mensen een song interpreteren, al weet ik wel dat je je liedjes uiteindelijk moet loslaten. Ik geef mijn luisteraars dan ook mee wat ik erover wil vertellen, zodat ze (meestal) niet verder gaan spitten: ik vertel ze bijvoorbeeld wel dat Niemand vraagt zich af een begrafenislied is over iemand die belangrijk voor mij was, maar niet wie die iemand is. Maar teksten gaan altijd een eigen leven leiden en uiteindelijk is dat goed. Mensen zijn gemaakt van dun papier is een hyperpersoonlijk verhaal dat geïnspireerd is door iemand die héél dicht bij mij staat, maar het is ook het lied waar ik het vaakst op aangesproken word, omdat mensen zichzelf erin herkennen.” STAALKAART #29 JUNI-JULI-AUGUSTUS 2015
16
Uw aanvankelijke droom om schrijver te worden heeft zich uiteindelijk in de liedkunst gematerialiseerd. Van componisten als Franz Schubert en Hugo Wolf zegt men wel eens dat ze de grote texturen van het proza niet nodig hadden, omdat de drie minuten van een lied voor hen volstonden. “Het is een oefening om niet te veel in een lied te willen proppen. Bram was meer een inspirator dan een leraar, maar één van zijn vuistregels was dat één verhaal voor een lied volstaat. We moesten de neiging om er drie te vertellen bestrijden, zei hij. Een popsong dwingt je om scherp te zijn: er mag geen zin teveel in zitten. En eigenlijk is die beperking een noodzaak voor mij om überhaupt iets te kunnen zeggen. Als je voor een leeg blad zit heb je teveel ruimte, en dan stuiter je echt alle kanten op. In een liedje moet je je focussen om op dezelfde nagel te blijven kloppen.” Schubert en Wolf vertrekken onveranderlijk van bestaande gedichten voor hun liederen. Hoe ontstaat een lied bij u? Wat komt het eerst? “De melodieën komen mij aangewaaid. Dat zijn geschenkjes, en daar heb ik er ook altijd genoeg van. Maar het samenklinken van tekst en muziek veronderstelt gelijktijdigheid, al komt de muziek misschien gemakkelijker en al is de tekst het resultaat van veel schaven.” Hoe bepaalt u met welke melodieën uit uw bibliotheekje u vervolgens een lied gaat ontwikkelen? “Door de tekst die ik erop schrijf. Ik schrijf eigenlijk weinig. Ik heb voor mijn tweede plaat twintig liedjes geschreven, waarvan er uiteindelijk tien de plaat gehaald hebben. Maar ik gooi nog veel meer weg omdat ik het niet afwerk. Ik begin vaak aan iets, en als ik een strofe en een refrein heb, ga ik na of het aan mijn standaarden voldoet. Het kleinste onbehagen over iets in de tekst of de muziek maakt dat ik zo’n liedje-in-wording weggooi.”
Jonas Winterland speelt de volgende maanden op diverse plaatsen in Vlaanderen, met celliste Renke van Impe en pianist Jan Borré (een overzicht vindt u op de website) Op 8 augustus treedt hij in een full-bandset aan op Festival Dranouter De cd’s van Jonas Winterland zijn uitgekomen bij Evil Penguin/Universal www.jonaswinterland.be www.festivaldranouter.be
Op de plaat en het podium klinken uw teksten alsof ze er in één goddelijk inspiratiemoment uitgegleden zijn. “Het doet me geweldig veel plezier dat je dat vindt, maar je begrijpt dat dat een illusie is. Tekst schrijven is hard labeur, letterlijk elk woord wat je hoort is gewikt, gewogen, in de mond geproefd. Het Nederlands is een nogal hoekige taal om in te schrijven of te zingen: een mooie zin kan volstrekt onzingbaar zijn.” Vist u ooit iets op uit de vuilbak? “Ja, en ik word er steeds efficiënter in. Het gebeurt soms dat ik in een geïnspireerde bui de ene na de andere strofe van een liedje schrijf, en achteraf merk dat er zinnen inzitten die ik al eerder geproduceerd heb, uit liedjes die ik nooit afgewerkt heb. Ik ben overigens bang van die probeersels. Ik STAALKAART #29 JUNI-JULI-AUGUSTUS 2015
ga testamentair vastleggen dat die onder geen enkel beding uitgebracht mogen worden. Bespaar me alsjeblieft wat Jeff Buckley postuum overkomen is (de jong gestorven rockster die u wellicht kent als beste vertolker van Leonard Cohens ‘Halleluja’ – SG). Dat men zijn tweede cd die bijna af was uitbracht is natuurlijk logisch, maar vervolgens is mama Buckley ook live opnames, en allerhande eerste probeersels gaan uitbrengen die Buckley nooit geautoriseerd zou hebben.” U gaat als u een cd opneemt met twintig nummers naar producer Jo Francken, die u vervolgens ‘helpt’ selecteren. Het afstoten van de niet-geselecteerde nummers lijkt me zoiets als het afsnijden van vingers en tenen. “Dat is ook niet makkelijk, maar de selectie is een organisch proces. Jo is bovendien ook een kritisch man en een uitstekende scheidsrechter. Zelf kan ik niet altijd goed een keuze maken tussen mijn ‘kinderen’, want ik ben vaak aan iets gehecht omdat ik er een persoonlijke band mee heb. De vier nummers waaraan Jo bij de eerste beluistering twijfelde belandden automatisch in een reservemap. Voor de overige hebben we arrangementen uitgewerkt, en daarvan hebben we er uiteindelijk twaalf opgenomen. Tijdens de zangsessies – het laatste stadium van het opnameproces – werd intuïtief duidelijk wat de twee laatste afvallers moesten worden.” Mag ik als laatste vraag verzuchten dat ik het vreemd vind dat de unaniem lovende recensies van uw werk in zeer uiteenlopende publicaties nog niet voor een echt grote doorbraak gezorgd hebben? U wordt vrijwel overal gedraaid, maar u bent nog geen ‘huismerk’ geworden. “Ik weet het. Dat is deels het gevolg van het feit dat ik geen single- maar een albumartiest ben. En geloof me: ik schrijf niet voor de muren van mijn kamer, ik schrijf om gehoord te worden. Anderzijds vind ik het comfortabel dat mensen na mijn concerten soms verklaren wel de liedjes te kennen, maar niet de man erachter. Ik word ook weinig herkend op straat en dat vind ik fijn, want ik weet niet hoe ik daarop moet reageren. Toen ik een label zocht voor mijn eerste plaat werd ik verschillende keren afgewezen omdat mensen mijn muziek niet konden plaatsen. Mijn allergrootste angst toen ik uiteindelijk die eerste plaat kon uitbrengen was dat er geen hond in geïnteresseerd zou zijn. Daar was ik véél banger voor dan voor eventuele afwijzende reacties van critici. Op dit moment ben ik dolblij dat ik een tweede plaat heb kunnen maken die net zo klinkt als ik in mijn stoutste dromen wou. Maar ik ben ook alweer aan het nadenken over een derde plaat. Die moet nog beter worden. Ik hoef geen hits, maar ik wil wel zo veel mogelijk ‘klassiekers’ schrijven, liedjes die de tand des tijds overleven. Immer voorwaarts, dus.”