07 08 09
Meetprogramma’s voor flora en fauna Kwaliteitsrapportage NEM over 2011
10 11
12 13 14
Centraal Bureau voor de Statistiek
12
Centraal Bureau voor de Statistiek
Verklaring van tekens .
gegevens ontbreken
*
voorlopig cijfer
**
nader voorlopig cijfer
x
geheim
–
nihil
–
(indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
0 (0,0)
het getal is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
niets (blank)
een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
2011–2012
2011 tot en met 2012
2011/2012
het gemiddelde over de jaren 2011 tot en met 2012
2011/’12
oogstjaar, boekjaar, schooljaar, enz., beginnend in 2011 en eindigend in 2012
2009/’10 –2011/’12
oogstjaar, boekjaar, enz., 2009/’10 tot en met 2011/’12 In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.
Colofon Uitgever Centraal Bureau voor de Statistiek Henri Faasdreef 312 2492 JP Den Haag Prepress Centraal Bureau voor de Statistiek Grafimedia Druk Centraal Bureau voor de Statistiek Grafimedia Omslag Teldesign, Rotterdam Inlichtingen Tel. (088) 570 70 70 Fax (070) 337 59 94 Via contactformulier: www.cbs.nl/infoservice
60223 201201 J-69
Bestellingen E-mail:
[email protected] Fax (045) 570 62 68 Internet www.cbs.nl ISBN 978-90-357-2061-9 ISSN 2213-1191 © Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 2012. Verveelvoudiging is toegestaan, mits het CBS als bron wordt vermeld.
Verantwoording Het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) is een samenwerkingsverband tussen overheden (Ministerie van EL&I, Ministerie van IenM (Rijkswaterstaat en Planbureau voor de Leefomgeving), provincies en CBS) waarin de inwinning van natuurgegevens wordt afgestemd op de gegevensbehoefte. Het CBS is verantwoordelijk voor de kwaliteitsbewaking van het NEM. Daarnaast is het CBS ook als uitvoerende partij betrokken bij het NEM. Het CBS is verantwoordelijk voor de gegevensanalyse en publiceert over de resultaten, vaak in samenwerking met anderen. De werkzaamheden van het CBS aan het NEM zijn in 2011 onderwerp geweest van een evaluatie door de Auditdienst van het Ministerie van EL&I. De natuurstatistieken van het CBS worden daarin hoog gewaardeerd en blijken nauw aan te sluiten bij de doelen van de opdrachtgever. Een belangrijk product dat het CBS jaarlijks oplevert vanuit haar rol als kwaliteitsbewaker van het NEM is een rapport over de ontwikkeling van de kwaliteit van de 18 meetprogramma’s. Het voorliggende rapport is de veertiende editie van deze kwaliteitsrapportage. Voor het eerst verschijnt dit rapport uitsluitend digitaal. Net als in voorgaande jaren wordt beoordeeld in hoeverre de meetprogramma’s van het NEM de gestelde meetdoelen weten te bereiken en op welke punten nog verbetering nodig is. De kwaliteitsbeoordeling is een combinatie van: • duidelijke criteria (bijv. percentage soorten dat goed in het meetprogramma zit); • de expertkennis van de particuliere gegevensbeherende organisaties (PGO’s) of provincies die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de meetprogramma’s; • het oordeel van begeleidingscommissies. In deze commissies overleggen uitvoerders (PGO’s, provincies), opdrachtgevers (Ministerie van EL&I / Gegevensautoriteit Natuur, Rijkswaterstaat) en kwaliteitsbewaker (CBS) één keer per jaar over de voortgang van de meetprogramma’s. De kwaliteitsbeoordeling is gebaseerd op de meest actuele meetgegevens. Voor de meeste meetprogramma’s voor verspreiding zijn dat de gegevens tot en met 2011. Voor de meetprogramma’s voor aantalsmonitoring zijn in 2011 de meetgegevens tot en met 2010 beschikbaar gekomen, zodat cijfers over 2011 nog niet in de beoordeling meegenomen zijn.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 3
Samenvatting Elk meetprogramma van het NEM is bedoeld om in bepaalde gegevensbehoeften te voorzien. Deze gegevensbehoeften zijn concreet gemaakt in de vorm van meetdoelen, waarvan de een belangrijker is dan de andere. In dit kwaliteitsrapport wordt elk meetprogramma beoordeeld op het behalen van de belangrijkste meetdoelen. Deze aanpak is een verbetering t.o.v. vorige kwaliteitsrapporten waarin de meetprogramma’s niet zozeer per meetdoel werden beoordeeld, maar meer als geheel. Uit de beoordeling van de meetprogramma’s komt naar voren dat de meeste programma’s voldoende geschikt zijn om hun meetdoelen te bereiken. De overall kwaliteit van de NEM-meetprogramma’s is daarmee goed. Een nieuw meetdoel dat in 2010 is toegevoegd, heeft betrekking op typische soorten van habitattypen van de Habitatrichtlijn (HR). In 2011 is voor veel soortgroepen gekeken in hoeverre deze soorten met bestaande of nieuwe meetprogramma’s gevolgd kunnen worden. Voor een aantal soortgroepen kan dit nieuwe meetdoel een flinke uitbreiding van het aantal contractsoorten tot gevolg hebben. Voor vaatplanten vormen de typische soorten zelfs het overgrote deel van de beleidsrelevante soorten (ruim 300 typische soorten tegenover slechts 4 in Nederland voorkomende HR-II&IV-soorten). Tegenover uitbreiding van de gegevensinwinning staat de beperking van de inwinning van gegevens waaraan het beleid momenteel weinig behoefte heeft. De monitoring van epilitische korstmossen is in 2011 om deze reden gestopt. Van een aantal andere soorten en soortgroepen zal de noodzaak van gegevensinwinning opnieuw worden beoordeeld. Een duidelijke bedreiging voor het NEM-meetdoel milieukwaliteit is de beslissing van het PBL om de financiering van het Landelijk Meetnet Flora binnenkort stop te zetten. Als eerste stap wordt in 2012 de PBL-bijdrage gehalveerd, zodat een flink aantal meetpunten geschrapt moet worden. In 2013 stopt de financiering door het PBL in het geheel. Daarom zal in 2012 verder moeten worden gezocht naar mogelijkheden om het LMF te kunnen blijven uitvoeren, Het NEM is onveranderd de belangrijkste basis voor de evaluatie en verantwoording van het natuurbeleid van de rijksoverheid. In 2012 zullen veel NEM-gegevens gebruikt worden in de tweede periodieke HR-rapportage. Omdat deze rapportage medio 2013 gereed moet zijn, kunnen de NEM-gegevens die in 2012 worden verzameld en bewerkt hierin niet meer meegenomen worden. Die gegevens zullen vanzelfsprekend wel (mede) de basis vormen voor de volgende HR-rapportage. Als gevolg van recente ontwikkelingen in de organisatie van het natuurbeleid wordt met nieuwe ogen gekeken naar het NEM. Daarbij gaat het met name om de rol die het NEM kan spelen bij de gegevensbehoefte die de provincies hebben bij de uitvoering van het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL). Het gaat daarbij niet alleen om de inhoudelijke, maar ook om de organisatorische samenwerking tussen NEM en SNL. Deze samenwerking heeft in 2011 meer vorm gekregen en zal in 2012 worden uitgewerkt.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 5
Inhoud Verantwoording Samenvatting
3 5
1
Inleiding
9
2
Meetdoelen
11
3
Ontwikkelingen in de gegevensinwinning
17
4
Ontwikkelingen in de gegevensanalyse
21
5
Kwaliteitsbeoordeling
23
6
Toekomstige ontwikkelingen
27
7
Meetprogramma’s 7.1 Vleermuizen 7.2 Landzoogdieren 7.3 Broedvogels 7.4 Weidevogels 7.5 Watervogels 7.6 Slaapplaatsen van vogels 7.7 Nestkaarten 7.8 Reptielen 7.9 Amfibieën 7.10 Beek- en poldervissen 7.11 Vlinders 7.12 Libellen 7.13 Kevers 7.14 Weekdieren 7.15 Planten 7.16 Flora en milieu 7.17 Korstmossen en mossen 7.18 Paddenstoelen in bossen
29 29 36 45 61 65 76 81 86 93 103 110 121 132 137 142 148 151 156
Literatuur Begrippenlijst Medewerkers publicatie
165 171 173
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 7
1
Inleiding Deze kwaliteitsrapportage is inmiddels de veertiende op rij en de eerste die niet meer in gedrukte vorm verschijnt. Hoewel het CBS jaarlijks waarderende reacties krijgt op de inhoud van het rapport, bleek dat veel medewerkers van overheden en andere organisaties het rapport na inzage nauwelijks of niet meer gebruikten. Daarom verschijnt dit rapport niet meer in gedrukte vorm.
Veranderingen ten opzichte van de vorige rapportage De inleidende hoofdstukken van deze rapportage zijn anders van opzet dan in voorgaande jaren. In plaats van een algemene beschrijving van het proces van dataverzameling en gegevensverwerking in het NEM, richt dit rapport zich in eerste instantie op de ontwikkelingen in het afgelopen jaar. Ook de hoofdstukken waarin de kwaliteit van de meetprogramma’s wordt beschreven, zijn anders van opzet dan vorig jaar. Er wordt uitgebreider gekeken naar de mate waarin de gestelde meetdoelen per soort en per meetprogramma worden bereikt. Dat is het belangrijkste kwaliteitsaspect van een meetprogramma, naast de statistische betrouwbaarheid van de resultaten per soort. Om de kwaliteit van de meetprogramma’s op dit aspect beter te kunnen beoordelen zijn de meetdoelen meer in detail uitgewerkt dan in de vorige rapportage. Op basis van de sturingsniveaus van de meetdoelen (sterke, matige, lichte of geen sturing) is per meetprogramma is een tweedeling gemaakt in ‘belangrijke sturende meetdoelen’ en ‘overige meetdoelen’ (meetdoelen die ook in meerdere of mindere mate met het meeprogramma bediend kunnen worden, in de wandelgangen ook wel ‘meeliftende meetdoelen’ genoemd). De kwaliteitsbeoordeling vindt alleen plaats op de belangrijke sturende meetdoelen. De verregaande samenvoeging van de beoordeling van aantalsmonitoring en verspreidingonderzoek die in de vorige rapportage was doorgevoerd, is in deze rapportage enigszins teruggedraaid. In een aantal gevallen bleken beide typen onderzoek voor een soortgroep dermate verschillend (zoals vegetatie opnamen en verspreidingsonderzoek bij vaatplanten) dat er onduidelijkheid ontstond over de meetdoelen van de afzonderlijke meetprogramma’s. Indien voor een soortgroep zowel aantalsmonitoring als verspreidingsonderzoek plaatsvindt, dan worden deze in afzonderlijke deelhoofdstukken besproken. Een andere vernieuwing die weer gedeeltelijk ongedaan is gemaakt betreffen de verspreidingskaartjes per soort. Op de samengestelde kaartjes die in het vorige rapport gepubliceerd werden, is in een oogopslag te zien welke 10x10 km-hokken nog voor de soortgroep onderzocht moeten worden, maar niet meer wat de stand van zaken is voor de afzonderlijke soorten. In deze rapportage zijn de kaartjes per soort weer teruggekeerd, omdat deze in de praktijk veel gebruikt bleken te worden. Ten slotte zijn er kleine veranderingen doorgevoerd in de soortenlijsten die opgenomen zijn in de hoofdstukken waarin de kwaliteit van de meetprogramma’s beschreven wordt. Soorten die alleen relevant zijn voor meetdoelen waarop in het NEM geen sturing (meer) plaatsvindt (bijv. flora- en faunawet, of leefgebiedenbenadering) en die niet om een andere reden contractsoort zijn, zijn van de lijsten afgevoerd. Typische soorten worden per meetprogramma wel opgesomd, ook wanneer nog niet besloten is of deze in de toekomst contractsoort van het meetprogramma zullen worden.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 9
2
Meetdoelen De gegevensinwinning van het NEM wordt ingevuld aan de hand van de meetdoelen waarover de deel nemende partijen overeenstemming hebben bereikt. Een meetdoel is een concrete gegevensbehoefte die gebaseerd is op de uitvoering of evaluatie van het natuur- of milieubeleid. Achtergrondinformatie over de gegevensbehoefte van verschillende gebruikers is te vinden in Schmidt et al. (2007) en Wallis de Vries (2007). In 2011 zijn de meetdoelen van het NEM op de volgende punten gewijzigd: • Het landelijke meetdoel voor de Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) is opgesplitst in een meetdoel voor trends in aantallen en een meetdoel voor verspreiding. Het meetdoel op gebiedsniveau voor Natura2000 is opgesplitst in een meetdoel voor trends in aantallen en een meetdoel voor populatiegrootte. Dit voorkomt verwarring omdat nu per meetprogramma duidelijker is aan te geven wat de sturende meetdoelen zijn. • Een nieuw meetdoel is de aantalsontwikkeling in de gezamenlijke Natura2000-gebieden. Dit meetdoel komt voort uit de nieuwe rapportagevoorschriften van de Vogel- en Habitatrichtlijn. • De landelijke trend van soorten van de leefgebiedenbenadering is afgevoerd van de meetdoelenlijst omdat dit geen actueel beleidsthema meer is. • Er is een vierde niveau ingevoerd voor de mate waarin gestuurd wordt op de meetdoelen: ‘matige sturing’ (zie verderop in dit hoofdstuk). Dit sturingsniveau geldt voor meetdoelen waarvoor de gegevens behoefte concreet is, maar waarvoor de gegevensinwinning minder bindend wordt voorgeschreven dan bij ‘sterke sturing’. • Het sturingsniveau van het meetdoel mbt. Aviaire Inluenza is van ‘geen sturing’ bijgesteld naar ‘sterke sturing’. De reden hiervoor is dat duidelijk geworden is dat de gegevensbehoefte gebaseerd is op Europese Richtlijn 2005/94/EC. De aangepaste lijst met meetdoelen staat in tabel 2.1.
2.1 Meetdoelen van het Netwerk Ecologische Monitoring Num Meetdoel mer
Sturing
Internationale rapportageverplichtingen 1
Habitatrichtlijn / Vogelrichtlijn: landelijke trends. Landelijke trends in aantallen van soorten van Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn en van alle vogelsoorten.
Sterk
2
Habitatrichtlijn / Vogelrichtlijn: range van soorten. De range (op 10x10 km-hokniveau) van soorten van Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn en van alle vogelsoorten.
Sterk
3
Natura2000: trends per Natura2000-gebied. Trends in aantallen van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn, soorten van Bijlage I van de Vogelrichtlijn en de zgn. 1% soorten van de Vogelrichtlijn (trekkende watervogels).
Matig
4
Natura2000: populatiegrootte per Natura2000-gebied. Populatiegrootte van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Voor soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn mag volstaan worden met schatters die gerelateerd zijn aan de populatiegrootte (bijv. aantal poeltjes waarin de kamsalamander voorkomt); voor soorten van Bijlage I van de Vogelrichtlijn en de zgn. 1% soorten van de Vogelrichtlijn (trekkende watervogels) moet de populatiegrootte geschat worden.
Matig
5
Natura2000: trends in gezamenlijke Natura2000-gebieden. Trends in aantallen van soorten in de gezamenlijke Natura2000-gebieden (inclusief gebieden die niet voor de betreffende soort zijn aangewezen). Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn, soorten van Bijlage I van de Vogelrichtlijn en de zgn. 1% soorten van de Vogelrichtlijn (trekkende watervogels).
Matig
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 11
2.1 Meetdoelen van het Netwerk Ecologische Monitoring (vervolg) Num Meetdoel mer
Sturing
6
Habitatrichtlijn: Rode Lijststatus van typische soorten. Landelijke verspreiding op uurhokniveau van typische soorten van de habitattypen (Bijlage I). Deze gegevens zijn nodig voor het bepalen van de kwaliteit van de habitattypen, ten behoeve van de zesjaarlijkse rapportage aan de EU. Binnen de typische soorten wordt in eerste instantie gestuurd op de zogenaamde 'urgent bedreigde' soorten.
Matig
7
Habitatrichtlijn: landelijke trends van soorten van Bijlage V. Het ministerie van EL&I heeft besloten geen gerichte gegevensinwinning in te zetten voor soorten van Bijlage V van de Habitatrichtlijn. Een deel van deze soorten lift echter wel mee met de bestaande gegevensinwinning.
Geen
8
Trilateral Monitoring and Assessment Program: trends van vogels in het Waddengebied. Trends in aantallen van zowel broedvogels als doortrekkende en overwinterende watervogels uit het TMAP-programma (overeenkomst tussen Denemarken, Duitsland en Nederland over de gegevensinwinning in het Waddengebied).
Sterk
9
Farmland Bird Index: landelijke trends van boerenlandvogels. Landelijke trends van enkele tientallen akker- en weidevogels. De Farmland Bird Index is een structurele indicator voor het landbouwbeleid van de EU.
Sterk
10
Rode Lijsten: Rode Lijststatus van soorten. Landelijke verspreiding op uurhokniveau. Onder de Conventie van Bern moet Nederland Rode lijsten samenstellen. De soortgroepen waarvoor dit moet gebeuren, worden vastgesteld door het ministerie van EL&I.
Geen
11
Ramsar (wetlands): trends per Ramsargebied. Trends in aantallen van soorten per Ramsargebied. Voor de Wetlands- of Ramsarconventie is informatie nodig over de trends in aantallen van doortrekkende en overwinterende watervogels per Ramsargebied.
Geen
12
Convention on Biological Diversity: landelijke trends. De CBD heeft geen voorgeschreven gegevensbehoefte. Landelijke trends in aantallen van soorten die voor andere meetdoelen worden verzameld, geven een indruk van de ontwikkeling van de biodiversiteit.
Geen
13
OSPAR Commission: landelijke trends. Landelijke trends van soorten ten behoeve van het Oslo/Parijs-verdrag over de bescherming van de NO-Atlantische oceaan. Er is geen strak voorgeschreven gegevensbehoefte. Trends van soorten uit de Waddenzee en de Noordzeekustzone worden gebruikt om de biologische kwaliteit van de gebieden te beoordelen.
Geen
14
African Eurasian Waterbird Agreement: landelijke trends. Landelijke trends van trekkende watervogels. De AEWA-overeenkomst is afgesloten onder de conventie van Bonn. De gegevensbehoefte is niet strak voorgeschreven.
Geen
26
Aviaire Influenza: landelijke trend en verspreiding. Landelijke trend en verspreiding van met name trekkende watervogels. Voor Europese Richtlijn 2005/94/EC is informatie nodig over het voorkomen van vogelsoorten die een rol kunnen spelen bij de verspreiding van aviaire influenza (vogelgriep). Deze gegevens kunnen gebruikt worden om de risico's op de verspreiding van door vogels overgedragen ziektes te beoordelen.
Sterk
Nationaal natuurbeleid – verantwoording naar Tweede Kamer (door rijk en provincies) 15
Broedsucces weidevogels en waddenvogels. Ten behoeve van het weidevogelbeleid is inzicht nodig in veranderingen in het broedsucces van weidevogels. Deze kunnen helpen om aantalsveranderingen van weidevogelsoorten te verklaren en te voorspellen. Voor de Wadden gaat het om het broedsucces van broedvogels uit het TMAP-programma (overeenkomst tussen Denemarken, Duitsland en Nederland over de gegevensinwinning in het Waddengebied).
Matig
16
Schadesoorten: landelijke trends. Hierbij gaat het met name om soorten die schade kunnen aanrichten aan landbouwgewassen, zoals ganzen, zwanen en enkele kraaiachtigen.
Licht
Nationale graadmeters en bouwstenen voor beleidsvorming en -evaluatie 17
Rode Lijsten ME-AVP: Rode Lijststatus. Landelijke verspreiding op uurhokniveau ten behoeve van de Rode Lijstindicator van ME-AVP (Monitoring en Evaluatie van de Agenda Vitaal Platteland). Het gaat om de soortgroepen zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, dagvlinders, libellen en planten.
Licht
18
Kwaliteit van het agrarisch gebied: landelijke trends. Landelijke trends in aantallen van broedende akker- en weidevogels ten behoeve van de evaluatie van het weidevogelbeleid; trends van ganzen en zwanen op pleisterplaatsen.
Licht
19
Kwaliteit hoofdwatersystemen: Trends van vogels. Trends in aantallen per hoofdwatersysteem. Ten behoeve van de beoordeling van de kwaliteit van de hoofdwatersystemen heeft Rijkswaterstaat informatie nodig over de ontwikkeling van de aantallen broedparen van vogels en de overwinterende en doortrekkende watervogels.
Geen
12 Centraal Bureau voor de Statistiek
2.1 Meetdoelen van het Netwerk Ecologische Monitoring (vervolg) Num Meetdoel mer
Sturing
20
Milieukwaliteit: landelijke en regionale trends. Landelijke en regionale trends ten behoeve van de evaluatie van het milieubeleid. Het gaat met name om ontwikkelingen in de vegetatiesamenstelling in relatie tot verzuring, vermesting en verdroging, en om trends van paddenstoelen die gevoelig zijn voor verzuring en vermesting in bossen op zandgronden.
Sterk1)
21
Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen. Landelijke trends van warmte- en koudeminnende soorten en fenologische verschuivingen die het gevolg kunnen zijn van het warmer wordende klimaat.
Geen
22
Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc. Voor de evaluatie van het natuurbeleid bestaat de behoefte aan gecombineerde trends van soorten die indicatief zijn voor ontwikkelingen in de biodiversiteit en de kwaliteit van de natuur.
Licht
23
Stadsnatuur: landelijke trends. Landelijke trends van soorten in het stedelijk gebied ten behoeve van beleidsevaluaties.
Geen
24
Invasieve exoten: landelijke trends. Landelijke trends van invasieve exoten. Het Team Invasieve Exoten heeft deze gegevens nodig om de ontwikkeling van exoten in de gaten te houden.
Licht1)
Signalering op nationaal niveau – early warning system 25
General Surveillance van ggo's: regionale trends. Regionale trends in gebieden waar in de toekomst wel en geen teelt van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) verwacht wordt. Deze gegevens heeft het ministerie van IenM nodig voor de Europees verplichte General Surveillance van effecten van ggo’s.
Geen
Potentiële doelen waarvoor (nog) geen concrete vraag / opdracht bij het NEM is 27
SNL, trends per natuurtype en beheertype. Afhankelijk van de toekomstige inrichting van het Subsidiestelsel Natuur en Landschapsbeheer kan behoefte bestaan aan landelijke en provinciale trends per SNL-natuurtype en SNL-beheertype.
Geen
28
Flora- en Faunawet, landelijke trends. De Flora- en Faunawet heeft een informatiebehoefte op een laag schaalniveau. De inventarisatieverplichting ligt echter niet in eerste instantie bij het rijk maar bij initiatiefnemers in het landelijk gebied. Op dit terrein opereert de NDFF.
Geen
1)
Sturingsniveau kan verschillen tussen meetprogramma's.
Niet alle meetdoelen hebben dezelfde status en niet alle meetdoelen gelden voor iedere soortgroep. Sommige meetdoelen komen voort uit ‘zware’ politieke verplichtingen, zoals de zesjaarlijkse rapportage naar de EU in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Aan de andere kant van het spectrum bevinden zich meetdoelen die gebaseerd zijn op ‘lichte’ beleidsmatige wensen, zoals de behoefte aan allerlei graadmeters voor de ontwikkeling van de natuur in verschillende biotopen. De meetdoelen in de tabel zijn langs deze lijn geordend naar hun politieke status in de volgende categorieën van afnemend gewicht: • • • • •
Internationale rapportageverplichtingen. Nationaal natuurbeleid – verantwoording naar Tweede Kamer (door rijk en provincies). Nationale graadmeters en bouwstenen voor beleidsvorming en -evaluatie. Signalering op nationaal niveau – early warning system. Potentiële doelen waarvoor (nog) geen concrete vraag / opdracht bij het NEM is.
De gegevensinwinning van het NEM is zo ingericht dat alle niveaus zo goed mogelijk bediend worden met als uitgangspunt dat de zwaarste categorie maximaal gerealiseerd moet worden en de lichtste categorie alleen indien het mogelijk is. In de praktijk blijkt dat monitoring voor de zwaarste categorie al veel informatie biedt voor de lichtere categorieën. Zo levert de gegevensinwinning ten behoeve van de Habitatrichtlijn ook veel gegevens op die gebruikt kunnen worden voor natuurgraadmeters of voor het volgen van schadesoorten. Dit komt omdat veel beleidsthema’s overlappende soortenlijsten hebben en
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 13
omdat bij de gegevensinwinning vaak alle soorten uit een soortgroep op een meetpunt worden geteld. Hierdoor is het mogelijk om de gegevensinwinning efficiënt in te richten door op een beperkt aantal meetdoelen te sturen, waarbij de overige meetdoelen ook in meerdere of mindere mate bediend worden. In de tabel wordt aangegeven in welke mate sturing plaatsvindt op de meetdoelen, in vier categorieën: • Sterke sturing: Voor deze meetdoelen bestaat doorgaans een concrete gegevensbehoefte, met duidelijk voorgeschreven eindtermen/eenheden. De gegevensinwinning berust op internationale verplichtingen. • Matige sturing: De gegevensbehoefte voor deze meetdoelen is concreet, maar de inwinning van de gegevens is minder bindend voorgeschreven dan bij ‘sterke sturing’. • Lichte sturing: De gegevensbehoefte voor deze meetdoelen is minder concreet, en de sturing op de gegevensinwinning daardoor minder sterk. • Geen sturing: De gegevensbehoefte voor deze meetdoelen is vaak niet duidelijk voorgeschreven, of de behoefte bestaat bij gebruikers die niet in eerste instantie door het NEM bediend hoeven te worden zoals initiatiefnemers in het landelijk gebied. Vanuit het NEM vindt geen gerichte gegevensinwinning plaats, maar de informatie die via sterke, matige of lichte sturing is verkregen, kan wel worden benut. De Vogel- en Habitatrichtlijn zijn de belangrijkste sturende meetdoelen voor het NEM. In hoeverre de vogelrichtlijnsoorten zijn opgenomen in het NEM, is te zien in de beschrijvingen van de meetprogramma’s voor broedvogels, watervogels en vogels op slaapplaatsen in hoofdstuk 6. Een samenvattend overzicht van de soorten van de Habitatrichtlijn in het NEM staat in tabel 2.2.
2.2 S oorten van bijlage II, IV of V van de Habitatrichtlijn waarvoor aantals- of verspreidingsgegevens nodig zijn voor de periodieke HR-rapportage Soort
Habitat richtlijn2)
Aantal
Verspreiding Opmerkingen
Bloedzuigers1) Medicinale bloedzuiger
V
nee
nee
Geen sturing op HR V
Weekdieren Nauwe korfslak
II
nee
ja
Nog geen goede methode voor aantalsmonitoring beschikbaar
II & IV V II
nee nee nee
ja nee ja
Nog geen goede methode voor aantalsmonitoring beschikbaar Geen sturing op HR V Nog geen goede methode voor aantalsmonitoring beschikbaar
Kevers Brede geelgerande waterroofkever II & IV Gestreepte waterroofkever II & IV
nee nee
ja ja
Geen goede methode voor aantalsmonitoring In toekomst mogelijk ook aantalsmonitoring adhv herhaald verspreidingsonderzoek
II
nee
ja
II & IV II & IV IV IV IV IV
ja ja ja ja ja nee
ja ja ja ja ja ja
Platte schijfhoren Wijngaardslak Zeggekorfslak
Vliegend hert
Libellen Gaffellibel Gevlekte witsnuitlibel Groene glazenmaker Noordse winterjuffer Oostelijke witsnuitlibel Rivierrombout
14 Centraal Bureau voor de Statistiek
Bijzonderheid voor HR-rapportage
Populatie uitgedrukt in m2 (leefgebied)
Populatie uitgedrukt in m2 (leefgebied)
Populatie uitgedrukt in aantal bewoonde bomen
Aantalsmonitoring op beperkt aantal locaties
2.2 S oorten van bijlage II, IV of V van de Habitatrichtlijn waarvoor aantals- of verspreidingsgegevens nodig zijn voor de periodieke HR-rapportage (vervolg) Soort
Habitat richtlijn2)
Aantal
Verspreiding Opmerkingen
Vlinders Donker pimpernelblauwtje Grote vuurvlinder Pimpernelblauwtje Spaanse vlag Teunisbloempijlstaart
II & IV II & IV II & IV II* IV
ja ja ja ja nee
ja ja ja ja ja
NEM-aantalsmonitoring levert voldoende verspreidingsgegevens Moeilijk meetbaar
Kreeftachtigen1) Rivierkreeft
V
nee
nee
Buiten NEM onderzocht
Beek- en poldervissen Beekdonderpad
II
nee
ja
II II II II II
nee nee nee nee nee
ja ja ja ja ja
In toekomst waarschijnlijk trends in verspreiding (km-hokniveau) (gerapporteerd incl. rivierdonderpad) In toekomst waarschijnlijk trends in verspreiding (km-hokniveau) In toekomst waarschijnlijk trends in verspreiding (km-hokniveau) In toekomst waarschijnlijk trends in verspreiding (km-hokniveau) In toekomst waarschijnlijk trends in verspreiding (km-hokniveau) In toekomst waarschijnlijk trends in verspreiding (km-hokniveau) (gerapporteerd incl. beekdonderpad)
Trekvissen1) Barbeel Fint Grote marene Rivierprik Zalm Zeeprik
V II & V V II & V II & V II
nee nee nee nee nee nee
nee nee nee ja nee nee
Geen sturing op HR V Buiten NEM onderzocht Buiten NEM onderzocht In toekomst waarschijnlijk trends in verspreiding (km-hokniveau) Buiten NEM onderzocht Buiten NEM onderzocht
Amfibieën Bastaardkikker Boomkikker Bruine kikker Geelbuikvuurpad Heikikker Kamsalamander Knoflookpad Meerkikker Poelkikker Rugstreeppad Vroedmeesterpad
V IV V II & IV IV II & IV IV V IV IV IV
beperkt ja ja ja ja ja nee ja ja ja ja
nee ja nee ja ja ja ja nee ja ja ja
Geen sturing op HR V
Reptielen Gladde slang Muurhagedis Zandhagedis
IV IV IV
ja ja ja
ja ja ja
Vleermuizen Bosvleermuis Brandts vleermuis Franjestaart Gewone baardvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone grootoorvleermuis
IV IV IV IV IV IV
– ja ja ja nee ja
– nee nee nee nee nee
Grijze grootoorvleermuis
IV
ja
nee
Ingekorven vleermuis
II & IV
ja
nee
Laatvlieger Meervleermuis Rosse vleermuis Ruige dwergvleermuis Vale vleermuis Watervleermuis
IV II & IV IV IV II & IV IV
nee ja nee nee ja ja
nee nee nee nee nee nee
Beekprik Bittervoorn Grote modderkruiper Kleine modderkruiper Rivierdonderpad
Bijzonderheid voor HR-rapportage
Geen sturing op HR V NEM-aantalsmonitoring levert voldoende verspreidingsgegevens
Mogelijk toch trend met nieuwe gegevens RAVON Geen sturing op HR V
NEM-aantalsmonitoring levert voldoende verspreidingsgegevens
NEM-aantalsmonitoring levert voldoende verspreidingsgegevens
Incidenteel in Nederland Gecombineerde trend met gewone baardvleermuis Alleen verspreidingsgegevens over winterverblijven in het NEM Gecombineerde trend met Brandts vleermuis Vergt nieuw meetnet Nieuw NEM-meetnet zoldertellingen levert ook verspreidings gegevens Nieuw NEM-meetnet zoldertellingen levert ook verspreidings gegevens Nieuw NEM-meetnet zoldertellingen levert ook verspreidings gegevens Vergt nieuw meetnet Vergt nieuw meetnet Vergt nieuw meetnet Vergt nieuw meetnet Alleen verspreidingsgegevens over winterverblijven in het NEM Vergt nieuw meetnet
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 15
2.2 S oorten van bijlage II, IV of V van de Habitatrichtlijn waarvoor aantals- of verspreidingsgegevens nodig zijn voor de periodieke HR-rapportage (vervolg) Soort
Habitat richtlijn2)
Aantal
Verspreiding Opmerkingen
Landzoogdieren Bever Boommarter Bunzing Hamster Hazelmuis Noordse woelmuis Otter
II & IV V V IV IV II* & IV II & IV
nee nee beperkt nee ja nee nee
nee t/m 2010 nee nee ja ja nee
Vanaf 2012 in NEM Geen sturing op HR V Meetnet Dagactieve zoogdieren levert beperkt gegevens Buiten NEM onderzocht NEM-aantalsmonitoring levert voldoende verspreidingsgegevens Moeilijk meetbaar Vanaf 2012 in NEM
Zeezoogdieren1) Bruinvis Gewone zeehond Grijze zeehond Witsnuitdolfijn
II & IV II II IV
nee nee nee nee
nee nee nee nee
Internationaal onderzoek Buiten NEM onderzocht Buiten NEM onderzocht Internationaal onderzoek
V
beperkt
nee
Meetprogramma's Korstmossen en Flora leveren beperkt gegevens
II
ja
ja
Kussentjesmos
V
beperkt
nee
Tonghaarmuts
II
nee
nee
Veenmos (30 soorten)
V
beperkt
nee
NEM-aantalsmonitoring levert voldoende verspreidingsgegevens Populatie uitgedrukt in m2 (groeiplaats) Meetprogramma Flora levert beperkt gegevens Populatie uitgedrukt in m2 (groeiplaats) Moeilijk meetbaar Populatie uitgedrukt in aantal bezette bomen Meetprogramma Flora levert beperkt gegevens Verspreiding en populatie hoeven niet gerapporteerd omdat het een groep betreft
II & IV V II & IV II & IV
nee nee nee nee
ja nee ja ja
Moeilijk meetbaar Geen sturing op HR V Nog geen goede methode voor aantalsmonitoring beschikbaar Nog geen goede methode voor aantalsmonitoring beschikbaar
V V
nee beperkt
nee nee
Geen sturing op HR V Meetprogramma Flora levert beperkt gegevens
Korstmossen Rendiermos (5 soorten)
Mossen Geel schorpioenmos
Vaatplanten Drijvende waterweegbree Gewoon sneeuwklokje Groenknolorchis Kruipend moerasscherm Valkruid Wolfsklauw (5 soorten)
Groep niet opgenomen in het NEM. * = prioritaire soort.
1) 2)
16 Centraal Bureau voor de Statistiek
Bijzonderheid voor HR-rapportage
Verspreiding en populatie hoeven niet gerapporteerd omdat het een groep betreft
Populatie uitgedrukt in m2 (groeiplaats) Verspreiding en populatie hoeven niet gerapporteerd omdat het een groep betreft
3
Ontwikkelingen in de gegevensinwinning Nieuwe soorten en meetprogramma’s Als gevolg van de herziening van de meetdoelen en het daarop aanpassen van de contractsoortenlijsten, zijn in 2011 enkele nieuwe trajecten op gang gekomen in de gegevensinwinning van het NEM. Voor een deel gaat het om nieuwe meetprogramma’s, voor een ander deel om verkenningen van de mogelijkheden van nieuwe meetprogramma’s. Dat laatste is met name het geval voor de typische soorten van de habitattypen, een nieuw meetdoel met sturingsniveau ‘matig’. Bij het opzetten van nieuwe meetprogramma’s voor de typische soorten wordt in eerste instantie gekeken naar de zgn. ‘urgent bedreigde’ typische soorten (Epe et al., 2009). Een overzicht van nieuwe soorten en meetprogramma’s in 2011: • Typische soorten van soortgroepen waarvoor al meetprogramma’s bestaan. Voor alle soortgroepen waarvoor in het NEM al langere tijd meetprogramma’s voor aantallen en/of verspreiding bestaan, is nagegaan of typische soorten eenvoudig meegenomen kunnen worden in de monitoring. • Typische soorten flora. De lijst met typische soorten van de habitattypen bevat 334 soorten vaatplanten. In 2011 heeft FLORON een pilot uitgevoerd naar de haalbaarheid van verspreidingsmonitoring voor typische plantensoorten op de heide. Daarbij werd de te gebruiken veldmethode niet dwingend voorgeschreven voor waarnemers, met het idee dat dan meer vrijwilligers zouden deelnemen. Door een aantal meetlocaties meerdere keren te inventariseren is te corrigeren voor de variabele meetinspanning. Deze opzet is geslaagd voor wat betreft de analysemogelijkheden (met zogenaamde dynamische occupancymodellen, zie hoofdstuk 4), maar de deelname van vrijwilligers aan de pilot gaf nog weinig zicht op een meetprogramma met voldoende meetinspanning voor alle habitattypen. In 2012 zal meer aandacht moeten komen voor het verhogen van de deelname van waarnemers aan deze nieuwe vorm van inventariseren. • Typische soorten zoetwatervissen. Bermpje, riviergrondel, ruisvoorn, snoek en zeelt zijn ‘typische’ soorten zoetwatervissen. De Rode Lijststatus van een aantal van deze soorten is mogelijk eenvoudig vast te stellen aan de hand van hengelvangstregistraties van Sportvisserij Nederland. Deze ‘super-PGO’ met meer dan een half miljoen leden heeft aangegeven geïnteresseerd te zijn in samenwerking met het NEM. Het is echter nog onduidelijk of er voldoende bruikbare cijfers van beleidsrelevante soorten beschikbaar zijn. Het CBS zal in 2012 voor één of enkele soorten de bruikbaarheid van de gegevens testen. • Typische soorten ongewervelden. Stichting EIS-Nederland heeft in 2011 uitgezocht welke mogelijkheden er zijn om de Rode Lijststatus van typische soorten haften, krekels, platwormen, kokerjuffers, sprinkhanen en steenvliegen te monitoren. Voor de meeste urgent bedreigde typische soorten (Epe et al., 2009) lijkt dit met beperkte inspanning mogelijk. • Typische soorten korstmossen. De Bryologische en Lichenologische Werkgroep (BLWG) van de KNNV heeft in 2011 uitgezocht of de typische soorten korstmossen meegenomen kunnen worden in het reguliere meetprogramma. Door uitbreiding van het aantal meetpunten in stuifzanden kan een aantal typische soorten worden gevolgd. Voor soorten die in duinen voorkomen, is met de BLWG een nieuw meetprogramma ontworpen. Een probleem bij deze uitbreiding is dat het aantal waarnemers dat de typische soorten kan determineren zeer beperkt is. In 2012 zal de BLWG een begin maken met het nieuwe meetprogramma, waarna er beter zicht is op de haalbaarheid.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 17
• Bever en otter. Gegevens over de verspreiding en aantallen van bever en otter werden tot nu toe verkregen uit soortgerichte onderzoeken van Alterra. In 2010 zijn deze onderzoeken echter gestopt. De Zoogdiervereniging heeft uitgezocht hoe de verspreiding en aantallen van beide soorten in de toekomst gevolgd kunnen blijven worden. Voor zowel otter als bever wordt verwacht dat de waterschappen veel gegevens kunnen leveren. Medewerkers van waterschappen controleren alle oevers jaarlijks op het voorkomen van muskus- en beverratten en registreren daarbij ook de goed herkenbare sporen van bevers. Sporen van otters zijn veel minder goed te vinden. De Zoogdiervereniging verwacht daarom de bever geheel en de otter deels te kunnen volgen met behulp van de waterschapsgegevens en zal hierover in 2012 de voor deze soorten belangrijkste waterschappen benaderen. Voor de otter zullen daarnaast gerichte inventarisaties met vrijwilligers nodig zijn. • Trekvissen van de Habitatrichtlijn. Een aantal diadrome vissen (trekvissen) die in Nederland voorkomen, staat op Bijlage II en/of IV van de Habitatrichtlijn. Voor fint, rivierprik, zalm en zeeprik moet naar de EU gerapporteerd worden. Tot nog toe is voor deze soorten geen aandacht geweest in het NEM, er vanuit gaande dat Rijkswaterstaat deze soorten voldoende monitoort ten behoeve van de Kaderrichtlijn Water. Op basis van overleg met Rijkswaterstaat en Imares in 2011 en de ervaringen van het CBS met trendanalyses ten behoeve van de Rode Lijst vissen, moet echter geconcludeerd worden dat momenteel geen goede landelijke trends van trekvissen bepaald kunnen worden. Dit te meer nu de passieve vismonitoring (op basis van fuikvangsten van beroepsvissers) langdurig is weggevallen als gevolg van de aalverordening. Rijkswaterstaat oriënteert zich op alternatieven. Zolang hier nog geen duidelijkheid over is, lijkt het niet zinvol initiatieven te ontplooien vanuit het NEM. Voor de rivierprik wordt in 2012 gekeken in hoeverre aantalsmonitoring mogelijk is op basis van herhaald verspreidingsonderzoek als onderdeel van het meetprogramma voor beek- en poldervissen. • Typische mariene soorten. Stichting ANEMOON maakt in seizoen 2011/2012 een overzicht van de typische mariene soorten waarvoor zij gegevens kan aanleveren t.b.v. het bepalen van de Rode Lijststatus. Het gaat om soorten uit de soortgroepen weekdieren, kreeftachtigen, vissen, stekelhuidigen en bloemdieren. Voor de meeste soorten geldt dat het veel efficiënter is om een trend te bepalen in de habitattypen (die grotendeels langs de kust liggen) dan de verspreiding in het hele Nederlands Continentaal Plat. • Vleermuizen. Voor de vleermuizen wordt vanuit het NEM geen verspreidingsonderzoek gedaan en er zijn ook nog enkele algemeen voorkomende HR Bijlage IV soorten die niet in het meetprogramma voor aantalsmonitoring worden meegenomen. In het verleden zijn er enkele pogingen gedaan om dergelijk onderzoek van de grond te krijgen, maar dat heeft nog niet geleid tot een haalbaar en bruikbaar meetprogramma. In 2011 is opnieuw een onderzoek gestart om te bezien of er geschikte methoden zijn voor deze lastig te monitoren soorten. Voorjaar 2012 zal dit worden afgerond met een advies over een nieuw op te zetten meetprogramma, waarmee zowel trendinformatie als verspreidingsgegevens verkregen kunnen worden.
Beoordeling van de beleidsmatige basis voor soorten en meetprogramma’s Naast mogelijke uitbreidingen van de gegevensinwinning wordt ook voortdurend beoordeeld of de bestaande gegevensinwinning van iedere soort nog voldoende beleidsmatige onderbouwing heeft. In 2011 is de sturing op de gegevensinwinning voor een aantal soorten gestopt of teruggebracht. Het gaat om soorten waarvoor geen gegevensbehoefte (meer) bestaat vanuit de rijksoverheid, zoals soorten die alleen voorkomen in de soortenlijst van de leefgebiedenbenadering of soorten van de flora- en faunawet (waarvoor de behoefte in eerste instantie bij de aanvrager van een vergunning of ontheffing ligt). De sturing op gegevensinwinning voor soorten van Bijlage V van de HR is al enige jaren geleden vervallen. De mate van sturing op Rode Lijsten die opgenomen zijn in de RL-indicator van het Monitoring en Evaluatiesysteem Agenda Vitaal Platteland (ME-AVP), ten slotte, is ‘licht’. Dit betekent dat er geen aparte meetprogramma’s
18 Centraal Bureau voor de Statistiek
voor afzonderlijke soorten van deze lijsten onderhouden zullen worden. Voor de meetprogramma’s van het NEM hebben deze overwegingen onderstaande gevolgen: • Boommarter, elrits, gestippelde alver en veldspitsmuis. Deze soorten staan alle op de lijst van de leefgebiedenbenadering, en de boommarter ook op Bijlage V van de HR. Deze soorten waren in 2011 niet langer contractsoort voor het verspreidingsonderzoek. • Iepenpage, keizersmantel, klaverblauwtje en veldparelmoervlinder. Op de keizersmantel na staan deze soorten op de lijst van de leefgebiedenbenadering. De keizersmantel heeft alleen een RL-status. In 2012 zal het NEM-kernteam moeten bepalen of de sturing op de gegevensinwinning voor deze soorten beëindigd kan worden. • Korstmossen op stenige substraten (epilithische korstmossen). Dit onderdeel van het meetprogramma had als enige beleidsmatige onderbouwing de RL-status van de soorten, en is daarom in 2011 gestopt. Het onderzoek op stuifzanden is gecontinueerd, omdat voor dit onderdeel niet alleen de RL-status maar ook de meetdoelen milieukwaliteit en natuurgraadmeters gelden. De waarnemerscapaciteit die vrijkomt door het vervallen van de epilithische korstmossen wordt ingezet voor de monitoring van typische soorten (zie boven). De contractsoortenlijsten voor meerdere soortgroepen bevatten overigens nog andere soorten zonder stevige beleidsmatige onderbouwing, maar deze soorten liften doorgaans kostenefficiënt mee in de gegevensinwinning voor aantalsmonitoring, of maken deel uit van meetprogramma’s met meetdoelen die het soortniveau overstijgen (bijv. paddenstoelen).
Voortbestaan Landelijk Meetnet Flora Het Landelijk Meetnet Flora Milieu en Natuur (LMF M&N) is in 1999 gestart met milieudoelen als belangrijkste drijfveer. Financiering vindt plaats door het voormalige Ministerie van VROM, via het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en tevens door de provincies. Door verschuivingen in het beleid en bezuinigingen bij de rijksoverheid zal de rijksbijdrage voor het LMF zeer waarschijnlijk worden stopgezet. In 2012 zal de PBL-bijdrage al worden gehalveerd. De provincies zullen hun aandeel in 2012 nog wel op peil houden, maar of de provincies ná 2012 dit meetnet zullen voortzetten zonder financiële compensatie of ondersteuning door de rijksoverheid is zeer de vraag. Het LMF M&N is momenteel het enige langlopende landelijke florameetnet dat ook voor diverse natuurdoelen wordt gebruikt. Bij het stopzetten ervan, of bij het afhaken van provincies, zijn landelijke analyses voor zowel milieudoelen als natuurdoelen niet langer mogelijk. 2012 is voor dit meetnet het jaar van de waarheid, waarin zorgvuldig gekeken zal worden naar nut, noodzaak, mogelijke voortzetting en de verdeling van kosten over de verschillende partijen.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 19
4
Ontwikkelingen in de gegevensanalyse Index- en trendanalyse De reguliere productie van index- en trendcijfers door het CBS raakt steeds verder geautomatiseerd. Het vaak tijdrovende ‘inregelen’ van nieuwe combinaties van soorten en gebieden waarvoor trends berekend moeten worden en het ontwikkelen van weegfactoren voor statistische correcties nemen steeds minder tijd in beslag. Daar staat tegenover dat NEM-partners vaker verzoeken indienen voor trendanalyses van nieuwe soortgebiedcombinaties. Sinds 2010 zijn veel trendanalyses ingeregeld ten behoeve van de natuurwaardegraadmeter van het PBL. Ook is het CBS in 2010 en 2011 op verzoek van het Ministerie van IenM bezig geweest met het bouwen van een analysetool ten behoeve van de General Surveillance van de effecten van de introductie van genetisch gemodificeerde gewassen. Het NEM blijkt goed te kunnen voorzien in deze Europees verplichte monitoring (Glandorf et al., in voorbereiding). De tool is nu nog gericht op de eventuele introductie van genetisch gemodificeerde aardappelen in Nederland. Inmiddels is bekend dat deze introductie voorlopig niet zal plaatsvinden. Daarom zal de aandacht bij het ontwikkelen van de tool in 2012 worden verschoven naar de introductie van genetisch gemodificeerde mais. Bij een van de provincies (Zuid-Holland) is er behoefte aan trends voor nieuwe soortgebiedcombinaties ten behoeve van een provinciale natuurwaardegraadmeter. Het CBS heeft in 2011 gekeken naar de haalbaarheid hiervan en zal de nieuwe analyses in 2012 implementeren in de reguliere productie. De meeste index- en trendcijfers van het CBS zijn gebaseerd op aantalsgegevens verkregen in meetnetten waarbij een gestandaardiseerde veldmethode wordt gebruikt. Maar niet bij alle hierboven genoemde nieuwe meetprogramma’s wordt gebruik gemaakt van een gestandaardiseerde veldmethode. Ook worden in die nieuwe meetprogramma’s niet altijd aantalsgegevens verzameld, maar soms alleen verspreidingsgegevens. Om uit dergelijke gegevens toch betrouwbare trendschattingen te kunnen halen, experimenteert het CBS met een nieuwe statistische techniek (dynamische occupancymodellen). De gedachte daarbij is dat een in de tijd variërende meetinspanning tot uiting komt in een andere trefkans van een soort. Door de trefkans van een soort per jaar te bepalen en daar vervolgens voor te corrigeren is het aantal hokken te schatten waarin de soort in een bepaald jaar voorkomt. Het verloop in het jaarlijks aantal bezette hokken geeft de trend in verspreiding weer. Met deze techniek zijn in principe trends te bepalen uit niet-gestandaardiseerde gegevens. De perspectieven van occupancymodellen zijn veelbelovend als het lukt om goede trendbepalingen te verkrijgen met niet-gestandaardiseerde gegevens. Zulke gegevens zijn immers veel gemakkelijker te verkrijgen dan gestandaardiseerde data. De NDFF bevat voornamelijk niet-gestandaardiseerde gegevens die tot voor kort niet bruikbaar leken voor trendonderzoek. Een voorbeeld van trends op basis van niet-gestandaardiseerde gegevens geanalyseerd met dynamische occupancymodellen is te vinden in van Strien et al. (2011). In 2011 is de methode toegepast bij het maken van de Rode Lijst libellen. Op termijn kan gedacht worden aan het bepalen van de RL-status van soorten van veel meer soortgroepen. Zelfs een jaarlijkse virtuele Rode Lijst lijkt voor sommige soortgroepen binnen bereik te komen met deze techniek, Behalve bij niet-gestandaardiseerde gegevens is de methode ook bruikbaar bij gestandaardiseerde gegevens zoals verzameld in het libellenmeetnet. Wanneer aantalsmonitoring minder goed toepasbaar is voor bepaalde soorten valt te overwegen om over te stappen op de bepaling van trends in verspreiding en daarbij een occupancymodel te gebruiken.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 21
Verspreidingskaarten De verwerking van de verspreidingsgegevens op 10x10 km-hokniveau wordt vooral door de PGO’s gedaan. De voorlopige eindproducten zijn verspreidingskaartjes die de verspreiding van de soorten weergeven. Deze verspreiding is de basis voor het bepalen van de range van een soort. Daartoe wordt een door de EU ontwikkeld algoritme op de verspreidingsgegevens toegepast, waarbij tussenliggende hokken waar de soort niet is waargenomen of niet geïnventariseerd alsnog worden toegevoegd aan het officiële verspreidingsgebied (de range). In opdracht van de Gegevensautoriteit Natuur worden verspreidingsgegevens ook gebruikt door de PGO’s om kansenkaarten te maken. Dat zijn kaarten waarop per kaarteenheid (bijv. provincie, Fysisch Geografische Regio (FGR), km-hok, gridcel) staat aangegeven wat de kans is dat de soort er voorkomt. Deze kaarten maken gebruik van abiotische en biotische kenmerken van kaarteenheden (gebieden / hokken / gridcellen), waarmee de kans op voorkomen wordt berekend op plekken waar geen waarnemingen van de soort zijn gedaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van regressiemodellen en/of geostatistische interpolatietechnieken (Sierdsema et al., 2006; van Kleunen et al., 2007). De hierboven genoemde occupancymodellen leveren als bijproduct ook jaarlijkse verspreidingskaarten op. Dat zijn kaarten waarbij het geschatte voorkomen van een soort op hokniveau wordt weergegeven en niet-onderzochte hokken zijn bijgeschat. Er zijn allerlei toepassingen denkbaar van deze kaarten, zoals voor de HR-rapportage (distribution en range), kaarten met de soortenrijkdom per hok (‘hotspotgebieden’) en combinatiekaarten met de hierboven genoemde kansenkaarten.
Betrouwbaarheid van graadmeters In 2011 heeft het CBS een methode ontwikkeld voor het bepalen van de statistische betrouwbaarheid van graadmeters (gecombineerde trends van soorten). De daarvoor beschikbare analytische methode is niet toepasbaar wanneer jaarcijfers van een soort ontbreken. Deze situatie komt vaak voor in het NEM, met name doordat het startjaar van de trendberekening vaak verschilt tussen soorten. De nieuwe methode maakt gebruik van Monte-Carlosimulaties op basis van de met TRIM (Pannekoek & van Strien, 2001) berekende indexen en standaardfouten.
Ontwikkelingen in occupancymodellen De techniek om trends in verspreiding te bepalen met behulp van dynamische occupancymodellen is in 2011 verder geautomatiseerd. In opdracht van de GAN heeft De Vlinderstichting een tool gebouwd waarmee het CBS gegevens verkrijgt van de NDFF-database. Deze gegevens worden vervolgens door het CBS ‘ontdubbeld’, uitgebreid met nulgegevens en in het juiste formaat gezet voor de toepassing van occupancymodellen. De modellen worden vervolgens gedraaid via de Universiteit van Amsterdam op de LISA clustercomputer. Het resultaat wordt nabewerkt tot grafieken en kaarten.
22 Centraal Bureau voor de Statistiek
5
Kwaliteitsbeoordeling Het belangrijkste aspect van de kwaliteit van een meetprogramma is in hoeverre het programma in staat is de gestelde meetdoelen te bereiken. In deze rapportage wordt dan ook per sturend meetdoel de haalbaarheid beoordeeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen meetdoelen waarop in de lopende contracten gestuurd wordt en meetdoelen waarop vanaf 2012 waarschijnlijk gestuurd zal worden. Dat laatste geldt met name voor het meetdoel typische soorten van de Habitatrichtlijn (meetdoel 6). Voor een aantal meetprogramma’s is een derde categorie gehanteerd, namelijk de landelijke trend van soorten, waarmee de lezer ook informatie krijgt over soorten die geen contractsoort zijn. In dit rapport wordt per soortgroep een soortenlijst gegeven die is samengesteld op basis van de belangrijkste sturende beleidsthema’s voor het NEM, namelijk VR, HR, TYP (typische soort) en TMAP, waarbij per soort is aangegeven of de soort wel of niet contractsoort voor een meetprogramma is. Deze lijsten zijn aangevuld met contractsoorten zonder sturende meetdoelen. Dit betreft soorten die binnen een meetprogramma meeliften, d.w.z. dat ze zonder gerichte sturing betrouwbare resultaten opleveren. Samengevat bevatten de lijsten deze soorten: • alle contractsoorten; • alle HR II, IV en V soorten; • alle typische soorten (TYP) van de habitattypen (HR I); • alle soorten van TMAP en de Farmland Bird Index (FBI); • alle landelijke en provinciale schadesoorten; • exoten waarvoor regelmatig een verzoek om gegevens binnen komt van het Team Invasieve Exoten (TIE). Van deze soorten wordt tevens aangegeven of ze op de Rode Lijst staan (dwz. met de RL-status gevoelig, kwetsbaar, bedreigd, ernstig bedreigd of verdwenen). Voor alle duidelijkheid: niet alle RL-soorten staan in de soortenlijsten. De kwaliteitsbeoordeling is verwoord in de termen ‘goed’, ‘matig’ en ‘slecht’. De criteria die daarbij gehanteerd zijn, zijn zo veel mogelijk gestandaardiseerd en worden hieronder toegelicht. Per meetprogramma kunnen afwijkingen bestaan.
Kwaliteitsbeoordeling aantalsmonitoring De basis voor de kwaliteitsbeoordeling van de meetprogramma’s voor aantalsmonitoring is de kwaliteit van de indexen en trends van afzonderlijke soorten. Deze kwaliteit heeft twee aspecten: • De statistische kwaliteit van trends. Deze wordt in eerste instantie bepaald door het CBS. Trends met hoge standaardfouten duiden er op dat het meetprogramma met de huidige opzet nog niet voldoende in staat is de aantallen van een soort te volgen. Dit geldt voor soorten die gevolgd worden in een steekproef van alle locaties waar de soort voorkomt. Voor soorten die integraal of vrijwel integraal geteld worden (dwz. dat aangenomen wordt dat alle individuen van de soort geteld worden) hebben standaardfouten geen betekenis en wordt de kwaliteit van de trend beoordeeld in overleg met experts van PGO’s. • De representativiteit van de meetpunten. Een statistisch betrouwbare trend is nog geen garantie dat de soort goed in het meetprogramma zit. Om dit te beoordelen is kennis nodig over de verspreiding van de soort en de mate waarin de meetpunten deze verspreiding dekken. Anderzijds kan een trend met een hoge standaardfout toch betrouwbaar zijn, omdat vrijwel alle individuen van de soort in het
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 23
meetprogramma zitten. De representativiteit van de meetpunten wordt beoordeeld door experts van PGO’s. Op basis van deze twee aspecten wordt de kwaliteit van de indexen van soorten beoordeeld als ‘goed’, ‘matig’ of ‘slecht’. Deze scores worden gebruikt om te komen tot een kwaliteitsbeoordeling per meetdoel (zie onder).
Kwaliteitsbeoordeling verspreidingsgegevens Evenals bij de meetprogramma’s voor aantalsmonitoring wordt de basis van de kwaliteitsbeoordeling van verspreidingsgegevens gevormd door de kwaliteit van de gegevens van de afzonderlijke soorten. Om deze kwaliteit te beoordelen zijn criteria opgesteld die uitvoerig beschreven staan in het vorige kwaliteitsrapport (CBS, 2011). De methode beoordeelt of het verspreidingsonderzoek op schema ligt om aan het eind van 2012 minimaal 85% van alle 10x10 km-hokken van het gezamenlijk actuele en potentiële leefgebied van de soort geïnventariseerd te hebben. Deze beoordeling gaat er van uit dat 2012 het laatste jaar is van de huidige rapportageperiode van de Habitatrichtlijn (rapportage vindt plaats in 2013, dus rapportageperiode is 2007–2012), en dat elk jaar ongeveer een zesde van de hokken onderzocht moet worden. Voor 2011 is vastgesteld dat minimaal 75% van de hokken onderzocht moet zijn om beoordeling ‘goed’ te krijgen, 67–75% voor beoordeling ‘matig’ en minder dan 67% voor beoordeling ‘slecht’. Evenals bij de aantalsmonitoring worden deze scores per soort gebruikt om te komen tot een kwaliteitsbeoordeling per meetdoel (zie onder). Een belangrijke ontwikkeling voor de aansturing en kwaliteitsbeoordeling van de meetprogramma’s voor verspreiding is dat de komende rapportage voor de Habitatrichtlijn uit zal gaan van meetgegevens tot en met 2011. Dit is in december 2011 besloten door de voorbereidingsgroep van de komende rapportage. De reden hiervoor is dat het doorloopschema van de rapportage niet toelaat om te wachten tot de meetgegevens van 2012 beschikbaar, laat staan bewerkt zijn. Voor het verspreidingsonderzoek betekent dit dat de gegevens van 2012 niet meer gebruikt zullen worden voor het compleet maken van het verspreidingsbeeld op 10x10 km-hokniveau. Voor de kwaliteitsbeoordeling over 2011 is besloten toch uit te gaan van de oorspronkelijke planning, dat wil zeggen inventarisatie van alle hokken in de periode 2007–2012. Dat geeft immers het beste beeld of een meetprogramma in zijn huidige omvang in staat is om in zes jaar tijd het volledige leefgebied te inventariseren. Voor de aansturing van de meetprogramma’s zal 2012 echter gelden als eerste jaar van de volgende rapportageperiode.
Kwaliteitsbeoordeling per meetdoel De kwaliteitsbeoordelingen per meetprogramma worden uiteindelijk geïntegreerd tot een kwaliteitsbeoordeling per meetdoel per soortgroep. Ook hierbij wordt uitgegaan van een beoordeling van de afzonderlijke soorten die binnen deze meetdoelen van belang zijn, maar tevens wordt een eindoordeel over het bereiken van het meetdoel voor de soortgroep als geheel gegeven. Het beoordelingssysteem dat de beoordelingen van afzonderlijke soorten combineert tot een eindoordeel werkt als volgt: • Iedere soort die ‘goed’ (G) scoort levert 3 punten op, iedere soort die ‘matig’ (M) scoort 2 punten en iedere soort met score ‘slecht’ (S) betekent 1 punt. • De gemiddelde score voor het meetdoel wordt berekend. Een meetdoel met scores G, G, M, G, S, S, G, M geeft bijvoorbeeld een gemiddelde score van (3+3+2+3+1+1+3+2)/8= 2,25. • De beoordeling voor het meetdoel is ‘goed’ bij een gemiddelde score >2,5, ‘matig’ bij een gemiddelde score van >1,5–2,5 en anders ‘slecht’. Oftewel: de eindbeoordeling wordt bepaald door het hele getal (1, 2 of 3) waar de gemiddelde score het dichtst bij ligt.
24 Centraal Bureau voor de Statistiek
Dit beoordelingssyteem is vrij arbitrair, maar heeft het voordeel dat het eenvoudig is en aansluit bij de intuïtie. Vanuit het oogpunt van kwaliteitsbewaking is belangrijk dat er überhaupt een eindoordeel is dat jaarlijks opnieuw vastgesteld wordt, zodat ontwikkelingen in de kwaliteit gevolgd kunnen worden. Nadrukkelijk zij vermeld dat de kwaliteitsbeoordelingen in dit rapport gezien moeten worden als een beoordeling van de kwaliteit van de meetprogramma’s en niet van de kwaliteit van het werk dat PGO’s uitvoeren. Dat laatste aspect vormde wel een onderdeel van het oude ‘bolletjessysteem’, maar bleek de laatste jaren geen toegevoegde waarde meer te hebben omdat voor ieder meetprogramma de maximale score was bereikt. Eventuele problemen bij de uitvoering van de opdrachten worden sindsdien niet meer gemeld in de kwaliteitsrapportages, maar worden uitsluitend besproken in de jaarlijkse overleggen van de begeleidingscommissies.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 25
6
Toekomstige ontwikkelingen Het natuurbeleid is danig in beweging, met als belangrijkste ontwikkelingen het nieuwe Subsidiestelsel Natuur en Landschapsbeheer (SNL) en de ‘decentralisatie natuur’ van Rijk naar provincies. Omdat deze projecten nog niet zijn afgerond, is het moeilijk te voorspellen welke gevolgen er zullen zijn voor het NEM. Mochten die gevolgen groot zijn, dan zal dat waarschijnlijk pas in de loop van de komende jaren zichtbaar worden in de gegevensinwinning, aansturing en analyses van het NEM. In dit hoofdstuk wordt alleen ingegaan op ontwikkelingen die naar verwachting in 2012 zullen spelen.
Vernieuwingen in de gegevensinwinning Een van de gevolgen van de jaarlijkse kwaliteitsbeoordeling van het NEM is dat er duidelijk zicht is op de punten waarop het NEM verbeterd kan worden. Daarbij gaat het niet alleen om de verbetering van bestaande meetprogramma’s, maar ook om het opzetten van nieuwe programma’s waarmee nieuwe meetdoelen bediend kunnen worden. In 2012 zijn de volgende ontwikkelingen voorzien: • Herzien van de sturing op gegevensinwinning voor verspreidingsonderzoek. 2012 zal, anders dan tot nu toe gedacht werd, niet het laatste jaar worden van de huidige rapportageperiode van de Habitatrichtlijn (zie hoofdstuk 5). Welke gevolgen dat heeft voor de aansturing van het verspreidingsonderzoek van de verschillende soortgroepen zal voor de start van het veldseizoen vastgesteld worden. Een ander aandachtspunt voor het verspreidingsonderzoek is het gridsysteem dat gehanteerd wordt. De gegevensinwinning in Nederland gebeurt op basis van zgn. Rijksdriehoekscoördinaten, maar voor de rapportage naar de EU moet gebruikt gemaakt worden van het Europese ETRS89-systeem. Uitgezocht moet worden of de Nederlandse gegevens eenvoudig te vertalen zijn naar het vereiste systeem. • Nieuwe meetprogramma’s voor typische soorten. In 2011 zijn voor een aantal soortgroepen de mogelijkheden voor het volgen van typische soorten onderzocht (zie hoofdstuk 3). Voor andere soortgroepen moet dit nog gebeuren (o.a. paddenstoelen). Voor de meeste soortgroepen zal in 2012 duidelijk worden of ze tot de vaste set meetprogramma’s van het NEM zullen gaan behoren. • Gevolgen van de Vogelrichtlijnrapportage voor het NEM. Evenals voor de Habitatrichtlijn dient het Ministerie van EL&I aan de EU te rapporteren over de voortgang van de Vogelrichtlijn. De precieze gegevensbehoefte wordt momenteel uitgezocht door het ministerie. Waarschijnlijk zal de gegevensbehoefte vrijwel identiek zijn aan die voor de Habitatrichtlijn. In 2012 moet duidelijk worden of de bestaande gegevensinwinning afdoende is om aan deze behoefte te voldoen.
Vernieuwingen in de analysemethoden • Verder implementeren van trefkansmodellen voor verspreiding (occupancymodellen). Er zijn weinig complicaties te verwachten bij de toepassing van occupancymodellen op gegevens die volgens een gestandaardiseerde veldmethode zijn verzameld. Maar bij niet-gestandaardiseerde gegevens is deze techniek nog niet uitontwikkeld. Voordat de methoden breed geïmplementeerd worden, moet er meer zicht komen op eventuele gevolgen voor de resultaten als gevolg van de lagere kwaliteit van de basisgegevens. In 2012 zal daarom aandacht besteed worden aan de eventuele
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 27
doorwerking van vertekeningen in de basisgegevens (waarnemerseffecten, dubbeltellingen etc.) in de analyseresultaten. • Corrigeren voor onvolledige trefkans bij aantalsmonitoring. De meeste aandacht bij het implementeren van trefkansmodellen in het NEM ligt momenteel bij verspreidingsgegevens. Maar ook voor aantalsmonitoring kunnen trefkansmodellen een beduidende verbetering van de analyseresultaten laten zien. Dat geldt zelfs voor de meetprogramma’s van het NEM, hoewel de gegevens toch volgens sterk gestandaardiseerde methoden worden ingewonnen. Een soort kan bijvoorbeeld minder schuw worden in de loop der jaren of waarnemers kunnen leren om de soort beter te vinden (Kéry et al., 2009). In 2012 zal meer aandacht uit gaan naar de mogelijkheden die trefkansmodellen voor aantalsgegevens bieden bij het verbeteren van de trendanalyses in het NEM. Dat zou o.a. bij reptielen van belang kunnen zijn. Ook bij het meetprogramma voor een aantal amfibieën zouden trefkansmodellen een verbetering van de analyseresultaten kunnen geven. • De betrouwbaarheid van graadmeters. In 2012 zal de nieuwe methode voor het bepalen van de betrouwbaarheid van graadmeters (zie hoofdstuk 4) verder ontwikkeld worden en mogelijk al worden geïmplementeerd in het automatiseringssysteem van het CBS. Ook is het de bedoeling de methode te documenteren in een wetenschappelijke publicatie.
28 Centraal Bureau voor de Statistiek
7
Meetprogramma’s
7.1
Vleermuizen Algemeen Bij vleermuizen is er alleen een meetprogramma voor aantalsmonitoring, bestaande uit twee projecten: wintertellingen en zomertellingen. Verspreidingsonderzoek vindt (nog) niet plaats. Coördinatie: Zoogdiervereniging (ZV). Uitvoering: Vrijwilligers, ZV, CBS. Opdrachtgever: Ministerie van EL&I.
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor deze soortgroep • Habitatrichtlijn: Landelijke trends Landelijke trends in aantallen van soorten van Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn (meetdoel 1). • Habitatrichtlijn: Range van soorten De range (op 10x10 km-hokniveau) van soorten van bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn (meetdoel 2). • Natura2000: Trends per Natura2000-gebied Trends in aantallen van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn (meetdoel 3). • Natura2000: Populatiegrootte per Natura2000-gebied Populatiegrootte van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen (meetdoel 4). • Natura2000: Trends in gezamenlijke Natura2000-gebieden Trends in aantallen van soorten in de gezamenlijke Natura2000-gebieden (inclusief gebieden die niet voor de betreffende soort zijn aangewezen). Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn (meetdoel 5). Overige meetdoelen voor deze soortgroep Rode Lijsten: Rode Lijststatus van soorten (meetdoel 10). Convention on Biological Diversity: Landelijke trends (meetdoel 12). Rode Lijsten ME-AVP: Rode Lijststatus (meetdoel 17). Klimaatverandering: Landelijke trends en fenologische verschuivingen (meetdoel 21). Natuurgraadmeters: Landelijke trends, trends per biotoop etc. (meetdoel 22). Stadsnatuur: Landelijke trends (meetdoel 23).
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 29
7.1.1 Contractsoorten vleermuizen Soort
Beleidsstatus1)
Contractsoort aantalsmonitoring
Opmerkingen
Baardvleermuizen2) Bechsteins vleermuis3) Bosvleermuis4) Franjestaart Gewone dwergvleermuis4)
HR-IV, RL HR-II & IV HR-IV HR-IV HR-IV
ja nee nee ja nee
wintertelling incidenteel in NL
Gewone grootoorvleermuis5) Grijze grootoorvleermuis Grote hoefijzerneus Ingekorven vleermuis Kleine dwergvleermuis
HR-IV HR-IV, RL HR-IV HR-II & IV, RL HR-IV
ja ja nee ja nee
wintertelling zomertelling verdwenen uit NL winter- & zomertelling incidenteel in NL
Kleine hoefijzerneus3) Mopsvleermuis3) Laatvlieger4) Meervleermuis Rosse vleermuis4)
HR-II & IV, RL HR-II & IV HR-IV, RL HR-II & IV HR-IV, RL
nee nee nee ja nee
verdwenen uit NL verdwenen uit NL
Ruige dwergvleermuis4) Tweekleurige vleermuis Vale vleermuis Watervleermuis
HR-IV HR-IV, RL HR-II & IV, RL HR-IV
nee nee ja ja
3) 4) 5) 4) 5) 1) 2)
wintertelling
wintertelling
incidenteel in NL wintertelling wintertelling
HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van bijlage; RL: Rode Lijst-soort; TYP: Typische soort Habitatrichtlijn; vet = belangrijk sturend meetdoel. Vooral gewone baardvleermuis en enkele Brandts vleermuizen. HR II soort waarvoor geen gebieden zijn aangewezen omdat de soort niet op de Nederlandse referentielijst staat. Vergt andere meetmethode. In wintertellingen inclusief enkele grijze grootoorvleermuizen. Vergt andere meetmethode. In wintertellingen inclusief enkele grijze grootoorvleermuizen.
Aantalsmonitoring Meetprogramma Met de aantalsmonitoring worden in totaal acht van de zeventien soorten geteld. Voor de overige soorten is nog geen geschikte monitoringmethode voorhanden. Bij het project wintertellingen gaat het om jaarlijkse monitoring van overwinteringsverblijven. Het betreft zeven contractsoorten met tellingen vanaf 1986 in circa 1300 meetpunten. Van een deel van de meetpunten zijn ook oudere gegevens bekend. Bij het project zomertellingen gaat het om monitoring op de zolders van kerken en kloosters e.d. Er zijn twee contractsoorten met tellingen vanaf 1984 respectievelijk 1996 in circa 45 meetpunten. In beide projecten wordt jaarlijks circa 70–75% van de meetpunten geteld. Veldwerkmethode Bij de wintertellingen worden alle belangrijke overwinteringsverblijven van vleermuizen zoals mergelgroeven, kelders, bunkers en forten elke winter eenmalig bezocht. Daarmee is de trend te volgen van zeven soorten die voornamelijk in zulke verblijven hun winterslaap houden. De soorten die vooral overwinteren in slecht te onderzoeken verblijven, zoals boomholten en spouwmuren, vallen buiten het meetnet. De zomertellingen zijn gericht op de grijze grootoorvleermuis en de ingekorven vleermuis, twee zeldzame soorten die alleen in de drie zuidelijke provincies voorkomen. In de zomer hebben ze een voorkeur voor verblijf op bepaalde zolders van kerken, kloosters en vergelijkbare gebouwen. De ingekorven vleermuis komt alleen in enkele zomerverblijven in Limburg voor, terwijl de grijze grootoor van enkele tientallen verblijven bekend is. Door jaarlijkse tellingen op de zolders waar deze soorten verblijven is de trend ervan te volgen. Andere, vergelijkbare zolders, ook elders in het land, worden incidenteel bezocht om nieuwe verblijfplaatsen van deze twee soorten te achterhalen. Hiermee worden ook verspreidingsgegevens van andere soorten verkregen.
30 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.1.2
Aantal getelde meetpunten voor vleermuizen 1 200 1 000
800 600 400 200 0 1995
1996 Winter
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Zomer
7.1.3 Beoordeling vleermuismonitoring per Natura 2000-gebied Soort
Natura 2000-gebied
Meetpunten laatste 3 jaar1)
Ingekorven vleermuis2) Ingekorven vleermuis Ingekorven vleermuis2) Ingekorven vleermuis Ingekorven vleermuis
Abdij Lilbosch etc. Bemelerberg etc. Geuldal Savelsbos Sint Pietersberg etc.
ja ja ja ja ja
Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis
Alde Feanen Bemelerberg etc. Biesbosch Botshol De Wieden
nee ja ja nee nee
Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis
Deelen Gelderse poort Geuldal Groote Wielen IJsselmeer
nee ja ja nee nee
Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis
Ilperveld Markermeer etc. Meijdendel etc. Naardermeer Nieuwkoopse plassen etc.
nee nee ja ja nee
Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis
Oudegaasterbrekken Polder Westzaan Polder Zeevang Rottige Meenthe etc.
nee nee nee nee
Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis
Savelsbos Sint Pietersberg etc. Sneekermeergebied Vechtgebied etc. Veluwe
ja ja nee ja ja
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 31
7.1.3 Beoordeling vleermuismonitoring per Natura 2000-gebied (vervolg) Soort
Natura 2000-gebied
Meetpunten laatste 3 jaar1)
Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis
Veluwerandmeren Weerribben Wormer & Jisper veld Zwarte meer
nee nee nee nee
Vale vleermuis Vale vleermuis Vale vleermuis Vale vleermuis
Bemelerberg etc. Geuldal Savelsbos Sint Pietersberg etc.
ja ja ja ja
Aantal meetpunten dat in de afgelopen 3 jaar minstens eenmaal is geteld. Voor deze soort-gebiedscombinaties betreft dit tellingen in zomerverblijven; de andere combinaties betreffen wintertellingen.
1) 2)
De Veldwerkhandleidingen en een onderzoeksbeschrijving zijn te vinden op de website van het CBS (zie Informatieproducten). Analyse Bij de statistische analyse wordt gecorrigeerd voor ontbrekende tellingen. Correctie van eventuele over- en onderbemonstering kan niet worden uitgevoerd, omdat voor de meeste soorten niet goed bekend is hoe de populatie verdeeld is over verschillende regio’s en er dus niet kan worden bepaald in hoeverre over- en onderbemonstering plaatsvindt. Op basis van expert-judgement wordt verondersteld dat de representativiteit van de metingen vrij hoog is en de eventuele vertekening dus beperkt zal zijn. Trends worden beoordeeld op grond van de in hoofdstuk 5 beschreven criteria. De berekende trends en indexen zijn te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving (zie Links). Resultaten Voor alle zeven contractsoorten van het meetnet winterverblijven zijn kwalitatief goede telgegevens beschikbaar. Met deze gegevens kunnen betrouwbare landelijke trends en indexen worden berekend voor de periode vanaf 1986, evenals diverse trends en indexen per provincie en per type winterverblijf. De gegevens zijn eveneens geschikt om in de Natura 2000-gebieden kwalitatief redelijke tot goede trends en indexen te bepalen voor de daarin aangewezen soorten. Trends per Natura 2000-gebied worden nog maar ten dele bepaald. Voor de vale vleermuis en ingekorven vleermuis zijn voldoende meetpunten in de betreffende Natura 2000-gebieden, maar voor de meervleermuis niet. In 66% van de Natura 2000 gebieden die voor deze soort zijn aangewezen ontbreken meetpunten geheel. De zoldertellingen leveren gegevens van alle bekende zomerverblijfplaatsen van de ingekorven vleermuis en de grijze grootoorvleermuis. De tellingen resulteren in betrouwbare landelijke trends en indexen voor de periode vanaf 1984 (ingekorven vleermuis) en 1996 (grijze grootoorvleermuis). Voor de ingekorven vleermuis zijn ook indexen en een betrouwbare trend bekend voor het (zomer-) Natura 2000-gebied dat voor deze soort is aangewezen. Voor de grijze grootoorvleermuis zijn ook trends beschikbaar voor de provincies Limburg en Noord-Brabant. Met de beide meetnetten worden in totaal 8 soorten goed gevolgd. Voor de overige 9 in Nederland aanwezige soorten is nog geen geschikt meetprogramma. In 2011 is een onderzoek gestart naar de mogelijkheden om voor minimaal vier belangrijke soorten uit deze groep een aanvullend meetproject op te zetten.
32 Centraal Bureau voor de Statistiek
Aandachtspunten • Gedurende de looptijd van het meetnet wintertellingen is de gemiddelde teldatum opgeschoven naar een latere datum. De gevolgen daarvan zijn nog niet duidelijk en moeilijk te onderzoeken, omdat elk meetpunt over het algemeen slechts éénmaal per winter wordt geteld. Zo mogelijk zal met behulp van gegevens over dubbeltellingen (voor zover beschikbaar) onderzocht worden of en hoe hiervoor moet worden gecorrigeerd (ZV en CBS). • Vanwege veiligheidseisen ingevolge de Mijnwet mogen alleen nog goedgekeurde groeven betreden en geteld worden. Het aantal groeven waar in de winter nog geteld kan worden is daardoor teruggelopen. Dit kan consequenties hebben voor de kwaliteit van de tellingen in de Natura 2000-gebieden waar de groeven toe behoren. Er dient daarom een vinger aan de pols te worden gehouden bij het proces van (aanvragen van) veiligheidskeuringen van groeven (ZV). • Om zoldertellingen met een afwijkende teldatum van vóór de start van het project te kunnen gebruiken, wordt gedurende enkele jaren in zowel de oude als de nieuwe telperiode geteld. Dit levert correctiemogelijkheden voor de oude telgegevens (ZV en CBS). • Herziening contractsoortenlijst op basis van herziening meetdoelen. • Bezien in hoeverre voor nog niet gemonitoorde (algemene) soorten aantalsmonitoring plaats kan vinden.
Verspreidingsonderzoek Voor vleermuizen wordt nog geen verspreidingsonderzoek uitgevoerd. Wél zijn o.a. de waarnemingen uit de aantalsmonitoring en incidentele waarnemingen van bijv. Waarneming.nl en Telmee.nl beschikbaar. In 2008 en 2009 is een pilot uitgevoerd met waarnemingen vanuit auto’s op vaste routes, waarvan de bedoeling was dat die geschikte methoden voor zowel aantalsmonitoring van nog niet goed getelde soorten als voor verspreidingsonderzoek op zou leveren. Deze pilots hebben echter nog niet tot dat resultaat geleid. In 2011 is een nieuw onderzoek gestart met dit doel voor ogen. De resultaten daarvan worden in 2012 verwacht. Aandachtspunten • Het verdient aanbeveling om verspreidingsonderzoek naar vleermuizen te starten, dan wel op te nemen in het NEM.
Behalen van de meetdoelen In tabel 7.1.4 is aangegeven in hoeverre met de beschikbare meetprogramma’s de gestelde meetdoelen behaald worden. In deze tabel is onderscheid gemaakt tussen meetdoelen die ten grondslag lagen aan de uitvoering van de meetprogramma’s in 2011 en nieuwe, aanvullende meetdoelen voor 2012. Ook is aangegeven in hoeverre de aantalsmonitoring zonder daarop gerichte inspanning aanvullende landelijke trends oplevert voor soorten die niet onder één van de meetdoelen vallen.
Links Methode en links naar handleidingen: Website CBS Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM Informatie over de Zoogdiervereniging: Website Zoogdiervereniging Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 33
7.1.4 Behalen van de meetdoelen voor vleermuizen1) Soort
Meetdoelen
Nieuwe meetdoelen 2012
HR II+IV landelijke trends
HR II+IV Range verspreiding
HR II Natura 2000 trends per gebied
Baardvleermuizen3) Bechsteins vleermuis4) Bosvleermuis5) Franjestaart Gewone dwergvleermuis5)
goed slecht slecht goed slecht
slecht slecht slecht slecht slecht
goed . . goed slecht
Gewone grootoorvleermuis Grijze grootoorvleermuis Grote hoefijzerneus6) Ingekorven vleermuis Kleine dwergvleermuis4)
goed goed . goed slecht
slecht slecht . matig? slecht
goed goed . goed .
Kleine hoefijzerneus6) Mopsvleermuis6) Laatvlieger5) Meervleermuis Rosse vleermuis5)
. . slecht goed slecht
. . slecht slecht slecht
Ruige dwergvleermuis5) Tweekleurige vleermuis4) Vale vleermuis Watervleermuis
slecht slecht goed goed
slecht slecht slecht slecht
Totaalscore meetdoel8)
matig
slecht
goed
slecht
HR II Natura 2000 trends
goed
goed
HR II Natura 2000 populatie2)
.
.
goed
goed
.
matig
goed
.
Landelijke trends
. . slecht goed slecht slecht . goed goed
n.v.t.
De haalbaarheid is per meetdoel alleen beoordeeld voor alle daarvoor relevante soorten. De kolom met landelijke trends is gelijk aan de kolom HR II+IV Landelijke trends, maar daarin zijn ook alle ándere contract- en meeliftsoorten opgenomen waarvoor landelijke trends worden berekend. 2) De haalbaarheid van het nieuwe meetdoel ‘Populatie per Natura 2000-gebied’ is nog niet onderzocht. 3) Vooral gewone baardvleermuis en enkele Brandts vleermuizen. 4) Komt slechts incidenteel in Nederland voor. 5) Vergt andere meetmethode. 6) Verdwenen uit Nederland. 7) In wintertellingen inclusief enkele grijze grootoorvleermuizen. 8) Gemiddelde haalbaarheid van het meetdoel over alle soorten in de kolom. Voor beoordelingscriteria zie hoofdstuk 5. 1)
34 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.1.5 Meetpunten aantalsmonitoring wintervleermuizen, 1986–2011 Meetpunten aantalsmonitoring wintervleermuizen, 1986–2011 Geen telling in de laatste 3 jaar Minstens 1 telling in de laatste 3 jaar
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 35
7.2
Landzoogdieren Algemeen De in dit hoofdstuk besproken soorten betreffen de landzoogdieren exclusief de vleermuizen. Zeezoogdieren vallen niet onder het NEM en vleermuizen worden in paragraaf 7.1 apart besproken. Bij zoogdieren zijn er drie projecten voor aantalsmonitoring en één meetprogramma voor verspreidingsonderzoek. De projecten voor aantalsmonitoring betreffen in de eerste plaats dagactieve zoogdieren, waarbij gebruik wordt gemaakt van zoogdiertelgegevens die door vogeltellers van het broedvogelmonitoring (BMP) project worden verzameld. Daarnaast zijn er konijnentellingen in de duinen, uitgevoerd door de duinbeheerders, en tellingen van de hazelmuis, uitgevoerd door vrijwilligers van de Zoogdiervereniging. Voor deze meetprogramma’s geldt: Coördinatie: Zoogdiervereniging (ZV). Uitvoering: Vrijwilligers, ZV, SOVON, CBS, duinbeheerders. Opdrachtgever: Ministerie van EL&I.
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor deze soortgroep • Habitatrichtlijn: Landelijke trends Landelijke trends in aantallen van soorten van Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn (meetdoel 1). • Habitatrichtlijn: Range van soorten De range (op 10x10 km-hokniveau) van soorten van bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn (meetdoel 2). • Natura2000: Trends per Natura2000-gebied Trends in aantallen van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn (meetdoel 3). • Natura2000: Populatiegrootte per Natura2000-gebied Populatiegrootte van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen (meetdoel 4). • Natura2000: Trends in gezamenlijke Natura2000-gebieden Trends in aantallen van soorten in de gezamenlijke Natura2000-gebieden (inclusief gebieden die niet voor de betreffende soort zijn aangewezen). Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn (meetdoel 5). • Habitatrichtlijn: Rode Lijststatus van typische soorten Landelijke verspreiding op uurhokniveau (5x5 km) van typische soorten van de habitattypen. Deze gegevens zijn nodig voor het bepalen van de kwaliteit van de habitattypen, ten behoeve van de zesjaarlijkse rapportage aan de EU. Binnen de typische soorten wordt in eerste instantie gestuurd op de zogenaamde ‘urgent bedreigde’ soorten (meetdoel 6). Overige meetdoelen voor deze soortgroep Habitatrichtlijn: Landelijke trends van soorten van bijlage V (meetdoel 7) Rode Lijsten: Rode Lijststatus van soorten (meetdoel 10) Convention on Biological Diversity: Landelijke trends (meetdoel 12) Schadesoorten: Landelijke trends (meetdoel 16) Rode Lijsten ME-AVP: Rode Lijststatus (meetdoel 17) Klimaatverandering: Landelijke trends en fenologische verschuivingen (meetdoel 21)
36 Centraal Bureau voor de Statistiek
Natuurgraadmeters: Landelijke trends, trends per biotoop etc. (meetdoel 22) Invasieve Exoten (meetdoel 24) General Surveillance van ggo’s: Regionale trends (meetdoel 25)
7.2.1 Contractsoorten zoogdieren Soort
Beleidsstatus1)
Contractsoort aantalsmonitoring
Opmerkingen
Bever2)5) Boommarter Bunzing Eekhoorn3) Eikelmuis
HR II, IV, TYP, RL HR V, RL HR V TYP, RL
nee nee nee ja nee
nee nee nee nee ja
Euraziatische lynx4) Grote bosmuis Haas Hamster Hazelmuis
HR II, IV TYP TYP HR IV, RL HR IV, TYP, RL
nee nee Ja nee ja
nee ja nee nee ja
Konijn Noordse woelmuis Otter2)5) Ree3) Vos3)
TYP, S HR II* & IV, RL HR II & IV, RL S
ja nee nee ja ja
nee ja nee nee nee
Waterspitsmuis Wilde kat4) Wisent2) Wolf4)
TYP, RL HR IV HR II & IV HR II, IV & V
nee nee nee nee
ja nee nee nee
HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van bijlage; * = prioritaire soort; RL: Rode Lijst-soort; TYP: Typische soort Habitatrichtlijn; S = schadesoort; vet = belangrijk sturend meetdoel. 2) Geherintroduceerde soort waarvoor geen Natura 2000-gebieden zijn aangewezen. 3) Soort lift mee in aantalsmonitoring zonder daarop gerichte inspanning. 4) Soort komt slechts incidenteel voor in Nederland en voor deze soort zijn er geen Natura 2000-gebieden aangewezen. 5) Soort zal in 2012 opgenomen worden als contractsoort verspreidingsonderzoek. 1)
Aantalsmonitoring Meetprogramma Het monitoringproject dagactieve zoogdieren bevat jaarlijkse tellingen van zoogdieren vanaf 1994. Het gaat daarbij voornamelijk om vijf contractsoorten die alle vijf algemeen voorkomen. Daarnaast is er een apart meetnet voor het konijn in de duinen, uitgevoerd door de duinbeheerders en nog een derde meetnet specifiek voor de hazelmuis in Zuid-Limburg, uitgevoerd door vrijwilligers. Ten behoeve van deze rapportage zijn voor dagactieve zoogdieren telgegevens gebruikt vanaf 1994 tot en met 2010 uit ruim 1200 meetpunten. Bij de hazelmuizen zijn telgevens gebruikt vanaf 1992 tot en met 2010 uit 49 meetpunten. Bij de konijnen in de duinen gaat het om telgegevens vanaf 1984 tot en met 2010 uit bijna 250 meetpunten. Jaarlijks wordt bij dagactieve zoogdieren ongeveer een kwart en bij hazelmuizen en duinkonijnen ongeveer 80% van de meetpunten geteld (zie figuur 7.2.2).
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 37
7.2.2 Aantal getelde meetpunten voor landzoogdieren 600
500 400
300 200 100 0 1995
1996
1997
1998
Dagactieve zoogdieren
1999
2000
2001
Hazelmuizen
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Duinkonijnen
Veldwerk Dagactieve zoogdieren worden tegelijk met broedvogels geteld in telgebieden van het Broedvogel Monitoring Project. Deze worden geteld in vaste meetlocaties van circa 50–200 hectare groot (zie Meetnet Broedvogels). De tellingen van konijnen in de duinen worden uitgevoerd door toezichthouders van de terreinbeheerders. Konijnen worden daarbij tijdens inspectierondes op vaste routes vanuit de auto geteld. Dit gebeurt op een aantal avonden in zowel voorjaar als najaar. Ten slotte zijn er ook tellingen van de hazelmuis. Deze vinden plaats in de twee Zuid-Limburgse leef gebieden van deze soort. In deze gebieden worden twee maal per jaar transecten geïnventariseerd op het voorkomen van nesten van de hazelmuis. De Veldwerkhandleidingen en onderzoeksbeschrijvingen zijn te vinden op de website van het CBS (zie links). Analyse Bij de statistische analyse wordt gelet op vertekening van de resultaten door systematische afwijkingen in de tellingen. Er wordt gecorrigeerd voor ontbrekende tellingen. Bij de dagactieve zoogdieren wordt gecorrigeerd voor mogelijke vertekening als gevolg van over- of onderbemonstering van bepaalde fysisch geografische regio’s. Voor het konijn zijn aanvullende analyses beschikbaar over de invloed van weersomstandigheden, begroeiingstype en de gevolgen van de virusziekte RHD. Op grond daarvan wordt bij de duinkonijnen rekening gehouden met verschillende dichtheden per begroeiingstype. In tegenstelling tot bij de andere meetnetten betreft de telling van de hazelmuizen geen steekproef, maar monitoring van het gehele gebied waarin deze soort voorkomt (het uiterste zuid-oosten van Limburg). Trends worden beoordeeld op grond van de in hoofdstuk 5 vermelde criteria. De berekende trends en indexen zijn te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving (zie Links). Resultaten Het meetnet dagactieve zoogdieren bevat voldoende meetpunten om betrouwbare landelijke trends en indexen te berekenen voor zeven soorten. Naast de in tabel 7.2.1 genoemde contractsoorten (haas, konijn, eekhoorn, ree en vos) is dat ook voor de niet-contractsoorten egel en muskusrat het geval. Voor de vijf contractsoorten kunnen ook diverse trends en indexen op het niveau van provincie, begroeiingstype en
38 Centraal Bureau voor de Statistiek
fysisch geografische regio worden bepaald. Omdat de telgegevens door de vrijwilligers van het broedvogelmeetnet tijdens vogeltellingen worden verzameld, geldt voor alle soorten in dit meetnet dat trends kunnen worden bepaald met een relatief beperkte inspanning. We stellen daarom voor om de egel voortaan ook als contractsoort op te nemen. Voor de muskusrat is dat minder relevant omdat de gevangen aantallen van deze schadelijke soort in het kader van de muskusrattenbestrijding al nauwkeurig worden bijgehouden. Sinds 2003 loopt het aantal getelde meetpunten in het meetnet dagactieve zoogdieren overigens terug, waardoor de mogelijkheden om met het meetnet betrouwbare resultaten te verkrijgen afnemen. Het meetnet duinkonijnen levert niet alleen betrouwbare trends en indexen van het konijn in de duinen als geheel, maar ook op provinciaal niveau en zelfs van afzonderlijke duingebieden. Het meetnet hazelmuizen levert trends en indexen voor de beide leefgebieden van deze soort in Zuid-Limburg. Omdat de soort elders niet voorkomt levert dit tevens betrouwbare Limburgse en landelijke resultaten. Ook leveren de tellingen een goed beeld van de verspreiding van de soort. Het meetnet dagactieve zoogdieren levert onvoldoende gegevens voor andere dan de bovenvermelde zeven soorten. Voor wat betreft habitatrichtlijnsoorten betreft dit, naast de hamster alleen incidentele of geherintroduceerde soorten waarvoor geen Natura 2000-gebieden zijn aangewezen. De hamster wordt via een apart monitoringprogramma buiten het NEM om gevolgd. De geherintroduceerde soorten otter en bever zullen in 2012 wél worden opgenomen in het verspreidingsonderzoek. De eveneens geherintroduceerde wisent is lokaal in de duinen uitgezet en de aantallen worden door de duinbeheerders bijgehouden. Aandachtspunten • Het aantal getelde meetpunten voor het meetnet dagactieve zoogdieren dient op peil te worden gehouden (ZV en SOVON). • De lijst met contractsoorten voor het meetnet dagactieve zoogdieren dient te worden heroverwogen (ZV en CBS).
Verspreidingsonderzoek Meetprogramma Verspreidingsonderzoek werd in 2011 uitgevoerd voor vier contractsoorten. Het betreft uitsluitend muizensoorten. Het onderzoek was in 2011 gericht op de 6-jaarlijkse HR-rapportageperiode 2007–2012. De intentie was om daarvoor verspreidingsgegevens van de gehele periode te gebruiken. Eind 2011 bleek echter dat de in 2012 nog te verzamelen gegevens niet op tijd zullen zijn om onderdeel te kunnen uitmaken van de rapportage over deze periode. De rapportage zal daarom gebaseerd worden op gegevens van 2007–2011. Voor de otter en bever is in 2011 een plan van aanpak voor een meetprogramma gemaakt. Daarbij wordt vooral ingezet op verspreidingsonderzoek van deze soorten, die in 2012 daarom contractsoort zullen worden. Voor de typische soort grote bosmuis ontbreekt onderzoek. Veldwerk Het veldwerk in 2011 was bij de landzoogdieren gericht op drie van de vier soorten muizen. Voor de hazelmuis wordt geen gericht veldwerk gedaan omdat via de aantalsmonitoring voldoende gegevens binnen komen. De gegevensinwinning bestaat vooral uit gerichte inventarisaties van km-hokken en voor slechts een klein gedeelte uit losse waarnemingen. Voor het inventariseren van de muizen worden braakbalanalyses en onderzoek met vallen ingezet. De inventarisaties worden deels uitgevoerd door vrijwilligers en deels door professionals, meestal volgens een gestandaardiseerd protocol. Nulwaarnemingen zijn alleen mogelijk wanneer het gestandaardiseerde protocol is toegepast. De inventarisatiemethode verschilt sterk per soort en is gericht op het vaststellen van de aan- of afwezigheid van de soort op km-hokniveau.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 39
Voor otter en bever zal de gegevensinwinning vooral bestaan uit zichtwaarnemingen en waarnemingen van sporen (knaagsporen, spraints e.d.). Ook dit onderzoek zal deels door vrijwilligers en deels door medewerkers van waterschappen worden uitgevoerd. Analyse De inventarisatiegegevens worden verwerkt tot verspreidingskaarten per HR-verslagperiode op het niveau van 10 bij 10 km hokken. Om te bezien in hoeverre het gehele verspreidingsgebied voldoende in kaart is gebracht, wordt voor de vier contractsoorten per soort nagegaan in hoeverre het potentiële verspreidingsgebied binnen de verslagperiode is onderzocht (zie figuur 7.2.6). Resultaten Het verspreidingsonderzoek voor de muizensoorten verloopt voorspoedig, hoewel de soorten alleen met relatief grote onderzoekscapaciteit goed gevolgd kunnen worden. Eind 2011 is bijna 90% van de te onderzoeken hokken daadwerkelijk voldoende onderzocht. De voortgang van het verspreidingsonderzoek is beoordeeld op basis van het uitgangspunt dat ook in 2012 nog aanvullende gegevens voor de lopende rapportageperiode konden worden verzameld. Doordat de gegevens uit 2012 voor de komende rapportage niet meer kunnen worden meegenomen zou de stand van zaken beoordeeld moeten worden volgens de strengere eindnorm. Er is echter voor gekozen om de gebruikte beoordelingssystematiek gedurende de onderzoeksperiode niet meer te veranderen. Voor de otter en bever zal pas in 2012 begonnen worden met verspreidingsonderzoek. Beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek is daarom nog niet aan de orde.
7.2.3 Voortgang verspreidingsonderzoek zoogdieren Soort
Eikelmuis Grote bosmuis Hazelmuis Noordse woelmuis Waterspitsmuis
10x10 km hokken
Geactualiseerd na 5 jaar (10x10 km)
Ontwikkeling verspreidingsonderzoek1)
aantal
%
oordeel
9 . 3) 4 82 294
77 100? 100 84 74
goed goed goed goed matig
Totaalscore meetdoel2)
goed
De ontwikkeling na 5 jaar van de 6-jarige rapportageperiode wordt als goed, matig of slecht beoordeeld bij een dekking van respectievelijk 75–100%, 67–74% en 0–66% van de hokken. 2) De beoordelingscriteria van de totaalscore per meetdoel staan beschreven in hoofdstuk 5. 3) Potentieel verspreidingsgebied nog niet bepaald; 12 hokken onderzocht. 1)
Aandachtspunten • In 2012 dient te worden gestart met verspreidingsonderzoek voor de otter en de bever (ZV). • Er moet worden nagegaan of en zo ja hoe verspreidingsonderzoek voor de grote bosmuis (typische soort) kan worden uitgevoerd.
40 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.2.4 Behalen van de meetdoelen voor zoogdieren Soort
Meetdoelen
Bever2) Boommarter Bunzing Eekhoorn Eikelmuis
Nieuw meetdoel 2012
HR II+IV landelijke trends
HR II+IV Range verspreiding
HR RL-status typische soorten trends/ verspr.
.
.
.
. . . goed .
goed
Grote bosmuis Haas Hamster4) Hazelmuis Konijn
goed goed . goed
. goed
slecht .
goed .
Waterspitsmuis Wisent2)
.
.
Totaalscore meetdoel5)
matig?
goed?
Noordse woelmuis Otter2) Ree Vos
Landelijke trends
. goed . goed goed
goed goed
. . goed goed matig
. .
goed
n.v.t.
De haalbaarheid is per meetdoel alleen beoordeeld voor alle daarvoor relevante soorten. De kolom met landelijke trends is gelijk aan de kolom HR II+IV Landelijke trends, maar daarin zijn ook alle ándere contract- en meeliftsoorten opgenomen waarvoor landelijke trends worden berekend. 2) Geherintroduceerde soort. 3) Incidentele soort. 4) Wordt gevolgd met meetprogramma buiten het NEM. 5) Gemiddelde haalbaarheid van het meetdoel over alle soorten in de kolom. Voor beoordelingscriteria zie hoofdstuk 5. 1)
Links Methode en links naar handleidingen Website CBS Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM Informatie over Zoogdiervereniging: Website Zoogdiervereniging Informatie over SOVON: Website SOVON
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 41
7.2.5 Meetpunten aantalsmonitoring dagactieve zoogdieren, 1994–2010 Meetpunten aantalsmonitoring dagactieve zoogdieren, 1994–2010 Geen telling in de laatste 3 jaar Minstens 1 telling in de laatste 3 jaar
42 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.2.6 Verspreidingsonderzoek zoogdieren van Habitatrichtlijn II & IV, 2007–2011 Verspreidingsonderzoek zoogdieren van HR II & IV, 2007–2011 10 x 10 km-hok, nog niet onderzocht 10 x 10 km-hok, deel van de soorten onderzocht 10 x 10 km-hok, alle soorten onderzocht Onderzochte soorten: Hazelmuis Noordse woelmuis
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 43
7.2.7
Verspreiding zoogdiersoorten van Habitatrichtlijn II & IV, 2007–2011
Hazelmuis 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
44 Centraal Bureau voor de Statistiek
Noordse woelmuis 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
7.3
Broedvogels Algemeen Broedvogels worden gemeten door middel van aantalsmonitoring. Er zijn geen broedvogelsoorten in het landelijk verspreidingsonderzoek opgenomen. Wel verzamelt het meetprogramma voor broedvogels van een groot aantal soorten ook verspreidingsgegevens. Coördinatie: SOVON Vogelonderzoek Nederland. Uitvoering: Vrijwilligers, SOVON, CBS, Waterdienst van Rijkswaterstaat, Provincies, terreinbeherende instanties. Opdrachtgevers: Ministerie van EL&I, Ministerie van IenM (Waterdienst van Rijkswaterstaat).
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor deze soortgroep • Vogelrichtlijn (VR): landelijke trends Landelijke trends in aantallen van alle vogelsoorten (meetdoel 1). • Trilateral Monitoring and Assessment Program: trends van vogels in het Waddengebied Trends in aantallen van zowel broedvogels als doortrekkende en overwinterende watervogels uit het TMAP-programma (overeenkomst tussen Denemarken, Duitsland en Nederland over de gegevensinwinning in het Waddengebied) (meetdoel 8). • Farmland Bird Index: landelijke trends van boerenlandvogels Landelijke trends van enkele tientallen akker- en weidevogels. De Farmland Bird Index is een structurele indicator voor het landbouwbeleid van de EU (meetdoel 9). • Natura2000: trends per Natura2000-gebied Trends in aantallen van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Het gaat om soorten van Annex I van de Vogelrichtlijn en de zgn. 1% soorten van de Vogelrichtlijn (trekkende watervogels) (meetdoel 3). • Natura2000: populatiegrootte per Natura2000-gebied Populatiegrootte van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Voor soorten van Annex I van de Vogelrichtlijn en de zgn. 1% soorten van de Vogelrichtlijn (trekkende watervogels) moet de populatiegrootte geschat worden (meetdoel 4). • Natura2000: trends in gezamenlijke Natura2000-gebieden Trends in aantallen van soorten in de gezamenlijke Natura2000-gebieden (inclusief gebieden die niet voor de betreffende soort zijn aangewezen). Het gaat om soorten van Annex I van de Vogelrichtlijn en de zgn. 1% soorten van de Vogelrichtlijn (trekkende watervogels) (meetdoel 5). • Habitatrichtlijn: Rode Lijststatus van typische soorten Landelijke verspreiding op uurhokniveau (5*5 km) van typische soorten van de habitattypen (bijlage I). Deze gegevens zijn nodig voor het bepalen van de kwaliteit van de habitattypen, ten behoeve van de zesjaarlijkse rapportage aan de EU. Binnen de typische soorten wordt in eerste instantie gestuurd op de zogenaamde ‘urgent bedreigde’ soorten (meetdoel 6). Overige meetdoelen voor deze soortgroep Rode Lijsten: Rode Lijststatus van soorten (meetdoel 10). Convention on Biological Diversity: landelijke trends (meetdoel 12). OSPAR Commission: landelijke trends (meetdoel 13).
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 45
Schadesoorten: landelijke trends (meetdoel 16). Rode Lijsten ME-AVP: Rode Lijststatus (meetdoel 17). Kwaliteit van het agrarisch gebied: landelijke trends (meetdoel 18). Kwaliteit hoofdwatersystemen: Trends van vogels (meetdoel 19). Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen (meetdoel 21). Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc (meetdoel 22). Stadsnatuur: landelijke trends (meetdoel 23). Invasieve exoten: landelijke trends (meetdoel 24). General Surveillance van ggo’s: regionale trends (meetdoel 25).
7.3.1 Contractsoorten broedvogels Soort1)
Beleidsstatus2)
Contractsoort aantalsmonitoring
Aalscholver (k) Appelvink Baardman Bergeend Blauwborst
VR, TMAP TYP
ja ja3) ja ja ja
Blauwe kiekendief Blauwe reiger (k) Boerenzwaluw Bontbekplevier Bonte strandloper
VR, TMAP, RL
Bonte vliegenvanger Boomklever Boomkruiper Boomleeuwerik Boompieper
TMAP, TYP VR, TYP
FBI, RL VR, TMAP, RL TMAP, RL
TYP VR,TYP
Boomvalk Bosrietzanger Bosuil Braamsluiper Brandgans
RL TYP TYP
Brilduiker Bruine kiekendief Buidelmees Buizerd Canadese gans5)
RL VR
TMAP, S*
ja ja ja3) ja ja
ja ja3) ja3) nee4) ja
S
Cetti’s Zanger Dodaars Draaihals Duinpieper Dwergmeeuw
VR, TYP VR, RL VR, FBI, TYP, RL TMAP, RL
ja ja ja ja ja3)
Dwergstern (k) Eider Ekster Europese kanarie Fazant5)
VR, TMAP, RL VR, TMAP, TYP S* FBI Exoot, S*
ja ja ja ja3) nee4)
Gekraagde roodstaart Gele kwikstaart Geoorde fuut Glanskop Goudhaan
TYP
FBI, TYP
FBI, RL VR,TYP
46 Centraal Bureau voor de Statistiek
incidenteel in NL
ja ja3) nee4) ja nee4)
ja ja nee4) ja ja
Fitis Fluiter Fuut Gaai Geelgors
Opmerkingen
nee4) ja3) nee4) ja ja ja ja ja nee4) nee4)
incidenteel in NL
7.3.1 Contractsoorten broedvogels (vervolg) Soort1)
Beleidsstatus2)
Contractsoort aantalsmonitoring
Opmerkingen
Goudplevier Goudvink Grasmus Graspieper Graszanger
RL TYP FBI FBI, TYP, RL
nee4) ja3) ja3) ja ja
incidenteel in NL
Grauwe gans Grauwe gors Grauwe kiekendief Grauwe klauwier Grauwe vliegenvanger
S* FBI, RL VR, RL VR, FBI, RL RL
ja ja ja ja ja
Griel Groene specht Groenling Grote bonte specht Grote gele kwikstaart
FBI, RL RL
ja ja nee4) ja3) nee4)
Grote karekiet Grote Lijster Grote mantelmeeuw Grote stern (k) Grote zilverreiger
VR, RL
Grutto Halsbandparkiet5) Havik Heggenmus Heilige Ibis5)
TMAP, FBI, RL Exoot
Exoot
ja nee4) ja nee4) nee4)
Holenduif Hop Houtduif Houtsnip Huiskraai5)
S* FBI, RL FBI, S TYP Exoot
ja ja ja ja ja
Huismus Huiszwaluw (k) IJsvogel Kauw Kemphaan
RL, S* FBI, RL VR S VR, TMAP, RL
nee4) ja3) ja ja ja
Kerkuil Kievit Klapekster Klein waterhoen Kleine bonte specht
RL TMAP, FBI TYP, RL
ja ja ja nee nee4)
Kleine Karekiet Kleine mantelmeeuw (k) Kleine plevier Kleine vliegenvanger Kleine zilverreiger
TYP
TMAP, RL VR, TMAP, RL VR, RL
ja nee4) ja ja ja
TMAP, RL
nee4) ja ja ja ja
Kleinst waterhoen Kluut Kneu Knobbelzwaan Koekoek
RL VR, TMAP, TYP FBI, RL S* RL
ja ja ja3) ja nee4)
Kokmeeuw (k) Kolgans Koolmees Korhoen Kraanvogel
TMAP S*
ja ja nee4) ja ja
VR, TMAP
VR, RL
verdwenen in NL
incidenteel in NL
korte reeks
incidenteel in NL
incidenteel in NL
incidenteel in NL
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 47
7.3.1 Contractsoorten broedvogels (vervolg) Soort1)
Beleidsstatus2)
Contractsoort aantalsmonitoring
Krakeend Krooneend Kruisbek Kuifeend Kuifleeuwerik
FBI, RL
ja ja nee4) ja ja
Kuifmees Kwak Kwartel Kwartelkoning Lachstern
TYP, RL TYP VR, RL TMAP, RL
nee4) ja ja ja ja3)
Lepelaar (k) Matkop Meerkoet Merel Middelste bonte specht
VR, TMAP TYP, RL S*
ja ja3) nee nee ja
Middelste zaagbek Morinelplevier Nachtegaal Nachtzwaluw Nijlgans5)
TMAP, RL
ja ja ja3) ja ja
Noordse stern (k) Oehoe Oeverloper Oeverzwaluw (k) Ooievaar
VR, TMAP
Ortolaan Paapje Patrijs Pijlstaart Pimpelmees
FBI, RL VR, FBI, TYP, RL FBI, RL TMAP, RL
ja ja ja ja nee4)
Porseleinhoen Purperreiger (k) Putter Raaf Ransuil
VR, RL VR, RL FBI RL RL
ja ja ja3) ja nee4)
Rietgors Rietzanger Ringmus Rode wouw Roek (k)
TYP VR, RL Exoot
RL VR FBI
VR FBI, RL, S* FBI, S*
nee4) ja ja3) ja ja
VR, RL
Rosse stekelstaart5) Ruigpootuil Scholekster Sijs Slechtvalk
Exoot
RL
ja ja ja nee4) ja
Slobeend Smient Snor Soepeend5)
RL TMAP VR, RL Exoot
ja ja ja nee4)
TMAP
48 Centraal Bureau voor de Statistiek
incidenteel in NL
verdwenen in NL
ja nee4) ja ja ja
Roerdomp Roodborst Roodborsttapuit Roodhalsfuut Roodkopklauwier
VR, FBI, TYP RL FBI, RL
Opmerkingen
ja nee4) ja nee4) ja
incidenteel in NL
incidenteel in NL
verdwenen in NL
incidenteel in NL
7.3.1 Contractsoorten broedvogels (vervolg) Soort1)
Beleidsstatus2)
Contractsoort aantalsmonitoring
Soepgans5)
Exoot
nee4)
Sperwer Spotvogel Spreeuw Sprinkhaanzanger Staartmees
RL FBI, S* TYP
ja nee4) ja ja3) nee4)
Stadsduif Steenloper Steenuil Steltkluut Stormmeeuw (k) Strandplevier Tafeleend Tapuit Tjiftjaf Torenvalk Tuinfluiter Tureluur Turkse tortel Veldleeuwerik Velduil Vink Visdief (k) Vuurgoudhaan Waterhoen Waterral Watersnip Wespendief Wielewaal Wilde eend Wilde zwaan Winterkoning Wintertaling Witte kwikstaart Witwangstern Woudaap
TMAP RL RL TMAP VR, TMAP, TYP, RL VR, TYP, RL FBI
TMAP, TYP, RL FBI, TYP, RL VR, TMAP, TYP, RL
VR, TMAP, RL
VR, TMAP, TYP, RL VR,TYP TYP, RL S*
TYP, RL
VR, RL
Wulp Zanglijster Zeearend Zilvermeeuw (k) Zomertaling
TMAP, TYP
Zomertortel Zwarte kraai Zwarte mees Zwarte roodstaart Zwarte specht
FBI, RL S
Zwarte stern (k) Zwarte wouw Zwartkop Zwartkopmeeuw (k)
VR, TYP, RL
TMAP RL
VR,TYP
VR, TMAP
nee4) ja3) ja ja ja
Opmerkingen
incidenteel in NL
ja ja ja nee4) ja nee4) ja nee4) ja ja nee4) ja nee4) nee4) ja ja ja ja ja nee4) nee4) ja nee4) ja ja ja nee4) nee4) ja ja
korte reeks
incidenteel in NL
korte reeks
ja3) ja nee4) nee4) ja ja ja nee4) ja
incidenteel in NL
Alle inheemse vogelsoorten staan op De Vogelrichtlijn: voor deze soorten bestaat de verplichting van een gunstige staat van instandhouding (artikel 1–3). Soorten die hier niet onder vallen zijn aangegeven met 5); daarnaast zijn er voor 44 soorten gebieden aangewezen waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd (artikel 4). Deze soorten staan in de kolom beleidsstatus als VR vermeld. (k): Kolonievogel. 2) VR: soorten waarvoor in één of meerdere Natura 2000-gebieden instandhoudingsdoelen worden geformuleerd; TMAP: Trilateral Monitoring Assessment Program; FBI: Farmland Bird Index; FBI*: Nederland; TYP: Typische soort Habitatrichtlijn; RL: Rode lijst-soort; Exoot: invasieve exoten; S: Schadesoorten (vastgesteld bij AMvB); S: in gehele land, S*: in delen van het land; vet = belangrijk sturend meetdoel 3) Contractsoorten aantalsmonitoring: betreft soorten die vanwege de herziening van de meetdoelen in 2011, met ingang van 2012 contractsoort worden. 4) Soorten zonder sterk of matig sturende meetdoelen, maar die met geringe extra inspanning kunnen meeliften in de onderzoeksprogramma’s. 5) Vallen niet onder de Vogelrichtlijn. 1)
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 49
Aantalsmonitoring Meetprogramma Het meetprogramma Broedvogels bestaat uit twee vaste onderdelen, het Broedvogelmonitoring Project (BMP) en het Landelijk Soortenonderzoek Broedvogels (LSB). De algemene en schaarse broedvogels vallen onder BMP, de zeldzame broedvogels en kolonievogels onder LSB. Het meetprogramma Broedvogels bestaat verder uit metingen in het kader van het Meetnet Weidevogels, metingen in het Waddengebied (Meetnet Kustbroedvogels) en metingen in de zoete en zoute rijkswateren (Meetnet Zoete Rijkswateren). Het Meetnet Weidevogels wordt afzonderlijk besproken vanwege de bijzondere rol van de provincies daarin. Ten behoeve van deze rapportage zijn telgegevens gebruikt vanaf 1990. De jaarlijkse monitoring van BMP vindt plaats vanaf 1984. BMP omvat sinds 1990 tellingen van in totaal 4600 plots. In 2010 is er daarvan ca. 33% geteld (stand per 1 mei 2011). Voor kolonievogels zijn er in 2010 van ca. 8.000 kolonies gegevens verwerkt (stand per 1 september 2011). Voor de zeldzame broedvogels zijn 960 telgebieden specifiek onderzocht op Z-soorten en zijn gegevens verwerkt van 180 kerngebieden en van 880 BMP-telgebieden (stand per 1 september 2011). Daarnaast wordt voor een aantal zeldzame soorten gebruik gemaakt van losse waarnemingen.
7.3.2 Aantal getelde broedvogelsplots (BMP) 2 500
2 000
1 500
1 000
500
0 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Veldwerkmethode Voor de inventarisatie van de algemene en de zeldzame soorten wordt gebruik gemaakt van de BMP-methode. Deze vindt plaats in telgebieden van gemiddeld omstreeks 100 ha groot. BMP kent vijf onderdelen, elk met een eigen aanpak, soortenlijst en tijdsbesteding. De soorten worden geteld met een landelijke steekproef jaarlijks een vijftienhonderd vaste meetlocaties. Per locatie worden alle soorten geteld (BMP-A) of een specifieke vaste soortgroep, waaronder weidevogels (BMP-W), bijzondere soorten (BMP-B) en roofvogels (BMP-R). Sinds 2007 worden stadsvogels geteld in het Meetnet Urbane Soorten (MUS). Dit meetnet maakt nog geen onderdeel uit van het Meetnet broedvogels. Met ingang van het jaar 2011 valt de telmethode van zeldzame soorten onder BMP-Z, waarbij ernaar wordt gestreefd alle broedparen landsdekkend te tellen. Wanneer integraal tellen niet mogelijk is worden van elke soort in ieder geval de kerngebieden geteld met in totaal minstens 50% van de landelijke populatie van de desbetreffende soort. Daarnaast worden ‘losse waarnemingen’ apart verzameld.
50 Centraal Bureau voor de Statistiek
Het tellen van kolonievogels vergt een aparte methode. Het doel is om jaarlijks alle kolonies te tellen. Uitzondering hierop vormt de Huiszwaluw die in vaste steekproefgebieden wordt geteld. De Veldwerkhandleiding en een onderzoeksbeschrijving zijn te vinden op de website van het CBS (zie links). Analyse De cijfers van de steekproefsoorten van de algemene broedvogels en van de meeste zeldzame soorten en kolonievogels worden gecorrigeerd voor over- en onderbemonstering van bepaalde regio’s en begroeiingstypen. In 2009 is een nieuwe methode ontwikkeld om de kwaliteit van de tellingen van zeldzame broedvogelsoorten te verbeteren. Bij de algemene broedvogels (BMP) is een statistische methode ontwikkeld om de reeks van de landelijke indexen te vervroegen van 1990 naar 1984. Resultaten Voor de meeste contractsoorten evenals voor enkele tientallen niet-contractsoorten zijn betrouwbare landelijke trends en indexcijfers berekend, evenals per fysisch-geografische regio, provincie en begroeiingstype. Van alle Vogelrichtlijn/Natura 2000-soorten zijn de landelijke tijdreeksen van goede kwaliteit met uitzondering van de wespendief. De gegevens zijn eveneens geschikt om in de meeste Natura 2000-gebieden kwalitatief redelijke tot goede trends en indexen te berekenen voor de daarin aangewezen soorten. Van 19% van de Natura2000-soortgebiedcombinaties is de teldekking nog onvoldoende. Voor enkele contractsoorten zijn de landelijke trend- en indexcijfers echter nog niet van goede kwaliteit en verdienen nog extra aandacht, onder meer door waarnemers te zoeken voor extra plots in bepaalde gebieden of het continueren van tellingen in de Oostvaardersplassen. Enkele soorten zijn zeer lastig te onderzoeken zoals de draaihals, houtsnip, porseleinhoen en wespendief.
7.3.3 Beoordeling broedvogels per Natura 2000-gebied Natura 2000-gebied1)
Aantal2) VR-soorten
Aantal VR-soorten niet goed3)
Alde Feanen Bargerveen Biesbosch Boezems Kinderdijk Botshol
9 10 8 4 2
Brabantse Wal Deelen Deurnsche peel & Mariapeel Drentse Aa gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld
6 5 4 3 9
6 1 3
Duinen Ameland Duinen Den Helder en Callantsoog Duinen en Lage Land Texel Duinen Goeree & Kwade Hoek Duinen Schiermonnikoog
9 1 12 1 7
2
Duinen Terschelling Duinen Vlieland Dwingelderveld Eemmeer en Gooimeer zuidoever Eilandspolder
10 8 7 1 1
3
Elperstroomgebied Engbertsdijksvenen Fochteloerveen Gelderse poort Grevelingen
1 1 4 11 7
3
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 51
7.3.3 Beoordeling broedvogels per Natura 2000-gebied (vervolg) Natura 2000-gebied1)
Aantal2) VR-soorten
Aantal VR-soorten niet goed3)
Groote Peel Groote Wielen Haringvliet Havelte-Oost IJsselmeer
5 3 10 1 10
3
Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske Kampina & Oisterwijkse Vennen Ketelmeer & Vossemeer Krammer-Volkerak Lauwersmeer
7 2 3 9 13
2 2 1 1 2
Leekstermeergebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux Lepelaarsplassen Lingegebied & Diefdijk-Zuid Maasduinen
3 3 2 1 8
2
Markermeer en Ijmeer Markiezaat Meinweg Naardermeer Nieuwkoopse Plassen & De Haeck
2 5 3 5 8
Noordhollands Duinreservaat Noordzeekustzone Oostelijke Vechtplassen Oosterschelde Oostvaardersplassen
2 3 9 7 14
Oudegaasterbrekken, Fluessen e.o. Polder Westzaan Rottige meenthe & Brandemeer Sallandse Heuvelrug Sneekermeergebied
1 2 2 3 4
Strabrechtse Heide & Beuven Uiterwaarden IJssel Uiterwaarden Neder-Rijn Uiterwaarden Waal Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht
2 5 4 3 5
Van Oordt’s Mersken Veerse Meer Veluwe Veluwerandmeren Voornes Duin
2 3 10 2 4
Waddenzee Weerribben Weerter- en budelerbergen & Ringselven Westerschelde & Saeftinghe Wieden
13 8 3 9 12
Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder Zoommeer Zouweboezem Zuidlaardermeergebied Zwanenwater & Pettemerduinen
Zwarte Meer
6
3 4 5 3 5
2 2
2 1
2 4 9 1 2 1
1 1 3
6
1 4 2
2
1
De begrenzing van de gemonitorde gebieden valt niet altijd volledig samen met de begrenzing van de Natura 2000-gebieden. Aantal kwalificerende VR-soorten per gebied, inclusief de complementaire soorten. 3) Met het oog op trends per VR-gebied: gebaseerd op een combinatie van expert judgement, trend- en indexcijfers en beschikbare tellingen in de laatste 3 jaar. 1) 2)
52 Centraal Bureau voor de Statistiek
Aandachtspunten • BMP en LSB: verder verbeteren van de teldekking van Natura 2000-gebieden, inclusief complementaire doelen (SOVON). • BMP en LSB: meer meetlocaties zoeken voor soorten die nog niet goed in het meetnet zitten (SOVON). • Uitbreiden van het aantal BMP-Z-telgebieden en het verder reconstrueren van reeksen vanaf 1980 (SOVON). • Afronden van een procedure om indexcijfers voor zeldzame soorten en kolonievogels zo mogelijk te berekenen vanaf 1980, in plaats van 1990 (CBS, SOVON). • BMP: implementatie start- en stopredenen in de berekening van de indexcijfers (CBS, SOVON). • Verder stimuleren gebruik autoclustering (SOVON). • LSB: bijhouden van registratiesysteem waarbij per soort per Natura 2000-gebied de volledigheid wordt vastgelegd van de broedvogelaantallen (SOVON). • Onderzoeken hoe de Meetnetten MUS en Broedvogels gekoppeld kunnen worden (SOVON, CBS). • Telmethode eider verbeteren (SOVON). • Onderzoek berekening internationale Waddentrends in kader van TMAP (SOVON, CBS) • Verder stimuleren gebruik digitale invoer (SOVON: LSB, BMP).
Behalen van meetdoelen met het beschikbare meetprogramma In de tabel 7.3.4 is aangegeven in hoeverre met de beschikbare meetprogramma’s de gestelde meetdoelen behaald worden. In deze tabel zijn voor de hele lijst van herziene contractsoorten de nieuwe aanvullende meetdoelen voor 2012 opgenomen.
7.3.4 Behalen van de meetdoelen voor broedvogels Soort1)
Meetdoelen
TMAP trends waddengebied
Aalscholver (k) Appelvink Baardman Bergeend Blauwborst
goed
Blauwe kiekendief Blauwe reiger (k) Boerenzwaluw Bontbekplevier Bonte strandloper
goed
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
goed goed –
.
goed
Landelijke trends
FBI landelijke trends VR Natura 2000 VR Natura 2000 VR Natura 2000 trends per gebied2)3) populatie per gebied2)3) trends2)3)
goed
Bonte vliegenvanger Boomklever Boomkruiper Boomleeuwerik Boompieper Boomvalk Bosrietzanger Bosuil Braamsluiper Brandgans
Nieuwe meetdoelen 2012
.
.
goed goed matig goed goed goed goed goed goed
goed goed goed goed goed matig goed goed goed goed
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 53
7.3.4 Behalen van de meetdoelen voor broedvogels (vervolg) Soort1)
Meetdoelen
TMAP trends waddengebied
Nieuwe meetdoelen 2012
FBI landelijke trends VR Natura 2000 VR Natura 2000 VR Natura 2000 trends per gebied2)3) populatie per gebied2)3) trends2)3)
Brilduiker Bruine kiekendief Buidelmees Buizerd Canadese gans Cetti’s Zanger Dodaars Draaihals Duinpieper Dwergmeeuw Dwergstern (k) Eider Ekster Europese kanarie Fazant
.
.
.
. . .
. . .
. . .
. .
. .
. .
goed goed matig matig
Fitis Fluiter Fuut Gaai Geelgors
goed .
Goudplevier Goudvink Grasmus Graspieper Graszanger
.
.
goed goed
. .
. .
. .
Griel Groene specht Groenling Grote bonte specht Grote gele kwikstaart Grote karekiet Grote Lijster Grote mantelmeeuw Grote stern (k) Grote zilverreiger Grutto Halsbandparkiet Havik Heggenmus Heilige Ibis
goed goed matig goed goed goed matig goed matig goed
goed goed goed goed goed – goed goed goed goed
goed goed
Grauwe gans Grauwe gors Grauwe kiekendief Grauwe klauwier Grauwe vliegenvanger
matig goed goed goed goed
goed goed goed goed goed
goed
Gekraagde roodstaart Gele kwikstaart Geoorde fuut Glanskop Goudhaan
Landelijke trends
goed goed goed goed goed – matig goed goed goed
goed goed
goed
54 Centraal Bureau voor de Statistiek
goed
.
.
.
. .
. .
. .
goed goed goed goed goed goed goed matig goed goed
7.3.4 Behalen van de meetdoelen voor broedvogels (vervolg) Soort1)
Meetdoelen
TMAP trends waddengebied
Holenduif Hop Houtduif Houtsnip Huiskraai Huismus Huiszwaluw (k) IJsvogel Kauw Kemphaan Kerkuil Kievit Klapekster Kleine bonte specht Kleine Karekiet
Nieuwe meetdoelen 2012
FBI landelijke trends VR Natura 2000 VR Natura 2000 VR Natura 2000 trends per gebied2)3) populatie per gebied2)3) trends2)3)
goed goed
goed
goed
goed
Kluut Kneu Knobbelzwaan Koekoek Kokmeeuw (k) Kolgans
goed
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
goed
goed goed goed goed goed goed goed goed goed goed goed goed goed goed goed goed
goed
.
.
.
.
.
.
goed goed – goed goed goed goed goed – –
–
goed
goed goed goed
goed
– goed
goed goed goed goed goed goed goed goed goed goed
goed
Kruisbek Kuifeend Kuifleeuwerik Kuifmees Kwak
Nachtegaal Nachtzwaluw Nijlgans Noordse stern (k) Oehoe
.
goed
Koolmees Korhoen Kraanvogel Krakeend Krooneend
Meerkoet Merel Middelste bonte specht Middelste zaagbek Morinelplevier
goed slecht goed
goed
Kleine mantelmeeuw (k) Kleine plevier Kleine vliegenvanger Kleine zilverreiger Kleinst waterhoen
Kwartel Kwartelkoning Lachstern Lepelaar (k) Matkop
Landelijke trends
.
.
.
.
.
.
goed goed goed goed goed
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 55
7.3.4 Behalen van de meetdoelen voor broedvogels (vervolg) Soort1)
Meetdoelen
TMAP trends waddengebied
Oeverloper Oeverzwaluw (k) Ooievaar Ortolaan Paapje
Nieuwe meetdoelen 2012
FBI landelijke trends VR Natura 2000 VR Natura 2000 VR Natura 2000 trends per gebied2)3) populatie per gebied2)3) trends2)3)
goed goed goed
Patrijs Pijlstaart Pimpelmees Porseleinhoen Purperreiger (k)
matig –
Putter Raaf Ransuil Rietgors Rietzanger
goed
Ringmus Rode wouw Roek (k) Roerdomp Roodborst
goed
Roodborsttapuit Roodhalsfuut Roodkopklauwier Rosse stekelstaart Ruigpootuil
matig
Scholekster Sijs Slechtvalk Slobeend Smient
Steenuil Steltkluut Stormmeeuw (k) Strandplevier Tafeleend Tapuit Tjiftjaf Torenvalk Tuinfluiter Tureluur
.
.
.
.
.
.
matig goed goed goed goed
. .
matig – goed matig goed
.
goed goed goed goed goed
. .
.
. .
.
goed
goed .
.
.
.
.
.
goed matig goed goed goed goed
goed
goed goed goed goed matig
matig
Snor Soepeend Soepgans Sperwer Spotvogel Spreeuw Sprinkhaanzanger Staartmees Stadsduif Steenloper
Landelijke trends
.
.
.
goed
goed goed goed slecht –
–
goed goed
goed goed
56 Centraal Bureau voor de Statistiek
matig slecht slecht goed goed
.
.
.
.
.
.
goed goed goed goed goed goed goed goed goed goed
7.3.4 Behalen van de meetdoelen voor broedvogels (vervolg) Soort1)
Meetdoelen
TMAP trends waddengebied
Turkse tortel Veldleeuwerik Velduil Vink Visdief (k)
Nieuwe meetdoelen 2012
FBI landelijke trends VR Natura 2000 VR Natura 2000 VR Natura 2000 trends per gebied2)3) populatie per gebied2)3) trends2)3)
goed
.
.
.
goed
.
.
.
goed goed goed goed goed
. .
goed goed goed goed slecht
goed
Vuurgoudhaan Waterhoen Waterral Watersnip Wespendief
Landelijke trends
matig
. .
. .
Wielewaal Wilde eend Wilde zwaan Winterkoning Wintertaling
goed goed goed goed goed
Witte kwikstaart Witwangstern Woudaap Wulp Zanglijster
goed .
Zeearend Zilvermeeuw (k) Zomertaling Zomertortel Zwarte kraai
goed
Totaalscore meetdoel4)
goed
3) 4)
goed goed goed goed goed goed goed goed
goed
Zwartkop Zwartkopmeeuw (k)
2)
.
goed
Zwarte mees Zwarte roodstaart Zwarte specht Zwarte stern (k) Zwarte wouw
1)
.
goed
. .
. .
. .
goed goed matig goed
.
.
.
goed goed
goed
goed
Incidentele en verdwenen soorten zijn niet meegenomen; k = kolonievogel. Haalbaarheid meetdoel nog niet in te vullen; haalbaarheid mede afhankelijk van ontwikkeling gegevensinwinning SNL. VR: vogelrichtlijnsoorten waarvoor in één of meerdere Natura 2000-gebieden instandhoudingsdoelen worden geformuleerd. Gemiddelde haalbaarheid van het meetdoel over alle soorten in de kolom. Voor beoordelingscriteria zie hoofdstuk 5.
Links Methode en links naar handleidingen: Website CBS Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM Informatie over SOVON: Website SOVON Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 57
7.3.5 Meetpunten aantalsmonitoring broedvogels, 1984–2010 Meetpunten aantalsmonitoring broedvogels, 1984–2010 Geen telling in de laatste 3 jaar Minstens 1 telling in de laatste 3 jaar
58 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.3.6 Meetpunten aantalsmonitoring kolonievogels, 1984–2010 Meetpunten aantalsmonitoring kolonievogels, 1984–2010 Geen telling in de laatste 3 jaar Minstens 1 telling in de laatste 3 jaar
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 59
7.3.7 Kerngebieden en meetpunten zeldzame vogelsoorten (LSB), 1990–2010 Kerngebieden en meetpunten zeldzame vogelsoorten (LSB), 1990–2010 Kerngebieden Geen telling in de laatste 3 jaar Geteld in de laatste 3 jaar Meetpunten zeldzame soorten (LSB) Geen telling in de laatste 3 jaar Geteld in de laatste 3 jaar
60 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.4
Weidevogels Algemeen Weidevogels worden gemeten door middel van aantalsmonitoring. Er zijn geen weidevogelsoorten in het landelijk verspreidingsonderzoek opgenomen. Coördinatie: SOVON Vogelonderzoek Nederland. Uitvoering: Vrijwilligers, SOVON, Provincies, CBS. Opdrachtgever: Ministerie van EL&I.
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor deze soortgroep • Farmland Bird Index: landelijke trends van boerenlandvogels Landelijke trends van enkele tientallen akker- en weidevogels. De Farmland Bird Index is een structurele indicator voor het landbouwbeleid van de EU (meetdoel 9). Overige meetdoelen voor deze soortgroep De overige meetdoelen voor dit meetprogramma zijn behandeld in het meetprogramma voor broedvogels.
7.4.1 Te meten weidevogels Soort1)
Beleidsstatus2)
Meetprogramma aantalsmonitoring
Gele kwikstaart Graspieper Grutto Kievit Kuifeend
FBI, RL TYP, RL FBI, TMAP, RL FBI, TMAP
ja ja ja ja ja
Scholekster Slobeend Tureluur Veldleeuwerik
TMAP, RL RL TMAP, TYP, RL FBI, TYP, RL
ja ja ja ja
Te meten soorten, de term contractsoorten is hier niet van toepassing. Het betreft hier uitsluitend de kwaliteitssoorten. vet = belangrijk sturend meetdoel. FBI: Farmland Bird Index: de overige FBI-soorten en weidevogels staan vermeld bij het Meetnet Broedvogels; TMAP: Trilateral Monitoring and Assessment Program; TYP: Typische soort HR; RL: Rode lijst-soort.
1) 2)
Aantalsmonitoring Meetprogramma Het meetprogramma bestaat uit de jaarlijkse monitoring van negen soorten weidevogels. Naast algemene soorten weidevogels wordt ook een aantal zeldzamere soorten geteld. Het meetnet combineert de gegevens van de provincies met die van de vrijwilligers van het Broedvogelmeetnet (BMP-onderdeel) van SOVON. De term contractsoorten is hier niet van toepassing, want de provincies inventariseren deze soorten niet op contractbasis. Rijk en provincies hebben een ruilovereenkomst m.b.t. de gegevens. Onderdeel daarvan is een loketfunctie bij SOVON om vogelgegevens aan provincies te leveren.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 61
In tabel 7.4.1 zijn alleen de negen kwaliteitssoorten opgenomen. De overige FBI-soorten en weidevogels staan vermeld bij het meetnet Broedvogels (hoofdstuk 7.3). Ten behoeve van deze rapportage zijn telgegevens gebruikt van 1990–2010, in totaal bijna 1900 plots. In Het meetnet omvatte in 2010 van ca. 600 plots telgegevens, waarvan er ruim 400 afkomstig waren van de provincies. Het aantal plots per provincie waarvan gegevens zijn geleverd wisselt per jaar, onder meer als gevolg van bezuinigingen en veranderingen in beleid en daarmee de gegevensbehoefte vanuit provincies. Om de provincies tegemoet te komen is o.a. het MAS (Meetnet Agrarische Soorten) ontwikkeld dat een lagere meetinspanning vergt.
7.4.2 Aantal getelde weidevogelsplots 1 200
1 000 800 600 400 200 0 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Veldwerk Vaste meetlocaties worden jaarlijks geïnventariseerd op een aantal weidevogelsoorten. Voor alle soorten gaat het om een steekproef van ongeveer achthonderd meetlocaties in het agrarische gebied. De veldmethode betreft doorgaans territoriumkarteringen (BMP-methode), maar daarnaast zijn er ook punttellingen (MAS-methode) die een kleinere meetinspanning vergen. Individuele punttellingen zijn weliswaar minder nauwkeurig dan territoriumkarteringen, maar door de kleinere meetinspanning kunnen veel meer meetpunten geïnventariseerd worden. Dit bevordert de representativiteit van het meetprogramma voor veel soorten. De gegevens van het weidevogelmeetnet komen uit het Broedvogelmonitoring Project en de provinciale meetnetten. Een onderzoeksbeschrijving is te vinden op de website van het CBS (zie links). Analyse Om representatieve trend- en indexcijfers te verkrijgen worden de meetpunten gestratificeerd naar fysischgeografische regio en – voor de soorten uit tabel 7.4.1 – naar de kwaliteit van weidevogelgebieden op basis van de Atlas van de Nederlandse broedvogels. Vervolgens worden de strata gewogen naar populatieaandeel. Er is een methode ontwikkeld om voor de provincies afzonderlijk representatieve trend- en indexcijfers te berekenen. Deze methode zal de komende twee jaar geïmplementeerd gaan worden. Resultaten Voor alle negen weidevogelsoorten zijn landelijke trend- en indexcijfers van goede kwaliteit beschikbaar, daarnaast ook van een aantal andere weidevogelsoorten. Het betreft trends in het agrarische gebied,
62 Centraal Bureau voor de Statistiek
zowel landelijk als per fysisch-geografische regio. Per provincie zijn trends berekend op de oude methode beschikbaar. Daarnaast worden trends naar type landgebruik berekend.
Aandachtspunten • Duidelijkheid verkrijgen over de implementatie van het Meetnet Agrarische Soorten (MAS) in het Meetnet Weidevogels (SOVON, provincies). • Implementeren van de statistische weging bij de nu nog ongewogen indexcijfers per provincie (CBS, SOVON). • Mogelijkheden voor uitbreiding meetnet naar boerenlandvogel-meetnet onderzoeken (SOVON). • De samenwerking in het NEM continueren opdat de provincies blijven participeren in het weidevogelmeetnet (SOVON, provincies).
Links Methode en links naar handleidingen: Website CBS Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM Informatie over SOVON: Website SOVON Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 63
7.4.3 Meetpunten aantalsmonitoring weidevogels, 1990–2010 Meetpunten aantalsmonitoring weidevogels, 1990–2010 Geen telling in de laatste 3 jaar Minstens 1 telling in de laatste 3 jaar
64 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.5
Watervogels Algemeen Bij watervogels is er alleen een meetprogramma voor aantalsmonitoring. Daarin worden doortrekkende en overwinterende watervogels in alle belangrijke waterrijke gebieden gevolgd. Daarnaast is er een onderdeel voor ganzen en zwanen op pleisterplaatsen (‘ganzengebieden’) en een onderdeel voor eiders en zee-eenden. Door de uitgebreidheid van het meetprogramma ontstaat ook een goed beeld van de verspreiding van veel soorten. Coördinatie: SOVON Vogelonderzoek Nederland. Uitvoering: Vrijwilligers, SOVON, CBS. Opdrachtgever: Ministerie van EL&I, Ministerie van IenM (Waterdienst van Rijkswaterstaat).
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor deze soortgroep • Vogelrichtlijn (VR): landelijke trends Landelijke trends in aantallen van alle vogelsoorten (meetdoel 1). • Natura2000: trends per Natura2000-gebied Trends in aantallen van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Het gaat om soorten van Annex I van de Vogelrichtlijn en de zogemaande 1% soorten van de Vogelrichtlijn (trekkende watervogels) (meetdoel 3). • Natura2000: populatiegrootte per Natura2000-gebied Populatiegrootte van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Voor soorten van Annex I van de Vogelrichtlijn en de zogenaamde 1% soorten van de Vogelrichtlijn (trekkende watervogels) moet de populatiegrootte geschat worden (meetdoel 4). • Natura2000: trends in gezamenlijke Natura2000-gebieden Trends in aantallen van soorten in de gezamenlijke Natura2000-gebieden (inclusief gebieden die niet voor de betreffende soort zijn aangewezen). Het gaat om soorten van Annex I van de Vogelrichtlijn en de zogemaande 1% soorten van de Vogelrichtlijn (trekkende watervogels) (meetdoel 5). • Trilateral Monitoring and Assessment Program: trends van vogels in het Waddengebied Trends in aantallen van zowel broedvogels als doortrekkende en overwinterende watervogels uit het TMAP-programma (overeenkomst tussen Denemarken, Duitsland en Nederland over de gegevensinwinning in het Waddengebied) (meetdoel 8). • Aviaire Influenza: landelijke trend en verspreiding Landelijke trend en verspreiding van met name trekkende watervogels. Voor Europese Richtlijn 2005/94/ EC is informatie nodig over het voorkomen van vogelsoorten die een rol kunnen spelen bij de verspreiding van aviaire influenza (vogelgriep). Deze gegevens kunnen gebruikt worden om de risico’s op de verspreiding van door vogels overgedragen ziektes te beoordelen (meetdoel 26). Overige meetdoelen voor deze soortgroep • Ramsar (wetlands): trends per Ramsargebied (meetdoel 11). • Convention on Biological Diversity: landelijke trends (meetdoel 12). • OSPAR Commission: landelijke trends (meetdoel 13). • African Eurasian Waterbird Agreement: landelijke trends (meetdoel 14). • Schadesoorten: landelijke trends (meetdoel 16). • Kwaliteit van het agrarisch gebied: landelijke trends (meetdoel 18).
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 65
• • • •
Kwaliteit hoofdwatersystemen: Trends van vogels (meetdoel 19). Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen (meetdoel 21). Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc. (meetdoel 22). Invasieve exoten: landelijke trends (meetdoel 24).
7.5.1 Contractsoorten watervogels Soort
Beleidsstatus1)
Contractsoort aantalsmonitoring
Aalscholver Bergeend Blauwe reiger Bontbekplevier Bonte strandloper
VR, TMAP VR, TMAP VR, TMAP VR, TMAP
ja ja ja ja ja
Brandgans Brilduiker Dodaars Drieteenstrandloper Dwerggans
VR, TMAP VR VR VR, TMAP VR
ja ja ja ja ja
Dwergmeeuw Eider Fuut Geoorde fuut Goudplevier
VR VR, TMAP VR VR VR, TMAP
nee ja ja ja ja
Grauwe gans Groenpootruiter Grote Canadese gans Grote mantelmeeuw Grote stern
VR VR, TMAP TMAP VR
ja ja ja ja nee
Grote zaagbek Grote zilverreiger Grutto Kanoet Kemphaan
VR VR VR VR, TMAP VR, TMAP
ja ja ja ja ja
Kievit Kleine rietgans Kleine zilverreiger Kleine zwaan Kluut
VR, TMAP VR VR VR VR, TMAP
ja ja ja ja ja
Knobbelzwaan Kokmeeuw Kolgans Kraanvogel Krakeend
TMAP VR VR VR
ja ja ja ja ja
Krombekstrandloper Krooneend Kuifduiker Kuifeend Lepelaar
VR, TMAP VR VR VR VR, TMAP
ja ja ja ja ja
Meerkoet Middelste zaagbek Nijlgans Nonnetje Parelduiker
VR VR VR VR
ja ja ja ja nee
Pijlstaart Regenwulp Reuzenstern Roodkeelduiker Rosse grutto
VR, TMAP TMAP VR VR VR, TMAP
ja nee ja nee ja
66 Centraal Bureau voor de Statistiek
Opmerkingen
vanaf 2011–2012 mogelijk op basis van zeetrektellingen
VR-status betreft broedvogels2)
vanaf 2011–2012 mogelijk op basis van zeetrektellingen
niet goed te volgen door vroege, korte doortrek in najaar vanaf 2011–2012 mogelijk op basis van zeetrektellingen
7.5.1 Contractsoorten watervogels (vervolg) Soort
Beleidsstatus1)
Contractsoort aantalsmonitoring
Rotgans Scholekster Slechtvalk Slobeend Smient
VR, TMAP VR, TMAP VR VR, TMAP VR, TMAP
ja ja ja ja ja
Steenloper Stormmeeuw Strandplevier Tafeleend Taigarietgans
VR, TMAP TMAP VR, TMAP VR VR
ja ja ja ja ja
Toendrarietgans Topper Tureluur Visarend Visdief
VR VR VR, TMAP VR VR
ja ja ja ja nee
Waterhoen Wilde eend Wilde zwaan Wintertaling Wulp
VR, TMAP VR VR, TMAP VR, TMAP
ja ja ja ja ja
Zeearend Zilvermeeuw Zilverplevier Zwarte ruiter Zwarte stern
VR TMAP VR, TMAP VR, TMAP VR
ja ja ja ja ja
Zwarte zee-eend
VR
ja
Opmerkingen
VR-status betreft broedvogels2)
VR: soort waarvoor in het kader van de Vogelrichtlijn Natura 2000-gebieden zijn aangewezen die een foerageerfunctie hebben voor de soort; TMAP: Trilateral Monitoring and Assessment Program. vet = belangrijk sturend meetdoel. 2) De Voordelta is aangewezen als foerageergebied vooor grote sterns en visdieven die in de Delta broeden. De aantallen worden daarom gevolgd in het meetprogramma voor broedvogels. 1)
Aantalsmonitoring Meetprogramma Niet-broedende watervogels zijn doorgaans erg mobiel omdat zij niet voor de voortplanting aan een bepaalde locatie gebonden zijn. Bij verslechterende omstandigheden verplaatsen zij zich snel naar andere gebieden. Omdat veel soorten ook nog eens in grote groepen voorkomen, kunnen de getelde aantallen in een gebied gedurende het seizoen en zelfs binnen enkele dagen sterk veranderen. Het ontwerp van het meetprogramma probeert vertekeningen als gevolg van deze hoge mobiliteit van soorten zoveel mogelijk tegen te gaan. Het meetprogramma beschikt voor veel soorten over gegevens vanaf 1975 en bestaat uit de volgende onderdelen: 1. Integrale maandelijkse tellingen van alle soorten in alle belangrijke waterrijke gebieden, waaronder de Rijkswateren en de Vogelrichtlijn-/Ramsargebieden, met uitzondering van het Waddengebied. In totaal gaat het om 91 zogenaamde monitoringgebieden. In het Waddengebied vinden er elk jaar in vijf maanden (vier vaste en één wisselende maand) gebiedsdekkende tellingen plaats en daarnaast zijn er maandelijkse tellingen in deelgebieden. 2. In maandelijkse tellingen (in oktober-maart + extra soortspecifieke maanden) worden pleisterplaatsen van ganzen en zwanen geteld in 83 zogemaande aanvullende ganzengebieden, aanvullend op de monitoringgebieden. Landelijke trends voor ganzen en zwanen worden gebaseerd op aantallen van de monitoringgebieden en aanvullende ganzengebieden gezamenlijk (in totaal 174 gebieden).
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 67
3. In januari worden zoveel mogelijk alle watergebieden in heel Nederland geteld (midwintertelling) ten behoeve van de International Waterbird Census. 4. Eiders en zwarte zee-eenden in de Waddenzee en langs de Noordzeekust worden één keer per jaar geteld in januari vanuit een vliegtuig, in de vier zogemaande zee-eendgebieden. 5. Enkele soorten die niet goed met de tellingen van monitoringgebieden gevolgd kunnen worden (kemphaan, kraanvogel, reuzenstern, zwarte stern), worden geteld op slaapplaatsen (en zijn opgenomen als contractsoort in het NEM-meetprogramma voor vogels op slaapplaatsen). Het percentage van de aanwezige vogels in de monitoringgebieden en in de ganzengebieden blijft met ca. 80% de laatste jaren onveranderd hoog (zie figuur 7.5.2 en 7.5.3). In deze figuren zijn eerst de getelde percentages per gebied (over alle soorten) bepaald, daarna de gemiddelde getelde percentages per jaar (over alle gebieden).
7.5.2 Percentage getelde vogels per monitoringgebied 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 '75
'77
'79
'81
'83
'85
'87
'89
'91
'93
'95
'97
'99
'01
'03
'05
'07
'09
'91
'93
'95
'97
'99
'01
'03
'05
'07
'09
7.5.3 Percentage getelde vogels per ganzengebied 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 '75
'77
'79
'81
68 Centraal Bureau voor de Statistiek
'83
'85
'87
'89
Veldwerk De maandelijkse tellingen van monitoringgebieden en ganzengebieden vinden plaats in vaste, duidelijk begrensde gebieden en in een van tevoren door SOVON vastgesteld weekend, om dubbeltellingen zoveel mogelijk te voorkomen. Het veldwerk wordt overdag uitgevoerd, op het moment waarop watervogels zich veelal in de foerageergebieden ophouden. Langs de kust wordt geteld rond het tijdstip van hoogwater, wanneer de vogels zich verzamelen op de hoogste delen, de zogenaamde hoogwatervluchtplaatsen. Tijdens een telling worden alle watervogels geteld en aan wetlands gebonden roof – en zangvogels. De veldwerkhandleiding en een onderzoeksbeschrijving zijn te vinden op de website van het CBS (zie links). Analyse Ontbrekende tellingen worden bijgeschat op het niveau van maandelijkse tellingen per telgebied of, wanneer dit leidt tot extreem hoge bijschattingen, op het niveau van seizoenssommen (de totalen van de maandelijkse aantallen in een seizoen) per monitoringgebied. De seizoenssommen worden gesommeerd tot landelijke totalen. Er worden geen standaardfouten berekend voor de jaarcijfers, omdat voor de meeste soorten sprake is van een zeer hoge teldekking. Er worden flexibele trends berekend door de jaarcijfers (‘vloeiende lijnen’) en voor ieder jaar in de tijdreeksen wordt een uitspraak gedaan over het trendverloop sinds dat jaar tot aan het einde van de tijdreeks. Resultaten De meeste landelijke trends (tabel 7.5.5), maar ook de meeste gebiedstrends (tabel 7.5.4 en 7.5.5) van veel soorten zijn zeer betrouwbaar. Ook de meeste meeliftende meetdoelen kan het meetprogramma goed bedienen. Van de beleidsrelevante soorten kunnen alleen geen goede landelijke trends bepaald worden van dwergmeeuw, parelduiker, regenwulp en roodkeelduiker.
7.5.4 Teldekking watervogels per Natura 2000-gebied Natura 2000-gebied1)
Aantal VR-soorten2)
Teldekking goed vanaf 2007/2008?3)
Abtskolk Alde Feanen Arkemheen Biesbosch4) Boezems Kinderdijk
1 12 2 22 3
ja ja ja ja ja
Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein De Deelen De Wilck Donkse Laagten Duinen Goeree & Kwade Hoek
4 4 2 1 18
ja ja ja ja ja
Dwingelderveld Eemmeer & Gooimeer Zuidoever Eilandspolder Fochteloërveen Gelderse Poort
2 10 6 2 17
ja ja ja nee ja
Grevelingen Groote Wielen Haringvliet4) Hollands Diep IJsselmeer4)
34 1 25 8 30
ja ja ja ja ja
Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske Ketelmeer & Vossemeer4) Krammer-Volkerak4) Lauwersmeer4) Leekstermeergebied
5 17 26 28 3
ja ja ja ja ja
Soorten niet in meetprogramma
dwergmeeuw
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 69
7.5.4 Teldekking watervogels per Natura 2000-gebied (vervolg) Natura 2000-gebied1)
Aantal VR-soorten2)
Teldekking goed vanaf 2007/2008?3)
Lepelaarsplassen Markermeer & IJmeer4) Markiezaat Nieuwkoopse Plassen & De Haeck Noordzeekustzone4)
7 17 13 2 10
ja ja nee ja ja
Oostelijke Vechtplassen Oosterschelde Oostvaardersplassen4) Oudegaasterbrekken , Fluessen en omgeving Oudeland van Strijen
7 36 16 3 4
ja ja ja ja ja
Sneekermeergebied4) Uiterwaarden IJssel Uiterwaarden Neder-Rijn Uiterwaarden Waal Uiterwaarden Zwarte water en Vecht
12 21 16 17 7
ja ja ja ja ja
Van Oordt’s Mersken Veerse Meer Veluwerandmeren Voordelta4) Waddenzee4)
3 19 15 28 36
nee ja ja ja ja
Westerschelde & Saeftinghe Wieden4) Witte en Zwarte Brekken Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder Yerseke en Kapelse Moer
31 11 4 2 1
ja ja ja ja ja
Zeevang Zoommeer Zouweboezem Zuidlaardermeergebied Zwanenwater & Pettemerduinen
8 12 1 3 1
ja nee nee ja nee
Zwarte Meer Zwin & Kievittepolder5)
14 1
ja
Soorten niet in meetprogramma
dwergmeeuw
dwergmeeuw, parelduiker, roodkeelduiker
dwergmeeuw, roodkeelduiker
zwarte stern kleine zilverreiger
De begrenzing van de gemonitorde gebieden valt niet altijd volledig samen met de begrenzing van de Natura 2000-gebieden. Niet-broedende kwalificerende soorten met concept-instandhoudingsdoelen en begrenzingssoorten samen. Soorten waarvoor het gebied alleen een slaapfunctie heeft zijn niet meegenomen. 3) Goede teldekking: gemiddeld is per soort uit de kolom ‘Aantal VR-soorten’ naar verwachting meer dan 50% van de individuen in de laatste drie telseizoenen daadwerkelijk geteld (de overige individuen worden t.b.v. indexberekening bijgeschat). Als de teldekking langdurig tekort schiet, gaat de kwaliteit van de indexen achteruit. 4) Bij het bepalen van de teldekking worden eidereend, kemphaan, reuzenstern, visarend, zwarte stern en zwarte zee-eend niet meegenomen in de beoordeling omdat voor deze soorten geen bijschatting plaatsvindt. 5) Gebied wordt niet geteld in het meetprogramma omdat slechts een klein gedeelte op Nederlands grondgebied ligt. 1) 2)
Aandachtspunten • Integreren van slaapplaatstellingen in het meetprogramma voor watervogels, zowel organisatorisch als qua automatisering (SOVON en CBS).
Links Methode en links naar handleidingen: Website CBS Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM Informatie over SOVON: Website SOVON Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving
70 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.5.5 Behalen van de meetdoelen voor watervogels Soort
Meetdoelen
Nieuwe meetdoelen 2012
Landelijke trends
TMAP trend Waddengbied2)
VR Natura2000 trend per gebied2)
VR Natura2000 populatiegrootte per gebied3)
VR Natura2000 trend gezamenlijke gebieden2)
Aalscholver Bergeend Blauwe reiger Bontbekplevier Bonte strandloper
matig goed
goed goed
. .
goed goed
matig goed
goed goed
. .
goed goed
goed matig goed goed goed
Brandgans Brilduiker Dodaars Drieteenstrandloper Dwerggans
goed
goed goed goed goed goed
. . . . .
goed goed goed goed goed
goed goed goed matig matig
goed
matig goed goed goed
. . . .
matig goed goed goed
matig matig goed matig
matig
goed goed
. .
goed matig
goed
.
goed
goed goed goed goed goed
goed goed goed goed
. . . .
goed goed goed goed
goed matig goed goed
goed goed goed goed goed
. . . . .
goed goed goed goed goed
matig goed goed goed goed
Dwergmeeuw Eider Fuut Geoorde fuut Goudplevier Grauwe gans Groenpootruiter Grote Canadese gans Grote mantelmeeuw Grote zaagbek Grote stern Grote zilverreiger Grutto Kanoet Kemphaan Kievit Kleine rietgans Kleine zilverreiger Kleine zwaan Kluut Knobbelzwaan Kokmeeuw Kolgans Kraanvogel Krakeend Krombekstrandloper Krooneend Kuifduiker Kuifeend Lepelaar
matig
matig
matig
matig
goed
goed
goed
matig
Meerkoet Middelste zaagbek Nijlgans Nonnetje Parelduiker Pijlstaart Regenwulp Reuzenstern Roodkeelduiker
goed goed goed
. . .
goed . goed
goed goed goed matig goed
goed goed goed goed goed
. . . . .
goed goed goed goed goed
goed matig goed goed goed
goed goed
. .
goed goed
goed
.
goed
goed goed goed goed
goed
.
goed
goed
goed
.
goed
goed
matig
goed
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 71
7.5.5 Behalen van de meetdoelen voor watervogels (vervolg) Soort
Meetdoelen
Nieuwe meetdoelen 2012
Landelijke trends
TMAP trend Waddengbied2)
VR Natura2000 trend per gebied2)
VR Natura2000 populatiegrootte per gebied3)
VR Natura2000 trend gezamenlijke gebieden2)
Rosse grutto
matig
goed
.
goed
goed
Rotgans Scholekster Slechtvalk Slobeend Smient
goed matig
goed goed goed goed goed
. . . . .
goed goed goed goed goed
goed goed goed goed goed
Steenloper Stormmeeuw Strandplevier Tafeleend Taigarietgans
matig matig matig
goed
.
goed
goed goed goed
. . .
goed goed goed
goed goed goed goed goed
goed goed goed goed
. . . .
goed goed goed goed
goed goed goed matig
goed goed goed goed
. . . .
goed goed goed goed
goed goed goed goed goed
goed
.
goed
goed goed matig
. . .
goed goed matig
goed goed goed goed goed
matig
.
matig
matig
goed
.
goed
goed
Toendrarietgans Topper Tureluur Visarend Visdief Waterhoen Wilde eend Wilde zwaan Wintertaling Wulp Zeearend Zilvermeeuw Zilverplevier Zwarte ruiter Zwarte stern
goed goed
matig
goed goed matig
matig goed goed
Zwarte zee-eend Totaalscore meetdoel4)
3) 4) 1) 2)
matig
Meetdoel Aviaire Influenza niet meegenomen, omdat hiervoor nog geen soortenlijst beschikbaar is. ‘goed’ = gemiddeld in de laatste 12 jaar over alle gebieden meer dan 60% geteld; ‘matig’ = 25–60% geteld; ‘slecht’ = <25% geteld. Haalbaarheid meetdoel nog niet goed in te vullen. Gemiddelde haalbaarheid van het meetdoel over alle soorten in de kolom. Voor beoordelingscriteria zie hoofdstuk 5.
72 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.5.6 Monitoringgebieden watervogels, juli 2007–juni 2010 Monitoringgebieden watervogels, 2007–2010 Teldekking laatste 3 jaar <50% 50%–75% >75%
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 73
7.5.7 Ganzengebieden, juli 2007–juni 2010 Ganzengebieden, 2007–2010 Teldekking laatste 3 jaar <50% 50%–75% >75%
74 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.5.8 Zee-eendgebieden, juli 2007–juni 2010 Zee-eendgebieden, 2007–2010 Geen telling in de laatste 3 jaar Minstens 1 telling in de laatste 3 jaar
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 75
7.6
Slaapplaatsen van vogels Algemeen Het meetprogramma voor slaapplaatsen is gericht op aantalsmonitoring, maar levert ook veel verspreidingsinformatie op. Ook binnen Natura2000-gebieden wordt verspreidingsinformatie verzameld. Coördinatie: SOVON Vogelonderzoek Nederland. Uitvoering: Vrijwilligers, SOVON, CBS. Opdrachtgever: Ministerie van EL&I.
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor deze soortgroep • Vogelrichtlijn (VR): landelijke trends Landelijke trends in aantallen van alle vogelsoorten (meetdoel 1). Dit meetdoel geldt voor vier soorten (kemphaan, kraanvogel, reuzenstern, zwarte stern) die niet goed gevolgd kunnen worden met het reguliere meetprogramma voor watervogels. • Natura2000: trends per Natura2000-gebied Trends in aantallen van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Het gaat om soorten van Annex I van de Vogelrichtlijn en de zgn. 1% soorten van de Vogelrichtlijn (trekkende watervogels) (meetdoel 3). • Natura2000: populatiegrootte per Natura2000-gebied Populatiegrootte van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Voor soorten van Annex I van de Vogelrichtlijn en de zgn. 1% soorten van de Vogelrichtlijn (trekkende watervogels) moet de populatiegrootte geschat worden (meetdoel 4). Overige meetdoelen voor deze soortgroep Ramsar (wetlands): trends per Ramsargebied (meetdoel 11). Convention of Biological Diversity (meetdoel 12). OSPAR Commission: landelijke trends (meetdoel 13). African Eurasian Waterbird Agreement: landelijke trends (meetdoel 14). Schadesoorten: landelijke trends (meetdoel 16). Kwaliteit van het agrarisch gebied: landelijke trends (meetdoel 18). Kwaliteit hoofdwatersystemen: Trends van vogels (meetdoel 19). Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen (meetdoel 21). Stadsnatuur: landelijke trends (meetdoel 23). Invasieve exoten: landelijke trends (meetdoel 24). Aviaire Influenza: landelijke trend en verspreiding (meetdoel 26).
76 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.6.1 Contractsoorten vogels op slaapplaatsen Soort1)
Beleidsstatus2)
Contractsoort aantalsmonitoring
Aalscholver Blauwe kiekendief Brandgans Bruine kiekendief Dwerggans
VR
ja nee ja nee ja
Grauwe gans Grote mantelmeeuw Grote zilverreiger Grutto Halsbandparkiet
VR
VR VR
VR VR
Huiskraai Kauw Kemphaan Kleine mantelmeeuw Kleine rietgans Kleine zilverreiger Kleine zwaan Kokmeeuw Kolgans Kraanvogel
VR VR
Roek Rotgans Scholekster Spreeuw Stormmeeuw
nee nee ja nee ja
VR VR
nee ja nee ja ja
VR
nee nee nee nee ja
VR
Lachstern Raaf Ransuil Regenwulp Reuzenstern
ja nee ja ja nee
VR VR
nee ja ja nee nee
Taigarietgans Toendrarietgans Wilde zwaan Wulp Zilvermeeuw
VR VR VR VR
ja ja ja ja nee
Zwarte stern
VR
ja
Vet = Belangrijk sturend meetdoel. VR: soort waarvoor in het kader van de Vogelrichtlijn Natura 2000-gebieden zijn aangewezen die een slaapplaatsfunctie hebben voor de soort; andere beleidsthema’s niet aangegeven omdat slaapplaatsfunctie alleen binnen VR bestaat.
1) 2)
Aantalsmonitoring Meetprogramma Het meetprogramma is in eerste instantie gericht op de aantalsmonitoring van de 19 contractsoorten in de 56 Natura2000-gebieden die volgens de (concept-)aanwijzingsbesluiten voor deze soorten een functie hebben als ‘slaapplaats’. Voor kemphaan, kraanvogel, reuzenstern en zwarte stern wordt ook gestuurd op tellingen buiten Natura2000-gebieden. Dit dient voor het bepalen van de landelijke trend, omdat deze soorten niet goed gevolg kunnen worden met het meetprogramma voor watervogels. Eens in de drie jaar wordt een slaapplaatstelling georganiseerd die speciaal gericht is op de kemphaan (eerstvolgende kemphaantelling in voorjaar 2014). Er wordt licht gestuurd op gegevensinwinning voor slaapplaatsen buiten de Natura2000-gebieden en voor slaapplaatsen van de 17 niet-contractsoorten uit tabel 7.6.1, waarvan ieder jaar een of enkele soorten speciale aandacht krijgen (lichte sturing via oproepen door
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 77
SOVON). Iedere niet-contractsoort is daarbij eens in de zes jaar aan de beurt. Het meetprogramma is gestart in seizoen 2009/2010.
Veldwerkmethode Er worden twee of drie tellingen georganiseerd in de piekperiode van de soort. Bij de meeste soorten duurt deze piekperiode gemiddeld vijf maanden. De telperiode is een tweewekelijkse periode rond een voorkeursdatum, inclusief drie weekenden. Dit voorkomt rechtstreekse concurrentie met de teldata in het Meetnet Watervogels (overlap in waarnemers), maar biedt waarnemers wel de gelegenheid om tellingen te combineren op dezelfde dag. Waarnemers worden aangespoord ook alle overige soorten te tellen die gebruik maken van de slaapplaats. Voor kemphaan, kraanvogel, reuzenstern en zwarte stern worden minimaal drie tellingen georganiseerd in de piekperiode van de soort. Bij deze vier soorten duurt de piekperiode slechts enkele weken. De telperiode is een telweekend met een voorkeursdag om dubbeltellingen te voorkomen. Bij de kraanvogel worden de tellingen ad hoc georganiseerd vanwege de onvoorspelbare doortrekperiode. De veldwerkhandleiding en een onderzoeksbeschrijving zijn te vinden op de website van het CBS (zie links). Analyse Er worden nog geen trendberekeningen uitgevoerd, omdat voor de meeste soortgebiedcombinaties nog onvoldoende jaren geteld is. Een voorberekening door SOVON met een aantal langere tijdreeksen wees uit dat trendberekeningen in principe het beste kunnen worden uitgevoerd op het gemiddelde van de verschillende tellingen per seizoen, maar dit zal pas op termijn mogelijk zijn. Tot die tijd wordt met seizoensmaxima gewerkt. Resultaten In het tweede seizoen van het meetprogramma is vrijwel hetzelfde aantal soortgebiedcombinaties geteld (96 van 202) als in het eerste seizoen (97 van 202). Dit betekent dat de totale meetinspanning voor het meetdoel Natura2000 niet is toegenomen. Wel is de volledigheid per Natura 2000-gebied wat toegenomen. In de meeste gevallen zijn in het tweede seizoen dezelfde combinaties geteld als het jaar daarvoor. In totaal zijn na twee jaar telgegevens beschikbaar uit 119 van de 202 soortgebiedcombinaties (59%). Het meetprogramma loopt nog te kort om de haalbaarheid van de meetdoelen te kunnen beoordelen. Maar het lijkt zinvol om het tellen van nieuwe soortgebiedcombinaties te stimuleren. Aandachtspunten • Integreren van slaapplaatstellingen in het meetprogramma voor watervogels, zowel organisatorisch als op het gebied van automatisering (SOVON en CBS). • Stimuleren van waarnemers om Natura2000-soortgebiedcombinaties te tellen (SOVON). • Uitzoeken of hoofdslaapplaatsen bruikbaar zijn voor toekomstige trendberekening (SOVON en CBS). • Uitzoeken aandeel kemphaan in Natura2000-gebieden tov. landelijk totaal (SOVON).
Links Methode en links naar handleidingen: Website CBS Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM Informatie over SOVON: Website SOVON
78 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.6.2 Teldekking vogelsoorten op slaapplaatsen per Natura 2000-gebied Natura 2000-gebied1)
Aantal VR-soorten2)
Soortgebiedcombinaties geteld in 2010/20113)
Alde Feanen Bargerveen Biesbosch Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein Deelen
4 3 7 1 4
0 3 2 1 1
Deurnsche Peel & Mariapeel Donkse Laagten Duinen Goeree & Kwade Hoek Dwingelderveld Eemmeer & Gooimeer Zuidoever
2 3 2 2 1
0 1 0 2 0
Eilandspolder Engbertsdijksvenen Fochteloerveen Gelderse Poort Grevelingen
1 2 4 5 5
1 1 0 5 5
Groote Peel Groote Wielen Haringvliet Hollands Diep IJsselmeer
4 3 8 3 12
0 3 4 0 8
Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske Kampina & Oisterwijkse Vennen Ketelmeer & Vossemeer Krammer-Volkerak Lauwersmeer
1 1 7 6 9
0 1 5 0 9
Leekstermeergebied Lepelaarplassen Markermeer & IJmeer Markiezaat Naardermeer
2 2 4 2 2
0 0 2 1 0
Nieuwkoopse Plassen & De Haeck Noordzeekustzone Oostelijke Vechtplassen Oosterschelde Oostvaardersplassen
2 1 3 4 6
1 0 0 3 0
Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving Polder Zeevang Sneekermeergebied Strabrechtse Heide & Beuven Uiterwaarden IJssel
5 1 6 1 8
5 1 2 0 8
Uiterwaarden Neder-Rijn Uiterwaarden Waal Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht Van Oordt’s Mersken Veerse Meer
6 7 1 2 5
3 3 0 2 4
Veluwerandmeren Voordelta Waddenzee Westerschelde & Saeftinghe Wieden
3 1 7 2 4
2 0 1 1 0
Witte en Zwarte Brekken Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder Zoommeer Zuidlaardermeergebied Zwanenwater & Pettemerduinen
5 1 2 1 1
2 1 0 0 1
Zwarte Meer
5
1
Alleen gebieden met een slaapplaatsfunctie voor een of meer contractsoorten. Aantal niet-broedende kwalificerende soorten waarvoor het gebied een slaapplaatsfunctie heeft. 3) Omdat het meetprogramma nog maar twee seizoenen draait, is de kwaliteit van de tellingen nog niet te bepalen. 1) 2)
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 79
7.6.3 Natura 2000-gebieden met slaapplaatsfunctie Natura 2000-gebieden met slaapplaatsfunctie Geen tellingen uitgevoerd in 2009–2011 Tellingen uitgevoerd in 2009–2011
80 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.7
Nestkaarten Algemeen Het meetprogramma bestaat uit het jaarlijks verzamelen en analyseren van data over broedsucces en de eilegdatum van contractsoorten vanaf 1995. Er zijn geen soorten uit het meetprogramma Nestkaarten in het landelijk verspreidingsonderzoek opgenomen. Coördinatie: SOVON Vogelonderzoek Nederland. Uitvoering: Vrijwilligers, SOVON, Werkgroep Roofvogels Nederland, Steenuilen Overleg Nederland, CBS, Weidevogelwachten & Landschapsbeheer Nederland (LBN), Stichting Kerkuilenwerkgroep Nederland, Stichting Hirundo, werkgroep NESTKAST, e.a. Opdrachtgever: Ministerie van EL&I.
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor deze soortgroep • Broedsucces weidevogels en waddenvogels Ten behoeve van het weidevogelbeleid is inzicht nodig in veranderingen in het broedsucces van weidevogels. Deze kunnen helpen om aantalsveranderingen van weidevogelsoorten te verklaren en te voorspellen. Voor de wadden gaat het om het broedsucces van broedvogels uit het TMAP-programma (overeenkomst tussen Denemarken, Duitsland en Nederland over de gegevensinwinning in het Waddengebied) (meetdoel 15). Overige meetdoelen voor deze soortgroep Kwaliteit van het agrarisch gebied: landelijke trends (meetdoel 18). Milieukwaliteit: Landelijke en regionale trends (meetdoel 20). Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen (meetdoel 21). Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc (meetdoel 22).
Aantalsmonitoring Meetprogramma In het Meetnet Nestkaarten zijn in totaal 30 broedvogelsoorten als contractsoort opgenomen. Het meetnet richt zich op het verzamelen en analyseren van broedresultaten, een belangrijke parameter in de jaarcyclus van een vogelsoort. Samen met populatieomvang (Meetnet Broedvogels) en overleving (op basis van ringprojecten zoals CES (Constant Effort Sites) worden populatieveranderingen gevolgd en geanalyseerd in welke fase van de levenscyclus zich eventueel problemen voordoen. In het Meetnet Nestkaarten wordt samengewerkt met een aantal organisaties die nestgegevens verzamelen. Sinds 2011 is er een samenwerkingsovereenkomst met Landschapsbeheer Nederland (LBN), waarmee de uitwisseling van nestgegevens gewaarborgd is. De data zullen dan jaarlijks aan de database worden toegevoegd. In verband met de herziening van de meetdoelen in 2011 is de lijst met contractsoorten herzien. Veldwerk Per vogelsoort worden de lotgevallen van een aantal nesten (steekproef) tot uitvliegen gevolgd gedurende het broedseizoen, zoals legselgrootte, eilegdatum en broedsucces.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 81
7.7.1 Contractsoorten vogels nestkaarten Soort
Beleidsstatus2)
Contractsoort aantalsmonitoring
Blauwe kiekendief1) Boerenzwaluw Bontbekplevier Bonte vliegenvanger Boomklever
VR, TMAP, RL RL VR, TMAP, RL
Boomvalk Bruine kiekendief Buizerd Eider Gekraagde roodstaart
RL VR
ja ja ja3) ja ja3) ja ja ja ja3) ja ja ja ja ja ja ja3) ja ja ja3) ja ja ja ja3) ja ja ja3) ja3) ja ja3) ja ja ja3) ja3) ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja3) ja ja ja3) ja ja ja3) ja3) ja
Gierzwaluw Graspieper Grauwe klauwier Grote Stern Grutto Havik Kerkuil Kievit Kleine karekiet Kleine Mantelmeeuw Kleine plevier Kluut Kokmeeuw Koolmees Lepelaar Merel Noordse Stern Ooievaar Pimpelmees Ringmus
TYP
VR, TMAP, TYP
FBI, TYP, RL VR, FBI, RL VR, TMAP, RL TMAP, FBI, RL
RL TMAP, FBI VR,TMAP TMAP VR, TMAP, TYP TMAP VR,TMAP
VR,TMAP FBI RL
Scholekster Slobeend Sperwer Spreeuw Steenuil
TMAP RL
Torenvalk Tureluur Veldleeuwerik Visdief Wespendief
FBI TMAP, TYP, RL FBI, TYP, RL VR,TMAP, RL VR, TYP
Wulp Zilvermeeuw Zwarte stern
TMAP, TYP TMAP VR, TYP, RL
FBI RL
Grootste deel landelijke populatie onderzocht maar gegevens nog niet beschikbaar. VR: soorten waarvoor in één of meerdere Natura2000 gebieden instandhoudingsdoelen worden geformuleerd; TMAP: Trilateral Monitoring and Assessment Program; FBI: Farmland Bird Index; TYP: Typische soort Habitatrichtlijn; RL: Rode lijst-soort. 3) betreft soorten die vanwege de herziening van de meetdoelen in 2011, met ingang van 2012 zeer waarschijnlijk contractsoort worden. 1) 2)
82 Centraal Bureau voor de Statistiek
Deze gegevens worden op (digitale) kaart gezet, vandaar de term nestkaarten. Per soort worden minimaal 60 nestkaarten per jaar verzameld. Voor alle contractsoorten samen komen ruim 6000 kaarten binnen (exclusief gegevens LBN). Het meetnet is gestart in 1995. Er zijn ook eerdere gegevens beschikbaar, voor een aantal soorten vanaf de jaren zestig. Analyse Jaarlijks worden door SOVON eilegdata en broedsucces berekend van ongeveer 40 vogelsoorten. Vervolgonderzoek naar representativiteit gaat plaatsvinden, vooral gericht op het Waddengebied en op weidevogels. Resultaten Van ruim de helft van de contractsoorten zijn voldoende nestkaarten verzameld. Voor sommige contractsoorten zijn de aantallen nestkaarten echter nog niet voldoende en verdienen nog extra aandacht. Het aantal nestkaarten van de weidevogels blijft nog achter. Dit komt omdat de gegevens van Landschapsbeheer Nederland sinds 2009 nog niet in het nestkaartenbestand zijn opgenomen. Voor enkele andere soorten is een invoerachterstand waardoor er voor 2009 nog te weinig gegevens ingevoerd zijn. Voor de Blauwe kiekendief is wel veldwerk uitgevoerd maar deze data zitten nog niet in het bestand. Van enkele contractsoorten zijn er knelpunten om voldoende gegevens te verkrijgen. Zo zijn de Grauwe kiekendief en de Roodborsttapuit uit de lijst van contractsoorten verwijderd.
Aandachtspunten • Meer nestkaarten verkrijgen van te weinig bemonsterde soorten met speciale aandacht voor TMAP-soorten en voor weidevogels (SOVON). • Continuering samenwerking met soortgerichte werkgroepen en zorgdragen voor opname gegevens in databestanden (SOVON). • Verbeteren betrouwbaarheid en representativiteit nestsucces-cijfers van het Waddengebied en van weidevogels (SOVON, CBS).
Behalen van de meetdoelen In de tabel 7.7.2 is aangegeven in hoeverre met de beschikbare meetprogramma’s de gestelde meetdoelen behaald worden. In deze tabel zijn voor de hele lijst van herziene contractsoorten de nieuwe aanvullende meetdoelen voor 2012 opgenomen. De beoordeling van nestkaarten voor soorten die in 2012 als contractsoort zijn opgenomen alsmede de beoordeling voor het Waddengebied en voor de weidevogels afzonderlijk, kon nog niet worden ingevuld.
Links Methode en links naar handleidingen: Website CBS Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM Informatie over SOVON: Website SOVON Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 83
7.7.2 Behalen van de meetdoelen voor vogels van nestkaarten Soort
Broedsucces1)
weidevogels
Blauwe kiekendief 3) Boerenzwaluw Bontbekplevier4) Bonte vliegenvanger Boomklever4)
Havik4) Kerkuil Kievit Kleine karekiet Kleine Mantelmeeuw4)
Scholekster Slobeend Sperwer Spreeuw Steenuil Torenvalk4) Tureluur Veldleeuwerik Visdief4) Wespendief
landelijk
.
matig goed . goed .
.
. . .
.
. .
. .
Kleine plevier Kluut4) Kokmeeuw4) Koolmees Lepelaar4) Merel Noordse Stern4) Ooievaar4) Pimpelmees Ringmus
waddenvogels
.
Boomvalk Bruine kiekendief Buizerd4) Eider Gekraagde roodstaart Gierzwaluw Graspieper Grauwe klauwier Grote Stern4) Grutto
Broedsucces2)
. . . .
. .
.
.
. . .
Wulp 4) Zilvermeeuw4) Zwarte stern
Totaalscore meetdoel5)
.
. .
goed goed . matig matig goed matig slecht . matig . goed goed goed . matig . . goed . goed . . goed goed goed slecht goed goed goed . matig slecht . goed . . slecht
matig
Meetdoel nog niet in te vullen Met het oog op het kunnen bepalen van landelijke trends, beoordeling aantal kaarten over de laatste 3 jaar. Goed: 60 of meer; matig: 20–60; slecht: minder dan 20 nestkaarten. Bij schaarse soorten is een lager aantalscriterium aangehouden. 3) Grootste deel landelijke populatie onderzocht maar gegevens nog niet beschikbaar. 4) betreft soorten die met ingang van 2012 contractsoorten worden. Hiervan zijn nog geen nestgegevens beschikbaar. 5) Gemiddelde haalbaarheid van het meetdoel over alle soorten in de kolom. Voor beoordelingscriteria zie hoofdstuk 5. 1) 2)
84 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.7.3 Meetpunten aantalsmonitoring nestkaarten, 1990–2011 Meetpunten aantalsmonitoring nestkaarten, 1990–2011 Geen telling in de laatste 3 jaar Minstens 1 telling in de laatste 3 jaar
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 85
7.8
Reptielen Algemeen Bij reptielen zijn er twee meetprogramma’s: één voor aantalsmonitoring en één voor verspreidingsonderzoek. Voor beide programma’s geldt: Coördinatie: Stichting RAVON. Uitvoering: Vrijwilligers, RAVON, CBS. Opdrachtgever: Ministerie van EL&I.
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor deze soortgroep • Habitatrichtlijn / Vogelrichtlijn: Landelijke trends Landelijke trends in aantallen van soorten van Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn (meetdoel 1). • Habitatrichtlijn / Vogelrichtlijn: Range van soorten De range (op 10x10 km-hokniveau) van soorten van bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn (meetdoel 2). • Habitatrichtlijn: Rode Lijststatus van typische soorten Landelijke verspreiding op uurhokniveau 5x5 van typische soorten van de habitattypen. Deze gegevens zijn nodig voor het bepalen van de kwaliteit van de habitattypen, ten behoeve van de zesjaarlijkse rapportage aan de EU. Binnen de typische soorten wordt in eerste instantie gestuurd op de zogenaamde ‘urgent bedreigde’ soorten (meetdoel 6). Overige meetdoelen voor deze soortgroep Rode Lijsten: Rode Lijststatus van soorten (meetdoel 10). Convention on Biological Diversity: landelijke trends (meetdoel 12). Rode Lijsten ME-AVP: Rode Lijsstatus (meetdoel 17). Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen (meetdoel 21). Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc. (meetdoel 22). Invasieve Exoten (meetdoel 24).
7.8.1 Contractsoorten reptielen Soort
Beleidsstatus1)
Contractsoort aantalsmonitoring
Contractsoort verspreidingsonderzoek
Adder Gladde slang Hazelworm Levendbarende hagedis2) Muurhagedis3)
TYP, RL HR IV, RL TYP TYP, RL HR IV
ja ja ja ja ja
ja ja ja nee nee
Ringslang4) Zandhagedis
RL HR IV, TYP, RL
ja ja
ja ja
HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van bijlage; TYP: Typische soort Habitatrichtlijn; RL: Rode Lijst-aanduiding (gevoelig, kwetsbaar of (ernstig) bedreigd; vet = belangrijk sturend meetdoel Vanwege de herziening van de meetdoelen in 2011 is het wenselijk geworden dat voor de levendbarende hagedis verspreidingsonderzoek wordt uitgevoerd. Deze soort zal daarom in 2012 contractsoort worden. 3) De muurhagedis wordt in de aantalsmonitoring al integraal geteld en is in het verspreidingsonderzoek daarom geen contractsoort. 4) Vanwege de herziening van de meetdoelen in 2011, vervalt de noodzaak om de ringslang als contractsoort te handhaven. Binnen de aantalsmonitoring kan deze soort echter met geringe extra inspanning meeliften. Voor de aantalsmonitoring zal deze soort daarom contractsoort blijven. 1)
2)
86 Centraal Bureau voor de Statistiek
Aantalsmonitoring Meetprogramma In het programma voor aantalsmonitoring zijn zes soorten op grond van de meetdoelen en haalbaarheid van de tellingen gedefinieerd als contractsoort. Ook de zevende soort (ringslang) is contractsoort. Vanwege de herziening van de meetdoelen in 2011 zijn er voor de ringslang geen sturende meetdoelen meer, maar deze soort kan met geringe extra inspanning toch worden meegenomen en blijft daarom contractsoort. Ten behoeve van deze rapportage zijn telgegevens gebruikt van de start van het meetnet in 1994 tot en met 2010. De telgegevens zijn afkomstig van in totaal bijna 650 meetpunten. Jaarlijks wordt in ca. 50% van de meetpunten geteld (zie figuur 7.8.2).
7.8.2 X.XX.X Aantal Aantalgetelde geteldemeetpunten meetpuntenvoor voorreptielen reptielen 400 350 300 250 200 150 100 50 0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Veldwerk Vaste meetpunten van enige hectaren worden zeven keer per jaar geïnventariseerd op alle voorkomende soorten. Voor de meeste soorten gaat het om een steekproef van circa 100–200 meetpunten uit hun leefgebieden (vooral duinen en heide). Een uitzondering is de muurhagedis, een soort waarvan het verspreidingsgebied beperkt is tot enkele locaties in en rond Maastricht. Van deze soort worden in principe alle individuen in Nederland geteld. De veldwerkhandleiding en een onderzoeksbeschrijving zijn te vinden op de website van het CBS (zie links). Gegevens kunnen vanaf 2011 via internet worden ingevoerd. Analyse Bij de statistische analyse wordt gelet op vertekening van de resultaten door systematische afwijkingen in de tellingen. Er wordt gecorrigeerd voor ontbrekende tellingen. Door middel van weging wordt bij zes van de zeven soorten gecorrigeerd voor mogelijke vertekening als gevolg van over- of onderbemonstering van bepaalde fysisch geografische regio’s. Voor de integraal getelde en uitsluitend in Zuid-Limburg voorkomende muurhagedis is dit niet nodig. Trends worden beoordeeld op grond van de in hoofdstuk 5 genoemde criteria. De berekende trends en indexen zijn te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving (zie Links).
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 87
Resultaten Voor alle zeven contractsoorten van de aantalsmonitoring zijn voldoende (recente) telgegevens beschikbaar en is de ligging van de telgebieden voldoende representatief voor de leefgebieden. Voor alle zeven soorten kunnen daardoor jaarlijks door het CBS betrouwbare landelijke trends worden berekend. Naast landelijke trends worden o.a. ook trends per fysisch geografische regio en per provincie bepaald. Ook is aanvullend onderzoek verricht naar de effecten van versnippering op de adder en de levendbarende hagedis en vertekening van de trend van de zandhagedis door trefkansverschillen. De vertekening door trefkansverschillen was vooral het gevolg van leereffecten van de waarnemers. Aandachtspunten • In het occupancy-onderzoek (zie verspreidingsonderzoek reptielen) zullen fenologische aspecten van met name de levendbarende hagedis worden meegenomen (CBS en RAVON). • Zorgen dat het meetnet op peil blijft (RAVON).
Verspreidingsonderzoek Meetprogramma Het verspreidingsonderzoek was in 2011 gericht op de 6-jaarlijkse HR-rapportageperiode 2007–2012. De intentie was om daarvoor verspreidingsgegevens van de gehele periode te gebruiken. Eind 2011 bleek echter dat de in 2012 nog te verzamelen gegevens niet op tijd zullen zijn om onderdeel te kunnen uitmaken van de rapportage over deze periode. De rapportage zal daarom gebaseerd worden op gegevens van 2007–2011. In de dataset zijn gegevens opgenomen van vijf contractsoorten. Vanwege de herziening van de meetdoelen in 2011 zijn er voor de ringslang geen sturende meetdoelen meer. Omdat deze soort in 2011 nog wél contractsoort was, is deze soort nog meegenomen in de beoordeling in tabel 7.8.3. Veldwerk De gerichte gegevensinwinning bestaat uit inventarisaties van km-hokken door vrijwilligers (alleen of in een excursieverband) binnen de nog te actualiseren 10x10 km-hokken volgens een gestandaardiseerd protocol. De inventarisatiemethode verschilt per soort en is gericht op het vaststellen van de aan- of afwezigheid van de soort op km-hokniveau. Hierdoor kan zonodig ook op gedetailleerder schaal naar verspreiding worden gekeken. De inventarisatiegegevens worden aangevuld uit het meetprogramma voor aantalsmonitoring en losse waarnemingen. Analyse De gegevens worden verwerkt tot verspreidingskaarten per HR-verslagperiode op het niveau van 10 bij 10 km hokken. Om te bezien in hoeverre het gehele verspreidingsgebied voldoende in kaart is gebracht, wordt voor de vijf contractsoorten per soort nagegaan in hoeverre het potentiële verspreidingsgebied binnen de verslagperiode is onderzocht (zie figuur 7.8.5). Resultaten Het verspreidingsonderzoek voor de HR IV-soorten verloopt voor alle soorten voorspoedig. Eind 2011 is gemiddeld 88% van de te onderzoeken hokken daadwerkelijk voldoende onderzocht. De voortgang van het verspreidingsonderzoek is beoordeeld op basis van het uitgangspunt dat ook in 2012 nog aanvullende gegevens voor de lopende rapportageperiode konden worden verzameld. Doordat de gegevens uit 2012 voor de komende rapportage niet meer kunnen worden meegenomen zou de stand van zaken beoordeeld moeten worden volgens de strengere eindnorm in plaats van de norm voor het voorlaatste (vijfde) jaar. Aangezien de gegevens wél een periode van vijf jaar betreffen is er voor gekozen om toch de daarvoor geldende beoordelingsnorm te gebruiken.
88 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.8.3 Voortgang verspreidingsonderzoek reptielen Soort
Adder Gladde slang Hazelworm Ringslang Zandhagedis
10x10 km hokken
Geactualiseerd na 5 jaar (10x10 km)
Ontwikkeling verspreidingsonderzoek1)
aantal
%
oordeel
65 72 157 131 94
92 79 83 84 99
goed goed goed goed goed
Totaalscore meetdoel2)
goed
De ontwikkeling na 5 jaar van de 6-jarige rapportageperiode wordt als goed, matig of slecht beoordeeld bij een dekking van respectievelijk 75–100%, 67–74% en 0–66% van de hokken. De beoordelingscriteria van de totaalscore per meetdoel staan beschreven in hoofdstuk 5.
1)
2)
Aandachtspunten • In 2012 wordt de levendbarende hagedis alvast als contractsoort toegevoegd (RAVON). Aangezien deze soort niet eerder tijdens de huidige rapportageperiode werd onderzocht, zal de voortgang van het onderzoek pas tijdens de volgende rapportageperiode van de Habitatrichtlijn (2013–2018) volledig worden getoetst aan normen. • Zorgen voor een tool waarmee reptielengegevens uit de NDFF worden afgetapt ten behoeve van het occupancy onderzoek (aanpassen van een tool die al voor vlinders en libellen beschikbaar is) (RAVON)
7.8.4 Behalen van de meetdoelen voor reptielen Soort
Meetdoelen
Nieuw meetdoel 2012
Landelijke trends
HR II+IV landelijke trends
HR II+IV Range verspreiding
HR RL-status typische soorten trends/verspr.
Adder Gladde slang Hazelworm Levendbarende hagedis Muurhagedis
goed goed goed goed goed
goed goed goed
goed goed goed .3)
goed goed goed goed goed
Ringslang Zandhagedis
goed
goed
goed goed
goed goed
Totaalscore meetdoel2)
goed
goed
goed
goed
goed4)
De haalbaarheid is per meetdoel alleen beoordeeld voor alle daarvoor relevante soorten. De kolom met landelijke trends is gelijk aan de kolom HR II+IV Landelijke trends, maar daarin zijn ook alle andere contract- en meeliftsoorten opgenomen waarvoor landelijke trends worden berekend. Gemiddelde haalbaarheid van het meetdoel over alle soorten in de kolom. Voor beoordelingscriteria zie hoofdstuk 5. 3) De levendbarende hagedis wordt in 2012 pas contractsoort. 4) De muurhagedis is beoordeeld o.b.v. de aantalsmonitoring. 1)
2)
Links Methode en links naar handleidingen: Website CBS Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM Informatie over RAVON: Website RAVON Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 89
7.8.5 Meetpunten aantalsmonitoring reptielen, 1994–2010 Meetpunten aantalsmonitoring reptielen, 1994–2010 Geen telling in de laatste 3 jaar Minstens 1 telling in de laatste 3 jaar
90 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.8.6 Verspreidingsonderzoek reptielen van Habitatrichtlijn II & IV, 2007–2011 Verspreidingsonderzoek reptielen van HR II & IV, 2007–2011 10 x 10 km-hok, nog niet onderzocht 10 x 10 km-hok, deel van de soorten onderzocht 10 x 10 km-hok, alle soorten onderzocht Onderzochte soorten: Gladde slang Muurhagedis Zandhagedis
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 91
7.8.7 Verspreiding reptielensoorten van Habitatrichtlijn II & IV, 2007–2011 Gladde slang 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Zandhagedis 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
92 Centraal Bureau voor de Statistiek
Muurhagedis 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
7.9
Amfibieën Algemeen Bij amfibieën is er een meetprogramma voor aantalsmonitoring én een meetprogramma voor verspreidingsonderzoek. Voor beide programma’s geldt: Coördinatie: Stichting RAVON. Uitvoering: Vrijwilligers, RAVON, CBS. Opdrachtgever: Ministerie van EL&I.
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor deze soortgroep • Habitatrichtlijn: Landelijke trends Landelijke trends in aantallen van soorten van Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn (meetdoel 1). • Habitatrichtlijn: Range van soorten De range (op 10x10 km-hokniveau) van soorten van bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn (meetdoel 2). • Natura2000: Trends per Natura2000-gebied Trends in aantallen van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn (meetdoel 3). • Natura2000: Populatiegrootte per Natura2000-gebied Populatiegrootte van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Voor soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn mag volstaan worden met schatters die gerelateerd zijn aan de populatiegrootte (bijv. aantal poeltjes waarin kamsalamander voorkomt) (meetdoel 4). • Natura2000: Trends in gezamenlijke Natura2000-gebieden Trends in aantallen van soorten in de gezamenlijke Natura2000-gebieden (inclusief gebieden die niet voor de betreffende soort zijn aangewezen). Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn (meetdoel 5). • Habitatrichtlijn: Rode Lijststatus van typische soorten Landelijke verspreiding op uurhokniveau (5x5 km) van typische soorten van de habitattypen. Deze gegevens zijn nodig voor het bepalen van de kwaliteit van de habitattypen, ten behoeve van de zesjaarlijkse rapportage aan de EU. Binnen de typische soorten wordt in eerste instantie gestuurd op de zogenaamde ‘urgent bedreigde’ soorten (meetdoel 6). Overige meetdoelen voor deze soortgroep Habitatrichtlijn: landelijke trends van soorten van bijlage V (meetdoel 7). Rode Lijsten: Rode Lijststatus van soorten (meetdoel 10). Convention on Biological Diversity: landelijke trends (meetdoel 12). Rode Lijsten ME-AVP: Rode Lijststatus (meetdoel 17). Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen (meetdoel 21). Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc. (meetdoel 22). Stadsnatuur: landelijke trends (meetdoel 23). Invasieve Exoten (meetdoel 24).
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 93
7.9.1 Contractsoorten amfibieën Soort
Beleidsstatus1)
Contractsoort aantalsmonitoring
Contractsoort verspreidingsonderzoek
Bastaardkikker2) Boomkikker Bruine kikker Geelbuikvuurpad Heikikker
HR V HR IV, RL HR V HR II & IV, RL HR IV, TYP
nee ja nee ja ja
nee ja nee ja ja
Kamsalamander Knoflookpad3) Meerkikker2) Poelkikker2) Rugstreeppad
HR II & IV, RL HR IV, RL HR V HR IV, TYP HR IV, TYP, RL
ja nee nee ja ja
ja ja nee ja ja
Vinpootsalamander Vroedmeesterpad Vuursalamander
TYP, RL HR IV, RL TYP, RL
nee ja ja
ja ja ja
HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van bijlage; RL: Rode Lijst-soort; TYP: Typische soort Habitatrichtlijn; vet = belangrijk sturend meetdoel. Vanwege het moeilijke onderscheid en voorkomende kruisingen tussen de soorten worden poelkikker, meerkikkers en bastaardkikkers ook wel samengenomen onder de naam ‘groene kikker complex’. 3) De knoflookpad is een zeldzaam voorkomende soort met een verborgen levenswijze die tot voor kort moeilijk gevolgd kon worden. Dankzij nieuwe technieken kan deze soort in 2012 ook voor aantalsmonitoring contractsoort worden. 1) 2)
Aantalsmonitoring Meetprogramma In het programma voor aantalsmonitoring zijn acht soorten op grond van de meetdoelen en haalbaarheid van de tellingen gedefinieerd als contractsoort. Tijdens de tellingen worden in de meeste gevallen álle amfibiesoorten geteld. Daardoor zijn ook van niet-contractsoorten veel telgegevens beschikbaar. Ten behoeve van deze rapportage zijn telgegevens gebruikt van de start van het meetnet in 1997 tot en met 2010. Het meetnet omvatte in deze periode ruim 400 meetpunten met ca. 2700 watertjes. Jaarlijks wordt ca. 65% van de watertjes geteld (zie figuur 7.9.2). Telling van boomkikkers in Gelderland werd gefinancierd door de provincie, maar met ingang van 2012 stopt de provincie hiermee.
7.9.2 Aantal getelde watertjes voor amfibieën 2 500
2 000
1 500
1 000
500
0 1997
1998
1999
94 Centraal Bureau voor de Statistiek
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Veldwerk Op vaste meetpunten van ca. 100 ha wordt een aantal wateren met diverse meetmethoden (zicht & geluidswaarneming, schepnet e.d.) jaarlijks enkele keren bemonsterd op het voorkomen van soorten. Voor de meeste soorten gaat het om een steekproef van ca. 50–250 meetpunten binnen hun leefgebieden; binnen de meetpunten worden in totaal enkele duizenden wateren bekeken. Voor de vuursalamander wordt een landtraject gelopen. Van enkele zeldzame soorten wordt het gehele leefgebied onderzocht. Voor de rugstreeppad zijn er aanvullende tellingen met uitsluitend geluidswaarnemingen. Het grootste deel van de tellingen wordt verricht door vrijwilligers. Een klein deel van de werkzaamheden wordt uitgevoerd door betaalde professionals. De veldwerkhandleiding en een onderzoeksbeschrijving zijn te vinden op de website van het CBS (zie links). Analyse Bij de statistische analyse wordt gelet op vertekening van de resultaten door systematische afwijkingen in de tellingen. Er wordt gecorrigeerd voor ontbrekende tellingen. Bij enkele algemeen voorkomende soorten wordt tevens gecorrigeerd voor mogelijke vertekening als gevolg van over- of onderbemonstering van bepaalde fysisch geografische regio’s. Bij de geelbuikvuurpad wordt de populatietrend bepaald via een vangst-terugvangst methode. Dit is een tijdrovende methode, waarvoor op termijn mogelijk onvoldoende capaciteit beschikbaar is. Voor die situatie is al een alternatieve methode ontwikkeld die minder nauwkeurige, maar voldoende betrouwbare resultaten oplevert. Trends worden beoordeeld op grond van de in hoofdstuk 5 genoemde criteria. De berekende trends en indexen zijn te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving (zie Links). Resultaten Voor de meeste amfibiesoorten bevat het meetnet voldoende meetpunten, liggen deze punten representatief genoeg en zijn er voldoende (recente) metingen om betrouwbare landelijke trends en indexen te berekenen. Alleen voor de knoflookpad en in mindere mate voor de vuursalamander is dit nog een probleem. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en verborgen levenswijze van deze soorten. Voor de knoflookpad worden sinds kort tellingen met onderwatermicrofoons uitgevoerd en zijn eind 2011 aanvullende telgegevens met exacte aantallen achterhaald. Verwacht wordt dat daarmee in 2012 al betrouwbare trendberekeningen mogelijk zijn. Verder is het wellicht mogelijk om de aanwezigheid van deze soort te achterhalen met environmental DNA bepalingen (detectie van in water aanwezig DNA van deze soort). Naast landelijke trends worden ook trends per fysisch geografische regio, per provincie en voor de Natura 2000-gebieden als geheel bepaald. Trends per Natura 2000-gebied worden alleen voor de geelbuikvuurpad bepaald. Voor de kamsalamander zijn binnen de Natura 2000-gebieden nog te weinig meetpunten. In 54% van de voor deze soort aangewezen gebieden ontbreken meetpunten geheel. Voor enkele soorten niet-contractsoorten, bevat de aantalsmonitoring, zonder specifiek op deze soorten gerichte inspanning, toch (ruim) voldoende meetpunten om betrouwbare landelijke trends te kunnen berekenen. We stellen voor om die soorten (Alpenwatersalamander, bruine kikker, gewone pad, bastaardkikker, meerkikker, vinpootsalamander en kleine watersalamander) voortaan als contractsoort op te nemen. Aandachtspunten • Het wegvallen van de financiering van de boomkikkertellingen in Gelderland zal moeten worden opgevangen door bijv. een lagere telfrequentie en extra tellingen door vrijwilligers. Hiervoor is werving van nieuwe vrijwilligers nodig. Om een te drastische terugval in aantal getelde watertjes te voorkomen kan zonodig ook tijdelijk gebruik worden gemaakt van professionele krachten. • Het gebruik van aantalsklassen en de mogelijkheden en beperkingen voor de analyse daarvan zullen in 2012 worden geëvalueerd, in samenhang met een onderzoek naar de mogelijkheden om gebruik te maken van losse waarnemingen uit de NDFF.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 95
7.9.3 Beoordeling amfibieënmonitoring per Natura 2000-gebied Soort
Natura 2000-gebied
Meetpunten laatste 3 jaar
Geelbuikvuurpad Geelbuikvuurpad Geelbuikvuurpad
Savelsbos1) Bemelerberg & Schiepersberg Geuldal
nee ja ja
Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander
Aamsveen Achter de Voort etc. Bekendelle1) Bemelerberg & Schiepersberg Boetelerveld
ja ja nee ja nee
Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander
Brabantse Wal Brunssummerheide Buurserzand etc. Drentsche Aa Drents-Friese Wold etc.
nee ja ja nee nee
Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander
Dwingelderveld Gelderse poort Geuldal Havelte-Oost Kampina etc.
nee ja nee ja ja
Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander
Korenburgerveen Landgoederen Brummen Landgoederen Oldenzaal Leenderbos etc. Lingegebied & Diefdijk-Zuid
nee ja ja nee nee
Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander
Loevestein etc. Loonse en Drunense duinen etc. Meinweg Oeffelter meent Roerdal
nee ja nee ja nee
Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander
Sallandse heuvelrug Springendal etc. Uiterwaarden IJssel Uiterwaarden Lek Uiterwaarden Neder-Rijn
ja ja nee nee nee
Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander
Uiterwaarden Waal Vecht- en Beneden-Reggegebied Veluwe Weerter- en Budelerbergen Willinks Weust
nee ja ja nee nee2)
Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander Kamsalamander
Witte Veen Wooldse Veen Zouweboezem Zwin & Kievittepolder
ja nee1) nee ja
Soort komt in het betreffende gebied niet voor. Geen betredingstoestemming.
1) 2)
• Voor Alpenwatersalamander, bruine kikker, gewone pad, bastaardkikker, meerkikker, vindpootsalamander en kleine watersalamander kunnen zonder specifiek op deze soorten gerichte inspanning toch betrouwbare trends berekend worden. Bezien moet worden of deze soorten als contractsoort kunnen worden opgenomen. • Voor de knoflookpad is het ook mogelijk gebleken om betrouwbare indexen te berekenen. Ook deze soort kan daarom als contractsoort worden toegevoegd.
96 Centraal Bureau voor de Statistiek
Verspreidingsonderzoek Meetprogramma Het verspreidingsonderzoek was in 2011 gericht op de 6-jaarlijkse HR-rapportageperiode 2007–2012. De intentie was om daarvoor verspreidingsgegevens van de gehele periode te gebruiken. Eind 2011 bleek echter dat de in 2012 nog te verzamelen gegevens niet op tijd zullen zijn om onderdeel te kunnen uitmaken van de rapportage over deze periode. De rapportage zal daarom gebaseerd worden op gegevens van 2007–2011. In de dataset zijn gegevens opgenomen van tien contractsoorten. Veldwerk De gegevensinwinning binnen het verspreidingsonderzoek bestaat uit inventarisaties van km-hokken door vrijwilligers (alleen of in een excursieverband) binnen de nog te actualiseren 10x10 km-hokken volgens een gestandaardiseerd protocol. De inventarisatiemethode verschilt per soort en is gericht op het vaststellen van de aan- of afwezigheid van de soort op km-hokniveau. Deze gegevens worden aangevuld met waarnemingen uit het meetprogramma voor aantalsmonitoring en losse waarnemingen. Analyse De inventarisatiegegevens worden verwerkt tot verspreidingskaarten per HR-verslagperiode op het niveau van 10 bij 10 km hokken. Om te bezien in hoeverre het gehele verspreidingsgebied voldoende in kaart is gebracht, wordt voor de tien contractsoorten per soort nagegaan in hoeverre het potentiële verspreidingsgebied binnen de verslagperiode is onderzocht (zie figuur 7.9.6). Resultaten Het verspreidingsonderzoek voor de HR II & IV-soorten verloopt voor alle soorten voorspoedig. Eind 2011 is circa 85% van de te onderzoeken hokken daadwerkelijk voldoende onderzocht. De voortgang van het verspreidingsonderzoek is beoordeeld op basis van het uitgangspunt dat ook in 2012 nog aanvullende gegevens voor de lopende rapportageperiode konden worden verzameld. Doordat de gegevens uit 2012 voor de komende rapportage niet meer kunnen worden meegenomen zou de stand van zaken beoordeeld moeten worden volgens de strengere eindnorm in plaats van de norm voor het voorlaatste (vijfde) jaar. Aangezien de gegevens wél een periode van vijf jaar betreffen is er voor gekozen om toch de daarvoor geldende beoordelingsnorm te gebruiken.
7.9.4 Voortgang verspreidingsonderzoek amfibieën Soort
10x10 km hokken
Geactualiseerd na 5 jaar (10x10 km)
Ontwikkeling verspreidingsonderzoek1)
aantal
%
oordeel
Boomkikker Geelbuikvuurpad Heikikker Kamsalamander Knoflookpad
42 2 241 202 45
88 100 83 81 71
goed goed goed goed matig
Poelkikker Rugstreeppad Vinpootsalamander Vroedmeesterpad Vuursalamander
227 306 51 7 4
93 85 84 100 100
goed goed goed goed goed
Totaalscore meetdoel2)
goed
De ontwikkeling na 5 jaar van de 6-jarige rapportageperiode wordt als goed, matig of slecht beoordeeld bij een dekking van respectievelijk 75–100%, 67–74% en 0–66% van de hokken. De beoordelingscriteria van de totaalscore per meetdoel staan beschreven in hoofdstuk 5.
1)
2)
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 97
Aandachtspunten • In 2012 kan een pilot worden uitgevoerd om te zien in hoeverre environmental DNA bepalingen kunnen bijdragen aan het verbeteren van de trefkans bij onderzoek naar de knoflookpad.
Behalen van de meetdoelen In tabel 7.9.5 is aangegeven in hoeverre met de beschikbare meetprogramma’s de gestelde meetdoelen behaald worden. In deze tabel is onderscheid gemaakt tussen meetdoelen die ten grondslag lagen aan de uitvoering van de meetprogramma’s in 2011 en nieuwe, aanvullende meetdoelen voor 2012. Ook is aangegeven in hoeverre de aantalsmonitoring zonder daarop gerichte inspanning aanvullende landelijke trends oplevert voor soorten die niet onder één van de meetdoelen vallen.
7.9.5 Behalen van de meetdoelen voor amfibieën Soort
Meetdoelen
Nieuwe meetdoelen 2012
HR II+IV landelijke HR II+IV Range trends verspreiding
Alpenwatersalamander Boomkikker Bruine kikker Geelbuikvuurpad Gewone pad
HR II Natura 2000 HR II Natura 2000 HR RL-status trends per gebied trends typische soorten trends/verspr.
goed
goed
goed
goed
goed
goed
Heikikker goed Kamsalamander goed Kleine watersalamander Knoflookpad slecht Meerkikker
goed goed
matig
goed
Poelkikker Rugstreeppad Vinpootsalamander Vroedmeesterpad Vuursalamander
goed goed
goed goed
goed
goed
Totaalscore meetdoel3)
goed
Landelijke trends
HR II Natura 2000 populatie2)
.
goed .
matig
goed goed goed
matig
goed
goed
goed goed goed slecht goed goed goed goed goed goed
goed goed
goed goed goed goed goed
.
n.v.t.
De haalbaarheid is per meetdoel alleen beoordeeld voor alle daarvoor relevante soorten. De kolom met landelijke trends is gelijk aan de kolom HR II+IV Landelijke trends, maar daarin zijn ook alle ándere contract- en meeliftsoorten opgenomen waarvoor landelijke trends worden berekend. 2) De haalbaarheid van het nieuwe meetdoel ‘Populatie per Natura 2000-gebied’ is nog niet onderzocht. 3) Gemiddelde haalbaarheid van het meetdoel over alle soorten in de kolom. Voor beoordelingscriteria zie hoofdstuk 5. 1)
Links Methode en links naar handleidingen: Website CBS Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM Informatie over RAVON: Website RAVON Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving
98 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.9.6 Meetpunten aantalsmonitoring amfibieën, 1997–2010 Meetpunten aantalsmonitoring amfibieën, 1997–2010 Geen telling in de laatste 3 jaar Minstens 1 telling in de laatste 3 jaar
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 99
7.9.7 Verspreidingsonderzoek amfibieën van Habitatrichtlijn II & IV, 2007–2011 Verspreidingsonderzoek amfibieën van HR II & IV, 2007–2011 10 x 10 km-hok, nog niet onderzocht 10 x 10 km-hok, deel van de soorten onderzocht 10 x 10 km-hok, alle soorten onderzocht Onderzochte soorten: Boomkikker Geelbuikvuurpad Heikikker Kamsalamander Knoflookpad Poelkikker Rugstreeppad Vroedmeesterpad
100 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.9.8 Verspreiding amfibieënsoorten van Habitatrichtlijn II & IV, 2007–2011 Boomkikker 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Heikikker 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Geelbuikvuurpad 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Kamsalamander 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 101
Knoflookpad 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Rugstreeppad 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
102 Centraal Bureau voor de Statistiek
Poelkikker 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Vroedmeesterpad 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
7.10
Beek- en poldervissen Algemeen Het oorspronkelijke meetprogramma voor vissen is gericht op het bepalen van de verspreiding op 10x10 km-hokniveau. Dit programma wordt de komende tijd verder omgevormd naar een programma dat gericht is op trends in de verspreiding van soorten op kilometerhokniveau. Deze trend is een indicatie voor de trend in de populatiegrootte. Het direct meten van landelijke aantalsveranderingen en aantalsveranderingen op gebiedsniveau lijkt niet kostenefficiënt vanwege de grote variatie in aantallen gevangen vissen op een locatie per bezoek met een schepnet. Coördinatie: Stichting RAVON. Uitvoering: Stichting RAVON, CBS. Opdrachtgever: Ministerie van EL&I.
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor deze soortgroep • Habitatrichtlijn (HR): landelijke trends Landelijke trends in aantallen van soorten van Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn (meetdoel 1). • Habitatrichtlijn (HR): range van soorten De range (op 10x10 km-hokniveau) van soorten van Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn (meetdoel 2). • Natura2000: trends per Natura2000-gebied Trends in aantallen van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn (meetdoel 3). • Natura2000: populatiegrootte per Natura2000-gebied Populatiegrootte van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Voor soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn mag volstaan worden met schatters die gerelateerd zijn aan de populatiegrootte (meetdoel 4). • Natura2000: trends in gezamenlijke Natura2000-gebieden Trends in aantallen van soorten in de gezamenlijke Natura2000-gebieden (inclusief gebieden die niet voor de betreffende soort zijn aangewezen). Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn (meetdoel 5). • Habitatrichtlijn (HR): Rode Lijststatus van typische soorten Landelijke verspreiding op uurhokniveau van typische soorten van de habitattypen (Bijlage I). Deze gegevens zijn nodig voor het bepalen van de kwaliteit van de habitattypen, ten behoeve van de zesjaarlijkse rapportage aan de EU. Binnen de typische soorten wordt in eerste instantie gestuurd op de zogenaamde ‘urgent bedreigde’ soorten. (meetdoel 6). Overige meetdoelen voor deze soortgroep Rode Lijsten: Rode Lijststatus van soorten (meetdoel 10). Convention on Biological Diversity: landelijke trends (meetdoel 12). Invasieve exoten: landelijke trends (meetdoel 24). Invasieve Exoten (early warning) (meetdoel 29).
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 103
7.10.1 Contractsoorten vissen Soort
Beleidsstatus1)
Contractsoort aantalsmonitoring2)
Contractsoort verspreidingsonderzoek
Beekdonderpad3) Beekprik Bermpje Bittervoorn Grote modderkruiper
HR II HR II, RL TYP HR II, RL HR II, RL
nee nee nee ja nee
ja ja nee ja ja
Kleine modderkruiper Rivierdonderpad3) Rivierprik Ruisvoorn Snoek
HR II HR II HR II & V TYP TYP
ja nee nee nee nee
ja ja ja nee nee
Zeelt
TYP
nee
nee
HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van bijlage; RL: Rode lijst-soort; TYP: Typische soort HR. vet = belangrijk sturend meetdoel. Aantalsmonitoring wordt ingevuld aan de hand van trends in verspreiding op km-hokniveau. 3) De rivierdonderpad die op de Habitatrichtlijn genoemd wordt (Cottus gobio), blijkt niet in Nederland voor te komen, maar wel de enige jaren geleden ontdekte soorten rivierdonderpad (Cottus perifretum) en beekdonderpad (Cottus rhenanus). Het ministerie van EL&I verwacht dat deze twee nieuwe soorten op termijn als HR-soort zullen worden aangemerkt. 1) 2)
Aantalsmonitoring Meetprogramma Voor de bittervoorn en de kleine modderkruiper is gestart met een meetprogramma dat gericht is op de trend in het aantal bezette km-hokken in een steekproef van alle km-hokken met een hoge kans op voorkomen volgens recente kansenkaarten van beide soorten. Ook de rivierdonderpad en de grote modderkruiper zullen in dit nieuwe programma opgenomen worden, daarvoor moeten echter eerst een duidelijker beeld over de verspreiding van deze soorten en betere kansenkaarten verkregen worden. De verspreiding van de beekprik, de rivierprik en de beekdonderpad in Nederland is zeer beperkt. In het verspreidingsonderzoek (zie onder) worden daarom alle potentiële km-hokken eens in de zes jaar onderzocht. In 2012 zal uitgezocht worden of voor deze soorten trends bepaald kunnen worden op basis van herhaald verspreidingsonderzoek. Veldwerkmethode De gegevensinwinning voor de contractsoorten bestaat uitsluitend uit gerichte inventarisaties van km-hokken door vrijwilligers van RAVON en professionals mbv. schepnetten. Voor de beekprik en de rivierprik geldt dit alleen voor de larven. Paaiende, volwassen beek- en rivierprikken worden op zicht waargenomen. Een beschrijving van de werkwijze per (contract)soort is te vinden in Handleiding NEM-Meetnet Beek- en Poldervissen op de website van RAVON (zie links). Analyse Voor de bittervoorn en de kleine modderkruiper (en in een later stadium grote modderkruiper en rivierdonderpad) zullen in de toekomst trends in verspreiding worden berekend op basis van herhaalde tellingen mbv. trefkansmodellen. Een trendmethode voor de overige soorten kan pas bepaald worden wanneer duidelijk is of aantalsmonitoring op basis van herhaald verspreidingsonderzoek mogelijk is. Resultaten In 2011 zijn in totaal 53 km-hokken voor de kleine modderkruiper/ bittervoorn geclaimd door vrijwilligers via de module op de website van RAVON. Voor 23 van deze hokken zijn inmiddels gegevens ingevoerd. Van de overige hokken is nog niet bekend of zij onderzocht zijn.
104 Centraal Bureau voor de Statistiek
Verspreidingsonderzoek Meetprogramma Het meetprogramma is gericht op het vaststellen van de verspreiding van de soorten op 10x10 km-hokniveau en wordt uitgevoerd sinds 2004. Het doel is om in de periode 2007–2012 alle hokken van het gezamenlijke actuele en potentiële verspreidingsgebied te inventariseren. Onlangs is echter besloten dat gegevens uit 2012 niet meer meegenomen kunnen worden bij de komende HR-rapportage (zie hoofdstuk 5). 2012 zal daarom gelden als het eerste jaar van de volgende rapportageperiode. Veldwerkmethode De gegevensinwinning voor de contractsoorten bestaat enerzijds uit gerichte inventarisaties van km-hokken door vrijwilligers van RAVON en professionals mbv. schepnetten. Daarnaast worden ook gegevens binnengehaald van derden (met name waterbeheerders en natuurbeheerders) die met ander vangtuig zijn verzameld. Van de beekprik en de rivierprik worden alleen de larven met schepnet geïnventariseerd. Paaiende, volwassen beek- en rivierprikken worden op zicht waargenomen. Een beschrijving van de werkwijze per (contract)soort is te vinden in Handleiding NEM-Meetnet Beek- en Poldervissen op de website van RAVON (zie links). Analyse De gegevens worden verwerkt tot verspreidingskaarten op 10x10 km-hokniveau. Resultaten De haalbaarheid van meetdoel 2 (range van soorten) is voor de beekprik en de rivierdonderpad lager dan in de vorige rapportage. De oorzaak hiervan is dat het totaal aantal te onderzoeken 10x10 km-hokken hoger is ingeschat. De voortgang van het verspreidingsonderzoek is beoordeeld op basis van het uitgangspunt dat ook in 2012 nog aanvullende gegevens voor de lopende rapportageperiode konden worden verzameld. Doordat de gegevens uit 2012 voor de komende rapportage niet meer kunnen worden meegenomen zou de stand van zaken beoordeeld moeten worden volgens de strengere eindnorm in plaats van de norm voor het voorlaatste (vijfde) jaar. Aangezien de gegevens wél een periode van vijf jaar betreffen is er voor gekozen om toch de daarvoor geldende beoordelingsnorm te gebruiken.
7.10.2 Voortgang verspreidingsonderzoek vissen Soort
10x10 km-hokken
Geactualiseerd na 5 jaar (10x10 km)
Ontwikkeling verspreidingsonderzoek1)
aantal
%
oordeel
Beekdonderpad Beekprik Bittervoorn Grote modderkruiper Kleine modderkruiper
7 26 225 150 318
100 81 85 63 92
goed goed goed slecht goed
Rivierdonderpad Rivierprik
237 8
80 75
goed goed
Totaalscore meetdoel2)
goed
De ontwikkeling na 5 jaar van de 6-jarige rapportageperiode wordt als goed, matig of slecht beoordeeld bij een dekking van respectievelijk 75–100%, 67–74% en 0– 66% van de hokken. De beoordelingscriteria staan beschreven in hoofdstuk 5. 2) De beoordelingscriteria van de totaalscore per meetdoel staan beschreven in hoofdstuk 5. 1)
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 105
Aandachtspunten • Verder omvormen naar een meetprogramma dat gericht is op het vaststellen van veranderingen in de bezettingsgraad van km-hokken als benadering voor aantalsveranderingen. Voor vijf soorten (beekdonderpad, beekprik, grote modderkruiper, rivierdonderpad, rivierprik) moet dit meetprogramma nog opgezet worden (CBS, RAVON). • Onderzoeken of het mogelijk is de RL-status van de typische soorten snoek, zeelt, en ruisvoorn te volgen. Verspreidingsgegevens van de eerste twee soorten zijn beschikbaar gesteld door Sportvisserij NL en RAVON (CBS). • Het werven van waarnemers voor het nieuwe meetprogramma waarin de trend in de verspreiding onderzocht zal worden (RAVON).
Links Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring Website NEM; Website CBS Informatie over RAVON Website RAVON
106 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.10.3 Verspreidingsonderzoek vissen van Habitatrichtlijn II & IV, 2007–2011 Verspreidingsonderzoek vissen van HR II & IV, 2007–2011 10 x 10 km-hok, nog niet onderzocht 10 x 10 km-hok, deel van de soorten onderzocht 10 x 10 km-hok, alle soorten onderzocht Onderzochte soorten: Beekdonderpad Beekprik Bittervoorn Grote modderkruiper Kleine modderkruiper Rivierdonderpad Rivierprik
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 107
7.10.4 Verspreiding vissoorten van Habitatrichtlijn II & IV, 2007–2011 Beekdonderpad 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Bittervoorn 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
108 Centraal Bureau voor de Statistiek
Beekprik 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Grote modderkruiper 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Kleine modderkruiper 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Rivierdonderpad 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Rivierprik 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 109
7.11
Vlinders Algemeen Bij vlinders zijn er twee meetprogramma’s: één voor aantalsmonitoring en één voor verspreidingsonderzoek. Voor beide programma’s geldt: Coördinatie: De Vlinderstichting. Uitvoering: Vrijwilligers, De Vlinderstichting, terreinbeherende organisaties, CBS. Opdrachtgever: Ministerie van EL&I.
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor deze soortgroep • Habitatrichtlijn: landelijke trends Landelijke trends in aantallen van soorten van Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn (meetdoel 1). • Natura2000: trends per Natura2000-gebied Trends in aantallen van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn (meetdoel 3). • Natura2000: populatiegrootte per Natura2000-gebied Populatiegrootte van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Voor soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn mag volstaan worden met schatters die gerelateerd zijn aan de populatiegrootte (meetdoel 4). • Natura2000: trends in gezamenlijke Natura2000-gebieden Trends in aantallen van soorten in de gezamenlijke Natura2000-gebieden (inclusief gebieden die niet voor de betreffende soort zijn aangewezen). Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn (meetdoel 5). • Habitatrichtlijn: Rode Lijststatus van typische soorten Landelijke verspreiding op uurhokniveau van typische soorten van de habitattypen (bijlage I). Deze gegevens zijn nodig voor het bepalen van de kwaliteit van de habitattypen, ten behoeve van de zesjaarlijkse rapportage aan de EU. Binnen de typische soorten wordt in eerste instantie gestuurd op de zogenaamde ‘urgent bedreigde’ soorten (meetdoel 6). Overige meetdoelen voor deze soortgroep Convention on Biological Diversity: landelijke trends (meetdoel 12). Rode Lijsten ME-AVP: Rode Lijststatus (meetdoel 17). Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen (meetdoel 21). Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc. (meetdoel 22). Stadsnatuur: landelijke trends (meetdoel 23). General Surveillance van ggo’s: regionale trends (meetdoel 25).
110 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.11.1 Contractsoorten vlinders Soort
Beleidsstatus2)
Contractsoort aantalsmonitoring
Contractsoort verspreidingsonderzoek
Opmerkingen
Aardbeivlinder Apollovlinder Bont dikkopje Bosparelmoervlinder Boswitje
TYP, RL HR IV RL RL RL
ja nee ja ja nee4)
ja3) nee nee nee nee
Bruin blauwtje Bruin dikkopje Bruine eikenpage Bruine vuurvlinder Donker pimpernelblauwtje
TYP, RL TYP, RL RL RL HR II & IV, RL
ja ja ja ja ja
ja3) ja nee nee ja
Duinparelmoervlinder Dwergblauwtje Dwergdikkopje Eikenpage Geelsprietdikkopje
TYP, RL TYP, RL RL TYP TYP
ja nee nee ja3) ja
ja3) ja nee ja3) ja3)
Gentiaanblauwtje Groentje Groot dikkopje Groot geaderd witje Grote ijsvogelvlinder
TYP, RL TYP RL RL TYP, RL
ja ja3) nee4) nee nee
ja3) ja3) nee nee nee
Grote parelmoervlinder Grote vuurvlinder Grote weerschijnvlinder Heideblauwtje Heivlinder
TYP, RL HR II & IV, TYP, RL TYP, RL TYP, RL TYP, RL
ja ja nee ja ja
ja3) ja ja3) ja ja3)
Iepenpage Kalkgraslanddikkopje Keizersmantel Klaverblauwtje Kleine heivlinder
RL RL RL RL TYP, RL
nee5) nee nee ja ja
ja nee ja ja ja3)
Kleine ijsvogelvlinder Kleine parelmoervlinder Kommavlinder Koninginnenpage Moerasparelmoervlinder
TYP, RL TYP, RL TYP, RL HR II, TYP, RL
ja ja ja ja nee
ja3) ja3) ja3) nee nee
Pimpernelblauwtje Purperstreepparelmoervlinder Rode vuurvlinder Rouwmantel Sleedoornpage
HR II & IV, RL TYP RL RL RL
ja nee nee nee ja
ja ja nee nee nee
Spaanse vlag1) Spiegeldikkopje Teunisbloempijlstaart1) Tijmblauwtje Tweekleurig hooibeestje
HR II* RL HR IV HR IV, RL TYP, RL
ja ja nee nee nee
ja nee ja nee nee
Vals heideblauwtje Veenbesblauwtje Veenbesparelmoervlinder Veenhooibeestje Veldparelmoervlinder
TYP, RL TYP, RL TYP, RL TYP, RL RL
nee ja ja ja nee4)
nee ja3) ja ja ja
verdwenen uit NL
Woudparelmoervlinder Zilveren maan Zilverstreephooibeestje Zilvervlek
RL TYP, RL HR IV, RL RL
nee ja nee nee
nee ja3) nee nee
verdwenen uit NL
verdwenen uit NL
verdwenen uit NL verdwenen uit NL
verdwenen uit NL verdwenen uit NL
moeilijk meetbaar
verdwenen uit NL verdwenen uit NL
verdwenen uit NL
verdwenen uit NL verdwenen uit NL verdwenen uit NL
incidenteel in NL verdwenen uit NL verdwenen uit NL
korte reeks
verdwenen uit NL verdwenen uit NL
Nachtvlinder. HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van bijlage, * = prioritaire soort; TYP: Typische soort HR; RL: Rode lijst-soort; vet = belangrijk sturend meetdoel. 3) Contractsoorten aantalsmonitoring en verspreidingsonderzoek: betreft soorten die vanwege de herziening van de meetdoelen in 2011, met ingang van 2012 zeer waarschijnlijk contractsoort worden. 4) Soorten zonder sterk of matig sturende meetdoelen, maar die met geringe extra inspanning kunnen meeliften in de onderzoeksprogramma’s. 5) Telmethode ongeschikt voor aantalsmonitoring. 1) 2)
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 111
Aantalsmonitoring Meetprogramma In het meetprogramma voor aantalsmonitoring worden vanaf de start van het meetnet in 1990 alle in ons land voorkomende vlindersoorten geteld: 29 soorten zijn op grond van de meetdoelen en haalbaarheid van de tellingen gedefinieerd als contractsoort. Vanwege de herziening van de meetdoelen in 2011 zijn met ingang van 2012 twee soorten aan de lijst toegevoegd, namelijk eikenpage en groentje. Ten behoeve van deze rapportage zijn telgegevens gebruikt van de start van het meetnet in 1990 tot en met 2010. De telgegevens zijn afkomstig van in totaal 1600 routes. Jaarlijks komen er gegevens binnen van ruim 400 algemene routes, 160 soortgerichte routes en 160 eitelplots. Daarnaast worden van 34 soortgebiedcombinaties de aantallen geschat.
7.11.2 Aantal getelde vlinderroutes 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Veldwerkmethode Vaste routes van doorgaans 1 km lang, worden elk jaar op dezelfde manier geteld. Gedurende het hele seizoen tussen 1 april en 1 oktober, wordt in principe wekelijks genoteerd welke soorten er voorkomen en in welke aantallen. Daarnaast zijn er routes gericht op één soort, met alleen tellingen in de hoofdvliegtijd van die soort. Voor ruim de helft van de te volgen soorten gaat het om een steekproef van enige honderden meetlocaties uit hun leefgebieden. Van de andere soorten wordt op alle locaties waar de soort voorkomt een telroute uitgezet. Daarnaast zijn er drie soorten die geteld worden via ei-tellingen (gentiaanblauwtje, sleedoornpage en grote vuurvlinder), omdat tellen van de volwassen dieren niet mogelijk is. De Veldwerkhandleiding en een onderzoeksbeschrijving zijn te vinden op de website van het CBS (zie links). Analyse Bij statistische analyse worden de cijfers van de steekproefsoorten gecorrigeerd voor over- en onderbemonstering van bepaalde regio’s en begroeiingstypen. Bovendien wordt gecorrigeerd voor ontbrekende tellingen. De betrouwbaarheid van de trend- en indexcijfers van een aantal soorten (veenbesparelmoervlinder, veenbesblauwtje, veenhooibeestje en Spaanse vlag) is verbeterd door een combinatie van tellingen, losse gegevens en schattingen van deskundigen. Er is een eerste analyse gedaan naar de invloed van trefkansen op de trends van vlinders.
112 Centraal Bureau voor de Statistiek
Resultaten Voor veel van de contractsoorten alsmede van enige tientallen niet-contractsoorten zijn landelijke trenden indexcijfers van goede kwaliteit beschikbaar, evenals per fysisch-geografische regio, provincie en begroeiingstype. De gegevens zijn eveneens geschikt om in de meeste Natura 2000-gebieden kwalitatief redelijke tot goede trends en indexen te berekenen voor de daarin aangewezen soorten. Van een aantal soorten kon de trend niet worden berekend vanwege een te korte reeks. Van alle habitatrichtlijnsoorten zijn de tijdreeksen van goede kwaliteit. Per Natura 2000-gebied zijn er zes gebieden zonder recente meetpunten, dat betreft hier echter drie gebieden waar de soort niet aanwezig is en twee gebieden waar de soort inmiddels is verdwenen (zie tabel 7.11.3). Voor de Spaanse vlag ontbreken recente tellingen voor het Savelsbos.
7.11.3 Beoordeling vlindermonitoring per Natura 2000-gebied Soort
Natura 2000-gebied
Meetpunten laatste 3 jaar
Opmerking
Donker pimpernelblauwtje Donker pimpernelblauwtje Donker pimpernelblauwtje
Maasduinen Roerdal Vlijmens ven, Moerputten etc.
nee ja ja
niet aanwezig
Grote vuurvlinder Grote vuurvlinder Grote vuurvlinder
De Wieden Rottige Meente & Brandemeer Weerribben
nee ja ja
verdwenen uit NL
Pimpernelblauwtje Pimpernelblauwtje Pimpernelblauwtje
Maasduinen Roerdal Vlijmens ven, Moerputten etc.
nee nee ja
niet aanwezig niet aanwezig
Spaanse vlag1) Spaanse vlag Spaanse vlag Spaanse vlag Spaanse vlag
Bunder- en Elsloër bos Geuldal Savelsbos St.Pietersberg & Jekerdal Brunsummer heide
ja ja nee ja ja
1)
verdwenen uit NL
Voor de Spaanse vlag wordt ook gebruik gemaakt van seizoensschattingen.
Aandachtspunten • Zorgen dat het meetnet op peil blijft (De Vlinderstichting). • Meer meetlocaties zoeken voor soorten die nog niet goed in het meetnet zitten met extra aandacht voor Natura 2000-gebieden, inclusief complementaire doelen (De Vlinderstichting). • Toepassingsmogelijkheden occupancy-modellen voor de Spaanse vlag onderzoeken als alternatief voor aantalsschattingen (De Vlinderstichting, CBS).
Verspreidingsonderzoek Meetprogramma Het verspreidingsonderzoek is gericht op de 6-jaarlijkse HR-rapportageperiode 2007–2012. De intentie was om daarvoor verspreidingsgegevens van de gehele periode te gebruiken. Eind 2011 bleek echter dat de in 2012 nog te verzamelen gegevens niet op tijd zullen zijn om onderdeel te kunnen uitmaken van de rapportage over deze periode (zie hoofdstuk 5). Ten behoeve van deze rapportage is gebruik gemaakt van inventarisatiegegevens uit de periode 2007–2011. In de dataset zijn gegevens opgenomen van vijftien contractsoorten, waaronder vijf HR-soorten.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 113
Veldwerk De gegevensinwinning bestaat zowel uit gerichte inventarisaties van km-hokken door vrijwilligers volgens een gestandaardiseerd protocol als uit losse waarnemingen. Nulwaarnemingen zijn alleen mogelijk wanneer het gestandaardiseerde protocol is toegepast. Gegevens over de verspreiding van de Spaanse vlag worden niet in het verspreidingsonderzoek verzameld, omdat deze soort in het NEM-meetnet Vlinders integraal wordt gevolgd. Het NEM levert ook verspreidingsgegevens voor de overige soorten. De inventarisatiemethode bestaat voor de meeste soorten uit het gericht afzoeken van alle geschikte habitats in een km-hok, waarbij de minimale onderzoeksinspanning is afgestemd op de trefkans van de soort. Voor een aantal soorten zijn alternatieve methoden beschikbaar, die een beter resultaat geven. Analyse De inventarisatiegegevens worden verwerkt tot verspreidingskaarten per HR-verslagperiode op het niveau van 10 bij 10 km hokken. Om te bezien in hoeverre het gehele verspreidingsgebied voldoende in kaart is gebracht, wordt voor de vijf HR-contractsoorten per soort nagegaan in hoeverre het potentiële verspreidingsgebied binnen de verslagperiode is onderzocht (zie figuur 7.11.7). Resultaten Het verspreidingsonderzoek voor de HR II & IV-soorten verloopt voor alle soorten goed. Eind 2011 zijn alle te onderzoeken hokken daadwerkelijk voldoende onderzocht.
7.11.4 Voortgang verspreidingsonderzoek vlinders Soort
Donker pimpernelblauwtje Grote vuurvlinder Pimpernelblauwtje Spaanse vlag Teunisbloempijlstaart
10x10 km hokken
Geactualiseerd na 5 jaar (10x10 km)
Ontwikkeling verspreidingsonderzoek1)
aantal
%
oordeel
5 9 2 17 15
100 100 100 100 100
goed goed goed goed goed
Totaalscore meetdoel2)
goed
De ontwikkeling na 5 jaar van de 6-jarige rapportageperiode wordt als goed, matig of slecht beoordeeld bij een dekking van respectievelijk 75–100%, 67–74% en 0–66% van de hokken. De beooordelingscriteria van de totaalscore per meetdoel staan beschreven in hoofdstuk 5.
1)
2)
Aandachtspunten • Naar aanleiding van de herziening van de meetdoelen in 2011 de lijst met contractsoorten voor het verspreidingsonderzoek herzien (De Vlinderstichting, CBS).
Behalen van de meetdoelen In tabel 7.11.5 is aangegeven in hoeverre met de beschikbare meetprogramma’s de gestelde meetdoelen behaald worden. In deze tabel is onderscheid gemaakt tussen meetdoelen die ten grondslag liggen aan de uitvoering van de meetprogramma’s in 2011 en nieuwe, aanvullende meetdoelen voor 2012. Bovendien is aangegeven in hoeverre aantalsmonitoring bruikbare landelijke trends oplevert voor soorten uit tabel 7.11.5, ongeacht het niveau van sturing. Daarnaast levert de aantalsmonitoring nog voor 19 overige soorten bruikbare landelijke trends op.
114 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.11.5 Behalen van de meetdoelen voor vlinders Soort
Meetdoelen
Nieuwe meetdoelen 2012
HR II + IV HR II + IV Range landelijke trends verspreiding
A. Contractsoorten Aardbeivlinder Apollovlinder Bont dikkopje Bosparelmoervlinder Boswitje
HR II Natura 2000 HR II Natura trends per gebied 2000 trends
Landelijke trends3)
HR RL-status HR II Natura 2000 typische soorten populatie2) trends/verspr.
goed
goed – goed goed goed
goed goed
goed goed goed goed goed
Duinparelmoervlinder Dwergblauwtje Dwergdikkopje Eikenpage Geelsprietdikkopje
goed –
goed
goed goed
goed goed
Gentiaanblauwtje Groentje Groot dikkopje Groot geaderd witje Grote ijsvogelvlinder
goed goed
goed goed goed
Bruin blauwtje Bruin dikkopje Bruine eikenpage Bruine vuurvlinder Donker pimpernelblauwtje
Grote parelmoervlinder Grote vuurvlinder Grote weerschijnvlinder Heideblauwtje Heivlinder
–
goed
–
goed
goed
goed
–
goed
goed
goed
goed
Iepenpage Kalkgraslanddikkopje Keizersmantel Klaverblauwtje Kleine heivlinder Kleine ijsvogelvlinder Kleine parelmoervlinder Kommavlinder Koninginnenpage Moerasparelmoervlinder
goed goed goed goed –
–
–
–
Pimpernelblauwtje Purperstreepparelmoervlinder Rode vuurvlinder Rouwmantel Sleedoornpage
goed
goed
goed
goed
Spaanse vlag Spiegeldikkopje Teunisbloempijlstaart Tijmblauwtje Tweekleurig hooibeestje
goed
goed
–
goed –
Vals heideblauwtje Veenbesblauwtje Veenbesparelmoervlinder Veenhooibeestje Veldparelmoervlinder
goed goed – goed goed
–
goed goed goed goed
goed goed goed goed goed goed – goed
–
goed goed
goed
goed goed – –
– goed goed goed
goed goed goed –
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 115
7.11.5 Behalen van de meetdoelen voor vlinders (vervolg) Soort
Meetdoelen
Nieuwe meetdoelen 2012
HR II + IV HR II + IV Range landelijke trends verspreiding
Woudparelmoervlinder Zilveren maan Zilverstreephooibeestje Zilvervlek Totaalscore meetdoel4)
–
–
Goed
Goed
HR II Natura 2000 HR II Natura trends per gebied 2000 trends
Goed
Goed
Landelijke trends3)
HR RL-status HR II Natura 2000 typische soorten populatie2) trends/verspr.
goed
goed –
Goed
Goed
B. Overige soorten5) Argusvlinder Bont zandoogje Boomblauwtje Bruin zandoogje Citroenvlinder
goed goed goed goed goed
Dagpauwoog Gehakkelde aurelia Groot koolwitje Hooibeestje Icarusblauwtje
goed goed goed goed goed
Klein geaderd witje Klein koolwitje Kleine vos Kleine vuurvlinder Koevinkje
goed goed goed goed goed
Landkaartje Oranje zandoogje Oranjetipje Zwartsprietdikkopje
goed goed goed goed
De haalbaarheid is per meetdoel alleen beoordeeld voor alle daarvoor relevante soorten. De kolom met landelijke trends is gelijk aan de kolom HR II+IV Landelijke trends, maar daarin zijn ook alle ándere contract- en meeliftsoorten opgenomen waarvoor landelijke trends worden berekend. 2) De haalbaarheid van het nieuwe meetdoel ‘Populatie per Natura 2000-gebied’ is nog niet onderzocht. 3) Incidentele en verdwenen soorten zijn niet meegenomen. 4) Gemiddelde haalbaarheid van het meetdoel over alle soorten in de kolom. Voor beoordelingscriteria zie hoofdstuk 5. 5) Overige [niet-contract]soorten waarvoor betrouwbare trends kunnen worden berekend. 1)
Links Methode en links naar handleidingen: Website CBS Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM Informatie over De Vlinderstichting: Website De Vlinderstichting Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving
116 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.11.6 Meetpunten aantalsmonitoring vlinders, 1990–2010 Meetpunten aantalsmonitoring vlinders, 1990–2010 Geen telling in de laatste 3 jaar Minstens 1 telling in de laatste 3 jaar
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 117
7.11.7 Verspreidingsonderzoek vlinders van Habitatrichtlijn II & IV, 2007–2011 Verspreidingsonderzoek vlinders van HR II & IV, 2007–2011 10 x 10 km-hok, nog niet onderzocht 10 x 10 km-hok, deel van de soorten onderzocht 10 x 10 km-hok, alle soorten onderzocht Onderzochte soorten: Donker pimpernelblauwtje Grote vuurvlinder Pimpernelblauwtje Spaanse vlag Teunisbloempijlstaart
118 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.11.8 Verspreiding vlindersoorten van Habitatrichtlijn II & IV, 2007–2011 Donker pimpernelblauwtje 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Pimpernelblauwtje 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Grote vuurvlinder 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Spaanse vlag 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 119
Teunisbloempijlstaart 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
120 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.12
Libellen Algemeen Bij libellen zijn er twee meetprogramma’s: één voor aantalsmonitoring en één voor verspreidingsonderzoek. Voor beide programma’s geldt: Coördinatie: De Vlinderstichting. Uitvoering: Vrijwilligers, De Vlinderstichting, terreinbeherende organisaties, CBS. Opdrachtgever: Ministerie van EL&I.
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor deze soortgroep • Habitatrichtlijn: landelijke trends Landelijke trends in aantallen van soorten van Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn (meetdoel 1). • Natura2000: trends per Natura2000-gebied Trends in aantallen van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn (meetdoel 3). • Natura2000: populatiegrootte per Natura2000-gebied Populatiegrootte van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Voor soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn mag volstaan worden met schatters die gerelateerd zijn aan de populatiegrootte (meetdoel 4). • Natura2000: trends in gezamenlijke Natura2000-gebieden Trends in aantallen van soorten in de gezamenlijke Natura2000-gebieden (inclusief gebieden die niet voor de betreffende soort zijn aangewezen). Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn (meetdoel 5). • Habitatrichtlijn: Rode Lijststatus van typische soorten Landelijke verspreiding op uurhokniveau van typische soorten van de habitattypen (bijlage I). Deze gegevens zijn nodig voor het bepalen van de kwaliteit van de habitattypen, ten behoeve van de zesjaarlijkse rapportage aan de EU. Binnen de typische soorten wordt in eerste instantie gestuurd op de zogenaamde ‘urgent bedreigde’ soorten (meetdoel 6). Overige meetdoelen voor deze soortgroep Convention on Biological Diversity: landelijke trends (meetdoel 12). Rode Lijsten ME-AVP: Rode Lijststatus (meetdoel 17). Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen (meetdoel 21). Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc. (meetdoel 22). Stadsnatuur: landelijke trends (meetdoel 23).
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 121
7.12.1 Contractsoorten libellen Soort
Beleidsstatus2)
Contractsoort aantalsmonitoring
Contractsoort verspreidingsonderzoek
Bandheidelibel Beekoeverlibel Beekrombout Bosbeekjuffer Bruine korenbout
RL RL TYP RL TYP, RL
ja ja nee ja ja
nee nee ja3) nee ja3)
Bronslibel Bruine winterjuffer Donkere waterjuffer Gaffellibel Gevlekte glanslibel
HR II & IV TYP, RL TYP, RL HR II & IV, TYP, RL RL
nee ja3) ja ja nee
nee ja3) ja3) ja nee
Gevlekte witsnuitlibel Gewone bronlibel Glassnijder Groene glazenmaker Hoogveenglanslibel
HR II & IV, TYP, RL TYP, RL TYP, RL HR IV, TYP, RL TYP, RL
ja ja ja ja ja
ja ja3) ja3) ja ja3)
Kempense heidelibel Koraaljuffer Mercuurwaterjuffer1) Noordse glazenmaker Noordse winterjuffer
TYP, RL HR II, RL TYP, RL HR IV, RL
nee ja nee nee ja
nee nee nee ja3) ja
Noordse witsnuitlibel Oostelijke witsnuitlibel Rivierrombout Sierlijke witsnuitlibel Speerwaterjuffer
HR IV, TYP, RL HR IV, TYP, RL HR IV, TYP, RL TYP, RL
ja ja nee ja ja
nee ja ja ja ja3)
Tengere pantserjuffer Venwitsnuitlibel Vroege glazenmaker Weidebeekjuffer Zuidelijke oeverlibel
RL TYP, RL TYP, RL TYP RL
ja ja ja ja3) nee
nee ja3) ja3) ja3) nee
Opmerkingen
incidenteel in NL korte periode afwijkende methode
geen populaties herontdekt korte periode
korte periode afwijkende methode korte periode
Mercuurwaterjuffer: HR II soort waarvoor geen gebieden zijn aangewezen, omdat de soort niet op de Nederlandse referentielijst staat. HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van bijlage; RL: Rode lijst-soort; TYP: Typische soort Habitatrichtlijn; vet = belangrijk sturend meetdoel. Contractsoorten aantalsmonitoring en verspreidingsonderzoek: betreft soorten die vanwege de herziening van de meetdoelen in 2011, met ingang van 2012 zeer waarschijnlijk contractsoort worden.
1) 2) 3)
Aantalsmonitoring Meetprogramma In het meetprogramma voor aantalsmonitoring worden vanaf de start van het meetnet in 1998 alle in ons land voorkomende libellensoorten geteld. Twintig soorten zijn op grond van de meetdoelen en haalbaarheid van de tellingen gedefinieerd als contractsoort. Vanwege de herziening van de meetdoelen in 2011 zijn twee soorten aan de lijst toegevoegd, namelijk weidebeekjuffer en bruine winterjuffer. De gehele lijst van contractsoorten zal worden herzien nadat per soort de meest geschikte meetmethode is vastgesteld. Ten behoeve van deze rapportage zijn de telgegevens gebruikt van 1998 tot en met 2010. De telgegevens zijn afkomstig van in totaal duizend routes. Jaarlijks komen er gegevens binnen van ruim 400 routes, waarvan ca. 250 algemene routes en 150 soortgerichte routes. Daarnaast worden van de gaffellibel van vier gebieden de aantallen geschat. Veldwerkmethode Vaste routes van gemiddeld 250 meter lang worden elk jaar op dezelfde manier geteld. Gedurende het hele seizoen tussen 1 mei en half september, wordt in principe om de twee weken of vaker genoteerd welke
122 Centraal Bureau voor de Statistiek
soorten er voorkomen en in welke aantallen. Daarnaast zijn er routes gericht op één soort, met alleen tellingen in de hoofdvliegtijd van die soort. Voor een aantal soorten zijn de routes een steekproef; voor andere soorten wordt op alle locaties waar de soort voorkomt een telroute uitgezet. De gaffellibel wordt middels een aangepaste methode gemonitord. De Veldwerkhandleiding en een onderzoeksbeschrijving zijn te vinden op de website van het CBS (zie links). Analyse Voor bijna alle soorten is onderzocht wat de beste berekeningsmethode is om trend- en indexcijfers te bepalen. Het is nog niet mogelijk de cijfers te corrigeren voor over- en onderbemonstering in bepaalde regio’s en/of watertypen. Van de gaffellibel worden de aantallen bijgeschat met behulp van seizoensschattingen. Voor een aantal soorten is de betrouwbaarheid van de trendcijfers te verhogen door de monitoringgegevens te gaan combineren met verspreidingsgegevens. Dat kan tevens een oplossing bieden voor provincies of regio’s met nog weinig routes in het meetnet. De methode (site-occupancy modellen) is in 2009 ontwikkeld, de eerste resultaten hierover zijn in 2010 gepubliceerd. Voor elk soort zal in 2012 nog worden nagegaan welke meetmethode of combinatie van methoden (aantalsmonitoring en/of verspreidingsonderzoek) het meest geschikt is.
7.12.2 Aantal getelde libellenroutes 700 600 500 400 300 200 100 0 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Resultaten Voor veel van de contractsoorten evenals van enige tientallen niet-contractsoorten zijn landelijke trends van goede kwaliteit beschikbaar. Voor een deel van de soort-provincie combinaties zijn bruikbare trends voorhanden. Van alle habitatrichtlijnsoorten, op de groene glazenmaker en de rivierrombout na, zijn de tijdreeksen van redelijk tot goede kwaliteit. Per Natura 2000-gebied zijn 12 soort-gebiedscombinaties zonder recente meetpunten voor de betreffende soort, dat betreft voor het merendeel gebieden waar de soort (nog) niet aanwezig is of geen duidelijke populatie aanwezig is (zie tabel 7.12.3). Voor de gevlekte witsnuit liggen nog geen routes in de Rottige Meenthe & Brandemeer; in Alde Faenen wordt sinds 2011 op twee routes geteld. Voor sommige contractsoorten zijn de trend- en indexcijfers echter nog niet van goede kwaliteit. Dat komt vooral doordat de aantallen per route aanzienlijk kunnen fluctueren. Daardoor zijn relatief lange reeksen nodig om veranderingen te kunnen detecteren.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 123
7.12.3 Beoordeling libellenmonitoring per Natura 2000-gebied Soort
Natura 2000-gebied
Meetpunten laatste 3 jaar
Opmerkingen
Gaffellibel Gaffellibel Gaffellibel Gaffellibel Gaffellibel
Geuldal Grensmaas Roerdal St.Pietersberg & Jekerdal Swalmdal
nee nee ja nee ja
niet aanwezig niet aanwezig
Gevlekte witsnuitlibel Gevlekte witsnuitlibel Gevlekte witsnuitlibel Gevlekte witsnuitlibel Gevlekte witsnuitlibel
Alde Faenen De Wieden Kampina & Oisterwijkse Vennen Kennemerland-Zuid Leenderbos etc.
nee1) ja nee ja nee
Gevlekte witsnuitlibel Gevlekte witsnuitlibel Gevlekte witsnuitlibel Gevlekte witsnuitlibel Gevlekte witsnuitlibel
Lonnekermeer Meijendel en Berkheyde Naardermeer NH Duinreservaat Oostelijke Vechtplassen
ja nee nee ja ja
Gevlekte witsnuitlibel Gevlekte witsnuitlibel Gevlekte witsnuitlibel Gevlekte witsnuitlibel
Rottige Meenthe & Brandemeer Teeselinkven Veluwe Weerribben
nee nee ja2) ja
niet aanwezig
geen populatie aanwezig niet aanwezig geen populatie aanwezig
niet aanwezig niet aanwezig
geen populatie aanwezig geen populatie aanwezig
Sinds 2011 worden in Alde Faenen 2 routes geteld. Soort wel op route waargenomen, maar geen duidelijke populatie aanwezig.
1) 2)
Aandachtspunten • Meer meetlocaties zoeken voor soorten die nog niet goed in het meetnet zitten met extra aandacht voor Natura 2000-gebieden, inclusief complementaire doelen (De Vlinderstichting). • Verder werken aan het combineren van meetnet- en verspreidingsgegevens om trends in verspreiding te bepalen. Nagaan per soort welke meetmethode of combinatie van methoden (aantalsmonitoring en/of verspreidingsonderzoek) meest geschikt is en op basis hiervan lijst van contractsoorten herzien. (De Vlinderstichting, CBS). • Meetstrategie verspreidingsonderzoek/monitoring per soort optimaliseren, met speciale aandacht voor de groene glazenmaker (De Vlinderstichting, CBS). • Alternatieve monitoringmethode voor de rivierrombout gebaseerd op aan- en afwezigheid met behulp van de kansenkaart in het veld uittesten, waardoor de soort als contractsoort kan worden opgenomen (De Vlinderstichting).
Verspreidingsonderzoek Meetprogramma Het verspreidingsonderzoek is gericht op de 6-jaarlijkse HR-rapportageperiode 2007–2012. Eind 2011 bleek echter dat de in 2012 nog te verzamelen gegevens niet op tijd zullen zijn om onderdeel te kunnen uitmaken van de rapportage over deze periode (zie hoofdstuk 5). Ten behoeve van deze rapportage is gebruik gemaakt van inventarisatiegegevens uit de periode 2007–2011. In de dataset zijn gegevens opgenomen van 7 HR-contractsoorten. Veldwerk De gegevensinwinning bestaat grotendeels uit losse waarnemingen en gegevens uit meetnetten, aangevuld met gerichte inventarisaties van km-hokken door vrijwilligers volgens een gestandaardiseerd protocol. Nulwaarnemingen zijn alleen mogelijk wanneer het gestandaardiseerde protocol is toegepast.
124 Centraal Bureau voor de Statistiek
De inventarisatiemethode bestaat uit het ten minste eenmalig bezoeken van het km-hok onder goede weersomstandigheden in geschikt biotoop volgens een vaste methode. Voor het inventariseren van de rivierrombout wordt gewerkt aan een alternatieve methode. Analyse De inventarisatiegegevens worden verwerkt tot verspreidingskaarten per HR-verslagperiode op het niveau van 10x10 km-hokken. Om te bezien in hoeverre het gehele verspreidingsgebied voldoende in kaart is gebracht, wordt voor alle contractsoorten per soort nagegaan in hoeverre het potentiële verspreidingsgebied binnen de verslagperiode is onderzocht (zie tabel 7.12.3). Bij de noordse winterjuffer is gekozen om alleen de verspreiding in potentieel voortplantingsgebied in kaart te brengen. Onderzoek in hokken met waarnemingen van zwervende en overwinterende dieren werd niet zinvol geacht. Resultaten Het verspreidingsonderzoek voor de HR II & IV-soorten verloopt voor alle soorten goed. Eind 2011 zijn alle van de te onderzoeken hokken daadwerkelijk voldoende onderzocht. Het verspreidingsbeeld van alle soorten van de Habitatrichtlijn is op schema op 10x10 km-hokniveau. Voor de oostelijke witsnuitlibel bleek in slechts een van de twee potentiële hokken een populatie te zitten.
7.12.4 Voortgang verspreidingsonderzoek libellen Soort
Gaffellibel Gevlekte witsnuitlibel Groene glazenmaker Noordse winterjuffer Oostelijke witsnuitlibel Rivierrombout Sierlijke witsnuitlibel
10x10 km hokken
Geactualiseerd na 5 jaar (10x10 km)
Ontwikkeling verspreidingsonderzoek1)
aantal
%
oordeel
7 115 66 18 2 57 3
86 96 86 83 100 95 100
goed goed goed goed goed goed goed
Totaalscore meetdoel2)
goed
De ontwikkeling na 5 jaar van de 6-jarige rapportageperiode wordt als goed, matig of slecht beoordeeld bij een dekking van respectievelijk 75–100%, 67–74% en 0–66% van de hokken. 2) De beoordelingscriteria van de totaalscore per meetdoel staan beschreven in hoofdstuk 5. 1)
Aandachtspunten • Naar aanleiding van de herziening van de meetdoelen in 2011 de lijst met contractsoorten voor het verspreidingsonderzoek herzien (De Vlinderstichting).
Behalen van de meetdoelen In tabel 7.12.5 is aangegeven in hoeverre met de beschikbare meetprogramma’s de gestelde meetdoelen behaald worden. In deze tabel is onderscheid gemaakt tussen meetdoelen die ten grondslag liggen aan de uitvoering van de meetprogramma’s in 2011 en nieuwe, aanvullende meetdoelen voor 2012. Bovendien is aangegeven in hoeverre aantalsmonitoring bruikbare landelijke trends oplevert voor soorten uit tabel 7.12.5, ongeacht het niveau van sturing. Daarnaast levert de aantalsmonitoring nog voor 25 overige soorten bruikbare landelijke trends op.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 125
Links Methode en links naar handleidingen: Website CBS Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM Informatie over De Vlinderstichting: Website De Vlinderstichting Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving
7.12.5 Behalen van de meetdoelen voor libellen Soort
Meetdoelen
HR II + IV land. Trends
Nieuwe meetdoelen 2012
HR II + IV Range verspreiding
HR II Natura 2000 HR II Natura 2000 HR RL-status HR II Natura 2000 trends per gebied trends typische soorten populatie2) trends/verspr.
A. Contractsoorten Bandheidelibel Beekoeverlibel Beekrombout Bosbeekjuffer Bruine korenbout
goed goed –
Bronslibel Bruine winterjuffer Donkere waterjuffer Gaffellibel Gevlekte glanslibel
–
goed
goed
goed
goed
Gevlekte witsnuitlibel Gewone bronlibel Glassnijder Groene glazenmaker Hoogveenglanslibel
goed
goed
goed
goed
matig
goed
Kempense heidelibel Koraaljuffer Mercuurwaterjuffer4) Noordse glazenmaker Noordse winterjuffer
–
–
goed
goed
Noordse witsnuitlibel Oostelijke witsnuitlibel Rivierrombout7) Sierlijke witsnuitlibel Speerwaterjuffer
goed6) slecht –
goed goed –
–
–
nee5) nee5) nee5) goed goed
goed goed goed
– goed nee5) goed nee5)
goed goed goed goed goed
goed goed goed matig matig
– –
– goed
goed matig goed goed
Tengere pantserjuffer Venwitsnuitlibel Vroege glazenmaker Weidebeekjuffer Zuidelijke oeverlibel Totaalscore meetdoel8)
Landelijke trends3)
goed goed goed
goed
126 Centraal Bureau voor de Statistiek
goed
goed
goed
goed – nee5) goed goed goed6) slecht nee6) goed goed nee5) goed goed nee5)
7.12.5 Behalen van de meetdoelen voor libellen (vervolg) Soort
Meetdoelen
HR II + IV land. Trends
Nieuwe meetdoelen 2012
HR II + IV Range verspreiding
Landelijke trends3)
HR II Natura 2000 HR II Natura 2000 HR RL-status HR II Natura 2000 trends per gebied trends typische soorten populatie2) trends/verspr.
B. Overige soorten9) Azuurwaterjuffer Blauwe breedscheenjuffer Blauwe glazenmaker Bloedrode heidelibel Bruine glazenmaker
goed goed goed goed goed
Bruinrode heidelibel Geelvlekheidelibel Gewone oeverlibel Gewone pantserjuffer Grote keizerlibel
goed nee5) goed goed goed
Grote roodoogjuffer Houtpantserjuffer Kanaaljuffer Kleine roodoogjuffer Lantaarntje
goed goed nee5) goed goed
Maanwaterjuffer Metaalglanslibel Paardenbijter Plasrombout Platbuik
goed nee5) goed nee5) goed
Smaragdlibel Steenrode heidelibel Tangpantserjuffer Tengere grasjuffer Variabele waterjuffer
goed goed nee5) nee5) goed
Venglazenmaker Viervlek Vuurjuffer Vuurlibel Watersnuffel
goed goed goed nee5) goed
Zwarte heidelibel Zwervende heidelibel Zwervende pantserjuffer
goed nee5) goed
De haalbaarheid is per meetdoel alleen beoordeeld voor alle daarvoor relevante soorten. Incidentele en verdwenen soorten zijn niet meegenomen. De kolom met landelijke trends is gelijk aan de kolom HR II+IV: de sierlijke witsnuit ontbreekt in de kolom HR II & IV omdat deze gegevens niet nodig zijn voor de komende HR-rapportage. 2) De haalbaarheid van het nieuwe meetdoel ‘Populatie per Natura 2000-gebied’ is nog niet onderzocht. 3) Landelijke trends, maar daarin zijn ook alle ándere contract- en meeliftsoorten opgenomen waarvoor landelijke trends worden berekend. 4) Mercuurwaterjuffer: HR II soort waarvoor geen gebieden zijn aangewezen, omdat de soort niet op de Nederlandse referentielijst staat. 5) Combineren van meetnet- en verspreidingsgegevens biedt goede vooruitzichten om de betrouwbaarheid van de trendcijfers te verhogen met behulp van siteoccupancy modellen. 6) Meetreeks nog te kort. 7) Voor de rivierrombout is een nieuwe meetmethode in ontwikkeling. 8) Gemiddelde haalbaarheid van het meetdoel over alle soorten in de kolom. Voor beoordelingscriteria zie hoofdstuk 5. 9) Overige [niet-contract]soorten waarvoor betrouwbare trends kunnen worden berekend of waarvoor dat in de toekomst goed mogelijk zal zijn. 1)
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 127
7.12.6 Meetpunten aantalsmonitoring libellen, 1994–2010 Meetpunten aantalsmonitoring libellen, 1994–2010 Geen telling in de laatste 3 jaar Minstens 1 telling in de laatste 3 jaar
128 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.12.7 Verspreidingsonderzoek libellen van Habitatrichtlijn II & IV, 2007–2011 Verspreidingsonderzoek libellen van HR II & IV, 2007–2011 10 x 10 km-hok, nog niet onderzocht 10 x 10 km-hok, deel van de soorten onderzocht 10 x 10 km-hok, alle soorten onderzocht Onderzochte soorten: Gaffellibel Gevlekte witsnuitlibel Groene glazenmaker Noordse winterjuffer Oostelijke witsnuitlibel Rivierrombout Sierlijke witsnuitlibel
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 129
7.12.8 Verspreiding libellensoorten van Habitatrichtlijn II & IV, 2007–2011 Gaffellibel 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Groene glazenmaker 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
130 Centraal Bureau voor de Statistiek
Gevlekte witsnuitlibel 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Noordse winterjuffer 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Oostelijke witsnuitlibel 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Rivierrombout 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Sierlijke witsnuitlibel 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 131
7.13
Kevers Algemeen Het meetprogramma voor kevers was tot nog toe in eerste instantie gericht op het bepalen van de verspreiding op 10x10 km-hokniveau. Voor de gestreepte waterroofkever kunnen in de toekomst mogelijk ook meetdoelen m.b.t. trend en populatiegrootte bereikt worden. Deze meetdoelen (meetdoel 1, 3, 4 en 5) gelden alleen voor deze soort, maar nog niet onder het contract voor 2011. Coördinatie: Stichting EIS-Nederland. Uitvoering: Stichting EIS-Nederland, CBS. Opdrachtgever: Ministerie van EL&I.
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor deze soortgroep • Habitatrichtlijn (HR): landelijke trends Landelijke trends in aantallen van soorten van Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn – alleen gestreepte waterroofkever (meetdoel 1). • Habitatrichtlijn (HR): range van soorten De range (op 10x10 km-hokniveau) van soorten van Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn (meetdoel 2). • Natura2000: trends per Natura2000-gebied Trends in aantallen van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn – alleen gestreepte waterroofkever (meetdoel 3). • Natura2000: populatiegrootte per Natura2000-gebied Populatiegrootte van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Voor soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn mag volstaan worden met schatters die gerelateerd zijn aan de populatiegrootte – alleen gestreepte waterroofkever (meetdoel 4). • Natura2000: trends in gezamenlijke Natura2000-gebieden Trends in aantallen van soorten in de gezamenlijke Natura2000-gebieden (inclusief gebieden die niet voor de betreffende soort zijn aangewezen). Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn – alleen gestreepte waterroofkever (meetdoel 5). Overige meetdoelen voor deze soortgroep Convention on Biological Diversity: landelijke trends (meetdoel 12).
7.13.1 Contractsoorten kevers Soort
Beleidsstatus1)
Contractsoort verspreidingsonderzoek
Brede geelgerande waterroofkever2) Gestreepte waterroofkever Heldenbok Juchtleerkever2) Vliegend hert
HR II & IV HR II & IV HR IV HR II* & IV HR II
ja ja nee nee ja
HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van bijlage, vet = belangrijk sturend meetdoel. HR II Soort waarvoor geen gebieden zijn aangewezen, omdat de soort niet op de Nederlandse referentielijst staat.
1) 2)
132 Centraal Bureau voor de Statistiek
Opmerkingen
verdwenen uit NL verdwenen uit NL
Verspreidingsonderzoek Meetprogramma Het meetprogramma is gericht op het vaststellen van de verspreiding van de drie soorten op 10x10 km-hokniveau en wordt uitgevoerd sinds 2004. Het doel is om in de periode 2007–2012 alle hokken van het gezamenlijke actuele en potentiële verspreidingsgebied te inventariseren. Onlangs is echter besloten dat gegevens uit 2012 niet meer meegenomen kunnen worden bij de komende HR-rapportage (zie hoofdstuk 5). 2012 zal daarom gelden als het eerste jaar van de volgende rapportageperiode. Het inventarisatiewerk voor de twee waterroofkevers is specialistisch werk dat wordt gedaan professionals. Veldwerkmethode De gegevensinwinning voor de waterroofkevers bestaat uitsluitend uit gerichte inventarisaties van km-hokken binnen het potentiële verspreidingsgebied door professionals mbv. schepnetten en vallen. De gegevensinwinning voor het vliegend hert bestaat vrijwel uitsluitend uit losse waarnemingen, waarvan het aantal sterk vergroot wordt door oproepen via landelijke, regionale en locale media. Een beschrijving van de werkwijze per soort is te vinden in de inventarisatierapporten op de website van Stichting EIS-Nederland (zie links). Analyse De gegevens worden verwerkt tot verspreidingskaarten op 10x10 km-hokniveau. Er is een pilot uitgevoerd voor het opzetten van een meetprogramma ten behoeve van het berekenen van trends voor de gestreepte waterroofkever. Trends in verspreiding voor deze soort lijken goed mogelijk op basis van herhaalde tellingen en trefkansmodellen. De haalbaarheid van trends in aantallen is nog onduidelijk. Resultaten Het verspreidingsbeeld van de twee waterroofkevers op 10x10 km-hokniveau sinds 2007 is al twee jaar bekend. In 2011 is daarom alleen methodisch onderzoek gedaan naar een inventarisatietechniek voor het volgen van de trend in verspreiding van de gestreepte waterroofkever mbv. trefkanstechnieken. De verspreiding van de brede geelgerande waterroofkever is beperkt tot vier kilometerhokken binnen één 10x10 km-hok. Op basis van vangst-merken-terugvangst onderzoek wordt de totale Nederlandse populatie geschat op 160–331 exemplaren. Voor het vliegend hert is tot nog toe minder dan de helft van het gezamenlijke actuele en potentiële leefgebied onderzocht. De resterende hokken liggen in regio’s waar het voorkomen van de soort erg onwaarschijnlijk is, maar vanwege de lage trefkans van de soort is gericht verspreidingsonderzoek in deze hokken niet kostenefficiënt. De gecombineerde kaart van de drie soorten laat een minder gunstig beeld zien dan het vorige rapport, omdat toen voor het vliegend hert ook 10x10 km-hokken met waarnemingen vanaf 2003 tot het actuele verspreidingsgebied zijn gerekend. De nieuwe kaart is gebaseerd op waarnemingen vanaf 2007. Aandachtspunten • Opzetten van een meetprogramma voor trends (in verspreiding en zo mogelijk aantallen) van de gestreepte waterroofkever (EIS, CBS).
Links Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM; Website CBS Informatie over European Invertebrate Survey – Nederland: Website EIS
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 133
7.13.2 Voortgang verspreidingsonderzoek kevers Soort
Brede geelgerande waterroofkever Gestreepte waterroofkever Vliegend hert2) Totaalscore meetdoel3)
10x10 km hokken
Geactualiseerd na 5 jaar (10x10 km)
Ontwikkeling verspreidingsonderzoek1)
aantal
%
oordeel
25 18 61
100 100 43
goed goed matig goed
De ontwikkeling na 5 jaar van de 6-jarige rapportageperiode wordt als goed, matig of slecht beoordeeld bij een dekking van respectievelijk 75–100%, 67–74% en 0–66% van de hokken. De beoordelingscriteria staan beschreven in hoofdstuk 5. 2) Aantal hokken iets lager dan in vorige rapport, omdat daarin abusievelijk een aantal waarnemingen in Duitsland was meegenomen. 3) De beoordelingscriteria van de totaalscore per meetdoel staan beschreven in hoofdstuk 5. 1)
134 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.13.3 Verspreidingsonderzoek kevers van Habitatrichtlijn II & IV, 2007–2011 Verspreidingsonderzoek kevers van HR II & IV, 2007–2011 10 x 10 km-hok, nog niet onderzocht 10 x 10 km-hok, deel van de soorten onderzocht 10 x 10 km-hok, alle soorten onderzocht Onderzochte soorten: Brede geelgerande waterroofkever Gestreepte waterroofkever Vliegend hert
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 135
7.13.4 Verspreiding keversoorten van Habitatrichtlijn II & IV, 2007–2011 Brede geelgerande waterroofkever 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Vliegend hert 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
136 Centraal Bureau voor de Statistiek
Gestreepte waterroofkever 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
7.14
Weekdieren Algemeen Het meetprogramma voor weekdieren is gericht op het bepalen van de verspreiding op 10x10 km-hokniveau. Stichting ANEMOON onderzoekt momenteel in overleg met het CBS in hoeverre het meetprogramma kan worden aangepast om ook uitspraken over trend en populatiegrootte te doen. Meetdoelen die hierop betrekking hebben, zijn nog niet in deze rapportage opgenomen. Coördinatie: Stichting ANEMOON. Uitvoering: Vrijwilligers, Stichting ANEMOON, CBS. Opdrachtgever: Ministerie van EL&I.
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor deze soortgroep • Habitatrichtlijn (HR): range van soorten De range (op 10x10 km-hokniveau) van soorten van Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn (meetdoel 2). • Habitatrichtlijn (HR): Rode Lijststatus van typische soorten Landelijke verspreiding op uurhokniveau van typische soorten van de habitattypen. Binnen de typische soorten wordt in eerste instantie gestuurd op de zogenaamde ‘urgent bedreigde’ soorten (meetdoel 6). Overige meetdoelen voor deze soortgroep Rode Lijsten: Rode Lijststatus van soorten. (meetdoel 10).
7.14.1 Contractsoorten weekdieren Soort
Beleidsstatus1)
Contractsoort verspreidingsonderzoek Opmerkingen
Amerikaanse zwaardschede Bataafse stroommossel2) Glanzende tepelhoren Halfgeknotte strandschelp Kleverige poelslak
TYP HR II* & IV, RL TYP TYP RL
nee nee nee nee nee
Kokkel Mossel Nauwe korfslak Nonnetje Noordkromp
TYP TYP HR II, RL TYP TYP
nee nee ja nee nee
Oester Platte schijfhoren Platte slijkgaper Platte zwanenmossel Rechtsgestreepte platschelp
TYP HR II & IV, RL TYP RL TYP
nee ja nee nee nee
Stevige strandschelp Strandgaper Wijngaardslak Wulk Zeggekorfslak
TYP TYP HR V, RL TYP HR II, RL
nee nee nee nee ja
verdwenen uit NL
HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van bijlage, * = Prioritaire soort, vet = belangrijk sturend meetdoel. HR II soort waarvoor geen gebieden zijn aangewezen omdat de soort niet op de Nederlandse referentielijst staat.
1) 2)
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 137
Verspreidingsonderzoek Meetprogramma Het meetprogramma is gericht op het vaststellen van de verspreiding van de drie in Nederland voorkomende HR-II&IV-soorten op 10x10 km-hokniveau. Het doel is om in de periode 2004–2012 alle hokken van het gezamenlijke actuele en potentiële verspreidingsgebied te inventariseren. Omdat zeer weinig informatie beschikbaar is over de verspreiding van de soorten vóór de start van het verspreidingsonderzoek is 2004 als ijkjaar voor de beoordeling gekozen. Onlangs is besloten dat gegevens uit 2012 niet meer meegenomen kunnen worden bij de komende HR-rapportage (zie hoofdstuk 5). 2012 zal daarom gelden als het eerste jaar van de volgende rapportageperiode. Veldwerkmethode De gegevensinwinning bestaat vrijwel uitsluitend uit gerichte inventarisaties van km-hokken binnen het potentiële verspreidingsgebied door vrijwilligers en professionals (alleen of in een excursieverband) volgens een gestandaardiseerd protocol. Dit protocol is afgestemd op het vaststellen van de aan- of afwezigheid van de soort op km-hokniveau. Dit gebeurt door directe determinatie in het veld of door het uitzoeken van uit het veld meegebrachte monsters in het laboratorium. Een handleiding voor het veldwerk is te vinden op de website van Stichting ANEMOON (zie links). Analyse De gegevens worden verwerkt tot verspreidingskaarten op 10x10 km-hokniveau. Resultaten Voor geen van de drie soorten is het mogelijk om in de huidige rapportageperiode van de HR alle potentiële 10x10 km-hokken te inventariseren. De oorzaak dat dit meetdoel niet gehaald wordt, is dat het potentiële verspreidingsgebied van de soorten erg groot is, in combinatie met een arbeidsintensieve inventarisatiemethode. Doordat de afgelopen jaren veel meer bekend is geworden over de verspreiding van de drie soorten, kan voor de volgende rapportageperiode het aantal te onderzoeken 10x10 km-hokken flink naar beneden worden bijgesteld, waardoor de meetdoelen veel beter bereikt kunnen worden. Stichting ANEMOON
7.14.2 Voortgang verspreidingsonderzoek weekdieren Soort
Nauwe korfslak Platte schijfhoren Zeggekorfslak
10x10 km hokken
Geactualiseerd na 5 jaar (10x10 km)
Ontwikkeling verspreidingsonderzoek1)
aantal
%
oordeel
105 230 122
70 59 65
matig slecht slecht
Totaalscore meetdoel2)
slecht
De ontwikkeling wordt als goed, matig of slecht beoordeeld bij een dekking van respectievelijk 75–100%, 67–74% en 0–66% van de hokken. De beoordelingscriteria staan beschreven in hoofdstuk 5. 2) De beoordelingscriteria van de totaalscore per meetdoel staan beschreven in hoofdstuk 5. 1)
ontwikkelt voor de volgende rapportageperiode in overleg met het CBS een nieuwe meetstrategie. Aandachtspunten • Opzetten van een meer kosteneffectieve meetstrategie voor het verspreidingsonderzoek in de volgende rapportageperiode (ANEMOON, CBS).
138 Centraal Bureau voor de Statistiek
• Onderzoeken van mogelijkheid om oppervlakte geschikt leefgebied voor de drie HR-soorten te monitoren (ANEMOON, CBS). • Onderzoeken van de mogelijkheden voor een meetprogramma voor typische soorten (ANEMOON, CBS). • Herzien contractsoortenlijst (o.a. OSPAR-soorten (purperslak); exoten) (ANEMOON).
Links Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM; Website CBS Informatie over Stichting ANEMOON: Website Stichting ANEMOON
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 139
7.14.3 Verspreidingsonderzoek weekdieren van Habitatrichtlijn II & IV, 2004–2011 Verspreidingsonderzoek weekdieren van HR II & IV, 2004–2011 10 x 10 km-hok, nog niet onderzocht 10 x 10 km-hok, deel van de soorten onderzocht 10 x 10 km-hok, alle soorten onderzocht Onderzochte soorten: Nauwe korfslak Platte schijfhoren Zeggekorfslak
140 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.14.4 Verspreiding weekdiersoorten van Habitatrichtlijn II & IV, 2004–2011 Nauwe korfslak 2004–2011 Nulwaarneming sinds 2004 Waargenomen sinds 2004 Actueel + potentieel leefgebied
Platte schijfhoren 2004–2011 Nulwaarneming sinds 2004 Waargenomen sinds 2004 Actueel + potentieel leefgebied
Zeggekorfslak 2004–2011 Nulwaarneming sinds 2004 Waargenomen sinds 2004 Actueel + potentieel leefgebied
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 141
7.15
Planten Algemeen Het meetprogramma voor planten is gericht op het bepalen van de verspreiding op 10x10 km-hokniveau van soorten van HR bijlagen II en IV. Stichting FLORON onderzoekt momenteel in overleg met het CBS in hoeverre het meetprogramma kan worden uitgebreid om ook uitspraken te doen over de RL-status van typische soorten van de Habitatrichtlijn. Coördinatie: Stichting FLORON. Uitvoering: Vrijwilligers, Stichting FLORON, CBS. Opdrachtgever: Ministerie van EL&I.
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor deze soortgroep • Habitatrichtlijn (HR): range van soorten De range (op 10x10 km-hokniveau) van soorten van bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn (meetdoel 2). • Natura2000: populatiegrootte per Natura2000-gebied Populatiegrootte van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Voor soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn mag volstaan worden met schatters die gerelateerd zijn aan de populatiegrootte (meetdoel 4). • Habitatrichtlijn (HR): Rode Lijststatus van typische soorten Landelijke verspreiding op uurhokniveau (5x5 km) van typische soorten van de habitattypen. Binnen de typische soorten wordt in eerste instantie gestuurd op de zogenaamde ‘urgent bedreigde’ soorten (meetdoel 6). • Invasieve exoten: Landelijke trends Landelijke trends van invasieve exoten. Het Team Invasieve Exoten heeft deze gegevens nodig om de ontwikkeling van exoten in de gaten te houden (meetdoel 24). Overige meetdoelen voor deze soortgroep Rode Lijsten: Rode Lijststatus van soorten (meetdoel 10). Convention on Biological Diversity: landelijke trends (meetdoel 12). Rode Lijsten ME-AVP: Rode Lijststatus (meetdoel 17).
142 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.15.1 Contractsoorten planten Soort
Beleidsstatus3)
Contractsoort verspreidingsonderzoek Opmerkingen
Drijvende waterweegbree Gewoon sneeuwklokje Groenknolorchis Klaverbladvaren1) Kruipend moerasscherm
HR II & IV, RL, TYP HR V HR II & IV, RL, TYP HR II HR II & IV, RL
ja nee ja nee ja
Valkruid2) Wolfsklauw (5 soorten)4) Zomerschroeforchis
HR V, RL, TYP HR V HR IV, RL
ja nee nee
Typische soorten5) (ruim 300 soorten)
TYP
ja
Invasieve exoten:6) Ailanthus altissima Ambrosia artemisiifolia Ambrosia psilostachya Ambrosia trifida Baccharis halimifolia
Exoot Exoot Exoot Exoot Exoot
ja ja ja ja ja
Cabomba caroliniana Cornus sericea Crassula helmsii Egeria densa Eichhornia crassipes
Exoot Exoot Exoot Exoot Exoot
ja ja ja ja ja
Heracleum sosnowskyi Hydrilla verticillata Hydrocotyle ranunculoides Hydrocotyle verticillata Lagarosiphon major
Exoot Exoot Exoot Exoot Exoot
ja ja ja ja ja
Ludwigia grandiflora Ludwigia peploides Lysichiton americanus Mimukus guttatus Myriophyllum aquaticum
Exoot Exoot Exoot Exoot Exoot
ja ja ja ja ja
Myriophyllum heterophyllum Myriophyllum robustum (brasiliense) Pistia stratiotes Pontederia aquatica Pontederia cordata
Exoot Exoot Exoot Exoot Exoot
ja ja ja ja ja
Rhus radicans Sagittaria latifolia Sicyos angulatus Solidago nemoralis Vallisneria spiralis
Exoot Exoot Exoot Exoot Exoot
ja ja ja ja ja
3) 4) 5) 6) 1) 2)
moeilijk meetbaar
incidenteel
verdwenen uit NL
HR II soort waarvoor geen gebieden zijn aangewezen omdat de soort niet op de Nederlandse referentielijst staat. Valkruid is in 2007 eenmalig landsdekkend geïnventariseerd en daarna als typische soort opgenomen in het verspreidingsonderzoek. HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van bijlage; RL: Rode lijst-soort; TYP: Typische soort Habitatrichtlijn; vet = belangrijk sturend meetdoel. Verspreiding en populatie hoeven niet gerapporteerd omdat het een groep betreft. Typische soorten zijn sinds 2010 contractsoort. In 2011 zijn alleen de heide- en stuifzanden op deze soorten onderzocht. In opdracht van het Team Invasieve Exoten (TIE).
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 143
Verspreidingsonderzoek Meetprogramma Het meetprogramma is gericht op het vaststellen van de verspreiding van de in Nederland voorkomende HR-II & IV-soorten op 10x10 km-hokniveau. Het doel is om in de periode 2007–2012 alle hokken van het gezamenlijke actuele en potentiële verspreidingsgebied te inventariseren. Onlangs is echter besloten dat gegevens uit 2012 niet meer meegenomen kunnen worden bij de komende HR-rapportage (zie hoofdstuk 5). 2012 zal daarom gelden als het eerste jaar van de volgende rapportageperiode. Een meetprogramma voor verspreidingsonderzoek naar typische soorten op 5x5 km-hokniveau is in ontwikkeling. Veldwerkmethode De gegevensinwinning bestaat uit gerichte inventarisaties van km-hokken door professionals en vrijwilligers. De waarnemersinspanning per km-hok is voorgeschreven in een handleiding waarbij rekening wordt gehouden met de variatie aan biotopen binnen het hok, en is er op gericht om ook de afwezigheid van een soort met redelijke zekerheid vast te stellen. In de meeste gevallen wordt ook een schatting gedaan van de abundantie. De veldgegevens worden aangevuld met gegevens van terreinbeheerders. Analyse De gegevens worden verwerkt tot verspreidingskaarten op 10x10 km-hokniveau. Er is een pilot uitgevoerd voor het opzetten van een meetprogramma tbv. het vaststellen van het verspreidingsbeeld op 5x5 km-hokniveau van typische heide-soorten. Trends in verspreiding voor deze soorten lijken goed mogelijk op basis van herhaalde tellingen en trefkansmodellen. Resultaten In het landelijk verspreidingsonderzoek is de verspreiding van kruipend moerasscherm al volledig in beeld gebracht en de verspreiding van de groenknolorchis ook grotendeels. Voor de drijvende waterweegbree ligt de actualisatie op 62 %. De soort is op allerlei plekken verdwenen, maar harde nulwaarnemingen zijn moeilijk te genereren. Sinds 2010 zijn de typische soorten toegevoegd aan de contractsoorten. Het gaat om ruim 300 soorten waarvan op dit moment nog niet bekend is wat de stand van zaken mbt. actualisatie is. Als eerste zijn de heide- en stuifzanden onderzocht, maar dit onderzoek is nog niet afgerond. Het gaat hier om 20 exclusieve en kenmerkende typische soorten.
7.15.2 Voortgang verspreidingsonderzoek planten Soort
Drijvende waterweegbree Groenknolorchis Klaverbladvaren Kruipend moerasscherm
10x10 km hokken
Geactualiseerd na 5 jaar (10x10 km)
Ontwikkeling verspreidingsonderzoek1)
aantal
%
oordeel
134 38 3 20
62 82 67 100
slecht goed matig goed
Totaalscore meetdoel2)
matig
De ontwikkeling na 5 jaar van de 6-jarige rapportageperiode wordt als goed, matig of slecht beoordeeld bij een dekking van respectievelijk 75–100%, 67–74 % en 0–66% van de hokken. De beoordelingscriteria staan beschreven in hoofdstuk 5. De beoordelingscriteria van de totaalscore per meetdoel staan beschreven in hoofdstuk 5.
1)
2)
144 Centraal Bureau voor de Statistiek
Aandachtspunten • Meer vrijwilligers voor het verspreidingsonderzoek werven (FLORON). • Onderzoeken van de mogelijkheden voor een meetprogramma voor typische soorten van andere habitattypen dan heide- en stuifzanden op basis van pilot trefkansonderzoek 2011 (FLORON, CBS). • Onderzoeken van de mogelijkheden voor genereren van nulwaarnemingen van drijvende waterweegbree (FLORON). • Onderzoeken van de mogelijkheid om landelijke trends te bepalen voor HR II & IV- soorten, zonodig met behulp van gegevens van terreinbeheerders en waterschappen (FLORON).
Links Methode en links naar handleidingen: Website CBS Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM Informatie over FLORON: Website FLORON Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 145
7.15.3 Verspreidingsonderzoek planten van Habitatrichtlijn II & IV, 2007–2011 Verspreidingsonderzoek planten van HR II & IV, 2007–2011 10 x 10 km-hok, nog niet onderzocht 10 x 10 km-hok, deel van de soorten onderzocht 10 x 10 km-hok, alle soorten onderzocht Onderzochte soorten: Drijvende waterweegbree Groenknolorchis Klaverbladvaren Kruipend moerasscherm
146 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.15.4 Verspreiding plantensoorten van Habitatrichtlijn II & IV, 2007–2011 Drijvende waterweegbree 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Klaverbladvaren 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Groenknolorchis 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Kruipend moerasscherm 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 147
7.16
Flora en milieu Algemeen Er is een meetprogramma voor het volgen van veranderingen in de vegetatiesamenstelling in relatie tot milieufactoren: het Landelijk Meetnet Flora – Natuur & Milieu (LMF). Hoewel het volgen van trends en verspreiding van afzonderlijke plantensoorten met dit meetnet mogelijk is, zijn deze meetdoelen niet sturend voor dit meetnet. Het primaire meetdoel is immers geen (planten-)soort, maar de milieukwaliteit en de vegetatiesamenstelling. De in hoofdstuk 7.15 weergegeven meetdoelen voor de soortgroep planten zijn daarom hier niet als sturend aangegeven. Voor dit meetprogramma geldt: Coördinatie: CBS, PBL, Provincies. Uitvoering: Provincies (uitgezonderd Limburg), provinciale medewerkers of groenbureaus, CBS, RWS Dienst Verkeer en Scheepvaart. Opdrachtgever: PBL, Provincies.
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor dit meetprogramma • Milieukwaliteit: landelijke en regionale trends Landelijke en regionale trends ten behoeve van de evaluatie van het milieubeleid. Het gaat met name om ontwikkelingen in de vegetatiesamenstelling in relatie tot verzuring, vermesting en verdroging, en om trends van paddenstoelen die gevoelig zijn voor verzuring en vermesting in bossen op zandgronden (meetdoel 20). Overige meetdoelen voor dit meetprogramma Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc. (meetdoel 22) Meetdoelen voor plantensoorten (zie hoofdstuk 7.15)
Monitoring Meetprogramma In het meetprogramma wordt de vegetatiesamenstelling bepaald door het noteren van de aanwezigheid en bedekking van alle hogere plantensoorten in kleine vaste meetpunten (permantente quadraten of PQ’s). De meetpunten zijn verdeeld over circa 50 combinaties van fysisch-geografische regio’s, milieugebieden en begroeiingstypen. In totaal omvat het meetprogramma ruim 10.000 meetpunten. Veldwerk Ieder meetpunt wordt eens per vier jaar geïnventariseerd, zodat elk jaar een kwart van alle meetpunten aan de beurt is. Het veldwerk wordt uitgevoerd door of in opdracht van de provincies door professionals. PBL en provincies delen de kosten van het veldwerk. PBL beschouwt monitoring echter niet als kerntaak en is daarom voornemens om zijn deel van de financiering van het veldwerk te stoppen. Analyse Binnen het LMF – M&N is een methode ontwikkeld om uit de vierjaarlijkse inventarisatieronden jaarcijfers en trends af te leiden voor zowel de kenmerken van de vegetatie als het voorkomen van afzonderlijke
148 Centraal Bureau voor de Statistiek
soorten. Het bepalen van trends in kenmerken van de vegetatie gebeurt door aan de hand van kenmerken van afzonderlijke soorten die per opname en meetpunt worden gecombineerd tot indicaties voor verzuring, vermesting, verdroging, soortenrijkdom, kenmerkende soorten, bedekking bomen, bedekking struiken, etcetera. Analyses worden uitgevoerd per begroeiingstype op landelijk niveau. Een deel van de analyses is ook op lager schaalniveau mogelijk, bijvoorbeeld op het niveau van subbegroeiingstype per provincie. Resultaten Binnen het LMF – M&N worden in totaal circa 100 kenmerken (indicatoren) van de vegetatie bepaald en worden de ontwikkelingen daarvan geanalyseerd. Het gaat daarbij om ca. 25 indicatoren voor de natuurkwaliteit, ca. 25 indicatoren voor milieueffecten en ca. 50 indicatoren voor ecologisch relevante veranderingen in de vegetatie. Het volgen van veranderingen in de verzuring, vermesting en verdroging en diverse andere (milieu)factoren op landelijk niveau is daarmee goed mogelijk. Op bescheidener schaal zijn er ook mogelijkheden op provinciaal niveau. Om meer mogelijkheden op provinciaal niveau te hebben, beschikken enkele provincies over aanvullende eigen meetpunten. De geconstateerde ontwikkelingen op het gebied van milieuomstandigheden en veranderingen in o.a. soortenrijkdom, kenmerkendheid van de vegetatie zijn voor circa 10 begroeiingstypen gepubliceerd op het Compendium voor de Leefomgeving (www.compendiumvoordeleefomgeving.nl). Omdat van individuele plantensoorten de bedekking en aanwezigheid wordt genoteerd is ook trendberekening voor ruim 300 algemene soorten mogelijk. Eén van de toepassingen daarvan betreft general surveillance van genetisch gemodificeerde organismen. Voor trendberekening aan zeldzame soorten is het meetnet niet geschikt omdat die soorten onvoldoende worden aangetroffen in de meetpunten. De voorgenomen stopzetting van de financiering van dit meetnet door PBL bedreigt het voortbestaan ervan. In 2011 is daarom onderzocht in hoeverre het meetnet met minder meetpunten kan volstaan en of het meetnet voor andere dan de oorspronkelijke meetdoelen relevante informatie levert. Voor een mogelijke reductie van het aantal meetpunten was van belang dat de tijdens het ontwerp van het LMF – M&N onderscheiden milieugebieden in de praktijk niet erg onderscheidend waren. Ook het aantal meetpunten binnen een stratum kan worden teruggebracht zonder informatieverlies. Eind 2011 is daartoe een voorstel uitgewerkt. Het gebruik van het LMF voor andere meetdoelen is ook mogelijk, mits deze niet gericht zijn op relatief zeldzaam voorkomende soorten. Verdere toepassingsmogelijkheden voor andere meetdoelen (o.a. SNL, habitattypen) zijn overigens nog in onderzoek. Aandachtspunten • In 2011 bleek dat de financiering vanuit PBL voor 2012 nog 50% zou zijn en er vanaf 2013 geen bijdrage meer te verwachten valt. Omdat de provincies hun bijdrage handhaven komt de bezuiniging in 2012 neer op 25% van het totale budget voor veldwerk. In 2012 zal gezocht worden naar aanvullende financiering en dient te worden overlegd over voortzetting van het LMF, eventueel in gewijzigde vorm. • In 2012 zal de voortgang van het meetnet ondanks bezuinigen zo veel mogelijk doorgang vinden. De provincies houden bij vermindering van op te nemen PQ’s rekening met vervallen milieustrata, afstanden tot overeenkomstige PQ’s en niet onderbroken en lange tijdreeksen.
Links Methode en links naar handleidingen Website CBS Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring Website NEM Informatie over Floron Website FLORON Informatie over het Compendium voor de Leefomgeving
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 149
7.16.1 Meetpunten aantalsmonitoring LMF, 1990–2011 Meetpunten aantalsmonitoring LMF, 1990–2011 Geen telling in de laatste 3 jaar Minstens 1 telling in de laatste 3 jaar
150 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.17
Korstmossen en mossen Algemeen Sinds 1999 is er een meetprogramma korstmossen voor Rode Lijstsoorten met een onderdeel op stuifzanden en een onderdeel op stenige substraten. Dat laatste onderdeel is per 2011 gestopt. Het meetprogramma op stuifzanden wordt uitgebreid met typische soorten. Daarnaast wordt een begin gemaakt met de monitoring van typische soorten in de duinen. Het geel schorpioenmos wordt integraal gevolgd. Coördinatie: BLWG. Uitvoering: Vrijwilligers, BLWG, CBS. Opdrachtgever: Ministerie van EL&I.
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor deze soortgroep • Habitatrichtlijn: Landelijke trends Landelijke trends in aantallen van soorten van Bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn (meetdoel 1). • Habitatrichtlijn: Range van soorten De range (op 10x10 km-hokniveau) van soorten van bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn (meetdoel 2). • Natura2000: Trends per Natura2000-gebied Trends in aantallen van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn (meetdoel 3). • Natura2000: Populatiegrootte per Natura2000-gebied Populatiegrootte van soorten in ieder Natura2000-gebied dat voor deze soorten is aangewezen. Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn (meetdoel 4). • Natura2000: Trends in gezamenlijke Natura2000-gebieden Trends in aantallen van soorten in de gezamenlijke Natura2000-gebieden (inclusief gebieden die niet voor de betreffende soort zijn aangewezen). Het gaat om soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn (meetdoel 5). • Habitatrichtlijn: Rode Lijststatus van typische soorten Landelijke verspreiding op uurhokniveau (5x5 km) van typische soorten van de habitattypen. Deze gegevens zijn nodig voor het bepalen van de kwaliteit van de habitattypen, ten behoeve van de zesjaarlijkse rapportage aan de EU. Binnen de typische soorten wordt in eerste instantie gestuurd op de zogenaamde ‘urgent bedreigde’ soorten (meetdoel 6). • Natuurgraadmeters, trends per FGR, biotoop etc. Voor de evaluatie van het natuurbeleid bestaat de behoefte aan gecombineerde trends van soorten die indicatief zijn voor ontwikkelingen in de biodiversiteit en de kwaliteit van de natuur. Voor korstmossen gaat het om Rode Lijstsoorten op stuifzanden (meetdoel 22). Overige meetdoelen voor deze soortgroep Habitatrichtlijn: landelijke trends van soorten van bijlage V (meetdoel 7). Rode lijsten: Rode Lijststatus van soorten (meetdoel 10). Convention on Biological Diversity: landelijke trends (meetdoel 12). Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen (meetdoel 21).
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 151
7.17.1 Contractsoorten mossen en korstmossen Soort
Beleidsstatus1)
Contractsoort aantalsmonitoring
Contractsoort verspreidingsonderzoek
A. Mossen Geel schorpioenmos Kussentjesmos Tonghaarmuts Veenmos (30 soorten)
HR II HR V HR II HR V
ja nee nee nee
ja nee nee nee
B. Korstmossen Bruin Heidestaartje Echt rendiermos Elandgeweimos Ezelspootje Girafje
TYP, RL HR-V, RL TYP, RL TYP, RL TYP, RL
ja nee ja ja ja
nee nee nee nee nee
Gebogen rendiermos Gevlekt heidestaartje Gewoon kraakloof Hamerblaadje IJslands mos
HR-V, RL TYP, RL TYP, RL TYP, RL TYP, RL
nee ja ja ja ja
nee nee nee nee nee
Kronkelheidestaartje Maleboskorst Open rendiermos Plomp bekermos Rode heidelucifer
TYP, RL TYP, RL TYP, HR V TYP, RL TYP, RL
ja nee ja ja ja
nee nee nee nee nee
Sierlijk rendiermos Slank stapelbekertje Stuifzandkorrelloof Stuifzandstapelbekertje Wollig korrelloof
TYP, RL, HR V TYP, RL TYP, RL TYP, RL TYP, RL
ja ja ja ja ja
nee nee nee nee nee
Wrattig bekermos Cladina mitis2)
TYP, RL RL, HR V
ja nee
nee nee
Opmerkingen
moeilijk meetbaar
verdwenen uit NL
niet te berekenen
HR: Habitatrichtlijnsoort met nummer van bijlage; TYP: Typische soort HR; RL: Rode lijst-soort; vet = belangrijk sturend meetdoel. Gelumpd met Gebogen rendiermos (Cladonia arbuscula).
1) 2)
Aantalsmonitoring Veldwerk Sinds 1999 worden alle bedreigde en ernstig bedreigde Rode Lijstsoorten korstmossen op heide en stuifzanden vrijwel integraal gevolgd op 84 meetpunten in 51 km-hokken. Vanaf seizoen 2011/2012 wordt dit meetprogramma uitgebreid met typische soorten korstmossen van de Habitatrichtlijn. Daartoe wordt het meetprogramma uitgebreid met 82 km-hokken met heiden en stuifzanden en 47 km-hokken in de duinen. Van de in totaal 180 km-hokken worden er jaarlijks ca. 30 onderzocht, zodat ieder hok eens in de zes jaar geïnventariseerd wordt. Voor de Rode Lijstsoorten op heiden en stuifzanden was dit tot nu toe eens in de vijf jaar. Een onderzoeksbeschrijving is te vinden op de website van het CBS (zie Links). Analyse Statistische analyse vindt tot nu toe alleen plaats voor de Rode Lijstsoorten op stuifzanden. Er worden geen jaarlijkse indexen berekend, maar indexen per periode van vijf jaar. Aandachtspunten • Nagaan of de monitoring van de soorten met trend van matige kwaliteit of een onbekende trend verbeterd kan worden (CBS, BLWG).
152 Centraal Bureau voor de Statistiek
• Na binnenkomen eerste meetgegevens testen of de gegevens geschikt zijn voor analyse met trefkansmodellen (CBS). Resultaten Van de contractsoorten van stuifzanden en duinen is de kwaliteit van 2 soorten goed, van 5 matig en van 11 onbekend.
Verspreidingsonderzoek Veldwerk De verspreiding van het geel schorpioenmos (een mossoort) wordt eens in de drie jaar integraal gemeten (via een raster van 10 bij 10 meter) in de drie gebieden waar deze soort voorkomt. Er is geen onderzoek naar de landelijke verspreiding van korstmossen binnen het NEM. De BLWG verzamelt zelf wel verspreidingsgegevens van korstmossen.
Behalen van de meetdoelen De beoordeling van de soorten van stuifzanden en duinen is voor de contractsoorten pas mogelijk in 2013 omdat dan de tweede cyclus van de stuifzanden compleet is. Voor een aantal reeds bestaande contractsoorten is daarom de beoordeling uit het rapport van vorig jaar overgenomen. De rapportage van het Landelijk Meetnet Korstmossen over 2010 (verschenen in 2011) bevat de trends van de soorten van hunebedden.
Links Methode en links naar handleidingen: Website CBS Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM Informatie over Bryologische en Lichenologische Werkgroep: Website BLWG
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 153
7.17.2 Meetpunten aantalsmonitoring korstmossen, 1990–2011 Meetpunten aantalsmonitoring korstmossen, 1990–2011 Geen telling in de laatste 3 jaar Minstens 1 telling in de laatste 3 jaar
154 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.17.3
Verspreiding mossoorten van Habitatrichtlijn II & IV, 2007–2011
Geel schorpioenmos 2007–2011 Nulwaarneming sinds 2007 Waargenomen sinds 2007 Actueel + potentieel leefgebied
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 155
7.18
Paddenstoelen in bossen Algemeen Paddenstoelen worden gemeten door middel van aantalsmonitoring. Er zijn geen paddenstoelensoorten in het landelijk verspreidingsonderzoek opgenomen. Coördinatie: Paddenstoelenstichting. Uitvoering: Vrijwilligers, NMV, CBS. Opdrachtgever: Ministerie van EL&I.
Meetdoelen Sturende meetdoelen voor deze soortgroep • Milieukwaliteit: landelijke en regionale trends Landelijke en regionale trends ten behoeve van de evaluatie van het milieubeleid. Het gaat met name om ontwikkelingen in de vegetatiesamenstelling in relatie tot verzuring, vermesting en verdroging, en om trends van paddenstoelen die gevoelig zijn voor verzuring en vermesting in bossen op zandgronden (meetdoel 20). • Habitatrichtlijn: Rode Lijststatus van typische soorten Landelijke verspreiding op uurhokniveau van typische soorten van de habitattypen (bijlage I). Deze gegevens zijn nodig voor het bepalen van de kwaliteit van de habitattypen, ten behoeve van de zesjaarlijkse rapportage aan de EU. Binnen de typische soorten wordt in eerste instantie gestuurd op de zogenaamde ‘urgent bedreigde’ soorten (meetdoel 6). Overige meetdoelen voor deze soortgroep Convention on Biological Diversity: landelijke trends (meetdoel 12). Rode Lijsten ME-AVP: Rode Lijststatus (meetdoel 17). Klimaatverandering: landelijke trends en fenologische verschuivingen (meetdoel 21). Natuurgraadmeters: landelijke trends, trends per biotoop etc. (meetdoel 22).
7.18.1 Contractsoorten paddenstoelen Soort
Beleidsstatus1)2)
Contractsoort aantalsmonitoring
Amethistzwam Armbandgordijnzwam Avondroodstekelzwam Berkenzwam Beukenrussula
Mil Mil, RL Mil, RL Mil Mil
ja ja ja ja ja
Bittere boleet Blauwvoetstekelzwam Bruine anijszwam Bruine ringboleet Bruinschubbige franjehoed
Mil, RL Mil, RL RL Mil, RL Mil, RL
nee ja nee ja ja
Dennensatijnzwam Denneslijmkop Duivelsbroodrussula Dunne weerschijnzwam Echte tolzwam
Mil, RL Mil, RL Mil RL Mil, RL
ja ja3) ja nee ja
156 Centraal Bureau voor de Statistiek
Opmerkingen
verdwenen uit NL
7.18.1 Contractsoorten paddenstoelen (vervolg) Soort
Beleidsstatus1)2)
Contractsoort aantalsmonitoring
Eekhoorntjesbrood s.l. Fijnschubbige boleet Geelwitte russula Gele aardappelbovist Gele knolamaniet
Mil Mil, RL Mil Mil Mil
ja nee ja ja ja
Gele ridderzwam Gele ringboleet Gele stekelzwam Geschubde stekelzwam Gestreepte trechterzwam
Mil, RL Mil Mil, RL Mil, RL Mil
ja3) ja ja ja ja
Gewone heksenboleet Gewone krulzoom Gewoon elfenschermpje Gewoon varkensoor Gezoneerde stekelzwam
Mil Mil Mil Mil, RL Mil, RL
ja ja ja ja ja
Goudplaatzwam Groene glibberzwam Grofplaatrussula Grote stinkzwam Halsdoekridderzwam
Mil, RL Mil Mil Mil Mil, RL
ja ja ja ja ja
Hanenkam Holsteelboleet Indigoboleet Kammetjesstekelzwam Kastanjeboleet
Mil, TYP, RL Mil, RL Mil, RL RL Mil
ja ja3) ja ja ja
Kleine bloedsteelmycena Kleverige knolamaniet Kleverig koraalzwammetje Knotsvoettrechterzwam Koeienboleet
RL Mil, RL Mil Mil Mil
ja nee ja ja ja
Koningsmantel Koperrode spijkerzwam Kostgangerboleet Levermelkzwam Lila gordijnzwam
Mil Mil, RL Mil Mil Mil, RL
ja ja ja ja ja3)
Narcisamaniet Nevelzwam Okergele korrelhoed4) Oorlepelzwam Paardenhaartaailing
Mil Mil Mil Mil Mil
ja ja ja ja ja
Paarse dennenzwam Paarse schijnridderzwam Pagemantel Palingsteelmycena Parelamaniet
Mil Mil Mil, RL RL Mil
ja ja nee nee ja
Porfieramaniet Pruikzwam Purpersnedemycena Roestvlekkenzwam Ronde truffelknotszwam
Mil, RL RL Mil, RL Mil Mil, RL
nee ja ja ja ja3)
Roodbruine slanke amaniet Roodgrijze melkzwam Roodschubbige gordijnzwam Rossige melkzwam Roze spijkerzwam
Mil Mil, RL Mil, RL Mil Mil
ja ja3) ja ja ja
Opmerkingen
incidenteel in NL
zeer zeldzaam
zeer zeldzaam
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 157
7.18.1 Contractsoorten paddenstoelen (vervolg) Soort
Beleidsstatus1)2)
Contractsoort aantalsmonitoring
Schaapje Scherpe collybia Slijmige spijkerzwam Trechtercantharel Valse hanenkam
Mil, RL Mil Mil, RL Mil, RL Mil
ja ja ja ja ja
Viltige maggizwam Vleeskleurige korrelhoed Vliegenzwam Weerhuisje Zwarte truffelknotszwam
Mil Mil, RL Mil Mil, RL Mil
ja nee ja nee ja
Zwartvoetkrulzoom Zwavelmelkzwam
Mil, RL Mil, TYP
ja3) ja3)
Opmerkingen
zeer zeldzaam moeilijk te meten
TYP: Typische soort Habitatrichtlijn; MIL: soorten die indicatief zijn voor milieukwaliteit; RL: Rode lijst-soort. Een aantal Typische soorten is geen bossoort; deze zijn opgenomen in tabel 7.18.4. 3) Contractsoorten aantalsmonitoring: betreft soorten die vanwege de herziening van de meetdoelen in 2011, met ingang van 2012 zeer waarschijnlijk contractsoort worden. 4) Samen met oranjebruine korrelhoed. 1) 2)
Aantalsmonitoring Meetprogramma In het meetprogramma voor aantalsmonitoring worden 110 soorten geteld. Deze telsoorten zijn goed herkenbaar in het veld en representatief voor de mycoflora in bossen op zandgrond, inclusief de duinen. Onder deze telsoorten zijn Rode Lijstsoorten en indicatorsoorten opgenomen. Deze soorten zijn indicatief voor de milieukwaliteit van bossen op zandgrond en bovendien representatief voor de belevingswaarde van paddenstoelen in de herfst, 64 soorten zijn op grond van de meetdoelen en haalbaarheid van de tellingen gedefinieerd als contractsoort. Vanwege de herziening van de meetdoelen in 2011 zijn de denneslijmkop, gele ridderzwam, holsteelboleet, lilagordijnzwam, ronde truffelknotszwam, roodgrijze melkzwam, zwartvoetkrulzoom en de zwavelmelkzwam met ingang van 2012 aan de lijst toegevoegd. Ten behoeve van deze rapportage zijn telgegevens gebruikt van de start van het meetnet in 1998 tot en met 2010. Van de in totaal 850 meetpunten over deze periode, is in 2010 68% geteld.
7.18.2 Aantal getelde meetpunten voor paddenstoelen 700 600 500 400 300 200 100 0 1998
1999
2000
158 Centraal Bureau voor de Statistiek
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Veldwerk Vaste meetpunten in bosgebieden op de hoge zandgronden en duinen worden jaarlijks in de periode juli tot december drie tot zes keer geïnventariseerd op het voorkomen van vruchtlichamen van paddenstoelen. De tellingen betreffen overwegend steekproeftellingen, bij een aantal soorten gaat het om integrale tellingen waarbij geprobeerd wordt om alle bekende vindplaatsen in het meetnet op te nemen. De Veldwerkhandleiding en een onderzoeksbeschrijving zijn te vinden op de website van het CBS (zie links). Analyse De trendindexcijfers worden statistisch niet gecorrigeerd voor over- en onderbemonstering van bepaalde regio’s omdat de representativiteit van de metingen goed is. Resultaten Van de meeste contractsoorten zijn de landelijke tijdreeksen van de Rode lijst- en indicatieve soorten van voldoende kwaliteit. Voor een aantal soorten is de betrouwbaarheid nog matig. Dat ligt aan deze soortgroep. De aantallen vruchtlichamen kunnen namelijk jaarlijks aanzienlijk fluctueren als gevolg van weersomstandigheden waardoor er langere tijd nodig is om betrouwbare trends te berekenen. De representativiteit van de metingen is goed. Aandachtspunten • Zorgen dat het meetnet op peil blijft (NMV). • Meetlocaties erbij zoeken in regio’s die voor bepaalde soorten zijn onderbemonsterd (NMV). • Nagaan welke telsoorten als contractsoort kunnen worden toegevoegd. • Mogelijkheden onderzoeken voor meetprogramma van typische soorten die niet in bossen voorkomen (NMV, CBS). • Overstappen op invoer van gegevens via internet in de Nationale Database Flora en Fauna (NMV). • Zorgen voor meer toepassingen voor de informatie uit het meetnet (NMV).
Behalen van de meetdoelen In tabel 7.18.3 is aangegeven in hoeverre met de beschikbare meetprogramma’s de gestelde meetdoelen behaald worden. In deze tabel is onderscheid gemaakt tussen meetdoelen die ten grondslag liggen aan de uitvoering van de meetprogramma’s in 2011 en nieuwe, aanvullende meetdoelen voor 2012. Bovendien is aangegeven in hoeverre aantalsmonitoring bruikbare landelijke trends oplevert voor soorten uit tabel 7.18.3, ongeacht het niveau van sturing.
Links Methode en links naar handleidingen: Website CBS Informatie over het Netwerk Ecologische Monitoring: Website NEM Informatie Paddenstoelenmeetnet: Website paddenstoelenmeetnet Informatie over NMV: Website Mycologische Vereniging Trends per soort en graadmeters: Compendium voor de Leefomgeving
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 159
7.18.3 Behalen van de meetdoelen voor paddenstoelen Soort
Amethistzwam Armbandgordijnzwam Avondroodstekelzwam Berkenzwam Beukenrussula Bittere boleet Blauwvoetstekelzwam Bruine anijszwam Bruine ringboleet Bruinschubbige franjehoed
Meetdoel
Nieuw meetdoel 2012
Milieukwaliteit
HR RL-status typische soorten
goed goed goed goed goed
Landelijke trends
goed goed goed goed goed . goed . goed .
goed goed
Dennensatijnzwam Denneslijmkop2) Duivelsbroodrussula Dunne weerschijnzwam Echte tolzwam
goed goed goed
goed goed goed . goed
Eekhoorntjesbrood s.l. Fijnschubbige boleet Geelwitte russula Gele aardappelbovist Gele knolamaniet
goed
Gele ridderzwam2) Gele ringboleet Gele stekelzwam Geschubde stekelzwam Gestreepte trechterzwam
goed goed goed goed
goed goed goed . goed
Gewone heksenboleet Gewone krulzoom Gewoon elfenschermpje Gewoon varkensoor Gezoneerde stekelzwam
goed goed goed goed goed
goed goed goed goed goed
Goudplaatzwam Groene glibberzwam Grofplaatrussula Grote stinkzwam Halsdoekridderzwam
goed matig goed goed goed
goed matig goed goed goed
Hanenkam Holsteelboleet2) Indigoboleet Kammetjesstekelzwam Kastanjeboleet
goed goed matig
goed
goed . goed goed goed
goed goed goed
goed
goed goed matig goed goed
Kleine bloedsteelmycena Kleverige knolamaniet Kleverig koraalzwammetje Knotsvoettrechterzwam Koeienboleet
goed goed goed
goed . goed goed goed
Koningsmantel Koperrode spijkerzwam Kostgangerboleet Levermelkzwam Lila gordijnzwam2)
goed goed goed goed goed
goed goed goed goed goed
Narcisamaniet Nevelzwam Okergele korrelhoed3) Oorlepelzwam Paardenhaartaailing
goed goed goed goed goed
goed goed goed goed goed
160 Centraal Bureau voor de Statistiek
goed
7.18.3 Behalen van de meetdoelen voor paddenstoelen (vervolg) Soort
Paarse dennenzwam Paarse schijnridderzwam Pagemantel Palingsteelmycena Parelamaniet
Meetdoel
Nieuw meetdoel 2012
Milieukwaliteit
HR RL-status typische soorten
goed
goed goed . . goed
Porfieramaniet Pruikzwam Purpersnedemycena Roestvlekkenzwam Ronde truffelknotszwam2)
matig goed goed
. goed matig goed goed
Roodbruine slanke amaniet Roodgrijze melkzwam2) Roodschubbige gordijnzwam Rossige melkzwam Roze spijkerzwam
goed goed goed goed goed
goed goed goed goed goed
Schaapje Scherpe collybia Slijmige spijkerzwam Trechtercantharel Valse hanenkam
goed goed goed matig goed
goed goed goed matig goed
Viltige maggizwam Vleeskleurige korrelhoed Vliegenzwam Weerhuisje Zwarte truffelknotszwam
goed
goed . goed . goed
Zwartvoetkrulzoom Zwavelmelkzwam2)
goed goed
goed
goed goed
Totaalscore meetdoel4)
goed
goed
goed
2)
goed goed
Landelijke trends
goed goed
Een aantal Typische soorten is geen bossoort; deze zijn opgenomen in tabel 40. Contractsoorten aantalsmonitoring: betreft soorten die vanwege de herziening van de meetdoelen in 2011, met ingang van 2012 zeer waarschijnlijk contractsoort worden. 3) Samen met oranjebruine korrelhoed. 4) Gemiddelde haalbaarheid van het meetdoel over alle soorten in de kolom. Voor beoordelingscriteria zie hoofdstuk 5. 1) 2)
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 161
7.18.4 Geen bossoorten, typische soorten van de Habitatrichtlijn Soort
Broos vuurzwammetje Duinfranjehoed Duinstinkzwam Duinveldridderzwam Helmharpoenzwam
TYP TYP TYP TYP TYP
Kaal veenmosklokje Koraalspoorstekelzwam Moerashoningzwam Regenboogrussula Smakelijke russula
TYP TYP TYP TYP TYP
Veenmosbundelzwam Veenmosgrauwkop Veenmosvuurzwammetje Witte berkenboleet Zandtulpje
TYP TYP TYP TYP TYP
Zeeduinchampignon
TYP
1)
TYP: Typische soort HR.
162 Centraal Bureau voor de Statistiek
7.18.5 Meetpunten aantalsmonitoring paddenstoelen, 1994–2010 Meetpunten aantalsmonitoring paddenstoelen, 1994–2010 Geen telling in de laatste 3 jaar Minstens 1 telling in de laatste 3 jaar
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 163
Literatuur Hoofdstuk 1 t/m 6 CBS, 2011. Meetprogramma’s voor flora en fauna in 2010. Kwaliteitsrapportage NEM. CBS, Den Haag. Epe, M.J., M.F. Wallis de Vries, I.M. Bouwma, J.A.M. Janssen, H. Kuipers, H. Keizer-Vlek & C. M. Niemeijer, 2009. Urgent bedreigde typische soorten en vegetatietypen van Natura 2000-habitattypen. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1909. Glandorf, D.C.M. (in prep.). General surveillance of genetically modified plants. Possibilities for implementation in the Netherlands. Bilthoven, RIVM.
Strien, A.J. van, T. Termaat, D. Groenendijk, V. Mensing & M. Kéry, 2010. Site-occupancy models may offer new opportunities for dragonfly monitoring based on daily species lists. Basic and Applied Ecology 11(6): 495–503. Strien, A.J. van, C. van Swaay & M. Kéry, 2011. Metapopulation dynamics in the butterfly Hipparchia semele changed decades before occupancy declined in the Netherlands. Ecological Applications 21 (7): 2510–2520. Wallis de Vries, M.F., 2007. Basis-informatie voor een duurzame inwinning van flora- en faunagegevens. VOFF-Rapport 2007.03. VOFF, Nijmegen. Hoofdstuk 7
Kéry, M., R.M. Dorazio, L. Soldaat, A. van Strien, A. Zuiderwijk & J.A. Royle, 2009. Trend estimation in populations with imperfect detection. J. Appl. Ecol. 46: 1163–1172. Kleunen, A. van, H. Sierdsema & R. Foppen, 2007. Verkenning van de mogelijkheden om geostatistische methoden toe te passen t.b.v. beoordeling van de staat van instandhouding van soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1494. Pannekoek, J. & A.J. van Strien, 2001. TRIM 3 Manual. Trends and Indices for Monitoring Data. Research paper No. 0102. Statistics Netherlands, Voorburg, The Netherlands. Schmidt, A.M., F.H. Kistenkas, R. Vogel & M.E.A. Broekmeijer, 2007. De rapportageverplichtingen van de Directie Natuur van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het kader van wetten en verdragen; Een analyse van informatievragen en informatieaanbod als basis voor OT programma Informatievoorziening Natuur. Wageningen, Alterra, Alterra rapport 1459. Sierdsema, H., R. Pouwels, A. van Kleunen & R. Foppen, 2006. Verspreiding in beeld met kansenkaarten. De Levende Natuur 107(6): 275–278.
7.1 Vleermuizen Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna (Nr. 13201, 4 september 2009). Bijlage als bedoeld in artikel 1 van het besluit Rode Lijsten flora en fauna (Staatscourant 11 november 2004, nr. 218). Dijkstra, V. & E. Korsten, 2005. Wintertellingen van vleermuizen. Handleiding voor het monitoren van vleermuizen in de winter. Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem. Dijkstra, Vilmar, René Janssen, Jan Buys & Tom van der Meij, 2008. Handleiding voor het monitoren van vleermuizen op zolders. Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem. 7.2 Landzoogdieren Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna (Nr. 13201, 4 september 2009). Bijlage als bedoeld in artikel 1 van het besluit Rode Lijsten flora en fauna (Staatscourant 11 november 2004, nr. 218). Dijkstra, Vilmar & Tom van der Meij, 2009. Konijnentellingen in de duinen. Telganger oktober 2009, Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 165
7.3 Broedvogels Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna (Nr. 13201, 4 september 2009). Bijlage als bedoeld in artikel 1 van het besluit Rode Lijsten flora en fauna (Staatscourant 11 november 2004, nr. 218).
Boele, A., Van Bruggen, J., Van Dijk A.J., Hustings F., Vergeer J.-W. & Plate C.L., 2011. Broedvogels in Nederland in 2009. SOVON-monitoringrapport 2011/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Dijk, A.J. van & Boele A., 2011. Handleiding SOVON Broedvogelonderzoek. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
Boele, A., Van Bruggen, J., Van Dijk A.J., Hustings F., Vergeer J.-W. & Plate C.L., 2011. Broedvogels in Nederland in 2009. SOVON-monitoringrapport 2011/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
Teunissen, W.A. & A. van Kleunen, 2001. Weidevogels inventariseren in cultuurland. Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.
Boele, A., Van Dijk, A.J., Hustings F., Van Bruggen J, Koffijberg K., Vergeer J.W. & Plate C.L., 2011. Kolonievogels en zeldzame broedvogels in Nederland in 2008 en 2009. Limosa 84 (2011): 61–81.
Teunissen, W. A., L. Soldaat, M. van Veller, F. Willems & A. van Strien, 2002. Berekening van indexcijfers in het weidevogelmeetnet. SOVON-onderzoeksrapport 02/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.
Dijk, A.J. van, & Boele A. 2011. Handleiding SOVON Broedvogelonderzoek. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
Teunissen, W.A. & A.J. van Strien, 2000. Meetplan weidevogelmeetnet. SOVON-onderzoeksrapport 2000/10. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.
Dijk, A.J. van, Vergeer J.W. & C. Plate. 2011. Broedvogelindexen in 2010: veel Afrikatrekkers positief maar water- en standvogels negatief. SOVON-Nieuws 2011(3): 3–5.
Teunissen, W.A. & C.L. Plate, 2011. Weidevogels nog steeds onder druk, nestbescherming beredeneerd uitvoeren. SOVON-Nieuws 2011 (1): 13–14.
SOVON & CBS, 2005. Trends van vogels in het Nederlandse Natura 2000-netwerk. SOVONinformatierapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Turnhout, C. van, F. Willems, C. L. Plate, A.J. van Strien, W. Teunissen, A. J. van Dijk & R. Foppen, 2008. Monitoring common and scarce breeding birds in the Netherlands: applying a post-hoc stratification and weighting procedure to obtain less biased population trends. Revista Catalana d’Ornithologia 24.
SOVON Vogelonderzoek Nederland, 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998–2000. (Nederlandse Fauna 5) Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate SurveyNederland, Leiden. 7.5 Watervogels Ministerie van LNV, 2000. Nota van antwoord Vogelrichtlijn, deel 1 Algemeen. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Den Haag.
7.4 Weidevogels
Roomen, M.W.J. van, F. Hustings & K. Koffijberg, 2003. Handleiding Monitoringproject watervogels. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.
Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna (Nr. 13201, 4 september 2009). Bijlage als bedoeld in artikel 1 van het besluit Rode Lijsten flora en fauna (Staatscourant 11 november 2004, nr. 218).
Roomen, M.W.J. van, A. Boele, M.J.T. van der Weide, E.A.J. van Winden & D. Zoetebier, 2000. Belangrijke vogelgebieden in Nederland 1993–1997. SOVONinformatierapport 2000/01. SOVON, Beek-Ubbergen.
166 Centraal Bureau voor de Statistiek
Soldaat, L., M. Hornman, E. van Winden & C. van Turnhout, z.j. Protocol voor de berekening van indexen en trends in het watervogelmeetnet. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.
Dijk, A.J. van, A. Boele, F. Hustings, K. Koffijberg & C.L. Plate, 2010. Broedvogels in Nederland in 2008. SOVONmonitoringrapport 2010/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.
Soldaat, L., E. van Winden, C. van Turnhout, C. Berrevoets, M. van Roomen & A. van Strien, 2004. Indexen en trends bij de watervogelmeetnetten. Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg.
Majoor, F., R. Foppen, F. Willems & D. Zoetebier, 2002. De waarde van het Nestkaartenproject voor signalering en beleid. SOVON-onderzoeksrapport 2002/16. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.
SOVON & CBS, 2005. Trends van vogels in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. Informatierapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.
Turnhout, C. van, H. Schekkerman, B. Ens & K. Koffijberg, 2008. Nut en noodzaak van broedbiologisch onderzoek voor natuurbeheer en -beleid. De Levende Natuur 109: 158–162.
Hornman, M., F. Hustings, K. Koffijberg, E. van Winden, SOVON Ganzen en zwanenwerkgroep & L. Soldaat, 2011. Watervogels in Nederland in 2008/2009. SOVONmonitoringrapport 2011/03, Waterdienst-rapport BM 10.24. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
Turnhout, C. van, W. Teunissen & A. van Paassen, 2011. Samenwerking SOVON en Landschapsbeheer Nederland in Meetnet Nestkaarten. SOVON-Nieuws 2011 (1): 20. 7.8 Reptielen
7.6 Slaapplaatsen van vogels SOVON, 2008. Handleiding – lokaliseren en tellen van slaapplaatsen. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Bremer, L. van den., O. Klaassen & M. van Roomen, 2008. Slaapplaatsen van vogels: toekomstig verspreidings- en monitoringonderzoek. SOVONinformatierapport 2008-05. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. 7.7 Nestkaarten Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna (Nr. 13201, 4 september 2009). Bijlage als bedoeld in artikel 1 van het besluit Rode Lijsten flora en fauna (Staatscourant 11 november 2004, nr. 218). Bijlsma, R.G., 1996. De nestkaart: hoe, wat, waar en waarom. Handleiding, vierde versie. SOVON Vogelonderzoek Nederland. Beek-Ubbergen. Boele, A., J. van Bruggen, A.J. van Dijk, F. Hustings, J.-W. Vergeer & C.L. Plate, 2011. Broedvogels in Nederland in 2009. SOVON-monitoringrapport 2011/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna (Nr. 13201, 4 september 2009). Bijlage als bedoeld in artikel 1 van het besluit Rode Lijsten flora en fauna (Staatscourant 11 november 2004, nr. 218). Diepenbeek, A. van & J. van Delft, 2006. Het waarnemen van Amfibieën en Reptielen. Stichting RAVON, Nijmegen. Diepenbeek, A. van & R. Creemers, 2006. Herkenning Amfibieën en Reptielen. Stichting RAVON, Nijmegen. Smit, G.F.J. & A. Zuiderwijk, 2003. Handleiding voor monitoring van reptielen in Nederland. RAVON Werkgroep Monitoring, Amsterdam. 7.9 Amfibieën Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna (Nr. 13201, 4 september 2009). Bijlage als bedoeld in artikel 1 van het besluit Rode Lijsten flora en fauna (Staatscourant 11 november 2004, nr. 218). Diepenbeek, A. van & J. van Delft, 2006. Het waarnemen van Amfibieën en Reptielen. Stichting RAVON, Nijmegen.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 167
Diepenbeek, A. van & R. Creemers, 2006. Herkenning Amfibieën en Reptielen. Stichting RAVON, Nijmegen. Groenveld, A., G. Smit & E. Goverse, 2011, Handleiding voor monitoring van amfibieën in Nederland (3e druk). RAVON Werkgroep Monitoring, Amsterdam. 7.10 Beek- en poldervissen Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna (Nr. 13201, 4 september 2009). Bijlage als bedoeld in artikel 1 van het besluit Rode Lijsten flora en fauna (Staatscourant 11 november 2004, nr. 218). Bruin, A. de, & J. Kranenbarg, 2010. Resultaten verspreidingsonderzoek beek- en poldervissen. Schubben en Slijm 6: 12–17. Spikmans, F. & T. de Jong, 2006. Het waarnemen van zoetwatervissen. Stichting RAVON, Nijmegen. Spikmans, F. & J. Kranenbarg, 2010. Herkenning zoetwatervissen. Stichting RAVON, Nijmegen. Spikmans, F. & J. Kranenbarg, 2008. Methodiek en richtlijnen voor verspreidingsonderzoek naar beekvissen. Stichting RAVON, Nijmegen. Spikmans, F., T. de Jong, F.G.W.A. Ottburg & J. Kranenbarg 2008. Methodiek en richtlijnen voor verspreidings onderzoek naar bittervoorn, kleine modderkruiper en grote modderkruiper. Stichting RAVON, Nijmegen. Spikmans, F., J. Kranenbarg, L. Soldaat, M. de Zeeuw & A. van Strien, 2011. Handleiding NEM-Meetnet Beek- en poldervissen. Stichting RAVON, Nijmegen. Struijk, R., F. Spikmans & A. de Bruin, 2011. Meetnet Beek en Poldervissen. Focus op modder en stenen, nieuwe methodieken & invoerportaal. Schubben en Slijm 10: 12–15.
7.11 Vlinders Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna (Nr. 13201, 4 september 2009). Bijlage als bedoeld in artikel 1 van het besluit Rode Lijsten flora en fauna (Staatscourant 11 november 2004, nr. 218). Strien, A.J. van, C.A.M. van Swaay & M. Kery, 2011. Metapopulation dynamics in the butterfly Hipparchia semele changed decades before occupancy declined in the Netherlands.. Ecological Apllications 21 (7). Swaay, C.A.M. van, C.L. Plate & A.J. van Strien, 2002. Monitoring butterflies in the Netherlands: how to get unbiased indices. Proceedings of the Section Experimental and Applied Entomology of the Netherlands Entomological Society (NEV), Volume 13, Amsterdam. Swaay, C.A.M. van, Termaat, T. & C.L. Plate, 2011. Handleiding Landelijke Meetnetten Vlinders & Libellen. Rapport VS2011.001, De Vlinderstichting, Wageningen & Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag. Swaay, C.A.M. van, A.Harpke, A. van Strien e.a., 2011. The impact of climate change on butterfly communities 1990–2009. De Vlinderstichting & Butterfly Conservation Europe. Swaay, C. van & A. van Strien, 2009. Beoordeling representativiteit Landelijk Meetnet Vlinders. Rapport VS2008.049. De Vlinderstichting, Wageningen. Swaay, C.A.M. van, T. Termaat & C.L. Plate, 2011. Vlinders en libellen geteld: Jaarverslag 2010. Rapport VS2011.004. De Vlinderstichting, Wageningen. Swaay, Chris van, Tim Termaat, Calijn Plate & Wim Plantenga, 2011. Wel geteld, niets gezien. Vlinders 26-2: 14. Swaay, Chris van & Calijn Plate, 2011. Vlindertrends van de eenentwintigste eeuw .Vlinders 26-3: 14–15. Veling K., 2004. Methoden veldwerk inhaalslagsoorten vlinders, 2004. Rapport VS2004.22, De Vlinderstichting, Wageningen.
168 Centraal Bureau voor de Statistiek
Wallis de Vries, M.F., C.A.M. van Swaay & C.L. Plate, 2010. Verbanden tussen de achteruitgang van dagvlinders en bloemenrijkdom. De Levende Natuur 111 (3): 125–129.
Koese, B., J.T. Smit, D. Tempelman & V.J. Kalkman, 2011. Urgent bedreigde typische ongewervelden in het NEM in 2011. EIS-Nederland, Leiden.
7.12 Libellen
Reemer, M., J.G.M. Cuppen, G. van Dijk, B. Koese & O. Vorst, 2007. De brede geelgerande waterroofkever Dytiscus latissimus in Nederland. EIS-Nederland, Leiden.
Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna (Nr. 13201, 4 september 2009). Bijlage als bedoeld in artikel 1 van het besluit Rode Lijsten flora en fauna (Staatscourant 11 november 2004, nr. 218). Swaay, C.A.M. van, Termaat, T. & C.L. Plate, 2011. Handleiding Landelijke Meetnetten Vlinders & Libellen. Rapport VS2011.001, De Vlinderstichting, Wageningen & Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag. Swaay, C.A.M. van, T. Termaat & C.L. Plate, 2011. Vlinders en libellen geteld: Jaarverslag 2010. Rapport VS2011.004. De Vlinderstichting, Wageningen. Swaay, Chris van, Tim Termaat, Calijn Plate & Wim Plantenga, 2011. Wel geteld, niets gezien. Vlinders 26-2: 14. Strien, A. van, T. Termaat, D. Groenendijk, V. Mensing & M. Kéry, 2010. Site-occupancy models may offer new opportunities for dragonfly monitoring based on daily species lists. Basic and Applied Ecology 11: 495–503. 7.13 Kevers Cuppen, J.G.M. & B. Koese, 2005. De gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus in Nederland: een eerste inhaalslag. EIS-Nederland, Leiden. Cuppen, J.G.M., O. Vorst, B. Koese & H. Sierdsema, 2007. De gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus in Nederland: inhaalslag 2006/2007. EIS-Nederland, Leiden. Koese, B., E.P. de Boer, J.G.M. Cuppen, J. Schut & J. Tienstra, 2008. De gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus in Zuidoost-Friesland: inhaalslag 2008. EIS-Nederland, Leiden. Koese, B., J.G.M. Cuppen, G. van Dijk & O. Vorst, 2010. Populatieschatting van de Brede geelgerande waterroofkever in Nederland. EIS-Nederland, Leiden.
Smit, J.T., 2004. Inhaalslag verspreidingsonderzoek vliegend hert. EIS-Nederland, Leiden. Smit, J.T., 2007. Actuele en potentiële verspreiding van het vliegend hert in Nederland. EIS-Nederland, Leiden en Bureau Natuurbalans – Limes Divergens, Nijmegen. 7.14 Weekdieren Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna (Nr. 13201, 4 september 2009). Bijlage als bedoeld in artikel 1 van het besluit Rode Lijsten flora en fauna (Staatscourant 11 november 2004, nr. 218). Boesveld, A., A.W. Gmelig Meyling, & R.H. de Bruyne, 2009. Handleiding. Slakken van de Habitatrichtlijn waarnemen. Stichting ANEMOON, Heemstede. 7.15 Planten Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna (Nr. 13201, 4 september 2009). Bijlage als bedoeld in artikel 1 van het besluit Rode Lijsten flora en fauna (Staatscourant 11 november 2004, nr. 218). Groen, K. & R. Beringen, 2008. Wie wil vinden moet niet lang zoeken. Een verkenning van de weg naar monitoring van Habitatrichtlijnsoorten vaatplanten. FLORONrapport 50. Stichting FLORON, Leiden. Luijten, S.H., 2007. Actualisatie Valkruid – Laat Valkruid niet vallen. FLORON-Rapport. Stichting FLORON, Leiden. Groen, K. & A.-J. Rossenaar, 2008. Meetplan Habitatrichtlijnsoorten Nederland 2008. Stichting FLORON, Leiden.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 169
7.16 Flora en milieu
7.18 Paddenstoelen in bossen
Wamelink, G.W.W., 2011. Toekomst van het Landelijk Meetnet Flora (LMF). Belang voor wettelijke reportages over biodiversiteit. Alterra rapport 2237, Wageningen UR.
Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna (Nr. 13201, 4 september 2009). Bijlage als bedoeld in artikel 1 van het besluit Rode Lijsten flora en fauna (Staatscourant 11 november 2004, nr. 218).
Meij, T. van der, 2010. Van LMF naar PMF: een florameetnet voor de provincie Utrecht. Bioland, Oegstgeest. 7.17 Korstmossen en mossen Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna (Nr. 13201, 4 september 2009). Bijlage als bedoeld in artikel 1 van het besluit Rode Lijsten flora en fauna (Staatscourant 11 november 2004, nr. 218). Sparrius, L.B. & M.J. van Tweel, 2005. Meetprotocol Geel schorpioenmos ten behoeve van het Netwerk Ecologische Monitoring. BLWG rapport 2005.02. BLWG, Gouda. Sparrius, L.B., A. Aptroot, C.M. van Herk & L. van Duuren, 2011. Landelijk Meetnet Korstmossen. Inhoudelijke rapportage 2010. BLWG-rapport 11. Tweel, M.J. van & L.B. Sparrius, 2010. NEM Meetnet Geel schorpioenmos. Rapportage meetronde 2010. BLWG rapport 2010.03. BLWG.
170 Centraal Bureau voor de Statistiek
Arnolds, E. & M.T. Veerkamp, 1999. Handleiding Paddestoelenmonitoring. Nederlandse Mycologische Vereniging, Baarn. Arnolds, E. & M.T. Veerkamp, 1999. Gids voor de paddestoelen in het meetnet. Nederlandse Mycologische Vereniging, Baarn. Arnolds, E & M. Veerkamp, 2008. Basisrapport Rode Lijst Paddenstoelen. Nederlandse Mycologische Vereniging, Utrecht. Arnolds, Eef, Menno Boomsluiter & Calijn Plate, 2011. 2010, een jubeljaar? Nieuwsbrief paddenstoelenmeetnet-12. Coolia 54 (4): 218–234.
Begrippenlijst meetprogramma Het geheel aan activiteiten rondom de inwinning en verwerking van gegevens voor een soortgroep (bijv. broedvogels, vleermuizen, reptielen). Ieder meetprogramma is ingericht om een eigen selectie van de meetdoelen van het NEM te bedienen. meetdoel Een beschrijving van een onderdeel van de informatiebehoefte van de samenwerkende overheden in het NEM. Bijvoorbeeld: landelijke trend, verspreiding op 10x10 km-hokniveau. beleidsstatus De in Nederland geldende beschermings- en/of bedreigingsstatus van een soort, zoals vastgesteld in nationale of internationale wet- en regelgeving. contractsoort Soort waarvoor in de opdrachtverlening van een meetprogramma afspraken zijn gemaakt over het aanleveren van gegevens. aantalsmonitoring Het volgen van de ontwikkeling van de aantallen individuen van soorten in de tijd. verspreidingsonderzoek Het volgen van de ontwikkeling van het voorkomen van soorten in de ruimte. index(waarde) Het relatieve aantal van een soort in een bepaald jaar. Meestal wordt het aantal in het beginjaar van een tijdreeks op 100% (= indexwaarde 100) gesteld, en de aantallen in de volgende jaren uitgedrukt als een percentage daarvan. trend Een samenvattende beschrijving van de richting waarin de indexwaarden van een soort veranderen in de tijd.
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 171
Medewerkers publicatie Auteurs Lodewijk van Duuren (hoofdstuk 7.16 en 7.17) Tom van der Meij (hoofdstuk 7.1, 7.2, 7.8, 7.9 en 7.16) Calijn Plate (hoofdstuk 7.3, 7.4, 7.7, 7.11, 7.12, 7.15 en 7.18) Leo Soldaat (hoofdstuk 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7.5, 7.6, 7.10, 7.13 en 7.14) Eindredactie Lodewijk van Duuren
Meetprogramma’s voor flora en fauna 2011 173