MEET-EN ALARMCENTRALE VOOR EXPLOSIEVE GASSEN
Model E INSTRUCTIEHANDLEIDING
VOORPANEEL CENTRALE MODEL E
1.
% L.E.L. – De waarde die de onderste explosiegrens in % aangeeft van het gas in de atmosfeer. In waaktoestand geeft de E-centrale 00 % aan.
2.
RESET – Drukknop om de waaktoestand te activeren: a)
1 druk : RESET de geluidssignalen.
b)
2 x drukken : RESET de geheugenalarmen en de bijhorende relais, indien de hoeveelheid gas bij de detector lager is dan de vastgestelde drempelwaarden.
3.
Power ON - Groene LED de centrale is in werking.
4.
Fault - Gele LED geeft aan dat er een storing is in de voedingslijn van de detector of dat er een elektronische storing is in de centrale. Als de storing voorbij is gaat de LED weer uit en komt de centrale weer in normale positie te staan.
5.
A1 - Rode LED A1 geeft aan dat het eerste concentratieniveau van het gas bij de detector overschreden is.
6.
A2 - Rode LED A2 geeft aan dat het tweede concentratieniveau van het gas bij de detector overschreden is.
7.
A3 - Rode LED A3 geeft aan dat het derde concentratieniveau van het gas bij de detector overschreden is.
FABRIEKSINSTELLINGEN Eerste alarmniveau A1 :
in geheugen opgeslagen alarm, 20 % O.E.G.., na 2 sec.
Tweede alarmniveau A2 :
in geheugen opgeslagen alarm, 40 % O.E.G., na 2 sec.
Derde alarmniveau A3 :
in geheugen opgeslagen alarm, 40 % O.E.G., na 10 sec.
Inwendige zoemer :
functioneert bij storingen en bij alarmen.
Externe sirene-uitgang :
functioneert bij de alarmen.
Raadpleeg voor alle wijzigingen in de instructies uw leverancier of groothandelaar .
INHOUDSTAFEL
Verantwoordelijkheid - Garantie ................................................................................. 1 Milieu .......................................................................................................................... 1 Een beetje fysica ........................................................................................................ 2 Algemeen ................................................................................................................... 2 Plaats van de verschillende onderdelen in een installatie .......................................... 2 Plaats en positie van de detector................................................................................ 3 Plaatsen en bevestigen van centrale en detector ....................................................... 3 Aansluiting van de centrale Model E .......................................................................... 4 Aansluiting van de detector ........................................................................................ 4 Aansluitklemmen voor de centrale Model E................................................................ 5 Aansluitschema dat het meest wordt toegepast voor de centrale Model E ................ 5 Inschakelen van de centrale ....................................................................................... 6 Controle van de alarm- en storingsfuncties van de centrale ....................................... 7 Wat doen bij alarm ...................................................................................................... 8 Onderhoud.................................................................................................................. 8 Karakteristieken .......................................................................................................... 9
Model_E_MAN01_NL.docx • V1R0
VERANTWOORDELIJKHEID - GARANTIE De installateur engageert zich voor het respecteren van de CE-normen en de installatievoorschriften De installatie dient geplaatst te worden door gekwalificeerd personeel. Het materiaal is getest en gecontroleerd in onze werkplaats voor zijn verzending. Deze handleiding dient aandachtig te worden gelezen door iedereen die verantwoordelijk is of zal zijn voor de installatie, voor het gebruik of het onderhoud van dit materiaal. Indien deze voorschriften worden gerespecteerd wordt Uw veiligheid en deze van de bewoners van het gebouw door deze beveiligingsinstallatie verzekerd. Elk apparaat dient te worden geïnstalleerd, gebruikt en onderhouden volgens de richtlijnen, waarschuwingen, instructies en gebruiksbeperkingen beschreven in deze handleiding. De door DALEMANS geboden garanties zijn nihil indien het product niet is geïnstalleerd, gebruikt of onderhouden volgens de gedetailleerde instructies van deze handleiding en de vigerende normen.
Enkel originele DALEMANS wisselstukken gebruiken voor het onderhoud beschreven in deze handleiding. Zoniet kan U de performantie van het apparaat aanzienlijk veranderen. Installeer het materiaal op een droge en propere plaats. Plaats een scherm (behuizing) ter bescherming tegen eventueel spattend water of andere verontreinigingen. Aarzel niet om ons te contacteren voor inlichtingen over installatie of onderhoud van dit product. Dalemans NV is niet verantwoordelijk voor directe of indirecte beschadigingen of een schadevergoeding direct of indirect voorkomend uit het niet naleven van deze richtlijnen. De plannen, schema’s en informatie van deze handleiding zijn eigendom van Dalemans NV en mogen niet gekopieerd of gebruikt worden zonder zijn uitdrukkelijke goedkeuring.
Gebruik nooit het gas van een aansteker om de installatie te testen. Dit gas is te rijk en kan het gevoelige element van de detector beschadigen. NIET TESTEN MET EEN AANSTEKER
MILIEU Het symbool van een doorkruiste verrijdbare afvalbak geeft aan dat U de vigerende reglementering dient te respecteren aangaande de gescheiden inzameling van elektrische of elektronische apparatuur. Deze voorzieningen dienen om de natuurlijke bronnen te beschermen die gediend hebben bij de productie van dit product en om de verspreiding te voorkomen van mogelijk schadelijke substanties voor het leefmilieu en de volksgezondheid. Op het einde van de levensduur van het product moet U het naar een erkend verzamelpunt voor recyclage van elektrische en elektronische apparatuur brengen. Voor meer informatie over deze verzamelpunten en recyclage in uw omgeving gelieve contact te nemen met het plaatselijk bestuur.
P1 Model_E_MAN01_NL.docx • V1R0
EEN BEETJE FYSICA Het ontploffingsvermogen van een gas luchtmengsel hangt af van de concentratie van het gas in de lucht. Als deze concentratie te arm is, zegt men dat het mengsel te arm is om te ontploffen. Als de gasconcentratie stijgt tot dat het mengsel juist rijk genoeg is om te ontploffen hebben we de Onderste Explosiviteit grens - O.E.G. (in het Engels: Lower Explosive Level - L.E.L) bereikt. Bij de Bovenste Explosiviteit grens - B.E.G. (in Engels: Upper Explosive Level U.E.L.) is het mengsel te rijk geworden en kan het niet meer ontploffen bij gebrek aan zuurstof: het verbrandt gewoon. Ontploffing niet mogelijk
0% lucht
Ontploffing mogelijk
Verbranding
100% lucht 0% gas
OEG
BEG
100% gas
ALGEMEEN Met deze installatie kunnen automatisch de beveiligingsmaatregelen tegen gasexplosies worden ingeschakeld. De detector brengt permanent de meting van het verklikte gasconcentratie in de lucht naar de meetcentrale over. Vooraleer de O.E.G. (onderste explosiegrens) van het gas in de lucht bereikt wordt, deze elektronische centrale heeft invloed op: - het sluiten van een gasklep, - het afsluiten van de elektrische stroom, - het inschakelen van een sirene. De centrale heeft 3 variabele alarmniveaus en een storingsniveau voor de detectorlus. Deze individuele relais functies verzekeren de op afstand bediende uitgangen. De centrale bezit tevens voor elke functie een handbediende registratie van de sirene.
PLAATS VAN INSTALLATIE
DE
Gevaarzone
VERSCHILLENDE
Zone met mogelijke gevaren
ONDERDELEN
IN
EEN
Ongevaarlijke zone Centrale
Detector Sirene
Zwaailicht
Gasafsluiter
We bevelen ten sterkste aan de centrale buiten de gevaren zone te plaatsen!
P2 Model_E_MAN01_NL.docx • V1R0
PLAATS EN POSITIE VAN DE DETECTOR De plaats en de positie van de detector is in het algemeen afhankelijk van 3 factoren: 1. De dichtheid van het te detecteren gas (zie tabel met de kenmerken van enkele gassen, blz. 9) -
Gassen kunnen zwaarder en lichter zijn dan lucht. Gassen die lichter zijn dan lucht hebben de neiging te stijgen, de anderen zakken.
-
Bij lichte gassen worden de detectors tegen het plafond geplaatst, bij gassen zwaarder dan lucht komen de detectors tegen de vloer.
-
Voor de detectie van gassen waar de dichtheid kort bij die van lucht ligt zoals bv. Acetyleen dienen detectors te worden voorzien voor plaatsing tegen de vloer EN het plafond.
2. Het gedeelte van de gasinstallatie waar een lek mogelijk is (bv.: koppeling, dichting, veiligheidsklep). 3. De luchtstroom in lokalen waar een natuurlijke of gedwongen ventilatie is. LET OP: de detectors mogen niet geplaatst worden in een luchtstroom met een snelheid van meer dan 0.5 m/sec. Aanbevelingen: de detector niet plaatsen: -
Juist boven een fornuis,
-
Juist boven een gootsteen,
-
Naast een luchtextractor,
-
Buiten zonder regenbescherming,
-
Op een plaats waar de temperaturen buiten de toegelaten temperatuur zijn,
-
In een corrosief milieu,
-
Rechtstreeks in een luchtkanaal.
-
In een omgeving waar siliconen gebruikt worden.
PLAATSEN EN BEVESTIGEN VAN CENTRALE EN DETECTOR 1. Uitsparingen dienen gemaakt te worden bij de centrale voor de wartels, bovenaan of onderaan, afhankelijk van de plaats waar de elektrische kabels lopen. Let hierbij op de elektronische kaarten. 2. Bevestiging van de elektronische centrale: a) Draai de vier plastieken bevestigingsschroeven aan de voorzijde los b) til het deksel van de centrale op met het voorfront. c) Bevestig de behuizing in de 4 voorziene gaten in de hoeken. d) Opgelet – Bij het maken van deze gaten kunt u eventueel het elektronische gedeelte losschroeven om eventuele beschadigingen te voorkomen. 3. De detector wordt bevestigd met 2 schroeven in de voorgeboorde gaten aan de binnenzijde van de detector. P3 Model_E_MAN01_NL.docx • V1R0
AANSLUITING VAN DE CENTRALE MODEL E De alarm- en storingscontacten kunnen op verschillende manieren worden gebruikt, afhankelijk van de wensen van de klant. Deze contacten zijn potentieel vrij . Een voorbeeld vindt u op pagina 5. 1. Als er kabels langs boven binnenkomen moeten de draden onder de elektronische kaart voorbijgaan om daarna aan de aansluitklemmen aangesloten te worden (er voor zorgen dat de draden tegen de bodem worden gedrukt). 2. Sluit 230 V netspanning aan de verbindingsklemmen 20 en 21 van de centrale via een externe zekering. De gasafsluiter moet via dezelfde externe zekering aan de 230 V netspanning aangesloten te worden (Schema 2 - blz. 5). 3. Sluit de aarding aan de daarvoor bestemde bevestigingsschroef (Schema 1 blz.5). Opgelet ! – Kabelsectie volgens de AREI (min. 1,5 mm2 stijve draad) voor 230 V~.
AANSLUITING VAN DE DETECTOR 1. Bedradingskabel van de detector naar de centrale: bij het ontwerp van de centrale is ervan uitgegaan dat een afgeschermde kabel overbodig is. Toch als de kabel blootgesteld wordt aan de volgende elektromagnetische verliezen: zender, laspost, schakelen van relais, HF zenders, kabelbaanstoringen, is het beter een afgeschermde kabel te gebruiken om eventuele problemen achteraf te voorkomen. 2. Sluit de verbindingsklemmen A, P en C afkomstig van de detector aan in de centrale volgens de aangegeven volgorde. 3. Gebruik een drieaderige kabel (aarding niet inbegrepen). Opgelet! – Gebruik nooit 2 of meerdere draden om de draadsectie te verhogen. De kabel moet uit 1 lengte bestaan, geen tussenstukken. Zorg voor een degelijke bevestiging van de kabels. 4. De maximaal toelaatbare doorsnede per aansluitklem bedraagt 2,5 mm2. 5. De aansluitklemmen net genoeg vastdraaien als nodig met een aangepaste schroevendraaier. 6. Schakel steeds de spanning af wanneer men werkzaamheden of wijzigingen uitvoert. Gelieve het volgende te respecteren: • •
De voedingsspanning van de detector zoals op het etiket van de detector is aangegeven. De maximale toegelaten afstand in functie van de sectie van de geleiders (zie tabel). Kabel
Sectie
Maximale Lengte
3 geleiders + aarding
1.5 mm2
50m
3 geleiders + aarding
2.5 mm2
80m
P4 Model_E_MAN01_NL.docx • V1R0
Binnenzijde van de centrale Model E
AANSLUITKLEMMEN VOOR DE CENTRALE MODEL E
N
21
L
20 19
NO
18
NC
17
C
16
NO
15
NC
14
C
13
NO
12
NC
11
C
10
NO
9
NC
8
C
Voeding
230V~ / 50Hz - 8W
Derde alarmniveau
Imax: 3A – 230V~
Tweede alarmniveau
Imax: 3A – 230V~
Eerste alarmniveau
Imax: 3A – 230V~
Storing
Imax: 3A – 230V~
0V
7
Uitgang gelijkstroom 0 Vdc (massa)
+
6
Uitgang gelijkstroom +24 Vdc
-
5
Uitgang voor externe sirene : Imax = 100 mA (negatief commando)
4 C
3
P
2
A
1
C P A
Detector
Aansluiten van de aarding aan de bevestigingschroef
Schema 1
AANSLUITSCHEMA DAT HET MEEST WORDT TOEGEPAST VOOR DE CENTRALE MODEL E Aansluitklem van de alarmcentrale Model E
Bevestigingschroef A
1
C
-
2 3
4 5
P
+ 0V
6
- +
7
L
8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
A P C
20 21
Sirene ext. 12 tot 24 V Imax: 100 mA
Sirene ext. 230 V~ Detector
N
Gasafsluiter
Flash
Externe zekering In = 6A L N
Schema 2 P5 Model_E_MAN01_NL.docx • V1R0
INSCHAKELEN VAN DE CENTRALE
Digitale uitlezing
ON Aan/uitschakelaar
Drukknop alarmtest
OFF
Drukknop test storing Drukknop Reset
Aansluitklem
Schema 3 : Moederkaart van de centrale Model E
1. Schakel de externe zekering voor de centrale en gasafsluiter in. 2. Binnenin de centrale op de elektronische kaart bovenaan(Schema 3) bevindt zich een schakelaar om de centrale in en uit te schakelen. Zet deze schakelaar op de ON positie. 3. Als de spanning wordt aangesloten licht de groene LED en de digitale uitlezing op aan de voorzijde. 4. Vervolgens wordt een geluidsignaal gegeven(pieptoon) ten teken dat de spanning is aangesloten. Na ongeveer 10 sec. gaat er een dubbel signaal over (twee pieptonen) ten teken dat de installatie in bedrijf is en naar behoren functioneert. 5. Al het materiaal is gecontroleerd en heeft een 24-urentest ondergaan in de fabriek en is bovendien geijkt. Dit garandeert niet dat als U de installatie van het Model E hebt beëindigd de ijking nog juist is. Dit hangt af van de lengte van de kabel tussen de centrale en de detector. Laat daarom het apparaat steeds herijken en daarna jaarlijks opnieuw. 6. Als er een gele controlelamp gaat branden dient u de kabelaansluiting tussen de centrale en de detector te controleren.
P6 Model_E_MAN01_NL.docx • V1R0
CONTROLE VAN DE ALARM- EN STORINGSFUNCTIES VAN DE CENTRALE Binnen de behuizing bevinden zich 2 kleine drukknoppen (Schema 3 – blz. 6): 1. Drukknop alarmtest : Wanneer men ± 5 sec. erop drukt zullen de alarmen gesimuleerd worden : de 3 relais schakelen om, de 3 rode LED’s lichten op en de interne buzzer werkt. De veiligheidsuitgangen worden ook in werking gesteld : bv. sirene, flash, gasafsluiter, … naar omstandigheden. 2. Drukknop storingstest : Wanneer men ± 5 sec. erop drukt zal een storing van de detector, de leiding tussen de detector en de centrale gesimuleerd worden. N.B. – De testfuncties geven niet aan dat de centrale bij een bepaalde gasconcentratie wel degelijk gaat werken. Dit is uitsluitend mogelijk door een ijkgas in de meetkop te injecteren. PROBLEMEN
MOGELIJKE OORZAKEN
1. De groene LED en de display lichten niet op.
- Aan/Uit schakelaar staat op OFF
- Zet de schakelaar op ON
- Netaansluiting niet in orde
- Controleer de spanning op de verbindingsklemmen 20 en 21 van de centrale - Vervang de smeltveiligheid
- Gesmolten smeltveiligheid 2. Gele LED licht op.
OPLOSSINGEN
- De aansluitklemmen A, P, C van de detector zijn verkeerd aangesloten. - De detector is stuk (de impedantie die tussen A-C en PC wordt gemeten moet dezelfde zijn) - Kabelbreuk tussen de centrale en de detector
- Controleer de bekabeling
3. Rode LED’s A1, A2 of A3 licht(en) op
- LET OP - Er is een gaslek!
- Sluit handmatig de hoofdafsluitkraan van het gas, spoor de lekkage op, repareer het lek en druk daarna twee keer op RESET.
4. Rode LED’s A1, A2 of A3 lichten op en er is geen gaslek.
- Slecht functionerende detector - Centrale is niet goed geijkt - Kabel is niet in orde
- Controleer de detector (punt 2) - Laat de centrale opnieuw ijken - Vervang de kabel door een kabel met een grotere diameter - Controleer de bekabeling - Zie punt 5
- Slechte bekabeling - Externe storing
- Vervang de detector
- Vervang de kabel
5. De weergave op het display beweegt voortdurend (min. 2% onderste Explosiegrens) Eventueel een alarm. 6. De drukknop testalarm functioneert niet voor het 2e e of 3 niveau.
- Sterke storingen in de omgeving: machines, radiografische verbindingen, hoogfrequente communicatie, enz.
- Verplaats zonodig eventueel de kabels, de antennes, de machines of de centrale.
- De centrale is niet goed geijkt
- Laat de centrale opnieuw ijken
7. De centrale geeft tijdens een gaslekkage geen alarm
- De gasconcentratie is te zwak.
- Klein gaslek
- De detector bevindt zich niet in de gasuitstroom. - Het ontsnapte gas verdwijnt in een ventilatiekanaal - De detectiecel is niet meer gevoelig
- Verplaats de detector - Plaats de detector vlakbij het ventilatiekanaal. - Vervang de detector
P7 Model_E_MAN01_NL.docx • V1R0
8. De gasafsluitkraan is niet gesloten en er is een alarm (alarmniveau waarbij de gasafsluitkraan moet worden gesloten)
- Slechte bekabeling tussen de gasafsluitkraan en de centrale - De gasafsluitkraan functioneert niet
- Controleer de bekabeling en het contact van het alarmrelais. - Controleer of er 220 V op de gasafsluitkraan staat. Zo ja vervang de gasafsluitkraan. Zo nee, controleer dan de schakelingen tussen de gasafsluitkraan en de centrale.
Voor alle andere storingen neem contact met uw groothandelaar of Dalemans.
WAT DOEN BIJ ALARM Volg de veiligheidsvoorschriften veiligheidsverantwoordelijke.
(gasalarm)
die
opgelegd
zijn
door
uw
Eventuele aanbevelingen: Houdt u kalm en neemt de volgende regels in acht 1. Doof alle brandende vlammen (inbegrepen sigaretten, pijp, enz.) 2. Doof alle apparaten op gas. 3. Sluit de hoofdgaskraan en/of de kraan van de gasfles (in geval van LPG). 4. Geen elektrische apparaten of de gasdetectie centrale of lampen in- of uitschakelen. 5. Open de deuren en vensters voor ventilatie. 6. Reset de centrale nooit als deze zich in hetzelfde lokaal bevindt. Indien de gasconcentratie, afgelezen op de centrale, niet onder het alarmniveau daalt en als de oorzaak van de lek niet zichtbaar en/of herstelbaar is, verlaat het lokaal en verwittig onmiddellijk de gasleverancier en/of de nooddienst om de installatie te controleren en in veiligheidstoestand te brengen om eventuele herstellingen te verrichten. Wanneer het alarm stopt en zijn oorzaak gekend en gerepareerd is (bv. een open gedoofd fornuis), mag de gasaanvoer weer geopend worden als u zeker bent dat alle gastoestellen dichtgedraaid zijn.
ONDERHOUD Detectietoestellen voor ontplofbare gassen moeten jaarlijks geijkt worden, in bepaalde gevallen 3 of 4 keer per jaar of zelfs meer. Dit is noodzakelijk om het gevoeligheidsverlies van de sensoren te compenseren. De ijking wordt door de fabrikant of door zijn plaatselijke verdeler uitgevoerd. Dit gebeurt door middel van een aangepast ijkgas, afhankelijk van het te detecteren gas en van zijn onderste explosie grens.
P8 Model_E_MAN01_NL.docx • V1R0
KARAKTERISTIEKEN Tabel 1 - Technische kenmerken van de centrale Model E Model
Model E
Merk
DALEMANS
Keuringen Type ingang
EN 50081-1 EN 50082-1 EN 60065 mV - Brug van Wheatstone
Aantal ingangen
1
Aflezing in O.E.G.
Digitaal - 0 tot 99% O.E.G.
Alarmfuncties
3 alarmniveau’s met regelbare temporisatie
Storingsfunctie
Zelfcontrole van de detectiekring
Alarmniveau’s en temporisaties
Regelbaar door interne toetsen
Algemene uitgangen
Alarm 1: 1 wisselcontact 3A, 230 V~ Alarm 2: 1 wisselcontact 3A, 230 V~ Alarm 3: 1 wisselcontact 3A, 230 V~ Storing : 1 wisselcontact 3A, 230 V~
Geluidsignalen
- Interne zoemer - Voor externe sirene: Transistoruitgang Imax 100mA - 24V
Regelbare waarden
- Waarde van de alarmniveau’s - Waarde van de vertraagde activering van elke alarmdrempel : max 99 sec.
Regelbare functies
- Manuele of automatische RESET voor elke alarmdrempel
Hoofdvoeding
230 V~ ±10%, 50Hz
Elektrisch vermogen
8W (in 230 V~)
Behuizing
IP55 met venster
Afmetingen (H x B x D)
170 x 135 x 112
Gewicht
1 kg
Toegelaten omgevingstemperatuur - 10°C tot 40°C Aansluiting
Schroefklemmen Max 1 x 2.5mm² of 2 x 1.5mm²
Tabel 2 - Kenmerken van enkele gassen (IEC 60079-20-1) Formule
Dichtheid
O.E.G. %
B.E.G. %
Plaats
Acetyleen
(CH)2
0.90
2.3
100
Plafond + vloer
Butaan
C4H10
2.05
1.4
9.3
Vloer
Waterstof
H2
0.07
4.0
77
Plafond
Isobutaan
(CH3)3CH
2.05
1.3
9.8
Vloer
Metaan
CH4
0.55
4.4
17
Plafond
Propaan Ethyleen-oxide
C3H8
1.56
1.7
10.9
Vloer
C2H4O
1.52
2.6
100
Vloer
Gas
P9 Model_E_MAN01_NL.docx • V1R0
NOTITIES
OFFICIELE DISTRIBUTEUR
DALEMANS n.v. rue Jules Mélotte 27 • B-4350 Remicourt Tel. : +32 (0)19 54 52 36 • Fax : +32 (0)19 54 55 34
[email protected]
www.dalemans.com