Meer inzicht Minder instroom Uitvoeringsplan Regionaal Kompas Brabant-Noordoost
Versie: 1.0 11 januari 2011
1
Inhoudsopgave
Samenvatting
3
1. Ambitie en uitgangspunten
4
2. Situatieschets
5
Omvang doelgroep en cliëntstromen Knelpunten in het aanbod van opvang en zorg Netwerken en ketensamenwerking Conclusie
5 6 6 7
3 Aangepaste hoofddoelen
8
4 Centrale toegang en bemoeizorg inrichten
9
5 Preventie: versterken lokale zorgnetwerken
10
Uden/Veghel Oss Overige regiogemeenten
10 11 11
6 Integrale aanpak zwerfjongeren ontwikkelen
12
7 Plan van aanpak
13
8 Financiering, sturing en risicoʼs
15
Bijlage 1. Gesproken met ... Bijlage 2. Definitie doelgroep Bijlage 3. Inzicht in de doelgroep en de behoefte van cliënten Bijlage 4. Bestaande aanbod MO en knelpunten Bijlage 5. Netwerken en ketens
2
16 17 19 24 27
Samenvatting Dit uitvoeringsplan van het Regionaal Kompas Brabant Noordoost bestaat uit acht korte hoofdstukken. Voor de fijnproevers zijn de achtergrondgegevens opgenomen in zeven bijlagen. Onderstaande samenvatting geeft de hoofdpunten met een verwijzing naar de hoofdstukken (H) en bijlagen (B).
Wat is het maatschappelijke doel? Het Regionaal Kompas Brabant Noordoost richt zich op het voorkomen van dakloosheid en is daarmee een verbijzondering van de maatschappelijke zorg. Het maatschappelijke doel is: “Mensen met complexe problemen in staat te stellen samenhangende zorg te ontvangen, waardoor zij zo zelfstandig mogelijk kunnen functioneren en kunnen deelnemen aan de samenleving: huisvesting, scholing/werk, dagbesteding, inkomen, gezondheid en sociaal netwerk.”
H1
B2
Wat staat het realiseren van dit doel nu nog in de weg? Allereerst: een aantal knelpunten die in het Regionaal Kompas genoemd worden bestaan niet (meer). De belangrijkste knelpunten die overblijven zijn: (1) Het Verdihuis vangt nu ongeveer 500 personen op van de 1000 personen die zich aanmelden; 500 personen worden afgewezen. (2) Het inzicht in de totale doelgroep (opgenomen zowel als afgewezen) is onvoldoende en daardoor is goed beleid maken onmogelijk. Van echte ketensamenwerking rond de doelgroep (dreigend) daklozen is nog geen sprake. (3) De preventie van dakloosheid via lokale zorgnetwerken kan beter.
H2
B3 / B4 / B5
Welke opgave ligt er nu? De eerste opgave is het vergroten van het inzicht in de doelgroep en de behoefte aan zorg/opvang. Via een centrale toegang zal voor elke (dreigende) dakloze een op de persoon toegesneden trajectplan worden gemaakt en uitgevoerd. Op deze wijze wordt gaandeweg inzicht in de doelgroep opgebouwd. De tweede opgave bestaat uit het beperken van de toestroom naar de maatschappelijke opvang (MO).
H3
Wat gaan we concreet doen? De eerste opgave willen we oppakken door het inrichten van de Centrale Toegang en Bemoeizorg (CTB). Dat willen we doen door het huidige intaketeam van het Verdihuis en de bemoeizorgteams aan elkaar te koppelen en vandaar uit de persoonsgerichte aanpak vorm te geven. De tweede opgave bestaat uit twee delen: (a) het versterken van de lokale zorgnetwerken, in ieder geval in Oss en Uden/Veghel (b) het ontwikkelen van de integrale aanpak zwerfjongeren, inclusief preventie.
H4 / H5 / H6 / H7
B6 / B7
Wat kost het en hoe geven we sturing aan het proces? Dit uitvoeringsplan zal (vooralsnog) gerealiseerd worden binnen de bestaande financiering en via bestaande structuren. Met de zorgverzekeraars en het zorgkantoor zal een vorm van structurele samenwerking worden ontwikkeld.
3
H8
1.
Ambitie en uitgangspunten
Het Regionaal Kompas Brabant Noordoost richt zich op het voorkomen van dakloosheid en is daarmee een verbijzondering van de maatschappelijke zorg. Het maatschappelijke doel is gegeven in het Beleidskader MO/Vb/OGGz 2008-2010:
“Mensen met complexe problemen in staat te stellen samenhangende zorg te ontvangen, waardoor zij zo zelfstandig mogelijk kunnen functioneren en kunnen deelnemen aan de samenleving: huisvesting, scholing/werk, dagbesteding, inkomen, gezondheid en sociaal netwerk. Hiervoor is ketenbenadering noodzakelijk, waarin zelfstandige partners samen werken aan het realiseren van afgestemde producten die voorzien in de behoefte(n) van de cliënt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in preventie, signalering en melding hulp, opvang en zorg nazorg en maatschappelijke participatie als bedoeld in de Wmo. De zorg sluit aan bij de belevingswereld, leefstijl en sociaal-culturele achtergrond van de cliënt.”
Dit maatschappelijke doel kunnen we vertalen in vier uitgangspunten. Deze uitgangspunten vormen de leidraad voor de uitwerking van het Regionaal Kompas. (1)
Autonomie en participatie bevorderen • Bevorderen van het vermogen van de burger om beslissingen en keuzes zelfstandig te maken (ondanks de aanwezigheid van problemen, ziekte of beperkingen). • Bevorderen van actieve deelname van de burger aan de samenleving.
(2)
Verantwoordelijkheid nemen en toegankelijk zijn • Actief invulling geven aan de plicht om zorg te verlenen waar nodig, volgens professionele standaarden. • Hulpvragers en/of diens sociale omgeving de mogelijkheid bieden om zorg te vragen waar en wanneer dat nodig is.
(3)
Integrale zorg bieden, samenhang creëren en continuïteit waarborgen • De hulpbehoefte van de cliënt als startpunt nemen, inclusief gerelateerde beperkingen en effecten voor het dagelijkse leven. • Zorg en ondersteuning leveren op basis van samenhangende trajecten waarin helder omschreven is welke doelen worden nagestreefd, welke interventies nodig zijn en wie wat doet. • De verschillende activiteiten op elkaar aan laten sluiten, geen gaten laten vallen en de wachttijden minimaal houden.
(4)
Effectief helpen en doelmatig werken • Opvang, zorg en ondersteuning bieden die in de praktijk bewezen werkzaam en doeltreffend zijn. • Minimale middelen gebruiken om een gewenst resultaat te bereiken (of maximaal resultaat boeken, gegeven bepaalde middelen).
4
2.
Situatieschets
In dit hoofdstuk schetsen we de probleemsituatie op het terrein van de maatschappelijke opvang kort en bondig. Voor gedetailleerde informatie verwijzen we naar bijlage 2 (definitie doelgroep), bijlage 3 (inzicht in de de doelgroep en de behoefte van cliënten), bijlage 4 (bestaande aanbod en knelpunten) en bijlage 5 (netwerken en ketens). Omvang doelgroep en cliëntstromen
De doelgroep van het Regionaal Kompas bestaat uit daklozen, zwerfjongeren en de zogenaamde ʻverkommerden en verloederdenʼ. De vrouwenopvang valt niet onder het Regionaal Kompas. Op jaarbasis vangt het Verdihuis ongeveer 500 personen op, exclusief de kinderen die samen met de ouder(s) worden opgevangen. In het Regionaal Kompas is op basis van cijfers van instellingen en landelijke cijfers een schatting gemaakt van de omvang van de doelgroep: ‣ 100-150 feitelijk daklozen ‣ 150 residentieel daklozen ‣ 100-150 zwerfjongeren. Op basis van wat we nu weten is het aantal residentieel daklozen waarschijnlijk onderschat en het aantal feitelijk daklozen waarschijnlijk overschat. Hoeveel zwerfjongeren er zijn, en hoeveel vrouwen eigenlijk gebruik zouden moeten maken van de vrouwenopvang, kan niet gezegd worden. We weten niets over de samenstelling van de groep personen die zich in een jaar aanmeldt maar niet opgenomen worden. Een deel daarvan zal onderdak zoeken bij familie of vrienden, en een deel zal op een camping of in een particulier pension verblijven.
Figuur 2.1
Keten van preventie, opvang en herstel
5
Volgens het Verdihuis melden de meeste mensen zich op eigen initiatief aan. Door wie ze eventueel verwezen zijn is onbekend. Hoeveel personen via bemoeizorg of het Veiligheidshuis de weg naar de maatschappelijke opvang (MO) vinden, kan momenteel niet achterhaald worden. Over de interne doorstroom binnen het Verdihuis zijn gegevens bekend, maar over de uiteindelijke uitstroom zijn geen gegevens voorhanden. Een punt dat om specifieke aandacht vraagt, is de opvang van daklozen die niet uit de regio BNo komen. Het gaat hier om ongeveer een kwart van de opnames in het Verdihuis. Op veel plaatsen in het land gaan gemeenten over tot regiobinding, hetgeen betekent dat alleen personen uit de regio worden opgevangen (uitgezonderd enkele nachten noodopvang). Deze beleidswijziging heeft als achtergrond dat men de beperkte capaciteit van de opvang in ieder geval wil inzetten voor de eigen burgers, maar de achterliggende gedachte is ook dat het goed is om mensen op te vangen in de eigen sociale omgeving. Gegeven deze landelijke trend zal ook de regio BNo een beleidskeuze moeten maken (in overleg met omliggende centrumgemeenten). Knelpunten in het aanbod van opvang en zorg
Op basis van alle gevoerde gesprekken (zie bijlage 1) kunnen we een aantal knelpunten uit het Regionaal Kompas, wegstrepen (zie bijlage 4 voor details). Van overlast door daklozen blijkt in de regio BNo nagenoeg geen sprake. Ook de groep daklozen met ernstige verslavingen of psychiatrische aandoeningen blijkt in de regio BNo amper te bestaan. Aan de uitstroomkant van de MO worden geen problemen gesignaleerd (alhoewel we daar weinig van weten: zie hierboven). De knelpunten in het aanbod van opvang en zorg zitten vooral aan de voorkant van de keten: er melden zich veel meer daklozen dan opgevangen kunnen worden. Het ontbreken van inzicht in de totale doelgroep is een knelpunt van een andere orde; het maakt het vinden van passende oplossingen lastig. Netwerken en ketensamenwerking
Van echte ketensamenwerking rond de doelgroep van het Regionaal Kompas is nog geen sprake (zie bijlage 5). De afzonderlijke instellingen kunnen een eigen interne ʻketenʼ hebben, maar de samenwerking over de grenzen van de eigen organisatie is nog niet gestructureerd/systematisch. Voor het deel van de doelgroep dat in het Verdihuis wordt opgevangen is geen structurele samenwerking geregeld. Wel bestaat er in bijna elke gemeente een lokaal zorgnetwerk waar de samenwerking rond zelfstandig wonende personen gecoördineerd wordt. Verder is er het Veiligheidshuis op regionaal niveau. Deze netwerken overlappen voor een deel, in die zin dat dezelfde deelnemers elkaar in verschillende netwerken tegenkomen. Of cliënten op verschillende plaatsen tegelijkertijd onderwerp van gesprek zijn, is niet duidelijk. Sommige gesprekspartners merken op dat er binnen de netwerken duidelijke subcircuits zijn – met verschillende culturen. Goede communicatie tussen deelnemende partijen is niet vanzelfsprekend. De meeste gemeenten zijn tevreden over het functioneren van de lokale zorgnetwerken. Vooral in Uden en Oss zien gemeente en deelnemende partijen nog mogelijkheden tot verbetering. Daarbij gaat het dan met name over het verbreden van
6
de doelgroep (breder dan gevallen van extreme overlast) en het aanscherpen van de werkmethode (structuur, vastleggen van gegevens, casemanagement, etc.). Conclusie
Als de grote toestroom naar het Verdihuis het grootste probleem is, dan is de vraag hoe dat door betere preventie en andere maatregelen beperkt kan worden (afvangen). Daarvoor zijn inzicht in de doelgroep en cliëntstromen nodig – om te kunnen komen tot de gewenste persoonsgerichte aanpak. Terwijl dat inzicht wordt opgebouwd kan natuurlijk wel al begonnen worden met het zoveel mogelijk voorkomen dat mensen dakloos worden. In het volgende hoofdstuk vertalen we deze focus – meer inzicht en minder instroom – naar acht hoofddoelen.
7
3
Aangepaste hoofddoelen
In het Regionaal Kompas worden vijf hoofddoelstellingen genoemd. Hieronder geven we de aangepaste hoofddoelen, afgestemd op de eerder geschetste situatie in de regio BNo. Twee opgaven staan centraal: inzicht vergroten en instroom beperken. Het eerste willen we doen door het inrichten van de Centrale Toegang en Bemoeizorg (CTB – uitwerking verderop). De tweede opgave bestaat uit twee delen: (a) versterken van de lokale zorgnetwerken, (b) ontwikkelen van de integrale aanpak zwerfjongeren.
Tabel 3.1
Aangepaste hoofddoelen en indicatoren1
Hoofddoelstellingen
Indicatoren
Signalering: Lokale zorgnetwerken signaleren alle personen in een zeer kwetsbare situatie (doelgroep OGGz)
Aantal personen dat ʻtussen wal en schip raaktʼ en gemeld wordt bij het CTB, waarbij geen enkel lokaal zorgnetwerk bemoeienis heeft.
Preventie MO: Dakloosheid ten gevolge van (a) huisuitzetting, (b) detentie en (c) ontslag uit zorginstellingen komt vrijwel niet
Aantal (a) personen uit huis gezet (b) ex-gedetineerde mensen en (c) mensen ontslagen uit een zorginstelling, dat zich binnen een half jaar meldt bij de maatschap-
meer voor.
pelijke opvang (CTB).
Toegang MO: Alle meldingen zijn gescreend. Toegang tot de MO is bepaald op basis van aard/ernst van problemen.
Aantal meldingen dat gescreend is en (a) wel is toegelaten (b) niet is toegelaten, maar is verwezen (warme overdracht).
Persoonsgerichte hulptrajecten MO: Voor alle toegelaten daklozen is een integraal trajectplan opgesteld.
Aantal daklozen met een intake en een individueel trajectplan op alle leefdomeinen. (Vanaf medio 2011 krijgen alle nieuwe daklozen een integraal trajectplan).
Persoonsgerichte trajecten Bemoeizorg: Voor alle bemoeizorg cliënten is een integraal toeleidingsplan opgesteld.
Aantal cliënten met een integrale probleemverheldering en toeleidingsplan. (Vanaf het najaar van 2011 krijgen alle nieuwe cliënten een toeleidingsplan).
Nazorg als preventie: Bestendigen herstel en voorkomen terugval na uitstroom uit de MO (monitoring vanuit CTB of de lokale
Aantal (ex-)daklozen dat gedurende 12 maanden voorzien is van stabiele huisvesting, stabiele financiële situatie, (stabiel) contact met hulpverlening en een
zorgnetwerken).
stabiele vorm van dagbesteding.
Aanpak zwerfjongeren: Voor alle zwerfjongeren is een integraal trajectplan opgesteld: specialistische zorg waar nodig,
Aantal zwerfjongeren: (a) dat binnen 3 maanden doorstroomt naar wonen & werken; (b) dat passende specialistische zorg ontvangt binnen 3 maanden.
snel doorstromen naar begeleid wonen & werken waar mogelijk. Preventie jongeren: Dakloosheid van jongeren ten gevolge van ontslag uit de jeugdzorg komt vrijwel niet meer voor.
Aantal jongeren dat zich binnen half jaar na jeugdzorg meldt bij de MO voor volwassenen of bij de specifieke opvang voor zwerfjongeren
Nadruk eerst op inzicht krijgen, transparant maken en leren, daarna op vergelijken en oordelen (plan versus resultaat). Mil B van, et al (2008) Prestaties afspreken doe je zo! Assen: Van Gorcum. 1
8
4
Centrale toegang en bemoeizorg inrichten
In dit hoofdstuk schetsen we kort de basisgedachten achter de Centrale Toegang en Bemoeizorg (CBT). Voor meer details verwijzen we naar bijlage 6. In hoofdstuk 7 komt aan de orde langs welke weg we het CTB willen realiseren. De kernfunctie van de CTB is regie: coördinatie van de samenwerking. En wel van onderop, zoals onderstaande figuur weergeeft. Als eerste ― en belangrijkste ― moet de preventie, opvang en zorg op cliëntniveau gecoördineerd worden. Dat is de gewenste persoonsgerichte aanpak. Al doende levert dat uiteindelijk ook de beleidsinformatie op, waarmee het hele systeem van preventie, opvang en herstel kan worden bijgestuurd.
Figuur 4.1.
Het primaire proces, inclusief sturing en ondersteuning
Sturende processen Beleidsregie: formulering beoogde maatschappelijke effecten; algemene kaders stellen; financiering/inkoop
Beleidsmonitor: welke resultaten zijn bereikt (aantal meldingen; wat is gedaan?; wat zijn de uitkomsten?)
Ketenregie/procesmanager: monitoren en interveniëren bij knelpunten op organisatieniveau (instroom, uitstroom, samenwerking)
Trajectmanager/casemanager: monitoren en bijstellen waar nodig; interveniëren bij knelpunten op individueel cliëntniveau;
Verwijzing Melding
Informatie
Signaal
Cliënten
Primaire proces Toegang
Analyse
Individueel plan van aanpak
Uitvoering
Afsluiting
Informatie & advies Pre-screening
Probleem inventarisatie op alle leefdomeinen
Plan met heldere doelen + wie doet wat?
Uitvoeren en rapporteren over voortgang
Evalueren PvA + regelen nazorg
Ondersteunende processen: communicatie, informatiesystemen (privacyrichtlijnen), deskundigheidsbevordering, et cetera.
De CTB kan de coördinatie van de samenwerking versterken door: ๏
๏
๏
๏
Verbeteren van de (vroegtijdige) signalering van kwetsbare personen en gezinnen door laagdrempelige informatievoorziening en centrale zorgtoeleiding. In crisisgevallen zal direct gerichte actie/interventie in gang worden gezet. Waarborgen van snelle en adequate probleemverheldering, leidend tot heldere en haalbare hulpverleningsdoelen in individuele integrale trajectplannen – wie doet wat, wanneer, met welke beoogd resultaat? Bewaken van de voortgang van de uitgestippelde trajecten en voorkomen van uitval / hernieuwd sociaal verval – wie bewaakt de voortgang en komt in actie als de voortgang stokt? Genereren van beleidsinformatie: inzicht in de doelgroep, hulpbehoefte en de lacunes in de opvang en zorg, als input voor beleidsontwikkeling en aanpassing van het hulpaanbod.
9
5
Preventie: versterken lokale zorgnetwerken
Dakloosheid na huisuitzetting of ontslag uit een kliniek is vaak niet direct zichtbaar, omdat mensen zich meestal nog wel een paar maanden redden met ondersteuning van familie en vrienden. Pas na enige tijd melden mensen zich bij de MO. Het is belangrijk om deze kwetsbare personen zo vroeg als mogelijk te signaleren, omdat een snelle ombuiging terug naar zelfstandigheid dan nog mogelijk is – en een beroep op de MO wellicht voorkomen kan worden. De signalering kan verbeterd worden door de lokale zorgnetwerken te versterken. Om te beginnen in Uden en Oss, vooral omdat daar de meeste instroom van de MO vandaan komt en daar dus de meeste preventiewinst te behalen is. Uden/Veghel
De gemeente Uden en woningcorporatie SVU-wonen hebben in november een werkconferentie georganiseerd over (keten)samenwerking in de maatschappelijke zorg. Deze conferentie heeft een aantal verbeterpunten opgeleverd, die zullen worden uitgewerkt voor een tweede conferentie (mei 2011). De gemeente Veghel en Woonbelang Veghel hebben zich inmiddels aangesloten bij dit verbeterproces. Voor de werkconferentie in mei zullen de twee pijlers van de lokale sociale infrastructuur uitgewerkt worden: (a) de buurtnetwerken waar professionals elkaar snel weten te vinden en ze problemen snel tot een oplossing brengen; (b) het lokale zorgnetwerk (Discus/signaleringsoverleg) waar complexere gevallen besproken worden. De link tussen de lokale sociale infrastructuur en de regionale sociale infrastructuur (m.n. CTB) zal daarbij ook duidelijk worden benoemd.
Figuur 5.1
Sociale infrastructuur in drie niveaus
Buurtzorg: zoveel mogelijk in de buurt oplossen
Buurt
Lokaal Zorgnetwerk: gevallen die complex zijn oplossen via systematische samenwerking
Gemeente
Gevallen die het Lokaal zorgnetwerk overstijgen, worden door bemoeizorg ingebracht bij het CTB
Regio
10
In Uden en Veghel bestaat de wens om als eerste de lokale zorgnetwerken te evalueren, zodat de doelmatigheid van deze overleggen gericht en gestructureerd verbeterd kan worden (zie hoofdstuk 7 voor de planning van activiteiten). Oss
In de gemeente Oss is de situatie anders dan in Uden/Veghel. Er bestaat een Platform Overlast, dat straks nog maar vier keer per jaar bij elkaar komt. Dit platform wordt geleid door Brabant Wonen. Daarnaast heeft Oss een wijkaanpak met kernteams, wijkraden en wijkcoördinatoren, maar dat is vooral een vorm van samenlevingsopbouw – en niet gericht op het oplossen2 van individuele problemen. Tot slot moet de ontwikkeling van wijksteunpunten door Brabant Wonen/Brabant Leven genoemd worden. Onduidelijk is nog hoe deze steunpunten zich verhouden tot de wijkaanpak en het Platform Overlast. We kunnen vaststellen dat in Oss nog geen heldere sociale infrastructuur voor de doelgroep van het Regionaal Kompas bestaat (zoals eenvoudig geschetst in figuur 5.1). Verschillende partijen vinden dat een gemis. De gemeente Oss wil daarom het initiatief nemen om te komen tot een goed lokaal zorgnetwerk (breder dan het huidige Platform Overlast). De gemeente Oss wil zelf de verantwoordelijkheid nemen om dat te organiseren. Begin 2011 zullen daarvoor de mogelijkheden worden verkend (zie planning activiteiten in hoofdstuk 7). Overige regiogemeenten
Zoals hierboven gesteld, willen we in ieder geval beginnen met het verbeteren van de lokale zorgnetwerken in Oss en Uden/Veghel. De redenen zijn: (a) in die gemeenten is de meeste preventiewinst te behalen; (b) de overige regiogemeenten geven aan tevreden te zijn over het functioneren van het lokale zorgnetwerk in hun gemeente (zie bijlage 5). De overige regiogemeenten kunnen (later) gebruik maken van de leerervaringen van Oss en Uden/Veghel. Mochten er regiogemeenten zijn die ook al direct willen aansluiten om hun lokale zorgnetwerk te verbeteren, dan kan dat natuurlijk.
Natuurlijk kan de wijkaanpak wel signalen opleveren van individuele problemen – die na adequate toeleiding door anderen opgepakt kunnen worden. 2
11
6
Integrale aanpak zwerfjongeren ontwikkelen
Zoals al opgemerkt, zonder dat we al goed inzicht hebben, kunnen we wel al beginnen met preventie. Naast de versterking van de lokale zorgnetwerken kan dat door de integrale aanpak voor zwerfjongeren te ontwikkelen. Hoe eerder zwerfjongeren adequaat geholpen worden en uit de MO geraken, hoe kleiner de kans op verder sociaal verval en hoe groter de kans dat een toekomstig leven als volwassen dakloze wordt afgewend. Echter, het probleem van de zwerfjongeren in Nederland is een hardnekkig probleem. De Algemene Rekenkamer constateert al jaren dat de opvang en zorg voor deze doelgroep onvoldoende is. Sinds het najaar van 2009 zijn er landelijk bewegingen3 om te komen tot een integrale aanpak zwerfjongeren. In de voorgestelde aanpak hieronder sluiten we daarbij aan (zie bijlage 7 voor de kernpunten van de landelijke voorstellen). In de regio BNo worden jongeren opgevangen in het Verdihuis en in Nieuw Perspectief (op het terrein van GGz Oost-Brabant, in Coudewater). In het Verdihuis worden drie groepen jongeren opgevangen: • Jongeren die worden opgevangen in het kader van de jeugdhulpverlening (voor Stichting Oosterpoort). Dit zijn geen zwerfjongeren. • Zwerfjongeren volgens de nieuwe definitie van VWS (zie bijlage 2). • Risicojongeren: jongeren die niet voldoen aan de definitie zwerfjongeren, maar wel risico lopen dakloos te worden (als ze niet opgevangen worden). In Nieuw Perspectief worden zwerfjongeren opgevangen uit het hele land. Naast het vormgeven van de integrale aanpak zwerfjongeren zal aandacht besteed worden aan het voorkomen van dakloosheid onder jongeren, onder andere door het versterken van de signalering bij het CJG. Ontwikkeling integrale aanpak zwerfjongeren
Voor zwerfjongeren willen we – net als voor volwassen daklozen – komen tot een persoonsgerichte aanpak. Het CTB zal hier een rol in krijgen, maar de groep zwerfjongeren vergt specifieke aandacht. Om te komen tot de gewenste integrale aanpak zwerfjongeren willen we de volgende zaken oppakken (zie bijlage 7 voor details en toelichting): (1)
(2)
Eerste opvang, integrale diagnostiek en toeleiding naar specialistische zorg: • Minimale eisen opstellen waaraan de eerste opvang van zwerfjongeren zou moeten voldoen – meer in functionele termen dan in kwaliteitseisen. • Onderzoeken hoe de integrale diagnostiek van zwerfjongeren en de integrale specialistische zorg voor zwerfjongeren geregeld kunnen worden. • Ontwikkelde voorstellen voor eerste opvang + integrale diagnostiek uitwerken in een concreet plan (inclusief financieringsplan). Sluitende samenwerking tussen partijen: • Samenwerking binnen de gemeente organiseren: integreren van het gemeentelijke aanbod voor zwerfjongeren. • Beperken instroom na jeugdzorg / jeugd-ggz / jeugddetentie en versterken van de signaleringsfunctie CJG.
Op 21 september 2009 hebben de ministeries van VWS en Jeugd & Gezin (J&G) met de VNG, het IPO, de Federatie Opvang, de MO-groep en de Stichting Zwerfjongeren Nederland afgesproken dat de betrokken partijen de problematiek van zwerfjongeren gezamenlijk en daarmee effectiever gaan aanpakken. Dit vanuit een breed gevoel van urgentie. 3
12
7
Plan van aanpak
Hieronder benoemen we de activiteiten die moeten leiden tot het realiseren van meer inzicht en minder instroom – via de CTB, de verbetering van de lokale zorgnetwerken en de integrale aanpak voor zwerfjongeren.
Tabel 7.1
Mijlpalen en activiteiten: Centrale Toegang en Bemoeizorg (CTB) Mijlpalen / activiteiten CTB
Wie
Wanneer
VOORBEREIDING CENTRALE TOEGANG EN BEMOEIZORG (zie bijlage 6 voor een uitwerking van deze eerste stap in deelactiviteiten)
werkgroep CTB o.l.v. ketenreg.
jan - mrt 2011
PROEFDRAAIEN MULTIDISCIPLINAIR OVERLEG VAN DE CENTRALE TOEGANG EN BEMOEIZORG
MDO + ketenreg.
mrt - mei 2011
DEFINITIEVE ORGANISATIE VAN HET CTB BEPALEN IN OVERLEG MET DE INSTELLINGEN
gemeenten BNo
apr - mei 2011
AFSPRAKEN VASTLEGGEN IN BELEIDSKADER, TOEKOMSTIGE FINANCIERING EN/OF CONVENANT(EN)
financiers met uitvoerders
juni 2011
CENTRALE TOEGANG EN BEMOEIZORG KOPPELEN AAN LOKALE ZORGNETWERKEN
Tabel 7.2
sept 2011
Mijlpalen en activiteiten: Verbeteren lokale zorgnetwerken Uden / Veghel
Mijlpalen / activiteiten lokaal zorgnetwerk
Wie
Wanneer
EVALUATIE / QUICK SCAN LOKALE ZORGNETWERKEN UDEN/ VEGHEL (SIGNALERINGSOVERLEG / DISCUS)
ketenregis.
jan - feb 2011
UITWERKEN ALTERNATIEVEN VOOR DE LOKALE LOKETFUNCTIE (= VERBREDEN VAN DE SIGNALERING / DOELGROEP)
gemeenten Uden en Veghel + ketenreg.
feb - mrt 2011
MET PARTIJEN EEN VERBETERPLAN VOOR DE LOKALE ZORGNETWERKEN OPSTELLEN (O.A. CASEMANAGEMENT, REGISTRATIE, PRIVACY, VOORZITTERSCHAP, SOCIALE KAART)
werkgroep Uden / Veghel
mrt - apr 2011
PRESENTATIE VAN DE LOKALE ZORGNETWERKEN NIEUWE STIJL TIJDENS DE 2E CONFERENTIE (INCL. VERVOLGSTAPPEN)
Tabel 7.3
26 mei 2011
Mijlpalen en activiteiten: Verbeteren lokaal zorgnetwerk Oss
Mijlpalen / activiteiten lokaal zorgnetwerk
Wie
Wanneer
VASTSTELLEN WAT DE GEMEENTE OSS WIL REALISEREN (UITGANGSPUNTEN EN EISEN LOKAAL ZORGNETWERK)
ketenreg. + gemeente Oss
jan - feb 2011
INVENTARISEREN VAN DE MOGELIJKHEDEN OM HET LOKAAL ZORGNETWERK TE VERBETEREN
ketenreg.
mrt - apr 2011
13
Tabel 7.4
Mijlpalen en activiteiten: Integrale aanpak zwerfjongeren Mijlpalen / activiteiten
Wie
Wanneer
Integrale aanpak zwerfjongeren MINIMALE EISEN EERSTE OPVANG VASTSTELLEN (voor uitwerking van persoonsgerichte aanpak zie CTB, bijlage 6)
ketenreg. met Verdihuis en zwerfjongeren
feb - apr 2011
MOGELIJKHEDEN BEPALEN VOOR INTEGRALE DIAGNOSTIEK EN SPECIALISTISCHE ZORG
ketenreg. met zorgpartners
feb - apr 2011
VOORKOMEN VAN DAKLOOSHEID ONDER JONGEREN:
werkgroep preventie dakloosheid onder jongeren
mrt - mei 2011
ketenregis. + gemeente Oss
juni 2011
(A) BEPERKEN INSTROOM NA JEUGDZORG / JEUGD-GGZ / JEUGDDETENTIE (B) VERSTERKEN SIGNALERINGSFUNCTIE CJG EN ONDERWIJS UITKOMSTEN VERTALEN NAAR BELEID EN CONCRETE PLANNEN
De inrichting van het CTB heeft de hoogste prioriteit. De ketenregisseur zal daar dan ook de meeste tijd aan besteden. Hetzelfde zal (moeten) gelden voor de uitvoerende partijen.
14
8
Financiering, sturing en risico’s
Financiering
Bij de voorstellen in dit Uitvoeringsplan gaan we (voorlopig) uit van de bestaande financiering. Dat betekent dat de verbeteractiviteiten plaatsvinden binnen de bestaande kaders en afspraken. Toekomstige wijzigingen in de financiering zullen via het overleg van de gezamenlijke financiers (zie hieronder) en gebruikelijke kanalen worden vastgesteld. Sturing
Voor de implementatie van het Regionaal Kompas wordt geen aparte structuur opgetuigd; we maken zoveel als mogelijk gebruik van de bestaande structuur voor overleg en besluitvorming: portefeuillehoudersoverleg, regionaal ambtelijk overleg, Platform OGGz en Stuurgroep 7-8-9. Een kleine projectgroep, bestaande uit een ambtenaar uit elke subregio (Oss, Uden, Boxmeer) en de ketenregisseur, zal er voor zorgen dat de communicatie en besluitvorming tussen alle partijen en overlegvormen soepel en slagvaardig verloopt. De financiering van opvang en zorg voor (dreigend) daklozen ligt niet alleen bij de centrumgemeente Oss, maar ook bij het zorgkantoor en de zorgverzekeraars. Met deze partijen zal een vorm van structurele samenwerking worden ontwikkeld, bijvoorbeeld in de vorm van een inkoopcommissie. De activiteiten geschetst in hoofdstuk 7 vinden allemaal plaats binnen de huidige afspraken met instellingen. Inzichten die tijdens dit proces worden opgedaan zullen vertaald (moeten) worden naar nieuwe beleidsafspraken, wellicht verschuivingen in de financiering vanaf 2012 en mogelijk aanpassingen in de manier waarop de beleidscyclus is ingericht (van planning tot control). Risico’s
Het grootste risico is dat partijen – om een of andere reden – niet of onvoldoende willen meewerken aan het realiseren van de gestelde doelen. Daarvan is nu zeker geen sprake: iedereen doet mee. Echter, verderop in het proces, als de consequenties van de veranderingen concreet worden, kan het enthousiasme van partijen afnemen. “Samenwerking is niet iets dat iedereen eigenlijk wel wil en morgen kan worden gerealiseerd. Tussen organisaties bestaan op het niveau van missies, beleid en uitvoering behoorlijke verschillen, net als binnen organisaties op het gebied van bestuur, beleid en uitvoering. Dat vormt een belangrijke obstructie voor samenwerking. Tijdens de snelkookpansessies hebben we gemerkt dat iedereen wil samenwerken totdat het concreet wordt. Dan komen de verschillen aan bod en gaat het pijn doen. Dan worden institutionele belangen duidelijk en consequenties voor personen en organisaties. Dat is nu juist het punt waarop regie nodig is.” 4 Voor het proces betekent dit: (a) voortdurend helder en duidelijk communiceren, over inhoud en proces, met extra aandacht op de momenten dat het spannend wordt; (b) niet schromen om knopen door te hakken waar dat nodig is.
4
Nicis (2008) Rotonde van Hamed, p.62. www.nicis.nl.
15
Bijlage 1. Gesproken met ...
Organisatie
Persoon
Aan Zet
Mw. T. Greidanus / Mw. H. de Wit
Brabant Wonen
Dhr. F. Vogels / Dhr. A. Kerstens
Dichterbij
Mw. H. Flören / Mw. M. Langenhuijzen
Door en Voor
Dhr. G.J. Bömer
Gemeente Bernheze
Mw. K. de Vroome
Gemeente Boekel
Mw. A. de Gouw
Gemeente Boxmeer
Mw. K. Schouten
Gemeente Cuijk
Mw. B. Heijmen
Gemeente Grave
Mw. M. Emmelkamp- Van de Weijgaert
Gemeente Landerd
Mw. A. Manders
Gemeente Maasdonk
Mw. C. van Doorn
Gemeente Mill
Mw. M. Robben
Gemeente Oss
Dhr. K. Strzelczyk / Dhr. C. van Looveren / Dhr. R. Peters / Mw. C. Van Oorsouw / Dhr. M. Peters / Mw. A. Ackermans / Dhr. W. Van de Geijn / Mw. M. Karsmakers / Mw. E. Biezen / Mw. P. van Vliet / dhr. M. Verhoef / Mw. M. Kettani
Gemeente Sint Anthonis
Dhr. R. Fleuren
Gemeente Sint Oederode
Mw. M. van Meeuwen
Gemeente Uden
Mw. Van de Rakt
Gemeente Veghel
Dhr. D. de Gier / Dhr. P. van den Hurk
Gemeente ʻs-Hertogenbosch
Mw. D. van Bokhoven / Dhr. F. Pleijers
GGz Oost-Brabant
Dhr. W. Welbers / Dhr. P. Hoeks / Dhr. S. Zeegers / Dhr. C. van Hal
Maasland-Mooiland
Mw. M. Dilling
Novadic Kentron
Mw. S. de Graaf / Dhr. V. Neijts
Veiligheidshuis
Mw. A. de Winter / Mw. M. van Esch
Vivaan
Mw. K. de Laat / Dhr. A. Groenen
SMO Verdihuis
Dhr. H. Kremers / Mw. S. Peters / Mw. Y. de Kort / Mw. A. Claes / Dhr. H. Alofs
SVUwonen
Mw. L. van Gerwen / Mw. M. van Loon / Mw. J. Moonen
Zorgverzekeraar/zorgkantoor Uvit
Mw. J. Diepenhorst / Dhr. S. Hermsen
Zorgverzekeraar CZ
T. van Hoek
16
Bijlage 2. Definitie doelgroep
Gebleken is dat er bij sommige partijen nog enige onduidelijkheid bestaat over de doelgroep. Daarom hieronder een beschrijving. Volgens het Regionaal Kompas BNo bestaat de doelgroep uit: (A) Feitelijk daklozen (B) Residentieel daklozen (C) Zwerfjongeren (D) Zelfstandig wonende verkommerden en verloederden (E) Ex-gedetineerden (F) Ex-klinische patiënten vanuit GGZ of verslavingszorg5 Huiselijk geweld en vrouwenopvang zijn geen onderdeel van het Regionaal Kompas 6. Bovengenoemde groep D (zelfstandig wonende verkommerden en verloederden) is vrij breed/algemeen. Deze groep kan beter afgegrensd worden van de brede Wmodoelgroep met de volgende vijf criteria7: (1) (2)
(3) (4)
(5)
Aanwezigheid van een psychiatrische stoornis (waaronder verslavingsproblemen), of ernstige psychosociale problemen, en tegelijkertijd, aanwezigheid van problemen op meerdere leefdomeinen (huisvesting, inkomen, schulden, sociale contacten, zelfverzorging, gezondheid, etc.). Wat kan leiden of heeft geleid tot het niet voldoende in staat zijn om in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien, omdat er sprake is van gebrek aan mogelijkheden om de problemen (zelf) op te lossen, in de eigen sociale omgeving of met ondersteuning van de reguliere hulpverlening (zoals huisarts en/of maatschappelijk werk), of omdat een adequate hulpvraag geheel ontbreekt (bijvoorbeeld zogenaamde ʻzorgmijdersʼ).
Het gaat dus om personen die door een samenloop van omstandigheden sociaal afglijden en dakloos dreigen te worden, om personen die slechts een korte periode dakloos zijn en om personen die altijd zorg en opvang nodig zullen hebben ― in een vorm van begeleid wonen of in een woonvorm waar specialistische AWBZ-zorg geboden kan worden. De keten van het Regionaal Kompas omvat: (I)
(II) ๏
Preventiegroep: kwetsbare personen die zelfstandig wonen, maar zoveel problemen hebben dat ze sociaal afglijden (zie vijf criteria hierboven). De dreigend daklozen maken deel uit van deze groep, maar de groep is breder (het risico om dakloos te worden is slechts een van de risicoʼs.) Daklozen: Feitelijk daklozen zijn personen die niet beschikken over een eigen woonruimte en voor een slaapplek gedurende de nacht tenminste één nacht (in de maand) waren aangewezen op:
Deze groep is in het Regionaal Kompas benoemd vanuit een van de hoofddoelstellingen (voorkomen van dakloosheid na klinische opname). Deze groep behoort alleen tot de doelgroep voor zover er sprake is van risico op dakloosheid. 5
Strikt genomen valt de vrouwenopvang dus buiten dit uitvoeringsplan. Maar omdat in het Verdihuis nu vrouwen uit deze doelgroep worden opgevangen, zal het CTB hier wel mee te maken krijgen. Hoe het CTB straks met deze oneigenlijke instroom om dient te gaan is afhankelijk van de uitkomsten van het bestuurlijke overleg tussen de centrumgemeenten Den Bosch en Oss. 6
7
Ontleent aan: Kwetsbaar in de grote stad. G4: juli 2005.
17
•
buiten slapen, ofwel overnachten in de openlucht en in overdekte openbare ruimten, zoals portieken, fietsenstallingen, stations, winkelcentra of een auto; • binnen slapen in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang, inclusief eendaagse noodopvang; • binnen slapen bij vrienden, kennissen of familie, zonder vooruitzichten op een slaapplek voor de daarop volgende nacht. ๏ Residentieel daklozen zijn personen die als bewoner staan ingeschreven bij instellingen voor maatschappelijke opvang (internaten en sociale pensions e.d., woonvoorzieningen op basis van particulier initiatief die zich richten op semipermanente bewoning door daklozen en particuliere commerciële pensions waar voornamelijk daklozen wonen). (III) Herstelgroep: kwetsbare personen die vanuit een voorziening voor maatschappelijke opvang, vanuit detentie, of een zorginstelling weer (begeleid) zelfstandig gaan wonen en aanvullende zorg en ondersteuning nodig hebben om niet opnieuw in sociaal verval te raken. De herstelgroep en preventiegroep lopen in elkaar over en zijn in de praktijk moeilijk te onderscheiden (bijvoorbeeld, na een succesvol hersteltraject kan terugvalpreventie nog nodig blijven). Zwerfjongeren zijn een speciale categorie daklozen. Het Rijk heeft onlangs de definitie aangescherpt om de groep zwerfjongeren duidelijker af te bakenen van de brede groep risicojongeren8. De definitie luidt: zwerfjongeren zijn feitelijk of residentieel daklozen onder de 23 jaar met meervoudige problemen.
Belangrijke wijzigingen ten opzichte van de oude definitie zijn: (a) leeftijd van maximaal 25 tot onder de 23”; (b) jongeren in begeleid wonen en zogenaamde foyers de jeunesse tellen nu niet meer mee als zwerfjongeren. 8
18
Bijlage 3. Inzicht in de doelgroep en de behoefte van cliënten
Goed inzicht in de hele doelgroep (omvang van de doelgroep, kenmerken, behoefte aan zorg en opvang) ontbreekt nog. Wat er wel is, zijn de jaarcijfers van het Verdihuis en bemoeizorg. Dat kan de basis vormen voor het uitbouwen van het inzicht in de doelgroep. Hieronder worden de gegevens uit jaarverslagen weergegeven aangevuld met informatie uit de vele gevoerde gesprekken. Doelgroep maatschappelijke opvang (Verdihuis)
Uit cijfers van het Verdihuis over 2009 en 2010 blijkt het volgende: ๏
๏
๏
๏
๏
๏
๏
๏
Het aantal aanmeldingen is opnieuw gestegen en bedraagt 2456 aanmeldingen in 2009. Maar, mensen melden zich meer dan een keer aan: achter de 2456 aanmeldingen zitten 1075 unieke personen. Veel aanmeldingen bij het Verdihuis leiden niet tot een intake (en opname). Waar deze groep blijft en hoe deze groep is samengesteld (kenmerken, behoefte aan opvang en zorg) is nog onduidelijk. Het aantal unieke personen dat zich aanmeldt was: ‣ 824 in 2007 ‣ 1105 in 2008 ‣ 1075 in 2009. Er was dus een sterke stijging tussen 2007 en 2008 (28%), maar tussen 2008 en 2009 was er een lichte daling. Het aantal aanmeldingen ligt in de wintermaanden, van november tot april, aanzienlijk hoger (200 tot bijna 300 per maand) dan in de zomermaanden (100 tot 200 per maand). Waarschijnlijk is het in de wintermaanden te koud voor verblijf in alternatieve huisvestingsvormen, zoals in caravans op campings. In 2009 zijn 642 plaatsingen in het Verdihuis gerealiseerd (593 in 2008 en 482 in 2007). Een persoon kan via de interne keten van het Verdihuis doorgeplaatst worden. In 2009 gaat het hierbij om 144 doorplaatsingen. Dat betekent dat in 2009 ongeveer 500 personen opgenomen zijn. Van de 1075 unieke personen die zich in 2009 hebben aangemeld is dus 47% opgenomen. Bij de opnames gaat het in 43% van de gevallen om vrouwen (met kinderen) en in 57% van de gevallen om mannen. Het aantal opgenomen kinderen is 119 (de laatste jaren is het aantal kinderen sterk gestegen, van 84 in 2007 naar 104 in 2008). De instroom van het Verdihuis bestaat voor een deel uit vrouwen die gerekend kunnen worden tot de doelgroep van de vrouwenopvang (= een verantwoordelijkheid van de centrumgemeente ʻs-Hertogenbosch9 ); de schatting is dat het hier gaat over 40% van de vrouwen die in het Verdihuis verblijven (al dan niet met kinderen) dat is 17% van de totale capaciteit. De leeftijdverdeling van de plaatsingen (exclusief de ʻmeegekomenʼ kinderen) is als volgt: ‣ 11% tussen 12 en 17 jaar10 ‣ 30% tussen 18 en 25 jaar ‣ 58% tussen 26 en 64 jaar ‣ 1% boven de 65 jaar.
Je kan zeggen dat dit oneigenlijke instroom in de MO is. De bestuurlijke discussie tussen Oss en ‘sHertogenbosch over dit onderwerp loopt. 9
Deze jongeren worden opgevangen in het kader van de jeugdhulpverlening (voor Stichting Oosterpoort) en horen strikt genomen niet tot de doelgroep van het Regionaal Kompas. 10
19
๏
๏
๏
๏
Het is niet mogelijk om het aantal zwerfjongeren uit het huidige registratiesysteem van het Verdihuis te halen11. In de nieuwe definitie van het ministerie van VWS/Jeugd & Gezin is de leeftijd teruggebracht naar “onder de 23” en worden alleen feitelijk daklozen en residentieel daklozen meegerekend (bewoners van begeleid wonen en kamer-voor-kansen worden expliciet uitgesloten). Hoeveel van de bovengenoemde jongeren onder de 26 jaar tot de groep zwerfjongeren behoren blijft dus nog onduidelijk. Van de plaatsingen 2009 komt 76% (485) uit de regio BNo. Van de buitenregionale opnames komen er: ‣ 58 uit ʻs-Hertogenbosch ‣ 19 uit Eindhoven ‣ 19 uit Vught ‣ 16 uit Boxtel. De top 5 van het aantal regionale opnames naar plaats van herkomst ziet er over 2009 zo uit: ‣ 57% komt uit Oss ‣ 14% komt uit Uden ‣ 7% komt uit Veghel ‣ 5% komt uit Boxmeer ‣ Bernheze, Cuijk en Maasdonk scoren alle drie 3%. In 2009 zijn 144 cliënten binnen het Verdihuis doorgestroomd, van de passantenopvang naar de crisisopvang, of van de crisisopvang naar het sociaal pension of naar begeleid wonen. Gegeven over de uitstroom ontbreken. Ook is niet bekend hoeveel personen uitgezet worden (vanwege agressief gedrag of middelengebruik) en hoeveel mensen zelf vertrekken.
Doelgroep ambulante verslavingszorg (Novadic-Kentron)
De ambulante verslavingszorg van Novadic Kentron had in 2009 1161 cliënten uit de regio BNo. In 2009 waren er 527 nieuwe aanmeldingen/informatievragen, waarvan uiteindelijk 446 cliënten zijn ingeschreven: 94 uit het land van Cuijk, 210 uit Maasland en 142 uit Uden-Veghel. Doelgroep bemoeizorg
Bemoeizorg wordt in de regio BNo geboden vanuit drie subregionale teams (Maasland, Land van Cuijk en Uden/Veghel) en richt zich op de groep mensen met meervoudige problemen die nog wel thuis wonen. In de keten zit bemoeizorg dus vóór de opvang. ๏
11
Volgens opgave van GGz Oost-Brabant bestaat de doelgroep van bemoeizorg uit: ‣ 15% daklozen; ‣ 80% kwetsbare personen die zelfstandig wonen en voldoen aan de vijf OGGz-criteria, de zogenaamde ʻverkommerden en verloederdenʼ (zie bijlage 2); ‣ 5% personen die we niet zouden rekenen tot de groep ʻverkommerden en verloederdenʼ. Alle cliënten van bemoeizorg komen in een van de lokale zorgnetwerken aan de orde.
Het registratiesysteem wordt momenteel aangepast en verbeterd.
20
๏ ๏ ๏
๏
๏
Het aantal nieuwe aanmeldingen in 2009 is 259 (aantal mensen “in zorg” is 43512 ). De meeste aanmeldingen komen uit: Oss (47), Uden (42), Cuijk (22), Veghel (20), Mill (10) en Boxmeer (10). De meeste aanmeldingen komen van: woningcorporaties, familie, politie, huisarts, AMW en sociale dienst. (Het aantal aanmelding door de politie is sterk gedaald. Uitgezocht moet worden hoe dit komt.) De doelgroep van bemoeizorg heeft meervoudige problemen. De volgende problemen komen het meest voor: financiële problemen, overlast, isolement, lichamelijke problemen, zelfverwaarlozing, overmatig alcoholgebruik. Bemoeizorg verwijst voor verdere hulp meestal naar: GGz (21%), verslavingszorg (17%), AMW (9%) en andere zorginstellingen (7%).
Overige inzichten
๏
๏
๏
๏
๏
Het aantal huisuitzettingen is iets minder dan 3 per 1000 woningen (Brabant Wonen ongeveer 20 op 7300 woningen en Maasland-Mooiland 2 tot 3 per rayon van ongeveer 1100 woningen). Dit aantal ligt lager dan het aantal huisuitzettingen in Rotterdam (0.38%) en Den Haag (0.44%), maar komt in de buurt van het aantal huisuitzettingen in Amsterdam (0.29%). 13 Aan omliggende centrumgemeenten is gevraagd hoeveel daklozen uit de regio BNo daar worden opgevangen. Slechts twee gemeenten hebben informatie kunnen leveren: ‣ ʻs-Hertogenbosch: 13 personen in 2009, waarvan 6 crisisopvang en 9 jongerenopvang (eerste helft 2010 totaal 5). ‣ Eindhoven: 11 personen in 2009 (eerste helft 2010 totaal 5). De Gezondheidsmonitor 2009 van GGD Hart voor Brabant laat ook zien dat Oss en Uden veruit de meeste personen met meervoudige problemen hebben (zie tabel B3.1 aan het einde van deze bijlage voor een selectie van 16 gezondheidsdeterminanten). Verschillende gesprekspartners bevestigen dat op de campings in de regio ook kwetsbare personen wonen, waaronder alcoholisten en drugsverslaafden. Bemoeizorg krijgt echter zelden meldingen van campingbazen en ook de gemeenten melden geen noemenswaardige problemen. Overigens gaan steeds meer campings permanente bewoning aanpakken, dus als er al een OGGzprobleem is dan komt dat vanzelf aan het licht. Over de groep daklozen met ernstige verslavingsproblemen en/of psychiatrische aandoeningen is weinig harde informatie te vinden. Sommige gesprekspartners noemen individuele voorbeelden, maar het lijkt er al-met-al op dat deze groep in de regio BNo afwezig is (in de MO of openbare ruimte). Twee verklaringen zijn hiervoor het meest waarschijnlijk: ‣ Deze personen worden o.a. opgevangen in een particulier pension van de familie Van Dungen in Berlicum (41 plaatsen);
Ten opzichte van voorgaande jaren is dit een sterke stijging. De vraag is wat hier achter zit. Krijgt bemoeizorg de mensen niet meer verwezen naar reguliere zorg? Houd bemoeizorg de mensen zelf te lang vast? 12
Maas, M. & Planije, M (2010) Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang – rapportage 2009. Utrecht, Trimbos Instituut. 13
21
‣
๏
De regio BNo heeft een relatief grote capaciteit intramurale GGz (als in de toekomst het aantal bedden wordt afgebouwd, dan kan dit wel effecten hebben op de MO/OGGz). Het Veiligheidshuis coördineert de nazorg na detentie. De doelgroep van het Veiligheidshuis overlapt met de doelgroep van het Regionaal Kompas. Een deel van de (ex-)gedetineerden zijn al dakloos voordat ze in detentie gaan en sommigen raken hun huisvesting kwijt terwijl ze in detentie zijn (omdat de huur niet doorbetaald wordt). Een flink deel van de (ex-)gedetineerden heeft een psychiatrische aandoening en/of verslavingsprobleem.
Conclusie
Op jaarbasis vangt het Verdihuis ongeveer 500 personen op, exclusief de kinderen die samen met de ouder(s) worden opgevangen. In het Regionaal Kompas is op basis van cijfers van instellingen en landelijke cijfers een schatting gemaakt van de omvang van de doelgroep: ‣ 100-150 feitelijk daklozen ‣ 150 residentieel daklozen ‣ 100-150 zwerfjongeren. Op basis van wat we nu weten is het aantal residentieel daklozen waarschijnlijk onderschat en het aantal feitelijk daklozen waarschijnlijk overschat. Hoeveel zwerfjongeren er zijn, en hoeveel vrouwen eigenlijk gebruik zouden moeten maken van de vrouwenopvang, kan niet gezegd worden. We weten niets over de samenstelling van de groep personen die zich in een jaar aanmeldt maar niet opgenomen worden. Een deel daarvan zal onderdak zoeken bij familie of vrienden, en een deel zal op een camping verblijven of in een particulier pension. Volgens het Verdihuis melden de meeste mensen zich op eigen initiatief aan. Door wie ze eventueel verwezen zijn is onbekend. Hoeveel personen via bemoeizorg of het Veiligheidshuis de weg naar de MO vinden, kan momenteel niet achterhaald worden. Over de interne doorstroom binnen het Verdihuis zijn gegevens bekend, maar over de uiteindelijke uitstroom zijn geen gegevens voorhanden. Al met al lijkt het verwerven van beter inzicht in de doelgroep en cliëntstromen de eerste opgave bij het implementeren van het Regionaal Kompas.
22
Tabel B3.1. Enkele relevante determinanten van gezondheid (top 3 per item oranje (grijs) gemarkeerd) Hart v. Ber B Laag 5 opleidingsniveau Arbeidsongeschikt / 8 werkloos Inkomen beneden 34 modaal Heeft 5 problematische schulden Chronische ziekten 38 vastgesteld door arts hierdoor 29 belemmerd in dagelijks functioneren Psychisch 15 ongezond -- hierdoor beperkt 10 in bezigheden Is overmatige 13 drinker Recent softdrugs 2 gebruikt Recent harddrugs 0.7 gebruikt Geeft onvoldoende 5 voor eigen woning Ontevreden over 42 betrokkenheid buurt (cohesie) Voelt zich mede66 verantwoordelijk voor leefbaarheid Is (zeer) ernstig 7 eenzaam (score 9-11) Gebruikt 5 medicijnen: angst, depressie, stress Totaal aantal keren in top 3
Boe
Box
Cuij
Gra
Lan
Maa
Mill
Oss
St.A
St.O
Ude
Veg
4
3
3
3
2
3
6
3
7
2
4
2
5
6
7
5
8
6
6
6
6
10
5
6
9
9
30
36
27
30
30
35
36
33
37
38
32
37
34
3
2
3
4
5
3
0
2
4
4
2
4
4
35
36
35
34
37
35
35
37
43
36
37
39
36
29
30
27
30
26
23
23
30
31
31
25
32
30
11
10
12
17
13
10
9
12
17
9
11
16
15
6
8
7
8
10
8
5
7
10
7
6
14
9
14
10
12
9
14
12
20
9
12
14
13
11
13
1
2
1
2
2
2
1
2
2
1
2
3
3
0.5
1.1
0.6
1.4
0.9
1.4
0.5
1.3
1.6
0.0
0.9
1.0
0.5
2
2
3
5
4
4
1
3
4
2
5
4
5
27
30
27
37
40
21
24
27
44
21
25
36
30
68
70
72
70
72
69
64
67
64
72
66
72
66
5
3
5
9
5
5
2
6
7
5
4
7
7
5
4
4
5
7
2
2
4
4
3
5
7
6
1
1
1
6
8
2
2
1
12
5
3
12
7
(Bron: Gezondheidsmonitor Volwassenen 19 t/m 64 jaar, GGD Hart voor Brabant, 2009)
23
Bijlage 4. Bestaande aanbod MO en knelpunten
Het Regionaal Kompas geeft een overzicht van het aanbod in de regio BNo aan de hand van de zogenaamde 12-bouwstenen van de OGGz. De opvang in de regio BNo bestaat uit cisisopvang/passantenopvang. Deze opvang wordt bekostigd vanuit de centrumgemeente. Het woonaanbod voor herstel bestaat uit diverse vormen van begeleid wonen. Het begeleid wonen wordt bekostigd door de gemeente (psychosociale problemen) of door het zorgkantoor (met AWBZ-indicatie). Daarnaast is er voor de groep met een AWBZ-indicatie (psychiatrie en/of verslaving) een sociaal pension in Oss en specifieke opvang voor jongeren in Coudewater (beide AWBZ-financiering). Preventieve woonbegeleiding wordt op contractbasis of door woningcorporaties ingehuurd bij het Verdihuis. Het Regionaal Kompas constateert in de opvang de volgende tekortkomingen: • Er is geen laagdrempelige opvang voor zwerfjongeren, waardoor deze jongeren nu opgevangen worden in de crisisopvang. • Er is geen vrouwenopvang (ʼs-Hertogenbosch is centrumgemeente voor de vrouwenopvang) waardoor de druk op de crisisopvang in BNo groot is. • Er is geen laagdrempelige opvang voor daklozen met een ernstige/acute psychiatrische aandoening en/of ernstige verslaving. De schets van de probleemsituatie zit een beetje verstopt in het Regionaal Kompas. Een deel zit impliciet in de keuze van de hoofddoelstellingen. Daarnaast worden specifieke knelpunten op verschillende plaatsen in het Regionaal Kompas benoemd. De figuren B4.1 en B4.2 geven een samenvatting van de probleemsituatie volgens het Regionaal Kompas. Een nadere analyse laat zien dat een aantal knelpunten niet (meer) aanwezig zijn in de regio BNo (zie doorhalingen in de figuren). Hieronder een toelichting.
Figuur B4.1
Probleemsituatie vanuit hoofddoelstellingen in Regionaal Kompas
! "#!$%&'!()*))+!,-.+/$)'!
0)*))+!1)'2)'!3/#,)'!,-.+//24! 5-6!,//#!78%28%($)((%'9:!5;6!'-! ,)()'(%):!5<6!'-!%'(#-18#-+)!$/#9=!
A#)*)'(%)B! 2%9'-+)#%'9!)'! 1)+,%'9!'/9! /'*/+,/)',)!
G!
>-.+//27)%,!+)%,(!(/(! /*)#+-2(!
>-.+/$)'!*)#;+%&*)'!()! +-'9!%'!,)!?@!
C-$/#9!)'!#)2/<%-+%2-(%)!'--#! 1--(2<7-DD)+%&.)!D-#(%<%D-(%)!5E1/6!'/9! /'*/+,/)',)!
F)()'2-1)'3)#.%'9!)'!D)#2//'29)#%<7()!--'D-.!'/9!/'*/+,/)',)!
24
In de regio BNo melden zich meer daklozen bij het Verdihuis dan er opgevangen kunnen worden. Dat lijkt het belangrijkste knelpunt. Op een enkele uitzondering na, zijn er geen zwaar verwaarloosde daklozen op straat en de overlast van daklozen is dan ook afwezig. Vanuit het Verdihuis kunnen de opgevangen daklozen redelijk goed/snel door naar begeleid wonen of het sociaal pension. Er zijn geen signalen van problemen in de nazorg en resocialisatie. Volgens de gesprekspartners zijn er niet veel huisuitzettingen in de regio en als dat al gebeurd dan is in het voortraject er al alles aan gedaan om huisuitzetting te voorkomen14 . Het Veiligheidshuis coördineert de nazorg na detentie. Partners uit de MO-keten participeren ook in de nazorg na detentie. De doelgroep van het Veiligheidshuis overlapt ook voor een deel met de doelgroep van het Regionaal Kompas. Een deel van de (ex-)gedetineerden zijn al dakloos voordat ze in detentie gaan en sommigen raken hun huisvesting kwijt terwijl ze in detentie zijn (omdat de huur niet doorbetaald wordt). Een flink deel van de (ex-)gedetineerden heeft een psychiatrische aandoening en/of verslavingsprobleem. De samenwerking rond de nazorg van ex-gedetineerden loopt goed. Er zijn geen gegevens/signalen bekend van personen die na een opname in de GGz of verslavingszorg dakloos worden. Als in de toekomst de intramurale capaciteit wordt afgebouwd, is dat wel een punt om in de gaten te houden. De samenwerking tussen de verschillende instellingen kunnen we typeren als een netwerk. Van echte ketensamenwerking en een systematische persoonsgerichte aanpak van (dreigend) daklozen is nog geen sprake (zie bijlage 5).
Figuur B4.2
Probleemsituatie vanuit knelpunten regio BNo, genoemd in Regionaal Kompas "2'8)123&!*+),4&,.)18!5;! :2=;)18,!&1!)1!;2'.):+3)&'&! ;&1,)51,!
%&&3!267)0-)18&1! %&'()*+),!
#;4218!/+).&1!(&!'&8)5!>?)1(*54&1@!A&1! B5,:*@!C)0=&8&1@!%&135@!D&3=51(E!
"#$%&'()*+),!-).!/)012! 23.)0(!453!
9218&!72:*.3)0,.&1!/)0! 751)18:5';5'2.)&,!
#;4218!455'!(2F35-&1!=&.! ;,G:*)2.'),:*&!,.55'1),,&1!&1$56! 4&',324)18,;'5/3&=&1!51./'&&F.!
I!
<5&12=&!&:*.,:*&)()18&1!/)11&1! =+3.);'5/3&&=!8&-)11&1!
I!
H;2'.&!5;4218!455'! -7&'60518&'&1!51./'&&F.!
! Enkele gesprekspartners geven aan dat de tijd tussen de melding van dreigende huisuitzetting en de feitelijke huisuitzetting te kort is om ook daadwerkelijk iets preventief te kunnen betekenen/ regelen. 14
25
Zoals hierboven al aangegeven, melden zich meer daklozen aan de deur van het Verdihuis dan ze kunnen opnemen. Inzicht in de groep van afgewezen personen ontbreekt. De afwijzingen bij het Verdihuis leiden er niet toe dat grote groepen daklozen naar campings of andere steden trekken en de groep daklozen met psychiatrische stoornissen en/of verslavingsproblemen lijkt zeer beperkt15 te zijn. De verklaringen, in het Regionaal Kompas, voor de hoge instroom van het Verdihuis, worden door een aantal gesprekspartners in twijfel getrokken. De eerste vraag is of de wachtlijsten voor woningen zoveel langer zijn in de regio BNo dan elders – en het aantal echtscheidingen zoveel hoger. Maar, belangrijker is de vraag of het Verdihuis personen opvangt die als enige probleem hebben dat ze na een echtscheiding geen woning kunnen vinden – en als dat zo is, of dat valt binnen de doelstelling van het Verdihuis. De instroom van het Verdihuis bestaat voor een deel uit vrouwen die gerekend kunnen worden tot de doelgroep van de vrouwenopvang; in totaal gaat het hier naar schatting om 17% van de totale capaciteit (zie bijlage 3). Van de opgenomen personen in het Verdihuis komt 24% van buiten de regio BNo. Conclusie
Op basis van alle gevoerde gesprekken kunnen we een aantal knelpunten, die in het Regionaal Kompas genoemd worden, wegstrepen. Van overlast door daklozen blijkt in de regio nagenoeg geen sprake. Ook de groep daklozen met ernstige verslavingen of psychiatrische aandoeningen blijkt in de regio BNo amper te bestaan. Aan de uitstroomkant van de MO worden geen problemen gesignaleerd. Bovenstaande analyse maakt duidelijk dat de knelpunten vooral aan de voorkant van de keten zitten. Er melden zich meer daklozen dan opgevangen kunnen worden en – opnieuw – het inzicht in de totale doelgroep ontbreekt (we weten nagenoeg niets van de groep die niet in het Verdihuis wordt opgevangen, maar ook van de groep die wel in het Verdihuis wordt opgevangen weten we onvoldoende). Als de grote toestroom naar het Verdihuis het grootste probleem is, dan is de vraag hoe dat door betere preventie en andere maatregelen beperkt kan worden (afvangen). Daarvoor is eerst inzicht in de doelgroep en de behoefte aan zorg en opvang nodig (zie bijlage 3). Via een centrale toegang en een cliëntvolgsysteem kan dat inzicht opgebouwd worden.
Sommige partijen geven aan dat er wel degelijk personen zijn met complexe problemen waarvoor het aanbod tekort schiet. Maar, uit de verzamelde informatie wordt het tekort aan laagdrempelige opvang voor daklozen met een verslaving of psychiatrische stoornis – zoals benoemd in het Regionaal Kompas – niet bevestigd. Het Verdihuis neemt personen uit deze groep op zolang de problemen hanteerbaar zijn (bijvoorbeeld via depot-medicatie). Verder worden daklozen met complexe psychiatrische stoornissen door bemoeizorg verwezen het particuliere Opvanghuis Berlicum dat gerund wordt door de familie Van Dungen (www.opvanghuisberlicum.nl). 15
26
Bijlage 5. Netwerken en ketens
Inventarisatie Lokale zorgnetwerken
De lokale zorgnetwerken (LZn) 16 in de regio BNo zijn in kaart gebracht via een vragenlijst, die is uitgezet bij alle gemeenten en bij participerende instellingen. Elf gemeenten hebben de vragenlijst ingevuld, waarvan tien gemeenten een LZn hebben. Twee instellingen hebben gereageerd. In tabel B5.1 op de volgende pagina zijn de uitkomsten opgenomen; hieronder een samenvatting en toelichting. Vier partijen nemen deel aan alle LZn: politie, woningcorporatie, algemeen maatschappelijk werk en bemoeizorg (GGz). Bemoeizorg zit vaak met twee en een enkele keer met drie personen aan tafel. De gemeente participeert in bijna alle LZn; meestal zit sociale zaken dan aan tafel. In alle LZn nemen ook – verschillende – andere partijen deel, zowel als vaste deelnemer als op afroep (zie tabel B51). De vergaderfrequentie varieert van vier keer per jaar tot elke twee weken; de meeste LZn komen een keer per zes weken bijeen. Niet alle LZn hebben een voorzitter. Als er een voorzitter is dan is dit de gemeente, het algemeen maatschappelijk werk, of de woningcorporatie. Bijna alle LZn gebruiken de volgende vijf instrumenten: (1) huisbezoek; (2) trajectregie/probleemhouder; (3) casusoverleg; (4) bilaterale contacten; (5) opschaling naar bemoeizorg. De helft van de LZn registreert helemaal niet, meestal met als reden de privacybescherming. De andere LZn maken notulen of een afsprakenlijst. Slechts een enkele LZn gebruikt de informatie ook voor beleidsontwikkeling. Over het algemeen zijn de gemeenten heel tevreden over het functioneren van het LZn. Gevraagd naar mogelijke verbeteringen, wordt de registratie het meeste genoemd – en daaraan gekoppeld het de privacyregeling die dit mogelijk moet maken. Andere genoemde punten voor verbetering zijn: • Casemanagement/trajectregie verbeteren – ook de voortgang bewaken; • Deelnemers verplichten om vervanging te regelen bij afwezigheid; • Vaste voorzitter aanstellen; • Cultuurverschillen politie en woningcorporatie enerzijds en hulpverleningsinstellingen anderzijds overbruggen; • Samenwerking met andere overleggen (CJG / Veiligheidshuis) versterken; • Informatie ook gebruiken voor beleidsontwikkeling. Alle gemeenten, op een enkele na, willen de organisatieschaal van de LZn houden zoals die is. Slechts één gemeente is van mening dat opschalen naar regionaal niveau de koppeling/samenwerking met andere overleggen, als het Veiligheidshuis, eenvoudiger maakt. Vanuit de reactie van de twee hulpverleningsinstellingen kan nog toegevoegd worden dat (sommige? / alle?) LZn vooral reageren op signalen van uitwassen, zoals overlast en vervuiling. Dat is een belangrijke functie, maar voorkomen dat kwetsbare personen sociaal afglijden is een bredere functie – en vergt meer dan nu in LZn gebeurd. De link tussen de huidige LZn en de instroom van de maatschappelijke opvang is er niet echt. Verschillende overlegvormen zijn soms bezig met dezelfde personen, maar dat weet men niet van elkaar. Wellicht dat een registratiesysteem er voor kan zorgen dat deze overlap direct zichtbaar wordt.
De lokale zorgnetwerken bestaan onder de volgende namen: (a) netwerkoverleg veiligheidsarrangement / zorgmijders; (b) platform overlast; (c) signaleringsoverleg (team bemoeizorg); (d) Discus; (e) zorgplatform. 16
27
Tabel B5.1
Overzicht inventarisatie lokale zorgnetwerken Item
Deelnemers (vast) - gemeente - (bemoeizorg) GGz - (bemoeizorg) NK - woningcorporatie - politie - maatschappelijk werk - GGD - welzijn - dichterbij - vluchtelingenwerk - schuldhulpverlening - thuiszorg - regionaal bureau leerplicht Deelnemers (schil/afroep) Hoe vaak bijeen? Voorzitter Gehanteerde instrumenten - huisbezoek - trajectregie / probleemhouder - casusoverleg - bilaterale contacten - opschaling naar bemoeizorg - drang en dwang - budget zorginkoop - voorlichting en consultatie Worden gegevens vastgelegd Informatie gebruikt voor beleid Mogelijke verbeteringen - structuur - methodiek/proces - cultuur - registratie/rapportage - samenw. CJG / Veiligheidshuis - samenw. bemoeizorg / anderen - organisatieschaal - overig
Land
x Sz x x x2 x2 x2 -
Grave
x Sz/ISD 2x x x x x x
Cuijk
x Sz/ISD 2x x x x x
St. Oe
x x x x x x x x
Uden
x Sz x x x x x
Boxm
x 2x x x x x x
Mill
x Sz 2x x x x x
Bern
2x x x x
Maas
x x x x x x
Boek
x Sz + OOV x x x x x
x x x
x
x
x
x x
x
1x/6wk gemeente
1x/6wk nee
12 uur per jaar 1x/2mnd nee gemeente
1x/2wk gemeente
4x/jaar nee
1x/2mnd Amw
1x/6wk Amw
1x/6wk gemeente
1x/6wk woningcorp.
x x x x x x notulen nee
x x x x x nee nee
x x x x x x x x nee nee
x x x x x x vz registreert nee
x x x x x x nee (privacy) nee
x x x x x -
x
x x x x x x
notulen nee
x x x x x x x x nee nee
nee (privacy) nee
afsprakenlijst nee
x x x x x x x x notulen ja
x x -
-
x x x -
x x x -
x x x x x x -
-
x -
x x x x x x
x x x -
-
28
x x x
Over ketens en netwerken
Ketenregie is een belangrijk onderdeel van het Regionaal Kompas. Via ketenregie moet de persoonsgerichte aanpak vorm krijgen. Maar, om te bepalen wat we moeten ondernemen om de keten te verbeteren, zullen we eerst vast moeten stellen hoe het op dit moment is gesteld met de ketensamenwerking in de regio BNo. In dit hoofdstuk verduidelijken we eerst wat een keten is en wat een netwerk is. Het begrip “ketenregie” is in Nederland inmiddels nogal uitgehold, omdat het ook gebruikt wordt in situaties waar eerder sprake is van een lappendeken dan van een effectieve keten. Ketenregie wordt dan gebruikt in de meer vrijblijvende betekenis van “samenwerken”. Hieronder een korte uitleg van de begrippen “netwerk”, “keten” en “traject”, om toekomstige spraakverwarringen te voorkomen, maar ook omdat niet alle situaties vragen om een keten (en een netwerk soms voldoende is). Een keten is een samenwerkingsverband van partijen die zowel zelfstandig als afhankelijk van elkaar functioneren. Ze voeren samenhangende handelingen uit gericht op een gezamenlijk doel.
Figuur B5.1
Netwerk, keten en traject
! +%',%"-(
!"#$%&'(
)%'%*(
Het begrip “keten” wordt vaak verward met het begrip “netwerk”, maar er zijn duidelijke verschillen. Samenwerken in netwerken is wat vrijblijvender en samenwerken in ketens is meer verplichtend, met een gezamenlijk doel en verdergaande afspraken1. In netwerken ontmoeten partijen elkaar rondom een bepaald thema, terwijl bij een keten de onderlinge functionele relatie binnen het primaire proces centraal staat. Een keten heeft de cliënt en het primaire proces als vertrekpunt. Een keten is er op gericht om effectieve trajecten voor cliënten te realiseren. Voor trajecten zijn ketens nodig. Voor een keten is een netwerk nodig, maar tegelijkertijd is het netwerk breder en is een keten specifieker en doelgericht.
1
Bronnen: INK: Ketenmanagement; Invoeringwmo.nl; Movisie.nl.
29
Er is sprake van een goed functionerende keten wanneer: • de partijen in de keten hun taken en verantwoordelijkheden in onderlinge samenhang hebben afgebakend en verdeeld; • hun werkzaamheden op elkaar afstemmen; • structureel alle relevante informatie uitwisselen; • zorgen voor eenheid van optreden, dubbel werk voorkomen en zo doelmatig mogelijk werken; • de gezamenlijke ketendoelen goed bewaken. Om dat gezamenlijk te bereiken, moeten de partijen als eerste een gezamenlijk doel hebben en hiervoor middelen en menskracht willen inzetten. Verder moet er de bereidheid zijn om bij elkaar in de keuken te (laten) kijken en om bestaande werkwijzen en structuren te veranderen waar nodig. Tot slot is het nodig dat partijen denken vanuit de inhoud (in plaats van macht, belangen en posities) en vanuit mogelijkheden (in plaats van beperkingen). Ketenregie is meer dan een vrijblijvend multidisciplinair casusoverleg2 en ketenregie is ook meer dan een reeks intenties vastgelegd in een convenant. Ketenregie is het systematisch organiseren van een reeks van voorzieningen en diensten die nodig zijn om te voorzien in de hulpvraag van de doelgroep (met meervoudige problemen). Maar, veel hulpvragen van veel cliëntgroepen hebben helemaal geen keten(regie) nodig, omdat direct hulp bieden mogelijk is, of omdat de samenwerking eenvoudig te regelen is. Vanuit de hulpverlener/dienstverlener gedacht zou je het als een trechter kunnen zien: ๏ ๏
๏
๏
Als je het zelf af kan handelen met de burger/bewoner/cliënt ➔ gewoon zelf aan de slag (geen netwerk nodig; geen keten nodig). Als de situatie/problematiek wat ingewikkelder is en er advies of inzet van een professionele partner nodig is ➔ even bilateraal overleggen/bellen (wel een netwerk nodig/geen keten nodig). Als de situatie/problematiek nog wat ingewikkelder is en er advies/inzet van meerdere professionele partners nodig is ➔ casus agenderen tijdens een multidisciplinair overleg (netwerk nodig/geen keten nodig). Als er voor een specifieke cliëntengroep structurele samenwerking tussen partijen nodig is (denk aan aanmeldprocedures, cliëntroutes, registratie, etc.) ➔ keten organiseren (netwerk nodig, maar onvoldoende/keten nodig).
Conclusie
Van echte ketensamenwerking rond de doelgroep van het Regionaal Kompas is nog geen sprake. De afzonderlijke instellingen kunnen een eigen interne ʻketenʼ hebben, maar de samenwerking over de grenzen van de eigen organisatie is nog niet gestructureerd/systematisch. Voor het deel van de doelgroep dat in het Verdihuis wordt opgevangen is geen structurele samenwerking geregeld. Wel bestaat er in bijna elke gemeente een lokaal zorgnetwerk waar de samenwerking rond zelfstandig wonende personen gecoördineerd wordt. Verder is er het Veiligheidshuis op regionaal niveau. Deze netwerken overlappen voor een deel, in die zin dat dezelfde deelnemers elkaar in Het Nicis-Instituut constateert in een rapport opgesteld voor de G27, over maatwerk voor mensen met meerdere problemen, dat er vaak veel hulpverleners en instellingen betrokken zijn bij deze mensen (het rapport somt er 42 op voor een specifieke casus!), maar dat weinigen zich echt verantwoordelijk voelen. Waarschijnlijk komt dat juist omdat er zoveel anderen betrokken zijn: men kijkt naar elkaar en niemand handelt. Nicis (2008) Rotonde van Hamed (www.nicis.nl). 2
30
verschillende netwerken tegenkomen. Of cliënten op verschillende plaatsen tegelijkertijd onderwerp van gesprek zijn, is niet duidelijk. Sommige gesprekspartners merken op dat er binnen de netwerken duidelijke subcircuits zijn – met verschillende culturen. Goede communicatie tussen deelnemende partijen is niet vanzelfsprekend. De meeste gemeenten zijn tevreden over het functioneren van de lokale zorgnetwerken. Vooral in Uden, Veghel en Oss zien de gemeente en deelnemende partijen nog mogelijkheden tot verbetering. Daarbij gaat het dan met name over het verbreden van de doelgroep (breder dan gevallen van extreme overlast) en het aanscherpen van de werkmethode (structuur, vastleggen van gegevens, casemanagement, etc.).
31
Bijlage 6. Centrale Toegang en Bemoeizorg
In samenspraak met GGz-Oost-Brabant, het Verdihuis en Novadic-Kentron zijn de contouren van de gewenste Centrale Toegang uitgewerkt. Daarbij is gekozen voor het model waarbij de huidige centrale intake van het Verdihuis en de huidige bemoeizorgteams op een of andere manier zullen samengaan in de Centrale Toegang en Bemoeizorg (CTB). Het derde model (C) gaat er van uit dat integrale trajectplannen niet alleen gewenst zijn voor de instroom van de opvang, maar ook voor de doelgroep van bemoeizorg – zodat er ook echt zicht ontstaat op de hele keten van preventie, opvang en herstel. Voor de brede Centrale Toegang is er een fysiek meldpunt (Verdihuis) en zorgt bemoeizorg in de backoffice er voor dat multidisciplinaire screening mogelijk is. Een verandering ten opzichte van de huidige situatie is dat de aanmeldingen voor Bemoeizorg ook gaan lopen via de frontoffice. Eenvoudig gesteld zou je kunnen zeggen dat dit model neerkomt op het intensiveren van de samenwerking tussen het intaketeam van het Verdihuis en de bemoeizorgteams.
Figuur B6.1
!
Model C: Brede Centrale Toegang vanuit integraal team
B$9./*! ;$#1%*&?*#9*%!
D%,*#*!4*#?(A;*#7!
C*/':*/,(%1*%!
"#$%&$''()*!+#*,*!-*%./*!0$*1.%1!23(&1*4$*#,!,$$#!5*#,(63(78!
+.)9$''()*!+#*,*!-*%./*!0$*1.%1!23(&1*4$*#,!,$$#!+*:$*(;$#1!*#&(7*!?..#!%$,(1!
@%&*1#./*!.A*)&>/.%%*%!
Met genoemde instellingen is ook vastgesteld wat de taken van het CTB zijn. Daarbij is het onderscheid tussen ʻfrontofficeʼ en ʻbackofficeʼ (uit figuur B6.1) even buiten beschouwing gelaten. In de uitwerking zal moeten blijken of er een onderscheid tussen ʻfrontofficeʼ en ʻbackofficeʼ is. Duidelijk is dat het intaketeam van Verdihuis en Bemoeizorg (op onderdelen) zullen versmelten.
Taken CTB: (1) (2) (3)
Signalering/casefinding: o.a. via de lokale zorgnetwerken. Informatie & advies, via centraal telefoonnummer. Intake en pre-screening: Screenen van de aangemelde cliënten, of de problemen van de cliënt kunnen worden opgelost:
32
(4)
(5) (6)
(7) (8)
‣ door een enkele instelling (verwijzen) ‣ of in een lokaal zorgnetwerk (verwijzen) ‣ of dat bemoeienis van de CTB nodig is (zie verder). Voor de cliënten waar het CTB iets mee moet wordt een scheiding gemaakt tussen cliënten die relatief snel geholpen kunnen worden in de thuissituatie (aanpak = Voorkomen), cliënten die slechts kort in de MO opgevangen hoeven te worden (aanpak = Versnellen) en de groep met relatief complexe en vaak chronische problemen (aanpak = Verdiepen). Het werkproces CTB is voor de groep Verdiepen intensiever dan voor de groepen Voorkomen en Versnellen3. Trajecmanager vaststellen: als er nog geen trajectmanager is, de cliënt toedelen aan de een trajectmanager van partner-instellingen4. Voor dakloze cliënten wordt een trajectmanager aangewezen in de betreffende MO-voorziening; voor cliënten in de preventiegroep en de herstelgroep wordt een ambulante begeleider/ behandelaar aangezocht als trajectmanager (afhankelijk van de primaire problematiek). Voor de zorgmijders en buitenslapers wordt een bemoeizorger ingeschakeld om de cliënt naar opvang en zorg toe te leiden (waarna een trajectmanager kan worden aangewezen). Bemoeizorg, kortdurend, gericht op toeleiding (inclusief tijdelijk trajectmanagement voor cliënten ʻdie nog van niemand zijnʼ). Registratie van cliëntgegevens en individuele trajecten (wie doet wat, wanneer, etc.). Deze registratie moet zo simpel mogelijk zijn, maar moet ook de informatie bieden die (a) nodig is om de individuele trajecten goed te kunnen coördineren en (b) op beleidsniveau inzicht geeft in de doelgroep en de behoefte aan opvang en zorg in relatie tot het huidige aanbod. Organisatie van de probleemverheldering op alle leefdomeinen. De uitvoering gebeurd door de trajectmanager5 binnen de geldende termijn en afspraken.6 Organisatie van het (tweewekelijks?) Multidisciplinaire overleg (MDO), waar de trajectplannen voor de complexe gevallen (= aanpak Verdiepen) worden besproken en vastgesteld – en waar de voortgang periodiek wordt geëvalueerd. Het MDO besluit, op basis van de aangedragen informatie, welke opvang en zorg een cliënt nodig heeft en hoe dit volgtijdelijk in een traject kan worden uitgevoerd. Als het MDO niet tot een besluit kan komen, hakt de coördinator CTB de knoop door (indien nodig na overleg met de ketenregisseur).
Zowel de afbakening tussen Voorkomen, Versnellen en Verdiepen als de concrete werkprocessen zullen nader uitgewerkt moeten worden. Daklozen zullen in een van de laatste twee groepen vallen. De huidige doelgroep van Bemoeizorg zal alle drie de groepen voorkomen. 3
Rekening houdend met convenantafspraken, met de beschikbare capaciteit c.q. hoeveelheid ingekochte opvang en/of zorgtrajecten (voor nadere uitwerking). 4
De trajectmanagers zijn verantwoordelijk voor de coördinatie van de uitvoering van opvang en zorg volgens het individuele trajectplan. Voor de cliënt en alle betrokken hulpverleners en instellingen is de trajectmanager de centrale contactpersoon. De trajectmanagers zijn in dienst bij de partnerinstellingen. Binnen X werkdagen doet de trajectmanager een intakegesprek: (a) direct noodzakelijke hulp regelen; (b) inventariseren van mogelijkheden en beperkingen van de cliënt; (c) zo nodig motiveren van de cliënt om hulp te accepteren; (d) bepalen of nader (specialistische) diagnostiek nodig is. Opstellen van een trajectplan (binnen 4 weken). De trajectmanager bespreekt het plan met de cliënt en maakt met hem/haar afspraken (beider handtekeningen onder het trajectplan). Het trajectplan heeft dus geen vrijblijvend karakter. In het verloop van het traject kan het voorkomen dat een cliënt een andere trajectmanager krijgt (bijvoorbeeld bij de overgang naar een ander woonvoorziening of een ander behandelprogramma), maar de CTB is en constante factor (op afstand). 5
6
Deze afspraken zullen worden vastgelegd in een convenant tussen alle betrokken partijen.
33
(9)
Procesbewaking van de individuele trajectplannen (zowel aanpak Versnellen als Verdiepen). De CTB volgt de cliënt gedurende het gehele traject (inclusief nazorg) en stopt wanneer er sprake is van een stabiele situatie waarbij de cliënt zo zelfstandig mogelijk woont en functioneert. Als een casus dreigt vast te lopen zal als eerste de coördinator CTB interveniëren. Als dat onvoldoende soelaas biedt kan de ketenregisseur Regionaal Kompas BNo ingeschakeld worden7. (10) Periodieke rapportage naar de coördinator CTB en de ketenregisseur Regionaal Kompas BNo. Voor het vervolgproces is afgesproken dat een kleine werkgroep onder leiding van de ketenregisseur Regionaal Kompas BNo, de vormgeving van het CTB verder zal uitwerken: Mijlpalen / activiteiten CTB
Wie
VOORBEREIDING CENTRALE TOEGANG EN BEMOEIZORG
Wanneer jan - mrt 2011
instroomprocessen bemoeizorg en Verdihuis in kaart brengen en de weg naar multidisciplinair overleg (MDO) bepalen
werkgroep CTB
politiek besluit nemen over wel of niet toepassen regiobinding (na overleg met andere centrumgemeenten in Noord Brabant)
portefeuillehouders BNo
bepalen onderscheid deelprocessen Voorkomen (Vk), Versnellen (Vs) en Verdiepen (Vd)
werkgroep CTB
bepalen met welke subgroep(en) het MDO start: alle nieuwe? / alleen Verdiepen? / zwerfjongeren?
werkgroep CTB
uitwerken/vaststellen processen: pre-screening, intake, Vs en Vd
werkgroep CTB
werkwijze MDO bepalen (deelnemers, frequentie, voorzitter, etc.)
werkgroep CTB
rol trajectmanagers uitwerken en bepalen wie als eersten in deze rol aan de slag gaan
werkgroep CTB
vorm van de trajectplannen bepalen (welke inhoud nodig voor MDO)
werkgroep CTB
voorlopige vorm van registratie bepalen: wat is nodig voor overzicht van aanmeldingen/afwijzingen, voor bewaken persoonsgerichte aanpak en (later?) voor beleidsontwikkeling?
werkgroep CTB
vaststellen hoe de voortgang van trajecten wordt bewaakt
werkgroep CTB
privacy (voorlopig) regelen
ketenregis.
inventariseren/organiseren bestuurlijke randvoorwaarden voor het goed functioneren van het MDO (o.a. afspraken zorgverzekeraar/-kantoor; afspraken CIZ, afspraken woningcorporaties, etc.)
ketenregis.
De afspraken rond opschalen (‘doorzettingsmacht’ et cetera), worden ook in het convenant nader uitgewerkt/vastgelegd). 7
34
Mijlpalen / activiteiten CTB
Wie
Wanneer
PROEFDRAAIEN MULTIDISCIPLINAIR OVERLEG VAN DE CENTRALE TOEGANG EN BEMOEIZORG
mrt - mei 2011
DEFINITIEVE ORGANISATIE VAN HET CTB BEPALEN IN OVERLEG MET DE INSTELLINGEN
apr - mei 2011
AFSPRAKEN VASTLEGGEN IN BELEIDSKADER, TOEKOMSTIGE FINANCIERING EN/OF CONVENANT(EN)
juni 2011
CENTRALE TOEGANG EN BEMOEIZORG KOPPELEN AAN LOKALE ZORGNETWERKEN
sept 2011
35
Bijlage 7. Integrale aanpak zwerfjongeren
De tekst hieronder komt (met enkele aanpassingen) uit het landelijke voorstel om te komen tot een integrale aanpak zwerfjongeren.8 Implementatiekloof
De landelijke werkgroep 9 constateert dat er in de aanpak voor zwerfjongeren sprake is van een implementatiekloof: ๏ Het uitgangspunt is dat centrumgemeenten de regie hebben bij de realisatie van de integrale aanpak voor zwerfjongeren. ๏ Maar, niet alle centrumgemeenten zijn al even ver in het ontwikkelen van beleid voor zwerfjongeren en als er wel beleid is geformuleerd, betekent dat niet dat dit ook gerealiseerd is/wordt. ๏ De laatste jaren zijn verschillende pogingen ondernomen10 om te komen tot verbeteringen van de aanpak voor zwerfjongeren, maar deze pogingen hebben niet het gewenste resultaat opgeleverd. Een van de mogelijke oorzaken van de implementatiekloof is dat de analyse van problemen niet aansluit op de lokale situatie. We hebben een algemeen beeld van de knelpunten in de opvang en zorg aan zwerfjongeren, maar dit is een abstract beeld. Zwerfjongeren zijn soms te oud voor jeugdzorg, niet gestoord genoeg voor de GGz, niet dom genoeg voor de LGV-sector en niet verslaafd genoeg voor de verslavingszorg. Zwerfjongeren vallen zo tussen wal en schip 11. Dit zijn geen nieuwe constateringen. Voor de oplossing van dit probleem wordt naar de gemeenten gekeken: zij moeten op lokaal niveau alle partijen bij elkaar brengen en een sluitende keten organiseren. Wat is er nodig?
Wat we willen bereiken is een integrale aanpak van de problemen van elke individuele jongere. Zoals de ervaringen12 in de G4 leren, is daarvoor als eerste goede diagnostiek nodig, en wel helemaal in het begin van het traject. Met goede diagnostiek zal duidelijk worden dat een deel van de zwerfjongeren hulp nodig heeft van de gespecialiseerde zorg. Geregeld moet worden dat ze deze zorg ook krijgen, op maat, outreachend en liefst integraal – bijvoorbeeld via ACT-jeugd. In sommige gemeenten worden zwerfjongeren nog samen opgevangen met volwassen daklozen – hetgeen niet de beste leeromgeving is. Voor de integrale aanpak zwerfjongeren is goede eerste opvang cruciaal. Het geeft de mogelijkheid om goede
Begin bij het Begin (onderdak + diagnostiek) – integrale aanpak zwerfjongeren. Advies in opdracht van de ministeries VWS en J&G. [doen-en-denken] advies, mei 2010. Het advies is gebaseerd op een inventarisatie in 16 gemeenten, verspreid door heel Nederland. Hier zijn alleen enkele conclusies en aanbevelingen/actiepunten overgenomen. 8
De landelijke werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van: , VNG, IPO, Federatie Opvang, MOgroep, Stichting Zwerfjongeren Nederland, VOBCLVG, GGZ-Nederland, Zorgverzekeraars Nederland, VWS en Jeugd & Gezin. 9
Denk onder andere aan de Handreiking voor gemeenten en de pilotprojecten Tijd voor Zwerfjongerenbeleid. 10
En hier hebben we het alleen nog maar over opvang en zorg. Ook op andere leefdomeinen zijn vele wetten en regels, zoals: inkomen (WIJ en Wajong), schuldsanering (WSNP), studiefinanciering (IBgroep), opleiding (toelating ROC). 11
In Amsterdam en Rotterdam willen ze meer dan nu goede/degelijke diagnostiek inzetten, maar dat is nog niet gerealiseerd. In Utrecht verricht het zogenaamde Cabrio-team vanuit het UMCU diagnostiek ter plekke waar de zwerfjongere verblijft. 12
36
diagnostiek te doen, het trajectplan op te stellen en de integrale hulp in gang te zetten. Voor de eerste opvang zouden functionele eisen/kwaliteitseisen moeten gelden. Naast zorgvragen hebben zwerfjongeren vele andere problemen, zoals: schulden, gebrekkige opleiding, geen dagbesteding en geen huisvesting. Verbeteren van deze onderdelen in de integrale aanpak voor zwerfjongeren ligt in eerste instantie bij de gemeenten. Alle gemeenten in de regio, niet alleen de centrumgemeente. Dat betekent dat gemeenten in de regio meer moeten samenwerken, onder anderen om afspraken te maken met de woningcorporaties over betaalbare wooneenheden voor jongeren13. Daarnaast zal de eventuele interne verkokering door de gemeenten moeten worden opgelost14 . Tot slot vraagt de nazorg na jeugdzorg om een extra inspanning. Daaronder moeten we niet alleen afspraken verstaan waarmee de warme overdracht naar de gemeente/ opvang geregeld is. Nazorg na jeugdzorg betekent dat eerst alles in het werk gesteld moet worden om de jongeren via verlengde jeugdzorg een passend trajectplan te bieden. Alleen als dat niet lukt is de warme overdracht een optie. Twee actielijnen
Actielijn 1: Eerste opvang, integrale diagnostiek en toeleiding naar specialistische zorg: (1) Minimale eisen opstellen waaraan de eerste opvang van zwerfjongeren zou moeten voldoen – meer in functionele termen dan in kwaliteitseisen15. (2) Onderzoeken hoe de integrale diagnostiek van zwerfjongeren 16 en de integrale specialistische zorg voor zwerfjongeren geregeld kunnen worden. (3) Ontwikkelde voorstellen voor eerste opvang + integrale diagnostiek uitwerken in een concreet plan (inclusief financieringsplan). De eerste opvang hoeft niet per se in de vorm van een pension; zogenaamde ʻdecentrale opvangʼ in wooneenheden is ook een mogelijkheid. Wel dienen zwerfjongeren apart opgevangen te worden (dus niet samen met volwassen daklozen). Vanaf het eerste moment moet de nadruk liggen op het vervolgtraject. Het principe van ʻeerst tot rust komenʼ is achterhaald, het crisismoment moet juist aangegrepen worden voor verandering. In de eerste opvang moet snel een eerste schifting gemaakt worden tussen (a) jongeren die snel naar (begeleid) zelfstandig wonen kunnen, uit het zwerfcircuit; (b) jongeren die waarschijnlijk specialistische zorg nodig hebben. Om uitstroom te kunnen realiseren, maar ook om jongeren met niet al te complexe problemen snel op het pad naar zelfstandigheid te krijgen (en ‘hospitalisering’ of verder afglijden te voorkomen). 13
14
De jongerenloketten in de verschillende gemeenten kunnen hier als voorbeeld dienen.
De organisaties van de drie pensions met problemen in Nederland waren/zijn in bezit van het gebruikelijke HKZ-certificaat. Blijkbaar is dat geen garantie voor echte kwaliteit. Let op: eerste opvang hoeft niet per se in een pension. Zeker in gemeenten met weinig zwerfjongeren zijn andere vormen te prefereren. 15
Naar psychiatrische stoornissen, verslavingen en cognitieve beperkingen, maar ook persoonlijkheidsstoornissen. Voor persoonlijkheidsstoornissen, met name antisociale persoonlijkheidsstoornis, is nog niet zoveel aandacht. Maar het incident in Amsterdam, waarbij een medewerker is doodgestoken door een zwerfjongere, laat de noodzaak zien van vroegtijdige identificering van de echt antisociale jongeren, de jongeren met ernstige gedragsstoornissen die voorbestemd zijn om een criminele carrière te maken en die vaak geweld gebruiken. De literatuur op het grensvlak van de criminologie en ontwikkelingspsychologie geeft voldoende handvatten voor vroegtijdige signalering/identificatie van de echte antisociale jongeren. Zie onder andere: [1] Loeber R & Farrington DP, eds. (1998) Serious and Violent Juvenile Offenders —risk factors and successful interventions. Thousand Oaks: Sage. [2] Moffitt TE (1993). Adolescence-limited and life-coursepersistent antisocial behavior — a developmental taxonomy. Psychological Review, 100:674-701; [3] Loeber R, Slot NW & Sergeant JA, red. (2001) Ernstige en Gewelddadige Jeugddelinquentie — omvang, oorzaak en interventies, Houten: Bohn Stafleu VanLochum. 16
37
Voordat een trajectplan wordt vastgesteld, moet integrale diagnostiek plaatsvinden. Daarvoor is de samenwerking van alle partijen nodig. De gemeente zorgt dat de verschillende gemeentelijke diensten vertegenwoordigd zijn, alsook de instellingen voor opvang en hulp die door de gemeente gefinancierd worden. Voor diagnostiek en zorg voor de jongeren met een vermoeden van problemen op het terrein van GGz/ LVG/Vz dient een professional uit deze sectoren aan tafel te zitten.17 Voorbeelden / materiaal: ๏ Instroomhuis Amsterdam // Herstructurering opvang in Breda // Critical Time Intervention18 // Zelfredzaamheidsmatrix 19 // Handboek Participatie Audit (Zwerf-) Jongeren Amsterdam20 ๏ Cabrio-team van het Universitair Medisch Centrum Utrecht21 // ACT-jeugd in Rotterdam (Lucertis) 22 Actielijn 2: Sluitende samenwerking tussen partijen: (1) (2) (3)
Samenwerking binnen de gemeente: voorbeelden beschrijven voor het integreren van het gemeentelijke aanbod voor zwerfjongeren. Nazorg/verlengde jeugdzorg en warme overdracht na jeugdzorg/jeugd GGz/ detentie uitwerken. Preventie van dakloosheid onder jongeren, onder andere door de vroegtijdige signalering van ʻuitvallersʼ door het CJG.
Voordat de gemeente externe partijen gaat regisseren, is het goed dat ze zelf het goede voorbeeld geeft en alle eigen activiteiten integraal aanbiedt, bijvoorbeeld via een jongerenloket23 en/of centrale toegang. Voor de nazorg na jeugdzorg is het uitgangspunt dat, uiterlijk een half jaar voordat een jongere-in-zorg de leeftijd van 18 jaar bereikt, de instelling een nazorgplan opstelt. Indien de jongere nog hulp nodig heeft, is nazorg/verlengde jeugdzorg aangewezen en
Zorgverzekeraars Nederland heeft aangegeven dat verzekeraars voornemens zijn om samenwerkingsafspraken tussen GGZ-aanbieders en gemeenten als voorwaarde te stellen voor het maken van productieafspraken met de GGZ-aanbieder bij de inkoop van jeugd-GGZ. Bron: Kabinetsvisie Perspectief voor jeugd en Gezin: rapport, p.34. 17
Een vorm van casemanagement die de crisissituatie uitbuit om het leven van cliënten met meervoudige en vaak chronische problemen ten goede te keren. Zie ook: http:// www.psychiatrieweb.mywebhome.nl/pw.cti/ 18
De zelfredzaamheidsmatrix geeft op 10 leefdomeinen vijf niveaus van zelfredzaamheid (van “acute situatie” tot “volledig zelfredzaam”. Op elk domein staat per niveau een specifieke beschrijving. Dit instrument kan gebruikt worden om op individueel niveau de situatie van een zwerfjongeren te bepalen. De matrix geeft ook aan wat er allemaal nodig is om een zwerfjongeren te begeleiden naar zelfstandigheid en participatie in de samenleving. Het instrument wordt gebruikt door R’dam en A’dam. Zie: http://www.zwerfnet.nl/index.php?go=home.showBericht&bericht_id=723&pagenr=14 19
Mak J. & Davelaar M. (2009) Jongeren Keuren hun Opvangvoorziening. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Zie ook: http://www.verwey-jonker.nl/jeugd/publicaties/jongerenwerk/ jongeren_keuren_hun_opvangvoorziening 20
Cahn W. (2010) “Zwerfjongeren en katachtige contacten”. Tijdschrift voor Psychiatrie. 52:201-203. Zie: http://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/assets/articles/articles_2933pdf.pdf 21
22
Zie: http://www.lucertis.nl/748/ACT-Jeugd.html
Een jongerenloket als frontoffice voor alle jongeren, heeft twee belangrijke functies: (a) het maakt de verschillende gemeentelijke voorzieningen/producten integraal toegankelijk; (b) omdat het loket gericht is op alle jongeren, heeft het een signalerende functie en kunnen (aspirant) zwerfjongeren snel geïdentificeerd worden. 23
38
zal alles op alles gezet worden om de jongere daartoe te motiveren. Als dat onverhoopt niet mogelijk blijkt, wordt een warme overdracht naar de gemeente geregeld. Voorbeelden / materiaal: ๏ Centraal Onthaal Jongeren24 & Jongerenloket Rotterdam // Jongerenloket Heerlen25 ๏ Pilot Niemand uit Beeld26 Eindhoven // Risicomonitor Den Haag.
24
Zie: http://www.dakloosinrotterdam.nl/dakloos_centraal_onthaal.htm
25
Zie: http://www.heerlen.nl/smartsite.dws?id=42503
Zie: http://www.eindhoven.nl/nieuws-19/archief/persberichten-archief/Downloads-Niemand-uitBeeld.htm 26
39