Moniek Merkx:
Meer beelden, minder taal, meer gevoel, minder verstand…
Onderscheiden & verbinden
Kunst & cultuur in Rotterdam | mei – juli 2015 | #7 • 12 WOODY VAN AMEN: NIEUWE ROMANTIEK IN EEN DUISTERE STAD
• 4 ESSAY
• 6 INTERVIEW PAUL VAN DE LAAR
• 8 ARTIKEL
• 16 ARTIKEL
De theorie van tachtig en twintig
Museum Rotterdam: De stad als collectie
Avanti incouranti!
Het Eurofuturisme
Een man of een vrouw? “Ik begreep er niet veel van, want er werd niet veel gepraat”, moppert een van de jongens uit havo 2 na afloopvan Voorjaarsoffer, de nieuwste voorstelling van Moniek Merkx in het Maaspodium. De havoleerlingen van het Wolfert Dalton uit Hillegersberg speelden vooraf een quiz. Zij zien op een scherm een foto van het gezicht van David Bowie uit de jaren zeventig. Is dit een man of een vrouw? Praat je een ruzie uit of lost de tijd het op? Zo duidelijk liggen de verschillen tussen jongens en meisjes niet, is de les voor het jonge publiek. De leerlingen nemen in de zaal plaats dichtbij een ovaal speelvlak. De acht jonge actrices komen het speelveld binnen met stoer ruw jongensgedrag. Langzaam transformeert het spel in stereotype meisjeshandelingen. Uiteindelijk wandelen de actrices met houterige bewegingen rond over een catwalk, denkbeeldig telefonerend, rokend, typend en wiegend met een baby. De leerlingen giechelen, ze zijn verbaasd maar toch ook aandachtig. Het is een spel van ruim een uur met inderdaad nauwelijks een gesproken zin. Moniek Merkx: “Gender als onderwerp is goed voor jongeren. De actrices praten met hun lichaam, met beelden. In onze workshops leren wij bijvoorbeeld de leerlingen over de betekenis van lichaamstaal, om wat meer associatief in het leven te staan. We leren ze kunst kijken en meemaken. Geen amusement.”
• FOYER MAASPODIUM
Ik hou van dingen uit de modder trekken
• Tekst: Dirk Monsma • Fotografie: Willem de Kam
Sinds 1 januari 2013 is Moniek Merkx artistiek directeur van Maas theater en dans. In Rotterdam begon zij haar loopbaan in 1984 als regieassistent bij Ton Lutgerink van Onafhankelijk Toneel (OT) na haar studie theaterwetenschappen in Amsterdam. Twintig jaar later, na omzwervingen bij onder andere het mimegezelschap Suver Nuver en de jeugdtheatergroep Max., brengt zij Max., jeugddansgezelschap Meekers en theatergroep Siberia onder één dak aan de St. Jobskade. Maas zit al weer twee jaar in het prachtige theatergebouw waar OT noodgedwongen uit vertrok door de ingrijpende bezuinigingen voorafgaand aan de huidige cultuurplanperiode. Maas maakt theater en dans voor kinderen, jongeren, jong volwassenen, hun familie en vrienden. Aldus de website. Een podium voor theater en dans met een eigen gezelschap. “Er is nu een behoorlijk aantal regisseurs dat werkt voor jeugd en volwassenen. Regisseurs willen met dansers werken. Choreografen met acteurs. Die behoefte aan mixen is er in het hele theaterveld. Jonge makers zijn niet bezig met vakjes en ik ben daar blij mee”, vertelt Moniek Merkx. Het is maandagmiddag 2 februari. Moniek zoekt een plek voor het interview, een eigen kantoor heeft zij niet. In een grote keuken tevens artiestenfoyer vinden we twee stoelen aan de hoek van een enorme tafel. De vrijdagavond ervoor zag ik de voorpremière van haar nieuwste voor-
stelling Voorjaarsoffer met een overwegend volwassen publiek. Moniek zat zelf vooraan tussen het publiek met een nieuwsgierige beschouwende blik alsof zij de voorstelling voor het eerst zag.
Moniek Merkx: “Bij Voorjaarsoffer had ik het verlangen om met een groep meisjes te werken. Ik ken zoveel leuke actrices. Ik wilde niet hun realistische schoolpleinverhalen ophalen, maar juist ingaan op wat onderhuids werkzaam is, die oerkrachten. Vooraf doe ik research. Ik bestudeerde archetypen
en rituelen. Ik lees boeken, kijk naar dans en film. De dansfilm Sacre du Printemps van Pina Bausch is een dierbare herinnering die het verlangen versterkt om zo’n verhaal opnieuw te maken. Vervolgens voed ik mij met ideeën van de acteurs en ga ik verder met wat zij aandragen. Er zitten verhalen in die acteurs en zij zijn zelf ook makers. Die gesprekken kan ik goed sturen en omzetten in opdrachten. Ik maak aantekeningen en lijstjes. Opnieuw kijk ik dan naar het geheel en bedenk een structuur. Monteren gaat over het verbinden van fragmenten die je vindt en die anderen aandragen. Ik leg er altijd een eigen agenda onder.
Beelddenker Mijn grootste talent is denk ik dat ik goed kan monteren. Nieuw dingen maken van gefragmenteerd materiaal, daar kan ik een nieuwe betekenis aan geven. Wat dat talent precies is? Ik kan goed in- én uitzoomen en denken in structuren. Ik zie vaak dat regisseurs heel erg op de details van het spel zitten. Lang niet iedereen is goed in werken vanuit concepten. Ik was op de middelbare school goed in wiskunde en ruimtelijk inzicht en juist niet zo talig. Ik ben meer een beelddenker. Op de lagere school en de middelbare school heb ik getekend en ik deed veel aan handwerken en handenarbeid. Ik heb mij altijd heel consequent in dat beeldende fysieke theater begeven. Toen
we er in de dans en de mime mee begonnen waren we outsiders. Nu is het meer normaal. Op een gegeven moment mengden de opleidingen zich en brachten regisseurs zoals Gerardjan Rijnders en Guy Cassiers het naar de grote zaal. Montagetheater werd meer common sense.
Podium met gezelschap Rotterdam is de stad waar ik het meest heb gewerkt. Bij de vorming van de landelijke culturele basisinfrastructuur (BIS) door de Raad van Cultuur belde de gemeente of wij naar Rotterdam wilden komen. Achteraf bleek de gemeente ook afspraken met Theatergroep Siberia gemaakt te hebben. Wij zijn aan het begin van die cultuurplanperiode in 2010 van Delft naar Rotterdam gekomen, maar uiteindelijk met een relatief kleine hoeveelheid geld. De gesprekken met Jolanda Spoel van Siberia en Arthur Rosenfeld van dansgroep Meekers bij de vorming van Maas liepen in het begin niet altijd even soepel maar we herkenden elkaar in ons publiek. Dat hielp een stip op de horizon te zetten en iets nieuws te maken. Verder vond ik het heel interessant dat er een podium voor theater en dans zou kunnen ontstaan samen met een eigen gezelschap. De beoogde locatie in de Gouvernestraat bleek een ingewikkelde gedoogconstructie waarvoor enorme investeringen in het gebouw nodig waren. Toen duidelijk werd dat de Gouvernestraat afviel, kwam dit
Ik hou van dingen uit de modder trekken. • 2
mei-juli 2015 | #7
Vervolg Ik hou van dingen uit de modder trekken Redactioneel
Ik hou van dingen uit de modder trekken. • 3
mei-juli 2015 | #7
OT-gebouw er als mogelijkheid. In het begin was ik er niet zo zeker over, want ik dacht dat de binnenstad een betere plek was: stoerder en rommeliger. Maar het pand bleek meteen heel goed te passen. Alleen technisch was het geen handig gebouw. Dat is door een verbouwing nu veranderd. Rotterdam weet ons goed te vinden. We hebben zoveel publiek, we halen met vlag en wimpel onze bereikcijfers. Dit blijkt een topplek.
Achtergrond Moniek Merkx
OT
Op 18 mei van dit jaar is het vijfenzeventig jaar geleden dat de wederopbouw van de binnenstad begon met het geven van de opdracht aan stadsarchitect Witteveen om een nieuw plan voor de binnenstad te maken. De stad zal daar volgend jaar een festival aan weiden en Puntkomma zal in de komende afleveringen geregeld bij belangrijke momenten uit de periode van de wederopbouw stilstaan. De geest van de Opbouw waart al rond in dit zevende nummer van Puntkomma, zoals in het interview dat Dirk Monsma had met de directeur van het jeugd- en jongerentheater Maas. De ‘kunstzinnige opvoeding’ van jeugd en jongeren is een van de permanente thema’s gedurende de gehele naoorlogse periode geweest en Maas geeft een stevige impuls aan het theateraanbod voor deze doelgroepen. Ook het interview dat Kees Vrijdag en ondergetekende hadden met kunstenaar Woody van Amen ademt het Rotterdam van de naoorlogse jaren. De relatie tussen kunst en economie is een voortdurende kwestie gebleken; een relatie die de laatste jaren vooral vorm krijgt in de sector van de zogenoemde ‘creatieve economie’ van kunstenaars en vormgevers. Tjeu Strous analyseert een aantal actuele ontwikkelingen in deze sector. Arnold Westerhout en ondergetekende interviewen Paul van de Laar, directeur van Museum Rotterdam dat over een half jaar een nieuwe vestiging zal openen in het Timmerhuis aan het Rodezand. Welk verhaal gaat dat museum daar vertellen? Welke relatie zal het museum leggen met de stad en de rest van de wereld? Die relatie tussen stad, natie en Europa is al onderwerp van debat sinds een verscheurd Europa op moest zien te krabbelen en een nieuwe Europese culturele eenheid ontwikkeld moest worden. Hajo Doorn proclameert in zijn essay Het Eurofuturisme een gedachte, of wellicht een esthetisch concept, waarin een nieuwe verhouding tussen Rotterdam, Nederland en Europa vorm aan het krijgen is. Arie van der Ent ontwikkelt juist een theorie over de verhouding van tachtig en twintig in het domein van kunst en samenleving en spitst dit toe op de relatie tussen Europa, Rusland en Oekraïne. Zijn artikel is ook opmerkelijk omdat hier voor het eerst een dichter de pagina’s van Puntkomma betreedt en zijn artikel met een gedicht afsluit. Het vaste middenkatern De Vrijplaats, zoals altijd verzorgd door Eva Visser, bevat deze maal een kunstwerk van Maarten Bel. Eva Visser gaat daarnaast door met haar serie Inside/Outside, waarbij in deze aflevering kunstenaar Susana Pedrosa te gast is. Ter afsluiting van dit nummer, net als vorig jaar, een verslag van de Art Rotterdam Week door Arnold Westerhout en mij; een bijzondere week waarin het Rotterdamse ‘festivalkarakter’ – ook al zo’n begrip uit het wederopbouwdiscours – weer onvervalst naar voren kwam. Namens de redactie, Hugo Bongers
Toen wij in 2010 naar Rotterdam gingen was het eerste wat ik deed hier bij OT met Mirjam Koen praten. Zij waren toen niet zo in geïnteresseerd in samenwerken. Toen er zoveel politieke veranderingen aan kwamen hadden we weer een gesprek maar inmiddels zat ik al volop met Meekers en Siberia aan tafel. Ik heb hen nog altijd hoog zitten. Zij waren inmiddels natuurlijk boos en daar kreeg ik ook wel iets van te horen.
Opleiding: Universiteit van Amsterdam, doctoraal theaterwetenschappen • 1984 regieassistent bij Ton Lutgerink OT met Mariënbad. • 1986 regiedebuut met Duncan, My Life • 1989-1993 regie bij mimegezelschap Suver Nuver (12x), OT en andere gezelschappen • 1994-2003 vaste gastregisseur Theater Artemis • 2003-2013 artistiek leider jeugdtheatergroep Max • 2013-HEDEN artistiek directeur Maas theater en dans
Geheime agenda’s Ik was een pittig en stampvoetend kind. Nooit goed in geheime agenda’s. Als kind wilde ik dat je bij iedereen op het voorhoofd kon lezen wat je dacht. Voor mij was en is de complexiteit van de wereld nog altijd lastig te doorgronden. Mensen blijven in feite hun hele leven wie ze op het schoolplein waren. Daarom gaat het mij nooit alleen om prachtige verhalen, maar om inzicht in menselijk gedrag, om open kaart spelen. Dingen laten zien die normaal verborgen zijn. Bij Voorjaarsoffer ervaar je een onderbuikgevoel. Ik hou van dingen uit de modder trekken.
Ontving onder andere de VSCD mimeprijs, Hans Snoekprijs, Tony Award, Zilveren Krekel.
Rustig moment Mijn moeder las iedere dag een hoofdstuk voor uit een boek. Wij zaten dan met z’n achten, van mijn jongste zusje tot mijn oudste broer, in een kringetje om haar heen, te luisteren naar verhalen van Tonke Dragt zoals Brief van de koning en Geheimen van het wilde woud. Dat was meteen het rustigste moment van de dag. Het waren spannende verhalen. De eerst film die ik zag was Sneeuwwitje van Walt Disney. Toen was ik al negen jaar. Er was geen muziek in huis, wij hadden een kleine grammofoon met sprookjes van De Efteling en als belangrijkste muziek de Bolero van Ravel. Mijn ouders waren kennelijk met dat plaatje verliefd op elkaar geworden. Nee, ons gezin was niet op kunst gericht. Ik ben opgegroeid in een gezin met de natuur. Buiten zijn. Met wandelen.
Raadselachtig Een van mijn eerste theaterbelevingen was de musical Hair in de Bredase schouwburg Concordia. De acteurs kropen tussen het publiek over de stoelen naar het podium. Dat vond ik zo te gek, daar wilde ik bij horen. Dat is de schakel geweest. En het enthousiasme van mijn docent vrije expressie. Op de middelbare school werd dat vak ingevoerd. Ik vond die inspringspelletjes leuk. Teksten kon ik niet herhalen en dat kan ik nog steeds niet. Ik ben geen goede acteur. Ik onthoud de tekst globaal, in de context, vooral de fantasie en het grotere geheel. Daarna kwam Neerlands Hoop. Muziek kwam later via de dans in mijn leven. Via David Bowie en Lou Reed. David Bowie was als theatrale figuur in de jaren zeventig mijn puberheld. Een nieuwe ontdekking. Daar verbond ik me mee. Die raadselachtige teksten. Dat was mijn ultieme kunstbeleving van toen. Maas bestaat officieel sinds 1 januari 2013. Seizoen 2013/2014 was het eerste echte Maasseizoen met onder andere City of Dreams (Moniek Merkx;); Alleen op de Wereld (Moniek Merkx i.s.m. Floris van Delft, Dorien Folkers, Arthur Rosenfeld); De man die alles weet (Jetse Batelaan); Wie niet weg is is gezien (Lotte Rischen en Anne Fé de Boer); KinderWaterConcert voor Festival Classique (Regie: Jolanda Spoel, choreografie: Arthur Rosenfeld) In 2014/2015 presenteert Maas: Voorjaarsoffer (Moniek Merkx); Het verhaal van de getallen (Moniek Merkx); Foutje (Arthur Rosenfeld); De Grieken (Arthur Rosenfeld); Wild Thing (Arthur Rosenfeld); Gezocht: Konijn (René Geerlings); HB extra hard (Alexander de Vree); RPhO meets Maas (Jolanda Spoel); Suja Suja Rotterdam (Sara Giampaolo).
Dramaturg Eerst werd ik niet aangenomen op de Academie voor Expressie in Utrecht en daarna toch weer wel. Op de Witte Lelie Academie voor beeldende kunst in Amsterdam werd ik aangenomen, maar leraar worden, dat wilde ik toch niet. Uiteindelijk ging ik Nederlands studeren met als doel theaterwetenschappen te doen als kopstudie. Dat duurde in die tijd zeven jaar en ik deed daar langer over. Aan het begin van mijn studie als twintiger wist ik niet dat er iets anders bestond dan acteren. We deden tijdens die opleiding van alles, van straattheater, techniek en licht, lunchvoorstellingen, tot dramaturgie en spelen. Bij theaterwetenschappen stond het repertoire-
gebeuren centraal en daar voelde ik mij niet zo mee verbonden. Ik ben afgestudeerd als dramaturg met het onderwerp dans.
Gebeurtenissen Ik ben nogal visueel ingesteld en kijk via lijven en beeld en beweging. Na mijn studie ging daar mijn liefde het meest naar uit. Er was in die tijd veel experimentele dans. Theater werd democratischer. Ik ben naar New York geweest en zag daar alledaagse bewegingen van de straat terug in het theater. Mijn liefde voor theater gaat over de gebeurtenis. Zoals die figuren die door het publiek over de stoelen kropen bij Hair. Dat je iets meemaakt waarbij je denkt, bij deze mensen wil ik horen. Ik houd van persoonlijkheden op het toneel. Het gaat niet om mensen die een rol spelen. Ik geloof het gewoon nooit bij die toneelstukken waar te duidelijk rollen worden gespeeld. Wil je fictie maken? Maak dan film. Theater gaat over echte mensen. In een performance kunnen de acteurs hun persoonlijkheid laten zien. Als dansers een duet doen wil ik echt zien dat ze naar elkaar kijken. Als ze elkaar vasthouden, wil ik dat we zien dat ze elkaar Echt vasthouden. Dat het echt is en niet doen alsof ze elkaar vast houden. Bij dans zie je soms die blanco blik van de danser. Ik houd van dat fysieke waarbij je denkt: Ik zit op mijn stoel en wil meebewegen.
Kunstenaars Mijn eerste regieassistentschap en dansproductie was bij Ton Lutgerink en OT met Mariënbad. Een Gesamtkunstwerk, een samenspel van alle kunsten. OT zat toen nog in de Wijnstraat, we monteerden af in het oude theater LantarenVenster en de première volgde in de Rotterdamse Schouwburg. Het was een van de weinig grotezaalproducties die Ton gemaakt heeft. De film l’Année dernière á Mariënbad van Alain Resnais was het uitgangspunt. Daarna heb ik Ton begeleid met de solo Man in haast. En Amy Gale en Arnold Goores met een duet. Amy en Ton waren de dansafdeling van OT. We gebruikten de term ‘literaire choreografieën’. Ik werkte voor mijn gevoel toen voor het eerst met echte kunstenaars. Wat het verschil is met theatermakers? Het
is abstracter, beeldender en meer een performance. Theatermakers zijn meer verhalenvertellers. In Rotterdam waren het een ander type mensen dan ik in Amsterdam gewend was. Doen en niet zoveel kapsones. In Rotterdam zat ik op mijn plek. Ik was eigenlijk naar iets aan het zoeken waarvan je niet weet of het bestaat. Naar iets nieuws vanuit bestaande ingrediënten.
Superberoemd
was een beetje geld. Ik wilde met een nieuwe start de naam veranderen in Max. Wij werden in één klap het mimegezelschap voor de jeugd. Binnen jeugdtheater was er veel meer aandacht voor teksten. Fysiek theater bleek voor jeugdtheater een nieuwe stap. Van de acht gezelschappen zijn er nu vijf die fysiek theater maken. Montageachtige performatieve voorstellingen zonder dat ze vanuit repertoire werken. Ik doe graag waar de mensen aan moeten wennen.
Er zijn een paar ijkpunten geweest bij Suver Nuver die mij heel dierbaar zijn. Eén daar Maas van is Vlees en bloed, een heel uitbundige en We zijn nog heel jong, ik wens dat Maas een vrije bewerking van The Family van Lode- begrip wordt, dat het voor iets staat. Ik wil wijk de Boer. Bewerkt met gastacteurs, ik dat ieder kind in Rotterdam twee of drie keer bracht dat stuk van in zijn schoolloopbaan bij Maas over de negen uur terug vloer komt, om met naar anderhalf uur. een fysieke en beelMet een punkband “Ik houd van dende manier naar er tussendoor. Heel de wereld te kijken. ruig, heel uitbunpersoonlijkheden dig, met opspattend Ik wil nieuwe vormen bier en gooien met van theater bij een op het toneel. chips en dan in het groot publiek brenFries. Joop van Bragen, onder andere Het gaat niet om kel maakte geluiden door het mengen live, door met hout te mensen die een rol van disciplines. Het gooien. Het was een mooie van een gezeldoorbraak die mij als schap leiden is dat je spelen.” regisseur op de kaart het grotere geheel zette. Iedereen kende kan maken en weerSuver Nuver, maar niet degene die er achter barstige vormen van theater bij een groot zat. Toen kreeg ik de mimeprijs en was ik publiek kan brengen. Ik vind het stoer dat hot. Achter elkaar kreeg ik verschillende het nu lukt en dat er groei in zit. Ik kan heel jaren allemaal prijzen. Prijzen zijn voor die hoge eisen stellen aan de zaal, hoe groot is traditionele instituten, dachten wij en wij de bezetting, hoe gaat de educatie, de marzaten in de alternatieve scene en toch kwa- keting en al de andere zaken. Soms realiseer men die prijzen. En nog een jaar en nog een ik mij: Ik ben nu onderdeel van een instituut. jaar. En dan een keer niet, dan baal je als je niet bent genomineerd. Dat station ben ik Eén dak inmiddels wel weer een beetje gepasseerd. In het begin hebben Arthur Rosenfeld en Ik vind het niet zo interessant om super- ik een poging gedaan om samen te werken beroemd te zijn. Bescheiden? Ja, dat weet bij het maken van voorstellingen. Waar we ik eigenlijk niet, ik kan ook wel bazig zijn. achter kwamen is dat wij daar allebei te eigenheimerig voor zijn. Hij maakt zijn eigen Fysiek theater ding en als het past binnen Maas dan is het Jos van Kan zat bij Maccus in Delft en bij zijn goed. Arthur moest met name wennen aan vertrek in 2003 verzocht hij mij te solliciteren. de de snelheid van planningen en deadlines. Ik trof bij Maccus een leeg huis. Er was een Wij zijn nu immers een grotere organisatie technicus en een bureaumedewerker en er waar alle raderen in elkaar moeten passen.
Er zijn makers van Siberia die bij Maas werken, zoals Floris van Delft die Cash heeft ge maakt. Nieuw is het podium. Jolanda Spoel heeft er voor gekozen om meer te programmeren. Zij nodigt artiesten uit om een avond te vullen. In haar programmering vind je haar netwerk terug voor jongeren en jong volwassenen. Dit zijn Rotterdamse makers die geld krijgen om samen met Jolanda hun avond te organiseren. Jolanda deed verder een aantal projecten met het Rotterdams Philharmonisch Orkest en het Residentie Orkest. Van dat soort samenwerkingen volgen er meer.
Taboe Vorige week werden de stiltes bij een voorstelling van Voorjaarsoffer door leerlingen van het vmbo-kader volmaakt volgepraat. De stilte was niet voelbaar. Vandaag met havoleerlingen ging het beter, hoorde ik. Je probeert de grenzen te zoeken. Jeugd is niet op voorhand een makkelijk publiek. Taboes? Uit de kleren gaan, dat moet je doen als het belangrijk is voor de doelgroep, dan moet je er goed over nadenken. Naakt en zo’n beetje schelden geeft zo veel gedoe voor jong publiek. Dat is het mij niet waard. Tenzij ik wil dat het erover gaat. Voor onze doelgroep geeft dat te veel ruis. Bij Suver Nuver heb ik veel naakt gedaan en Vlees en bloedwas alleen maar schelden. Het zijn voor mij absoluut geen taboes. Die stiltes misschien. Toevallig dacht ik laatst hoe moeilijk het is om een lange stilte te hebben.
Theater Rotterdam Dat gesprek met Theater Rotterdam is spannend, daar is een bolwerk aan het ontstaan en daar moet ik wel mee in gesprek. Ik ben benieuwd wat voor makers er met Johan Simons meekomen, want dat is nog onduidelijk. Rotterdam heeft altijd aandacht voor de innovatieve kant met Internationale keuze, met het Productiehuis en veel fysieke en beeldende theatermakers. Die menging hoort bij het profiel van de stad. Ik hoop dat RO niet het zoveelste repertoiretheater wordt. Het zou interessanter zijn als die menging van disciplines meer onder de aandacht komt in Rotterdam.” • DM
De theorie van tachtig en twintig • 4
mei-juli 2015 | #7
Recensie Maas Voorjaarsoffer
rige geschiedenis die je om elk grachtje en pandje tegemoet grijnst en met een loden last verstikt. Trouwens, hetzelfde geldt voor Moskou (20) en Petersburg (80), hoewel de verhoudingen van hoofd- en havenstad daar juist andersom liggen (maar waar die ommekeer pas 100 jaar geleden hardhandig tot stand werd gebracht); 2. Amerika-Rusland. Ik haat Rusland, ik houd van Amerika, maar ik wil het hier alleen over de literatuur hebben. Daarin geldt inmiddels diezelfde 80-20 verhouding als hierboven geschetst: anders dan 50 jaar geleden staat maar een kleine minderheid open voor de zegeningen van de Russische literatuur. (Verderop zal ik mijn passie daarvoor proberen uit te leggen, alsmede mijn eigen keuze vóór de twintig en tegen de tachtig). 3. Man-vrouw. Tachtig procent van het lezerspubliek is tegenwoordig vrouw. Ik richt mij op de man, die niet hetzelfde wil lezen als alle vriendinnen onder elkaar, niet zelden, o gruwel van conformisme, in leesclubmaandverband... Deze man kan overigens ook een vrouw zijn. De geuzenterm die ik bedacht heb voor deze hernieuwde oriëntatie voor het betreden van terra incognita, de veroveringszucht van het onbekende, het jagen op de onweerstaanbare, fragwürtige schat, van het beroep op de glorieuze, historische kenmerken van de mannelijkheid is: ‘new male writing’. En dus ook: new female reading. O, u zult eens zien hoe de vrouwen aan onze kont hangen, als we dat weergaan durven. Weg met het verhaaltjesgedoe en het autobiografisch anekdotische... Meer Dostojevski, maar dan beter, want schrijven kon-ie niet – wie komt er eindelijk met de roman Lethaal kwartet, over handel en wandel van de dolgedraaide Fortuyn, Van Gogh en hun dolgedraaide moordenaars? Fjodor Michajlovitsj zou het wel weten – nu wij nog! Of over de week waarin Fortuyn vermoord werd en Feyenoord zijn laatste grote prijs binnenhaalde. Het boek! De film! De musical, desnoods, godbetert – voor die tachtig procent.... Titel: De gifbeker.
• Tekst: Linde Varossieau (16 jaar)
O
p 8 april zag ik het toneelstuk Voorjaarsoffer in de Schouwburg. Als publiek werden we eerst voor een quiz bijeen gebracht in de hal. Er was meer mannelijke energie terwijl er meer vrouwen aanwezig waren, bleek meteen bij de introductie. “Hoe vrouwelijk zijn mannen, en hoe mannelijk zijn vrouwen?” Deze vraag, samen met de vraag “Wat is vrouwelijkheid eigenlijk?” werd een rode draad door het stuk. Acht jonge actrices werden in de beginscènes neergezet als jongens. Stoer gekleed, met mannelijke loopjes en gevechten. In andere scènes waren zij lief lachende meisjes. Ook zagen we de verwachting die de maatschappij heeft van een meisje: Kin omhoog, kleine pasjes, gestifte lippen. Als een elf liep ze daar. Dan veranderde ze weer in een gemeen, lelijk meisje. En zoals deze elf aan het eind werd uitgebeeld als bewegende pop, die typt, het kindje wiegt en kookt. Al die verschillen in een persoon, daar moesten de meisjes een offer voor brengen. Ze werden ziek van de extremen en vonden het moeilijk om de balans te vinden. Zo werd de laptop afgepakt die voorheen balanceerde op een hoofd. Dit is één manier om het stuk te verklaren, maar niet de enige. Dit komt omdat de strekking van het verhaal er niet dik bovenop ligt, er is ruimte voor interpretatie. Zo kan je bijvoorbeeld beredeneren dat het gaat om een weg naar volwassenheid, met aan het eind poppen van volwassenen. Het is een abstract theaterstuk met weinig woorden. Muziek speelde een grote rol, de bewegingen volgden de muziek. Zo kreeg je een dans. Dit was mooi om naar te kijken. Dit dansende theater had die combinatie goed te pakken met grappig spel en woord.
De jaren zeventig
Daarbij was er veel interactie. Het stuk werd opgevoerd in een vlakke zaal met als podium een ovale vorm, waar het publiek omheen zat. De actrices speelden dicht bij het publiek en keken ons recht in de ogen, aaiden over hoofden. De scènes vloeiden zo in elkaar over dat het een natuurlijk geheel werd. Ik kreeg het idee naar één persoon te kijken met verschillende kanten. Dit kwam door de choreografie die zo was aangepast, dat je niet merkte dat de actrices het podium op en af gingen. Er gebeurde veel, waardoor je nooit alles kon zien. Marieke Dermul was de actrice waarvan ik de hele tijd merkte dat ze op het podium was. Ik geloofde wat ze speelde en dat deed ze ook nog grappig. Het stuk stelt het stereotype meisje aan de kaak door meerdere kanten van dit meisje te laten zien. Ik kreeg het gevoel alsof ieder meisje deze extreme kanten zo ervaart, en alsof ieder meisje er ook ziek van wordt. De meisjes die door de actrices werden uitgebeeld hadden dan wel verschillende kleren aan, maar toch kreeg ik het gevoel alsof elk meisje de verschillende kanten zo zou moeten voelen. Deze contradictie vond ik minder sterk aan het verhaal. Om de balans op te maken. Regisseur Moniek Merkx heeft een punt. Het stereotype meisje heeft (vaak?) verschillende kanten die extreem (kunnen?) zijn en waar ze ziek van (kan?) worden. Vooral was het een mooi stuk door de vloeiende manier waarop de actrices dit uitbeelden door een combinatie van spel, muziek en dans. Zouden de meisjes de laptop weer terug hebben gegeven?
De theorie van tachtig en twintig • Tekst: Arie van der Ent • Illustratie: Onno Blase
Schrijver en dichter Arie van der Ent herkent in onze hedendaagse cultuur een patroon en de beschrijving van dat patroon noemt hij ‘de theorie van tachtig en twintig’. In dit essay licht hij die theorie toe en gaat daarbij, als rechtgeaarde Rotterdamse uitgever en vertaler van Russische literatuur, ook in op de Rotterdamse literaire wereld; op Rusland en Oekraïne; op de Oekraïne als bakermat van de Russische beschaving.
C
ultuur is een minderheidsstandpunt, zeker het maken ervan. Een daad van verzet of bevestiging, maar niet altijd op dezelfde manier, niet telkens van dezelfde orde – soms kraait de ‘tegencultuur’ victorie (jaren zeventig), soms zit de eeuwenoude back bone van onze samenleving in de verdrukking (nu). Tegen beide situaties verzet ik mij zeer – inderdaad, het is ook nooit goed. De krankzinnige voorliefde voor moordlustige en bloeddorstige bevrijdingsbewegingen (Anton Constandse, Karel Roskam) van toen, de walgelijke en buitengewoon verontrustende afkeer van Europa nu, letterlijk en figuurlijk, als politieke entiteit en als groots idee... Hoe heeft het één zo in het ander kunnen overgaan? Waar, vraagt dit arbeiderskind zich af, is de troost van de stabiele elite, de nuchterheid van dapper redeneren? We zijn van God los, al heel lang, en niet alleen van God... We moeten het volk er weer onder krijgen, met kracht van argumenten, of anderszins, met verleiding, met sport en spel, met brood en spelen... In dit schotschrift wil ik een lans breken voor hen die niet de massa willen bedienen, maar een bevoorrechte elite, van welke snit of samenstelling die ook mag zijn. Het is de neerslag van een langer gevoel en een langer denkproces dat zich
uiteindelijk manifesteert in mijn benadering voor een nieuwe reeks vertalingen uit de Russische literatuur van alle tijden, edoch vooral de moderne. Dit stuk, bijna een paskwil, wil geen doorwrochte analyse zijn (weg daarmee!), maar de ontlading van een persoonlijk gevoel en een persoonlijke keuze. Het uitgangspunt is een tamelijk arbitraire vorm van de gulden snede: het grote publiek, alle mensen tot wie de kunstenaar of kunstenmaker zich richt, bestaat voor tachtig procent uit mensen die kiezen voor het knusse, soepele en gemakkelijke en voor twintig procent uit mensen die voor het onherbergzame, moeilijke en weerbarstige gaan. (Weg met de page turners!) Ik probeer dat overal in te zien, die verdeling in massale meerderheid en uitverkoren minderheid, en hier vooral op drie fronten: 1. Amsterdam-Rotterdam. Tachtig procent van de mensen – ook buitenlanders – houdt van het museale, bijgezette, in kaart gebrachte en gesanctioneerde Amsterdam, als toeristenstad, als boegbeeld van Nederland, als algemene knuffelbank. Twintig procent van de mensen houdt van het winderige en wispelturige Rotterdam dat, mede door een stevige Duitse inbreng, verstoken en verlost is van een opdringe-
De theorie van tachtig en twintig • 5
mei-juli 2015 | #7
De tijd waarin ik studeerde, waarin studenten van armlastige afkomst zoals ik onder een douche van overheidsgeld werden gezet, zonder enig positief effect. Integendeel, het werkte een bijna eeuwigdurende lethargie in de hand, waar ik mij alleen ‘s nachts, in dromenland, aan kan onttrekken, maar die elke morgen weer als een deken over mij heen viel. De tijd waarin de wereld op zijn kop was gezet, waarin het gezag van tachtig procent vreesde voor de impact van de tachtig procent. Een walgelijke tijd. Een laffe tijd, waarin bestuurderen vrijwel alles aan het linkse gepeupel wilden overdragen, als ze maar lief werden gevonden. (Maar zo niet, natuurlijk, mijn leermeester Karel van het Reve). Was ik een Dostojevski – maar ik kan het altijd nog worden – dan zou ik daar een gloedvolle roman over schrijven. We zijn nog steeds niet over die tijd heen, want het gevoel dat toen voorgoed wortel lijkt te hebben geschoten in onze verwende en verworden samenleving: elke kunstenaar moet een zo groot mogelijk publiek hebben! Alleen: op een moment van waterscheiding, ergens in de jaren tachtig of negentig, is de algemene bijval van publiek, beschouwers en geldschieters van de counter culture geswitcht naar de mainstream.
De jaren nul Samen met dichter-zanger-componist Peter Goedhart richtte ik begin deze eeuw Stichting uitgeverij Douane op, bedoeld om Rotterdamse literaire goederen naar de rest van de wereld te exporteren en Russische literaire goederen te importeren. Er was toen geen sprake van de theorie van tachtig en twintig als beleden adagium, maar de uitgeverij was wel bedoeld als een emancipatoir tegengeluid. We zijn inmiddels tien jaar verder, we hebben de ergste stormen doorstaan, we hebben een kundig bestuur en liggen op koers naar een bright future, met een nieuwe uitgever voor ‘Rotterdam’ (Hermen Hoek), de oude uitgever voor ‘Rusland’ (Arie van der Ent), en een onvermoeibare producent (Jan Jaap Eekhof). Douane kiest voor ‘andere boeken’. Een onderneming die uitstekend binnen
het ideeëngoed van 80-20 paste. Letterencafé Tsjechov & Co. heeft het door tal van oorzaken niet gehaald (eigen amateurisme, economische crisis, verkeerde plek aan het Deliplein, gebrek aan subsidie). Zand erover. In deze jaren nul en de daaropvolgende tien lijkt alles veranderd: het parlement is buiten werking gesteld, zijn taak is door het praathuis van de televisie overgenomen (de Fabeltjeskrant –het allerverschrikkelijkste: Pauw en Witteman, de trias politica in één programma, in één hand, zeker zonder Witteman, in één uur geconcentreerd, met een desastreus effect op het zelfstandig nadenken; het quasi-intellectuele populisme ten top), boeken worden niet meer gelezen door mannen, vrouwen lezen alleen de spiegels waarin ze zichzelf herkennen of de afschuwelijke zusterlijke soortgenoten die ze goddank zelf niet zijn. Er lijkt geen enkele poging te zijn om tot een literair-symbolische doorgronding van de eigen tijd en de eigen samenleving te komen. Nee, dan Dostojevski, maar Toergenjev en Tolstoj deden ook niet anders dan proberen in groots perspectief hun eigen maatschappij in beeld te brengen en hun eigen visie daarop aan de man (en vrouw!). Vaders en zonen. Oorlog en vrede. Misdaad en straf. Ja, dichotomieën genoeg – u moet ze bij geval nog maar eens lezen...
Subsidie Ik draaf nog maar even door op de ongelukzalig ingeslagen weg. Met mijn ‘Russische’ achtergrond verafschuw ik eigenlijk elke bemoeienis van enige overheid met de kunsten, behalve waar het om het behoud van erfgoed gaat (musea, orkesten, etc.) en om onderwijs. Maar verder? Ik krijg veel liever geld van de Rabobank dan van de Dienst Kunst en Cultuur van deze gemeente, al was het alleen maar omdat je bij die laatste instelling ook weer de 80-20 verhouding aantreft – tachtig procent van het geld (of meer) gaat naar de ambtenaren bij wie je je hand mag ophouden voor een fooi en die daar dan een krankzinnige tijdrovende en geldverslindende poppenkast van maken, tenminste, waar het de subsidies voor de kleine kunstenaar of de kleine uitgeverij betreft. Ik heb een veel beter idee: vertrouw op de expertise van Douane, stel jaarlijks een kleine jury aan – drie man of vrouw; alleen de eerste moet aangewezen, alle volgende door coöptatie – en wijs een schrijver aan voor de Stadsnovelle van het jaar daarop – 20.000 woorden, 96 bladzijden, met een totaalbudget voor schrijver en uitgever; met 10.000 euro kom je al een eind. Of, om hier nog een groter al langer bestaand idee te ventileren: richt een Rotterdamse Bibliotheek in, een canon van 700 jaar Rotterdamse literatuur – elf titels, omdat Rotterdamse en Bibliotheek ook elfletterige woorden zijn. Terug naar die arme schrijver, vertaler of andere kunstenaar: wat zou het kosten om 1000 euro aan een schrijverij of uitgeverij uit te keren, in hun oneindige goedheid en weldenkendheid? Want om zulke luttele bedragen gaat het vaak bij financiële hulp bij het schrijven van een tekst of het uitgeven daarvan. Literatuur staat aan de basis van vrijwel alle kunsten: bedenk de dichter of schrijver met een mogelijkheid tot overleven en de kans bestaat van een fontein aan vervolgeffecten. Wat zou een film naar de eerder genoemde Grote Rotterdamse Roman niet vermogen? Ik doe een kleine voorzet op De Gifbeker (zie boven): kwaadschiks hij was een groot gevaar, maar dan vooral omdat het hem ontbrak aan tegenspel – want één ding begreep hij donders wel: de onderbuik van rotterdam vertrapt het al... hij trof een gehaktbal, vegetarisch, weggeschoten uit dit ene leven, het enige wat hij ons nog kon geven – de beker van europa, exemplarisch… hij stond ten derde dage wederom op, en schoot het monster in het kruis, toen waren we iets minder ver van huis, en kon de vlag weer in de top... op vrijdag werd hij uitgeleid, en steeg op naar zijn hemelbruid...
Een nieuwe reeks – de zwarte berk De Russen hebben, na de Grieken, de unhappy ending heruitgevonden. Waar honderd jaar geleden al elke Amerikaanse film goed moest aflopen, daar deed geen enkele Russische film dat, zoals Gorki enigszins tot zijn ongenoegen constateerde, nog voor de Eerste Wereldoorlog. En dat is altijd zo gebleven. Tegelijk is het zo dat de Russische literatuur altijd sterk gefocust is op duiding van de werkelijkheid, op inzicht in de menselijke beweegredenen, in het ontraadselen van het mysterie. Kom daar in Nederland eens om, anno nu! Als jongeman die zich een opstel herinnert waarin hij zich als enige tegen de stroom in liet roeien, viel ik voor het vertederend en ontgoochelend absurdistische karakter van de Russische werkelijkheid, zoals ik die onder ogen kreeg – ik herinner mij met name een reeks foto’s in een Panorama: bruggen naar niets, wegen naar niets, huizen zonder dak. Die liefde is nooit meer overgegaan, maar heeft ook een diepe haat in het leven geroepen. (Aan het slot meer hierover.) Douane wil met ‘mannenboeken, eigen import’ vertalingen uit het Russisch aanbieden aan de 20 procent goede verstaanders in stad en land. We mikken niet op iedereen, maar op een gevoelige minderheid, die niks heeft met de cosiness en gezelligheid van allemaal hetzelfde toejuichen of afkeuren. Die voor het zelf ontdekken en het zelf waarderen kiest. Door het ontstaan van Russische subsidiebronnen, het Vertaalinstituut (een soort Nederlands Letterenfonds) en het onafhankelijke, liberale Prochorovfonds, is het mogelijk geworden om betaalbaar uit te geven, los van het aanbod van literaire agenten die de grote uitgevers mogen blijven bedienen, maar die bijna per definitie mikken op die vermaledijde tachtig procent van elk publiek.. Voor de presentatie van deze nieuwe reeks, die geen innerlijke consistentie heeft, anders dan kwaliteit en ‘niet eerder vertaald’, heb ik gezocht naar een symbool, een beeldmerk dat naast en tegenover de bestaande Russische Bibliotheek van Van Oorschot staat, een uiterst respectabele instelling, maar ook per definitie het museum van de tachtig procent. Eerst kwam ik op de berk. Ik zocht in het Rotterdamse naar fijne, fotografeerbare exemplaren, vond via internet op de Katholieke Begraafplaats Crooswijk een prachtexemplaar en fotografeerde dat uitgebreid. Maar het was een vergissing, die katholieke laatste rustplaats, want ik had de Algemene Begraafplaats Crooswijk zullen aandoen, wat ik nadien op die druilerige zondagmiddag in januari dit jaar ook deed – en alwaar ik viel voor de betula nigra, de zwarte berk... Inmiddels is de professionele fotograaf, met die ene boom, aan de slag geweest, hooguit een halve vierkante meter schors, met een kleuren- en scheurengamma goed voor wel duizend boekomslagen, laat staan de negen die dit jaar als Zwarte Berk bij uitgeverij Douane op het programma staan. De boeken verschenen en verschijnen half mei en begin november – het anonieme Igorlied, werk van Lermontov, Palej, Danilov,Zosjtsjenko, Annenkov (mei)* en Sollogoeb, Sentsjin en Sorokin. Met name die twee laatste boeken, een analyse van de Jeltsinjaren en de post-Poetinjaren (jaja, bij Sorokin komt er na Poetin nog iets veel verschrikkelijkers) zullen terecht veel stof doen opwaaien en Nederlandse schrijvers en aspirant-schrijvers hopelijk weer op het spoor zetten van een literaire analyse van onze eigen tijd en onze eigen samenleving.
De theorie van tachtig en twintig revisited Na dertig jaar vertalerschap Russisch, na een diepgaande persoonlijke liefde, waarvan de afloop wat mij betreft nog niet gedaan is – maar wat heeft een man daar in zijn eentje over te vertellen? – wend ik mij eindelijk af van de Russische samenleving, waar het de heersende tachtig procent betreft. Het is gedaan met de oogluikende goedkeuring, ik kies voor ‘het betere Rusland’, Oekraïne, de bakermat van de eigen, Russische, beschaving, daar waar het meer dan duizend jaar
geleden allemaal begonnen is, in Kiev, ik kies voor Kiev, voor het als kolonie herbegeerde ‘hartland’ van de Oost-Slavische beschaving, door de Russen onterecht als ‘grensland’ opgevat. Een geopolitiek geval van plagiaat: ‘Roes’ heette het Kievse Rijk, dat bloeide rond het jaar 1000, en het lag in wat nu Oekraïne heet, maar de Russen zijn met de naam aan de haal gegaan... Zo is het ook met de naam ‘Oekraïne’ – in het Oekraïens betekent het: ‘binnenland’, in het Russisch is de suggestie: aan de rand gelegen. Het grijpt mij naar de keel hoe wij WestEuropeanen nog eens onze ‘broeders’ in het Oosten in de kou gaan laten staan, zoals na 1945 (en ook na 1917 – een misdadige machtsgreep, later vooral door Franse intellectuelen bewierookt), omdat we BANG zijn van die gasten, niet bereid onze zonen te laten doodschieten, ons wentelen in de decadentie van cruise en party, van het loze Zwitser Leven-gevoel. Ik wil mij, met de jaren die mij resten, sterk maken en inzetten voor een land dat tegen zijn grote buurman en eeuwenlange overheerser in voor een eigen toekomst in vrijheid kiest. Wie kent Oekraïne? Wie wil erheen? Nou, ik – na de zomer vestig ik mij in de hoofdstad aan de Dnepr en ga daar eindelijk mijn eigen meesterwerk schrijven, de roman De nieuwe mens, bestemd voor maar 20 procent van de Nederlandse lezer, over het mislukte en terecht mislukte project van ‘de nieuwe mens’, in Bijbelse verzen gegoten, over de menselijke arrogantie met betrekking tot haar eigen scheppingskracht, het baren van DE nieuwe mens, de zondevrije socialist, over het baren van EEN nieuwe mens, omdat twee mensen besloten hadden dat ze daar recht op hadden, welke wetten en praktische bezwaren er ook in de weg mochten staan... Het geheel opgediend op een bedje van zeven dagen wandelen door Moskou en Kiev, op stap met mijn nieuwe vrouw die mogelijk haar eigen nieuwe mens wil(de), op zoek naar mijn eigen nieuwe mens, mijn eigen nieuwe ik, niet langer Rus van 80%, maar Oekraïner van 20% – een bekering! Een nieuwe mens! * gedicht over die eerste 6 zwarte berken:
BLURB In den beginne kwam het vreemde Igorlied – van anti-helden, dat voorzie je niet! Toen ging de duivel langs bij Lermontov – de tortels stikten in de zwermen stof! Je denkt: misschien iets luchtigs van Palej? Een spatje klein geluk wellicht, maar nee! Dan vestig je de hoop maar op Danilov – op zoek naar liefde, maar een heel fragiele… Michel Sinjagin heet de man van Zosjtjenko – tevreden met een bordje borsjtsj en zo... En Niks bijzonders ook bij Annenkov – dus lees je aanstonds in een krantenkop: Douane plant een berkenbos, de kleur is zwart, de beer is los...
Arie van der Ent (1956) is schrijver, dichter, vertaler en uitgever in Rotterdam. Zijn uitgeverij Douane, opgericht in 2004 samen met Peter Goedhart, heeft inmiddels zo’n zestig titels uitgebracht. De uitgeverij is gespecialiseerd in de vertalingen van Russische literatuur en in literatuur uit Rotterdam. Arie van der Ent begon met het literaire platform Tsjechov & Co. op het Deliplein in Katendrecht (helaas gesloten) en heeft nog veel projecten onderhanden. Uitgeven zit hem in z’n bloed. Voorlopig gaat hij een jaar in Kiev wonen en heeft hij zo zijn gedachten over de verhouding tussen Rusland en Oekraïne, eigenlijk het ‘hartland’ van Rusland. Maar ook bekommert hij zich om het literaire klimaat in Nederland en in Rotterdam in het bijzonder.
De stad als collectie. • 6
BRON: MUSEUM ROTTERDAM, ROB NOORDHOEK
mei-juli 2015 | #7
De stad als collectie
• PAUL VAN DE LAAR SPREEKT OP EEN OPEN DAG VAN HET TIMMERHUIS GEINTERESSEERDEN TOE OVER DE PLANNEN VAN HET MUSEUM ROTTERDAM.
• Tekst: Arnold Westerhout & Hugo Bongers
Een interview met museumdirecteur Paul van de Laar over het nieuwe Museum Rotterdam, dat begin 2016 geopend zal worden in het Timmerhuis. Van de Laar: “Wat mij betreft heeft het bestaan van een stadsmuseum alleen zin als we kunnen laten zien wat de bewoners van de stad er aan hebben.”
W
e ontmoeten de directeur van Museum Rotterdam, Paul van de Laar, op een tussenverdieping van het verder leegstaande Schielandshuis. Hoewel er geen tentoonstellingen meer plaatsvinden, zijn daar nog altijd de kantoren van het museum gevestigd. De staf bereidt zich al lange tijd voor op het tweede weekend van januari 2016. Dan zal het museum voor het eerst sinds 31 december 2012 weer voor langere tijd gebonden zijn aan een vaste locatie waar het zich kan presenteren aan Rotterdam en de rest van de wereld. Van de Laar: “Voorheen werd het Schielandhuis als het belangrijkste object in de collectie van het Historisch Museum Rotterdam gezien. Maar voor mij is de stad Rotterdam veel belangrijker. De stad is onze collectie.” De nieuwe hoofdlocatie van het museum onderstreept die gedachte omdat die midden in de stad ligt. Meer nog eigenlijk dan het zeventiende-eeuwse vorige onderkomen. De komende jaren zullen tentoonstellingen gemaakt worden in het door OMA ontworpen Timmerhuis, dat ingeklemd zit tussen Meent, Rodezand en Haagseveer, pal achter het Stadhuis en het Postkantoor. Dus tussen winkels en horeca en op steenworp afstand van de plaats waar Rotterdam bestuurd wordt. Maar
belangrijker dan de locatie is antwoord op de vraag wat het museum nu precies van plan is. Hoe kom je straks binnen? Wat voor tentoonstellingen kunnen we verwachten? Hoe zal er gebruik gemaakt worden van de ruimten die het Timmerhuis zal bieden? En het belangrijkst: hoe zal het museum zich verbinden met Rotterdam?
Drie verhalen “In het Timmerhuis vertellen we straks drie verhalen: Rotterdam van nu, toen en straks. Elk verhaal komt overeen met een deel van de ruimte die we straks in het nieuwe gebouw hebben. Direct na de entree gaat het over de stad van nu. We willen dat de stad niet ophoudt bij de deur van het museum. Sterker nog: We laten de stad doorlopen in het museum door de stad het gebouw in te trekken. Stel je dit erbij voor: In het eerste deel van de opstelling vertellen we het verhaal van de Rotterdammers van nu die we hebben leren kennen dankzij onze erfgoedprojecten op locatie. Dit zijn levende Rotterdammers die we als beelden, driedimensionaal uitgeprint, op een voetstuk zullen plaatsen. Deze hoofdpersonen laten je Rotterdam met andere ogen zien. We zullen werken met objecten, teksten en multimedia over de achtergrond van de beelden van die personen. We zullen laten zien waar ze vandaan komen en wat ze betekenen voor de stad van nu. Het zijn niet per se bekende Rotterdammers. Wel zijn het mensen die karakteristiek zijn voor bijvoorbeeld het deel van de stad waar ze wonen en de manier waarop ze bijdragen aan het verhaal over de stad. Hier laten we de superdiversiteit van de stad zien. Dit wordt ook het deel van de opstelling met een interactieve presentatie waarmee we verder duidelijk maken dat het de Rotterdammers zelf zijn die de stad maken. Dit deel krijgt daarom het karakter van een city lounge, waar Rotterdammers met hun verhalen terecht kunnen. Zoals de echte stad, groeit dit verhaal. Het wordt een nieuw soort ‘huiskamer’ voor Rotterdam. Een ruimte ook voor happenings die gaan over de stad van nu. En het is om deze reden belangrijk dat de ruimte een duidelijke relatie krijgt met de straat. In het tweede deel van de opstelling vertellen we het verhaal over de geschiedenis van de stad in engere zin. Ofwel: het chronologische verhaal van de stad en waarbij we ongeveer bij 10.000 voor Christus beginnen. We laten zien waar we vandaan komen en we tonen het gelaagde landschap van waaruit Rotterdam is voortgekomen. Sommige perioden krijgen relatief minder aandacht, bijvoorbeeld de 14de en 15de eeuw omdat Rotterdam toen nog een bescheiden stad was. Maar vanaf de 17de eeuw neemt Rotterdam in belang toe. En de periode vanaf ongeveer 1850 is juist erg belangrijk, omdat de stad zich toen echt ging ontwikkelen tot de stad van nu. In een uur, anderhalf uur moet je als bezoeker, of je nu Rotterdammer bent of toerist, dit historisch-chronologische verhaal over de geschiedenis van Rotterdam kunnen volgen. In dit tweede deel van de opstelling werken we nauw samen met de archeologische dienst van de gemeente en met het Stadsarchief. Het tweede verhaal komt in het middengedeelte van onze ruimte in het Timmerhuis. We plaatsen grote vitrines rondom een hoge vide die daar is gecreëerd is. Alleen die vitrines zijn museaal geklimatiseerd, in tegenstelling tot de grotere tentoonstellingsruimte die als kantoor-en publieksruimte is ontworpen en daarom niet voldoet aan museale klimaateisen. Het derde deel van de ruimte is beschikbaar voor wisselexposities. Dit deel van de ruimte ligt 1.80 meter hoger. Op dat podium stellen we ons de vraag waar we als stad naartoe gaan. Het is eigenlijk een city lab waar de actuele ontwikkelingen van Rotterdam op thematische manier aan de orde komen in de vorm van wisseltentoonstelling. De eerste tijdelijke tentoonstelling in 2016 gaat over de wederopbouw. In het jaar 2016 viert Rotterdam immers de wederopbouw en interessant voor ons is vooral de omslag in het denken over de functie van de binnenstad eind jaren zestig begin jaren zeventig. Het beroemde onderzoek van Wentholt uit 1968 over de binnenstadsbeleving betrekken we daarbij. Het kantelmoment was volgens ons de grote manifestatie C70 en de groeiende aandacht voor de oude wijken en de noodzaak van de stadsvernieuwing in de 19e-eeuwse wijken rondom de binnenstad. Dat onderzoek van Wentholt waarin de beleving van de binnenstad door de bewoners centraal stond, willen we gaan herhalen en daarvoor zullen we studenten van de Willem de Kooning Academie inschakelen. We vragen hun om de binnenstadsbeleving van dit moment in kaart te brengen en zichtbaar te maken. Studenten worden als het ware gastcurator.
Flexibele ruimten Het Timmerhuis is niet zo’n makkelijk gebouw om voor tentoonstellingen in te richten. Het is natuurlijk ook niet als museum ontworpen. In eerste instantie hadden we een compleet inrichtingsontwerp van Ralph Appelbaum, een buitenlands ontwerpbureau. We gebruiken elementen daaruit nog steeds, maar we kiezen nu niet langer voor één hoofdontwerper. OMA, de architect van het Timmerhuiscomplex, heeft ook meegedacht over de inrichting van onze ruimten. Maar hoe mooi dat misschien ook was, met het ontwerp waar zij mee kwamen moesten we gewoon teveel concessies doen aan onze inhoudelijke doelstellingen. Het was een te
De stad als collectie. • 7
mei-juli 2015 | #7
dwingend grid van kleinere ruimten en dat deed ons te veel aan de situatie van het Schielandshuis denken. Juist het gemis aan flexibiliteit leverde in het Schielandshuis bij het inrichten van de tentoonstellingen veel problemen op. Daar waren te veel muren en dwingende circuits van kleine zalen. De architectuur van het Timmerhuis in het algemeen leent zich er misschien voor om helemaal ‘design’ te worden, maar die karakteristiek van het ontwerp van OMA willen we juist niet benadrukken. We willen juist flexibele ruimten waarin we de verschillende onderdelen, met de formule van drie verhaallijnen met drie ontwerpsferen, in verschillende tempo’s kunnen wisselen. Bovendien willen we de opstelling in enkele jaren kunnen laten groeien. Je zou ook kunnen zeggen dat we duidelijk willen maken dat het verhaal van Rotterdam nooit af is en nieuwe verhalen altijd moeten worden opgenomen.
Pop up museum Voor de tijdelijke tentoonstelling hebben we in het Timmerhuis straks zo´n vijf- tot zeshonderd vierkante meter beschikbaar, op een totaal van zeventienhonderd vierkante meter. We hebben daar verder geen kantoren of opslag, alleen tentoonstellingsruimte. Eind dit jaar ontruimen we onze kantoren in het Schielandshuis. Waar we naartoe gaan zien we nog wel. Kantoorruimte kun je overal in de stad huren. Het Timmerhuis is maar een van de plekken in de stad waar we als Museum Rotterdam te zien zullen zijn. De tentoonstellingen in het Timmerhuis zijn onderdeel van een groter verhaal. In Rotterdam zijn zo’n vijftien gebieden, wijken of clusters van wijken, waarin we de komende jaren zullen opduiken. We gaan als museum op grass root level werken in die gebieden. We zullen dus regelmatig opduiken met een pop up museum. We reserveren structureel twintig procent van onze subsidie voor activiteiten op locatie in die gebieden. Zo willen we overal zichtbaar zijn in de wijken van de stad. De verhalen die we daar samen met de bewoners optekenen vormen weer input voor wat we later in het Timmerhuis gaan doen, dat zich als een mothership ten opzichte van de andere locaties zal verhouden. Kortom: in die pop up musea vinden we een permanente bron van vernieuwing van het verhaal van de Rotterdammers.
Masterplan Gaan we door met tentoonstellingen in Las Palmas? Dat is zeker niet uitgesloten. De ruimte van LP2 op de Wilhelminapier blijft wat mij betreft een mogelijke locatie voor een pop up museum. Als we een project hebben dat goed in die ruimte past dan kunnen we daar terecht. Ik heb dat met LP2 afgesproken. Van onze twee tentoonstellingen in Las Palmas hebben we geleerd hoe we mensen actief bij tentoonstellingen kunnen betrekken; hoe we een actieve sfeer kunnen creëren. Die sfeer van LP2 proberen we straks in het eerste deel van het Timmerhuis opnieuw te scheppen. Tegelijkertijd blijven we wel werken aan een langetermijnperspectief. Dat wil zeggen: Een compleet nieuw, groot stadsmuseum met alles erop en eraan. Tentoonstellingsruimten, publieksruimten, een winkel, depots, kantoren, werkplaatsen etc. Het masterplan ervoor ligt al klaar. We hadden dat eigenlijk al een paar jaar geleden. We hadden zelfs een locatie: aan de Hoogstraat. Maar het plan was te groot en te duur. Alles zat erin en juist daarin hebben we ons vergist, want we wilden iedereen bedienen en we maakten geen scherpe keuzen. Daarmee werd het plan onhaalbaar. Voor de komende vijf tot tien jaar zijn we in elk geval blij met het Timmerhuis en houden we voldoende mogelijkheden om overal in de stad op te duiken.
Wat Rotterdam bijzonder maakt Een stadsmuseum staat in de museale pikorde helemaal onderaan. Bovenaan staan de kunstmusea. Vrijwel elke stad heeft een stadsmuseum, maar op enkele uitzonderingen na zijn het meestal geen bruisende instellingen. De collecties sluiten vaak niet aan bij wat men wil vertellen. Om het serieus en goed aan te pakken, moet je flink investeren zoals bijvoorbeeld bij het MAS in Antwerpen is gedaan. Wat mij betreft heeft het bestaan van een stadmuseum alleen zin als we kunnen laten zien wat de bewoners van de stad er aan hebben. Daar gaan wij voor zowel met onze plannen voor het Timmerhuis als met de pop up musea. En we hebben eigenlijk alles mee: ‘de stad’ is ongelooflijk in. Over de hele wereld is men bezig het belang van de stad te benadrukken. Hier in Rotterdam spreken we de laatste tijd almaar over de superdiversiteit van de stad; de creativiteit en de kwaliteiten ervan. We zijn eigenlijk een soort ‘nieuwe urbanisten’ en een museum als het onze kan dat laten zien. Wij tonen het belang van het erfgoed van toen en nu voor de stad van straks. Dat tekent wat mij betreft ook de breuk met ons museale verleden in het Schielandshuis. Daar lieten we in de stijlkamers een te eenzijdig beeld van het Rotterdam van vroeger zien, waarin een verleden werd gekoesterd dat eigenlijk niet het echte Rotterdam representeerde. We toonden een soort patriciërscultuur in de context van een verlengde Gouden Eeuw; de geschiedenis van een bovenlaag van Rotterdam in de 17de en 18de eeuw . Maar dat is helemaal niet wat Rotterdam anders of bijzonder maakt. Wat wij willen laten zien is datgene waarop de bewoners van nu trots kunnen zijn, het
eigene van hun stad. En daarbij kunnen we naast de positieve zaken ook de schaduwkanten laten zien.
Drievoudige beoordeling We willen als museum op drie functies beoordeeld worden. Allereerst op het halen van een bepaald bezoekcijfer. Daarop worden we namelijk als gesubsidieerde instelling beoordeeld door de gemeente en de cultuurraad. We mikken op 100.000 bezoeken per jaar en dat is ambitieus, vergeleken met ons verleden en met het bezoekcijfer van stadsmusea in het algemeen. In de tweede plaats willen we actief met het publiek aan de slag. Dat wil zeggen: onze bezoekers participeren in ons museum. We betrekken ze bij onze manier van werken. De bezoekers zijn daarom co-creator, omdat de bezoeker zijn eigen kennis van de stad inbrengt. En in de derde plaats willen wij niet het knekelhuis van de geschiedenis zijn, maar een actieve bijdrage leveren aan de geschiedschrijving van de stad ook buiten het culturele domein. Ik word ook als hoogleraar al vaak gevraagd om mee te denken over alle mogelijke ontwikkelingen en facetten van de stad en dat zou dus verbreed moeten worden naar de hele organisatie van het museum. We zien onszelf daarom eerder als ‘erfgoedconsultant’. Als specialist van de stad bieden we onze diensten aan alle sectoren van de samenleving aan: het bedrijfsleven, het onderwijs, de zorg. We zijn dus niet alleen een museum dat zorgt voor het erfgoed van de stad – want dat blijven we natuurlijk doen met een eigentijds collectiebeleid door het verzamelen van de materiële en immateriële cultuur van de stad. Maar we richten ons ook op de discussie over de stad. Overal waar die wordt gevoerd. Nogmaals: we zien het stadsmuseum als een city lab, als een manier waarop we met alle sectoren in de samenleving mee kunnen denken over de ontwikkelingen in Rotterdam. We houden door het verleden te tonen de stad bovendien een spiegel voor.
Urbane antropologie We willen als stadsmuseum geen traditioneel objectgericht museum zijn. Zie ons meer als ‘urbane antropologen’ die op onderzoek uitgaan naar wat er op dit moment onder de mensen leeft, wat hen drijft en welke gebeurtenissen uit het verleden daarbij voor hen een rol spelen. Alle medewerkers van het museum moeten daarin mee kunnen gaan. Het is een competentie-eis geworden dat je in wijken en buurten moet kunnen werken met bewoners. Je moet durven aanbellen bij mensen, met ze kunnen praten en kijken wat ze in hun huizen hebben staan. Je moet hun foto’s willen bekijken, hun familieverhalen aan willen horen en ze optekenen. Met andere woorden: je moet het materiële erfgoed met het immateriële kunnen verbinden. Ik noem dat het vastleggen van ‘mentaal erfgoed’. In een stad met zoveel culturen als Rotterdam heb je die antropologische invalshoek nodig. Tegelijkertijd, en dat is onze meerwaarde, kunnen wij die verhalen van bewoners vertalen in attractieve tentoonstellingen. Wij kunnen die verhalen op een interessante manier presenteren, want we zijn immers een museum. Het nieuwe museum is een kennisinstituut, niet een instituut dat zich verliest in de esthetiek van het voorwerp. We laten zien wat Rotterdam is en wat het anders maakt dan andere steden. We zijn het museum van het Rotterdam van nu; dat relevant is voor bewoners van nu. Daarom zouden we dus het belangrijkste museum van de stad moeten zijn.” • AW & HB
“We moeten het belangrijkste museum van de stad zijn.”
Avanti incouranti! • 8
mei-juli 2015 | #7
Avanti incouranti! De redding van de creatieve industrie in Rotterdam • Tekst: Tjeu Strous • Illustratie: Onno Blase
Nog niet zo lang geleden presenteerde website Vers Beton nog eens de tien rottigste lijstjes waarin Rotterdam lijstaanvoerder is: 1) het grootste aantal huishoudens onder de armoedegrens, 2) het hoogste aantal werklozen, 3) het grootste aantal tienermoeders, 4) de grootste luchtverontreiniging, 5) de laagste levensverwachting, 6) het grootste aantal meldingen van vandalisme, 7) het grootste aantal geweldsmisdrijven, 8) het grootste aantal mensen met overgewicht, 9) woningen met de laagste marktwaarde . Maar het meest triest werd Vers Beton van het tiende lijstje: het aantal behaalde voetbalprijzen in de 21ste eeuw. Tezamen met Kerkrade en Heerenveen staat Rotterdam hier op de laagste plaats met slechts één beker. Helaas wordt u als lezer nu gedwongen deze met bittere vloeistof gevulde beker tot de laatste druppel leeg te drinken, want wij hebben een elfde rottig lijstje gevonden waarvan niemand verwachtte dat Rotterdam daarvan lijstaanvoerder zou zijn: de gemeente met de grootste terugloop van werkgelegenheid in de creatieve sector! Wij halen deze wijsheid uit de onlangs gepubliceerde Monitor Creatieve Industrie 2014 van IMMOVATOR (zie figuren in kader). Conclusie: Rotterdam is helemaal niet dat goed florerende broeinest van creatieven waar wij zo graag onder elkaar en met anderen over reppen.
M
et deze ontnuchterende data in gedachten ben ik op zoek gegaan naar mensen die de creatieve sector in Rotterdam van binnenuit kennen: Patrick Boel, initiator van wijkondernemingen en burgerinitiatieven die actief is in Delfshaven; Jan Melis, ontwerper, initiator en docent vormgeving en mede-initiatiefnemer van het ZoHokwartier (Zomerhofstraat en omgeving); Kristian Koreman van het architectenbureau Zones Urbaines Sensibles (ZUS), samen met compagnon Elma van Boxel de ontwikkelaar van het Schieblock.
Patrick Boel, met een verleden in de kraakbeweging, zich in het gesprek presenterend als ‘Stadsmaker’, een beroepsgroep die ontwikkeling en uitvoering integreert, de ene dag aan het bouwvakken, de volgende dag met een ontwikkelaar rond de tafel: “ Ja, die statistieken! Waarom is de creatieve industrie hier zo weinig zichtbaar? Wij stelden ons die vraag ook. De creativiteit zit vaak in de marge van sectoren, men ontmoet elkaar, doet ideeën op, dat kan net zo goed gelden voor een advocatenkantoor dat op een creatieve manier aan de slag gaat, geïnspireerd door ideeën van elders. We deden een onderzoekje in Delfshaven: wie beschouwt zich als creatieveling? Dat leverde een veel groter gezelschap op dan de statistieken over dit gebied aangeven.” JAN MELIS (ZOHOKWARTIER): “Die cijfers verbazen me niks. Onder de architectenbureaus heeft een geweldige slachting plaatsgevonden, maar ook andere creatieven hebben veel last gehad van de crisis. Daar kwamen de bezuinigingen in de cultuursector nog eens bovenop. Specifiek voor Rotterdam geldt dat het economisch draagvlak van de creatieve industrie zwakker is dan elders. In Amsterdam en Eindhoven hebben startups meer afzetmogelijkheden in de nabije omgeving. Er is in het verleden veel geld gepompt in de audiovisuele sector in het Lloydkwartier, maar kijk eens wat daarvan over gebleven is nu de filmindustrie weer naar Hilversum en Amsterdam vertrokken is. Toch weet de creatieve industrie in Rotterdam zich naar buiten aardig te presenteren, ook al valt er voor velen, met name de net afgestudeerden, nauwelijks een droge boterham in te verdienen. Ondanks alles heerst hier een optimistische sfeer. Er is veel publiciteit rond bijvoorbeeld het Schieblock, het nieuwe Centraal Station, de Markthal, de Luchtsingel en de keuze van Madonna om hier te gaan wonen. We staan in alle bladen, tot in Amerika aan toe. Met name door de vele pop up-evenementen geeft Rotterdam het imago van the place to be. Je kunt overal aan goedkope ruimte komen waardoor het naar buiten toe toch heel wat lijkt. Maar laten we heel eerlijk zijn, aan het fenomeen Rotterdam Festivalstad heeft de creatieve industrie niet zo veel. Met uitzondering van het Internationale Filmfestival bieden al die festivals de creatieve industrie weinig. Festivals zijn eilanden met weinig uitstraling naar de omgeving als het gaat om extra werk.” KRISTIAN KOREMAN (ZUS, SCHIEBLOCK): “Die slechte cijfers bevestigen wat ik al vermoedde. De creatieve industrie is in Rotterdam relatief dun gezaaid, al heb je wel gebieden waar de concentratie hoog is, zoals in het Schieblock en omgeving. Die geconstateerde daling in de laatste jaren is het logische gevolg van een stad die ontwikkeling van dit type arbeid niet als belangrijk kapitaal ziet; althans niet helpt om de randvoorwaarden voor dergelijke werkgelegenheid te versterken. In Rotterdam geldt nog altijd het adagium van ‘hard werken’ waarbij het eerder gaat om offshore, chemie en op- en overslag en niet om creatieve arbeid. De old skool bedrijven staan in de acquisitie centraal, niet de nieuwe werkgelegenheid van de creatieve industrie. Dat type werkgelegenheid heeft behoefte aan centrale ontmoetingsplekken. Een aantal daarvan, zoals het debatcentrum in De Unie, heeft Rotterdam nu juist gesloopt. Voor een andere noodzakelijke voorziening zoals een poppodium blijkt geen geld beschikbaar. Daarom zijn we heel blij met het initiatief van horecaondernemer Aziz Yagoub om hier pal achter het Schieblock voor eigen rekening een poppodium te bouwen.”
Vastgoedsector opereert traditioneel PATRICK BOEL: “Het probleem is dat de vastgoedsector in Rot-
terdam vrij traditioneel opereert. Ze spelen verkeerd in op de vraag naar vierkante meters die er wel degelijk is. Zelfs alternatief ogende bedrijfsverzamelgebouwen ontstaan hier niet vanuit de vraag, maar vanuit een probleem dat de gemeente bedacht heeft. Toen men bijvoorbeeld geen kant uit kon met de Maassilo werd een vleugel voor creatieven uit de grond gestampt in de bestaande huisvesting. Maar eerst werd daarvoor zoveel veranderd dat de vierkante-meterprijs die daarvan het gevolg was eigenlijk toch weer te hoog werd voor het type ondernemer dat zich daar op Zuid wil vestigen.” KRISTIAN KOREMAN: “Dat bepaalde projecten voor creatieven, zoals het Lloydkwartier en de Creative Cube aan de Maashaven, deels mislukt zijn komt omdat het achter het bureau bedachte plannen zijn. Het Lloydkwartier was te duur en de gemeente ondermijnde de ondersteunende infrastructuur door bijvoorbeeld het Mediafonds op te doeken. De Creative Cube was daarnaast te veel een stand alone; op zich wel een leuk plan, maar niet goed geïntegreerd in de omgeving; eigenlijk een ‘aura zonder ziel’. Hier rondom het Schieblock zijn wij als ruimte vragende partij zelf met andere huurders aan
de slag gegaan; de zaak is organisch van onderaf gegroeid. Wat op deze plaats is ontwikkeld moet ook hier volgens de stepping stone theorie kunnen doorgroeien.” PATRICK BOEL: “Het probleem is dat in het algemeen ontzettend veel in stenen wordt geïnvesteerd, een investering waarvan de lasten daarna als een molensteen om de nek van de verhuurder komen te hangen. Er moet daarna altijd weer overheidssubsidie aan te pas komen om de huurprijs passend te maken. Het fundamentele probleem is dat de vastgoedsector geen aanbod maakt dat is gestoeld op de ontwikkelingsgang waarin dit type bedrijven zitten. Corporaties deden er ook heel lang over om een aanbod te scheppen dat beantwoordt aan allerlei woonvormen waaraan individuen of gezinnen behoefte hebben. Zo is er in Rotterdam een groeiend type bedrijven dat een plek wil ‘in de marge’. Geen gelikte huisvesting, geen systeemplafonds, geen kantinefaciliteiten, maar gewoon een hok, net zoals in de VS elke startup begonnen is een garage zonder sanitair en dergelijke. De kunst is om te onderkennen met welk type ondernemer of bedrijf men te maken heeft. Ontwikkelaars hebben de neiging onmiddellijk aan het slopen, breken en opknappen te gaan nog voordat de wensen van de belangstellende partijen is onderzocht. In Delfshaven zijn alleen nog maar kleine projecten tot stand gekomen. Ik denk bijvoorbeeld aan de Piet Hein, een oud buurthuis waar na een beperkte renovatie creatievelingen in zijn ingetrokken. Het HipHopHuis is uit Delfshaven vertrokken naar het centrum. Er was gewoonweg geen geschikte ruimte voorhanden. Mijn stelling is daarom: “Niet slopen is geld verdienen” ofwel “Avanti incouranti”! Misschien komt het door mijn achtergrond als kraker dat ik de wensen van de toekomstige bewoners als vertrekpunt van het ontwikkelproces neem.“
Architecten en vormgevers gaan branchevreemd als projectontwikkelaars “Nu een aantal dragende pijlers van een bloeiend cultureel leven in het centrum om zeep zijn geholpen - denk bijvoorbeeld naast debatpodium De Unie en een poppodium ook aan Lantaren/Venster - hebben wij als architecten van ZUS de afgelopen jaren de eerste piketpalen geslagen om de vitaliteit in het centrum terug te krijgen. Om een metafoor te gebruiken die voortkomt uit onze achtergrond als landschapsarchitecten: ‘we planten een boom waaromheen wortels en takken vanzelf groeien’. Die boom was het volkomen verwaarloosde Schieblock dat op de nominatie stond om afgebroken te worden. In 2010 zijn we in dit pand neergestreken en zagen onmiddellijk de mogelijkheden. In plaats van architect werden we ineens ook projectontwikkelaar. Hoe konden we de beschikbare lege vierkante meters productief maken zonder ingrijpende, dure verbouwingen? Als snel slaagden we er in om partijen als eigenaren, gemeenteambtenaren en startende ondernemers bij elkaar te krijgen. Van meet af aan was bij ons duidelijk dat de vierkante meters niet opnieuw de bestemming kantoorruimte moesten krijgen; iets wat bij onroerend-goedeigenaren altijd voorop staat. We wisten Motel Mozaique en de Architectuur Biënnale deze kant uit te krijgen. Al snel bleek dat er helemaal niet zoveel investeringen nodig waren om het gebouw weer bruikbaar te maken. De basisbehoeften van de partijen die zich wilden vestigen waren zeer bescheiden. De lage vierkante-meterprijs was belangrijker dan het gewenste comfort.” JAN MELIS: “Aanvankelijk lagen er voor het gebied ingeklemd tussen de Heer Bokelweg, Schieweg, Bergweg en Noordsingel grootse nieuwbouwplannen die na het begin van de crisis niet meer haalbaar bleken. Het Zomerhofkwartier lag tussen 2006 en 2010 wat te verpieteren. Pionier Esther van der Wiel is als ontwerper van publieke ruimte als eerste met nieuwe ideeën gekomen in het ’NU HIER’-plan. In bouwprocessen, zo stelde Esther, ontstaan tussentijden; periodes waarin de oude situatie verdwenen is en de grond wacht op een nieuwe invulling. Deze ‘wachtgronden’ werden in de filosofie van het ‘NU HIER (en straks daar)’-project tijdelijk herwonnen voor publiek gebruik. De tussentijd werd ingezet als een laboratoriumfase, een fase waarin nog niet alles vaststaat. NU HIER ontwikkelde plekken die in gebruik genomen konden worden voor alles wat stedelingen graag doen: moestuinieren, paardrijden, koken, bouwen, crossen, knutselen, schaatsen, film kijken, bijen houden. Het Zoho-lab, waarin we ons hier bevinden, is opgezet als een broedplaats, redelijk centraal gelegen, op een kwartier loopafstand van het station; een afstand die korter is gemaakt met de komst van de Luchtsingel. De woningcorporatie Havensteder is uiteindelijk bereid geweest met ons mee te denken.” KRISTIAN KOREMAN:
Vraaggerichte ontwikkeling “Dat het kwartje bij woningcorporatie Havensteder inmiddels gevallen was, bleek toen het honderdjarig bestaan van deze corporatie in het Zoho-kwartier werd gevierd bij Roodkapje; een organisatie die zich in een ruimte wil vestigen die zo rauw mogelijk is. Als we nu in gesprek treden met Havensteder over een soortgelijke ontwikkeling in het Vierhavengebied hoeven we inmiddels geen glazige blikken meer te zien, uitgaande van de bestaande vraag van creatieve bedrijven. Een mooi voorbeeld van vraaggerichte ontwikkeling daar is het Soundportgebouw, waarin zich allerlei audio-bedrijven hebben gevestigd. ‘Onder de radar’ PATRICK BOEL:
Avanti incouranti! • 9
mei-juli 2015 | #7
is de Stichting Kunstenaarsateliers Rotterdam (SKAR) eigenlijk al jaren op die manier bezig. Er zijn meer vergelijkbare ontwikkelingen: denk aan Leeszaal West in het Oude Westen, verdiepingen in de torens aan het Marconiplein en natuurlijk als vlaggenschip het Schieblock.”
Niet alleen vierkante meters maar ook een programma voor het gebied is cruciaal. KRISTIAN KOREMAN: “Het ging bij het ontwikkelen van het Schie-
block en omgeving niet primair om het verhuren van het aantal vierkante meters, maar om het neerzetten van een programmering voor het gebied. Een organisatie als Motel Mozaique had daar al de nodige ervaring mee. We ontwikkelden een tentoonstelling waarin de toekomst van het gebied centraal stond. Onze opvatting werd dat we toe moesten naar een gebied dat zou gaan functioneren als een podium voor stadscultuur. Ter compensatie van de teloorgang van De Unie en Lantaren/Venster startten wij in het Schieblock De Dependance: naast een bar een ontmoetingsplaats ‘om het gelukspeil in Rotterdam te verhogen’, zoals de site zegt. We wilden gewicht bieden tegen de culturele-woestijnvorming die zich gaandeweg in het centrum van Rotterdam aan het ontwikkelen was. Sindsdien hebben we iedereen over de vloer gehad: de Operadagen, architectuurtentoonstellingen, voorstellingen van Wunderbaum. Regisseur Paula van der Oest kwam hier een film opnemen. We waren van architecten inmiddels niet alleen ontwikkelaars geworden; we haalden ook onze horecadiploma’s, werden buurtwerker en curator van tentoonstellingen. Eigenlijk ontwikkelden we een vorm van ‘stedelijk curatorschap’ in de meest brede zin van het woord. En dan zie je in de directe omgeving dat iedereen en alles zich aansluit. Buiten ontwikkelde zich een Biergarten die voor het komende seizoen een volledige facelift krijgt. Bij de opening vorig jaar kwamen er 2,5 duizend mensen! En ja, dan lukt opeens alles. Zo is de Luchtsingel er gekomen dankzij de uitverkiezing tot Stadsinitiatief en de steun van vele honderden particulieren en instellingen. Daarmee is de verbinding met de omgeving van de Hofpleinlijn en het daarachter liggende Zomerhofkwartier nieuw leven ingeblazen en de culturele relatie tussen het centrum en dat deel van Rotterdam ten noorden van de spoorlijn organisch versterkt. We hebben veel steun gekregen van ambtenaren die ons goed gezind waren en ons hielpen de mazen van de wet te vinden om dingen mogelijk te maken.” PATRICK BOEL HEEFT DEZELFDE OPVATTING: “Stadmaken, zoals ik het noem, moet zich niet beperken tot het ontwikkelen van fysieke gebouwen. In Delfshaven proberen we grote investeerders te bewegen ook in het sociale klimaat te investeren. Zo subsidieert Achmea, bij wie 70 % van de wijkbewoners een polis heeft, in bootcamps met hiphopdancing. Meer bewegen leidt tot een gezonder leven, hetgeen zich uiteindelijk terugbetaalt in een geringer beroep op ziektekostenverzekeringen. Dat is financieel in het voordeel van Achmea die op die manier zijn investering ziet renderen. Mijn droom als ‘Stadsmaker’ is het ontwikkelen van nieuwe vormen van ondernemerschap in sociaal zwakke gebieden met gebruikmaking van onorthodoxe manieren door middel van fysieke ruimten die zich aanbieden tegen zo laag mogelijke ontwikkelingskosten. Naast het aanbieden van bemiddeling op het snijvlak van ontwikkeling en exploitatie vanuit de vraag investeren we in het sociaal klimaat.”
Ook Jan Melis sloeg aan het programmeren. “Ontwerpers Bas Sala en ik vonden elkaar omstreeks 2010 in het plan om hier een ‘podium voor jonge ontwerpers met oog voor de omgeving’ te stichten. Op dit podium wilden wij aan de stad jonge ontwerpers presenteren. Na het dieptepunt op designgebied ergens in 2012 toen de 100% Designbeurs niet meer in Rotterdam plaatsvond, meenden wij dat dít het gebied was van waaruit we konden gaan werken. Door aan designers te vragen de potentie van het Zohogebied in beeld te brengen dienden we zowel het belang van de creatieve ondernemers als van de omgeving waarin ze vertoeven.” MELIS:
Tevreden is Jan Melis nog niet met wat bereikt is. De werkgelegenheid voor vele tientallen ondernemers is geconcentreerd in enkele straatblokken. “Het momentum moet nog komen. Dat zou kunnen als we in het gebied een vaste culturele plek zouden kunnen scheppen. Met Roodkapje leken we die plek te hebben gecreëerd, maar zij heeft inmiddels toch weer gekozen voor een nomadisch bestaan in Rotterdam. Er moet vooral ’s avonds meer reuring komen en een duidelijke programmering. We moeten niet alleen naar buiten toe een hippe plek zijn, maar vooral ook een wijk in de stad zijn waarin het prettig leven en werken is. Er zijn volop ideeën gelanceerd in de prijsvraag die Havensteder over dit thema georganiseerd heeft. Binnenkort komen die ideeën officieel naar buiten.”
Een bekend fenomeen is dat als een ontwikkeling succesvol is in een gebied, de vierkante meterprijs stijgt. De initiatiefnemers, verantwoordelijk voor dat succes, kunnen die nieuwe prijs niet opbrengen en verdwijnen door de achterdeur. Hoe valt dit proces te keren? “We zijn ons zeer bewust van de tijdelijkheid van dit alles. Als je in een gebied nieuwe impulKRISTIAN KOREMAN:
sen ontwikkelt, rukt de gentrification op. De initiatiefnemers van zo’n ontwikkeling hebben dan meestal het nakijken. We zitten als bureau inmiddels ook in New York en Shanghai waar dergelijke ontwikkelingen zich nog veel agressiever voltrekken dan hier. We zijn in New York daarom een gentrification lab gestart om deze ontwikkeling niet alleen te begrijpen, maar juist ook te beïnvloeden. Ook daarin herken je ons weer als landschapsarchitecten. Wij stellen de vraag naar de aard van het ‘stedelijk ecosysteem’: Als niet alle elementen aanwezig blijven die de vitaliteit van een gebied beïnvloeden dan resteert een kaal, doods gebied. Om concreet te worden: In het Schieblockgebied moet iets van de rafeligheid die het gebied nu tot een levend geheel maakt behouden blijven. Daarmee is wat aanvankelijk zeer tijdelijk bleek van constante waarde geworden voor het gebied. We hebben dat gevisualiseerd door de voor de toekomst te verwachten hoge bebouwing over de huidige heen te plaatsen. De huidige eigenaar, projectontwikkelaar LSI, weet inmiddels dat het Schieblock met zijn huidige ontwikkeling een gunstige business case blijkt. Na vijf jaar draaien we nu break-even. De afspraak met LSI is dat iedereen de komende tien jaar in het pand kan blijven met een gelijkblijvende huurprijs. De nieuwe formule luidt: “As is”: zoals het is, blijft het. Maar ondertussen staan hier de ontwikkelingen niet bepaald stil. De in dit pand aanwezige Archiguides en café/ expositieplek en winkel ‘Groos’ integreren tot een nieuw publiek infocentrum. Aan de overkant heeft het voormalige Shell-kantoor een nieuwe huurder: ‘Spaces’. Zij gaan de komende jaren deze voormalige ‘erectie van het grootkapitaal’ (een label van een vroegere wethouder) ontwikkelen tot een ‘Schieblock Plus’ voor creatieve bedrijven die zich een wat hogere vierkante-meterprijs kunnen veroorloven, maar aangetrokken worden door de hernieuwde dynamiek van dit gebied. De nieuwe vierkante meters onder het voormalige Hofpleinstation aan de andere kant van de Luchtsingel zijn al volledig bezet.”
Jongeren in de stad houden JAN MELIS: “Als docent ruimtelijk- en product-
design houd ik mijn studenten voor dat de wereld hun plek is. Blijf niet per se hangen in Nederland, kansen liggen vooral ook in Oost-Europa, Rusland, Azië. Nederlanders zijn goed in conceptueel denken, dingen visualiseren en presenteren, daarin lopen wij in de wereld voorop. Het Zohogebied kan het laboratorium voor ontwikkelingen elders worden.” PATRICK BOEL: “Terwijl Amsterdam de place to be is voor hen die gearriveerd zijn, is Rotterdam de place to be voor aankomende talent. Dat laat zich niet zo gemakkelijk in statistieken vangen. Degenen die zich hier vestigen opereren juist vaak in de marge waarover ik zojuist sprak. Rotterdam heeft de randvoorwaarden die het voor de startersgroep interessant maakt om hier te beginnen: de vierkante-meterprijs is laag, het onderwijs speelt erop in, er is voldoende kritische massa van gelijkgestemden. Ook al is de praktijk niet altijd fraai. Een voorbeeld: Een groot en nog steeds groeiend architectenbureau als MVRDV werkt met wat ik noem ‘slaven’: goedkope studenten uit landen uit alle delen van de wereld die hier voor een habbekrats lange dagen maken. Maar ze krijgen hoe dan ook op die manier een geweldige boost mee voor hun verdere carrière, dat dan weer wel.” “Het Schieblock ligt geografisch gunstig omdat allerlei opleidingen hier vlakbij liggen. Leerlingen lopen dagelijks door het gebied waar ze wellicht ook een beroepsmatige toekomst tegemoet gaan. Samen met de Willem de Kooning Academie en het Grafisch Lyceum hier om de hoek denken we na over stageprogramma’s in dit gebied. We klagen er zo vaak over dat we er niet in slagen om jongeren die hier een opleiding volgen in de stad te houden. Welnu, hier liggen de kansen.” • TS KRISTIAN KOREMAN:
Monitor Creatieve Industrie 2014 IMMOVATOR
Figuur 1 Rotterdam staat pas op de vierde plaats met het aantal arbeidsplaatsen in de creatieve sector (18.000). bron: Lisa 2014
Amsterdam Utrecht s-Gravenhage Rotterdam Eindhoven Hilversum Groningen Amersfoort Nijmegen Apeldoorn 0
10000 20000 30000 40000 50000 60000 70000 80000 90000 Creatieve Industrie
ICT
Figuur 2 Rotterdam scoort het slechtst wat betreft werkgelegenheid in de creatieve sector als percentage van de totale werkgelegenheid. bron: Lisa 2014
Hilversum Amsterdam Utrecht Top 10 steden Amersfoort s-Gravenhage Eindhoven Nijmegen Groningen Apeldoorn Nederland Rotterdam 0%
5%
10%
15%
20%
25%
Creatieve Industrie
30% ICT
Figuur 3 De werkgelegenheid in de creatieve sector nam In Rotterdam tussen 2011 en 2013 het meest af. bron: Lisa 2014
Amsterdam Utrecht Apeldoorn Amersfoort Eindhoven Groningen s-Gravenhage Hilversum Nijmegen Rotterdam -1500 -1000 -500
0
500
1000
1500
Banengroei 2011-2013 in de creatieve industrie
2000
2500 3000
mei - juli 2015 | #7
• DE VRIJPLAATS:
Rotterdamse kunstenaars kunnen, op uitnodiging of op eigen initiatief, De Vrijplaats gebruiken om hun werk te tonen. Interesse?
[email protected]
Maarten Bel (1987, Dordrecht) woont en werkt in Rotterdam. In 2011 studeerde hij af aan het AKV Sint Joost in Breda en in 2014 aan het Piet Zwart Instituut in Rotterdam. Zijn werk bestaat onder meer uit installaties, performances, video’s, tekeningen en boekjes. Onderstaande foto
is gemaakt door Anna den Hartog tijdens de Rotterdam Contemporary Art Fair afgelopen februari in de Cruise Terminal. Daar werd het werk ‘Café Bel’, een platform waar verschillende verhalen in één wereld werden samengebracht, getoond in de entreehal.
“We waren een prettige rotte appel op de beurs.”
Woody van Amen: Nieuwe romantiek in een duistere stad • 12
mei-juli 2015 | #7
Woody van Amen: Nieuwe romantiek in een duistere stad
Achtergrond Woody van Amen
Woody van Amen werd geboren in 1936 in Eindhoven, maar verhuisde binnen enkele weken naar Rotterdam. Hij studeerde aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Rotterdam. Hij was daarna vanaf 1958 onder andere assistent van de Rotterdamse monumentaal kunstenaar Louis van Roode en van Gust Romijn. In 1961 vertrok hij naar New York en in 1962 kreeg hij daar zijn eerste solotententoonstelling. Het jaar 1964 vormde zijn doorbraak in Nederland met een deelname aan de tentoonstelling Nieuwe Realisten in het Gemeentemuseum Den Haag, in 1965 gevolgd door een tentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam en een aankoop door dat museum. Van 1969 tot 2001 was Van Amen docent aan de Willem de Kooning Academie (toen nog Academie van Beeldende Kunsten) in Rotterdam. Vanaf 1972 maakte hij reizen naar Zwitserland en vanaf 1976 naar Zuidoost Azië, reizen die nieuwe thema’s voor zijn werk aanreikten. Hij publiceerde in maart 1973 een artistieke beginselverklaring onder de titel New Romanticism. In 1977/1978 volgde een eerste grote overzichtstentoonstelling in Museum Boijmans Van Beuningen
naar het Stedelijk Museum in Amsterdam vonden we echt jammer. Zijn opvolger, de bekende ontwerper Wim Crouwel, paste op de tent maar voor de kunst hadden we aan hem niet zoveel. De huidige directeur van Boijmans Sjarel Ex is wel langs geweest hier op mijn atelier. Toen ik zeventig werd wilde hij me een tentoonstelling in Boijmans geven en hij daagde me uit iets anders te doen dan het netjes naast elkaar hangen van werken. Dat vond ik niet verkeerd. We kwamen toen uit op een presentatie die voor mijzelf helemaal nieuw was. Ik had veel video’s gemaakt tijdens mijn reizen door Cambodja, Vietnam, Indonesië en andere Zuidoost-Aziatische landen. Ik heb toen fragmenten uit die video’s geselecteerd van tempels, evenementen en landschappen. Die fragmenten werden op een ingenieuze manier over negen schermen geprojecteerd, een minuut per scherm, dus negen minuten in totaal. Gelukkig kreeg ik voor de montage hulp van Victor Vroegindewey, want dit was voor mij helemaal nieuw. Tijdens de opening van de tentoonstelling in Boijmans lag ik in het ziekenhuis, maar later heb ik die nog wel gezien. KV/HB: Als we naar jouw cv kijken zien we een enorme lijst van tentoonstellingen, zowel solotentoonstellingen als groepstentoonstellingen, in binnen- en buitenland. Aan aandacht heeft het jou nooit ontbroken. WvA: Het kwam gewoon op mijn pad. Maar je moet geen afwachtende houding hebben, je moet altijd alert en actief zijn. Mijn uitgangspunt is dat ik elke dag iets nieuws wil beleven. De tentoonstelling die ik op dit moment samen met Hidde van Schie in TENT heb is een gevolg van mijn vriendschap met Hidde. Ik ken hem al lang, hij was student op de Willem de Kooning Academie toen ik daar docent was. Hij sprak me een keer aan en ik vond het een leuk gesprek. Ik heb Hidde toen uitgenodigd om met ‘mijn’ groep studenten mee op excursie naar Texel te gaan. Ik vond hem een nieuwsgierige, onderzoekende student en dat sprak me aan. Dat onderzoekende heb ik ook en dat is een belangrijke eigenschap voor een kunstenaar. Uit dat contact is een vriendschap ontstaan en op een gegeven moment kwam Hidde met het idee samen een kleine tentoonstelling te maken bij Galerie Wansink in Roermond. Dat was een interessante tentoonstelling en op de opening daar was ook Mariette Dölle, het hoofd van TENT die ik toen niet kende, maar die ons direct uitnodigde om samen werk te laten zien in TENT.
Prijzen: 1993 Chabotprijs Prins Bernard Cultuurfonds; 1999 Erasmusspeld van de gemeente Rotterdam; 2002 Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. De expositielijst van Woody van Amen omvat tientallen solo- en groepstentoonstellingen over de hele wereld.
KV/HB: Het was een erg leuke opening van jullie tentoonstelling
• Tekst: Kees Vrijdag & Hugo Bongers • Illustratie: Thom Bronneberg
Wie de afgelopen maanden door de Witte de Withstraat langs de fraai verbouwde pui van TENT liep, vooral als de nacht gevallen was, kon er niet omheen. De aandacht werd onwillekeurig getrokken door een lichtobject (Lina) dat permanent van kleur verschoot. Dit kunstwerk van Woody van Amen ademt de skyline van een grote Aziatische stad, de continu wisselende lichtimpulsen van de Bund in Shanghai: metropolitaine dynamiek gevat in een Aziatisch symbool, midden in een zee van ruimte. De andere kunstwerken blijven op eerbiedige afstand, maar vormen één wonderwel geslaagd geheel in de dubbeltentoonstelling New Romantic Spirit dat werk toonde van Van Amen en Hidde van Schie. • TAXAT,
Nieuwe energie
2004, WOODY
Het jaar 2016 komt met de manifestatie ‘Rotterdam viert de stad’ in het teken te staan van de energie uit de Opbouwtijd en de vertaalslag naar deze tijd. Tegen de achtergrond van die manifestatie en met de expositie in TENT als concrete aanleiding willen we met kunstenaar Woody van Amen praten over zijn kijk op de tijd van de opbouw in Rotterdam. Na de oorlog koos Rotterdam er niet voor het bombardement van 14 mei te herdenken, maar wel om op 18 mei de jaarlijkse ‘Opbouwdag’ te vieren. De stad wilde niet te lang stilstaan bij verwoesting en puin, maar met elan en nieuwe energie vooruit blikken. Optimisme voerde de boventoon. In onze zoektocht naar het precieze DNA van deze periode kan de kunstenaar ons misschien wegwijs maken. Hoe was toen de sfeer in de wereld van de beeldende kunst? Na een korte fysieke dip een paar jaar geleden gaat Woody van Amen weer elke werkdag aan de slag in zijn atelier in Kralingen. Het is zijn plek, met hoge ramen, op de hoek van een oud schoolpand. Het was ooit een jeugdherberg. Hij kijkt er uit op een tuin annex binnenplaats. Met gevoel voor curiositeit laat hij ons een huurrekening uit september 1964 zien, zo lang zit hij ten minste al in dit pand. We komen al dichterbij de tijd die ons bezighoudt.
VAN AMEN, MARIENIERSWEG ROTTERDAM. HET BEELD IS TOT STAND GEKOMEN OP INITIATIEF VAN DE ARCHITECTEN CHRIS KNOL EN HANS BUYS EN IS EEN GIFT AAN DE STAD TER AFSLUITING VAN DE WEDEROPBOUW.
• LINA, 2014, WOODY VAN AMEN, ZOALS TE ZIEN VANAF DE WITTE DE
Nieuwe Realisten
WITHSTRAAT.
KV/HB: Na jouw terugkomst uit New York in 1963 brak je snel
door in Nederland. Jouw werk was in de zomer van 1964 te zien op de geruchtmakende tentoonstelling ‘Nieuwe Realisten’ in het Haags Gemeentemuseum. Naast kunstenaars uit Amerika, Engeland, Duitsland en Frankrijk waren daar ook Nederlandse kunstenaars te zien zoals Wim T. Schippers en Willem de Ridder. En jij dus ook. De tentoonstelling liet werk zien van voor die tijd nieuwe stromingen als pop art en nouveau realisme. Na Den Haag ging de tentoonstelling nog door naar Berlijn, Wenen en Brussel. Wat zullen veel Rotterdamse kunstenaars toen jaloers zijn geweest op jouw succes. Hoe kwam je in eigenlijk in die tentoonstelling terecht? WvA: Toen ik in 1963 terug kwam uit Amerika zocht ik werkruimte. Ik kende iemand van de gemeente en ik kreeg een atelier in een leegstaand lokaal van een oud schoolgebouw
aan de Oranjeboomstraat, een pand direct naast mijn eigen woning. In dit pand zat een instelling voor zuigelingenzorg die bezig was eruit te gaan en van die mensen kreeg ik de sleutel. Ik heb daar een tijdje gezeten in een soort ‘kraaksituatie’. Later kreeg ik van Kunstzaken officieel toestemming om er te blijven. In hetzelfde pand had ook Kees Franse een atelier en naast mij kwam Hans Verwey te zitten. Ik had toen in dat atelier net ‘Elektrische stoel’ en ‘Woody’s Wonder’ gemaakt en daar stond plotseling Herman Swart, toen een belangrijke tentoonstellingsmaker bij de Nederlandse Kunststichting, voor mijn deur. Hans Verwey stelde ons aan elkaar voor, ik zette de ‘Elektrische Stoel’ aan die heftig begon te bewegen en geluid te maken en Herman lag dubbel van het lachen. Later noemde hij mijn naam aan Wim Beeren die conservator was in het Gemeentemuseum in Den Haag en die toen de tentoonstelling ‘Nieuw Realisme’ aan het voorbereiden was. Herman liet foto’s maken van mijn werk en zond die naar Den Haag en mijn werk werd opgenomen in de tentoonstelling. En ja, toen kende iedereen mijn naam.
Boijmans Van Beuningen KV/HB:Wim Beeren werd in 1977 tot directeur van het Museum
Boijmans Van Beuningen benoemd. In datzelfde jaar kreeg jij een grote solotentoonstelling in dat museum. Toeval misschien? WvA: Jazeker, want daar had Beeren niets mee te maken. De beslissing om mijn werk in een solotentoonstelling te tonen was genomen door conservator Renilde Hammacher.* Ik werd voor een etentje uitgenodigd bij haar thuis in Den Haag. Tijdens dit etentje, waarbij ook de directeur van Boijmans, Ebbinge Wubben, aanwezig was stelde ze plotseling aan hem voor om mij een tentoonstelling te geven. Dat was voor mij een verrassing en wat ik toen ook nog niet wist was dat dit de laatste tentoonstelling van haar was voordat ze met pensioen ging. Ik had over een tentoonstelling geen enkel contact gehad met haar of met Ebbinge Wubben, evenmin met zijn opvolger Wim Beeren. Met Wim Beeren had ik een goed contact. Beeren en ik waren niet zozeer vrienden, maar we waardeerden elkaar en hij kwam regelmatig bij mij op het atelier langs. Dat hij wegging
Woody van Amen: Nieuwe romantiek in een duistere stad • 13
mei-juli 2015 | #7
in TENT, iedereen was er. WvA: Het was een recorddrukte volgens TENT, de drukste opening in lange tijd doordat de kennissen van Hidde en van mij nu samen kwamen.
Studenten We spreken over het werk van Jeanne van Heeswijk, de kunstenaar die actief was in wijken zoals Nieuw-Crooswijk en de laatste jaren in de Afrikaanderbuurt. Met haar was in de vorige Puntkomma een interview opgenomen. Woody van Amen heeft het interview gelezen en zegt met dit soort kunst weinig te hebben. Heb je dan geen studenten langs zien komen die als ‘community artist’ wilden afstuderen, vragen wij. WvA: Er kwam van alles langs aan het einde van de studie, maar dat niet. Werken ‘in de buurt of de wijk’ kwam in ieder geval in de jaren dat ik op de kunstacademie lesgaf gewoon niet aan de orde. In het vierde jaar, als de studenten moeten gaan afstuderen, zie je de breedte van het palet, zie je waar eigenlijk de belangstelling van de student naar uit gaat, dan blijkt wat ze in gedachte hebben. Ik sta wel honderd procent achter de uitspraak van Hans Andringa in een eerder nummer van Puntkomma: ‘Als je niet eigenwijs bent, lukt het zeker niet’. KV/HB: Moeten
studenten op de kunstacademie niet altijd al beschikken over een basisvaardigheid in het tekenen? WvA: Het is handig als je kunt tekenen, maar iedereen kan tekenen. Het is vooral handig als je in het buitenland bent en niet weet hoe iets in een andere taal heet. Ik was een keer in China en had een nieuwe batterij nodig, geen idee hoe zo’n ding daar heet en toen tekende ik het maar. Werd direct begrepen. De academie is er om die tekenvaardigheid te ontwikkelen. Als ik met de studenten sprak over wat ze later als kunstenaar te wachten stond, zei ik altijd: Als het toch een mode moet zijn zorg er dan voor dat het jouw mode is en niet die van een ander. Probeer altijd je eigen signatuur te ontwikkelen. Maar om nog even terug te komen op dat werken ‘in de buurt’, dat heeft nooit mijn belangstelling gehad. Maar sommige studenten gingen na hun afstuderen in groepen werken, waren minder individueel bezig en die waren er meer gevoelig voor, net als de politiek. Er was een wethouder toen, Hans Mentink, die was wel gevoelig voor dat type kunstenaar en die ontfermde zich over hen en zorgde voor opdrachten. Er is niet veel meer over van dat soort kunst, behalve dan het werk van het kunstenaarscollectief ‘Kunst en Vaarwerk’, dat schuurde wel een beetje tegen dat maatschappelijke van de kunst aan.
Kunstenaarssociëteiten KV/HB: Als wij naar de kunst van de jaren vijftig in Rotterdam
kijken zien we een nogal bedaagde sfeer. Er was kleurengrafiek, daar stond Rotterdam om bekend, er waren de monumen-
tale kunstenaars die werk kregen door de wederopbouw van gebouwen in de binnenstad en dat was het wel zo ongeveer. Waar was de dynamiek en het rumoer van Cobra? Waarom is de Nulbeweging niet doorgebroken in Rotterdam? Jouw werk en dat van enkele generatiegenoten betekende voor het eerst wat reuring in de stad. Waarom was de kunst in Rotterdam zo behoudend, zo voorzichtig? WvA: De oorlog heeft er voor gezorgd dat de kunst in de jaren vijftig in Rotterdam weinig vernieuwend was. We wisten ook niet wat er buiten de stad gebeurde. Nu is het allemaal veel makkelijker, nu is er de computer en kun je zien wat er in de wereld gebeurt. Maar in de jaren vijftig was de wereld veel kleiner. Amsterdam had continuïteit in de kunstwereld, in Rotterdam was er die enorme breuk en er was geen plek om elkaar te ontmoeten, er waren geen galeries die nieuw werk lieten zien. Eerst in het Schielandshuis en later op de Korte Lijnbaan was er een expositieruimte voor Rotterdamse kunst, daar hing geen vernieuwende kunst. Eigenlijk was er maar één kunstenaar in de stad die verder was dan de rest en dat was Gust Romijn. Gust was de aanjager, de vernieuwer die wel wist wat er buiten Rotterdam gebeurde. Pas toen zijn vrouw Nelletje in het bestuur van de Rotterdamse Kunstkring kwam, en die een expositieruimte aan de Witte de Withstraat had, pas toen zagen we nieuwe kunst, ook werk van buiten Nederland. Gust had de contacten, kende iedereen, Nelletje had het organisatievermogen en toen kwamen interessante kunstenaars naar Rotterdam. KV/HB: Speelde de Rotterdamse kunstenaarssociëteit dan geen
rol in de contacten tussen kunstenaars? En waar kwamen jullie elkaar dan tegen? WvA: Toen ik achttien was en op pad ging trok ik naar cafés als Pardoel, De Fles, de Pacific, de Wiek, de Habanera, daar kwam ik kunstenaars tegen als Vaandrager en Sleutelaar. Er was wel een kunstenaarssociëteit in de kelder van het Schielandshuis maar daar ben ik nooit geweest. Ik geloof dat die gesloten werd omdat een dronken arts daar eens een agent aanviel. In 1965 werd het initiatief genomen om een nieuwe sociëteit op te richten. Dat initiatief kwam onder andere van regisseur Rob de Vries van het Nieuw Rotterdams Toneel, van Kees Franse en de architect Herman Haan. Ik was bij de oprichtingsvergadering. Dat werd een leuke sociëteit in de Boomgaardstraat. Die was laat open en liep goed. Maar na een tijdje ging de rek er uit, er kwamen op den duur verkeerde mensen, de uitbater had er geen zin meer in en de club ging ter ziele. In 1984 raakte ik in gesprek met notaris Hans van der Stap, een art lover die een plek in de stad miste om kunstenaars tegen te komen. Die heeft mij overgehaald om het nog eens te proberen. Daar hebben we toen Kees Botschuyver, directeur van de Toneelraad Rotterdam, bijgehaald en de uitgever Willem Donker. Met z’n vieren werden we het er over eens dat het geen vereniging moest worden, maar een stichting; we wilden geen ledenvergaderingen. We kregen na een tijdje een pand van de gemeente aan de Westerkade en dat werd Sociëteit De Illusie. Dat is een tijd goed gegaan, De Illusie heeft een aantal jaren goed gedraaid, we hebben er mooie tentoonstellingen gemaakt, salons georganiseerd, maar ook daar ging de rek er na een tijdje uit, er kwam na een aantal jaren toch weer gedoe over de organisatiestructuur. Ik geloof in het nut van een kunstenaarssociëteit, het is nuttig dat er een vrijplaats voor kunstenaars is, een plek om soortgenoten te ontmoeten. De Illusie lukte mede niet, denk ik, omdat we te laat waren. We moesten drie jaar wachten voordat het pand aan ons ter beschikking werd gesteld omdat de buurt bezwaar maakte tegen de komst van de sociëteit. Toen was de stad veranderd en waren er meer plekken bij gekomen voor kunstenaars. Wij hebben te lang moeten wachten en de stad ontwikkelde zich ondertussen gewoon door. Nu zou je het niet meer van de grond krijgen, mensen zijn te individualistisch ingesteld. Maar jonge kunstenaars zeggen weer tegen mij: we missen een ontmoetingsplek. Ik ben wel lid van Pulchri, de kunstenaarssociëteit in Den Haag, al sinds 1967, maar ik kom er nooit. Pulchri is al oud, net als Arti in Amsterdam. De kunstenaarsvereniging Pictura in Dordrecht is al 220 jaar oud. Hoe komt het toch dat het in Rotterdam nooit lukt?
Een nogal duistere stad WvA: Ik woon in het centrum van Rotterdam en daar voel ik
me happy. Maar toch heeft Rotterdam weinig allure, niet echt uitstraling. Een Belgische kennis die in Hongkong woont en die pas bij mij op bezoek was noemde Rotterdam “een nogal duistere stad”, het tegenovergestelde van Hongkong met al dat licht. Daar moest ik aan denken toen ik onlangs met mijn vrouw naar Roodkapje in de Teilingerstraat liep. We gingen toen vanaf het Hofplein via de luchtsingel naar het Zomerhofkwartier en ik dacht: “Ze zijn hier vergeten het licht aan te doen”. We liepen echt een donker stukje stad in. Ik ben Rotterdammer, ben dan wel in Eindhoven geboren, maar ‘verhuisde’ al na een paar weken naar Rotterdam: ik heb de stad in mei ‘40 in brand zien staan. Ik kan niet zonder de stad en voel me er thuis. Maar er is nog van alles mogelijk om de stad meer allure te geven. Er is veel leegstand, geef die panden aan jongeren om er te exposeren, daar is veel behoefte aan. Ik was pas in de Rakstraat in Crooswijk, in een tentoonstellingsruimte met de naam De Witte Slagerij,
Manifest
In zijn artistieke beginselverklaring New Romanticism uit 1973 pleit kunstenaar Woody van Amen voor gevoel en verbeelding in de kunst. De kunst van die dagen noemt hij koel terwijl mensen behoefte hebben aan warmte, geluk en toegankelijkheid. Terwijl de film, de mode en het theater wel tegemoet komen aan de behoefte van mensen aan romantiek presenteren de beeldende kunsten slechts koele abstractie. De ‘New Romanticism’ waar Van Amen voor staat herstelt de basisfunctie van kunst: het bieden van een communicatiemiddel voor iedereen. In een recente discussie in TENT (maart 2015) met kunstcriticus Hans den Hartog Jager zegt Woody van Amen nog geheel achter zijn beginselverklaring uit 1973 te staan: “Ik ben nog steeds een romanticus. Ik heb indertijd lang over de beginselverklaring nagedacht en er over gesproken met Hein van Haaren die toen directeur van de Esthetische Dient van de PTT was en die later directeur van de Rotterdamse kunstacademie werd. We waren eind jaren zestig bevrijd van de kunst van Cobra. In de beeldende kunst kwamen nieuwe ideeën in een stroomversnelling terecht en ik vond dat kunst toen te conceptueel werd. Dat ging me te ver, ik wilde me er tegen afzetten en daarom kwam ik met dat manifest. Ik vond en vind toegankelijkheid van kunst belangrijk, ik wilde er meer gevoelselementen in opnemen. Dat manifest viel samen met veranderingen in mijn eigen werk. Ik zocht ook naar een nieuwe richting en nam afstand van het stempel ‘pop art kunstenaar’ dat door anderen voor mij was bedacht. Pop art was voor mij een korte periode in mijn kunstenaarschap. In 1973 herkende ik me er ook niet meer in, ik kwam in conflict met mezelf. Ik heb toen de natuur ontdekt. Toen ik in Zwitserland in de bergen kwam en daar de Matterhorn zag, sloeg de schoonheid van het berglandschap bij mij aan. De Matterhorn is in mijn kunst nooit meer weggegaan. Vanaf 1973, met het manifest en met de nieuwe symbolen van de Matterhorn en ook Zwitserland als vorm, maakte ik in mijn werk een grote sprong. Dat gebeurde ook toen ik een paar jaar later naar Zuidoost Azië reisde en in contact kwam met de symbolen van de cultuur daar. Zoals het swastika-teken, dat bij ons belast is door het misbruik van de Nazi’s maar dat in mijn werk verwijst naar de boeddhistische en hindoeïstische cultuur. Later ontwikkelde ik de vorm van de ‘taxat’. Ik ontdekte het dubbelkruis in de bekleding van een taxi-interieur en uit dat dubbelkruis heb ik jaren later mijn taxat ontwikkeld; twee aaneengeschakelde Zwitserse kruizen. Met de taxat kon ik loskomen van de driedimensionale werkelijkheid en ontdekte ik de vierde dimensie. Ik ben roomskatholiek opgevoed, daardoor ervaar ik denk ik wel de kracht van symboliek. Ik gebruik graag herkenbare symbolen in mijn werk.”
een mooie ruimte voor kunstenaars om te exposeren. Ik kan me dat soort slagerijen nog wel van vroeger herinneren, de ruimte is zelf al een bezienswaardigheid. Dan is het goed om zo’n leegstaande winkelruimte voorlopig aan kunstenaars te geven. In de gang, op weg naar buiten, met de fiets aan de hand, eindigt het gesprek terloops met de woorden: “Je deed het gewoon, weet je wel.” Vervolgens springt de kunstenaar joyeus op de fiets en rijdt vief en kwiek de Lusthofstraat in. Er zijn nog zoveel ideeën die driedimensionaal vorm moeten krijgen. Een werklust en energie die aanstekelijk werkt: ‘Rotterdam: gewoon doen.’ • KV & HB
* Renilde Hammacher- van den Brande, echtgenote van de oud-directeur van het Rijksmuseum Kröller-Müller professor Bram Hammacher, werd in 1963 aangesteld als eerste hoofd van de nieuwe afdeling moderne kunst van Boijmans Van Beuningen. Mevrouw Hammacher is pas vorig jaar op de leeftijd van 101 jaar overleden.
Art Rotterdam Week 2015 • 14
mei-juli 2015 | #7
Art Rotterdam Week 2015 Een terugblik op de beursweek die niet elitair, maar wel verrassend en vernieuwend was. • Tekst: Arnold Westerhout & Hugo Bongers
Het staat buiten kijf dat de Art Rotterdam Week inmiddels behoort tot de belangrijkste evenementen voor beeldende kunst en vormgeving in Nederland. Sinds in 2014 de overstap van de hoofdbeurs naar ‘de Van Nelle’ werd gemaakt is de betekenis van de beursweek daarnaast op internationaal niveau toegenomen. De toename van buitenlandse galeries, bezoekers en pers getuigt hier voldoende van. De vraag is ondertussen welke betekenis de beurs voor de stad heeft die als gastheer optreedt. Welke Rotterdamse galeries en kunstinstellingen profiteren bijvoorbeeld van de schaalvergroting van de Art Week? En: wat valt te zeggen over de impact die de beursweek heeft op Rotterdam als stad van kunst en vormgeving? In dit artikel gaan we in op deze vragen, door willekeurig (en subjectief) terug te blikken op een aantal van de meest kenmerkende plekken van editie 2015. De 16e editie van kunstbeurs Art Rotterdam was druk en levendig. Wat animo van bezoekers betreft kon opnieuw vastgesteld worden dat de overstap die directeur Fons Hof heeft gemaakt van de Cruiseterminal op de Wilhelminapier naar de Van Nellefabriek in de Spaanse Polder geslaagd is. Het in een verre uithoek van Rotterdam gelegen werelderfgoed trok zelfs meer bezoekers dan ooit. Op beide weekenddagen ‘kon je over de hoofden heenlopen’. Hoewel minder bezocht dan eerdere jaren, was het dezelfde dagen toch ‘gezellig druk’ in de Cruiseterminal waar de alternatieve beurs Rotterdam Contemporary (voorheen RAW Art Fair) plaatsvond. In Fenixloods 1 op Katendrecht was tegelijkertijd de tentoonstelling No Walls Expo NL/VL te zien, met grote beelden van Nederlandse en Vlaamse kunstenaars, samengesteld door kunstorganisator Bob Smit die ook verantwoordelijk was voor de beurs in de Cruiseterminal. De Art Rotterdam Week werd gecompleteerd met allerlei side shows in de directe omgeving van de Van Nellefabriek en op verschillende plaatsen elders in de stad.
Een overzicht van De Van Nelle Hoofdbeurs Art Rotterdam 2015 kende drie onderdelen: de Main Section, de New Art Section en Projections, de aparte afdeling voor video/mediakunst. Die laatste sectie had bijna het karakter van een meditatieruimte. Twaalf galeries toonden in totaal zeventien videowerken in een grote verduisterde zaal met voldoende ruimte, goede projectie en goed gescheiden geluid. Het is een genot en een voorrecht om een uurtje of zo te kijken naar de bewegende beelden in deze zaal. Een voorrecht, want alleen op deze ene plek krijg je een aardig (zij het lang niet compleet) overzicht van wat er de laatste tijd gemaakt wordt door video-/mediakunstenaars. Overzichtstentoonstellingen van deze kunstdiscipline zijn zeer schaars en om de ontwikkelingen van video- & mediakunst te volgen moet je bovendien veel reizen. Net buiten de beursruimte, elders op het terrein van de Van Nellefabriek was
• STANDS VAN DESIGNBEURS OBJECT OP HET PROMENADEDECK VAN HET SS ROTTERDAM.
• KIM IN MY HOME (2013) , JAN HOEK.
deze keer voor het eerst ruimte gemaakt voor niet-commerciële kunstenaarsinitiatieven. Onder de naam Intersections toonden negentien kunstorganisaties uit Nederland werk van kunstenaars die regelmatig in ‘alternatieve’ kunstruimtes te zien zijn. Dit was een zinnige aanvulling op de beurs, want dergelijke kunstenaarsinitiatieven trekken over het algemeen weinig publiek, stralen een wat hermetisch karakter uit, en konden nu drempelloos betreden worden. Rondom een aardige loungeruimte (door CitizenM Hotel ingericht en gerund) werd kunst getoond die in de wereld van de kunsthandel niet gangbaar is. Een prima aanvulling op de hoofdbeurs, net als de beurs voor de krappe beurs ‘We Like Art’ met kunstwerken tot 1.500 euro. Ondanks dat de New Art Section, de afdeling van nieuw toegelaten galeries, vooral buitenlandse deelnemers bevatte, waren er ook drie Rotterdamse te vinden: Galerie Frank Taal (in de Van Speykstraat), Galerie Rianne Groen (om de hoek in de Schietbaanstraat) en All together Now (die gevestigd is in het kunstenaarsinitiatief Het Wilde Weten aan de Robert Fruinstraat). De drie Rotterdam-
galeries. Daarvan waren zeven van Rotterdamse bodem. Deze zeven galeries behoren tot de voorhoede van de Rotterdamse beeldende-kunstwereld. Zij kunnen zich handhaven op het nationale en internationale niveau waar de beurs Art Rotterdam voor staat. Daarom noemen we ze maar even: Cokkie Snoei (Mauritsweg), Wilfried Lentz Rotterdam (in het vroegere badhuis Justus van Effenstraat), PHOEBUS Rotterdam (Eendrachtsweg), RAM (Van Vollenhovenstraat), JOEY RAMONE (Josephstraat), Gallery Vivid (Scheepmakershaven) en ZERP Galerie (Van Oldenbarneveltstraat). Want ja, de kunstbeurs Art Rotterdam is wel de beste beurs in Nederland van hedendaagse kunst. Het is geen TEFAF waar miljoenenbedragen voor kunst worden gevraagd. Het is geen Art Basel of de Frieze in Londen of de Arco in Madrid. Bij het publiek van deze toplaag van internationale kunstbeurzen speelt geld geen rol, zo lijkt het als je naar de prijskaartjes kijkt. Dat is in Rotterdam anders. Doordat de kunstwerken over het algemeen redelijk zijn geprijsd en de kosten voor de standhouders te overzien zijn kan meer risico worden genomen. Er zijn gevestigde namen in Rotterdam te zien maar ook jonge nieuwkomers. Er kan risico worden genomen en daardoor kun je als koper of verzamelaar ontdekkingen doen. Kunstcriticus Rutger Ponzen omschreef Art Rotterdam als een beurs die het aandurft om “een broedplaats van kunstenaars en galeriehouders te zijn die durven, opvallen en continuïteit tonen. En die je op termijn over de hele wereld tegenkomt en die uiteindelijk hun weg vinden naar de grote musea (…). Het trekt scouts en kunstprofessionals aan die de nieuwe namen de wereld in katapulteren.” (de Volkskrant, 6 februari 2015). Een mooi voorbeeld van durf was het aanbod van de Rotterdamse galeriehouder Zic Zerp, die toch behoorlijk wat grote namen in zijn stal heeft, maar nu in zijn tweede jaar op Art Rotterdam (vorig jaar in de New Art Section) uitsluitend met vier jonge kunstenaars als Wouter le Duc en Andrej Dubravsky aan kwam zetten. Of Cokkie Snoei die naast de internationale sterfotograaf Pieter Hugo de kunstenaars Keetje Mans en Bianca Sistermans presenteerde.
• SUPERMODEL KIM (2013) , JAN HOEK.
mers kozen voor de presentatie van maar één kunstenaar. Moedig, want nu komt de kwaliteitsbeoordeling van deze debutanten te rusten op de schouders van die ene kunstenaar. Dat Frank Taal (en zijn compagnon-galeriehouder Leo de Bie) en buurvrouw Rianne Groen nu op Art Rotterdam mochten debuteren zal de regelmatige galeriebezoeker niet vreemd voorkomen. Beide Rotterdamse galeries bieden al enkele jaren voldoende kwaliteit met een stal van frisse kunstenaars. Dat All Together Now nu al mocht meedoen is wel opvallend. Initiatiefnemer Gerben Willers noemt zichzelf geen galerie maar een Label for contemporary art. Hij was tot voor kort curator bij Showroom MAMA en maakte in de ruimte van MAMA aan de Witte de Withstraat de afgelopen jaren verschillende opvallende tentoonstellingen. Hij mocht blijkbaar al vier maanden na zijn vertrek op de Art Rotterdam debuteren met zijn nieuwe ‘label’. Dat schept verwachtingen voor de toekomst.
Inzoomen op de Main Section De Main Section, de eredivisie van de beurs, bevatte 77 Nederlandse en buitenlandse
Mondriaantentoonstelling Prospects & Concepts Voor de vierde keer vond Prospects & Concepts plaats, deze keer onder het curatorschap van Mirjam Westen (Museum Arnhem). Fotograaf Jan Hoek (1984) is één van de dertien kunstenaars die gevraagd werd werk tentoon te stellen in een aparte ruimte van de Van Nellefabriek, direct naast de commerciële hallen van de kunstbeurs. Het gedeelte was gereserveerd voor jonge Nederlandse kunstenaars die het afgelopen jaar een ‘Werkbijdrage Jong Talent’ door het Mondriaan Fonds kregen toegekend. Was voorheen van tientallen kunstenaars één werk te zien, deze editie waren er meerdere kleinere tentoonstellingen van één kunstenaar. Dit zorgde voor meer diepgang in de tentoonstelling als geheel en daarom voor een grondiger kennismaking met nieuw Nederlands talent. Hoek: “Heel bijzonder ook dat het Mondriaan Fonds ervoor gekozen heeft ons werk te presenteren op Art Rotterdam. Hier ziet in één keer de hele kunstwereld je werk.” Hoek onderscheidt zich vooral van andere fotografen in de wijze waarop hij zijn model benadert. Anders dan bijvoor-
Art Rotterdam Week 2015 • 15
mei-juli 2015 | #7
beeld Anton Corbijn, misschien Nederlands bekendste en succesvolste fotograaf die onlangs alle kranten heeft weten te halen met zijn tentoonstelling in het Haagse Gemeentemuseum, is Hoek niet per se een mooi-maker. Zijn werk roept andere ideeën, andere gevoelens op. Bijvoorbeeld van sympathie. Soms ook van schaamte. Bovendien wordt voortdurend de relatie fotograaf – model aan de orde gesteld. Op de tweede beursdag vertelt Hoek vanachter een katheder in zijn deel van de tentoonstelling aan bezoekers over Kim, één van zijn modellen. Ze is een junk (of liever: een ‘ex-verslaafde’), die hij bij toeval in Amsterdam tegenkomt. Hij kiest haar niet alleen als model, maar nodigt haar ook uit bij hem thuis voor het maken van een fotoreportage. De foto’s die daar het resultaat van zijn tonen Kim op haar kwetsbaarst. Want Hoek laat haar poseren als een topmodel terwijl iedereen kan zien dat zij bij lange na niet de kwaliteiten van een model heeft. Je voelt je er wat ongemakkelijk bij: een vrouw die getekend is door het leven, door haar verslavingen, die zich als een smetteloos model durft te geven voor de camera. Maar vooral heeft het iets aandoenlijks. Je voelt daarom sympathie voor die vrouw die, moedig wellicht, hier op een voetstuk is geplaatst door een kunstenaar. Minder genegenheid ervaar je bij de foto’s van de wat forse, gepensioneerde Duitser die zijn toevlucht heeft gevonden in de Thaise pornohoofdstad Pattaya. Hoek heeft pontificaal, mag je wel zeggen, de billen van de man op leeftijd gefotografeerd. Op een andere foto diezelfde kont met een kaars die de kunstenaar er zelf ingestoken heeft. Hoek vertelt: “Ik had in een advertentie gevraagd om modellen. Deze meneer reageerde omdat hij een fotograaf zocht die foto’s van hem wilde maken die hij vervolgens op zijn gay-dating internetprofiel kon plaatsen.” Je vraagt je als bezoeker af wat deze ‘meneer’ ervan zou vinden als hij zou zien dat een foto van zijn dikke kont en plein publique tentoongesteld wordt. Maar ook: kan iemand kwetsbaarder geportretteerd worden dan met een kaars in z’n aars? Het antwoord is doodeenvoudig ‘nee’. Belangrijker nog: dit is wat het werk zo spannend maakt. In een tijd waarin fotografie vooral gebruikt wordt om een wereld te laten zien die mooier is dan de gewone of dagelijkse, is het misschien geruststellend om broosheid of zwakte op een voetstuk geplaatst te zien.
Object Rotterdam Designbeurs Object Rotterdam streek dit jaar neer op het stoomschip Rotterdam in Katendrecht. Eerdere edities van Object werden georganiseerd in LP2, het NAi en – vorig jaar- in gebouw De Rotterdam. Er waren dit jaar grofweg twee grote tentoonstellingsruimtes met zo’n 20 stands. Daarnaast konden bezoekers, net als vorig jaar in de modelappartementen van De Rotterdam, bijzondere ontwerpen bekijken in de hotelkamers (of hutten) van het schip, die waren ingericht met vooral meubels en textielwaar. Net als in 2014 werd dit jaar dus geprobeerd de beurswaar zo optimaal mogelijk te voegen in de tentoonstellingsomgeving. Maar anders dan voorheen mondde dit nu uit in een teleurstelling. Op Kiki Lamers met haar bonte textielwaar na leken weinig ‘designobjecten’ opgewassen tegen de drukke, benauwde hotelkamers van het schip. De interventie Seperation van kunstenaar Klaas Krijnen bijvoorbeeld viel geheel weg tegen de kleurrijke inrichting; waar vele bezoekers overigens met veel genoegen aandacht aan schonken. Cynisch wellicht, maar het belang van eigenaar WestCord Hotels om hutten te promoten door ruimte te bieden aan een kunstbeurs lijkt geslaagd. De twee beursvloeren die waren ingericht in één van de voormalige eetzalen en het hoger gelegen promenadedeck waren elkaars uitersten voor wat betreft de strijd om aandacht tussen scheepsarchitectuur en tentoonstellingswaar die ook in de hotelkamers terug te zien was. Niet alleen de heftige
vloerbekleding en goudkleurige pijlers, maar ook de keramische decoraties aan de wanden van zaal Odyssee concurreerden hevig met bijvoorbeeld het opvallende glaswerk van Bořek Šípek. Er werd dan ook veelvuldig over geklaagd door de standhouders. Dat was wel wat anders op het Promenadedeck, waar door het vele glas een overvloed aan licht binnentrad. Hier deed de beursvloer bovendien veel ruimtelijker aan door de witte, stalen scheepshuid die de andere wand vormde. Maar ondanks het eenrichtingsverkeer hier (je mocht er aan één kant in en aan de andere kant uit) was het er ook druk en vol. Het schip, gebouwd in de jaren ’50, is van een heel ander schaalniveau dan zijn naamgenoot waar vorig jaar de beurs werd georganiseerd. Misschien zou je vooral oog moeten hebben voor de prachtige gelegenheid die een nieuw publiek heeft gekregen om het schip (voor velen de eerste keer) te bezoeken. Wellicht is het daarom goed om te concluderen dat het leuk voor een keer was, maar dat het stoomschip Rotterdam te weinig kwaliteiten biedt om een design- of kunstbeurs goed uit de verf te laten komen. Althans, niet met deze ruimtes. Vreemd genoeg werd – bijvoorbeeld - geen gebruik gemaakt van de meer voorname Queen’s Lounge. Deze zaal beslaat de gehele 28 meter breedte van het schip en is daarmee de grootste ruimte aan boord. Bovendien is het decoratieprogramma van deze zaal (die eens diende als wat bescheiden feestzaal voor de tweedeklaspassagiers) de meest neutrale van het schip. Maar belangrijker nog: in de context van de ontwikkeling van de Art Week als geheel zou Object zich moeten bezinnen op het kwaliteitsniveau van de deelnemers. Veel kunstenaars / ontwerpers namen op eigen titel deel aan deze beurs, waardoor des te meer opviel dat weinig tot geen gerenommeerde designgaleries deelnamen. Die vonden we wel elders in de stad; met bijvoorbeeld Galerie Ra op Rotterdam Contemporary en Vivid in de Main Section van de hoofdbeurs.
wheel-drives grommend de duinen nabij Tel Aviv bedwingen was terecht naast het Stadhuis geplaatst, want het werk gaat op een dubbelzinnige manier over macht en politiek. Ook heel mooi geplaatst was Little Frank and His Carp (2011) waarin de Amerikaanse kunstenares Andrea Fraser ronddwaalt in het Guggenheim Museum in Bilbao. Luisterend naar de audiotour van het museum wentelt ze zich met erotische bewegingen tegen muren en pijlers van de kunsttempel, opgewonden geraakt door de verheerlijkende tekst vol superlatieven van de audiotour. Slim om dit werk te projecteren tegen de maagdelijk witte strakmodernistische gevel van het HBU-gebouw aan de Coolsingel, een mooi contrast met het museumgebouw van Gehry. Het langste en misschien meest ontroerende werk op de Coolsingel, ruim 27 minuten, was Letter on the Blind, For the Use of Those Who See uit 2007 van de Venezolaan Javier Téllez. Het werd geprojecteerd op de plek van het poppentheater (met zitplaatsen, niet onbelangrijk voor deze film). Midden in een leeg zwembad staat een olifant en om de beurt wandelen zes blinde mensen naar het dier om het aan te raken en over hun ervaring te spreken. Iedere blinde voelt een verschillend stukje van de olifant, niemand heeft een totaalbeeld, behalve wij, de ziende kijkers.
Out There op de Wilhelminapier en in de Fenixloods Er was deze keer nog een tweede route met videokunst. En wel op Zuid. Out There - Part 2 Rotterdam was, na deel één in Maastricht in 2014, dit jaar te zien in Rotterdam. Het project is een samenwerking van curator Bart van den Boom van de Maastrichtse organisatie Viewmaster Projects met het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam. In de 25 werken die op de Wilhelminapier en op Katendrecht vanaf de Art Week ruim een maand te zien waren, stond het landschap centraal. Ook hier waren alle werken vanaf de straat te bekijken, behalve enkele werken waarvoor meer concentratie nodig was, die kregen veel ruimte in de grote (en gratis toegankelijke) loods Fenix 1 op Katendrecht. Dat was een goed idee, want de snijdende wind op de Wilhelminapier maakt een langdurig verblijf op straat nog minder aangenaam dan het verpozen op de Coolsingel. De foto’s vielen wat tegen, omdat ze over het algemeen wat flets afgedrukt waren; al zijn we misschien verwend geraakt door de briljante kleuren van de cibachroom afdrukken in lichtbakken die tegenwoordig in musea hangen. De videokunst werd over het algemeen goed geprojecteerd, zij het dat tijdens ons bezoek drie werken kapot waren. Wat er wel te zien was had kwaliteit en was goed geselecteerd, enkele bekende werken, maar ook verrassingen. In het werk Kennemerduinen 2007 uit 2010 van het Nederlandse kunstenaarsduo Driessens & Verstappen wordt in negen minuten het verloop van de seizoenen in een breed en diep gefotografeerd duinlandschap getoond. Om de week genomen foto’s op een vaste locatie vloeien onmerkbaar in elkaar over en tonen op esthetische wijze de geleidelijke verandering van de kleuren van het duinlandschap. De Japanse kunstenaar Hiraki Sawa laat in Eight Minutes (2005) landschap en details in zijn huis in elkaar overvloeiend, verbonden door achter elkaar aan lopende geitjes. Ze lopen over de keukentafel, door de gootsteen, rondom de deur van de wasmachine, en dit alles magisch-realistisch gefilmd met bomen en bergen als decorstukken. Sommige werken waren niet vanaf de straat
“Art Rotterdam is een beurs met een
imago dat
overeenkomt
Eerbetoon aan een avenue.
met dat van de gaststad.”
Voor de tweede keer produceerde Sculpture International Rotterdam, de beheerder van belangrijke kunstwerken in het centrum van Rotterdam, een programma met videokunst op de Coolsingel tijdens de periode van het International Film Festival Rotterdam tot en met de Art Week. Ook vorig jaar was daar videowerk te zien, toen kwalitatief goed werk maar soms slecht geprojecteerd, met hier en daar vals licht tegen een te onrustige achtergrond. Soms was het werk te lang om geconcentreerd te blijven kijken in de winterkou van de Coolsingel. Dit jaar leek de organisatie te hebben geleerd van de ervaringen van vorig jaar en waren de negen werken overwegend goed gesitueerd en niet al te lang. Alleen bij het werk Rituals van Julika Rudelius uit 2012 ging het mis. In dit werk poseren Chinese puberjongens op een stoffenmarkt in Guangzou op hun meest verleidelijke manier; ze nemen vrouwelijke erotische poses aan die ze voornamelijk kennen uit westerse reclames en soapseries. Het is een werk dat in de museumzaal opvalt door zijn sprankelende exotische kleuren, een sprankeling die helaas verloren ging tegen de vaalgrijze gevel van het Atlantahotel. Voor de rest niets dan lof voor de keuze van de films en de locaties. Een opvallend werk was No Man Is an Island uit 2002, een werk van de Deense kunstenaar Jesper Just waarin een oudere man een walsje maakt op een plein in Kopenhagen voor een huilende jongeman, mooi geprojecteerd op een groot scherm op het kruispunt Coolsingel – Oldebarneveltstraat. Het werk Kings of the Hill van Yael Bartana (2003) waarin zware four-
te zien maar in Fenixloods 1, een gigantisch grote ruimte hetgeen sommige werken ten goede kwam. Het werk Cycle uit 2013 van Jacco Olivier was eerder te zien op zijn solotentoonstelling vorig jaar in de nogal kleine kelderzaal van het GEM in Den Haag, maar werkte in deze ruimte beter. Heldere geschilderde kleurvakken bewegen langzaam van links naar rechts, geabstraheerde beelden van het Texaanse landschap en de stad glijden geleidelijk en in verschillende tempi voor je ogen langs. Het groot geprojecteerde werk kreeg in deze enorme ruimte een grote intensiteit. In Mastering Bambi uit 2010 van het duo Persijn Broersen & Margit Lukács hebben de kunstenaars uit de animatieklassieker Bambi (1942) van Walt Disney alle dieren verwijderd waardoor er alleen landschap, of een oerwoud overblijft. Ondersteund door de muziek op de soundtrack wordt het woud een lieflijk romantisch bos. Het werk vraagt aandacht voor de manier waarop Disney zijn natuurbeelden construeerde. Ook een constructeur van landschapsbeelden is Hans Op de Beeck, de Belg die in Staging Silence II uit 2009 op een tafel decors ensceneert met eenvoudige materialen als plastic flessen, suikerklontjes, watten, water, plastic folie en een lamp. Twee handen in beeld blijven in beweging om een alsmaar veranderend landschap of stukje stad te tonen. In de lange travelling shots van de film MSR (2012) van de Belg Wim Catrysse reizen we door het woestijnlandschap van Koeweit, in bijna monochrome grijsgeelbruine beelden. We zien in de verte wat trucks rijden, passeren elektriciteitsmasten en de camera komt uiteindelijk tot stilstand bij een groepje zwerfhonden die zich in het woestijnzand ingraven. Out There liet goede videokunst zien en dat is winst voor de stad. Het werk werd overwegend goed gepresenteerd. Maar om de doodsaaie plinten van De Rotterdam en de Cruiseterminal echt tot leven te brengen is natuurlijk veel meer nodig dan een tentoonstelling als Out There. Wanneer gaat de gemeente Rotterdam nu eindelijk eens haar beleid tot verlevendiging van stadsplinten consequent toepassen op de Wilhelminapier?
Belang Wat is het belang van Art Rotterdam voor de stad? Het antwoord ligt al een beetje in dit citaat van Rutger Ponzen besloten. Art Rotterdam is geen wereldspeler van formaat. Hier loopt niet de internationale jetset z’n miljoenen te besteden zoals in Maastricht, maar Rotterdam staat wel voor verrassing en vernieuwing. Vergelijk het met het International Film Festival Rotterdam dat niet kan opboksen tegen de drie grote filmfestivals van Cannes, Berlijn en Venetië met hun rode lopers vol wereldsterren, maar dat op het niveau daaronder wel voor vernieuwing in de filmkunst kan zorgen. Of met het festival Operadagen Rotterdam die geen gelikte galapremières biedt, maar wel veel vernieuwing in het genre, in locatietheater en in jong talent. Art Rotterdam is een nationale en internationale beurs met een imago dat overeenkomt met dat van de gaststad. Ofwel: een stad voor laagdrempelige kunstmanifestaties die niet elitair, maar wel vernieuwend en verrassend willen zijn. Tegelijkertijd vormen Art Rotterdam en de alternatieve beurs Rotterdam Contemporary het stevige fundament waarop andere uiteenlopende kunstactiviteiten plaatsvinden, van side shows op het terrein van de Van Nellefabriek, de beurs Object op het ss Rotterdam, vele bijzondere openingen in de musea en de Kunsthal, de kunstroute Uit de Verf langs de kleine kunstinitiatieven in de wijken en twee videopresentaties in de publieke ruimten van Coolsingel en Wilhelminapier. De Art Week Rotterdam is uitgegroeid tot een veelzijdig festival dat naast duizenden nationale en internationale bezoekers tienduizenden Rotterdammers weet te bereiken en dat goed past in het beleid van Rotterdam als festivalstad dat een kwarteeuw geleden in gang werd gezet. • AW & HB
Het Eurofuturisme
! M E O B
Op weg naar een toekomst zonder science-verheerlijkende prietpraat.
• Tekst: Hajo Doorn
Hoor en voel! daar komen we onregelmatig en ongegeneerd aangemarcheerd! Wij Eurofuturisten, wij avant-regardisten. We komen in vrede, maar met een agenda. We hebben ons hergegroepeerd en nemen onze intrek in het losgeslagen en verlaten bastion van de kunst; volkomen leeg opgeleverd in uitstekende staat! Nu iedereen in de wereld is gaan pionieren en innoveren dachten we: Laten we eens gaan kijken hoe het er thuis voorstaat. Hoe is de homebase achtergelaten? Zijn alle zekerheden omgegooid en losgetrokken? Is de kraamkamer van de elite nog altijd behangen met goedbedoelde algemeenheden? Druppelen de subsidiekranen nog na? Slingeren de vuile naalden van de kwaliteitsinjecties nog rond?
b Oe M..¡ W
e zijn ook wel een beetje aan rust toe: Murw van al het artistieke onderzoek en technologische toekomsthallucinaties werden ook wij steeds verder gelokt in een staat van gemanipuleerde lethargie; 'Apathopia', noemden we het in een vlaag van joligheid, toen we ons weer eens voor de zoveelste keer hadden losgerukt van de gladde praatjes en de flitsende presentaties in de startupbootcamps van de creatieve ondernemers. Onder het genot van een biertje lachten we om zelfrijdende voertuigen, oplichtende snelwegen en zelfdenkende robots. Het is beslist niet ons idee van een toekomstbeeld. Singularisten, cyberhippies, innovatiegoeroes, datahandelaren en participatiepredikers bleven echter inbeuken op onze gedachten met technische spitsvondigheden en karakterloze visioenen. Alles zonder resultaat, want waar gaat dat nou uiteindelijk over? Over data, over algoritmes, over statistiek. Dat heeft ons nooit echt daadwerkelijk geraakt. Hé! Wij hebben een leven!
! M E bO
Gelukkig maar, dachten we vanuit de bosjes, toen de instituties – in hun hang naar succes – uit hun tent werden gelokt door de dominante cultuurbewegingen van de economiekwakzalvers, hun slaafse politiek en de marketingprofeten. Zo blijft er meer ruimte voor ons. Ieder een eigen kamer. Eerst de ramen open zetten om eens lekker door te luchten en dan kunnen we heerlijk grondig gaan verbouwen en klussen. Want er mogen best wat overtollige betekenissen en interessanties worden afgebikt en er kunnen makkelijk wat tussenmuurtjes worden doorgebroken. Geen probleem. En 's avonds zitten we onder de sterrenhemel op de binnenplaats van ons zojuist ingenomen bastion, wij Eurofuturisten, wij avant-regardisten, en we zijn het erover eens: Elke tijd verdient zijn eigen parallelle cultuur, zo ook de onze. Hoewel de huidige generaties – waartoe wij ook zelf behoren – van alles, maar vooral ook veel te veel, wordt opgedrongen, is er in onze ogen meer dan ooit ruimte voor een krachtig contrageluid. "Maarrrr', zei een brutale snotaap plotseling vanuit het niets, “hoe klinkt dan het tegengeluid in de hedendaagse kakofonie van tweets, trailers, stardom worship, elkaar tegensprekende onderzoeken, soundbites, enquêtes, top 10 lijstjes, gadgets, succesformats, wikipedia wijsheid en newsgroups?” We zwegen.... Goed: De Blockbuster-economie, met zijn bijbehorende fondsen, lijkt alomtegenwoordig en onvermijdelijk. Het collectieve onzekerheidsgevoel neemt toe door de grotere bereikbaarheid van kennis en de door sociale media versterkte ver-hype-ise-ring van het totale leven. We menen immer meer te weten, maar durven steeds minder beslissingen te nemen die ingaan tegen de – vermeend – heersende opinie. Steeds nieuwe, virale of religieuze of ecologische of cybernetische vijanden zorgen voor afsluiting en afstomping in de vorm van onschuldig lijkende vormen van culturismen als hipsterism, homegardening, fantasyroleplaying en cupcakes bakken; detaillistische levensvisies waaroverheen een zoete vernislaag van microscopische perfecties wordt aangebracht met als symbolisch hoogtepunt de onttroning
B oe M!!...
van Corry en de Rekels’ Huilen is voor jou te laat als langst genoteerde hit in de Top 40 door Pharrell’s Happy in tijden van toenemende depressiviteit, ADHD en andere hitgevoelige ziektebeelden. Dit alles waren appeltjes-eitjes. Dit wisten we allemaal, ook de jongere types die ertussen liepen. Tot zover niks nieuws. En dan, na een paar weken schuren, kitten, stucen, storten en pijpfitten aan de verborgen gebreken van het bastion (want de fundamenten waren toch wat verder verzakt dan we aanvankelijk dachten) is er plotseling een nieuw gevoel dat we na wat duwen en trekken en slijpscherpen omschreven als Het Vrolijke Verlies; een blije confrontatie met de pijnpunten van deze tijd; een omarming van de krachtige betekenis van het gevoel van verlies in de kunsten, de maatschappij en voor onszelf als avant-regardisten. Het idee is simpel. Als we beseffen dat we allang niet meer de leidende cultuur zijn, als we accepteren dat plat vermaak en ongelaagheid de nieuwe standaard is, dan zijn er plotseling weer tal van kansen en wegen. Dolenthousiast huilden we om het verdwijnen van 'moeilijke muziek', 'moeilijke films' en 'moeilijke boeken'. Niemand na ons zou ooit nog Nietzsche lezen of Guy Debord. Een plaat van Beefheart of Ligeti? Die waren alleen voor ons! Exclusief en onbereikbaar voor toekomstige generaties. De volgende morgen staan we nog wat onvast op onze voeten op het ochtendappèl, nog dronken van bevrijding. Een van de leiders roept in een megafoon van de Action op bombastische toon: "Met helder en monter gemoed slaan we met Het Vrolijke Verlies de weg in naar het naderend einde van onze klassieke Europese cultuur. Verwacht geen mars vol introspectie, zelfkwelling en -beklag. Nee, E i n d e l i j k ! We zijn op pad naar iets wat interessanter en dynamischer is. Lebendig! Vivace! Animado! We mogen ons losrukken van de hermetische –post-post – dialectiek en de zelfreferentie van het meta-modernisme. We mogen ons bevrijden van de bedrukkende canon die rept van dure woorden als kwaliteit en zeggingskracht. Natuurlijk, de weg is spannend en de toekomst ongewis, maar laten we wel wezen, het kon toch zo niet langer doorgaan? De druk is toch te groot en de lucht te dik en de processen te stroperig? We kunnen onze ogen toch niet langer gesloten houden voor de nieuwe tijd? We zijn gewoon te gecompliceerd geworden. De Grieken, Romeinen, de Duitse filosofen, De Verlichting, Het Modernisme. En waar was dat nou voor nodig?" We klappen en joelen. Het verlies is vrolijk en hoopgevend, maar we geven het grif toe: natuurlijk zijn we ook bang voor de leemte, de pijn en het afscheid. Maar juist door deze pijn komt de waarde boven drijven. In de pijn ervaar je de intrinsieke betekenis van het erfgoed en erken je de verworvenheden. En dat willen we vieren als dollen. We staan er nog één keer bij stil en huilen nog een paar flinke tranen weg: “TOT ZIENS ouwe makker!” roepen we tegen het cultuurgoed uit het bastion, terwijl we elkaar in de armen vallen. Nat van het zweet en dronken van verdriet. We willen natuurlijk ook helemaal geen afscheid nemen, maar we moeten. We hebben geen keus. We moeten weg. Op pad. In beweging!
Het Eurofuturisme • 17
mei-juli 2015 | #7
En kijk! Daar komen onze begeleiders al aangemarcheerd; de kunstenaars, (parallelle) wetenschappers, morosofen en dilettanten. De fanfare om ons te escorteren. We snikken niet, bijten op onze lippen en scheuren onze uniformismen van het lijf. Allemaal ballast. “Waar gaan we heen?” roepen we door alle herrie heen. “Naar een nieuw groot verhaal over een mogelijke toekomst”, antwoordt de tamboer-maître van de fanfare. “Volg het ritme van mijn vaandelstok en laat je meevaren naar het visioen van een nieuw heden. Dit is de fanfare van het Eurofuturisme.”
zwerende plekken als het kwaliteitsideaal, de vooruitgangsgedachte en het verzetsmotief. Misschien strooien we met opzet nog wat extra dodezeezout in de wonden opdat wij nimmer de pijn en de fantoompijn vergeten van de amputaties van reeds eerder uitgerangeerde media-extensies. Of wacht, jullie kennen waarschijnlijk McLuhan al niet meer."
"En hoe zit dat dan met dat Eurofuturisme?" We kijken de ouderen onder ons aan. "De weg en richting welke we bewandelen om ons vrolijke verlies (uit) te dragen en te verwerken noemen we het Eurofuturisme. Het is een beproefde methode. In de (kunst) “VOORWAART VENUS!” geschiedenis zijn er al een aantal futurismen geweest als dat van Marinetti en de Russen. Maar naast het radicale AfrofuEn langzaam zet de groep zich in beweging. We zijn het turisme (en het Arabfuturisme) dat nu weer in opkomst is, is ongewoon te bewegen in een groep. Als pioniers werkten er juist in deze tijd een futurisme nodig dat vertrekt vanuit we altijd in kleine formaties. De mars is dan ook onritmisch het verlies van waarden van de oude wereld, want we zitten en ongedisciplineerd. We wurmen ons naar voren, naar de als maatschappij helemaal vast in onze methoden en systeleiders en we stellen hen de brutale vraag: "Wat gaan we men en het ontbreekt aan inspirerende toekomstvisies. In eigenlijk doen en waarom?" plaats daarvan nemen we onze toevlucht tot de aanbidding Maar ze antwoorden welwillend: "De centrale en ter- van wetenschap en onderzoek en technologie. Het lijkt onze ugkerende vraag – het leitmotiv – in onze queeste is: Hoe laatste reddingsboei in de hypochondrische golfstromen van gaan we op een welwillende manier om met het verdwijnen onzekerheid en angst. van kwaliteit, dubbelzinnigheid en diepgang in allerlei fac"Ja", zegt een andere heilsoldaat, "de opvatting dat alleen etten van de maatschappij en kunst? Hoe mogen en kunnen de (natuur)wetenschappen tot waardevolle kennis over de we ons verheugen in het verdwijnen van gelaagdheid en wereld leiden en dat filosofie alleen zinvol is als ze de wetenaandachtgeven. Als alles steeds eenduidiger, handiger en schappelijke methode hanteert wordt steeds dominanter. begrijpelijker moet, waar ontstaan dan de nieuwe kansen? Alternatieve kennisbronnen zoals kunst, godsdienst of intuïtie worden als zinloos van de hand gewezen en zij worden Daarnaar zijn we op zoek". steeds vaker in de hoek gedrukt met als gevolg dat de basis"Maar hoe zit dan met Dat Vrolijke Verlies?" "Het Vrolijke Verlies is een verlossingstheorie van het Heilige kennis van het leven – het gevoel – steeds minder invloed Moeten van de Hedendaagse Groeidoctrine – de dictatuur van heeft op de loop der dingen. Het verdwijnen van intuïtie in het proliferaat – en het leveren van de Allerhoogste Kwaliteit." bijvoorbeeld politiek, openbaar bestuur en bedrijfsleven "Is dat niet wat overambitieus voor een stelletje ongeregeld heeft ervoor gezorgd dat de bureaucratie en auditocratie dat eigenlijk niet gewend is om in formaties op te treden?" (afrekencultuur) steeds meer oprukken. Er is immers nie"Nee, we zijn niet overambitieus. We beginnen klein. Stapje mand meer die zegt: ‘Dit voelt niet goed.’” voor stapje door het hoge gras. We "Het Eurofuturisme gaat tegen deze zijn en blijven avant-regardisten. stroom in en omarmt het gevoel en Misschien loopt het pad dood. Misdus ook de pijn van het verlies" vult schien nemen andere troepen de de eerste weer aan: "De wetenschap“Staat euro voor strijd later over." sterreinen die wij omarmen zijn de patafysika en de morosofie. De zin van Europa, een 's Avonds, bij ons eerste vuurtje, in het leven is die van de waanzin. De ons eerste kampement, zitten we waarheidsprofeten die wij erkennen munt, of is het zijn de leugenaars, de paranoïde denin een kring en luisteren naar de kers, de zonderlingen en de outlaws. spannende verhalen: "De ongegeeen tekenend neerde aandacht voor groei, innoDe methode die wij hanteren is die vatie, top-sectoren en succes doet de van trial en error, waarbij de laatste voorvoegsel als samenleving flink op zijn grondvesten onze voorkeur geniet." trillen. De modus is vooruit en liefst in eurodisco, zo snel en hard mogelijk. Voor de "Maar wat gaan we dan doen?" vragen we. ‘losers’ – of ze nu zorgbehoevende euroshopper, of sukkels zijn, mislukte en spuitende "We gaan in ons tocht op zoek naar wielrenners, hyper-creatieve kunstewat het Eurofuturisme kan zijn. Is het euroknaller?” naars of niet-westerse terroristentoeen inferieur soort futurisme of een eristen – is geen plek, of alleen veilig kapitalistisch-realistisch futurisme? weggestopt buiten de attentiewaarde Staat euro voor Europa, een munt, of van een dominerende monocultuur. Verlies in morele en is het een tekenend voorvoegsel als in eurodisco, euroshopfysieke zin heeft een slecht en negatief aura, terwijl we – als per, of euroknaller? Eurofuturisme is dan de plofkip van de je het goed beschouwt – uiteindelijk bijna allemaal losers futurismen; gericht op effect, verkoop en weinig inspanzijn. De paar winnaars ontwrichten de rest. Het is de raket ning. Het is mogelijk een explosief reactieproduct van green egg-receptuur, stadslandbouw, en neo-jihadisme. We zien of de verschroeide aarde." "Klopt", zegt iemand veelbetekend alsof hij het begrijpt, immers onder de jonge generaties een grote fascinatie voor "Als we het begrip ‘verlies’ ontdoen van zijn morele connota- zelfgeschapen occulte bewegingen en folkloristische rituelen ties dan ontstaat er een interessant onderzoeksveld. Los van opkomen. de sociale status en angst voor verlies in de persoonlijke sfeer "Of is dit de verkeerde richting?" vult iemand aan, "en kan het ook een weloverwogen keuze zijn of het ontbreken moeten we het zoeken in de keiharde innovatie-exegese van van een noodzaak om te groeien of te winnen. Een vis in een de innovatiefabeltjes, technologieprofeten en cyberhippies te kleine vijver zal niet te groot groeien, een bacterie zal zich die met natte ogen de nieuwe snufjes van Google aanprijzen ontdoen van bepaalde eigenschappen als het zich daarmee als ware het een nieuwe versie van Sjakie en de chocoladefabriek: sergey en de gadgetsfabriek?" beter kan handhaven." "Helemaal goed, Darwinistje van me", vult een ander naadloos aan, "daarnaast is het begrip van ‘verlies’ in evolu- "Toch weer een onderzoekvraag", zeggen we enigszins tionaire zin eigenlijk een veel grotere en stillere kracht in de teleurgesteld, "we dachten dat we met een werkelijke oplossvoortgang der tijd. Op één winnaar is er immers een veelvoud ing van doen hadden, dat we verlost waren van de hypotheaan verliezers. Als we ons houden aan de wet van behoud van ses, de speculaties en goede bedoelingen." massa – en aan welke andere wetten dan de natuurwetten "Jullie zijn te ongeduldig. Het Eurofuturisme en Het Vrokunnen we ons heden ten dage nog houden – dan betekent lijke Verlies hebben tijd nodig om te aarden. Maar we beloven: we worden concreet. We zullen een eigen politieke dit dat winnaars onevenredig veel energie gebruiken." beweging starten, we zullen Eurofuturistische kunst voort"Maar hoe zit het dan met ons, avant-regardisten?" vragen brengen in allerlei soorten en maten. En iedereen kan zich we zonder schaamte om voor onnozel uitgemaakt te worden. aansluiten en helpen het vorm te geven naar eigen inzicht Weer een welwillend antwoord: "In deze maatschappelijke en inbreng. Het is inclusief, want in het verdiet om verlies en culturele constellatie is de traditionele underground ver- kunnen we elkaar vinden en elkaar troosten. Nodig je vrienworden tot niet meer dan licht ontvlambare turfgrond die den uit. Nodig jezelf uit bij vrienden en wandel mee in de door de succesvollen aan de oppervlakte, boven het maa- optocht van de losers op de dorre grond van de verschroeide iveld, zal worden opgebrand om de sterren te laten stralen en aarde, waar alles weer van waarde zal zijn! Maar wacht. Wat de motoren van de vooruitgang te voeden. Maar daartoe zijn hoor ik daar? Is dat niet de fluit van de tamboer-maître van we natuurlijk niet op aarde: om ons op te laten branden door de fanfare? Kom van je kleedje af. De tocht gaat weer verder. de aandachttrekkers en afleiders. We hebben wel wat beters Geen tijd te verdoen. Doe mee, sluit je aan!" • HD te doen. Vandaar dat we ons blijmoedig storten op het grote onontdekte gebied: Het overcrowded festivalterrein van de Het Eurofuturisme en Het Vrolijke Verlies is de inhoudelijke onderlegger verliezers, de verschroeide aarde. Rijk aan bodemschatten, van het programma 2015-2016 van WORM, instituut voor avantgardistische recreatie in Rotterdam. Wil je meer informatie, aansluiten of bijdragen aan oneindig aan ruimte." Een van de leiders vervolgt: "In onze marsen, parades en onze mars van het verlies, stuur een mail naar euro.worm.org of ga naar / defilés vieren we het verlies en leggen we de vinger op de eurofuturisme.worm.org en/of www.europartij.eu
“Nodig jezelf uit bij vrienden en wandel mee in de optocht van de losers op de dorre grond van de verschroeide aarde, waar alles weer van waarde zal zijn!”
Rectificatie In Puntkomma #5 stond een verkeerde afbeelding bij het artikel Schwung op Zuid. Hieronder de juiste illustratie gemaakt door Onno Blase.
Het Eurofuturisme • 16
mei-juli 2015 | #7
PVVA en Sunnyklaas • 18
mei-juli 2015 | #7
Outside/Inside • 19
mei-juli 2015 | #7
PHOTO: AAD HOOGENDOORN
• OUTSIDE/INSIDE investigates the appeal of Rotterdam as a place to work and live
for foreign artists. In the interview the artist is asked by Eva how he or she ended up here, and how (s)he experiences the city and its cultural climate. Next to that, the artist him or herself writes about how living in Rotterdam resonates in his or her work. The texts are kept in their original language, the lingua franca Bad English.
Susana Pedrosa
Column
• Tekst: Eva Visser
Een cultuurslag van PVVA en Sunnyklaas Zou weleens onderzocht zijn of mensen die van het openbaar vervoer gebruik maken verdraagzamer zijn en er significant (verplicht onderzoeksjargon) minder vooroordelen op na houden dan bijvoorbeeld mensen die verschanst in hun auto van en naar hun werk forenzen of die werkloos of gepensioneerd een geïsoleerd bestaan leiden? En mocht dat zo zijn, zou het dan een idee zijn om mensen met discriminerende of racistische opvattingen, bij wijze van straf of therapie, te verplichten (een maand lang bijvoorbeeld) in de spits per openbaar vervoer te reizen om ze zo af te helpen van angsten en vooroordelen? Omdat ze dan bijvoorbeeld het gevaar lopen dat er iemand met een hoofddoekje of gebedsjurk of met rastahaar en een petje onder een capuchon naast ze komt zitten en die hen dan niet opblaast of doodsteekt, maar bijvoorbeeld opstaat voor iemand die slecht ter been is. Is Rotterdam met z’n gemengde bevolking en de onderlinge verdraagzaamheid zoals in de ochtendspits nu dus het schoolvoorbeeld van een kosmopolitische stad vol ruimdenkende burgers? In de Rotterdamse metro, waar ik onlangs vroeg in zat omdat iets geregeld moest worden, wil ik dit graag geloven, maar de werkelijkheid is een tikkeltje anders. Want na de verkiezingen voor de Provinciale Staten blijkt dat de PVV nu de grootste partij in Rotterdam is. Dat kan bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen een merkwaardig beeld opleveren: een stad met een islamitische Nederlander met Marokkaanse roots als burgemeester en een Gemeenteraad met een omvangrijke anti-moslimpartij. Ontstaat daardoor een onoverbrugbare kloof? Nee, vermoedelijk niet. Zelfs als het ooit tot een college mocht komen met daarin ook de PVV dan hoeft dat niet per se tot een onwerkbare situatie te leiden. Na de aanslag op Charlie Hebdo zei Aboutaleb dat fundamentalisten die het hier niet bevalt maar moeten “oprotten.” Dat was een moedige opmerking omdat lichtgeraakte kwezels maar al te graag iedereen die hun geloof of geloofsijver niet deelt willen liquideren. Maar ook in een ander opzicht is het een moedige opmerking omdat hij daarmee in de buurt komt van het anti-moslimstandpunt van de PVV en dat is in linkse kringen een groot taboe. Andermaal laat Aboutaleb, zelf PvdA-er (of is het nu PVVA), zien dat hij boven de partijen staat en toont hij zich een echte burgervader door iets te verwoorden waarmee veel Rotterdammers, waarschijnlijk ook die in de ochtendspits, het kennelijk eens zijn. Natuurlijk, de PVV had in Rotterdam bij de verkiezingen van Provinciale Staten het monopolie op ultrarechts omdat Leefbaar Rotterdam niet meedeed, maar toch, als de aanhang van de Leefbaren zo makkelijk overstapt op het extremer standpunt van de PVV, dan zou dat kunnen betekenen dat Leefbaar Rotterdam, waar Aboutaleb overigens goed mee overweg schijnt te kunnen, nog wat meer naar rechts opschuift. Voor de Rotterdamse kunst en cultuur is dat niet gunstig door het anti-kunstsubsidiestandpunt van de PVV, maar gelukkig is D66 in Rotterdam ook aanzienlijk gegroeid en nu de op één na grootste partij. Kunst en cultuurliefhebbers hoeven dus nog niet echt te vrezen voor een radicale kaalslag. Zo’n kaalslag dreigt overigens niet alleen van uiterst rechts te komen, ook op ultralinks schuilen verwoestende cultuurbarbaren. Neem bijvoorbeeld de activistische documentairemaakster Sunny Bergman en de Zwarte Pieten-beweging. Die hebben alles in zich om tot een IS-achtige afrekening met het verleden te komen, een heuse beeldenstorm. In het verlengde van hun Zwarte Pieten-allergie ligt de focus nu op de handel in slaven waaraan Holland en Zeeland zich in de zeventiende eeuw schuldig hebben gemaakt. Na Sinterklaas moet Michiel Adriaanszoon de Ruyter het ontgelden omdat hij met z’n zeeslagen de slavenhandel zou hebben gedekt. Tenminste, dat vindt Sunny. In de VPRO Gids van april (nummer 16) krijgt ze tien pagina’s de ruimte om haar standpunt toe te lichten. Uitgangspunt is dat witte Nederlanders nu maar eens ruyterlijk (zo’n flauwe woordspeling is hier wel op zijn plaats) moeten erkennen dat hun voorouders helemaal fout zaten,
• Tekst: Erik Beenker • Illustratie: Thom Bronneberg
“Zwarte Piet kan weer toegestaan worden omdat volgens een nieuwe uitleg het zwart maken van een blank gezicht opgevat moet worden als een protest tegen het ontkennen van het slavernijverleden.”
maar dan ook helemaal fout. Op één van de foto’s staat Sunny in het Rijksmuseum voor een schilderij van De Ruyter en kijkt naar hem met een blik van: ‘Wat ben jij een slecht mens.’ De zeeheld lijkt niet helemaal op z’n gemak en terecht. Nog even en een van Sunny’s volgelingen zet een mes in het schilderij. In haar artikel geeft ze ook alvast andere doelwitten aan zoals bijvoorbeeld Museum Van Loon. Dit “opulent historische grachtenpand in Amsterdam” is volgens Sunny en één van haar medestanders gebouwd met fout geld; bloedgeld, want ook de familie Van Loon zat in de slavenhandel. Niet ondenkbaar dat dit foute pand binnenkort na een barrage van verfbommen (kleur zwart) door de Zwarte Pieten-brigade vernietigd wordt. En wat gaat er gebeuren als Sunny na diepgaand bronnenonderzoek (’t blijft tenslotte een documentairemaakster) tot de ontdekking komt, dat eigenlijk het hele historische centrum van Amsterdam, en in elk geval de grachtengordel, met fout geld gebouwd is? Grote kans dat dan de hele binnenstad van Amsterdam platgebrand wordt of met pikhouwelen steen voor steen afgebroken. Kijk maar hoe de IS zich van een onwelgevallig verleden ontdoet. Wat moet er worden gedaan om dit te voorkomen? In de eerste plaats moet de Hollandse witmens leren inzien dat zwart ook echt zwart is zoals ook de redactie van de VPRO Gids vindt. Onderdeel van deze heropvoeding is een geheel zwarte cover met de tekst (in witte letters, dat weer wel) “dit is geen zwarte bladzijde” met daaronder, alsof het lijvig standaardwerk betreft “nederland en de slavernij – door sunny bergman.” De tekst is geheel in onderkast – een anti-hiërarchische typografische opvatting uit de jaren ’60 toen hoofdletters te regentesk werden bevonden. Binnenin de VPRO Gids komt de redactie, zich bewust van dit historische moment, met een soort plechtstatig ten geleide dat aldus gaat: “Het ontkennen van een zwarte bladzijde, terwijl iedereen weet en ziet dat de pagina wel degelijk zwart is. Volgens Sunny Bergman is dat wat er gebeurt met het Nederlandse slavernijverleden: Het wordt nog te vaak niet benoemd als zwarte bladzijde.” Nog te vaak niet. Die woorden dreunen na en beloven niet veel goeds. Een heropvoedingskamp (eufemistisch ‘the sunny farm’ genaamd) ligt in het verschiet. Bij de VPRO is alvast een cursus zwartkijken in de maak, evenals een serie documentaires over de geschiedenis van het zwart-witdenken. Het schilderij Het zwarte vierkant van Malevich krijgt een geheel nieuwe dimensie, zwart rijden wordt de norm evenals betalen met zwart geld. Op het ontkennen van het Hollandse slavernijverleden komt een soortgelijke straf als op het ontkennen van de holocaust staat. Verder krijgt onderzoek naar zwarte gaten in het heelal een hoge prioriteit en mogelijk wordt de zwarte dood geherintroduceerd. Zwarte Piet kan weer toegestaan worden omdat volgens een nieuwe uitleg het zwart maken van een blank gezicht opgevat moet worden als een protest tegen het ontkennen van het slavernijverleden (‘zie mijn gezicht als zwarte bladzijde’). Sinterklaas blijft bestaan, alleen wordt het begin en het slot van het feest veranderd om kinderen elk jaar opnieuw te doordringen van het slavernijverleden van Holland en Zeeland (de Sunnyklaasvariant). Als de stoomboot uit Spanje arriveert, met Michiel de Ruyter aan het stuurwiel, zijn aan boord alleen geketende Zwarte Pieten die vervolgens aan land worden gebracht waar Sinterklaas en zijn edelen ze van De Ruyter kopen en ze in de pakhuizen van Sinterklaas te werk worden gesteld. Verder blijft alles bij het oude. De Pieten worden gedwongen snoepjes aan kinderen uit te delen, zich dom voor te doen en als zzp-er (zeerzwartepieter) op arbeidsonaangename uren pakjes door schoorstenen te bezorgen. Pakjesavond blijft bestaan, maar aan het slot van het feest wordt Sinterklaas elk jaar opnieuw publiekelijk gearresteerd en na een kort proces schuldig bevonden aan het houden van zwarte slaven. Daarna wordt de Sint onder luid gejoel van de kinderen met pek en pepernoten overdekt en ten slotte door de Zwarte Pieten aan zijn eigen staf gebonden en weggedragen.
In her email sign-off Susana Pedrosa lists herself as ‘visual artist’, ‘artistic director’, ‘project leader’ and ‘production coordinator’. She has indeed become all of that after coming to Rotterdam as an artist in 2009. “I came here to do the Master of Fine Art Programme at the Piet Zwart Institute [of the Willem de Kooning Academy]. I had heard about Piet Zwart from a friend from Australia, that I met in Lisbon. When I was checking out the school, I saw the profile of Priscila Fernandes, who had been my colleague in Porto, on the website. I contacted her and she recommended me to come to the Open Dag. When I came here in April, I was sure that this was what I was looking for. It was so international, and I really liked the idea of having to stay two full years, being locked in a place and getting to focus on my practice. A bit later I won an award in Portugal, Bes revelação 2009, but by then I had already decided to move here. I didn’t know much about Rotterdam, other then that it was a second city, a working city and very different from Amsterdam. Once I arrived I found the city exiting: multicultural, modern architecture, less touristic then it is now. I liked it immediately. I hear people say that Rotterdam is not the Netherlands, but it is the Netherlands that I know. The city is shaped by its multi-culturalism and all the communities that live here. Many people come and go, it is a transit city. If they stay, they get involved and decide to do something for the city; that’s how I see it.
Settling down My first two years here, I was living in Piet Zwart more than I was living in Rotterdam. But although I had a lot of contact with the other artists there, I still felt isolated in my practice. Although it was an exciting atmosphere, I got bored with doing research by reading books. During my second year here, I thought “I can’t keep living in my studio. I want to meet people, have fun with what I’m doing.” Many of the people I studied with left after graduation, and at the same time there were big budget cuts in the cultural sector. I didn’t seem to have a strong reason to stay. But then I was invited to do a residency in Kanaleneiland (Utrecht) with Expodium. I wanted to work more with public space, so I decided to stay for another year. When that project was finished I didn’t want to go back to Portugal. I was thinking about Brussels, but wasn’t actively applying for anything over there, or elsewhere. That made me realize I wanted to settle in Rotterdam. It took a while, but I’m a local now, a Rotterdammer. I’m offended if people think that I’m a tourist.
New eyes Being a foreigner gives you a fresh pair of eyes. In Portugal I knew everything and everybody. If I met somebody, I would hear by their accent where they came from, if their parents were middle class or low class, if they went to university. Here I could meet people without any preconceived ideas, as I didn’t recognize the socio-cultural patterns, and that was liberating. In Portugal you have to
flirt to make business, it’s indirect and it’s rude to talk about money. I like the open mentality to trading here: exchanging ideas, exchanging money; there is an efficiency to it that I like. Also, here a lot of effort is expected. Nothing comes to you, you must work for it and everybody is comfortable with that; it’s just normal. In Portugal, if it takes too much effort, aah, we complain a lot.
• OBLIQUE INTERNATIONAL IN COLLABORATION WITH MARCO TIELEMAN COACHING RGB & THE COACH, 2014 PERFORMANCE, RGB-LIGHTS.
Oblique Rotterdam: Mapping a landscape of the city
Rotterdam art scene At first I thought the city didn’t offer much, but here was this pro-active attitude: If you wanted something good, if you wanted a certain quality of life, you had to make it yourself. I wanted to see what was going on and started seeing other projects, meet other people. I don’t know, maybe I noticed more things because I got more involved? The growth of the creative industry has made Rotterdam a hardcore cool working city. The people that stayed, after finishing their masters, after the cuts in the funding, or after they got fired, they started their own things and made something for the city. They would take initiative and self-organize in a structured way, with stichtingen and such. Like you started the newspaper, like I started Oblique.
• Tekst: Susana Pedrosa
Oblique International When I decided to stay, in 2013, that’s when I began working with Patrícia [ Pinheiro de Sousa] and Oblique International started. One of our goals was to settle ourselves in Rotterdam. We wanted to know exactly what was going on and we wanted to collaborate with as many people as possible. We started to work in public space, and that is very, very different from working as an artist and exhibiting in galleries. We needed to know Dutch to have contact with outside the Gemeente, with other institutions, with the local communities. Now I know more about the cultural policies than many of my Dutch artists-friends.
Becoming all that Within my last projects before Oblique, I had already worked with a team, had a cameraman and a performer, etc. So my practice had already expanded to a more collaborative practice. Oblique consists of us two and freelancers we invite to work for us. We are an open platform: we initiate, but we can also be invited. My role changes towards art direction, production, fund raising, etc. Tent invited us for a research residence, that we merged into the 5 1/2 proposals project. I’m in the board of m/other voices and I’m working with them, also in terms of production and concept development. Openset, a summer school for social design, invited me to do production management. And besides being involved in these initiatives, I also prep students that want to go to the academy and I have my studio here, at Mevrouw Bok. So at the moment I’m working as a freelancer at many things. Eventually I’d like to put all my time and attention in one job, in one position, but meanwhile this is really good, because I’m learning a lot. It’s never boring, The Netherlands might not be a perfect country, but it serves me very well.“ For more information: spedrosa.wordpress.com
|
We are currently living in a transitory period in which people experience challenging working conditions. The same happens within the art sphere. As we put it in the Oblique Statement: “Artists are experiencing various working conditions within art production, education and uncertain freelance work. We constantly shift between terms such as ‘entrepreneur’, ‘independent’, ‘temporary worker’, ‘work’ and ‘occupation’. Alternating between these multiple roles, positions, feelings and demands of productivity clearly informs and affects what we do.” As an artist and an expat, I experienced the implications of the economical crisis in the Netherlands and the following sociopolitical changes. This opened up a different consciousness in me of what it means to be an artist nowadays, particularly living in the Netherlands: what were the possibilities of action, how to position myself within society and is my role? inside In 2013 me and Patricia Pinheiro de Sousa created a platform where we could share our experience as artists in order to propose concrete alternatives on how one can relate to the concept of labour nowadays. That’s how we founded Oblique International, an initiative operating within the public sphere. We state that “Parallel to our individual practices as visual artists and under the umbrella of Oblique International, we organize long-term projects that are communicated through film screenings, workshops, talks/lectures, performances and collective gatherings. It is our statement not to have a permanent office, gallery nor museum shop. However, we do have a folding desk, two chairs, a cactus plant and a savings pig.”
5 1/2 proposals to work and live in the current millennium In 2014 Oblique International performed a six-months program called ‘5 1/2 proposals to work and live in the current millennium’. The project aimed to create a common platform to share information, experience and strategies that could help to respond the current labour practices. Based upon temporary collaborations with a wide range of local institutions and communities, the project instigated unexpected and informal ways of cooperation. We collaborated with different organizations in their own locations, which meant to propose a temporary occupation of their spaces in the case of the non-artist spaces or to contribute to their program, in case of artist and cultural initiatives and institutions. In some cases, we combined our program with the existing program of
these spaces. Happening each month on a different neighborhood, we mapped a landscape of the city. The whole project was tailor made for the city of Rotterdam and it benefited from its heterogeneous identity and the hands-on mentality. In terms of content, each program offered a different proposal related with topics of collaboration and working together, alternative currencies, strategies of self promotion, local initiatives to promote social cohesion, subversive ways of working productively and giving value to forms of labour that are commonly dismissed. The programs were very eclectic, for instance Proposal # 5: ‘The Architect & the Housewife’ reflected on the difference between private and public labour, domestic and ‘employed’ labour. We focused on the value of ‘caring labour’ and how this form of labour is often invisible. This program consisted on a film screening, a collective meal, a performance and a community workshop. The first event took place at Post Office – a self-run initiative based in Rotterdam Noord. Our guests where welcomed with a warm dinner, which was followed by a film screening on the topic of the project. On the second event we welcomed a large audience of local residents and lovers of gardens, dance and storytelling at the Gandhituin, a community garden on the outskirts of the city center. All our guests became part of a community workshop, delivered by Deirdre M. Donoghue and Orly Almi. This participatory performance brought together storytelling, cooking and dance and was in itself a sharing experience amongst people from the most various backgrounds. For our last proposal ‘RGB & the coach / Finissage ceremony’ we had been invited by TENT Rotterdam to participate in the ‘Fieldwork Residencies’, a project that invited several local artists to have residences at Rotterdam based companies. We choose to work with Marco Tieleman Coaching and explore an exercise that he develops with his clients, called ‘De drie waarnemingsposities’. It is a practice based on observation that allows one to get more insight and information about the self and the others, by proposing different positions to look at a situation. From this collaboration we built the performance piece RGB & the coach, which was shown during Fieldwork Friday in TENT on October 24, 2014. We are currently working on establishing new collaborations for a project related to education that will happen in Rotterdam, and possibly in other cities, and start in 2016. For more information: obliqueint.nl
PVVA en Sunnyklaas • 20
mei-juli 2015 | #7
Outside/Inside • 21
mei-juli 2015 | #7
PHOTO: AAD HOOGENDOORN
• OUTSIDE/INSIDE investigates the appeal of Rotterdam as a place to work and live
for foreign artists. In the interview the artist is asked by Eva how he or she ended up here, and how (s)he experiences the city and its cultural climate. Next to that, the artist him or herself writes about how living in Rotterdam resonates in his or her work. The texts are kept in their original language, the lingua franca Bad English.
Susana Pedrosa
Column
• Tekst: Eva Visser
Een cultuurslag van PVVA en Sunnyklaas Zou weleens onderzocht zijn of mensen die van het openbaar vervoer gebruik maken verdraagzamer zijn en er significant (verplicht onderzoeksjargon) minder vooroordelen op na houden dan bijvoorbeeld mensen die verschanst in hun auto van en naar hun werk forenzen of die werkloos of gepensioneerd een geïsoleerd bestaan leiden? En mocht dat zo zijn, zou het dan een idee zijn om mensen met discriminerende of racistische opvattingen, bij wijze van straf of therapie, te verplichten (een maand lang bijvoorbeeld) in de spits per openbaar vervoer te reizen om ze zo af te helpen van angsten en vooroordelen? Omdat ze dan bijvoorbeeld het gevaar lopen dat er iemand met een hoofddoekje of gebedsjurk of met rastahaar en een petje onder een capuchon naast ze komt zitten en die hen dan niet opblaast of doodsteekt, maar bijvoorbeeld opstaat voor iemand die slecht ter been is. Is Rotterdam met z’n gemengde bevolking en de onderlinge verdraagzaamheid zoals in de ochtendspits nu dus het schoolvoorbeeld van een kosmopolitische stad vol ruimdenkende burgers? In de Rotterdamse metro, waar ik onlangs vroeg in zat omdat iets geregeld moest worden, wil ik dit graag geloven, maar de werkelijkheid is een tikkeltje anders. Want na de verkiezingen voor de Provinciale Staten blijkt dat de PVV nu de grootste partij in Rotterdam is. Dat kan bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen een merkwaardig beeld opleveren: een stad met een islamitische Nederlander met Marokkaanse roots als burgemeester en een Gemeenteraad met een omvangrijke anti-moslimpartij. Ontstaat daardoor een onoverbrugbare kloof? Nee, vermoedelijk niet. Zelfs als het ooit tot een college mocht komen met daarin ook de PVV dan hoeft dat niet per se tot een onwerkbare situatie te leiden. Na de aanslag op Charlie Hebdo zei Aboutaleb dat fundamentalisten die het hier niet bevalt maar moeten “oprotten.” Dat was een moedige opmerking omdat lichtgeraakte kwezels maar al te graag iedereen die hun geloof of geloofsijver niet deelt willen liquideren. Maar ook in een ander opzicht is het een moedige opmerking omdat hij daarmee in de buurt komt van het anti-moslimstandpunt van de PVV en dat is in linkse kringen een groot taboe. Andermaal laat Aboutaleb, zelf PvdA-er (of is het nu PVVA), zien dat hij boven de partijen staat en toont hij zich een echte burgervader door iets te verwoorden waarmee veel Rotterdammers, waarschijnlijk ook die in de ochtendspits, het kennelijk eens zijn. Natuurlijk, de PVV had in Rotterdam bij de verkiezingen van Provinciale Staten het monopolie op ultrarechts omdat Leefbaar Rotterdam niet meedeed, maar toch, als de aanhang van de Leefbaren zo makkelijk overstapt op het extremer standpunt van de PVV, dan zou dat kunnen betekenen dat Leefbaar Rotterdam, waar Aboutaleb overigens goed mee overweg schijnt te kunnen, nog wat meer naar rechts opschuift. Voor de Rotterdamse kunst en cultuur is dat niet gunstig door het anti-kunstsubsidiestandpunt van de PVV, maar gelukkig is D66 in Rotterdam ook aanzienlijk gegroeid en nu de op één na grootste partij. Kunst en cultuurliefhebbers hoeven dus nog niet echt te vrezen voor een radicale kaalslag. Zo’n kaalslag dreigt overigens niet alleen van uiterst rechts te komen, ook op ultralinks schuilen verwoestende cultuurbarbaren. Neem bijvoorbeeld de activistische documentairemaakster Sunny Bergman en de Zwarte Pieten-beweging. Die hebben alles in zich om tot een IS-achtige afrekening met het verleden te komen, een heuse beeldenstorm. In het verlengde van hun Zwarte Pieten-allergie ligt de focus nu op de handel in slaven waaraan Holland en Zeeland zich in de zeventiende eeuw schuldig hebben gemaakt. Na Sinterklaas moet Michiel Adriaanszoon de Ruyter het ontgelden omdat hij met z’n zeeslagen de slavenhandel zou hebben gedekt. Tenminste, dat vindt Sunny. In de VPRO Gids van april (nummer 16) krijgt ze tien pagina’s de ruimte om haar standpunt toe te lichten. Uitgangspunt is dat witte Nederlanders nu maar eens ruyterlijk (zo’n flauwe woordspeling is hier wel op zijn plaats) moeten erkennen dat hun voorouders helemaal fout zaten,
• Tekst: Erik Beenker • Illustratie: Thom Bronneberg
“Zwarte Piet kan weer toegestaan worden omdat volgens een nieuwe uitleg het zwart maken van een blank gezicht opgevat moet worden als een protest tegen het ontkennen van het slavernijverleden.”
maar dan ook helemaal fout. Op één van de foto’s staat Sunny in het Rijksmuseum voor een schilderij van De Ruyter en kijkt naar hem met een blik van: ‘Wat ben jij een slecht mens.’ De zeeheld lijkt niet helemaal op z’n gemak en terecht. Nog even en een van Sunny’s volgelingen zet een mes in het schilderij. In haar artikel geeft ze ook alvast andere doelwitten aan zoals bijvoorbeeld Museum Van Loon. Dit “opulent historische grachtenpand in Amsterdam” is volgens Sunny en één van haar medestanders gebouwd met fout geld; bloedgeld, want ook de familie Van Loon zat in de slavenhandel. Niet ondenkbaar dat dit foute pand binnenkort na een barrage van verfbommen (kleur zwart) door de Zwarte Pieten-brigade vernietigd wordt. En wat gaat er gebeuren als Sunny na diepgaand bronnenonderzoek (’t blijft tenslotte een documentairemaakster) tot de ontdekking komt, dat eigenlijk het hele historische centrum van Amsterdam, en in elk geval de grachtengordel, met fout geld gebouwd is? Grote kans dat dan de hele binnenstad van Amsterdam platgebrand wordt of met pikhouwelen steen voor steen afgebroken. Kijk maar hoe de IS zich van een onwelgevallig verleden ontdoet. Wat moet er worden gedaan om dit te voorkomen? In de eerste plaats moet de Hollandse witmens leren inzien dat zwart ook echt zwart is zoals ook de redactie van de VPRO Gids vindt. Onderdeel van deze heropvoeding is een geheel zwarte cover met de tekst (in witte letters, dat weer wel) “dit is geen zwarte bladzijde” met daaronder, alsof het lijvig standaardwerk betreft “nederland en de slavernij – door sunny bergman.” De tekst is geheel in onderkast – een anti-hiërarchische typografische opvatting uit de jaren ’60 toen hoofdletters te regentesk werden bevonden. Binnenin de VPRO Gids komt de redactie, zich bewust van dit historische moment, met een soort plechtstatig ten geleide dat aldus gaat: “Het ontkennen van een zwarte bladzijde, terwijl iedereen weet en ziet dat de pagina wel degelijk zwart is. Volgens Sunny Bergman is dat wat er gebeurt met het Nederlandse slavernijverleden: Het wordt nog te vaak niet benoemd als zwarte bladzijde.” Nog te vaak niet. Die woorden dreunen na en beloven niet veel goeds. Een heropvoedingskamp (eufemistisch ‘the sunny farm’ genaamd) ligt in het verschiet. Bij de VPRO is alvast een cursus zwartkijken in de maak, evenals een serie documentaires over de geschiedenis van het zwart-witdenken. Het schilderij Het zwarte vierkant van Malevich krijgt een geheel nieuwe dimensie, zwart rijden wordt de norm evenals betalen met zwart geld. Op het ontkennen van het Hollandse slavernijverleden komt een soortgelijke straf als op het ontkennen van de holocaust staat. Verder krijgt onderzoek naar zwarte gaten in het heelal een hoge prioriteit en mogelijk wordt de zwarte dood geherintroduceerd. Zwarte Piet kan weer toegestaan worden omdat volgens een nieuwe uitleg het zwart maken van een blank gezicht opgevat moet worden als een protest tegen het ontkennen van het slavernijverleden (‘zie mijn gezicht als zwarte bladzijde’). Sinterklaas blijft bestaan, alleen wordt het begin en het slot van het feest veranderd om kinderen elk jaar opnieuw te doordringen van het slavernijverleden van Holland en Zeeland (de Sunnyklaasvariant). Als de stoomboot uit Spanje arriveert, met Michiel de Ruyter aan het stuurwiel, zijn aan boord alleen geketende Zwarte Pieten die vervolgens aan land worden gebracht waar Sinterklaas en zijn edelen ze van De Ruyter kopen en ze in de pakhuizen van Sinterklaas te werk worden gesteld. Verder blijft alles bij het oude. De Pieten worden gedwongen snoepjes aan kinderen uit te delen, zich dom voor te doen en als zzp-er (zeerzwartepieter) op arbeidsonaangename uren pakjes door schoorstenen te bezorgen. Pakjesavond blijft bestaan, maar aan het slot van het feest wordt Sinterklaas elk jaar opnieuw publiekelijk gearresteerd en na een kort proces schuldig bevonden aan het houden van zwarte slaven. Daarna wordt de Sint onder luid gejoel van de kinderen met pek en pepernoten overdekt en ten slotte door de Zwarte Pieten aan zijn eigen staf gebonden en weggedragen.
In her email sign-off Susana Pedrosa lists herself as ‘visual artist’, ‘artistic director’, ‘project leader’ and ‘production coordinator’. She has indeed become all of that after coming to Rotterdam as an artist in 2009. “I came here to do the Master of Fine Art Programme at the Piet Zwart Institute [of the Willem de Kooning Academy]. I had heard about Piet Zwart from a friend from Australia, that I met in Lisbon. When I was checking out the school, I saw the profile of Priscila Fernandes, who had been my colleague in Porto, on the website. I contacted her and she recommended me to come to the Open Dag. When I came here in April, I was sure that this was what I was looking for. It was so international, and I really liked the idea of having to stay two full years, being locked in a place and getting to focus on my practice. A bit later I won an award in Portugal, Bes revelação 2009, but by then I had already decided to move here. I didn’t know much about Rotterdam, other then that it was a second city, a working city and very different from Amsterdam. Once I arrived I found the city exiting: multicultural, modern architecture, less touristic then it is now. I liked it immediately. I hear people say that Rotterdam is not the Netherlands, but it is the Netherlands that I know. The city is shaped by its multi-culturalism and all the communities that live here. Many people come and go, it is a transit city. If they stay, they get involved and decide to do something for the city; that’s how I see it.
Settling down My first two years here, I was living in Piet Zwart more than I was living in Rotterdam. But although I had a lot of contact with the other artists there, I still felt isolated in my practice. Although it was an exciting atmosphere, I got bored with doing research by reading books. During my second year here, I thought “I can’t keep living in my studio. I want to meet people, have fun with what I’m doing.” Many of the people I studied with left after graduation, and at the same time there were big budget cuts in the cultural sector. I didn’t seem to have a strong reason to stay. But then I was invited to do a residency in Kanaleneiland (Utrecht) with Expodium. I wanted to work more with public space, so I decided to stay for another year. When that project was finished I didn’t want to go back to Portugal. I was thinking about Brussels, but wasn’t actively applying for anything over there, or elsewhere. That made me realize I wanted to settle in Rotterdam. It took a while, but I’m a local now, a Rotterdammer. I’m offended if people think that I’m a tourist.
New eyes Being a foreigner gives you a fresh pair of eyes. In Portugal I knew everything and everybody. If I met somebody, I would hear by their accent where they came from, if their parents were middle class or low class, if they went to university. Here I could meet people without any preconceived ideas, as I didn’t recognize the socio-cultural patterns, and that was liberating. In Portugal you have to
flirt to make business, it’s indirect and it’s rude to talk about money. I like the open mentality to trading here: exchanging ideas, exchanging money; there is an efficiency to it that I like. Also, here a lot of effort is expected. Nothing comes to you, you must work for it and everybody is comfortable with that; it’s just normal. In Portugal, if it takes too much effort, aah, we complain a lot.
• OBLIQUE INTERNATIONAL IN COLLABORATION WITH MARCO TIELEMAN COACHING RGB & THE COACH, 2014 PERFORMANCE, RGB-LIGHTS.
Oblique Rotterdam: Mapping a landscape of the city
Rotterdam art scene At first I thought the city didn’t offer much, but here was this pro-active attitude: If you wanted something good, if you wanted a certain quality of life, you had to make it yourself. I wanted to see what was going on and started seeing other projects, meet other people. I don’t know, maybe I noticed more things because I got more involved? The growth of the creative industry has made Rotterdam a hardcore cool working city. The people that stayed, after finishing their masters, after the cuts in the funding, or after they got fired, they started their own things and made something for the city. They would take initiative and self-organize in a structured way, with stichtingen and such. Like you started the newspaper, like I started Oblique.
• Tekst: Susana Pedrosa
Oblique International When I decided to stay, in 2013, that’s when I began working with Patrícia [ Pinheiro de Sousa] and Oblique International started. One of our goals was to settle ourselves in Rotterdam. We wanted to know exactly what was going on and we wanted to collaborate with as many people as possible. We started to work in public space, and that is very, very different from working as an artist and exhibiting in galleries. We needed to know Dutch to have contact with outside the Gemeente, with other institutions, with the local communities. Now I know more about the cultural policies than many of my Dutch artists-friends.
Becoming all that Within my last projects before Oblique, I had already worked with a team, had a cameraman and a performer, etc. So my practice had already expanded to a more collaborative practice. Oblique consists of us two and freelancers we invite to work for us. We are an open platform: we initiate, but we can also be invited. My role changes towards art direction, production, fund raising, etc. Tent invited us for a research residence, that we merged into the 5 1/2 proposals project. I’m in the board of m/other voices and I’m working with them, also in terms of production and concept development. Openset, a summer school for social design, invited me to do production management. And besides being involved in these initiatives, I also prep students that want to go to the academy and I have my studio here, at Mevrouw Bok. So at the moment I’m working as a freelancer at many things. Eventually I’d like to put all my time and attention in one job, in one position, but meanwhile this is really good, because I’m learning a lot. It’s never boring, The Netherlands might not be a perfect country, but it serves me very well.“ For more information: spedrosa.wordpress.com
|
We are currently living in a transitory period in which people experience challenging working conditions. The same happens within the art sphere. As we put it in the Oblique Statement: “Artists are experiencing various working conditions within art production, education and uncertain freelance work. We constantly shift between terms such as ‘entrepreneur’, ‘independent’, ‘temporary worker’, ‘work’ and ‘occupation’. Alternating between these multiple roles, positions, feelings and demands of productivity clearly informs and affects what we do.” As an artist and an expat, I experienced the implications of the economical crisis in the Netherlands and the following sociopolitical changes. This opened up a different consciousness in me of what it means to be an artist nowadays, particularly living in the Netherlands: what were the possibilities of action, how to position myself within society and is my role? inside In 2013 me and Patricia Pinheiro de Sousa created a platform where we could share our experience as artists in order to propose concrete alternatives on how one can relate to the concept of labour nowadays. That’s how we founded Oblique International, an initiative operating within the public sphere. We state that “Parallel to our individual practices as visual artists and under the umbrella of Oblique International, we organize long-term projects that are communicated through film screenings, workshops, talks/lectures, performances and collective gatherings. It is our statement not to have a permanent office, gallery nor museum shop. However, we do have a folding desk, two chairs, a cactus plant and a savings pig.”
5 1/2 proposals to work and live in the current millennium In 2014 Oblique International performed a six-months program called ‘5 1/2 proposals to work and live in the current millennium’. The project aimed to create a common platform to share information, experience and strategies that could help to respond the current labour practices. Based upon temporary collaborations with a wide range of local institutions and communities, the project instigated unexpected and informal ways of cooperation. We collaborated with different organizations in their own locations, which meant to propose a temporary occupation of their spaces in the case of the non-artist spaces or to contribute to their program, in case of artist and cultural initiatives and institutions. In some cases, we combined our program with the existing program of
these spaces. Happening each month on a different neighborhood, we mapped a landscape of the city. The whole project was tailor made for the city of Rotterdam and it benefited from its heterogeneous identity and the hands-on mentality. In terms of content, each program offered a different proposal related with topics of collaboration and working together, alternative currencies, strategies of self promotion, local initiatives to promote social cohesion, subversive ways of working productively and giving value to forms of labour that are commonly dismissed. The programs were very eclectic, for instance Proposal # 5: ‘The Architect & the Housewife’ reflected on the difference between private and public labour, domestic and ‘employed’ labour. We focused on the value of ‘caring labour’ and how this form of labour is often invisible. This program consisted on a film screening, a collective meal, a performance and a community workshop. The first event took place at Post Office – a self-run initiative based in Rotterdam Noord. Our guests where welcomed with a warm dinner, which was followed by a film screening on the topic of the project. On the second event we welcomed a large audience of local residents and lovers of gardens, dance and storytelling at the Gandhituin, a community garden on the outskirts of the city center. All our guests became part of a community workshop, delivered by Deirdre M. Donoghue and Orly Almi. This participatory performance brought together storytelling, cooking and dance and was in itself a sharing experience amongst people from the most various backgrounds. For our last proposal ‘RGB & the coach / Finissage ceremony’ we had been invited by TENT Rotterdam to participate in the ‘Fieldwork Residencies’, a project that invited several local artists to have residences at Rotterdam based companies. We choose to work with Marco Tieleman Coaching and explore an exercise that he develops with his clients, called ‘De drie waarnemingsposities’. It is a practice based on observation that allows one to get more insight and information about the self and the others, by proposing different positions to look at a situation. From this collaboration we built the performance piece RGB & the coach, which was shown during Fieldwork Friday in TENT on October 24, 2014. We are currently working on establishing new collaborations for a project related to education that will happen in Rotterdam, and possibly in other cities, and start in 2016. For more information: obliqueint.nl
Colofon • MET BIJDRAGEN VAN: Erik Beenker Freelance journalist Hugo Bongers Publicist en adviseur Mondriaan Fonds Hajo Doorn Directeur WORM Arie van der Ent schrijver, dichter, uitgever en vertaler Dirk Monsma Adviseur Raad voor Cultuur Tjeu Strous Publicist & saxofonist Eva Visser Docent-onderzoeker bij Kenniscentrum Creating 010 Kees Vrijdag secretaris Historisch Genootschap Roterodamum
LIVE!
Arnold Westerhout Kunst- en architectuurhistoricus • ART DIRECTION & DESIGN Evers + de Gier (eversendegier.nl) • BEELDEN Cover en interview Willem de Kam (willemdekam.nl) Kunstwerk De Vrijplaats
Met ingang van dit nummer kent Puntkomma ook een gesproken variant: de talkshow Puntkomma LIVE, een co-productie van Puntkomma en Talkshow Ram Horna.
Maarten Bel (maartenbel.nl) Illustratie 2, 12 + 18: Thom Bronneberg (thombronneberg.nl) 4, 8 + 17: Onno Blase (onnobla.se) • DRUKKER
Hans Sibarani (Gespreksleider Ram Horna) en Hugo Bongers (Puntkomma) gaan in gesprek met gasten die aan dit nummer hebben bijgedragen en zetten de discussie voort. Hiervoor worden drie items gekozen uit het zojuist verschenen tijdschrift. Daarnaast wordt ingezet op spannende confrontaties met en tussen kunstenaars, artistieke intendanten en beleidsmakers.
Veenman+ (eversendegier.nl) • WEBMASTER Bert den Hoed • UITGEVER
De eerstvolgende editie van dit programma vindt plaats op zondag 14 juni. Kijk voor definitieve informatie en gasten op www.moois.nu en op de website van Ram Horna: www. clubramhorna.nl.
Stichting Moois Media, Rotterdam Voor ingezonden brieven en andere reacties, voorstellen voor bijdragen en informatie over De Vrijplaats kan contact worden opgenomen met de redactie:
[email protected]. Gehele of gedeeltelijke over name van artikelen is met bronvermelding toegestaan.
Like Puntkomma op Facebook voor de laatste updates!
DATUM: 14 juni 2015
ENTREE: 5 euro
TIJD: 15.00 – 16.30 uur.
RESERVEREN KAN VIA:
LOCATIE: WORM, Boomgaards-
https://worm.stager.nl/web/ tickets/32061
straat 71, Rotterdam