Media-analyse Canon Analyse van de reacties op het verschijnen van het rapport van de commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon o.l.v. prof. dr. F. van Oostrom
Door: Linda Vermeulen
Media-analyse Canon Analyse van de reacties op het verschijnen van het rapport van de commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon o.l.v. prof. dr. F. van Oostrom
2
Media-analyse Canon
Analyse van de reacties op het verschijnen van het rapport van de commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon o.l.v. prof. dr.F. van Oostrom
Uitgevoerd door: Linda Vermeulen In opdracht van: ministerie van OCW Directie: Kunsten Afdeling: Cultuurbereik Datum: 8 maart 2007
3
Inhoudsopgave Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ 4 Samenvatting media-analyse Canon ...................................................................................................... 6 Inleiding................................................................................................................................................ 6 Discussiepunten................................................................................................................................... 6 Status van de canon........................................................................................................................................ 6 Inhoud van de canon ....................................................................................................................................... 7
Deelnemers aan het debat................................................................................................................... 8 Wetenschappers.............................................................................................................................................. 8 Docenten ......................................................................................................................................................... 8 Culturele sector ............................................................................................................................................... 8
Inleiding ................................................................................................................................................. 10 Onderzoeksopzet ............................................................................................................................... 10 1. Voorgeschiedenis en het rapport ...................................................................................................... 12 1.1 Voorgeschiedenis ........................................................................................................................ 12 1.2 Korte samenvatting van het rapport............................................................................................. 13 2. Kwantitatieve analyse van het debat................................................................................................. 15 3. Discussiepunten in het debat ............................................................................................................ 17 3.1 Status van de canon .................................................................................................................... 17 3.1.1 Canon en nationale identiteit ................................................................................................................ 17 3.1.2 Een open canon.................................................................................................................................... 18
3.2 De canon in het onderwijs............................................................................................................ 18 3.2.1 Docentenopleiding ................................................................................................................................ 18 3.2.2 Het aantal uren geschiedenisonderwijs ................................................................................................ 19 3.2.3 Balans kennis en vaardigheden............................................................................................................ 19
3.3 Inhoud van de canon ................................................................................................................... 20 3.3.1 Algemeen ............................................................................................................................................. 20 3.3.2 Regionale en lokale canons.................................................................................................................. 20 3.3.3 Bètacanon ............................................................................................................................................ 21 3.3.4 Overige canoninitiatieven (film- en ondernemerscanon, canon Letterkundig Museum)........................ 22
3.4 Nationaal historisch museum....................................................................................................... 23 4. Deelnemers aan het debat ................................................................................................................ 24 4.1 Wetenschappers .......................................................................................................................... 24 Tegenstanders............................................................................................................................................... 25 Gematigde wetenschappers .......................................................................................................................... 25 Voorstanders ................................................................................................................................................. 26
4.2 Docenten...................................................................................................................................... 26 Status van de canon en de canon in het onderwijs ....................................................................................... 26 Inhoud van de canon ..................................................................................................................................... 27
4.3 Culturele sector ............................................................................................................................ 28 Bijlagen .................................................................................................................................................. 29 Bijlage 1: Literatuurlijst....................................................................................................................... 30 Bijlage 2: Lijst van kranten opgenomen in de Themaknipselkrant “Canon” van het ministerie van OCW .................................................................................................................................................. 33
4
Bijlage 3: Lijst van onderzochte vaktijdschriften ................................................................................ 34 Bijlage 4: Tabel van het aantal artikelen............................................................................................ 35
5
Samenvatting media-analyse Canon Analyse van de reacties op het verschijnen van het rapport van de commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon o.l.v. prof. dr. F. van Oostrom
Inleiding Op 16 oktober 2006 is het rapport van de commissie Van Oostrom verschenen. De presentatie van de canon van Nederland heeft tot zeer uiteenlopende reacties geleid. Om een beeld te krijgen van de verschillende reacties is er in opdracht van de Directie Kunsten, afdeling Cultuurbereik een mediaanalyse uitgevoerd. Artikelen, die tussen 16 oktober 2006 en 18 februari 2007 in landelijke en regionale kranten en opiniebladen zijn gepubliceerd (163 in totaal), zijn onderzocht om inzicht te krijgen in de ontvangst van de canon. Het onderzoek geeft antwoord op de vragen ‘Waarover wordt er gediscussieerd?’ ‘Wie zijn de belangrijke woordvoerders in het debat?’ De resultaten worden gepresenteerd vanuit twee verschillende invalshoeken. Eerst komen de belangrijkste discussiepunten aan bod. Vervolgens worden de standpunten van verschillende (groepen van) woordvoerders behandeld.
Discussiepunten Status van de canon Gedurende de onderzochte periode is er een brede discussie gevoerd over verschillende facetten van de canon. Voor- en tegenstanders bestrijden elkaar volop, maar over één ding is iedereen het eens: de commissie Van Oostrom heeft knap werk geleverd. Zo is er waardering voor de manier waarop de canoncommissie de begrippen nationale identiteit en canon gescheiden heeft gehouden. De zin “De canon kan wellicht het collectief geheugen van een land weerspiegelen, maar nooit de identiteit ervan” wordt hierbij erg vaak geciteerd.
1
Opvallend hierbij is de tegenstelling die er in de pers wordt gecreëerd tussen het standpunt van de canoncommissie en het vermeende standpunt van de minister van OCW. Het algemeen heersende beeld is dat de minister de canon vooral wil gebruiken inburgeringsdoeleinden. Dit idee stuit op veel weerstand bij zowel academici als docenten. Echter, reeds in de opdrachtbrief aan de commissie neemt de minister van OCW afstand van het advies van de Onderwijsraad (die de canon als middel ziet om de culturele identiteit van Nederland te versterken) en zij stelt nadrukkelijk dat de canon als primair doel gedeelde kennis heeft. Een ander onderwerp waarover vrijwel iedereen het eens is: “De canon is geen dictaat, maar een gesprek.” Men is blij met de moeite die de commissie heeft gedaan om de canon een open canon te laten zijn. De aanpak met vensters, vertakkingen, de website en de vijfjaarlijkse herziening biedt docenten de gelegenheid eigen keuzes te blijven maken. Zo heeft de canoncommissie de kritiek dat de overheid zich via de canon inhoudelijk met het geschiedenisonderwijs zou gaan bemoeien,
1
Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon, 2006, deel A, p. 23
6
grotendeels voorkomen. Dit is nodig, omdat, hoewel het geven van gedetailleerde inhoudelijke voorschriften voor het geschiedenisonderwijs in Nederland ongebruikelijk is, uit de artikelen blijkt dat er nog veel angst bestaat voor door de overheid opgelegde geschiedenislessen. De aanbevelingen van de commissie ten aanzien van het gebruik van de canon in het onderwijs kunnen rekenen op brede steun. De samenleving is het erover eens dat (cultuur)geschiedenisonderwijs belangrijk is en dat het vak meer aandacht moet krijgen. Er moet bijvoorbeeld meer worden geïnvesteerd in de lerarenopleidingen. Immers, wanneer docenten de geschiedenis zelf niet kennen, zijn zij niet in staat om die aan kinderen te onderwijzen. Zelfs Maria Grever (hoogleraar maatschappijgeschiedenis Erasmus Universiteit Rotterdam), een principieel tegenstander van het fenomeen canon, is het op dit punt eens met de canoncommissie. In de samenleving bestaat het idee dat het vak geschiedenis lange tijd sluitpost van het onderwijs is geweest. Er zijn vele veranderingen doorgevoerd en deze blijken in de praktijk niet altijd een verbetering. Daarom laait naar aanleiding van de canon de discussie over het aantal uren geschiedenis op. Met name Peter Wester (voormalig voorzitter van de Vereniging van Geschiedenisdocenten, VGN), pleit vurig voor meer uren geschiedenis. Anderen wijzen erop dat de canon, ook zonder extra uren geschiedenisles, een bijdrage kan leveren aan de verbetering van het geschiedenisonderwijs. Het onderwijsveld is het over eens dat de canon kan leiden tot een nieuwe balans tot kennis en vaardigheden. Ook de aanbevelingen die de canoncommissie doet om betere, levendiger lessen te realiseren (de schatkist, de wandkaart, de excursies, verwijzingen naar jeugdliteratuur) worden met veel instemming onthaald. Tekenend hierbij is de mening van Kees Ribbens (als historicus verbonden aan het NIOD): “Geschiedenis kan niet zonder deze verbeeldingen.”
2
Inhoud van de canon Behalve over de status van de canon is er ook breed gediscussieerd over de inhoud van de vensters van de canon. In deze discussie komen twee onderwerpen telkens terug: de lokale canon en de bètacanon. In haar rapport doet de canoncommissie de aanbeveling om een lokale vertaling van de landelijke canon te maken voor gebruik in het basisonderwijs. Deze aanbeveling is door verschillende groepen opgepikt en er wordt op verschillende plaatsen in Nederland aan een eigen canon gewerkt. In de regionale dagbladen wordt verslag gedaan van dit proces. De aanleiding voor het opstellen van een eigen canon is vaak het ontbreken van de lokale geschiedenis in de nationale canon. Men benadrukt echter dat de regionale canon bedoeld is als aanvulling op, en niet als vervanging van de landelijke canon. Een ander onderwerp dat veel aandacht krijgt in de media is de bètacanon. Daags na het verschijnen van de canon publiceerden Fresco en Dijkgraaf een artikel over het ontbreken van 3
natuurwetenschappelijke elementen in de canon. Zij spreken van “een gemiste kans.” Om de leemte op te vullen richten zij de commissie Dijkgraaf op. Deze commissie ontwerpt een bètacanon van vijftig vernsters, die wekelijks in de Volkskrant gepubliceerd wordt.
2 3
Ribbens, 2006, 16 oktober, Reformatorisch Dagblad Dijkgraaf, Fresco, 2006, 18 oktober, NRC Handelsblad
7
Deelnemers aan het debat Wetenschappers De felste tegenstander van de canon is waarschijnlijk Maarten van Rossem (Utrechtse hoogleraar Amerikanistiek). Hij spreekt letterlijk over “de canon als een vorm van moderne staatspedagogiek.” Zijn bezwaren tegen de canon zijn echter weinig steekhoudend en worden slechts door enkelen gesteund. Een andere geduchte tegenstander is Arie Wilschut (directeur van het instituut voor geschiedenisdidactiek). Hij voert aan dat er geen systeem zit in de canon waardoor hij een reeks losse feitjes wordt. Bovendien bestaat er al een goede aanpak voor het geschiedenisonderwijs, namelijk het tijdvakkensysteem van de commissie De Rooy. Naast de wetenschappers met sterke bezwaren tegen de canon, is er een grote groep gematigde wetenschappers. Het standpunt van Henk te Velde (professor vaderlandse geschiedenis Universiteit Leiden) is samen te vatten met “Geheel onschuldig is het niet, maar echt kwaad kan het 4
ook niet.” En Thomas von der Dunk (cultuurhistoricus) is erg blij dat er nu meer aandacht komt voor de vaderlandse geschiedenis. Enkele historici brengen naar aanleiding van de canon hun eigen specialiteit onder de aandacht: professor Wesseling (hoogleraar geschiedenis Universiteit Leiden) wil graag een internationale canon en A. Th. Van Deursen (emeritus-hoogleraar nieuwe geschiedenis Vrije Universiteit) betoogt dat geschiedenis samenhangt met iemands principes. Tot slot zijn er wetenschappers die positief oordelen over de canon. Een voorbeeld hiervan is de eerder genoemde Kees Ribbens. Hij spreekt over een “genuanceerd voorstel” en hij looft de aanbevelingen die de commissie doet om (de positie van) het geschiedenisonderwijs te verbeteren.
Docenten De canon kan rekenen op een breed draagvlak in het onderwijsveld. De docenten zijn blij met de aandacht voor het vak en willen het liefst zo snel mogelijk met de canon aan de slag. Dit betekent echter niet dat er geen debat wordt gevoerd. Docenten onderschrijven het belang van een nieuwe balans tussen kennis en vaardigheden, maar sommige twijfelen eraan of de canon het juiste middel is om dit doel te bereiken. Verschillende leraren pleiten voor meer uren geschiedenisles. Daarmee zou het gebrek aan historisch besef echt opgelost kunnen worden. Toch oordelen docenten voornamelijk positief over de canon: zowel de aanbevelingen ter verbetering van het geschiedenisonderwijs als de inhoud van de canon kunnen rekenen op brede steun.
Culturele sector De culturele sector heeft in verhouding tot de groepen academici en docenten weinig gereageerd op het verschijnen van de canon. De reacties die worden gegeven lopen sterk uiteen. Zo oordeelt Jan Vaessen (directeur Arnhems Openluchtmuseum) negatief over de canon: de canon kan tot uitsluiting leiden en is daarom “gevaarlijk.” De angst bestaat dat de canon afbreuk doet aan de culturele diversiteit. Er zijn echter ook positieve geluiden te horen. Voorbeelden hiervan zijn het Eise Eisinga planetarium, dat zijn bezoekersaantallen sterk heeft zien stijgen sinds het verschijnen van de canon. 4
Ligtvoet, 2006, 16 oktober, Limburgs Dagblad
8
Culturele instellingen gaan ook zelf aan de slag met de canon: het Rijksmuseum gebruikt de canon bij het inrichten van het nieuwe, verbouwde Rijksmuseum, het Letterkundig Museum heeft een canon van Nederlandse auteurs opgesteld en regionale culturele instellingen leveren vaak actief een bijdrage aan het opstellen en zichtbaar maken van de lokale canon.
9
Inleiding Op 16 oktober 2006 is het rapport van de commissie Van Oostrom verschenen. De presentatie van de canon van Nederland heeft tot zeer uiteenlopende reacties geleid. Om een beeld te krijgen van de verschillende reacties is er in opdracht van de Directie Kunsten, afdeling Cultuurbereik een mediaanalyse uitgevoerd. Artikelen, die tussen 16 oktober en 1 december 2006 in landelijke en regionale dagbladen zijn gepubliceerd, zijn onderzocht om inzicht te krijgen in de ontvangst van de canon. De resultaten van deze analyse worden in dit verslag gepresenteerd. In hoofdstuk één wordt de achtergrond van de canon geschetst. De voorgeschiedenis van de canon in Nederland en de aanleiding voor het instellen van de canoncommissie worden kort beschreven. Tevens wordt aan het einde van het hoofdstuk een korte samenvatting van het rapport en de aanbevelingen van de canoncommissie gegeven. In hoofdstuk twee wordt een kwantitatieve analyse van de onderzochte artikelen gegeven. Daarmee geeft dit hoofdstuk antwoord op de vragen als ‘Waar vindt discussie over de canon plaats?’ ‘In welke kranten wordt veel of weinig aandacht besteed aan de canon?’ Hoofdstuk drie en vier vormen samen het hart van het verslag. Hoofdstuk drie gaat over de inhoud van het canondebat. ‘Wat zijn belangrijke discussiepunten?’ ‘Waarover is iedereen het eens en waarover bestaat veel onenigheid?’ In hoofdstuk vier staan de belangrijkste (groepen van) woordvoerders van het debat centraal. De standpunten van wetenschappers, de reacties van docenten en het commentaar van de culturele sector worden hier uiteengezet.
Onderzoeksopzet Het doel van het onderzoek is inzicht verwerven in de discussie die in de media is gevoerd naar aanleiding van het verschijnen van de culturele canon van Nederland. Hiertoe zijn krantenartikelen die in de periode 16 oktober 2006 t/m 1 december 2006 in de themaknipselkrant ‘Canon’ van het ministerie van OCW zijn verschenen, onderzocht. Voor deze knipselkrant zijn artikelen uit landelijke dagbladen, regionale dagbladen en opiniebladen met het thema canon geselecteerd. In de bijlage is een lijst met alle kranten die als bron voor de knipselkrant worden gebruikt, opgenomen. Hoewel er een eenvoudige kwantitatieve analyse van de artikelen is gemaakt (hoofdstuk twee), ligt de nadruk op kwalitatief onderzoek (hoofdstuk drie en vier). Hierbij staan vragen als ‘Waarover wordt gediscussieerd en door wie?’ ‘Wat verwachten scholen en culturele instellingen van de canon?’ ‘Welke rol is passend voor OCW?’ centraal. Elk artikel afzonderlijk is beoordeeld op de mate waarin het antwoord biedt op deze vragen. Tijdens het onderzoek is gebleken dat bepaalde thema’s en woordvoerders telkens opnieuw aan bod komen. Deze telkens terugkerende onderwerpen vormen het antwoord op de onderzoeksvragen. De analyse van de knipselkranten is aangevuld met een peiling van de meningen op internet (fora op www.entoen.nu en www.vgnkleio.nl). Deze peiling is echter steekproefsgewijs uitgevoerd, terwijl de krantenartikelen systematisch zijn onderzocht. Een belangrijke reden om het onderzoek naar
10
de meningen op internet niet uit te breiden is dat uit de eerste peilingen is gebleken dat het debat op internetfora niet wezenlijk verschilt van het debat in de gedrukte media. Tenslotte zijn de inhoudsopgaven van verschillende vaktijdschriften gescand op zoek naar artikelen over de canon. Opmerkelijk genoeg heeft dit weinig bruikbaar materiaal opgeleverd. Hoewel er gezocht is naar artikelen die tussen oktober en december 2006 zijn verschenen in 26 verschillende vaktijdschriften, zijn er minder dan tien artikelen gevonden. De informatie in deze artikelen voegt nauwelijks iets toe aan het debat dat in de kranten en opiniebladen wordt gevoerd. Er is daarom besloten om in dit essay geen gebruik te maken van de artikelen in de vaktijdschriften.
11
1. Voorgeschiedenis en het rapport Op 16 oktober 2006 presenteert de commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon, ingesteld naar aanleiding van het advies De stand van educatief Nederland van de Onderwijsraad, de canon van Nederland. Maria van der Hoeven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, neemt het eerste exemplaar in ontvangst en toont zich bijzonder verheugd over het resultaat. Het kabinet laat in een eerste reactie weten dat het de mening van de canoncommissie deelt: de canon is van waarde voor het onderwijs en de samenleving als geheel. Het kabinet neemt de aanbevelingen ten aanzien van de verspreiding van het rapport, de website en de serie televisieprogramma’s over. Tevens neemt het het voorstel aan om een responsperiode van zes maanden in te stellen. Tot half april 2007 heeft iedereen de gelegenheid om op de canon te reageren. Daarna evalueert de canoncommissie de reacties en vervolgens geeft het nieuwe kabinet een volledige reactie op de aanbevelingen van de canoncommissie.
1.1 Voorgeschiedenis 5
De canon is een gevoelig onderwerp en roept vaak heftige reacties op. De manier waarop iemand tegen het verleden aankijkt, wordt mede bepaald door standpunten die hij in het heden inneemt. Zo roemt premier Balkenende tijdens de algemene beschouwingen de ‘VOC-mentaliteit.’ Hij is blij dat “die 6
‘VOC-mentaliteit’ om over de grenzen heen te kijken, terug is.” Deze uitspraak lokt echter veel kritiek uit. Veel Nederlanders associëren de VOC met kolonialisme en slavernij. Surinamers hebben de uitspraak als pijnlijk en weinig respectvol ervaren. Balkenende moet zijn excuses te maken. In een toelichting zegt hij dat hij alleen heeft gedoeld op de handelsgeest en de moed om over de wereldzeeën te varen. Hij wil niet de slavernij willen goedpraten.
7
Geschiedenis is dus een precaire aangelegenheid en ook onderwijs in geschiedenis ligt erg gevoelig. De gevoeligheid van geschiedenisonderwijs wordt versterkt door de vele veranderingen die het vak de laatste decennia heeft ondergaan. Maatregelen als minder lesuren, Basisvorming, Tweede Fase en het vak ‘oriëntatie op jezelf en de wereld’ (een combinatie van geschiedenis, maatschappijleer en aardrijkskunde) worden op scholen vaak negatief ervaren. Docenten klagen over te weinig tijd en aandacht voor hun vak. Ook is er een zekere scepsis ontstaan tegenover nieuwe wijzigingen in het geschiedenisonderwijs. Ondertussen worden de zorgen van de samenleving en de politiek over het lage kennispeil onder jongeren steeds groter. De roep om versterking van het historisch besef wordt steeds luider. Daarom hebben diverse commissies zich beziggehouden met het analyseren van de stand van zaken met betrekking tot het geschiedenisonderwijs en het voorstellen van verbeteringen. In 1998 presenteert Adviescommissie Geschiedenisonderwijs o.l.v. De Wit het rapport Het verleden in de
5
Vermeulen, 2005 (2006, 6 oktober), NRC.Next 7 (2006, 28 oktober), AD/ Algemeen Dagblad 6
12
toekomst en in 2001 verschijnt het rapport Verleden, heden en toekomst van de Commissie Historische en Maatschappelijke Vorming o.l.v. P. de Rooy. In 2005 schetst de Onderwijsraad een beeld van het Nederlandse onderwijs in De stand van educatief Nederland. De Onderwijsraad concludeert daarin dat het Nederlandse onderwijs op een redelijk hoog peil staat. Aan enkele zaken dient meer aandacht te worden besteed. Een voorbeeld hiervan is de socialisatietaak van het onderwijs inzake de culturele identiteit. Eén van de adviezen luidt daarom als volgt: “aandacht voor de ‘canon’ als uiting van onze culturele identiteit.”
8
Dit advies wordt door de minister van OCW overgenomen en dit leidt tot de instelling van de commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon onder leiding van prof. dr. F. van Oostrom. De minister geeft de commissie opdracht om een canon voor het primair en voortgezet onderwijs te ontwikkelen. In de opdrachtbrief vraagt de minister om het rapport van de commissie De Rooy als uitgangspunt te nemen. Voorts neemt de minister afstand van het advies van de Onderwijsraad en zij stelt nadrukkelijk dat het in de eerste plaats gaat om gedeelde kennis als zelfstandige waarde. De canoncommissie bestaat uit acht individuen die samen een jaar aan de canon hebben gewerkt. Het rapport dat zij 16 oktober 2006 presenteert, bestaat uit twee delen: de canon zelf (deel B) en een toelichting met een aantal aanbevelingen met betrekking tot het gebruik van de canon (deel A). In deel A gaat de canoncommissie ook in op de gemaakte keuzes en de context waarbinnen de canon zou moeten gaan functioneren. Veel van de 32 aanbevelingen die de commissie doet hebben betrekking op het gebruik van de canon in het onderwijs.
9
1.2 Korte samenvatting van het rapport De canon van de commissie Van Oostrom bestaat uit vijftig vensters die zicht bieden op de cultuur en geschiedenis van Nederland. Hoewel de behandelde periode van 3000 jaar voor Christus (hunebedden) tot 2000 (Europa) loopt, ligt het accent op de moderne geschiedenis en in het bijzonder e
op de 20 eeuw. De canon is ontworpen om te worden gebruikt in het basisonderwijs. Hij is in de eerste plaats bedoeld voor kinderen van vier tot veertien jaar. De aanbevelingen van de canoncommissie zijn veelal gericht op de versterking van de positie van het geschiedenisonderwijs en het tastbaar maken van het verleden. Geschiedenislessen komen tot leven dankzij een schatkist met historische voorwerpen, ooggetuigen in de klas en excursies naar plaatsen waar geschiedenis is geschreven. Voor goed geschiedenisonderwijs zijn enthousiaste docenten nodig. Er zal daarom geïnvesteerd moeten worden in de lerarenopleidingen, zowel in die van huidige docenten (via nascholing) als in die van aankomende docenten (op de pabo’s). De canon is echter niet alleen een zaak van scholen. De canon wint aan kracht wanneer ze in verschillende contexten zichtbaar wordt en er veel verschillende instellingen bij het onderwerp canon betrokken worden. De canoncommissie heeft daarom haar aanbevelingen aan verschillende instanties geadresseerd. Zo dient het ministerie van OCW zorg te dragen voor zaken als: het rapport breed in 8
Onderwijsraad, 2005, p. 119 Voor een volledig overzicht van de aanbevelingen zie: Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon, 2006, deel A, p. 82-84 9
13
discussie geven, een wandkaart laten produceren, een internationale canon overwegen. Het ministerie van OCW en de cultuur- en erfgoedsector (bibliotheken, archieven, musea, publieke omroep) moeten samen overleggen over het aanhaken van deze instellingen bij de canon. De canoncommissie beveelt ook aan om de ANWB en de educatieve uitgeverijen bij de canon te betrekken. Tot slot kunnen provincies en gemeenten een bijdrage leveren door de ontwikkeling van een lokale canon en de samenwerking tussen scholen en culturele instellingen te stimuleren.
14
2. Kwantitatieve analyse van het debat Het is de wens van de commissie Van Oostrom dat er na het verschijnen van hun rapport een brede discussie wordt gevoerd. In de kranten is dit zeker het geval geweest. Voor dit onderzoek zijn alle krantenartikelen sinds het verschijnen van het rapport zijn verschenen bestudeerd. In totaal zijn dit meer dan 140 artikelen in ongeveer zes weken tijd. Wanneer je deze artikelen indeelt in de (zeer grove) categorieën verslag en opinie, is de verhouding tussen die twee ongeveer 2:1. Met andere woorden één derde van het totale aantal artikelen is gewijd aan discussie. Er kan dus geconcludeerd worden dat er op brede schaal gediscussieerd is over de canon. In de vaktijdschriften is er beduidend minder aandacht voor de canon van de commissie Van Oostrom. Zelfs in Kleio, het vakblad van de vereniging van geschiedenisdocenten (VGN), zijn in de onderzochte periode slechts twee artikelen aan de canon gewijd. Het is niet eenvoudig om voor dit verschijnsel een verklaring te geven. Het is mogelijk dat sommige tijdschriften, kunsttijdschriften bijvoorbeeld, zich niet aangesproken voelen door de canon. Of misschien beschouwen ze het niet als hun taak om over de canon te schrijven. Andere tijdschriften menen wellicht dat er bij hun lezers geen interesse bestaat voor een artikel over de canon, zij leggen hun prioriteiten elders. Zo schrijven onderwijsvakbladen veel over concrete problemen als leesachterstanden, moeilijk lerende kinderen, orde houden in de klas, maar nauwelijks over de canon. Ook is het mogelijk dat vaktijdschriften trager reageren op actuele ontwikkelingen. Dit zijn enkele mogelijke verklaringen voor het geringe aantal artikelen in vakbladen, maar er zijn natuurlijk ook nog andere verklaringen denkbaar.
Het eerste dat opvalt bij de kwantitatieve analyse is de verdeling van artikelen over de verschillende dagbladen. Van de landelijke dagbladen wijden Trouw, Volkskrant en NRC Handelsblad de meeste artikelen aan het onderwerp canon.
10
In vergelijking met deze kranten blijven het Parool, het
Algemeen Dagblad en de Telegraaf achter in hun verslaglegging van de canon. Deze verdeling zal weinig verbazing wekken. Toch is ze interessant, omdat het laat zien dat het canondebat voor wat de landelijke pers betreft voornamelijk in dagbladen met veel hoog opgeleide lezers wordt gevoerd. In hoofdstuk vier zal blijken dat het debat niet alleen voornamelijk in een academische omgeving wordt gevoerd, maar ook dat de voornaamste woordvoerders van het debat academici zijn. Naast de landelijke dagbladen besteden ook de regionale en lokale dagbladen veel aandacht aan de canon. Alle regionale kranten (met uitzondering van het Utrechts Nieuwsblad) besteden tenminste één artikel aan het onderwerp. Het onderwerp leeft sterk in deze kranten: enerzijds doen ze verslag van het verschijnen van de Nederlandse canon, anderzijds is er veel ruimte voor de verslaglegging van initiatieven voor een lokale canon. Provincies als Noord-Brabant en Limburg en steden als Leiden, Den Haag en Amsterdam werken op dit moment aan een eigen canon. Dit verklaart waarom er ook naarmate de presentatie van het rapport langer geleden is, nog steeds relatief veel
10
Zie bijlage 3
15
aandacht is voor de canon in de regionale dagbladen. Zij doen verslag van de verschillende fasen van het ontwerpproces van de eigen canon.
Een kwantitatieve analyse van de discussiepunten in het canondebat is erg lastig en niet zinvol. De manier waarop het onderwerp canon besproken wordt in de pers is daarvoor te verschillend. De artikelen lopen uiteen van een kort bericht in de Metro dat enkel melding maakt van het verschijnen van de canon tot een artikel van drie pagina’s waarin een oud-docente klassieke talen vertelt hoe ze haar eigen kinderen historisch besef bijbrengt. De verschillen tussen de artikelen zijn dus groot: er worden telkens andere onderwerpen met de canon in verband gebracht en de perspectieven van de woordvoerders liggen ver uit elkaar. Om toch zo veel mogelijk recht te doen aan alle berichten is besloten de inhoud van de discussie op twee manieren te benaderen. In het volgende hoofdstuk staan clusters van onderwerpen die in de artikelen aan bod komen, centraal. Voorbeelden van dergelijke clusters zijn: de canon in relatie tot nationale identiteit, reacties op de inhoud van de vensters en regionale canons. In hoofdstuk vier vervolgens ligt de nadruk op de woordvoerders van het debat. ‘Wat zeggen leraren over de canon?’ ‘hoe reageren historici en welk standpunt neemt de culturele sector in?’
16
3. Discussiepunten in het debat 3.1 Status van de canon 3.1.1 Canon en nationale identiteit Het onderwerp dat verreweg het meeste besproken wordt in de pers is de relatie tussen de canon en nationale identiteit. Het wordt alom bijzonder gewaardeerd dat de canoncommissie de canon gescheiden heeft gehouden van het begrip nationale identiteit. Men citeert daarbij de passage “De canon kan wellicht het collectief geheugen van een land weerspiegelen, maar nooit de identiteit ervan.”
11
En ook de zin “Minder afwijzend, maar wel genuanceerd staat de commissie tegenover de
associatie van canon en inburgering.” wordt vaak aangehaald.
12
Opvallend hierbij is de tegenstelling die de pers creëert tussen de vermeende visie van de minister van OCW en het standpunt van de commissie. De minister zou de canon willen gebruiken als middel tot burgerschapsvorming en integratie, terwijl de canoncommissie expliciet stelt dat de canon geen nationale identiteit vertegenwoordigt. De pers ziet het als een verdienste van de canoncommissie om de begrippen canon en integratie van allochtonen gescheiden blijven. Dit ondanks het feit dat de minister afstand heeft genomen van het advies van de Onderwijsraad, waarin canon en culturele identiteit wel in een adem genoemd werden. In haar opdrachtbrief stelt de minister immers: “Het gaat mij om een canon met als doel het bewerkstelligen van gedeelde (cultuur)historische kennis en daarnaast ook van bredere culturele en maatschappelijke kennis over Nederland, in internationale, vooral Europese context.” En verder: “Ik ben ervan overtuigd dat als jongeren in Nederland de kennis van tenminste de kern van de canon delen, dit burgerschapsvorming en integratie ten goede zal komen. Primair doel is echter de gedeelde kennis als zelfstandige waarde.”
13
Voor de minister staat dus gedeelde kennis voorop. Toch blijkt uit de discussie over de canon in de media dat er een grote angst bestaat dat de canon ingezet zal worden als middel tot integratie. Een dergelijk gebruik van de canon wordt van alle kanten afgeraden: docenten, vertegenwoordigers van de culturele sector en academici zijn eensgezind wat betreft de canon ten behoeve van burgerschapsvorming: “Doe het niet!” Zo laat Ewals Mackay, docent geschiedenis en cultuur en maatschappij aan de hogeschool Driestar in Gouda, weten dat “integratie als oogmerk absoluut secundair is.”
14
En G.P.P. Hogendoorn, docent geschiedenis, is het volledig met de canoncommissie
eens dat de canon slechts in beperkte mate kan bijdragen aan de problematiek van inburgering.
11
Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon, 2006, deel A, p. 23 Ibid., p. 24 13 Taakopdracht voor de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon; ASEA/DIR/2005/23876; Kamerstuknummer, 30 800 VIII, nr. 45 14 (2006, 17 oktober), Reformatorisch Dagblad 15 Hogendoorn, 2006, 16 oktober, Reformatorisch Dagblad 12
17
15
3.1.2 Een open canon Een andere oneliner van de canoncommissie die vaak wordt aangehaald is “De canon is geen decreet, geen dictaat, maar een gesprek, een dialoog.” De canoncommissie heeft willen vermijden dat de canon wordt ervaren als een van bovenaf opgelegd onderwijsprogramma. Daarom heeft zij gekozen voor termen als vensters, vertakkingen en verwijzingen. Leraren behouden de vrijheid om zelf invullingen te geven aan hun lessen. Er zijn geen lijstjes met verplicht te kennen onderwerpen en jaartallen. Deze zijn volgens de commissie ook niet nodig, omdat “feitelijk al onze vijftig items in de gangbare schoolboeken figureren –zij het nooit bij elkaar- […].”
16
Ook het opzetten van de website (www.entoen.nu) draagt bij aan een levendige canon. De site is voor iedereen toegankelijk en biedt iedereen de gelegenheid kennis te nemen van de canon. Ook kan iedereen er zijn mening geven over de canon. Tenslotte kunnen er voorstellen voor nieuwe vensters en suggesties voor vertakkingen worden gedaan. “Veel mensen hebben iets met (delen van) de canon en kunnen er wat mee, en de goede inval of ervaring van de een is dikwijls bruikbaar voor anderen. Zeker de canon leent zich uitstekend voor een dergelijke omvang. De canon als kampvuur.” 17
De canoncommissie ziet in het medium internet dus veel mogelijkheden voor de canon. De keuze voor een open en dynamische canon is bijzonder goed ontvangen in de pers. De
zorgvuldige omgang van de canoncommissie met de gevoeligheid van inhoudelijke voorschriften voor het (geschiedenis)onderwijs, oogst veel lof in de pers. Blijkbaar bestaat er een grote angst voor kanten-klare geschiedenislessen. In de media toont men zich bij het onderwerp canon nog erg huiverig voor te veel inhoudelijke bemoeienis met het geschiedenisonderwijs door de overheid.
3.2 De canon in het onderwijs Behalve over de status van de canon wordt er ook veel geschreven over de canon in het onderwijs. Deze canon is immers ontworpen voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs. De commissie doet tal van aanbevelingen met betrekking tot de infrastructuur van het geschiedenisonderwijs. Enkele van deze (clusters van) aanbevelingen komen opvallend vaak in de media terug. Hieronder vallen onder meer de aanbevelingen op het gebied van de lerarenopleiding en de inpassing van de canon in het onderwijscurriculum. In het vervolg van deze paragraaf worden deze onderwerpen behandeld.
3.2.1 Docentenopleiding De canoncommissie besteedt veel aandacht aan de lerarenopleiding en aan nascholing voor docenten. Voor goed geschiedenisonderwijs zijn gemotiveerde en geïnspireerde docenten nodig. Daarom herhaalt zij de eerder genoemde wens uit de samenleving, namelijk: “Geef het vak terug aan de leraar.” Vervolgens voegt de canoncommissie hier aan toe dat de leraar moet worden teruggegeven aan het vak (aanbeveling 11). De commissie adviseert om meer te investeren in de 16 17
Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon, 2006, deel A., p. 33 Ibid, p. 40
18
opleiding van docenten. Met andere woorden: het geschiedenisonderwijs is gebaat bij dikkere leraren en dunnere lesboeken. Bij de verslaglegging van de canon komen deze aanbevelingen vaak terug. In de pers wordt zeer positief geoordeeld over het advies van de commissie om te investeren in de lerarenopleidingen. Het spreekt voor zich dat de geschiedenisleraren zelf blij zijn wanneer een gezaghebbende commissie oordeelt dat er meer aandacht moet worden besteed aan hun vak. Maar de steun voor maatregelen ten aanzien van de lerarenopleiding is breder: ook docenten in het primair onderwijs vragen om meer inhoudelijke kennis van het vakgebied geschiedenis. En historici en opiniemakers wijzen erop dat het, na de bezuinigingen van de afgelopen decennia op het geschiedenisonderwijs, nu de tijd is om het tij te keren. Zelfs een van de felste tegenstanders van het fenomeen canon, hoogleraar maatschappijgeschiedenis Maria Grever, spreekt haar lof uit over de aanbevelingen ten aanzien van de lerarenopleidingen.
18
3.2.2 Het aantal uren geschiedenisonderwijs Het algemeen heersende beeld in de pers is dat het vak geschiedenis in het voortgezet onderwijs lange tijd sluitpost is geweest. Het vak heeft veel veranderingen ondergaan en men is van mening dat de veranderingen niet altijd tot verbetering hebben geleid. Eén van de oorzaken van het gebrek aan historisch besef onder jongeren zou het geringe aantal verplichte uren geschiedenisonderwijs zijn. In reactie daarop klinkt in de pers de roep om meer uren geschiedenis. Zo hekelt Peter Wester, voormalig voorzitter van de Vereniging van geschiedenisdocenten VGN en geschiedenisdocent, meermalen dat de canon veel te groot is om in het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs te worden opgenomen. Wil de canon écht in de samenleving landen, dan moet hij volgens Wester ‘de school uit.’ Hij doet dan ook de suggestie om de poster van de canon ook in bushokjes op te hangen, om een brede maatschappelijke discussie over de canon aan te wakkeren.
19
Een argument tegen het pleidooi voor meer uren geschiedenis is dat de voorgestelde vensters allemaal al in de leerboeken voorkomen. Het is daarom moeilijk te begrijpen dat Wester voor dezelfde lesstof meer lestijd vraagt. De canon betekent niet meer of nieuwe lesstof, de canon is er enkel op gericht om de belangrijkste momenten uit de geschiedenis goed zichtbaar te maken. Ook wijst de canoncommissie erop dat de canon niet uitsluitend door geschiedenisdocenten dient te worden onderwezen. Ook in de lessen Nederlands, aardrijkskunde, maatschappijleer en in kunst- en cultuurvakken kan aandacht worden besteed aan de canon.
3.2.3 Balans kennis en vaardigheden De aanleiding om opnieuw na te denken over de identiteit van Nederland en de wijze waarop deze tot uitdrukking komt in het onderwijs zijn de maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste jaren. De Onderwijsraad vertaalde dat in de aanbeveling een canon voor het onderwijs te laten ontwikkelen. Het doel van een canon voor de minister van OCW is het bevorderen van gedeelde kennis van de 18 19
Grever, 2006, 17 oktober, De Gelderlander Bouma, 2006, 17 oktober, NRC Handelsblad; Oomen, Sande, 2006, 17 oktober, AD/ Algemeen Dagblad
19
Nederlandse geschiedenis en cultuur. Op deze doelstelling is buitengewoon positief gereageerd. De commissie Van Oostrom echter heeft de canon in een breder perspectief geplaatst. Met de cultuurhistorische canon van Nederland wil zij de verhouding tussen kennis en vaardigheden in het onderwijs in het algemeen aankaarten. De canoncommissie houdt een pleidooi voor een nieuwe balans tussen feitenkennis en vaardigheden: er moet meer aandacht komen voor kennis ten opzichte van vaardigheden. Dee opvatting kan rekenen op brede steun in het onderwijsveld. Docenten zijn blij met de herwaardering van kennis. Zo wijst Albert Abbenhuis, directeur van de St. Jozefbasisschool in Aalten, op het belang van parate kennis in een kennismaatschappij. En Oscar Westers, geschiedenisdocent aan het Stedelijk Daltoncollege in Zutphen, acht parate kennis nodig om verbanden te leggen. Je kunt nu eenmaal niet alles opzoeken.
20
3.3 Inhoud van de canon 3.3.1 Algemeen De discussie over de inhoud van de canon is minder gedetailleerd onderzocht. Dit enerzijds omdat deze discussie voor het ministerie van OCW minder relevant is, het ministerie stelt immers geen gedetailleerde inhoudelijke voorschiften op voor het geschiedenisonderwijs, anderzijds omdat het debat nog in volle gang is: de periode van zes maanden ‘bedenktijd’ loopt tot half april.
21
Toch is er
een aantal interessante dingen over het debat over de inhoud te zeggen. Vensters die heel vaak genoemd en bediscussieerd worden zijn Anne M.G. Schmidt, Srebrenica en Europa. Annie M.G. Schmidt trekt veel aandacht, omdat zij niet in de canon wordt verwacht en vaak wordt ook niet goed begrepen waarom ze er in staat. Srebrenica wordt aangehaald als voorbeeld van het feit dat de zwarte bladzijden uit de Nederlandse geschiedenis niet worden gemeden. Europa tenslotte wordt genoemd als einde van de canon. Bij de keuze voor dit slot van de Nederlandse canon worden veel kanttekeningen geplaatst. Sommigen menen dat Pim Fortuyn en Theo van Gogh een passender slot van de reeks vensters zou zijn geweest, omdat in hun dood indirect de oorsprong van de canon ligt. Anderen grijpen de keuze voor Europa als laatste venster aan om aan te tonen dat de commissie van Oostrom niet heeft weten te ontkomen aan politiek correcte keuzes.
3.3.2 Regionale en lokale canons Na het verschijnen van de nationale canon is er veel gereageerd op de aanbeveling van de commissie om een lokale vertaling van de nationale canon te maken. Verschillende regionale dagbladen en plaatselijke historici nemen het initiatief om een eigen canon op te stellen. Op dit moment wordt er onder meer in Brabant, Limburg, Den Haag en Leiden aan een eigen canon gewerkt. Uiteraard wordt er in de lokale dagbladen verslag gedaan van de initiatieven voor de eigen canon. In sommige
20 21
Beek, 2006, 18 oktober, De Gelderlander Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon, 2006, deel A, p. 78
20
gevallen worden lezers ook opgeroepen om zelf mee te denken over de inhoud van de eigen canon of om voorstellen voor ‘vensters’ in te sturen. De aanleiding voor het opstellen van een regionale canon is vaak het inhoudelijk tekortschieten van de landelijke canon. Een passend citaat hierbij is: “Van alles is er al over de canon van Van Oostrom gezegd, ook dat hij hollandocentrisch zou zijn. En inderdaad: verwijzingen naar personen, processen en feiten die buiten het huidige Noord- en Zuid-Holland te lokaliseren zijn, zijn schaars, om precies te zijn, twee in getal: …”
22
Een lokale canon kan plaats bieden aan de
waardevolle elementen uit de geschiedenis van een stad of streek. De auteurs van de regionale canons benadrukken overigens dat de eigen canon bedoeld is als aanvulling op de landelijke canon. Het is niet hun bedoeling om de landelijke canon te vervangen. De lokale canon zal in het basisonderwijs gebruikt kunnen worden om jonge leerlingen te interesseren voor geschiedenis. Interessant is dat sommige ontwerpers van regionale canons weliswaar geïnspireerd werden door de Nederlandse canon, maar hem tegelijkertijd als voorbeeld zien van hoe het niet moet. Zo uit Wim Willems, historicus die werkt aan de Haagse canon, stevige kritiek op de canon van Van Oostrom. De canon “moet ons binden, maar dat doet hij nu net niet. Ik voorspel dat mensen zich niet zullen herkennen in de vensters.”
23
Hij noemt het introverte karakter van de nationale canon als
grootste struikelblok. Ook Roel van Duijn, deelraadslid van Groenlinks in Amsterdam Zuid, zou graag zien dat de Amsterdamse canon er anders uit komt te zien dan de Nederlandse canon. “De landelijke canon maakt op [hem] de indruk een gezapige interpretatie van de geschiedenis op de schooljeugd te willen overbrengen.”
24
Ze laat te weinig ruimte voor vernieuwende elementen en de revolutionaire elan
van Nederlanders.
3.3.3 Bètacanon Ongenoegen over het gebrek aan bètawetenschappers in de canon heeft geleid tot de vorming van een commissie voor de ontwikkeling van een aparte bètacanon. De voornaamste voorstanders van meer aandacht voor natuurwetenschappen in de canon zijn Louise O. Fresco en Robbert Dijkgraaf, beiden hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Twee dagen na het verschijnen van het rapport van de commissie publiceren zij in het NRC Handelsblad hun mening over de nationale canon. Zij beschouwen de canon als een natuurgetrouw portret van Nederland waaruit onze angst voor bètavakken blijkt. In de canon wordt geen enkele grote natuurwetenschapper genoemd, getallenvrees overheerst en relevante natuurwetenschappelijke verwijzingen worden niet gegeven. Dijkgraaf en Fresco spreken van “een gemiste kans.”
25
De canon is volgens Fresco en Dijkgraaf dé mogelijkheid om het belang van natuur en techniek nu eens goed duidelijk te maken. In eerste instantie pleiten zij tegen een aparte bètacanon omdat de “natuur en techniek daarmee opnieuw gemarginaliseerd worden.” Echter naarmate het canondebat vordert, wordt er op initiatief van de Volkskrant toch een commissie gevormd die een
22
Bijsterveld, 2006, 28 oktober, Brabants Dagblad Roggeveen, 2006, 2 november, AD/ Haagsche Courant 24 Rijksbaron, Verkerk, 2006, 28 oktober, Parool 25 Dijkgraaf, Fresco, 2006, 18 oktober, NRC Handelsblad 23
21
aparte bèta-canon zal gaan ontwikkelen. Dijkgraaf staat aan het hoofd van deze commissie, waarin verder ook Fresco, Plasterk, Buis, Haring, Van Lunteren, Lintsen plaatsnemen.
26
3.3.4 Overige canoninitiatieven (film- en ondernemerscanon, canon Letterkundig Museum) Naast de regionale canons en de bètacanon zijn er nog enkele initiatieven voor een canon met een specifiek onderwerp. Zo was er een artikel waarin werd gebrainstormd over de inhoud van een Nederlandse filmcanon. In andere artikelen werd gediscussieerd over het ontbreken van ondernemers in de landelijke canon en de wenselijkheid van een canon van het ondernemerschap. De woordvoerders hiervoor wijzen erop dat de handelsgeest kenmerkend is voor Nederland en dat grote ondernemers bepalend zijn voor het gezicht van Nederland in het buitenland. Tot slot heeft het Letterkundig Museum een canon opgesteld van de honderd grootste dode schrijvers van Nederland. Deze auteurs zullen vanaf eind 2008 in het Pantheon, de nieuwe vaste opstelling van het museum, worden tentoongesteld.
26
(2006, 4 november), Volkskrant
22
3.4 Nationaal historisch museum Een bijzonder onderwerp dat een paar keer terugkeert in de canondiscussie is het nationaal historisch museum. Dat de canon en het nationaal historisch museum aan elkaar gekoppeld worden, is niet vreemd. Beide onderwerpen hebben immers tot doel historisch besef te versterken en gedeelde kennis van de Nederlandse cultuur en geschiedenis te bevorderen. Toch hoopt Van Oostrom dat de 27
canon geen onderdeel wordt van de discussie over het nationaal historisch museum. Op basis van deze media-analyse kan worden vastgesteld dat de hoop van Van Oostrom uitgekomen is. Er zijn slechts enkele artikelen waarin de canon in verband wordt gebracht met de discussie over het nationaal historisch museum. Michèle Jacobs en Maarten van der Werf laten zich kritisch uit over het besluit van de regering om een nationaal historisch museum op te richten.
28
Vaker echter werd het museum op neutrale toon
genoemd als een onderwerp dat verband houdt met de canon. Opvallend is wel dat de artikelen waarin het museum genoemd wordt ook vrijwel altijd de roep om geld klinkt. De zin “Het zou overigens ook helpen als het parlement niet alleen besluit dat een nationaal historisch museum moet komen, maar daarvoor ook geld uittrekt.”
29
is tekenend voor de toon waarop het geldverzoek in de media
wordt verwoord.
27
Duursma, 2006, 16 oktober, NRC Handelsblad Jacobs, Werf, 2006, 16 oktober, NRC Next 29 (2006, 17 oktober), Trouw 28
23
4. Deelnemers aan het debat Het canondebat wordt in verschillende kringen gevoerd. Wetenschappers, docenten, kunstenaars, journalisten, museumdirecteuren, beheerders van archieven: iedereen heeft wel een mening over de canon. Voor de analyse van de verschillende deelnemers en de hun standpunten zijn ze ingedeeld in vier groepen: de wetenschappers, de docenten, de culturele sector en de woordvoerders in de discussie over een regionale canon. Soms valt een persoon in meerdere categorieën, maar in de meeste gevallen levert dit geen probleem op.
30
Uit de persoonsbeschrijving blijkt namens welke groep
iemand spreekt. De verschillende groepen woordvoerders komen hieronder één voor één aan bod, met uitzondering van de woordvoerders over de lokale canons. Deze zijn buiten beschouwing gelaten enerzijds omdat hun reacties veelal inhoudelijk zijn en anderzijds omdat het debat op regionaal niveau te versnipperd is om één lijn te kunnen trekken. Het eerste dat opvalt bij de analyse van de woordvoerders is dat er twee dominante groepen waren: de docenten en de wetenschappers. Beiden komen ongeveer even vaak aan het woord, maar de gelijkheid is slechts ogenschijnlijk. De docenten geven vaak korte reacties, waarbij de indruk ontstaat dat de docenten door journalisten zijn benaderd. De wetenschappers daarentegen zetten hun mening uiteen in een eigen artikel waarvan men kan vermoeden dat het door henzelf naar de krant is gestuurd. Dit vermoeden wordt versterkt door het gegeven dat sommige artikelen tweemaal vrijwel woordelijk gelijk in verschillende kranten verschijnen.
4.1 Wetenschappers Het is dus duidelijk dat de wetenschappers een stevig stempel op het debat drukken, maar welke standpunten nemen zij in? wetenschappers onderschrijven het belang van kennis van het verleden ten zeerste en waarderen de aandacht voor het lage kennisniveau onder scholieren. Echter, of de canon het juiste middel is om dit probleem aan te pakken, daarover zijn de meningen verdeeld. In het vervolg van deze paragraaf worden eerst de standpunten van de belangrijkste critici van de canon behandeld. Vervolgens komen de meningen van de meer gematigde wetenschappers aan bod en er wordt afgesloten met Kees Ribbens, die als een van de weinige wetenschappers positief is over de canon.
30
De enige persoon die lastig in te delen is, is Peter Wester. Door zijn voormalige voorzitterschap bij de Vereniging Geschiedenisleraren Nederland (VGN) is hij geen doorsnee geschiedenisdocent, ook al staat hij al meer dan 33 jaar voor de klas. Zijn positie in, en invloed op het debat zijn vergelijkbaar met die van de academici. Toch is hij uiteindelijk ingedeeld in de categorie docenten, omdat hij spreekt als voorzitter van de vereniging van docenten.
24
Tegenstanders Fel in hun bewoordingen zijn de echte tegenstanders van de canon. Deze groep wordt aangevoerd door Maarten van Rossem, Utrechtse historicus en hoogleraar Amerikanistiek, die het godgeklaagd vindt dat de politiek zich met de inhoud van de geschiedenislessen bemoeit.
31
Hij bestempelt de
canon als een vorm van moderne staatspedagogiek, politiek correcte regeringspropaganda. Een andere historicus die niet blij is met het verschijnen van de canon is Arie Wilschut, directeur van het instituut voor geschiedenisdidactiek.
32
Zijn kritiek richt zich op het ontbreken van een systeem in de
canon. Het is geen geschiedeniscanon, het is geen canon van de kunsten, het is van alles niks. Wilschut wijst erop dat door het ontbreken van een duidelijke systematiek de canon een reeks losse feitjes wordt. Wilschut meent tevens dat de canon van de commissie Van Oostrom overbodig is. Een goede aanpak van geschiedenisonderwijs bestáát al, namelijk de tien tijdvakken van de commissie De Rooy. Belangrijk om hierbij te vermelden is dat Arie Wilschut zelf lid is geweest van de commissie De Rooy. Vanuit die achtergrond wekt het standpunt van Wilschut weinig verwondering. De commissie De Rooy heeft immers in 2001 besloten om geen inhoudelijke onderwerpen voor de geschiedenisles vast te leggen, maar alleen een helder kader te ontwerpen. De docent kan vervolgens zelf kiezen met welke onderwerpen hij het kader invult, zo luidt het idee van de commissie De Rooy. Dat de commissie Van Oostrom nu toch een aantal inhoudelijke voorstellen voor het geschiedenisonderwijs doet, is tegen het zere been van Wilschut. Een andere hoogleraar die weerstand voelt tegen de canon van Van Oostrom is Maria Grever, hoogleraar maatschappijgeschiedenis aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zij is blij met de aandacht voor het vak geschiedenis en de aanbeveling “Geef het vak terug aan de leraar” is haar uit het hart gegrepen.
33
Ondanks dat is haar mening over de canon negatief. Zij heeft principiële
bezwaren tegen het fenomeen canon. Een canon gaat namelijk altijd gepaard met iemand die bepaalt wat er in de canon staat. Zij noemt dit de definitiemacht. Wanneer de overheid zich op de manier zoals zij nu doet, met het geschiedenisonderwijs gaat bemoeien, is er een risico dat één visie op het verleden dominant wordt. Dat is uiterst onwenselijk zowel vanuit democratisch oogpunt als vanuit het punt van de realiteitswaarde van de historische feiten. Naarmate het aantal perspectieven op het verleden kleiner wordt, neemt de geloofwaardigheid ervan af. Daarom is Grever tegenstander van het verschijnsel canon.
Gematigde wetenschappers Belangrijk zijn de historici die zich gematigd uitlaten over de canon. Voorbeelden hiervan zijn Henk te Velde, professor vaderlandse geschiedenis aan de Universiteit Leiden en Thomas van der Dunk, cultuurhistoricus. De laatste is positief over de canon en is blij dat er meer aandacht komt voor de matige kennis van de vaderlandse geschiedenis van leerlingen. Hij wijst echter ook op het gevaar dat
31
Ligtvoet, 2006, 16 oktober, Limburgs Dagblad Obbink, 2006, 18 oktober, Trouw; Bouma, 2006, 21 oktober, NRC Handelsblad; Slager, 2006, 21 oktober, De Verdieping (Trouw) 33 Grever, 2006, 17 oktober, Gelderlander 32
25
de politiek met de canon aan de haal gaat. Henk te Velde uit een soortgelijke mening: de canon is niet geheel onschuldig, maar echt kwaad kan het ook niet. Sommige wetenschappers hebben een eigen specialiteit die ze naar aanleiding van de canon onder de aandacht willen brengen. Zo is professor Wesseling, emeritus hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit Leiden, voorstander van een internationale canon. En professor A.Th. van Deursen, emeritus-hoogleraar nieuwe geschiedenis aan de Vrije Universiteit, legt meermalen uit dat geschiedenis nauw verband houdt met iemands principes.
Voorstanders Tenslotte bevinden zich onder de wetenschappers ook enkelen die over de mitsen en maren heen stappen en die positief oordelen over de canon en het werk van de commissie. Veel historici zijn erg blij met de aandacht voor het lage kennisniveau op het gebied van geschiedenis en de poging die de commissie Van Oostrom heeft gedaan om dit gat te dichten. Een goed voorbeeld hiervan is Kees Ribbens, als historicus verbonden aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). In zijn reactie op het verschijnen van de canon spreekt hij over een “genuanceerd voorstel.”
34
Hij looft de
aandacht die de commissie heeft besteed aan de infrastructuur van het geschiedenisonderwijs. De aanbevelingen ten aanzien van excursies naar historisch belangrijke plaatsen, het lezen van relevante jeugdliteratuur en de website maken dat kinderen op veel verschillende manieren met het verleden in aanraking komen. Hierdoor zal het eenvoudiger zijn om bij leerlingen interesse voor de Nederlandse cultuur en geschiedenis op te wekken. “Geschiedenis kan niet zonder deze verbeeldingen,” aldus Kees Ribbens.
35
4.2 Docenten Docenten van zowel primair als voortgezet onderwijs reageren erg enthousiast na het verschijnen van de canon. De canon kan rekenen op een breed draagvlak in het onderwijsveld. Dit betekent echter niet dat er geen debat is. Zowel docenten uit primair, als voortgezet en hoger onderwijs hebben in diverse kranten op de canon gereageerd. De discussie die docenten over de canon voeren is minder abstract dan het debat van de wetenschappers. Onder leraren gaat het vaker over de inhoud en het in de praktijk brengen van de canon. Toch verdwijnen discussiepunten als de canon in relatie tot nationale identiteit en de hoeveelheid lesuren geschiedenis niet van tafel. In het vervolg worden daarom eerst de discussiepunten over de status en het gebruik van de canon behandeld en vervolgens komen de reacties op de inhoud aan bod.
Status van de canon en de canon in het onderwijs De belangrijkste reden dat leraren zo positief zijn over de canon is dat de canon kennis centraal stelt. De canon past in de eerder genoemde discussie over de verhouding tussen kennis en vaardigheden. 34 35
Ribbens, 2006, 16 oktober, Reformatorisch Dagblad Ribbens, 2006, 16 oktober, Reformatorisch Dagblad
26
Docenten onderstrepen vanuit verschillende invalshoeken het belang van kennis: in een kenniseconomie is kennis nu eenmaal van wezenlijk belang, parate kennis is nodig om verbanden te kunnen leggen en om iets te kunnen opzoeken. Het belang van kennis wordt dus door alle docenten gedeeld. Maar over de canon als middel om kennis te bevorderen zijn de meningen verdeeld. Er worden bij dit punt verschillende kanttekeningen geplaatst. Er is te weinig tijd om de canon in de lessen te behandelen.
36
Albert Jan Binnendijk,
geschiedenisdocent aan het Dollardcollege in Winschoten, bijvoorbeeld wijst erop dat geschiedenis beklijft door herhaling, maar dat daar geen tijd voor is. Henk Vermeijden, geschiedenisleraar op het St. Ludgerscollege in Doetichem, meent zelfs dat niet de canon, maar meer uren geschiedenis de oplossing bieden voor het gebrek aan historisch besef. De docenten zijn het unaniem eens met het voorstel van de canoncommissie om de begrippen canon en nationale identiteit gescheiden te houden. Onderwijs kan slechts in (zeer) beperkte mate bijdragen aan maatschappelijke problemen als inburgering en het gebrek aan nationale identiteit.
37
Docenten willen niet dat deze opdracht in de vorm van de canon aan hun takenpakket wordt toegevoegd. Docenten waarderen de open canon.
38
Albert Abbenhuis, directeur van de St.
Jozefbasisschool in Aalten, is blij dat de commissie niets dwingend voorschrijft. Tegelijkertijd bestaat hierover bij andere docenten enige onzekerheid. Deze blijkt onder meer uit de reactie van Pieter Hettema, voormalig voorzitter van de vereniging van schoolleiders in het voortgezet onderwijs. Hij hoopt dat de canon kan blijven bewegen en dat hij zich kan aanpassen aan veranderende omstandigheden. En J.J. van der Tol, directeur van de gereformeerde basisschool het Kompas in Harlingen, spreekt zich zelfs negatief uit over de canon omdat hij de canon ziet als inhoudelijk bemoeienis van de overheid met het geschiedenisonderwijs.
Inhoud van de canon Over het algemeen zijn leraren tevreden over de inhoud van de canon. Docenten zijn tevreden met de keuzes die de commissie heeft gemaakt. Sommige docenten plaatsen hier en daar een kanttekening bij de inhoud. Verschillende docenten zijn van mening dat er in de canon te weinig aandacht wordt besteed aan christelijke onderwerpen.
39
Een ander onderwerp van discussie is de verhouding tussen
de vaderlandse en internationale geschiedenis. Ulde Lankhorst is blij met de canon, omdat er nu ten minste aandacht komt voor de vaderlandse geschiedenis.
36
40
Andere docenten, zoals Lideke de Jonge
Meulens, 2006, 17 oktober, Dagblad van het Noorden; Beek, 2006, 18 oktober, De Gelderlander; Obbink, 2006, 18 oktober, Trouw 37 Ligtvoet, 2006, 16 oktober, Limburgs Dagblad; Ribbens, 2006, 17 oktober, Reformatorisch Dagblad 38 Obbink, 2006, 18 oktober, Trouw; Bouma, Walters, 2006, 17 oktober, NRC Handelsblad; Vries, 2006, 19 oktober, Friesch Dagblad 39 (2006, 17 oktober) Reformatorisch Dagblad; Vries, 2006, 19 oktober, Friesch Dagblad 40 Ligtvoet, 2006, 16 oktober, Limburgs Dagblad
27
en Jeroen Heemskerk, spreken juist de hoop uit dat er voldoende ruimte blijft voor buitenlandse geschiedenis.
41
Andere opmerkingen over de inhoud van de canon worden door slechts één docent gemaakt. Zo vertelt Astrid Hooyberg van de Amsterdamse basisschool Oscar Carré dat ze Srebrenica niet in haar lessen zal behandelen, omdat het een te bloederig onderwerp is. Erik Kamerbeek, docent geschiedenis aan het Utrechts Stedelijk Gymnasium vraagt zich af “Is Annie M.G. Schmidt nu werkelijk zo belangrijk?” Tenslotte draagt Jan Bruin, docent aan het Petrus Canisiuscollege in Alkmaar aan dat hij bij vmbo-leerlingen echt niet aan kan komen met Spinoza.
42
4.3 Culturele sector De culturele sector heeft in verhouding tot de wetenschappers en de docenten weinig gereageerd op het verschijnen van de canon. In de meer dan honderd artikelen, die in de onderzochte periode gepubliceerd zijn, zijn de reacties van de culturele sector op één hand te tellen. Wanneer de culturele sector zich dan toch uitspreekt over de canon, doet zij dat op uiteenlopende wijze: de directeur van het Eise Eisinga planetarium is erg blij met het feit dat zijn instituut in de canon staat en het 43
Rijksmuseum gebruikt de canon bij het inrichten van het nieuwe, verbouwde Rijksmuseum. Deze positieve reacties zijn over het algemeen kort en worden gepubliceerd in langere artikelen waarin positieve reacties op de canon worden beschreven. Opvallend is ook dat in de artikelen over regionale canons, lokale culturele instellingen erg enthousiast reageren. Zij leveren een actieve bijdrage aan de totstandkoming van de lokale canon. Behalve positieve reacties zijn er ook negatieve reacties geweest. Deze lopen uiteen van ‘de canon is niet echt nodig’ tot de canon is “zielig en belachelijk.”
44
Zo vraagt Ton de Vos, directeur van
de Rotterdamse dienst Kunst en Cultuur, zich af welke canon er wordt bedoeld. In zijn ogen is het niet mogelijk om één canon te maken, dat zou afbreuk doen aan de culturele diversiteit. Jan Vaessen, directeur Arnhems Openluchtmuseum, sluit zich hierbij aan. De canon kan tot uitsluiting leiden en is daarom zelfs gevaarlijk. Edwin Jacobs, oud-directeur Museum Jan Cunen in Oss, is iets optimistischer: de canon kan een goede basis zijn om nieuwe doelgroepen te bereiken. Hij wijst echter ook op het gevaar van een nationalistische rand.
45
Behalve het ontkennen van de diversiteit en het risico op uitsluiting speelt er nog iets anders mee. Sommige culturele instellingen voelen zich aangetast in hun autonomie. Canon en kennisverwerving zijn voor hen zaken die thuishoren in het onderwijs en niet in het culturele veld. Jan van Laarhoven, directeur van het Noordbrabants Museum reageert hierop als volgt: ik ben blij met de structuur die de schoolplaat biedt, maar het is wel een obligate en arbitraire lijst.
46
Er kan dus worden
geconcludeerd dat de culturele sector nog sterk verdeeld is over de canon. 41
Meulens, 2006, 17 oktober, Dagblad van het Noorden; Oomen, Sande, 2006, 17 oktober, AD/ Algemeen Dagblad 42 Obbink, 2006, 18 oktober, Trouw 43 Reijn, 2006, 17 oktober, Volkskrant 44 Peter van der Velde, directeur van het Noordbrabants Genootschap, in: Duijf, Naaijkens, 2006, 17 oktober, Brabants Dagblad 45 Post, 2006, 20 oktober, Binnenlands Bestuur 46 Duijf, Naaijkens, 2006, 17 oktober, Brabants Dagblad
28
Bijlagen 1. Literatuur 2. Lijst van kranten opgenomen in de Themaknipselkrant “Canon” van het ministerie van OCW 3. Lijst van onderzochte vaktijdschriften 4. Kwantitatieve analyse van de artikelen
29
Bijlage 1: Literatuurlijst (2006, 6 oktober), De winst van de VOC. NRC.NEXT.
(2006, 17 oktober). Nu nog geen venster voor Fortuyn. Trouw, p. 2. (OCW knipselkrant 40, p. 47).
(2006, 28 oktober), Balkenende betreurt ophef na uitspraken over VOC-mentaliteit. AD/ Algemeen Dagblad.
(2006, 4 november). Commissie-Dijkgraaf, dus. Volkskrant, p. 3. (OCW knipselkrant 43, p. 3).
Adviescommissie Geschiedenisonderwijs (1998). Het verleden in de toekomst. Retrieved May 31, 2005, from: http://home.casema.nl/wilschut/dewit.htm
Beek, H. v. (2006, 18 oktober). Controverse: staatsgeschiedenis of niet? De Gelderlander. (OCW knipselkrant 41, p. 16).
Bijsterveld, A.-J. (2006, 28 oktober). Brabantse canon is welkom. Brabants Dagblad, p. 11. (OCW knipselkrant 42, p. 6).
Bouma, J.-d. (2006, 21 oktober). Het wordt weer stampwerk. NRC Handelsblad, p. 49. (OCW knipselkrant 41, p. 13).
Bouma, J.-d., Walters, D. (2006, 17 oktober). Ze zijn allemaal ‘op zich’ wel blij met de canon, maar… NRC Handelsblad, p. 3. (OCW knipselkrant 40, p. 36).
Commissie Historische en Maatschappelijke Vorming (2001). Verleden, heden en toekomst. Enschede: Stichting leerplanontwikkeling (SLO).
Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon (2006). Entoen.nu. De canon van Nederland. Den Haag: ministerie van OCW.
Deursen, A. Th. (2006, 16 oktober). Canon met of zonder beurtzang. Reformatorisch Dagblad, p. 14. (OCW Knipselkrant 40, p. 23).
Dijkgraaf, R., Fresco, L.O. (2006, 18 oktober). Waar is Christiaan Huygens gebleven? NRC Handelsblad, p. 7. (Knipselkrant 40, p. 11).
Duijf, M., Naaijkens, E. (2006, 17 oktober). ‘Vijf weken voor onze geschiedenis.’ Brabants Dagblad, p. 3. (OCW knipselkrant 40, p. 42).
30
Duursma, M. (2006, 16 oktober). Een canon die geen wet wil zijn. NRC Handelsblad, p. 1. (OCW knipselkrant 40, p. 13).
Grever, M. (2006, 17 oktober). Canon mag geschiedenis niet monopoliseren. De Gelderlander. (OCW knipselkrant 40, p. 35).
Hogendoorn, G.P.P. (2006, 16 oktober). Canon biedt mooie kansen. Reformatorisch Dagblad, p. 14. (OCW Knipselkrant, p. 24).
Jacobs, M., Werf, M. van der (2006, 19 oktober). Historisch besef? Kijk dan om je heen! Nationaal museum oprichten overbodig en geldverspillend. NRC Next, p. 18. (OCW knipselkrant 40, p. 6).
Ligtvoet, F. (2006, 16 oktober). ‘Willem Drees, wie is dat in godsnaam?’ Limburgs Dagblad, p. 3. (OCW knipselkrant 40, p. 49).
Meulens, G. (2006, 17 oktober). ‘Niet terug naar opdreuncultuur.’ Dagblad van het Noorden, p. 4. (OCW knipselkrant 40, p. 46).
Obbink, H. (2006, 18 oktober). ‘Ik kan bij mijn vmbo-leerlingen niet aankomen met Spinoza.’ Trouw, p. 4. (OCW knipselkrant 40, p. 59).
Onderwijsraad (2005). De stand van educatief Nederland. Den Haag: de Onderwijsraad.
Oomen, E., Sande, J. van de (2006, 17 oktober). ‘Meer uren geschiedenisles nodig.’ AD/ Algemeen Dagblad, p. 8. (OCW knipselkrant 40, p. 8)
Post, A. (2006, 20 oktober). Boei voor burgers. Culturele sector reageert lauw op canon. Binnenlands Bestuur, p. 32. (OCW knipselkrant 41, p. 2).
Reijn, G. (2006, 17 oktober). Canon verandert onderwijs niet. Volkskrant, p. 3. (OCW knipselkrant 41, p. 17).
Ribbens, K. (2006, 17 oktober). Herkenbaar en zonder triomfalisme. Reformatorisch Dagblad, p. 14. (OCW knipselkrant 40, p. 24).
Rijksbaron, A., Verkerk, C. (2006, 28 oktober). Iedereen ziet wel iets in Amsterdamse canon. Het Parool, p. 3. (OCW knipselkrant 42, p. 19).
31
Roggeveen, L. (2006, 2 november). ‘’Haagse canon wordt meerstemmig lied” Wim Willems gaat verhalen verzamelen. AD/ Haagsche Courant, p. 6. (OCW knipselkrant 42, p. 16).
Slager, S. (2006, 21 oktober). In de klas wordt het een dictaat. De Verdieping (Trouw), p. 9. (OCW knipselkrant 41, p. 19).
Vermeulen, L. (2005). De ontwikkeling van het canondebat.
Vries, P. A. de (2006, 19 oktober). Geschiedenis van ‘begin’ tot nu. Friesch Dagblad, p. 5. (OCW knipselkrant 41, p. 4).
32
Bijlage 2: Lijst van kranten opgenomen in de Themaknipselkrant “Canon” van het ministerie van OCW Landelijke dagbladen Algemeen Dagblad (Haagsche Courant) Financieele Dagblad Nederlands Dagblad NRC-Handelsblad NRC Next Parool (+ PS) Reformatorisch Dagblad Staatscourant Telegraaf Trouw Volkskrant (+ Magazine) Spits Metro
Regionale dagbladen Brabants Dagblad Dagblad van het Noorden Friesch Dagblad Gelderlander Gooi- en Eemlander Leeuwarder Courant Leidsch Dagblad De Limburger Limburgs Dagblad PZC Twentsche Courant Tubantia Utrechts Nieuwsblad
Tijdschriften/opiniebladen/vakbladen Binnenlands Bestuur Elsevier Groene Amsterdammer HP/De tijd Plein Primair Vrij Nederland
33
Bijlage 3: Lijst van onderzochte vaktijdschriften Bij de les (OBU’t) Brabant Cultureel CAO Kunstzinnige Vorming Cultuur en Educatie Delta - Tijdschrift voor Hoger Onderwijs Didaktief - Opinie en Onderzoek voor de Schoolpraktijk Christelijke Schoolleiders Organisate EuriArtes Fundament – Fundeon Geschiedenis Magazine Gids Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie Inzicht - Vereniging voor Openbaar Onderwijs Klasse - Maandblad voor Onderwijs in Vlaanderen Kleio - Den Haag Kunstzone - Tijdschrift voor Kunst en Cultuur in het Onderwijs Nieuwsbulletin voor het Hoger Onderwijs Onderwijsblad Onderwijskrant Over Onderwijs Plein Primair Praktijkgids Bekostiging Primair Onderwijs Praktijkserie Schoolmanagement Profiel voor de BVE-Sector Reflexief School& Begeleiding Van 12 tot 18 (voortgezet onderwijs) Vereniging Vrienden van het Gymnasium Vernieuwing
34
Bijlage 4: Tabel van het aantal artikelen Landelijke dagbladen
Algemeen Dagblad (Haagsche
Knipselkrant
Kk
Kk
Kk
Kk 44
40 (16-10 t/m
41
42
43
(20-
20-10)
(23-
(30-
(06-
11 t/m
10
10
11
1-12)
t/m
t/m
t/m
27-
03-
17-
10)
11)
11)
3
Totaal
1
4
1
2
Courant) Financieele Dagblad
1
Nederlands Dagblad
4
NRC-Handelsblad
7
NRC Next
4
Parool (+ PS)
2
Reformatorisch Dagblad
5
1 3
1
11 4
2
1
5 1
Staatscourant
6 0
Telegraaf
2
1
Trouw
13
6
Volkskrant (+ Magazine)
6
4
3 1
1 1
21 1
Spits Metro
5
12 0
1
1
Regionale dagbladen Brabants Dagblad
3
1
Dagblad van het Noorden
2
1
Friesch Dagblad
1
3
1
5
Gelderlander
2
4
1
7
1
1
1
3
Gooi- en Eemlander Leeuwarder Courant
2
Leidsch Dagblad 2
Limburgs Dagblad
1
1
1
3
1
4
1 1
PZC Twentsche Courant Tubantia
3
1
De Limburger
4
1
3
1
1
2
2
Utrechts Nieuwsblad
0
Tijdschriften/opiniebladen/vakbladen Binnenlands Bestuur
2
Elsevier
2
Groene Amsterdammer
2
HP/De tijd
1
2 2 2
1
4 2
Plein Primair
0
Vrij Nederland
0
35
36