WERKGROEP ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE
Mededeling 6 (tweede herziene versie)
Opgesteld door het Directoraat-generaal studies Afdeling economische zaken De weergegeven standpunten zijn die van de auteurs en hoeven niet noodzakelijkerwijs overeen te komen met die van het Europees Parlement De Commissie en het Europees Monetair Instituut hebben vastgesteld dat België aan alle convergentiecriteria voldoet en aanbevolen dat het land vanaf 1 januari 1999 deelneemt aan de eenheidsmunt, ondanks de grote inspanning die nodig is om de enorme overheidsschuld te verminderen.
Luxemburg, 22 april 1998
PE 166.073/rev.2
De Monetaire Unie en België
Inhoud Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 I.
België en de convergentiecriteria . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 a) Inflatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 b) Begrotingstekort . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 c) Overheidsschuld . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 d) Rentetarieven op lange termijn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 e) Deelneming aan het wisselkoersmechanisme . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 f) Economische groei . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 g) Werkloosheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 h) Betalingsbalans . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 i) Onafhankelijkheid van de Bank van België . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
II.
Politieke situatie in België . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 a) Regering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . b) Politieke partijen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . c) Werkgevers en vakbonden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . d) Publieke opinie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
13 13 13 14
Tabellen en grafieken Tabel 1: Vier indicatoren van de convergentie voor België (in %) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 Tabel 2: Bruto schuld van overheidsinstellingen - structurele kenmerken . . . . . . . . . . . . . 7 Tabel 3: Duurzaamheid van de schuldontwikkeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 Tabel 4: Vooruitzichten betreffende het percentage ouderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 Tabel 5: Ontwikkeling van de rentetarieven op lange termijn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 Tabel 6: Werkloosheid in België en de EU (in % van de actieve bevolking) . . . . . . . . . . . 11 Tabel 7: Lopende rekeningen van de betalingsbalans in België en de EU . . . . . . . . . . . . 12 Grafiek 1: Inflatie in België (in %) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 Grafiek 2: Begrotingstekort (% van het BBP) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 Grafiek 3: Belgische overheidsschuld (% van het BBP), 1970-1999 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 Grafiek 4: Groei van het BBP en werkloosheid (%) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Auteurs: François-Xavier Camenen en Ben Patterson Redacteur: Ben Patterson
-2-
PE 166.073/rev.2
De Monetaire Unie en België
Inleiding
Op 25 maart publiceerden de Commissie en het Europees Monetair Instituut hun afzonderlijke verslagen over de stand van zaken met betrekking tot de convergentiecriteria voor de Economische en Monetaire Unie. Voorts publiceerde de Commissie haar aanbeveling inzake de lidstaten die in aanmerking komen om vanaf 1 januari 1999 deel te nemen aan de eenheidsmunt. De Commissie meent dat 11 lidstaten aan de criteria voldoen: België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Spanje. Denemarken en het Verenigd Koninkrijk voldoen weliswaar aan de criteria, maar maken gebruik van hun recht om voorlopig niet deel te nemen. Deze aanbeveling moet nu worden bekrachtigd door de Raad van ministers van Economische Zaken en Financiën (ECOFIN), door het Europees Parlement en, voor het definitieve besluit, door de Europese Raad van staatshoofden en regeringsleiders op 2 mei.
*
België heeft steeds de vaste wil getoond om vanaf het begin deel te nemen aan de Monetaire Unie. Deze doelstelling kreeg de steun van de opeenvolgende regeringen, alle politieke families, de media en de publieke opinie, in een land dat nagenoeg eensgezind pro-Europees is. Het feit dat België stichtend lid is van de Europese Gemeenschap, de band tussen de Belgische frank en de mark en de monetaire unie met Luxemburg maken het trouwens bijna ondenkbaar dat België van de eerste groep deelnemers aan de eenheidsmunt zou worden uitgesloten. Ondanks al deze goede redenen was er een hinderpaal: de zorgwekkende situatie van de Belgische overheidsfinanciën. Het ging hierbij niet zozeer om het begrotingstekort, dat snel vermindert, maar om de overheidsschuld, die torenhoog blijft in verhouding tot het in het Verdrag vastgestelde criterium. Het was derhalve van essentieel belang dat dit criterium niet zou worden beschouwd als een absolute limiet, maar veeleer als een referentiewaarde: d.w.z. dat een land niet verplicht is dit cijfer daadwerkelijk te halen, maar dat de situatie zich voldoende snel in de goede richting moet ontwikkelen, zodat kan worden verwacht dat het land binnen afzienbare tijd aan het criterium voldoet. België voldoet aan alle andere criteria, en dankzij deze evolutieve interpretatie van het criterium van de overheidsschuld konden de Europese Commissie en het Europees Monetair Instituut concluderen dat het land in aanmerking komt om vanaf het begin deel te nemen aan de eenheidsmunt.
-3-
PE 166.073/rev.2
De Monetaire Unie en België
I. België en de convergentiecriteria Uit de verslagen van de Commissie en het Europees Monetair Instituut (25 maart 1998) blijkt dat België volledig voldoet aan vier van de vijf convergentiecriteria: drie referentiewaarden plus de deelneming aan het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel. Met betrekking tot het laatste criterium, de verhouding overheidsschuld/BBP, die ver van de referentiewaarde verwijderd blijft, constateren zij ondanks alles een voldoende neerwaartse tendens.
Tabel 1: Vier indicatoren van de convergentie voor België (in %) Inflatie
Begrotingstekort/BBP
Overheidsschuld/BBP
Rentetarieven op lange termijn
1995
1,7
3,9
131,3
7,5
1996
2,3
3,2
126,9
6,5
1997
1,4*
2,1
122,2
5,7*
1,3
1,7
118,1
5,7
Prognoses 1998
* Van februari 1997 tot januari 1998 (de in het Verdrag vastgestelde referentieperiode: de 12 maanden die voorafgaan aan de beoordeling).
a) Inflatie Het maximale inflatiepercentage werd in het Verdrag vastgesteld op 1,5 procentpunt meer dan het gemiddelde van de drie lidstaten met de grootste prijsstabiliteit tijdens de referentieperiode van 12 maanden voor de beoordeling. Deze referentiewaarde bedraagt 2,7% (referentieperiode: begin februari 1997 tot eind januari 1998). Met een inflatie van 1,4% voldoet België dus ruimschoots aan de vereisten van het Verdrag. Dit cijfer is het uitstekende resultaat van een aanhoudende neerwaartse tendens sinds het begin van de jaren '90, die grotendeels te danken is aan de nauwe band met de Duitse mark in het kader van het Europees Monetair Stelsel en de beheersing van de loonkosten.
-4-
PE 166.073/rev.2
De Monetaire Unie en België
Grafiek 1: Inflatie in België (in %)
* februari 1997 - januari 1998 § prognoses Bron: Convergentieverslag van het EMI en de Europese Commissie De vooruitzichten voor de twee komende jaren wijzen op de handhaving van dit lage niveau: 1,3% voor 1998, 1,5% voor 1999.
b) Begrotingstekort Het Verdrag voorziet in een maximaal begrotingstekort van 3% van het BBP. Bij wijze van uitzondering of in geval van een duidelijke en duurzame neerwaartse trend mag dit percentage licht worden overschreden. Met een begrotingstekort van 2,1% voldoet België ruimschoots aan deze norm. Dit goede resultaat is echter zeer recent. Aan het begin van de jaren '90 nam het begrotingstekort fors toe, tot ongeveer 7% in 1992-93. Deze stijging was het gevolg van de economische moeilijkheden van die jaren, die de "automatische stabilisatoren", namelijk de sociale overdrachten, in werking hebben gezet. Om het tij te keren heeft de overheid een aanzienlijke besparingsinspanning geleverd, die precies werd ingegeven door het streven naar Europese convergentie. Een eerste convergentieprogramma voor de periode 1993-1997 beoogde de beheersing van de primaire uitgaven (uitgaven van overheidsdiensten, behalve voor de schuldenlast), vooral op sociaal gebied, en de stabilisatie van de ontvangsten, mede door een verhoging van de belastingen. De begrotingen sinds 1993 stonden in het teken van deze doelstellingen, waardoor het tekort sinds 1994 voortdurend is gedaald, tot het zeer lage niveau dat bij de Europese beoordeling voor 1997 kon worden geconstateerd.
-5-
PE 166.073/rev.2
De Monetaire Unie en België
Deze gunstige ontwikkeling zou moeten voorduren dankzij een tweede convergentieprogramma voor de jaren 1997-2000, dat met nieuwe inspanningen op het gebied van uitgaven en ontvangsten het begrotingstekort wil terugbrengen tot 1,7% in 1998 en 1,4% in het jaar 2000.
Grafiek 2: Begrotingstekort (% van het BBP)
* prognoses Bron: Europese Commissie en Europees Monetair Instituut
c) Overheidsschuld In het kader van de procedure bij buitensporige tekorten stelt het Verdrag een schuldquote van 60% van het BBP als limiet die niet mag worden overschreden of tenminste voldoende snel moet worden benaderd. België heeft de hoogste schuldquote van alle lidstaten. De overheidsschuld is dan ook sinds jaren het struikelblok bij de Belgische inspanningen voor deelname aan de eenheidsmunt. De ontwikkeling van de schuld verloopt parallel met die van het begrotingstekort. Aan het begin van de jaren '90 was er een zeer duidelijke stijging als gevolg van de toenemende verplichtingen voor uitgaven om het hoofd te bieden aan de economische moeilijkheden. Dit leidde in 1993 tot een recordschuld van 135,2% van het BBP.
-6-
PE 166.073/rev.2
De Monetaire Unie en België
Grafiek 3: Belgische overheidsschuld (% van het BBP), 1970-99
* prognoses Bronnen: EUROSTAT, Europees Monetair Instituut en Europese Commissie
Tabel 2: Bruto schuld van overheidsinstellingen - structurele kenmerken 1990
1997
Totale schuld (in % v.h. BNP)
125,7
122,2
Samenstelling in nationale geldeenheid (in % v.h. totaal) In nationale geldeenheid In buitenlandse geldeenheid
86,2 13,8
92,7 7,3
In bezit van ingezetenen (% v.h. totaal)
80,3
78,2 §
3,4 §§
4,3
39,3 31,8 28,9
24,6 35,7 39,7
Aflossingstermijn* (jaren) Samenstelling per aflossingstermijn (% v.h. totaal) Korte termijn** (minder dan 1 jaar) Middellange termijn (1 tot 5 jaren) Lange termijn (meer dan 5 jaren)
* Resterende aflossingstermijn. Slechts Ministerie van Financiën. ** Inbegrepen de schuld op korte termijn en de schuldverbanden met interestvoet op korte termijn. § 1996 §§ 1991 Bron: Convergentierapport, Europees Monetair Instituut, maart 1998
-7-
PE 166.073/rev.2
De Monetaire Unie en België
De inspanningen die sinds 1993 werden geleverd om de begroting te saneren, hebben ook bijgedragen tot een vermindering van de schuld. Hierbij speelden ook de ontvangsten uit de privatisering van overheidsbedrijven (DEXIA I en II, ASLK II, GIM V) een rol. Ook de structuur van de schuld werd gewijzigd: de schuld in deviezen werd omgezet in schuld in nationale munt en het accent werd gelegd op de vermindering van de korte-termijnschuld. De spaarvoet in België bedraagt meer dan 20% van het BNP. Van de 10.600 miljard Frank overheidsschuld, is 92,7% in Belgische Frank. Ingezetenen bezitten 78,2% en niet-ingezetenen de rest. Tenslotte vertegenwoordigen de leningen en obligaties op middellange en lange termijn meer dan 85% van de schuld, het overige bestaat uit deviezen en deposities, aandelen en obligaties en leningen op korte termijn. Tabel 3: Duurzaamheid van de schuldontwikkeling Schuldquote van de overheid in 1997 (% BBP)
Verandering van de schuldquote 19961997 (% BBP)
Feitelijk primair saldo in 1997 (% BBP)
In 1997 vereist primair saldo voor het stabiliseren van de schuld (% BBP)
(1)
Verschil dat vereist is om de schuld in 1997 te stabiliseren (% BBP)
Aantal jaren dat nodig is om de schuldquote terug te brengen tot minder dan 60% van het BBP**
Jaar waarin de schuldquote daalt tot minder dan 60% van het BBP**
(3)=(2)-(1) (2)
België
122,2
- 4.7
5,8
2,7
- 3,1
14
2011
EUR
72,1
- 0,9
2,6
1,3
- 1,3
7
2004
* Een minteken wijst erop dat het feitelijke primaire saldo groot genoeg is om de schuldquote in 1997 te doen dalen. Bij deze berekeningen werd de voorraad/stroomaanpassing niet in aanmerking genomen. ** Voor het maken van de berekeningen werd als volgt te werk gegaan: tot 1999 zijn de gegevens over de schuldquota afkomstig van de economische prognoses van het voorjaar 1998; voor de latere jaren gaat het om extrapolaties waarbij wordt uitgegaan van een voor alle landen gelijke rente op de overheidsschuld van 6%, inflatiepercentages van 2%, voorraad/stroomaanpassingen van nul, een reële trendmatige BBP-stijging en primaire saldi die in iedere lidstaat op hetzelfde niveau blijven als voor 1999 wordt verwacht. Bron: "EURO 1999" (Verslag van de Europese Commissie van 25 maart 1998), tabel 4.8, blz. 111.
-8-
PE 166.073/rev.2
De Monetaire Unie en België
Deze inspanningen hebben geleid tot een aanzienlijke vermindering van de schuld van 135,2% in 1993 tot 122,2% in 1997, ofwel een daling van 13 procentpunten op vier jaar. De Belgische regering wil voortgaan op de ingeslagen weg. Het convergentieprogramma voor 1997-2000 voorziet dan ook in een bijkomende vermindering van 6 à 10 procentpunten. Op lange termijn blijft de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 60% het doel. In hun advies van maart 1998 hebben de Commissie en het Europees Monetair Instituut rekening gehouden met de wil om de situatie recht te trekken en met de reeds behaalde resultaten. Ondanks de nog steeds zeer hoge schuldquote menen zij dat de situatie van buitensporig tekort is gecorrigeerd. Het EMI onderstreept echter dat een enorme inspanning nodig blijft om de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde te bereiken. Met de huidige inspanningen, namelijk een algemeen begrotingstekort van 1,7% in 1997, zou dit doel pas 2031 worden bereikt (in 2007 zou de schuld nog steeds 93,4% bedragen). Om het doel in 10 jaar te bereiken, zou vanaf 1999 een algemeen begrotingsoverschot van 2,7% per jaar en een primair saldo van 8% moeten worden verwezenlijkt. Hiertoe moet de regering van de schuldkwestie een fundamentele prioriteit maken, zich onvermoeibaar inzetten en voor de inspanningen die moeten worden gedaan de steun krijgen van alle politieke krachten en van de publieke opinie. Het percentage ouderen (verhouding tussen de leeftijdsgroep boven 65 jaar en tussen 15 en 64 jaar) vertoont een duidelijk stijgende trend. Tussen 1990 en 2030 wordt een verdubbeling verwacht. Tabel 4: Vooruitzichten betreffende het percentage ouderen
Percentage ouderen
1990
2000
2010
2020
2030
22,4
25,1
25,6
31,9
41,1
Bron: Europees Monetair Instituut, convergentieverslag, maart 1998.
d) Rentetarieven op lange termijn In het Verdrag is vastgesteld dat het gemiddelde van de drie lidstaten die tijdens de 12 maanden voor de beoordeling op het gebied van de prijsstabiliteit het best presteren met niet meer dan 2 procentpunten mag worden overschreden. Voor de referentieperiode (februari 1997 - januari 1998) bedraagt deze waarde 7,8%. Met 5,7% behaalt België een duidelijk lager resultaat, na een aanzienlijke daling sinds het begin van de jaren '90.
-9-
PE 166.073/rev.2
De Monetaire Unie en België
Tabel 5: Ontwikkeling van de rentetarieven op lange termijn
België
1993
1994
1995
1996
1997
7,2
7,8
7,5
6,5
5,8
5,7
9,1
8
7,8
Referentiewaarde
februari 1997 januari 1998 - januari 1998 5,2
Bron: EMI, Eurostat.
e) Deelneming aan het wisselkoersmechanisme Als criterium van wisselkoersstabiliteit vereist het Verdrag dat de nationale munt ten minste gedurende de twee jaar die aan de beoordeling voorafgaan zonder ernstige spanningen binnen de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel blijft. De Belgische frank voldoet ruimschoots aan dit criterium. De frank neemt deel aan het wisselkoersmechanisme sinds de oprichting ervan in 1979 en bleef tijdens de referentieperiode (maart 1996 - februari 1998) dicht bij de spilkoers ten aanzien van de andere munten van het EMS, met slechts enkele tijdelijke afwijkingen. De frank werd niet gedevalueerd.
Grafiek 4: Groei van het BBP en werkloosheid (%)
Bron: Europese Commissie
- 10 -
PE 166.073/rev.2
De Monetaire Unie en België
f) Economische groei België kende sinds het begin van de jaren '90 een onregelmatige economische ontwikkeling. De vertraging van de activiteit in 1991 en 1992 heeft in 1993 zelfs geleid tot een ernstige recessie: een verlaging van het BBP met 1,4%. Na een duidelijke heropleving in 1994 viel de groei in 1995 en 1996 terug, om in 1997 opnieuw toe te nemen. Aangezwengeld door de uitvoer en de investeringen van de ondernemingen zou de groei moeten versnellen tot meer dan 2,5% in 1998 en circa 3% in 1999.
g) Werkloosheid De stijging van de werkloosheid in de loop van het decennium is het gevolg van de middelmatige economische activiteit. De werkloosheid neemt echter van jaar tot jaar toe, terwijl de economische groei hoogten en laagten heeft gekend. De werkloosheid heeft dan ook grotendeels een structureel karakter, met veel langdurig werklozen en een hoge werkloosheid onder de jongeren. In het algemeen ligt de werkloosheidsgraad echter duidelijk lager dan het Europese gemiddelde.
Tabel 6: Werkloosheid in België en de EU (% van de actieve bevolking) 1990
1991 1992
1993
1994
1995
1996
1997 Vooruitzichten 1998
België
6,7
6,6
7,3
8,9
10
9,9
9,8
9,5
8,8
Europese Unie
7,7
8,3
9,3
10,9
11,3
10,9
11
10,6
10,3
Bron: Europese Commissie
h) Betalingsbalans Het Verdrag bepaalt dat de Europese Commissie en het Europees Monetair Instituut bij de beoordeling van de lidstaten met het oog op de deelneming aan de eenheidsmunt ook rekening houden met de ontwikkeling van de lopende rekeningen van de betalingsbalans, echter niet op hetzelfde niveau als de vijf convergentiecriteria. Dit is immers om een belangrijke indicator voor het vermogen van een staat om het hoofd te bieden aan zijn schuldenlast. Op dit gebied behoort België tot de best presterende landen, met een aanzienlijk overschot dat de laatste jaren voortdurend toeneemt. Deze gunstige situatie is gezien het gewicht van de nationale schuld natuurlijk zeer welkom.
- 11 -
PE 166.073/rev.2
De Monetaire Unie en België
Tabel 7: Lopende rekeningen van de betalingsbalans in België en de EU (in % v.h. BBP) 1993
1994
1995
1996
1997
Prognoses 1998
België
3,3
3,9
4,5
4,5
4,9
5,2
Europese Unie
-0,1
0
0,4
0,8
1,2
1,1
Bron: Europese Commissie
i) Onafhankelijkheid van de Bank van België Het Verdrag betreffende de Europese Unie (art. 108) bepaalt dat iedere lidstaat ervoor moet zorgen dat zijn nationale wetgeving verenigbaar is met de bepalingen van het Verdrag en met de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken. Het gaat er vooral om de onafhankelijkheid van de nationale centrale banken te waarborgen en hun taken aan te passen aan de bevoegdheidsoverdracht als gevolg van de Monetaire Unie. Het Belgische parlement heeft in februari 1998 zijn definitieve goedkeuring gehecht aan een wet tot wijziging van de organieke wet betreffende de Bank van België: de bank wordt een integrerend deel van het Europese Stelsel van Centrale Banken en haar onafhankelijkheid bij taken die zij uit hoofde van dit stelsel uitvoert wordt gewaarborgd. De Europese Commissie en het Europees Monetair Instituut menen dat deze wetswijziging voldoet aan de vereisten van het Verdrag.
- 12 -
PE 166.073/rev.2
De Monetaire Unie en België
II. Politieke situatie a) Regering België heeft de Europese integratie steeds ten volle gesteund. De Belgische regering stond altijd achter het project van de Monetaire Unie en heeft ervoor geijverd dat het land vanaf het begin aan de eenheidsmunt zou deelnemen. Om dit doel te bereiken - hetgeen gezien de situatie van de overheidsfinanciën niet vanzelfsprekend was - heeft de regering aanzienlijke begrotingsinspanningen geleverd, die in punt I zijn omschreven. Bovendien acht de regering het zeer belangrijk dat het land zo goed mogelijk voorbereid is op de eenheidsmunt, om er ten volle van te kunnen profiteren. Zo werden in 1996 maatregelen genomen om een maximaal gebruik van de euro tijdens de overgangsperiode mogelijk te maken, zonder echter het gebruik te verplichten. Vanaf januari 1999 kunnen particulieren en ondernemingen hun bankrekeningen in Belgische frank gratis omzetten in euro en via kredietkaarten op deze rekeningen betalingen verrichten in euro. Zij kunnen ook hun belastingen in euro betalen. De ondernemingen kunnen hun boekhouding in euro opstellen. Om dit in de praktijk mogelijk te maken, zullen de financiële sector en de administratie onmiddellijk in de twee munten moeten werken. De betalingsterminals bij de handelaars en de geldautomaten zullen worden aangepast voor het gebruik van beide munten. Er zijn zelfs plannen om een zakrekenmachine met automatische omrekening vrijwel gratis ter beschikking te stellen van het publiek. De tenuitvoerlegging van deze maatregelen en alle activiteiten in verband met de invoering van de nieuwe munt zijn toevertrouwd aan een speciale instantie, het Commissariaat-generaal voor de euro, dat in 1996 bij ministerieel besluit werd opgericht.
b) Politieke partijen Alle politieke partijen die in het parlement aanwezig zijn, zowel de regeringspartijen als de oppositie, zijn voorstander van de Monetaire Unie. Alleen hebben de liberalen, de belangrijkste oppositiepartij, en de groenen bedenkingen bij de snelheid van de begrotingsinspanningen die de regering heeft gedaan om aan de convergentiecriteria te voldoen.
c) Werkgevers en vakbonden De werkgeversorganisaties, met name de belangrijkste, het Verbond van Belgische ondernemingen (VBO), hebben zich steeds voor de Monetaire Unie uitgesproken. Het VBO heeft bovendien zijn tevredenheid geuit over het regeringsplan voor de overgang naar de euro, omdat het de ondernemingen voldoende vrijheid laat. De werknemersorganisaties, het Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV) en het socialistische Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV), steunen de Monetaire Unie. Zij betreuren echter de al te - 13 -
PE 166.073/rev.2
De Monetaire Unie en België
monetaristische aanpak, waarbij te weinig aandacht uitgaat naar groei en werkgelegenheid, die naar hun mening een heropleving van de consumptie vereisen. Het ABVV verbindt hieraan twee eisen, die naar de mening van de organisatie onlosmakelijk verbonden zijn met de eenheidsmunt: politieke macht voor Europa en een politiek project dat aansluit bij de preambule van het Verdrag, waarbij het welzijn van elke burger de bestaansreden van Europa is, hetgeen een Europees fiscaal en sociaal beleid vereist.
d) Publieke opinie De Belgische publieke opinie is de Europese gedachte in het algemeen zeer gunstig gezind en steunt de Monetaire Unie. Volgens de laatste peiling van Eurobarometer (maart 1998) is 57% van de bevolking voor de Monetaire Unie, hetgeen boven het Europese gemiddelde van 51% ligt. Een meerderheid van de Belgen meent echter dat zij onvoldoende zijn geïnformeerd (volgens Eurobarometer acht 26% zich "zeer goed" of "goed" geïnformeerd, tegenover 71% "niet zeer goed" of "niet goed"). De overheid heeft dan ook een grote voorlichtingscampagne gelanceerd via de televisie en in de vorm van een folder die in verschillende openbare plaatsen verkrijgbaar is.
- 14 -
PE 166.073/rev.2