11 | Buitengebied
11a | Essen/kampen/maten en flierenlandschap 11b | Ontginningenlandschap 11c | Veenontginningslandschap
Analysedocument Welstandsnota | SAB
123
essen kampen maten en flieren
11a | essen, kampen, maten en flierenlandschap Het essen- en kampenlandschap bestaat uit grootschalige en kleinschalige bolle akkers, met daartussen bosjes, singels en houtwallen. De es vormt vaak nu nog vaak een herkenbare open zone in het gebied. Erven zijn vaak gesitueerd rondom een es, of aan wegen die door de es lopen. Bebouwingsensembles zijn vervlochten met het omliggende landschap, door relaef kleinschalige bebouwing en de groene inrichng van de erven. De plaelandswegen geven een steeds wisselend beeld, doordat ze slingeren door bosjes, akkers en velden. Het maten- en flierenlandschap is sterk verbonden met de essen en kampen. De maten (graslanden) en de flieren (hooilanden) liggen veelal dichtbij een waterloop. De boederijen en schuren in zowel het essenen kampenlandschap als in het maten- en flierenlandschap zijn vergelijkbaar qua vormgeving en situering.
Karakteriseken erf
Essenlandschap
Stedenbouw De bebouwing op het erf kan zowel direct aan de weg liggen als op afstand. Het erf is opgebouwd uit een boerderij, een of meerdere stallen en schuren in een informele seng. De gebouwen vormen een harmonieus ensemble. Het woonhuis ligt meestal vooraan met daarachter een groepje bijgebouwen rond een open ruimte. De verschillende gebouwen staan meestal niet in lijn maar in een losse structuur, soms gedraaid ten opzichte van elkaar. Erven sluiten aan op het omliggende landschap door hun groene randen in Kampenlandschap
Analysedocument Welstandsnota | SAB
125
de vorm van houtwallen, singels en bosjes. Aan de voorzijde komen van oudsher siertuinen, boomgaarden en moestuinen voor, aan de achterzijde opent het erf zich richng het landschap door een open inrichng.
+ Bebouwingsclusters rondom es
Architectuur De bebouwing is wisselend qua omvang, hoewel de meer kleinschalige bebouwing overheerst. De architectuur wordt mede bepaald door de lage goot van de hoofdgebouwen, de forse kap en de dakoverstek. Hierdoor ontstaat een heldere vorm. Vaak wordt natuurlijk materiaal gebruikt voor de gevel, zoals baksteen in combinae met hout. Ook is er veelal sprake van een topgevel van hout. Door de relaef donkere gevels springt het dak er qua kleur uit (vaak rode pannen) alsmede enkele opvallende wie accenten (windveren, kozijnen). Schuren zijn vaak van hout, soms van baksteen, en hebben een eenvoudige hoofdvorm met kap. Soms bestaan schuren uit wanden van plaatmateriaal en een dak van golfplaat. Deze materialen zijn erg afwijkend ten opzichte van de oorspronkelijke situae, en leveren geen bijdrage aan de kwaliteit.
Beleid Nieuwe ontwikkelingen moeten passen binnen het huidige karakter. Het beleid is gericht op het in stand houden van de groepsgewijze situering van de bebouwing op het erf, en een erf dat door de groene invulling aansluit op het buitengebied.
+ Groene erfafscheiding
-
Het ontbreken van een groene erfafscheiding maakt de overgang naar het landschap hard
11a | essen, kampen, maten en flierenlandschap
+
Nieuwe stallen kunnen worden gereliseerd, mits met respect Gewenst beeld voor de bestaande bebouwingsensembles en karakteriseken Het in stand houden van een evenwichg beeld van van de bebouwing. hoofdgebouw en bijgebouwen in een losse structuur
Wie windveren op woning en bijgebouw, beide voorzien van een
(bebouwingsensemble) en de aansluing op de omgeving, is esseneel. De (heldere) hoofdvorm en uitstraling dient aan te
zadeldak
sluiten bij de karakterisek van de oorspronkelijke architectuur in dit gebied. Een eigenjdse interpretae daarvan is mogelijk. Bij nieuwe(re) erven moet eveneens gezocht worden naar dit beeld, vergelijkbaar met de erven in de omgeving. ▪
Andere aandachtspunten zijn: ▪ woning is maximaal een laag met een (grote) kap in de vorm van een zadeldak (zie voor een zadeldak de foto’s op bladzijde 126 en deze bladzijde); ▪ bijgebouwen zijn qua uitstraling van de bebouwing ondergeschikt aan de woning en liggen terugliggend ten opzichte van de woning, tenzij de bestaande situae anders is; ▪ bijgebouwen en stallen sluiten qua situering en oriëntae aan op de bestaande bebouwingskarakteriseken; ▪ de erfstructuur blij compact, met herkenbare afzonderlijke massa’s en het beboud van zichtlijnen naar het landschap; ▪ aansluiten op bestaande kwaliteiten van woonbebouwing qua vormgeving, kleur- en materiaalgebruik. Gebruik duurzame en streekeigen materialen zoals baksteen, hout (topgevel, wie windvanen) en gebakken dakpannen;
Analysedocument Welstandsnota | SAB
▪
▪
▪ ▪ ▪
127
bijgebouwen en stallen worden uitgevoerd met een zadelkap met een hellingshoek die flauwer kan zijn dan de hellingshoek van de kap van de woning; stallen dienen qua hoofdvorm en uitstraling aan te sluiten bij de karakterisek van de oorspronkelijke architectuur in dit gebied. Een eigenjdse interpretae daarvan is mogelijk; stallen zijn ook mogelijk in een combinae van een donker en sober damwandprofiel en baksteen, mits ze niet in het zicht liggen vanaf omliggende wegen en mits aan de andere bovenstaande criteria wordt voldaan; stallen hebben een ruime dakoverstek; serrestallen en “boogstallen” zijn niet toegestaan; nieuwe bebouwing mag niet dominant in het zicht komen te liggen.
broekontginning heideontginning
Karakteriseken erf
11b | ontginningenlandschap Omstreeks 1850 werden grote delen van de heidevelden en broeken (moerassige gronden), die voorheen als woeste gronden aan de rand van de marke (gemeenschap van eigenaren) lagen, in ontginning gebracht. De gemeenschappelijke heidevelden en broekgronden werden verdeeld en aan parculiere eigenaars toegewezen. Het landschap werd ontgonnen volgens een moderne, funconele verkaveling: grote rechthoekige of vierkante blokken. Daardoor zijn er ook rechte wegen in het gebied aangelegd. Het gebied is ook opener dan de essen en kampen.
Broekontginning
Heideontginning
Analysedocument Welstandsnota | SAB
129
Stedenbouw
+
De erven liggen veelal met de voorzijde naar de weg gericht. Veel erven hebben een singel als bescherming tegen de wind, maar er zijn ook erven die geen of nauwelijks beplanng hebben. Opvallend is de relaef kleine maat van
Opbouw erf met woonhuis en bijgebouwen daar achter in een stramien
veel boerderijen en de diverse opstallen op de erven. Ook is de strakke ordening van het erf (gebouwen funconeel geplaatst, veelal in één richng) kenmerkend voor erven in het ontginningenlandschap. De woning staat aan de weg, de bijgebouwen staan er achter.
+ Elementen oudere boerderijen, vrijwel geen ereplanng
Architectuur De boerderijtypen zijn afwisselend, de vormgeving is aankelijk van het bouwjaar. De architectuur is veelal sober. Woningen bestaan uit één of twee lagen met een kap. Ze zijn van baksteen. Elementen van de oudere boerderijen op de essen en kampen komen soms terug bij deze nieuwere boerderijen, zoals de wie windvanen, houten topgevels en de oranje/rode dakpannen.
Beleid De kenmerkende funconaliteit en rechtlijnigheid wordt in stand gehouden. Daarmee onderscheiden deze erven zich van de oudere erven in het essen en kampenlandschap. Nieuwe bijgebouwen en stallen kunnen in hetzelfde rechtlijnige stramien worden gerealiseerd.
+
Erf op grote afstand tot de weg met windsingel (bomen op erfgrens ter afscherming voor de wind)
11b | ontginningenlandschap
+
Gewenst beeld
Baksteen en pannendak, bijgebouwen hebben ook een kap
Het in stand houden van een evenwichg ensemble van hoofdgebouw en bijgebouwen in een funconele, rechtlijnige structuur op het erf, is esseneel. Andere aandachtspunten zijn: ▪ aansluing zoeken bij bestaande kwaliteiten van
▪ ▪
▪
▪ ▪
bebouwing qua situering, vormgeving, kleur- en materiaalgebruik; woonhuizen, bijgebouwen en stallen worden uitgevoerd met een kap; stallen dienen qua uitstraling aan te sluiten op de karakterisek van de oorspronkelijke architectuur in dit gebied. Een eigenjdse interpretae daarvan is mogelijk; stallen zijn ook mogelijk in een combinae van damwandprofiel en baksteen, mits aan de andere bovenstaande criteria wordt voldaan; gebruik van rode of bruine baksteen en hout als gevelmateriaal, en pannen als dakbedekking; serrestallen en boogstallen zijn toegestaan mits ze voldoen aan de bovenstaande criteria voor bijgebouwen en stallen en mits ze voldoen aan de “Kwaliteitscriteria voor serrestallen” van het Overscht, december 2009.
Analysedocument Welstandsnota | SAB
+ Moderne interpretae van historische invloeden
+
131
Rechtlijnige woonerven aan beide zijden van de weg, soms met ereplanng, soms zonder
veen veenontginning
Karakteriseken erf
11c | veenontginningslandschap Vanaf 1870 werden typische hoogveenontginningslandschappen ontwikkeld, met voornamelijk strookvormige verkavelingen. De ontginning vond plaats vanuit de iets hoger gelegen linten in het gebied. Er werden geen diepe afwateringskanalen gegraven waardoor veel veen onder het grondwater bleef zien. Dit is later alsnog afgegraven en door verdere ontwatering als landbouwgrond ontgonnen. Het gebied is afwisselend meer of minder open.
Veenontginning
Analysedocument Welstandsnota | SAB
133
Stedenbouw
+
In de veenontginningsgebieden zijn de erven zakelijk en rechthoekig van opzet. Het huis ligt aan de weg, de stallen en schuren staan heel raoneel in dezelfde richng als het hoofdgebouw, maar dan verder van de weg.
Rechtlijnige opbouw erven
Opvallend is de relaef kleine maat van veel boerderijen en de diverse opstallen op de erven.
Architectuur De boerderijtypen zijn afwisselend, de vormgeving is aankelijk van het bouwjaar. De architectuur is sober. Woningen bestaan uit één of twee lagen met een kap. Ze zijn veelal van rode baksteen. Elementen van de oudere boerderijen op de essen en kampen komen soms terug bij deze nieuwere boerderijen, zoals de wie windvanen, houten topgevels en de oranje/rode dakpannen.
Beleid De kenmerkende funconaliteit en rechtlijnigheid wordt in stand gehouden. Nieuwe bijgebouwen en stallen kunnen in hetzelfde rechtlijnige stramien worden gerealiseerd.
+ Eigenjdse interpretae van de oorspronkelijke karakteriseken van een schuur
+ Lange toegangspaden naar de erven vaak begeid met bomen
11c | veenontginningslandschap
+
Gewenst beeld Het in stand houden van een evenwichg beeld van hoofdgebouw en bijgebouwen in een funconele, rechtlijnige structuur, is esseneel.
Rode baksteen in combinae met een pannendak
Andere aandachtspunten zijn: ▪ aansluing zoeken bij bestaande kwaliteiten van
▪ ▪
▪ ▪
bebouwing qua situering, vormgeving, kleur- en materiaalgebruik; woonhuizen, bijgebouwen en stallen worden uitgevoerd met een kap; stallen dienen qua uitstraling aan te sluiten bij de karakterisek van de oorspronkelijke architectuur in dit gebied. Een eigenjdse interpretae daarvan is mogelijk; stallen zijn ook mogelijk in een combinae van damwandprofiel en baksteen; serrestallen en boogstallen zijn toegestaan mits ze voldoen aan de bovenstaande criteria voor bijgebouwen en stallen en mits ze voldoen aan de “Kwaliteitscriteria voor serrestallen” van het Overscht, december 2009.
Analysedocument Welstandsnota | SAB
+
135
Erven op grote afstand tot de weg
4. Algemene criteria
B
Er zijn situaes dat de gebieds- en de specifieke criteria ontoereikend zijn om bouwplannen verantwoord te toetsen. Dat is het geval als de criteria weliswaar zijn vertaald in een bouwplan maar dat het vakmanschap dat van een
bouwplan zich sterker onderscheidt van zijn omgeving ligt het niveau van de ‘redelijke eisen van welstand’ ook hoger.
architect verwacht mag worden niet terug te vinden is in het bouwwerk. Architectuur is immers meer dan een optelsom
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relae hee met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is.
van criteria. Ook kan het voorkomen dat een bouwplan sterk afwijkt van zijn omgeving –en dus strijdig is met de criteriamaar door zijn bijzondere schoonheid wél een bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit. Of dat een bouwplan weliswaar in bestaand bebouwd gebied voorkomt, maar toch nieuw is (ingeval van inbreiding) en daardoor niet past binnen de gebiedscriteria. In dit soort situaes is het nodig terug te grijpen op de algemene welstandscriteria. Deze algemene criteria richten zich op het vakmanschap van het architectonisch ontwerp, zijn terug te voeren op universele kwaliteitsprincipes en zijn impliciet de grondslag van elke planbeoordeling. De gebieds- en de specifieke criteria zijn dan ook afgeleid van de algemene welstandscriteria zoals ze in de tradie van het welstandstoezicht toegepast zijn. In deze gevallen kan de stadsbouwmeester aan burgemeester en wethouders adviseren gebruik te maken van de hardheidsclausule en af te wijken van de gebieds- en de specifieke criteria. Het bouwplan moet dan uiteraard wel voldoen aan redelijke eisen van welstand. Naarmate het
Analysedocument Welstandsnota | SAB
137
Relatie tussen vorm, gebruik en constructie
Een bouwwerk is bedoeld om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht slechts is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm niet los gezien worden van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmage construce te maken. Gebruik en construce vormen de basis voor iedere vorm. Dat wil niet zeggen dat de vorm ondergeschikt is aan het gebruik of de construce. Doorgaans wordt het begrip architectuur met de compositorische kwaliteit van gebouwen geassocieerd. Een vorm zonder betekenis verliest zijn begrijpelijkheid. Het gaat dus om de evenwichge samenhang tussen vorm, gebruik en construce.
Relatie tussen bouwwerk en omgeving
in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedebouwkundige en landschappelijke) ruimte.
waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw. Symmetrie, ritmiek, herkenbare maatreeksen en materialen maken het voor de waarnemer mogelijk een grote hoeveelheid visuele informae te reduceren tot een bevaelijk beeld.
Een stad is meer dan een losse verzameling van gebouwen in de ruimte. De openbare ruimte wordt door de gebouwen begrensd en gevormd. Het gebouw is een parculier object in een openbare context. Het bestaansrecht van het gebouw ligt niet alleen in het eigen funconeren, maar ook in de betekenis die het gebouw hee in zijn stedelijke en landschappelijke omgeving. Zoals de omgeving een bijdrage hoort te leveren aan de kwaliteit van de gebouwen, moet het gebouw een posieve invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving.
Daar staat tegenover dat een bouwwerk de waarnemer moet blijven prikkelen en intrigeren. Een te eenduidig beeld leidt al gauw tot verveling en desinteresse. Om dat te voorkomen zijn complexe vormen nodig. Het gaat dus om een zorgvuldig evenwicht van structuur en complexiteit.
Associatieve betekenissen Het gaat dus om een evenwichg samenspel van gebouw en omgeving.
Evenwicht tussen helderheid en complexiteit Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat. Een belangrijke eis die aan het ontwerp van een gebouw mag worden gesteld is dat er structuur wordt aangebracht
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat associaes zorgvuldig worden gebruikt zodat er concepten ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Vormen ontstaan in eerste aanleg vaak als gevolg van de funce die ze te vervullen hebben. Ze worden sterk bepaald door de kenmerken van het materiaal waarvan ze zijn gemaakt. Als vormen veelvuldig en langdurig in een bepaald verband zijn waargenomen dan krijgen ze een associaeve betekenis die de vorm een eigen leven doet leiden.
Ook in de architectuur wordt gebruik gemaakt van associaes. Zo roepen gevels van glas en metaal associaes op van techniek en vooruitgang.
vertonen. Het bepalen van de juiste verhoudingen is een kwese van oefenen, bewust kijken, ervaringen uitwisselen en zelf ontwerpen.
Verkeerd gebruik van associaes kan echter leiden tot het
Het gaat dus om een samenhangend stelsel van maatverhoudingen.
imiteren van sjlen, vormen en detailleringen uit het verleden zonder dat ze bruikbaar zijn als verbeelding van nieuwe maatschappelijke oriëntaes en realiteiten.
Materiaal, textuur, kleur en licht
Het gaat er dus om bij nieuwe plannen zorgvuldig om te gaan met oude sjlvormen.
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving duidelijk maken.
Schaal en maatverhoudingen Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen hee dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen. Maatverhoudingen zijn van essenële betekenis voor de kwaliteit van een composie. Dé juiste verhoudingen zijn niet langs theoresche weg vast te stellen. Vaak blijkt dat verschillende mensen tot een zelfde waardering komen. Uit ervaring blijkt dat bepaalde verhoudingen goed zijn, maar niet waarom. De kracht van een composie is groter naarmate de maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie
Analysedocument Welstandsnota | SAB
139
Door middel van materialen, kleuren en lichtval wordt een bouwwerk uiteindelijk zichtbaar en voelbaar. Bij de keuze van materialen en kleuren zijn in de huidige jd de technische mogelijkheden vrijwel onbeperkt. Die keuzevrijheid maakt het risico van een onsamenhangend beeld groot. Als de materialen en de kleuren los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende funce hebben wordt de betekenis ervan toevallig en kan het areuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk. Het gaat dus om een evenwichge toepassing van materialen, kleuren en lichtval.
5. Sneltoetscriteria
B
Om de aanvraag voor van veel voorkomende kleine bouwwerken snel af te handelen zijn er sneltoetscriteria. Deze criteria maken het mogelijk om de daarvoor in aanmerking komende aanvragen bij mandaat te laten afdoen door een daartoe door het college van burgemeester en wethouders gemandateerd ambtenaar/ gemandateerde ambtenaren. Indien een bouwaanvraag naar de mening van de ambtenaar/ambtenaren niet voldoet aan de sneltoetscriteria, en de planindiener deze bouwaanvraag toch in behandeling wil laten nemen, dan wordt deze eerst voorgelegd aan de stadsbouwmeester. De sneltoetscriteria gelden niet voor monumenten en voor de beschermde stads- dorpsgezichten Ootmarsum en Het S. In geval van toepassing van de sneltoetscriteria zal in overgrote meerderheid van de gevallen B&W bevoegd gezag zijn.
Bijgebouwen en overkappingen Een bijgebouw of overkapping is een grond gebonden bouwwerk van één bouwlaag. Een bijgebouw staat meestal los op het erf van het hoofdgebouw en is meestal bedoeld als schuur, tuinhuis, of garage. De overkapping staat los op het erf of tegen het hoofdgebouw aan en is meestal bedoeld als carport of luifel boven een deur of raamparj. Het bestemmingsplan treedt regelend op voor wat betre
Analysedocument Welstandsnota | SAB
141
rooilijnen en maximale afmengen. Voor de rust van het straatbeeld gaat de voorkeur uit naar een bijgebouw of overkapping op het achtererf of zijerf als deze niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen. De gemeente stree naar een bescheiden uiterlijk van de bijgebouwen en overkappingen: materialen en kleuren van gevels en dakvlakken afgestemd op die van het hoofdgebouw, eenvoudige kapvorm en geen onnodig grote dak overstekken of versieringen. Bijgebouwen moeten qua uitstraling en volume ondergeschikt zijn aan het oorspronkelijke hoofdgebouw en afgestemd worden op het karakter van het hoofdgebouw of de erfinrichng. Bijgebouwen of overkappingen die contrasteren met het hoofdgebouw zullen aljd aan de welstandscommissie worden voorgelegd. De bijgebouwen en overkappingen voldoen mits zij passen binnen de volgende criteria: ▪ gebouw ontworpen conform eerdere bijgebouwen; ▪ minimaal één meter achter de voorgevelrooilijn; ▪ ondergeschikt aan het hoofdgebouw; ▪ gevelindeling en profielen kozijnen aansluitend gevels hoofdgebouw; ▪ materiaal en kleurgebruik gevels, kap, kozijnen conform hoofdgebouw.
Aan- of uitbouw Een aan- of uitbouw is een grondgebonden toevoeging van één bouwlaag aan een gevel van een gebouw. Het bestemmingsplan treedt bij de vergunningplichge aanen uitbouwen regelend op voor wat betre rooilijnen en
Een aan- of uitbouw voldoet mits zij past binnen de volgende criteria: ▪ minimaal een meter achter de voorgevelrooilijn, met uitzondering van erkers; ▪ ondergeschikt aan het hoofdgebouw;
maximale afmengen. Voor de rust van het straatbeeld gaat de voorkeur uit naar een aan- of uitbouw op het achtererf of zijerf
▪
hoogte niet hoger dan de eerste bouwlaag/vloer eerste verdieping van het hoofdgebouw;
als deze niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen.
▪
gevelindeling en profielen kozijnen aansluitend gevels hoofdgebouw;
Om het straatbeeld te respecteren en intact te houden dient er bij de mogelijke toepassing van aan- en uitbouwen aan de voorkant een bufferzone aanwezig te zijn tussen gevel en straat.
▪
materiaal en kleurgebruik gevels, kap, kozijnen conform hoofdgebouw.
Binnen gebieden stree de gemeente naar een herhaling van gelijkvormige exemplaren die passen bij het karakter van de straat en de gebouwen. Belangrijk is dat de contour en het silhouet van het oorspronkelijke gebouw of bouwblok zichtbaar blijven. De aan- of uitbouw moet qua uitstraling en volume ondergeschikt blijven aan het oorspronkelijke gebouw. Bij hoekaanbouwen dienen de gevels van de achter- en zijaanbouw gelijk aan de bestaande gevel te lopen, waardoor een aaneensluitende hoekoplossing ontstaat. Een aan- of uitbouw welke contrasteert met het hoofdgebouw zal aljd aan de welstandscommissie worden voorgelegd.
Kozijn- en gevelwijzigingen Van een kozijn- of gevelwijziging is sprake bij het veranderen of (ver)plaatsen van een kozijn, kozijnvulling, luik, gevelpaneel of erker. Omdat de opbouw en indeling van de gevel een belangrijk onderdeel is van de architectonische vormgeving van het gebouw en/of de straatwand moeten ook de kozijn- of gevelwijzigingen zorgvuldig worden ingepast. In principe mag de samenhang en de ritmiek in straatwanden niet worden verstoort door incidentele kozijn- of gevel wijzigingen. Met name een kozijn- of gevelwijziging in de voorgevel of zijgevel als deze gekeerd is naar de weg of het openbaar groen vraagt om een zorgvuldige vormgeving. Een kozijn- of gevelwijziging moet passen bij het karakter van het hoofdgebouw en de karakterisek van de omgeving.
Een naoorlogse woning vraagt bijvoorbeeld om een andere vormgeving dan een historisch pand uit de 19e eeuw.
▪
Belangrijke te handhaven kenmerken daarbij zijn de maatvoering van de negge en de profilering van het kozijn en
Dakkapel
het raamhout. Wijzigingen in de gevel die contrasteren met het hoofdgebouw of de directe omgeving zullen aljd aan de welstandscommissie worden voorgelegd.
de erker zich beperkt tot de eerste verdieping en de bestaande gevel van de woning.
Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap, bedoeld om de lichoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten. Voor de rust van het straatbeeld gaat de voorkeur uit naar een dakkapel op het achter- of zijdakvlak.
Een kozijn- of gevelwijziging voldoet mits zij past binnen de volgende criteria: ▪ oorspronkelijke maatvoering kozijnen en ramen behouden; ▪ de wijziging in overeenstemming is met de architectuur van de oorspronkelijke gevel; ▪ samenhang en ritmiek in de straatwand niet worden verstoord; ▪ de gevel van begane grond en verdieping samenhangend blij; ▪ de hoofdindeling overeenkomt met de oorspronkelijke indeling; ▪ lateien, onderdorpels, raamlijsten, speklagen of rollagen in overeenstemming zijn met andere in de gevel voorkomende detailleringen; ▪ materiaal en kleurgebruik overeenkomsg de aanwezige kleuren en materialen is; ▪ de erker in verhouding is en past bij de architectuur van het bestaande pand;
Analysedocument Welstandsnota | SAB
143
Dakkapellen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een dakvlak. Het plaatsen van een dakkapel mag dus niet ten koste gaan van de karakterisek van de kapvorm. Daarom mag een dakkapel nooit domineren in het silhouet van het dak en moet de noklijn van het dak, aankelijk van straatprofiel, vanaf de weg zichtbaar blijven. Bovendien moet de ruimte tussen dakkapel en goot voldoende zijn. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dakvlak stree de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmage rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling binnen een blok van dezelfde architectuur/bouwsjl kan rust en samenhang brengen. Een dakkapel die contrasteert met het hoofdgebouw of met de directe omgeving zal aljd aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Een dakkapel voldoet mits zij past binnen de volgende criteria: ▪ de hoogte van de dakkapel minder is dan de hel van de
▪
hoogte van het dak met een maximum van 1,75 meter; de breedte van de dakkapel maximaal een derde of de hel is van de breedte van het dakvlak van de woning voor resp. de voorzijde en de achterzijde, met een maximum van 3,5 meter;
▪
indien dakkapel op zijgevel, plaatsing op minimaal een meter van voorgevel;
▪
vormgeving conform eerder goedgekeurde kapellen voor die woning; gevelindeling en detaillering afgestemd op hoofdgebouw; rondom tenminste een halve meter overblijvend; zijwanden gesloten.
▪ ▪ ▪
Dakraam, zonnepaneel of -collector Een dakraam is een raam aangebracht in het dakvlak, waarbij de hoofdvorm van het dakvlak behouden blij en dakbedekking rondom aanwezig is. Dakramen zijn niet erg dominant in het straatbeeld, maar kunnen door verschil in grooe en plaatsing binnen één dakvlak storend zijn. Dakramen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een dakvlak. Het plaatsen van een dakraam mag dus niet ten koste gaan van de eenheid van het dakvlak. Bij meerdere dakramen op één doorgaand dakvlak moet worden gestreefd naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmage rangschikking op een horizontale lijn. Daarbij moet de ruimte tussen het dakraam en goot of nok voldoende zijn. Ook de
onderlinge afstand tussen verschillende dakramen moet voldoende zijn om het dakvlak als eenheid te respecteren. Een zonnepaneel dient voor energieopwekking en een zonnecollector voor warmteopwekking. De situering van zonnepanelen of -collectoren wordt bepaald door de opmale stand ten opzichte van de zon. Voorkeur voor situering aan de achterzijde kan daarom niet van doorslaggevende aard zijn bij de beoordeling van dergelijke bouwaanvragen. Alleen in beschermde stads- en dorpsgezichten, op monumenten of beeldbepalende panden lijkt een alternaeve situering aan minder belangrijke zijden of op tuinbergingen een voor de hand liggend alternaef. Zonnecollectoren of -panelen kunnen in het ontwerp van een gebouw worden geïntegreerd. Als losse toevoeging kunnen ze echter heel storend werken. Bij meerdere collectoren/panelen op één doorgaand dakvlak moet naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmage rangschikking op een horizontale lijn worden gestreefd. Een zonnepaneel dat contrasteert met het hoofdgebouw of met de directe omgeving zal aljd aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Een dakraam, zonnepaneel of -collector voldoet mits zij past binnen de volgende criteria: ▪ eenvoudige vorm, geen overmaat aan detaillering; ▪ geen opvallend of contrasterend kleurgebruik, panelen conform dakvlak anders donker;
▪ ▪ ▪
bij meerdere ramen of panelen ideneke maatvoering aanhouden; bij meerdere ramen of panelen regelmage rangschikking aanhouden; de samenhang en ritmiek in de straatwand niet worden
bijvoorbeeld haagbeuken, liguster of buxus. Een volledig te
verstoord.
vriendelijke uitstraling. Een erfscheiding die contrasteert met het hoofdgebouw of met de directe omgeving zal aljd aan de welstandscommissie worden voorgelegd.
Erfafscheidingen aan openbaar gebied Een erfafscheiding is een bouwwerk, bedoeld om het erf af te bakenen van een buurerf of van de openbare weg. Een erfafscheiding tussen buren moet in de eerste plaats door beide kanten worden gewaardeerd. Indien aan deze voorwaarde wordt voldaan zal de gemeente zich terughoudend opstellen. Erfafscheidingen aan de openbare weg zijn van grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit, langs de openbare ruimte is kwaliteit gewenst. Streven moet zijn een rommelige indruk door een grote verscheidenheid aan erfafscheidingen te voorkomen. Erfafscheidingen moeten passen bij het karakter van de omgeving. Erfafscheidingen moeten op een zorgvuldige en professionele manier worden geplaatst en moeten worden gemaakt van duurzame materialen. In de regel bestaat er voorkeur voor natuurlijke erfafscheidingen in de vorm van bijvoorbeeld een haag. Daarbij kan men denken aan
Analysedocument Welstandsnota | SAB
145
begroeien gazen hekwerk is hiervoor een goed alternaef. Een lange, gesloten, slecht onderhouden schung wekt bij velen het gevoel op van verloedering en onveiligheid. Begroeide hekwerken en beplanngen hebben een open en
Een erfafscheiding grenzend aan het openbare gebied voldoet mits zij past binnen de volgende criteria: ▪ kwaliteit bieden langs de openbare ruimte; ▪ opbouwen uit duurzame materialen (steen, hout of metalen hekwerk); ▪ sober en eenvoudig vormgeven; ▪ indien de lengte meer dan 6 meter bedraagt: de erfafscheiding mag geen gesloten en/of monotone uitstraling hebben.
Rolhekken, luiken en rolluiken Rolhekken, luiken en rolluiken zijn voorzieningen om ruiten van gebouwen tegen inbraak en vandalisme te beschermen. Deze voorzieningen kunnen de omgeving een rommelig en onvriendelijk aanzien geven. Daarom smuleert de gemeente in de eerste plaats het toepassen van alternaeve oplossingen zoals geweldbestendig glas of elektronische beveiligingssystemen. Rolhekken, luiken en rolluiken die
contrasteren met het hoofdgebouw of met de directe omgeving zullen aljd aan de welstandscommissie worden voorgelegd.
worden geplaatst moeten worden opgenomen in de architectuur van het gebouw; ▪
Rolhekken, luiken en rolluiken voldoen mits zij passen binnen de volgende criteria: ▪ minimaal twee meter teruggelegen van de pui; ▪ ▪
▪
aan de binnenzijde van de pui mits voor 70% bestaand uit doorkijkopeningen; aan de buitengevel mits plaatsing aan de binnengevel niet mogelijk is en voor minimaal 90% bestaand uit doorkijkopeningen waarbij de kast en geleiding in de gevel worden ingepast; ingetogen kleurgebruik of kleuren harmoniërend met de gevel.
▪
luchtwassers sluiten aan bij de architectuur van de bijbehorende stal. Dit kan door: a) deze tegen of voor de stal te plaatsen, mits de bovenzijde van de luchtwasser onder de daklijn van de stal is gelegen (zie tekening 1), b) deze tegen de stal of voor de stal te plaatsen, mits de bovenzijde van de luchtwasser hoger is gelegen als de nok van de stal (zie tekening 2) of c) de luchtwasser in/op het dak aan te brengen (zie tekening 3); bij luchtwassers en vergisngsinstallaes wordt het kleur en materiaalgebruik afgestemd op de bijbehorende stal.
Technische installaties Onder technische installaes worden bijvoorbeeld units ten behoeve van aircondioning verstaan of luchtwassers. Technische installaes worden indien mogelijk in de bebouwing opgenomen. Indien dat niet mogelijk is moeten ze voldoen aan de volgende criteria: ▪ binnen de bebouwde kom worden technische installaes niet aan gevels geplaatst die naar het openbaar gebied zijn gekeerd; ▪ installaes die binnen de bebouwde kom op plae daken
luchtwasser los van de gevel
luchtwasser geïntegreerd
tekening 1 vooraanzicht
tekening 1 zijaanzicht
tekening 2 vooraanzicht
tekening 2 zijaanzicht
tekening 3 zijaanzicht
Analysedocument Welstandsnota | SAB
147
Gemeente Dinkelland Gemeente Tubbergen SAB Frombergdwarsstraat 54 Postbus 479 6800 AL Arnhem Telefoon: 026-357 69 11 Internet: www.sab.nl Projectmedewerkers: Arjan van der Laan Barbara van Dijk Anneke van Sonsbeek
148
g e m e e n t e D i n k e l l a n d - g e m e e n t e Tu b b e r g e n - S A B