Masterscriptie
Zij heeft niet gedronken of ‘Ik heb wel gedronken’: Een onderzoek naar het gebruik van exemplars met een citaat of parafrase in angstaanjagende teksten waarbij de exemplar slaagt of faalt om een bepaalde maatregel uit te voeren. Silke Hattink
[email protected] s1768581 Communicatie- en Informatiewetenschappen Rijksuniversiteit Groningen Masterscriptie Begeleider: K. de Glopper Tweede lezer: J. Hoeks Datum: 29-12-2013
Voorwoord Voor u ligt mijn masterscriptie, het laatste onderzoek dat ik heb afgerond voor het behalen van de titel Master of Arts. Na 5,5 jaar Communicatie- en Informatiewetenschappen gestudeerd te hebben aan de Rijksuniversiteit Groningen is het einde in zicht. En toch bekruipt mij een gemengd gevoel... Het afronden van een master zou toch een euforisch gevoel moeten geven? Natuurlijk ben ik trots op het resultaat, waar een jaar lang overal aan gewerkt is: van Groningen tot Rotterdam en van Ermelo tot Uppsala in Zweden. Makkelijk was het niet altijd. Het studentenleven in Groningen en Uppsala was soms aantrekkelijker dan een avondje aan een scriptie werken en de laatste loodjes wogen naast een fulltime stage in Rotterdam wel erg zwaar. Toch heb ik een goede balans weten te vinden en is het gelukt. Waarom dan toch het gemengde gevoel? Omdat het behalen van mijn diploma onlosmakelijk is verbonden met het afsluiten van mijn studententijd. Zoals ik hierboven al aangaf heb ik genoten van het studentenleven in Groningen. Studeren, sporten, colleges volgen, uren in de UB doorbrengen (om koffie te drinken in plaats van te studeren), borrels, feestjes, op exchange naar Uppsala, commissies en als kers op de taart een bestuursjaar bij ESN: alles wat mijn studententijd onvergetelijk heeft gemaakt en waar ik met een beetje pijn in mijn hart afscheid van neem. Maar waar één hoofdstuk wordt afgesloten, begint er ergens anders een nieuw hoofdstuk. Net zoals bij veel afgestudeerden is dat het hoofdstuk “Het werkende leven”. Ik heb er al even aan mogen proeven als stagiair bij Deloitte en eerlijk gezegd bevalt het me goed. Met frisse moed en een diploma op zak ga ik op zoek naar een baan, in binnen- of buitenland. Hoewel ik natuurlijk het onderzoek zelf heb opgezet, uitgevoerd en vastgelegd, was dit niet zonder hulp en steun van anderen. Ten eerste wil ik mijn scriptiebegeleider Kees de Glopper bedanken voor zijn expertise en altijd kritische blik. Zijn advies en hulp tijdens het proces heeft mij zeer geholpen bij het uitvoeren van het onderzoek. Ook heb ik vanuit familie en vrienden veel steun gehad. In de eerste plaats mijn ouders, die ik wil bedanken voor de onvoorwaardelijke steun en het feit dat ik altijd op jullie terug kan vallen. Daarnaast wil ik een vriendin bedanken die altijd voor me klaar staat, waar ter wereld we ook zijn. Annemieke, bedankt voor alle keren dat je me (medisch) advies hebt gegeven, met beide benen op de grond zette wanneer dat nodig was en me steunde wanneer dat nodig was. Verder zijn er nog veel andere mensen wiens benoeming hier niet had misstaan, maar deze mensen bedank ik liever persoonlijk. Ermelo, 29 december 2013 Silke Hattink
1
Samenvatting Het huidige onderzoek is opgezet naar aanleiding van diverse onderzoeken naar het gebruik van exemplars in teksten of advertenties. Tot op heden is er weinig onderzoek gedaan naar het gebruik van exemplars, in het bijzonder het verschil tussen de notatie van een exemplar (Hoeken, Hornikx en Hustinx, 2009). Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen het parafraseren en citeren van een exemplar. Het citeren van een exemplar zou volgens Hoeken, Hornikx en Hustinx (2009) overtuigender zijn omdat de exemplars rechtstreeks tegen de ontvanger ‘vertelt’ terwijl dat bij een geparafraseerde exemplar niet zo is. Naast een gebrek aan inzicht in het verschil tussen geparafraseerde en geciteerde exemplars, ontbreekt er ook kennis over het verschil in overtuigingskracht bij het gebruik van een exemplar die slaagt of faalt om een bepaalde maatregel uit te voeren, zoals Hoeken & Geurts (2005) in hun onderzoek aangeven. Om inzicht te krijgen in het verschil in overtuigingskracht tussen een exemplar die geparafraseerd of geciteerd is en tussen een exemplar die slaagt of faalt om een bepaalde maatregel uit te voeren, is er onderzoek uitgevoerd met een factorieel 2 x 2 design met een tussenproefpersoon ontwerp. Het onderzoek maakt gebruik van teksten. Als onderwerp is er gekozen voor rijden onder invloed omdat daar nog weinig onderzoek naar gedaan is. Als onderzoeksmateriaal zijn er vier verschillende teksten opgesteld. 107 respondenten hebben op basis van één van de vier teksten hun mening kunnen geven over de overtuigingskracht en de angstaanjagendheid van de boodschap. De respondenten zijn random verdeeld toen zij de teksten te lezen kregen. Om de mate waarin de boodschap angst aanjaagt te meten is gebruik gemaakt van verschillende elementen uit het EPPM van Witte (1992), zoals perceived severity, perceived susceptibility, perceived self-efficacy en perceived response efficacy. Ook is gemeten of de respondenten de boodschap accepteren en of de tekst overtuigend is. Uit het onderzoek is gebleken dat de drie opgestelde hypotheses verworpen kunnen worden. Er is geen statistisch significant bewijs gevonden dat een geciteerde exemplar overtuigender is dan een geparafraseerde exemplar. Daarnaast is er ook geen statistisch significant bewijs gevonden dat een exemplar die slaagt om een bepaalde boodschap uit te voeren een positieve invloed heeft op selfefficacy. Ten slotte is er geen statistisch significant bewijs gevonden dat een geciteerde exemplar die slaagt om een bepaalde maatregel uit te voeren het meest overtuigend. Ondanks dat de hypothesen alle drie zijn verworpen, zijn er wel relaties gevonden die statistisch significant zijn. Zo leidt een hogere perceived threat tot een hogere mate van acceptatie van de boodschap. Dit geldt ook voor perceived efficacy: een hogere perceived efficacy leidt tot een hogere mate van acceptatie van de boodschap. Echter, de interactie tussen perceived threat en perceived efficacy leidt tot een lagere acceptatie van de boodschap. Daarnaast is gebleken dat wanneer een exemplar slaagt om een bepaalde maatregel uit te voeren een negatief effect heeft op de mate waarin de boodschap angst aanjaagt.
2
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1. Inleiding .............................................................................................................................. 5 Hoofdstuk 2. Theoretisch kader............................................................................................................... 8 2.1 Wat is overtuigingskracht? ............................................................................................................ 8 2.2 Wat is gezondheidscommunicatie?............................................................................................... 9 2.3 Fear Appeals ................................................................................................................................. 9 2.3.1 Definitie Fear Appeals ........................................................................................................... 9 2.3.2 Fear Appeal Modellen .......................................................................................................... 10 2.3.3 Het EPPM ............................................................................................................................ 10 2.3.4 Individuele effecten op EPPM .............................................................................................. 12 2.3.5 Toevoegen van plaatjes bij fear appeals ............................................................................. 15 2.3.6 Andere emotionele reactie bij het gebruik van fear appeals ............................................... 15 2.4 Verschillende soorten evidentie .................................................................................................. 15 2.5 Exemplars ................................................................................................................................... 16 2.5.1 Definitie exemplars .............................................................................................................. 16 2.5.2 De overtuigingskracht van exemplars ................................................................................. 17 2.5.3 De verantwoordelijkheid van exemplars voor een nadelige situatie .................................... 17 2.5.4 Visuele vorm ........................................................................................................................ 18 2.5.5 Exemplars met statistische evidentie................................................................................... 18 2.5.6 Geciteerde en geparafraseerde exemplars ......................................................................... 19 2.5.7 Het slagen en falen van exemplars ..................................................................................... 19 2.6 Hypotheses ................................................................................................................................. 19 Hoofdstuk 3. Methode ........................................................................................................................... 21 3.1 Design ......................................................................................................................................... 21 3.2 Proefpersonen ............................................................................................................................. 23 3.3 Vragenlijst.................................................................................................................................... 23 3.4 Procedure .................................................................................................................................... 23 3.5 Pretest ......................................................................................................................................... 24 3.6 Operationalisatie afhankelijke variabelen ................................................................................... 24 3.6.1 Mate van acceptatie van de boodschap .............................................................................. 24 3.6.2 Mate waarin een boodschap angst aanjaagt ....................................................................... 24 3.7 Operationalisatie onafhankelijke variabelen ............................................................................... 24 3.7.1 Notatie van de exemplar ...................................................................................................... 24 3.7.2 Succes van de exemplar ..................................................................................................... 25 3.8 Interfererende variabelen ............................................................................................................ 26 3.9 Mediërende variabelen ................................................................................................................ 26 3.9.1 Algemeen oordeel over de tekst .......................................................................................... 26 3.9.2 Perceived severity................................................................................................................ 27
3
3.9.3 Perceived susceptibility ....................................................................................................... 27 3.9.4 Perceived self-efficacy ......................................................................................................... 27 3.9.5 Perceived response-efficacy................................................................................................ 27 Hoofdstuk 4. Resultaten ........................................................................................................................ 28 4.1 Betrouwbaarheidsanalyses ......................................................................................................... 28 4.2. Beschrijving statistieken ............................................................................................................. 28 4.3 Correlatieanalyse ........................................................................................................................ 29 4.3.1 Correlatieanalyse Perceived Threat .................................................................................... 29 4.3.2 Correlatieanalyse Perceived Efficacy .................................................................................. 30 4.4 Regressieanalyses ...................................................................................................................... 31 4.4.1 Regressieanalyses Message Acceptance ........................................................................... 31 4.4.2 Regressieanalyses Fear Arousal ......................................................................................... 33 4.4.3 Regressieanalyses Perceived Threat en Perceived Efficacy .............................................. 34 Hoofdstuk 5. Conclusie & Discussie ...................................................................................................... 36 5.1 Discussie ..................................................................................................................................... 37 Literatuurlijst .......................................................................................................................................... 40 Bijlage .................................................................................................................................................... 43 Bijlage I – Materiaal ........................................................................................................................... 43 Bijlage II – Vragenlijst Pretest ........................................................................................................... 46 Bijlage III – Resultaten pretest .......................................................................................................... 47 Bijlage IV - Vragenlijst ....................................................................................................................... 48 V. Syntax ........................................................................................................................................... 50
4
Hoofdstuk 1. Inleiding Millennia geleden schreven Aristoteles en Cicero hun klassieke theorieën over overtuigingskracht (O’Keefe, 2009). Dit geeft aan dat overtuiging altijd deel heeft uitgemaakt in het leven van de mens en dat is nog steeds het geval in de hedendaagse cultuur. Echter, sinds de theorieën van Aristoteles en Cicero is er een hoop veranderd. Er is veel onderzoek uitgevoerd naar het concept overtuigingskracht en daaruit zijn vele theorieën naar voren gekomen, zoals het Elaboration Likelihood Model van Petty & Cacioppo (O’Keefe, 2009). De theorieën over overtuigingskracht kunnen een goede basis vormen voor verschillende uitingen die men anno 2013 overal tegenkomt. Gedurende de dag komt men overtuigende uitingen tegen op straat of op de universiteit, maar ook online wordt veel gebruik gemaakt van overtuigende uitingen. Het doel is echter bij elke reclame-uiting verschillend. Een uiting kan men proberen te overtuigen om een bepaald product te kopen of een dienst af te nemen. Bedrijven proberen hun producten of diensten zo aantrekkelijk mogelijk aan te prijzen en geven bijvoorbeeld statistische informatie om de potentiële consument te overtuigen van het feit dat hun product of dienst de beste keus is. Een ander doel van overtuigende boodschappen is om mensen over te halen bepaald gedrag te vertonen. Dit is het geval bij gezondheidscommunicatie. In de regel heeft gezondheidscommunicatie betrekking op ernstige problemen. Daarom is er in de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan naar gezondheidscommunicatie met betrekking tot het stoppen met roken (Jansen, 2005), internetverslaving (Hoeken & Geurts, 2005), het gebruik van voorbehoedsmiddelen in Afrika (Jansen, 2011; Jansen et al., 2009; Janssen & Jansen, 2009) en overgewicht (Hertgers & Jansen, 2006). Rijden onder invloed is ook één van de vele onderwerpen waarbij onderzoek gedaan kan worden naar de overtuigingskracht van gezondheidsboodschappen. Er is tot nu toe weinig onderzoek gedaan naar uitingen met betrekking tot rijden onder invloed, terwijl het onderwerp van groot belang is voor de gezondheid van de bevolking (Openbaar Ministerie, 2012). Daarom is er besloten onderzoek te doen naar dit onderwerp. Koppen als ‘Rijbewijs ingevorderd na rijden onder invloed’, of ‘Alcohol in het spel bij dodelijk ongeluk’, staan nog regelmatig in kranten of op nieuwssites op internet, waaruit blijkt dat rijden onder invloed nog steeds regelmatig voorkomt in Nederland. Het is niet zonder gevaar om te rijden onder invloed: het drinken van drie glazen alcohol verhoogt het ongevalrisico met 100% blijkt uit een rapport van het Openbaar Ministerie. In hetzelfde rapport van het Openbaar Ministerie staat dat er in 15% van de verkeersongevallen drank in het spel is. Dat betekent dat er ieder jaar door alcohol ongeveer 150 doden vallen en er tussen de 3.000 en 4.000 mensen in het ziekenhuis belanden na een verkeersongeval met alcohol (Openbaar Ministerie, 2012). Voornamelijk jonge mannen van 18 tot 24 jaar zijn sterk oververtegenwoordigd bij alcohol gerelateerde verkeersongevallen. Zij vormen slechts 4% van de bevolking maar zijn bij 23% van de ongevallen in het verkeer waarbij alcohol is betrokken het slachtoffer (Veilig Verkeer Nederland, 2013). Bij het ontwerpen van gezondheidscommunicatie moeten er veel keuzes gemaakt worden om de boodschap zo overtuigend mogelijk te maken. Er moeten allerlei keuzes gemaakt worden met betrekking tot inhoud, structuur, stijl en het gebruik van illustraties. Hier wordt veel onderzoek naar gedaan, ook op het gebied van overtuigende gezondheidscommunicatie. Eén van de vele manieren om overtuigingskracht te manipuleren is het gebruik van anekdotische, statistische, causale en expert evidentie. Een vorm van anekdotische evidentie is het gebruik van een exemplar. Hoeken et al. (2009) beschrijft een exemplar als een levendige, verhalende vorm waarin meestal één en soms meerdere personen worden opgevoerd om bepaalde gevolgen van een maatregel of van een onwenselijke gebeurtenis te illustreren. Het gaat hier om een bepaalde situatie die representatief is voor een grote groep gebeurtenissen. Binnen exemplars kan verschil gemaakt worden tussen geciteerde en geparafraseerde exemplars. Bij een geparafraseerde exemplar wordt degene die een bepaalde situatie heeft meegemaakt beschreven. Bij geciteerde exemplars is degene 5
die een bepaalde situatie heeft meegemaakt zelf aan het woord en wordt er geschreven in de ik-vorm. Hoeken et al. (2009) geven aan dat er nog weinig onderzoek is gedaan naar de mate van overtuigingskracht van geciteerde en geparafraseerde exemplars. Daarom zal in dit onderzoek onderscheid gemaakt worden tussen beide manieren van noteren. In onderzoek naar exemplars zijn al verschillende manieren om een exemplar te gebruiken onderzocht. Hoeken & Geurts (2005) hebben een onderzoek gedaan naar exemplars waarbij de exemplar geslaagd is of gefaald heeft om een aanbevolen maatregel voor bepaald gezondheidsgedrag uit te voeren. Hieruit blijkt dat de exemplar waarbij de persoon erin slaagt om het aanbevolen gedrag uit te voeren een positievere invloed heeft op de mate waarin lezers denken dat zij zelf ook de maatregel uit kunnen voeren dan een exemplar waarbij de persoon er niet in slaagt om het aanbevolen gedrag uit te voeren. Ook leidde de exemplar die erin slaagt om een bepaalde maatregel uit te voeren tot een hogere acceptatie van de boodschap. Om deze theorie van Hoeken & Geurts (2005) verder te onderzoeken zal er in dit onderzoek onderscheid gemaakt worden tussen een exemplar die slaagt om een bepaalde maatregel uit te voeren en een exemplar die faalt om een bepaalde maatregel uit te voeren. In het onderzoek van Hoeken & Geurts (2005) is er gebruik gemaakt van exemplars in combinatie met fear appeals. Fear appeals worden regelmatig gebruikt in gezondheidscommunicatie om ontvangers door middel van een angstaanjagende boodschap ervan te overtuigen een gedragsverandering te weeg te brengen. Om een gedragsverandering te weeg te brengen kan er bijvoorbeeld een tekst of advertentie opgesteld worden waarin wordt benadrukt wat de voordelen zijn van stoppen met roken of waarin de nadelen van roken worden benadrukt en wat men eraan kan doen om te stoppen met roken. Door de nadelen te benadrukken wordt er een schrikreactie bij mensen veroorzaakt wat hopelijk tot gedragsverandering leidt bij de lezer. Het EPPM van Witte (1992) is een model gericht op fear appeals en zal de theoretische basis vormen voor dit onderzoek. Het model zal in hoofdstuk 2 verder uitgelegd worden. Het doel van dit onderzoek is om na te gaan welk effect de notatie en het succes van de exemplar in een tekst heeft op de overtuigingskracht van de tekst. Is een tekst met een geciteerde exemplar angstaanjagender dan een tekst met een geparafraseerde exemplar? En heeft het feit dat de exemplar faalt of slaagt om een bepaalde maatregel uit te voeren invloed op de overtuigingskracht van de tekst? Ook wordt er gekeken naar de fear appeal in de boodschap: In hoeverre jaagt de tekst angst aan? Hoe reageren respondenten op een angstaanjagende boodschap? Accepteren ze de boodschap in de tekst of negeren ze deze juist? In dit onderzoek wordt er onder meer onderzoek gedaan naar deze vragen. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen relevant zijn omdat ze bijdragen aan theorieën over overtuigingskracht en angstaanjagende boodschappen. De uitkomsten van dit onderzoek kan een theoretische basis vormen voor het ontwerpen van overtuigende boodschappen in de praktijk, gericht op gezondheidscommunicatie en specifiek voor boodschappen gericht op rijden onder invloed. Daarnaast is uit eerder onderzoek gebleken dat een exemplar die zelf aan het woord is meer effect heeft en overtuigender is dan een geparafraseerde exemplar (Brosius & Bathelt, 1994; Gibson & Zilmann, 1998) maar dat er meer onderzoek nodig is om deze uitkomsten te onderbouwen (Hoeken et al, 2009). De resultaten van dit onderzoek kunnen in combinatie met eerdere literatuur gebruikt worden bij het ontwikkelen van gezondheidscampagnes om zo de ontvangers van de boodschap te overtuigen dat gedragsverandering een positieve invloed kan hebben op de eigen gezondheid en op gezondheid van anderen. Dit kan het geval zijn bij rijden onder invloed. Zoals eerder gesteld, is er in 15% van de verkeersongevallen drank in het spel en dat er jaarlijks 150 verkeersdeelnemers overlijden door rijden onder invloed (Openbaar Ministerie, 2012). Het is dus van belang om de nadelige gevolgen van rijden onder invloed te communiceren naar verkeersdeelnemers zodat het aantal deelnemers in het verkeer 6
die met een slok op achter het stuur zitten drastisch daalt. Hiermee zullen ook het aantal verkeersslachtoffers dalen. De vraag is echter: hoe kan op een zo effectief mogelijke manier gecommuniceerd worden wat de nadelige gevolgen zijn van rijden onder invloed? Dit geldt natuurlijk niet alleen voor rijden onder invloed. De resultaten kunnen ook toegepast worden op andere gebieden in de gezondheidscommunicatie, zoals stoppen met roken, overgewicht, het gebruik van voorbehoedsmiddelen om SOA’s tegen te gaan en bescherming tegen de UV straling van de zon. Daarnaast zouden de uitkomsten van het onderzoek ook toegepast kunnen worden in andere gebieden van overtuigende communicatie. Hierbij kan gedacht worden aan overtuigende boodschappen gericht op producten of diensten. Om tot definitieve hypotheses te komen wordt in het volgende hoofdstuk het theoretisch kader gepresenteerd. Hierin wordt het EPPM van Witte (1992) uitgebreid besproken. Ook wordt er dieper ingegaan op het gebruik van exemplars en het gebruik van fear appeals in teksten. Het hoofdstuk sluit af met de hypothesen waarnaar onderzoek gedaan wordt. In het derde hoofdstuk worden de methodologische aspecten van het onderzoek besproken, zoals het materiaal, de proefpersonen en de opzet. In hoofdstuk 4 wordt de analyse van de uitkomsten van dit onderzoek gepresenteerd. Tot slot zal in hoofdstuk 5 de conclusie worden gepresenteerd en de hypothesen worden verworpen of aangenomen. Daarnaast wordt er een discussie gehouden over de uitkomsten van dit onderzoek.
7
Hoofdstuk 2. Theoretisch kader Naar aanleiding van de onderwerpen die in de inleiding naar voren zijn gekomen, zal in dit hoofdstuk een uiteenzetting worden gegeven over alle relevantie theorieën over overtuigingskracht, exemplars, en fear appeals. Daarnaast zal ook het EPPM van Witte (1992) worden beschreven omdat dit model een belangrijke basis vormt voor het onderzoek. Ten eerste wordt er besproken wat overtuigingskracht is en wat gezondheidscommunicatie inhoudt. Daarnaast wordt er ingegaan op het gebruik van fear appeals in gezondheidscommunicatie, waarbij eerst een definitie gegeven wordt van fear appeals voor dit onderzoek. Vervolgens worden er verschillende modellen besproken die eerder gebruikt zijn in persuasieve gezondheidscommunicatie en wordt er een link gelegd met het EPPM van Witte (1992). Dit is een veelgebruikt model in de gezondheidscommunicatie om de reactie van respondenten op fear appeals te voorspellen. Het EPPM wordt uitgelegd en op basis hiervan wordt uitgelegd wat de verwachtingen zijn met betrekking tot het toevoegen van fear appeals in gezondheidscommunicatie. Recent onderzoek over het EPPM wordt besproken, vooral gericht op individuele verschillen die invloed kunnen hebben op de uitkomsten van het EPPM. Vervolgens zal er ingegaan worden op het gebruik van exemplars in (overtuigende) communicatie. Om duidelijkheid te scheppen over wat een exemplar precies is, zal er eerst een definitie gegeven worden en zal vervolgens literatuur over exemplars uiteengezet worden. In de laatste paragraaf zal er vanuit de besproken theorieën worden aangegeven wat de hypotheses zijn voor het onderzoek.
2.1 Wat is overtuigingskracht? In dit onderzoek wordt er gekeken naar de overtuigingskracht van teksten waarin een fear appeal wordt gepresenteerd en waarbij een exemplar wordt gebruikt. Hierbij speelt de overtuigingskracht van de teksten een rol. Maar wat is overtuigingskracht eigenlijk? O’Keefe (2002) stelt dat een definitie geven aan een bepaald concept een gebruikelijke manier is om een concept te verklaren. Echter, door definities te geven aan een concept kunnen er ook bepaalde elementen buitengesloten worden die in sommige gevallen wél toegevoegd kunnen worden aan een definitie en in andere gevallen minder gepast zijn. O’Keefe (2002) geeft uiteindelijk een definitie die voor dit onderzoek ook geldt en waarbij alle elementen mijn inziens zijn verwerkt: “Persuasion is a successful intentional effort at influencing another’s mental state through communication in a circumstance in which the persuade has some measure of freedom”. O’Keefe (2002) beschrijft overtuiging dus als een succesvolle, opzettelijke inspanning om andermans gedachte te beïnvloeden door communicatie in bepaalde omstandigheden waarbij degene die overtuigd wordt vrijheid heeft om zelf te beslissen. Dit kan op verschillende manieren gebeuren. Overtuiging kan plaatsvinden als een persoon iemand anders wil overtuigen van zijn mening over een gebeurtenis. Overtuiging kan ook plaatsvinden op grotere schaal, bijvoorbeeld wanneer een commercieel bedrijf consumenten over wil halen om zijn product te kopen of zijn dienst af te nemen. In dit geval zal het gaan om overtuigende advertenties, teksten of video’s waarbij op een zo creatief mogelijke wijze de consument wordt overtuigd tot een bepaalde handeling. Er zijn ook andere gevallen waarbij het hoofddoel van overtuiging niet is om klanten te winnen maar om ontvangers van een boodschap over te halen bepaald gedrag te vertonen. Een voorbeeld hiervan is een advertentie die zich richt op duurzaamheid, bijvoorbeeld om mensen te overtuigen groene stroom te nemen of om waterverspilling tegen te gaan. Een ander voorbeeld hiervan is het overtuigen van mensen om te doneren aan een goed doel, wat bijvoorbeeld in fondswervingbrieven wordt gedaan. Overtuigende communicatie heeft dus als doel om consumenten over te halen bepaald gedrag te vertonen. Dit is ook het geval bij gezondheidscommunicatie. Hieronder wordt besproken wat gezondheidscommunicatie inhoudt en op welke manier er geprobeerd wordt mensen ervan te overtuigen om bepaald gedrag te vertonen met betrekking tot hun gezondheid.
8
2.2 Wat is gezondheidscommunicatie? Zoals in paragraaf 2.1 beschreven is, is gezondheidscommunicatie een voorbeeld van communicatie waarbij het hoofddoel is om ontvangers van de boodschap over te halen om bepaald gedrag te vertonen. Witte & Allen (2000) noemen in hun artikel een aantal, zoals het gebruik van condooms om HIV/AIDS tegen te gaan, het stoppen met roken, het verminderen van alcohol tijdens het rijden, het promoten van flossen door tandartsen, het gebruik van zonnebrand om huidkanker tegen te gaan, het promoten van zelf controleren op borstkanker en het promoten van sporten. Dit zijn een aantal voorbeelden waarbij de communicatie is gericht op gedragsverandering van personen. In dit geval zit er minder vaak een commerciële gedachte achter de overtuiging maar is het aanbevolen gedrag in het voordeel van de ontvanger als hij of zij het gedrag uitvoert. Een persoon die niet rookt, niet drinkt, gezond eet en meer sport heeft minder kans op bijvoorbeeld longkanker of hart- en vaatziekten. Er is veel onderzoek gedaan naar overtuigingskracht in gezondheidscommunicatie. Waar is het op gericht en wat is het doel van deze vorm van communicatie? Bij persuasieve gezondheidscommunicatie wordt veel gebruik gemaakt van modellen om een theoretische basis te hebben achter bepaalde uitingen gericht op gezondheid. Eén daarvan is het gebruik van fear appeals. Een veel gebruikt model achter fear appeals is het EPPM van Witte (1992). In de volgende paragrafen zal een overzicht worden gegeven van de literatuur gericht op fear appeals, inclusief de definitie van fear appeals voor dit onderzoek, een beschrijving van theorieën en ander onderzoek gericht op fear appeals.
2.3 Fear Appeals Er wordt al sinds 1953 onderzoek gedaan naar fear appeals (Witte & Allen, 2000). Hierbij wordt gebruik gemaakt van verschillende definities en modellen om fear appeal boodschappen zo effectief mogelijk te maken. In deze paragraaf wordt er besproken welke definities er worden gebruikt in de literatuur voor fear appeals en de definitie die gebruikt wordt voor dit onderzoek wordt gepresenteerd. Vervolgens wordt er op de verschillende modellen die gebruikt worden bij het opzetten van fear appeal boodschappen ingegaan, waaronder het EPPM van Witte (1992). 2.3.1 Definitie Fear Appeals In de literatuur van de afgelopen jaren over fear appeals wordt gebruik gemaakt van verschillende definities. De meeste definities komen ongeveer overeen met elkaar. Elke definitie bevat dat een fear appeal een angstaanjagende boodschap bevat. Opvallend is echter dat niet elke definitie aangeeft dat het om een overtuigende boodschap moet gaan. Een voorbeeld hiervan is de definitie van MurrayJohnson et al. (2001): “Fear appeal messages typically threaten audiences in an attempt to scare people into adopting the recommended responses”. Ook in de definities van Dillar et al. (1996), Jansen et al. (2005) en Hertgers & Jansen (2006) wordt niet gesproken dat het over een overtuigende boodschap moet gaan. Wel wordt gedragsverandering genoemd in deze definitie van fear appeals. Hoewel er in de definitie van Hertgers & Jansen (2006) niet staat dat het om een overtuigende boodschap moet gaan, is dit mijn inziens een van de meest complete definitie: “Fear appeals zijn boodschappen waarmee getracht wordt een positieve gedragsverandering bij de doelgroep te bereiken door ontvangers angst aan te jagen voor de onwenselijke gevolgen van continuering van hun bestaande gedrag”. De enige definitie waarbij er gesproken wordt van een overtuigende boodschap is de definitie van Jansen, van Baal & Bouwmans (2006): “A fear appeal is a persuasive communication attempting to arouse fear in order to promote precautionary motivation and self-protective action”.
9
Als de definitie van Hertgers & Jansen (2006) en Jansen, van Baal & Bouwmans (2006) samengevoegd wordt, ontstaat de definitie voor fear appeals voor dit onderzoek: “Een fear appeal is een overtuigende boodschap waarmee getracht wordt een positieve gedragsverandering bij de doelgroep te bereiken door ontvangers angst aan te jagen voor de onwenselijke gevolgen van continuering van hun bestaande gedrag” 2.3.2 Fear Appeal Modellen In het artikel van Witte & Allen (2000) worden de verschillende theorieën besproken die voorgangers zijn van het EPPM van Witte (1992): Drive Theories, Parallel Response Model en SEU Models. Wetenschappers begonnen met het ontwikkelen en gebruiken van drive theories, waarbij gesuggereerd wordt dat het niveau van opwekken van angst geproduceerd door een fear appeal, dient als een aansporing tot een bepaalde actie (Witte & Allen, 2000). Drive theories suggereerde dat er een U-vormige relatie was tussen angst en gedragsverandering maar deze onderstelling werd verworpen rond 1970 omdat er te weinig empirisch bewijs was voor de theorie. Witte & Allen (2000) geven in hun artikelen aan dat na 1970, Leventhal een ander model voorstelde: the Parallel Response/Process Model. Dit model suggereert dat fear appeals twee verschillende processen opwekken, namelijk danger control process en fear control process. Daarmee is dit model een voorganger van het uiteindelijke EPPM van Witte (1992). Leventhal slaagde er niet in om expliciet uit te leggen wanneer een van deze processen optrad, terwijl dat door Witte (1992) later wel gedaan werd. De laatste theorie die werd gebruikt voor het ontwerpen van fear appeal boodschap, komt samen in het concept ‘SEU Models’. In deze modellen werd een poging gedaan om in te schatten op een logische manier wat een fear appeal effectief maakt (Witte & Allen, 2000). In de theorie van Rogers, Protection Motivation Theory (PMT), werd voor het eerst gebruik gemaakt van de concepten severity, susceptibility, response efficacy en self-efficacy. Er zou een interactie zijn tussen deze verschillende dimensies maar ook voor deze theorie is geen empirisch bewijs gevonden dat de theorie werkt. Daarnaast slaagt PMT er niet in om te verklaren wanneer en hoe fear appeals slagen of falen. Echter, de concepten die Rogers presenteert in zijn model, vormen de basis van het EPPM van Witte (1992). Hieronder zal het EPPM van Witte (1992) besproken worden deze nu bekend is en gebruikt wordt door wetenschappers. 2.3.3 Het EPPM Het is een veel gebruikt model in de persuasieve gezondheidscommunicatie: het Extended Parallel Processing Model (EPPM) van Witte (1992). Dit model legt uit waarom en wanneer fear appeals effectief zijn in communicatie. Fear appeals zijn boodschappen die ontworpen zijn bij om de ontvanger van de boodschap angst aan te jagen (Witte, 1992). In haar artikel maakt Witte (1992) onderscheid tussen vier verschillende elementen die invloed hebben op de uiteindelijke processen die optreden wanneer een ontvanger blootgesteld wordt aan een angstaanjagende boodschap. Witte (1992) beschrijft dat de perceived threat en de perceived efficacy invloed hebben op de mate van angst van de respondenten bij het zien van een angstaanjagende boodschap. De perceived threat bestaat uit susceptibility en severity. Wanneer de overtuiging bestaat dat de bedreiging die in een boodschap wordt gepresenteerd ook voor de ontvanger geldt, heeft men het over susceptibility. Wanneer de overtuiging bestaat dat de bedreiging die wordt gepresenteerd ernstig is, gaat het over severity. De perceived efficacy bestaat uit self-efficacy en response efficacy. Self-efficacy is de mate waarin het vertrouwen bestaat dat de ontvanger van de boodschap de gegeven maatregel uit kan voeren. Response efficacy is de mate waarin het vertrouwen bestaat dat de maatregel die wordt voorgesteld ook daadwerkelijk werkt om het ongewenste effect tegen te gaan.
10
Figuur 2.1: Extended Parallel Processing Model van Witte (1992) Er kunnen drie verschillende processen plaatsvinden bij het zien van een angstaanjagende boodschap (Witte, 1992). Als de bedreiging die wordt gepresenteerd niet ernstig genoeg is, dan is de perceived threat laag en zal er geen reactie zijn op de boodschap. Hierbij spelen individuele verschillen een rol. Als een tekst over rijden onder invloed met een fear appeal wordt voorgelegd aan een persoon die geen rijbewijs heeft en niet drinkt, zal de perceived threat laag zijn omdat de advertentie voor hem niet beangstigend zal zijn. Het tweede proces wat plaats kan vinden is wanneer de perceived threat hoog genoeg is voor de ontvanger maar waarbij de ontvanger geen hoge perceived efficacy heeft. De ontvanger gelooft dan wel dat de bedreiging ernstig is en dat de bedreiging ook voor zichzelf geldt, maar hij gelooft niet dat de gegeven maatregel werkt en/of dat hij zelf in staat is om de maatregel uit te voeren. In dat geval zal de ontvanger de boodschap verwerpen en zijn angst proberen weg te stoppen, wat door Witte (1992) aangegeven wordt als fear control process. Bij het ontwerpen van een overtuigende boodschap is een gunstige uitkomst als de ontvanger wat met een gegeven maatregel doet in plaats van de boodschap negeren, wat in het geval van fear control process het geval is. Het derde proces wat plaats kan vinden is wanneer de perceived threat hoog genoeg wordt geacht door de ontvanger en waarbij de perceived efficacy ook hoog is. De ontvanger gelooft dus dat de bedreiging die gepresenteerd wordt ernstig is en dat deze ook voor hem geldt. Daarnaast gelooft hij ook dat de gegeven maatregel werkt en dat hij in staat is om de maatregel uit te voeren. In dit geval zal de ontvanger de boodschap accepteren en zal maatregelen nemen om de bedreiging te minimaliseren. Witte (1992 ) noemt dit danger control process. Met dit proces heeft de fear appeal in de boodschap zijn doel bereikt, omdat er een gedragsverandering plaats vindt bij de ontvanger, wat zijn gezondheid ten goede kan komen. Zoals al aangegeven is, is message acceptance van een bepaalde boodschap dus gewenst omdat het danger control process zorgt voor positieve gedragsverandering bij de ontvanger. In dit onderzoek zal er dan ook gekeken worden naar de invloed van een fear appeal op message acceptance. Er zal dus gekeken worden naar de gepresenteerde bedreiging, de geloofwaardigheid van de gepresenteerde maatregel, of de ontvanger van de boodschap denkt dat hij de maatregel uit kan voeren en in welke 11
mate de boodschap angst aanjaagt. In dit onderzoek wordt verschil gemaakt tussen een exemplar waarbij een persoon slaagt dan wel faalt om het gewenste gedrag uit te voeren. Dit kan invloed hebben op de perceived self-efficacy van een respondent. Uit het onderzoek van Hoeken & Geurt (2005) blijkt dat als de persoon in de exemplar erin slaagt om een voorgestelde maatregel uit te voeren, de self-efficacy hoger ligt bij de respondenten. 2.3.4 Individuele effecten op EPPM Witte (1992) zegt in haar artikel dat individuele verschillen invloed hebben op de verwerking van de fear appeal boodschap. Ze geeft aan dat er geen directe invloed is van verschillende persoonlijkheden op de angstbeleving bij een fear appeal. Zoals in de afbeelding aangegeven wordt aan de hand van de pijlen, gelooft Witte dat er alleen er alleen een indirecte invloed is van individuele persoonlijkheden op angst.
Figuur 2.2: Extended Parallel Processing Model van Witte (1992) met indicatie indirecte invloed Er zijn echter ook onderzoeken uitgevoerd waarbij is aangetoond dat individuele verschillen wel degelijk rechtstreeks effect hebben op andere variabelen van het EPPM, zoals hieronder met pijlen aangegeven in het EPPM. De individuele verschillen kunnen dus rechtstreeks invloed hebben op bijvoorbeeld de perceived efficacy of perceived threat en daarmee op danger control process of fear control process.
12
Figuur 2.3: Extended Parallel Processing Model van Witte (1992) met indicatie directe invloed Witte & Allen (2000) hebben een meta-analyse uitgevoerd naar de interactie-effecten van fear appeals en persoonlijke kenmerken van de ontvangers waarvoor zij 13 verschillende onderzoeken hebben gebruikt. Volgens Witte & Allen (2000) geven de resultaten geen aanleiding om veel invloed te verwachten van individuele verschillen op variabelen van het EPPM. Zowel voor het persoonskenmerk angstigheid als variabelen als geslacht, leeftijd of culturele afkomst wordt geen invloed verwacht. Er is echter één uitzondering die gemaakt wordt door Witte & Allen (2000) voor het persoonlijke kenmerk need for cognition. Hiermee wordt bedoeld dat de mate waarin een persoon het leuk vindt om bijvoorbeeld raadsels op te lossen effect heeft op de verwerking van een fear appeal boodschap. Deze informatie komt uit het onderzoek van Stout & Sego (1994). Deze uitkomst wordt ondersteund door het onderzoek van Ruiter et al. (2004). Zij verwachten dat ontvangers van een boodschap met een fear appeal met een hoge need for cognition eerder geneigd zijn tot een cognitieve reactie dan ontvangers met een lage need for cognition. Zij verwachten dus een directe invloed van een persoonskenmerk. In hun onderzoek hebben zij aangetoond dat dit ook het geval is, waarmee zij de uitkomsten van Stout & Sego (1994) ondersteunen. In het artikel van Hertgers & Jansen (2006) beschrijven zij ook een onderzoek naar individuele verschillen die invloed kunnen hebben op de uitkomst van het EPPM. Zij hebben gekeken naar persuasieve gezondheidsboodschappen met een fear appeal gericht op obesitas onder jongeren in het voortgezet onderwijs. Een belangrijke variabele in het onderzoek was consequentiebetrokkenheid. Dit is geoperationaliseerd als het oordeel over het eigen gewicht van de respondenten. Uit het onderzoek is gebleken dat consequentiebetrokkenheid een positieve correlatie heeft met de fear appeal variabelen perceived susceptibility, perceived threat, fear arousal en perceived response efficacy. Daarnaast vonden Hertgers & Jansen dat er een positief verband is op de variabele danger control omdat consequentiebetrokkenheid positief samen bleek te hangen met de door de ontvanger ingeschatte kans dat het eigen eetgedrag door de gepresenteerde poster zou worden beïnvloed. Hertgers & Jansen (2006) geven echter aan dat er meer onderzoek gedaan moet worden naar de effecten bij de verwerking van fear appeal boodschappen van individuele kenmerken als need for cognition en consequentiebetrokkenheid.
13
Culturele oriëntatie is een ander individueel kenmerk waar veel onderzoek naar is gedaan. MurrayJohnson et al. (2001) hebben gekeken naar het doelwit van de fear appeal en de mate waarin culturele oriëntatie een rol speelt. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen een zogenoemde ‘familytargeted threat’ en een ‘self-targeted threat’. Voor hun onderzoek hebben ze twee teksten opgesteld waarbij een exemplar (Jenny) is overleden aan AIDS. In de ene tekst is Jenny het slachtoffer omdat zij degene is die is overleden aan AIDS. In de andere tekst is de familie het slachtoffer omdat zij volgens de tekst psychologische en emotionele marteling ondergaan sinds de dood van Jenny omdat ze AIDS had. Een deel van de tekst was: ‘Jenny experienced a lot of physical pain, but it was nothing compared to the psychological and emotional torture her family and friends had to endure because she got AIDS. Her boyfriend Rick suffered from the gossip about his “AIDS girlfriend”. He was humiliated and ridiculed’. De respondenten voor dit onderzoek waren Amerikaanse en Taiwanese studenten. Uit het model van Hofstede werd opgemaakt dat de Amerikaanse respondenten individualistisch zijn en de Taiwanese studenten collectivistisch. Hierdoor werd verwacht dat de Amerikaanse studenten meer angst zouden voelen bij de self-targeted threat en de Taiwanese studenten meer angst zouden voelen bij de family-targeted threat. Uit het onderzoek bleek echter dat de Amerikaanse studenten meer collectivistisch waren ingesteld dan de Taiwanese. Zij bleken juist meer individualistisch ingesteld dan verwacht werd door Murray-Johnson et al. (2001). Zij concluderen echter wel dat er een significant verschil is tussen culturele oriëntatie en de mate waarin een boodschap angst aanjaagt met betrekking tot angst voor HIV/AIDS, ondanks dat de verschillen tussen het model van Hofstede en de uitkomsten met betrekking tot collectivistisch en individualistisch niet verklaard kunnen worden. Volgens Jansen et al. (2007) schortte er veel aan het onderzoek van Murray-Johnson et al. (2001). Zij beargumenteren dat het meetinstrument voor culturele oriëntatie waarschijnlijk niet valide is geweest waardoor de uitkomsten voor de Amerikaanse en Taiwanese respondenten niet overeen komen met het model van Hofstede. Daarnaast was de manipulatie van de tekst in hun ogen niet geslaagd omdat het moeilijk is in te denken dat respondenten dachten dat de ene tekst meer gericht was op het leiden van de familie dan op het leiden van Jenny. In navolging van Murray-Johnson et al. (2001) hebben zij een replicatiestudie uitgevoerd. Ze hebben dezelfde teksten gebruikt als Murray-Johnson en twee extra meetinstrumenten gebruikt voor culturele oriëntatie, namelijk idiocentrism en allocentrism, zoals werd voorgesteld in de aanbevelingen van Murray-Johnson et al. (2001). Het onderzoek is uitgevoerd onder studenten in Nederland, Spanje en Zuid-Afrika. Na het exact uitvoeren van het onderzoek dat Murray-Johnson et al. (2001) hadden gedaan, kwamen zij echter niet tot dezelfde conclusie. Geen van de interacties tussen het doel van de dreiging en culturele oriëntatie werd gevonden, terwijl MurrayJohnson et al. (2001) die effecten wel vonden. Wederom gebruiken zij hiervoor de verklaring dat de teksten tekort deden en dat er de meting voor culturele oriëntatie niet valide is. Een ander onderzoek waarbij gekeken is naar culturele oriëntatie met betrekking tot fear appeals is het onderzoek van Jansen, Hoeken, Ehlers & van der Slik (2008). Zij onderzochten het verschil tussen Afrikaanse en Westerse opvattingen met betrekking tot HIV/AIDS. Zij hebben 40 negatieve effecten van HIV en AIDS voorgelegd en 10 mogelijke maatregelen om HIV en AIDS te voorkomen. Aan de respondenten werd gevraagd om een indicatie te geven van de perceived severity, response efficacy en self-efficacy. De statements die werden gepresenteerd waren vooraf verkregen uit een pilot study. Uit het onderzoek bleek dat Afrikaanse respondenten meer angst voelen bij specifieke negatieve consequenties van HIV of AIDS zoals afwijzing door familie en het teleurstellen van (groot)ouders. Westerse respondenten voelen meer angst bij het vertellen van vrienden en hun vriend/vriendin. Daarnaast zijn ze bang dat anderen geen fysiek contact meer met hen willen en dat ze hun problemen met medisch personeel zouden moeten bespreken. Daarnaast waren er significant hogere uitkomsten bij verschillende maatregelen om HIV of AIDS te voorkomen. Westerse respondenten vonden maatregelen als geen condoom geen seks, trouw zijn aan een vaste partner, het uitstellen van sex en wachten tot het huwelijk, effectieve maatregelen om geen HIV of AIDS op te lopen. Afrikaanse respondenten daarentegen vonden het bidden tot God een goede maatregel om HIV of AIDS te voorkomen. 14
Zoals in deze paragraaf beschreven is, is er relatief weinig onderzoek gedaan naar culturele oriëntatie op fear appeals. De uitkomsten van onderzoeken verschillen veel van elkaar en elk artikel sluit af met dezelfde aanbeveling: meer onderzoek is nodig om empirisch bewijs te hebben voor een dan wel niet aanwezige invloed van culturele oriëntatie op de mate waarin een boodschap angst aanjaagt. 2.3.5 Toevoegen van plaatjes bij fear appeals Naast onderzoek naar individuele verschillen die invloed kunnen hebben op de uitkomst van het EPPM bij een fear appeal boodschap, is er ook onderzoek gedaan naar het toevoegen van angstaanjagende plaatjes aan een fear appeal. Dit is uitgevoerd door Jansen, van den Berg, Buurman & Smits (2005) naar aanleiding van een plan om waarschuwingen op verpakkingen van sigaretten en andere rookwaren effectiever te maken door angstaanjagende plaatjes toe te voegen. In het onderzoek is gekeken naar de effecten die worden verwacht als er een impliciet of expliciet angstaanjagend plaatje aan de boodschap is toegevoegd. In het onderzoek is gebruikt gemaakt van al bestaande teksten op rookwaar, zoals ‘Roken kan leiden tot een langzame, pijnlijke dood’ en ‘Roken kan het sperma beschadigen en vermindert de vruchtbaarheid. Hier zijn expliciete plaatjes aan toegevoegd, zoals een beschadigd gebit, maar ook impliciete plaatjes, zoals een vrouw die een lege kinderwagen duwt. Uit de resultaten blijkt dat er geen significante effecten op de variabelen perceived susceptibility en fear arousal zijn gevonden. Er zijn echter wel significante effecten gevonden voor de variabelen perceived severity, danger control mode en fear control mode. De versies met zowel tekst als een afbeelding scoren op deze drie variabelen hoger dan de versies met alleen tekst. De duidelijkste effecten op gedragsintenties werden gevonden voor de versies met zowel tekst als een afbeelding, waarbij de afbeelding een expliciete illustratie is. 2.3.6 Andere emotionele reactie bij het gebruik van fear appeals Een ander onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van fear appeals is het onderzoek van Dillard et al. (1996). Hoewel het onderzoek redelijk gedateerd is, is het toch de moeite waard om het te bespreken omdat het interessante uitkomsten heeft met betrekking tot de variabele message acceptance van het EPPM. Dillard et al. (1996) hebben een onderzoek uitgevoerd om na te gaan welke affectieve reacties, andere dan angst, door fear appeals worden opgeroepen in een gezondheidsboodschap gericht op HIV/AIDS. Het gaat hier om zes verschillende basisemoties: verrassing, raadselachtigheid, geluk, angst, boosheid en verdriet. Uit de gegevens blijkt dat er verschillende affectieve reacties werden opgeroepen, die voornamelijk message acceptance voorspellen. Geluk, boosheid en verdriet hadden geen significante uitkomsten dus deze hadden geen invloed op message acceptance. Angst, verrassing en raadselachtigheid hadden wel significante uitkomsten maar niet allen positief. Angst en verrassing hebben een positieve uitkomst op message acceptance. Raadselachtigheid correleerde negatief met message acceptance. Er wordt dus aangeraden geen raadselachtige elementen toe te voegen aan een fear appeal. De meest effectieve boodschap, concluderen Dillard et al. (1996), is een boodschap die tot angst en verrassing leidt, maar die niet raadselachtig is.
2.4 Verschillende soorten evidentie Om ontvangers van een boodschap of uiting te overtuigen dat de informatie in een boodschap waar is, wordt er gebruik gemaakt van verschillende soorten evidentie. Rieke en Sillars (1984) geven aan dat er vier soorten evidentie zijn, namelijk anekdotische, statistische, causale en expert evidentie. Ook geven zij definities voor evidentie die vele jaren later nog gebruikt worden (Hoeken & Hustinx, 2002; Hornikx, 2005; Hoeken, 2001). Anekdotische evidentie bestaat uit een beschrijving van een specifiek exemplaar, statistische evidentie bestaat uit een numerieke beschrijving van een serie van verschillende exemplaren, causale evidentie bestaat uit een verklaring voor het voorkomen van een bepaald effect en expert evidentie bestaat uit een verklaring van een expert (Rieke en Sillars, 1984). In navolging van Rieke en Sillars (1984) hebben Baesler & Burgoon (1994) onderzoek gedaan naar de overtuigingskracht van verschillende evidentie vormen. Zij onderzochten statistische en
15
anekdotische evidentie. Uit hun meta-analyse blijkt dat in dertien van de negentien onderzoeken anekdotische evidentie overtuigender is dan statistische evidentie. Echter, zij merken op dat de anekdotische evidentie vaak langer, begrijpelijker en levendiger was dan statistische evidentie. Uit nader onderzoek bleek dat, mits de levendigheid van de evidentie constant werd gehouden, juist de statistische evidentie overtuigender bleek dan de anekdotische evidentie. Dit is echter in tegenspraak met de uitkomt van Brosius & Bathelt (1994), die uit hun onderzoek concluderen dat levendigheid van een tekst geen invloed heeft op overtuigingskracht. Zij hebben echter vijf verschillende experimenten uitgevoerd waarin wel naar voren kwam dat het gebruik van exemplars een sterker effect had op de attitude van mensen, oordelen en ideeën over een bepaalde kwestie dan wanneer er alleen statistische informatie wordt gegeven, zoals polls of percentages. Dit is in tegenspraak met Hornikx (2005), die na het analyseren van 14 verschillende onderzoeken met betrekking tot verschillende vormen van evidentie de conclusie heeft getrokken dat zowel statische als causale en expert evidentie overtuigender is dan anekdotische evidentie. Dit betekent dat anekdotische evidentie dus het minst overtuigend is van de vier verschillende vormen van evidentie die Rieke en Sillars (1984) als Hornikx (2005) hebben aangegeven. Dit sluit aan bij de uitkomsten van Baesler & Burgoon (1994).
2.5 Exemplars Zoals in paragraaf 2.4 is aangegeven, is er veel onderzoek gedaan naar verschillende vormen evidentie. Hornikx (2005) heeft in de meta-analyse echter één vorm van evidentie niet meegenomen, namelijk exemplars. Deze vorm van evidentie lijkt heel veel op anekdotische evidentie omdat er een beschrijving wordt gegeven van een bepaalde situatie van een persoon die representatief is voor een grote groep (Hoeken et al., 2009). Echter, Hoeken et al (2009) geven aan dat er een verschil is tussen anekdotische evidentie en exemplars. Anekdotische evidentie bestaat slechts uit één of twee zinnen, terwijl exemplars langer en uitgebreider zijn. In de artikelen van Hornikx (2005), Rieke en Sillars (1984) en Brosius & Bathelt (1994) wordt niet gesproken over de lengte van anekdotische evidentie waardoor niet op te maken is uit deze artikelen of anekdotische evidentie gelijk is aan exemplars of verschillend. In dit onderzoek is gekozen om de redenering van Hoeken et al (2009) te volgen. Hiermee wordt bedoeld dat anekdotische evidentie slechts uit één of twee zinnen bestaat, terwijl exemplars langer en uitgebreider zijn. Er is in andere onderzoeken niet gesproken over de lengte van anekdotische evidentie dus kan er niet gezegd worden dat exemplars gelijk zijn aan anekdotische evidentie. De literatuur die in het verdere literatuuronderzoek besproken wordt, is dan ook gericht op literatuur waarin exemplars worden genoemd en niet anekdotische evidentie. Ook is er gekeken naar literatuur waarbij synoniemen zijn gebruikt voor exemplars, zoals exemplifying, exemplification, episodic information, narratieve evidentie en direct quotes. In deze paragraaf wordt de definitie gegeven die gebruikt wordt in dit onderzoek. Verder wordt er in deze paragraaf dieper ingegaan op het gebruik van exemplars in overtuigende communicatie. Hoe overtuigend zijn exemplars eigenlijk? En hoe worden exemplars gemanipuleerd om ontvangers van boodschappen te overtuigen? 2.5.1 Definitie exemplars In vele onderzoeken naar het gebruik van exemplars is gebruik gemaakt van verschillende definities. Het verschilt van korte definities zoals “een exemplar is een anekdotische narrative over individuals” (Jansen et al ,2005) tot lange definities als “an exemplar is a relatively short story in which the experiences of a (real or fictious) person are described and that is used to illustrate a more general phenomenon” (Hoeken & Geurts, 2005). Zoals O’Keefe (2002) aangeeft in zijn boek is dat een definitie van een concept een gebruikelijke manier is om een concept te verklaren maar dat er daardoor ook bepaalde elementen buitengesloten kunnen worden die in sommige gevallen wél toegevoegd kunnen worden aan een definitie en in andere gevallen minder gepast zijn. Zoals uit de
16
twee gegeven definities hierboven blijkt al dat Hoeken & Geurts (2005) meer elementen hebben toegevoegd aan hun definitie dan Jansen et al (2005) hebben gedaan. In dit onderzoek is de definitie voornamelijk afgeleid van de definitie van Hoeken et al (2009). Zij beschrijven een exemplar als een levendige, verhalende vorm waarin meestal één en soms meerdere personen worden opgevoerd om bepaalde gevolgen van een maatregel of van een onwenselijke gebeurtenis te illustreren. Wat zij echter niet beschrijven is dat het om een bepaalde situatie gaat die representatief is voor een grote groep gebeurtenissen. Dit wordt wel door Brosius & Bathelt (1994) en Gibson & Zilmann (1998) genoemd. Dit is een belangrijke toevoeging omdat een bepaalde situatie wel voor een grote groep moet gelden omdat deze anders niet representatief genoeg is om een exemplar te zijn. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat mensen geneigd zijn om de ervaringen en kenmerken van een individueel verhaal in de exemplars te generaliseren naar een grote groep waar het specifieke geval voor staat (Hoeken & Hustinx, 2007; Jansen, Croonen & De Stadler, 2005). De uiteindelijke definitie voor exemplars in dit onderzoek zal zijn: “Een exemplar is een levendige, verhalende vorm waarin meestal één en soms meerdere personen worden opgevoerd om bepaalde gevolgen van een maatregel of van een onwenselijke gebeurtenis te illustreren, waarbij de beschreven situatie representatief is voor een grote groep.” 2.5.2 De overtuigingskracht van exemplars Kim et al (2012) hebben onderzoek gedaan naar exemplars in nieuwsberichten. Deze berichten zijn gericht op gezondheidscommunicatie omdat de ontvangers over worden gehaald om succesvol te stoppen met roken. De aanleiding van hun onderzoek is dat uit eerder onderzoek is gebleken dat er een positieve associatie bestaat tussen ‘narrative engagement’ en overtuigingskracht (Green, 2006; Kreuter et al., 2007). Hiermee wordt bedoeld dat wanneer een ervaring van een persoon wordt besproken in de vorm van een exemplar, de overtuigingskracht van de boodschap groter is (Kim et al., 2012). Dit geeft aan dat exemplars dus overtuigend kunnen zijn. Om dit te bevestigen hebben Kim et al (2012) een onderzoek uitgevoerd waarbij nieuwsberichten zijn opgesteld met en zonder exemplar. Uit het onderzoek bleek dat de ‘narrative engagement’ en dus de overtuigingskracht hoger lag wanneer de respondenten een nieuwsbericht hadden gelezen met exemplar dan wanneer de respondenten een nieuwsbericht hadden gelezen zonder exemplar. Hiermee heeft zij Green (2006) en Kreuter et al. (2007) opgevolgd en wederom aangetoond dat exemplars overtuigend zijn. Er zijn nog vele andere manieren om een exemplar te manipuleren waardoor het nog overtuigender wordt. Er kunnen andere vormen van evidentie toegevoegd worden aan een exemplar, de verantwoordelijkheid van een exemplar kan onderzocht worden en ook visuele vormen kunnen worden toegevoegd aan een exemplar. Om meer informatie te geven van exemplars zal hieronder uiteengezet worden wat de uitkomsten van reeds uitgevoerde onderzoeken zijn die deze onderwerpen hebben onderzocht. 2.5.3 De verantwoordelijkheid van exemplars voor een nadelige situatie Zoals in de definitie wordt gesteld, bevat een exemplar een verhaal van één of soms meerdere personen. Zoals Jansen et al. (2005) en Hoeken & Hustinx (2007) in hun onderzoeken hebben aangetoond, kan je de eigenschappen van deze persoon aanpassen in een exemplar. In beide onderzoeken hebben zij een exemplar genomen waarbij de persoon zelf verantwoordelijk is voor zijn nadelige situatie of waarbij iemand anders verantwoordelijk is voor zijn nadelige situatie. Hoeken & Hustinx (2007) hebben dit in de vorm van fondswervingbrieven gedaan. Zij kwamen tot de conclusie dat wanneer degene in de exemplar zelf verantwoordelijk is voor zijn nadelige situatie, de respondenten minder snel geneigd waren om geld te doneren aan het goede doel dan wanneer degene in de exemplar niet zelf verantwoordelijk is voor zijn situatie. Dit is in overeenstemming met de uitkomsten van Jansen et al. (2005). Zij hebben de verantwoordelijkheid van de persoon in de exemplar gemanipuleerd met betrekking tot het hebben van HIV of AIDS en komen ook tot de conclusie dat wanneer de persoon in de exemplar zelf verantwoordelijk is voor zijn ziekte, de 17
respondenten minder snel geneigd zijn om HIV- of Aidspatiënten te helpen dan wanneer de persoon in de exemplar niet zelf verantwoordelijk is voor zijn ziekte. Jansen et al. (2005) geven aan dat hier dus sprake is van de zogenaamde ‘desert heuristic’: Als mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun nadelige situatie, verdienen ze geen hulp omdat het voorkomen had kunnen worden. Gibson & Zillmann (1998) deden ook onderzoek naar de verantwoordelijkheid van de exemplars over een bepaalde situatie. Zij beschreven boeren die door acties van banken en overheidssubsidies terecht zijn gekomen in een nadelige situatie en zij beschreven boeren die door acties van banken en overheidssubsidies terecht zijn gekomen in een voordelige situatie. In het geval van de eerste situatie worden de banken en de overheid verantwoordelijk gehouden voor de nadelige situatie van de boeren, mits deze geciteerd waren. De boeren zelf werden dus niet verantwoordelijk gehouden en werden meer gezien als slachtoffers. 2.5.4 Visuele vorm Om een boodschap aantrekkelijker en duidelijker te maken voor de ontvanger, kan er gebruik gemaakt worden van illustraties. Onder andere Jansen et al. (2005) hebben aangetoond dat het toevoegen van illustraties tot een hogere waargenomen severity leidt dan wanneer er geen illustratie is toegevoegd aan een boodschap. Er moet echter wel gebruik gemaakt worden van harde, confronterende illustraties in plaats van subtiele, minder confronterende illustraties om het beoogde effect te bereiken. Het toevoegen van illustraties aan exemplars is onderzocht door Zilmann (2006). Hij stelt in zijn onderzoek dat het gebruik van exemplars in visuele vorm een krachtige manier is gebleken om bewustzijn te creëren met betrekking tot risico’s aangaande veiligheid en gezondheid. Daarnaast blijkt dat exemplars over gezondheid- en veiligheidsrisico’s via emotioneel pakkende illustraties nieuwsgierigheid opwekt en daarmee de drang om meer informatie over de risico’s te weten te komen. 2.5.5 Exemplars met statistische evidentie Een manier om een exemplar te manipuleren is door statistische evidentie aan de exemplar toe te voegen, wat gedaan is door Brosius & Bathelt (1994) en Boster et al. (2000). In het onderzoek van Brosius & Bathelt (1994) is statistische evidentie aan een exemplar toegevoegd. Hierbij was de statistische informatie consistent of niet consistent met de informatie van de exemplar. De toegevoegde statistische evidentie had bijna geen impact op de overtuiging van de respondenten over een probleem (Brosius & Bathelt, 1994). Dit is in tegenspraak met de uitkomsten van Boster et al. (2000). Zij geven aan wanneer exemplars en statistische informatie overeen komen, de respondenten de boodschap eerder accepteerden dan wanneer de exemplars zonder statistische informatie werden gepresenteerd. Statistische evidentie had dus een grotere invloed op overtuigingskracht dan een exemplar zonder statistische evidentie. Yu et al. (2010) hebben statistische evidentie vergeleken met exemplars als evidentie. Zij hebben aangetoond dat exemplars een grotere waargenomen severity opwekken, wanneer ze gecombineerd worden met een loss frame (waarbij de exemplar iets ‘verliest’ door een bepaalde maatregel wel of niet uit te voeren). Er is geen ander onderzoek dat de bevindingen van Yu et al. (2010) onderbouwen met betrekking tot de overtuigingskracht van exemplars en statistische evidentie. Wat Yu et al. (2010) ook onderzocht hebben is de invloed van loss en gain frame boodschappen op de overtuigingskracht van exemplars. Hiermee wordt bedoeld dat de persoon in de exemplar door een bepaalde situatie iets verliest of juist wint. In het geval van Yu et al (2010) gaat het over alcoholgebruik tijdens zwangerschap en worden de voordelen van een alcoholvrije zwangerschap gegeven bij de gain frame: het kind wordt geboren zonder Fetal Alcohol Spectrum Disorder (FASD). Bij de loss frame worden de nadelen gegeven van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap: het kind wordt geboren met Fetal Alcohol Spectrum Disorder. De nadelige gevolgen van het syndroom worden in beide versies aangetoond. Yu et al. (2010) tonen met dit onderzoek aan dat bij het gebruik van een gain frame de intentie om FASD te voorkomen hoger ligt. De loss frame boodschappen hebben 18
significant meer invloed op de waargenomen angst dan gain frame boodschappen. Yu et al. (2010) hebben gebruik gemaakt van fear appeals en het EPPM van Witte (1992) om hun onderzoek uit te voeren. 2.5.6 Geciteerde en geparafraseerde exemplars Een andere manier om exemplars te manipuleren is door verschil te maken in de presentatie van de exemplar. Een exemplar kan namelijk geciteerd worden of geparafraseerd. Bij geparafraseerde exemplars wordt degene die een bepaalde situatie heeft meegemaakt beschreven en is dus niet zelf aan het woord. Bij geciteerde exemplars is degene die een bepaalde situatie heeft meegemaakt zelf aan het woord. Er zijn onderzoeken die aannemelijk maken dat een geciteerde exemplar meer effect sorteert dan een geparafraseerde (Hoeken, 2009). Hieronder valt het onderzoek van Gibson & Zillmann (1998) waarin zij concluderen dat geciteerde exemplars meer overtuigingskracht hebben dan geparafraseerde. In hun onderzoek hebben zij verschil gemaakt tussen geciteerde en geparafraseerde exemplars met betrekking tot de voordelige of nadelige situatie van boeren. Zoals eerder vermeld is in dit onderzoek ook de verantwoordelijkheid voor de situatie gemanipuleerd. De geciteerde exemplar werd meer geaccepteerd en aangenomen door de respondenten dan de geparafraseerde exemplar. Daarnaast trekken geciteerde exemplars de aandacht van de ontvangers en verhogen ze de mate van informatieverwerking. Brosius & Bathelt (1994) ondersteunen de conclusie dat geciteerde exemplars meer overtuigingskracht hebben dan geparafraseerde exemplars. Zij onderzochten of geciteerde exemplars een groter effect hebben op oordelen over sociale problemen dan geparafraseerde exemplars. Uit dit onderzoek konden zij concluderen dat geciteerde exemplars een groter effect hadden dan geparafraseerde exemplars. Dit is dus in overeenstemming met de uitkomsten van het onderzoek van Gibson & Zilmann (1998). 2.5.7 Het slagen en falen van exemplars In Hoeken & Geurts (2005) is onderzoek gedaan naar de invloed van exemplars in fear appeals op self-efficacy en message acceptance. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen exemplars die falen en slagen om een bepaalde maatregel uit te voeren. In dit onderzoek ging het om internetverslaving. De exemplar is in de ene versie net op tijd gestopt met het gebruik van internet waardoor hij de nadelige gevolgen niet meemaakt, terwijl in de andere versie de exemplar niet op tijd is gestopt met het gebruik van internet waardoor hij de nadelige gevolgen van internetverslaving wel ondervindt. Uit het onderzoek is gebleken dat de advertentie waarin de persoon erin slaagt om de maatregel uit te voeren een positieve invloed heeft op self-efficacy en message acceptance. Beide waren groter dan bij een advertentie waarin de persoon er niet in slaagt om de maatregel uit te voeren. Er waren een aantal beperkingen bij dit onderzoek. In dit onderzoek is gekeken naar een bedreiging waarbij verslaving de kern van het probleem is. Het grote probleem bij verslaving is dat de kern van het probleem is dat men er niet mee kan stoppen. Daarom kan het interessant zijn om onderzoek te doen naar een fear appeal waarbij de negatieve consequenties pas optreden als er niet aan een bepaalde maatregel wordt voldaan.
2.6 Hypotheses Zoals hierboven is beschreven, is er veel onderzoek gedaan naar manieren om exemplars zó te manipuleren dat ze overtuigender zijn dan andere vormen van evidentie of wanneer er alleen een exemplar wordt gepresenteerd. In de loop der jaren zijn er heel wat uitkomsten van deze studies. De meeste studies die hetzelfde onderzochten komen overeen maar moet nog door meer onderzoek worden onderbouwd. In Hoeken et al. (2009) wordt aangegeven dat er meer onderzoek nodig is naar het effect van geciteerde en geparafraseerde exemplars. Om die reden is dan ook gekozen om in dit onderzoek te richten op het verschil tussen geciteerde en geparafraseerde exemplars.
19
In paragraaf 2.5.7 wordt het onderzoek van Hoeken & Geurts (2005) besproken, waaronder de beperkingen die dit onderzoek met zich mee bracht. In het onderzoek is gekeken naar een bedreiging waarbij verslaving de kern van het probleem is. Zoals aangegeven is het grote probleem bij verslaving dat de kern van het probleem is dat men er niet mee kan stoppen. Daarom kan het interessant zijn om onderzoek te doen naar een fear appeal waarbij de negatieve consequenties pas optreden als er niet aan een bepaalde maatregel wordt voldaan. Dit zal in dit onderzoek gedaan worden. De negatieve consequenties van rijden onder invloed treden pas op als er niet aan een bepaalde maatregel wordt voldaan. Dit is niet direct een gevolg van verslaving aan alcohol. Daarnaast zijn in het onderzoek van Hoeken & Geurts (2005) niet alle elementen van het EPPM meegenomen. De waargenomen response efficacy en de mate waarin de boodschap angst aanjaagt zijn beide niet gemeten. Een aanbeveling voor onderzoek was dan ook om een onderzoek te doen waarbij alle elementen van het EPPM worden meegenomen om meer uit te zoeken over de relatie tussen exemplars, fear arousal en overtuigingskracht. In deze scriptie zal dan ook naar alle elementen van het EPPM gekeken worden zodat verbanden tussen de verschillende elementen van het EPPM duidelijker worden met betrekking tot het gebruik van exemplars. Naar aanleiding van bovenstaande literatuur zijn er drie hypotheses opgesteld waarvan verwacht wordt dat deze aangenomen kunnen worden na het uitvoeren van het onderzoek: H1: Een exemplar waarbij de persoon geciteerd is, is overtuigender dan een exemplar waarbij de persoon geparafraseerd is. H2: Een exemplar waarbij de persoon slaagt om het gewenste gedrag uit te voeren heeft een positieve invloed op de self-efficacy van respondenten. H3: Een geciteerde exemplar waarbij de persoon slaagt om het gewenste gedrag uit te voeren is het meest overtuigend. De eerste hypothese is opgesteld omdat uit theorie is gebleken dat de een exemplar waarbij een persoon geciteerd is overtuigender is dan een exemplar waarbij de persoon geparafraseerd is (Gibson & Zillmann, 1998). De verwachting is dat dit ook voor dit onderzoek zal gelden. De tweede hypothese is opgesteld omdat uit Hoeken & Geurts (2006) blijkt dat een exemplar waarbij de persoon slaagt om het gewenste gedrag uit te voeren een positieve invloed op de self-efficacy van respondenten heeft. In de derde hypothese worden beide hypotheses samengevoegd en wordt er gekeken naar de overtuigingskracht van de combinaties van verschillende exemplars. De verwachting is hierbij dat de geciteerde exemplar waarbij de persoon slaagt om het gewenste gedrag uit te voeren het meest overtuigend is.
20
Hoofdstuk 3. Methode In dit onderzoek is gekeken naar het effect van teksten met geparafraseerde of geciteerde exemplars die slagen of falen op de mate van overtuiging en de mate waarin de tekst angst aanjaagt. In dit hoofdstuk zal de methode van het onderzoek beschreven worden. Eerst wordt besproken welk design is gebruikt. Vervolgens wordt er aangegeven welke proefpersonen hebben deelgenomen aan het onderzoek. Daarna wordt er beschreven hoe er te werk is gegaan bij het afnemen van de vragenlijsten. Hierna wordt de pretest besproken en de uitkomsten daarvan. Tot slot wordt de operationalisatie van de afhankelijke en onafhankelijke variabelen besproken en worden de interfererende variabelen genoemd.
3.1 Design In dit onderzoek is gebruik gemaakt van numerieke data, waardoor het onderzoek volgens Baxter & Babbie (2003) onder kwantitatief onderzoek valt. Omdat het onderzoek een proces is waarbij wordt uitgegaan van een vooropgezet idee, is het onderzoek deductief van aard (Baxter & Babbie, 2003). Hiermee wordt bedoeld dat de hypotheses zijn afgeleid uit eerdere literatuur, onder ander van Hoeken & Geurts (2005) en van Hoeken, Hornikx & Hustinx (2009). Er is gekeken of de hypotheses kloppen met de gebruikte theorieën aan de hand van een experiment. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een factorieel 2 x 2 design, wat inhoudt dat er twee of meer onafhankelijke variabelen bestudeerd worden (Baxter & Babbie, 2003). De onafhankelijke variabelen zijn de manier waarop de exemplar gepresenteerd is, namelijk geciteerd of geparafraseerd en of de exemplar erin slaagt of faalt om een bepaalde maatregel uit te voeren. De afhankelijke variabelen zijn hierbij de mate waarin de respondenten de boodschap accepteren en de mate waarin een boodschap angstaanjagend is. Over de afhankelijke en onafhankelijke variabelen zal in paragraaf 3.5 en paragraaf 3.6 meer gezegd worden. Verder heeft het onderzoek een tussen-proefpersoonontwerp, wat wil zeggen dat een proefpersoon tot één bepaalde groep hoort en slechts één keer getest wordt (Baxter & Babbie, 2003). Hiervoor is bewust gekozen omdat de manipulaties bij blootstelling aan meerdere boodschappen duidelijk te zien zijn, waardoor de validiteit ernstig beïnvloed zou worden wanneer er gekozen zou worden voor een binnen-proefpersoonsontwerp. Voor dit onderzoek zijn vier verschillende boodschappen ontworpen, die allen een fear appeal bevatten en gericht zijn op het onderwerp ‘Rijden onder invloed’. Hieronder volgen de verschillende condities: Conditie 1: Een tekst met een geciteerde exemplar waarbij de persoon erin slaagt om een bepaalde maatregel uit te voeren; Conditie 2: Een tekst met een geparafraseerde exemplar waarbij de persoon erin slaagt om een bepaalde maatregel uit te voeren; Conditie 3: Een tekst met een geciteerde exemplar waarbij de persoon faalt om een bepaalde maatregel uit te voeren; Conditie 4; Een tekst met een geparafraseerde exemplar waarbij de persoon faalt om een bepaalde maatregel uit te voeren. Zoals is aangegeven zijn er vier verschillende teksten gemaakt: alle versies gebaseerd op dezelfde basistekst. De teksten bestaan uit twee delen: het eerste gedeelte bestaat uit feiten over wat de gevolgen van rijden onder invloed kunnen zijn. In het tweede gedeelte is er een persoon (Anne) aan het woord die wel of niet geslaagd is om te maatregel uit te voeren. Daarnaast is de exemplar, Anne, geciteerd of geparafraseerd. Boven de tekst staat: ‘Deze tekst komt uit een brochure over rijden onder invloed.’ Hiervoor is gekozen opdat de respondenten de achtergrond van de tekst kennen en hierdoor een kader kunnen vormen waarin de tekst thuishoort.
21
Hieronder wordt de tekst met een geparafraseerde exemplar waarbij de persoon slaagt om een bepaalde maatregel uit te voeren gepresenteerd. De andere versies van de teksten zijn te vinden in bijlage I.
Alcohol en verkeer gaan niet samen. Elk jaar komen er in het verkeer gemiddeld 150 mensen om het leven door ongelukken waarbij alcohol in het spel is. Daarnaast gebeuren er nog ongeveer 3200 alcoholgerelateerde ongelukken waarbij automobilisten in het ziekenhuis terecht komen met zeer ernstig letsel. Het is daarom bijzonder onverstandig om onder invloed van alcohol te rijden. Uw eigen veiligheid en die van anderen komt in gevaar bij rijden onder invloed. De gevolgen van rijden met een slok op kunnen groot zijn; door het drinken van een paar glazen alcohol wordt de kans op een ongeval twee keer zo groot. Met een alcoholgehalte van 0,5‰, wat bereikt is na twee glazen alcohol, is de kans op een dodelijk verkeersongeval 2,5 keer groter dan in nuchtere toestand. Om de veiligheid van uzelf en uw medeweggebruikers te garanderen is rijden onder invloed een misdrijf waar stevige straffen op staan. U kunt niet alleen uw rijbewijs kwijtraken of een flinke geldboete krijgen, u kunt ook een taak- of gevangenisstraf opgelegd krijgen door de rechter. De effecten die alcohol teweegbrengt moeten niet onderschat worden. Alcohol zorgt ervoor dat reactiesnelheid afneemt en dat het moeilijk wordt om afstanden in te schatten. Ook beperkt het je gezichtsveld. Deze invloed van alcohol begint al bij het eerste glas. Alcohol heeft daarnaast een verdovende werking op de hersenen waardoor remmingen wegvallen, de concentratie en het geheugen verminderen, en zelfoverschatting bij de gebruiker toeneemt. Automobilisten onder invloed rijden daarom vaker te hard en gebruiken minder vaak hun gordel. Daar komt nog eens bij dat de alcoholgebruiker zijn eigen mogelijkheden overschat en de risico’s onderschat. Door die overmoedigheid en slechtere rijprestaties kunnen zowel bestuurders onder invloed, hun medepassagiers als andere weggebruikers betrokken raken bij verkeersongevallen waarbij zeer ernstig letsel kan ontstaan. Denk hierbij aan het breken van botten, inwendig letsel of verlamming van bijvoorbeeld de benen waardoor lopen nooit meer mogelijk is. En in het ergste geval kan rijden onder invloed leiden tot de dood. Alcohol en verkeer is ook voor Anne een kwestie. Anne dronk vaak een aantal borrels op een feestje en reed daarna in de auto naar huis. Op een avond werd ze aangehouden door de politie. Ze kreeg een flinke boete en een verplichte cursus over rijden met alcohol. Hier leerde ze pas echt hoe groot de gevolgen kunnen zijn van rijden onder invloed. Ze realiseerde zich dat rijden met een slok op niet alleen voor haar eigen veiligheid een gevaar is, maar dat ze ook het leven van anderen op het spel zet. Dit kan voorkomen worden door zonder alcohol op achter het stuur te gaan zitten. Anne vindt het ondanks de cursus die ze gedaan heeft nog steeds moeilijk om niet te drinken op feestjes als ze met de auto is. Het blijft voor haar aantrekkelijk om toch een glas wijn te nemen omdat het ongevaarlijk lijkt. Echter, door de cursus weet ze nu dat na één glas alcohol de gevolgen al groot kunnen zijn en gaat daarom niet meer onder invloed achter het stuur zitten. Voor Anne weegt de gezelligheid van alcohol niet op tegen de veiligheidsrisico’s van rijden onder invloed.’
22
3.2 Proefpersonen Dit onderzoek is gericht op individuen. Er is per proefpersoon gekeken naar de reactie op de boodschappen in het bijzonder naar de mate van overtuiging en naar de mate van angst. De proefpersonen hebben individueel een vragenlijst gekregen met één van de versies waarover zij vragen hebben beantwoord. Het toewijzen van proefpersonen aan de verschillende condities, heeft random plaatsgevonden. Voor dit onderzoek is gekozen om een survey onderzoek uit te voeren, wat inhoudt dat er een gesloten enquête voorgelegd is aan de respondenten. De respondenten waren allen in de leeftijdsklasse 18+, zijn in het bezig van een rijbewijs en drinken alcohol. Hiervoor is gekozen omdat de boodschap waarschijnlijk niet angstaanjagend zal zijn als de respondenten geen rijbewijs hebben of alcohol drinken waardoor ze geen angst voelen dat hen iets kan overkomen. Een ideale situatie zou ontstaan als de hele populatie is onderzocht maar dit is uiteraard tijdrovend en niet haalbaar, dus is er gebruik gemaakt van een steekproef. Het is een steekproef die zich aandient waardoor het een onderzoek is op praktische haalbaarheid en er helaas geen controle is op representativiteit. Echter, er hebben genoeg respondenten deelgenomen om de groep zo representatief mogelijk te maken. Er is in het onderzoeksdesign dus sprake van een non-probability sample.
3.3 Vragenlijst De vragenlijst die is voorgelegd aan de respondenten bestaat uit twee delen. Na het lezen van de tekst zijn vragen gesteld over de afhankelijke variabelen (de mate van acceptatie van de boodschap en de mate waarin de boodschap angst aanjaagt) en de onafhankelijke variabelen (het slagen of falen van de exemplar en of deze is geciteerd of geparafraseerd). In paragraaf 3.6 en 3.7 zal uitgebreid worden ingegaan op deze vragen. Het tweede deel van de vragenlijst bestaat uit het vragen naar persoonsgegevens, zoals leeftijd, geslacht en opleiding. Daarnaast is er gevraagd of de respondenten een rijbewijs hebben en of zij alcohol nuttigen.
3.4 Procedure De teksten met vragenlijst zijn via Thesis Tools op internet gezet. Deze site zorgt ervoor dat de proefpersonen random één van de vier teksten met vragenlijst krijgen voorgelegd. Het werven van proefpersonen is via internet verlopen. Er zijn oproepen geplaatst op diverse sociale media, zoals Facebook, LinkedIn en Twitter. Dit is een aantal keer herhaald om aan genoeg respondenten te komen voor het onderzoek. Ook is er een e-mail gestuurd aan familie en vrienden om te vragen om te vragenlijst in te vullen. Door de proefpersonen steeds dezelfde enquête voor te leggen en deze antwoorden allemaal op dezelfde manier te analyseren en uit te werken, is de meting van de onderzoeksgegevens op steeds dezelfde manier uitgevoerd. Op deze manier is de meetbetrouwbaarheid gewaarborgd want een instrument is pas betrouwbaar als het consequent meet, wat wil zeggen dat het meetresultaat vrijwel identiek moet zijn, ook al is het instrument op verschillende momenten toegepast, of door verschillende personen. De meetvaliditeit in dit onderzoek is gewaarborgd door de teksten in zijn geheel te laten beoordelen. Door algemene vragen te stellen over de teksten, is er een algemeen beeld gevormd over de beangstigende boodschap in de teksten en de overtuigingskracht van de teksten. Door specifieke vragen te stellen over onder andere de elementen van het EPPM van Witte (1992), is er bijvoorbeeld gemeten of de respondenten denken of zij de gegeven maatregel uit kunnen voeren.
23
3.5 Pretest Er is voor dit onderzoek twee keer een pretest gehouden onder een aantal respondenten om te kijken of alle variabelen goed zijn geoperationaliseerd en om te kijken of de teksten daadwerkelijk angst aanjagen. De vragenlijst voor de pretest is te vinden in Bijlage II. Uit het de eerste pretest kwam dat de teksten geen angst aanjoegen. Het was echter wel duidelijk of de exemplar erin slaagt of faalt om een bepaalde maatregel uit te voeren. De resultaten van de pretest staat in Bijlage III. Omdat de teksten geen angst aanjoegen, is ervoor gekozen om de teksten te herschrijven en deze opnieuw aan een pretest te onderwerpen. Bij deze tweede pretest waren slechts twee versies betrokken, namelijk één waarbij de geciteerde exemplar slaagt om een maatregel uit te voeren en één waarbij de geciteerde exemplar er niet in slaagt om een maatregel uit te voeren. Uit de tweede pretest is gebleken dat de teksten meer angst aanjoegen, maar nog niet genoeg om een volledig onderzoek te starten. Na feedback op de teksten van de respondenten is er een derde en laatste versie van de teksten geschreven. Deze is niet meer onderworpen aan een pretest.
3.6 Operationalisatie afhankelijke variabelen Eerder in dit hoofdstuk is aangegeven dat in dit onderzoek de afhankelijke variabelen mate van acceptatie van de boodschap en de mate waarin een boodschap angst aanjaagt centraal staan. Hieronder zal worden ingegaan op de afhankelijke variabelen van dit onderzoek en hoe deze gemeten zijn. De volledige vragenlijst is te vinden in IV. 3.6.1 Mate van acceptatie van de boodschap Om de mate van acceptatie van de boodschap te meten zijn er drie verschillende stellingen voorgelegd aan de respondenten. Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven, is het doel van gezondheidscommunicatie dat een tekst gedragsverandering te weeg brengt. Daarom zijn er vragen gesteld gericht op de mate waarin de respondent zijn gedrag zal veranderen na het lezen van de tekst. De stellingen zijn gebaseerd op de vragen uit het onderzoek van Hoeken & Geurts, waarbij de Cronbach’s alpha .79 was. De respondenten konden aangeven in hoeverre ze het met de stelling eens waren aan de hand van een 5-punts Likertschaal. De stellingen die voorgelegd zijn aan de respondenten zijn: - Ik zal na het lezen van de tekst zonder alcohol achter het stuur gaan zitten - Ik zal na het lezen van de tekst een taxi nemen als ik wel gedronken heb - Ik zal na het lezen van de tekst met iemand anders die geen alcohol gedronken heeft meerijden in plaats van zelf te rijden met alcohol op. 3.6.2 Mate waarin een boodschap angst aanjaagt Om de mate waarin een boodschap angst aanjaagt te meten is ook gebruik gemaakt van en 5-punts Likertschaal. De respondenten dienden op een 5-puntsschaal aan te geven hoe ze de boodschap beoordeelden. De adjectiefparen die hiervoor gebruikt zijn, zijn: niet angstig/angstig, niet bang/bang, en niet gespannen/gespannen.
3.7 Operationalisatie onafhankelijke variabelen Hieronder zullen de twee onafhankelijke variabelen in dit onderzoek besproken worden en hoe deze geoperationaliseerd zijn. 3.7.1 Notatie van de exemplar De onafhankelijke variabele ‘notatie van de exemplar’ is opgedeeld in twee categorieën, namelijk geciteerd en geparafraseerd. In twee van de vier teksten is Anne (de hoofdpersoon in de exemplar) geciteerd en in twee van de vier teksten is Anne geparafraseerd. Hierdoor kan gekeken worden of er verschillen zijn in de mate van overtuiging of beangstiging als de exemplar zelf aan het woord is of wanneer deze geparafraseerd wordt.
24
Hieronder wordt het laatste deel van de tekst weergegeven waarin de exemplar gepresenteerd wordt. In dit geval is dat de versie waarin Anne erin geslaagd is om nuchter achter het stuur te gaan zitten. Zowel de geparafraseerde en geciteerde exemplar worden weergegeven zodat duidelijk is wat het verschil is. De andere versies staan in bijlage I.
Geparafraseerd Alcohol en verkeer is ook voor Anne een kwestie. Anne dronk vaak een aantal borrels op een feestje en reed daarna in de auto naar huis. Op een avond werd ze aangehouden door de politie. Ze kreeg een flinke boete en een verplichte cursus over rijden met alcohol. Hier leerde ze pas echt hoe groot de gevolgen kunnen zijn van rijden onder invloed. Ze realiseerde zich dat rijden met een slok op niet alleen voor haar eigen veiligheid een gevaar is, maar dat ze ook het leven van anderen op het spel zet. Dit kan voorkomen worden door zonder alcohol op achter het stuur te gaan zitten. Anne vindt het ondanks de cursus die ze gedaan heeft nog steeds moeilijk om niet te drinken op feestjes als ze met de auto is. Het blijft voor haar aantrekkelijk om toch een glas wijn te nemen omdat het ongevaarlijk lijkt. Echter, door de cursus weet ze nu dat na één glas alcohol de gevolgen al groot kunnen zijn en gaat daarom niet meer onder invloed achter het stuur zitten. Voor Anne weegt de gezelligheid van alcohol niet op tegen de veiligheidsrisico’s van rijden onder invloed. Geciteerd Alcohol en verkeer is ook voor Anne een kwestie. Anne: ‘Ik dronk vaak een aantal borrels op een feestje en reed daarna in de auto naar huis. Op een avond werd ik aangehouden door de politie. Ik kreeg een flinke boete en een verplichte cursus over rijden met alcohol. Hier leerde ik pas echt hoe groot de gevolgen kunnen zijn van rijden onder invloed. Ik realiseerde me dat rijden met een slok op niet alleen voor mijn eigen veiligheid een gevaar is, maar dat ik ook het leven van anderen op het spel zet. Dit kan voorkomen worden door zonder alcohol op achter het stuur te gaan zitten. Ik vind het ondanks de cursus die ik gedaan heb nog steeds moeilijk om niet te drinken op feestjes als ik met de auto ben. Het blijft voor mij aantrekkelijk om toch een glas wijn te nemen omdat het ongevaarlijk lijkt. Echter, door de cursus weet ik nu dat na één glas alcohol de gevolgen al groot kunnen zijn en ga daarom niet meer onder invloed achter het stuur zitten. Voor mij weegt de gezelligheid van alcohol niet op tegen de veiligheidsrisico’s van rijden onder invloed.’
3.7.2 Succes van de exemplar De onafhankelijke variabele ‘succes van de exemplar’ is ook opgedeeld in twee categorieën, zoals de variabele al doet vermoeden. Er is verschil gemaakt tussen het slagen en falen van een persoon, Anne. Zij heeft in twee van de vier versies de maatregel om niet te rijden onder invloed opgevolgd en is daardoor geslaagd om deze maatregel uit te voeren. Hierdoor ondervindt zij niet de nadelige gevolgen van rijden onder invloed. Daarnaast heeft zij in twee van de vier versies de maatregel om niet te rijden onder invloed genegeerd en heeft hierdoor gefaald om de maatregel uit te voeren. Door de manipulatie van deze variabele kan later gekeken worden of deze invloed heeft op de mate van overtuiging en beangstiging.
25
Hieronder wordt het laatste deel van de tekst weergegeven waarin geoperationaliseerd wordt of de exemplar (Anne) erin slaagt of faalt om nuchter achter het stuur te gaan zitten. Er worden twee versies weergegeven, waarvan allebei de geciteerde versies. De andere versies staan in bijlage I.
Geslaagd Anne vindt het ondanks de cursus die ze gedaan heeft nog steeds moeilijk om niet te drinken op feestjes als ze met de auto is. Het blijft voor haar aantrekkelijk om toch een glas wijn te nemen omdat het ongevaarlijk lijkt. Echter, door de cursus weet ze nu dat na één glas alcohol de gevolgen al groot kunnen zijn en gaat daarom niet meer onder invloed achter het stuur zitten. Voor Anne weegt de gezelligheid van alcohol niet op tegen de veiligheidsrisico’s van rijden onder invloed. Gefaald Anne vond het ondanks de cursus die ze gedaan heeft nog steeds moeilijk om niet te drinken op feestjes als ze met de auto is. Het blijft voor haar aantrekkelijk om toch een aantal glazen wijn te nemen omdat het ongevaarlijk lijkt. Hoewel Anne zich bewust is van de gevolgen, heeft ze nog vaak onder invloed gereden. Tot die ene zaterdagavond. Ze had gedronken en veroorzaakte een auto-ongeluk waarbij zowel zij als twee vrienden ernstig gewond raakten. Haar vrienden zijn aan de beterende hand na een lange tijd in het ziekenhuis maar Anne is vanaf haar benen verlamd en zal de rest van haar leven in een rolstoel moeten zitten. Naast een flinke geldboete is ze ook voor nog onbepaalde tijd haar rijbewijs kwijt. Omdat Anne onder invloed reed is zij aansprakelijk voor het ongeluk en zijn ook alle medische kosten voor haar en haar vrienden op haar verhaald.
3.8 Interfererende variabelen Om de invloed van interfererende variabelen zo klein mogelijk te houden is er rekening gehouden met verschillende factoren. De mate waarin een respondent in de auto rijdt is een interfererende variabele. Als degene niet vaak in de auto rijdt, zal degene zich niet aangesproken voelen door de tekst en zal dus minder snel de neiging hebben om angst te voelen voor de negatieve gevolgen van rijden onder invloed. Een andere interfererende variabele heeft te maken met het alcoholgebruik van de respondent. Als deze normaal gesproken niet drinkt, zal de angst voor de negatieve gevolgen van rijden onder invloed ook minimaal zijn. Met betrekking tot de fear appeal in de advertentie kunnen dat dus interfererende variabelen zijn. Om zeker te zijn dat de boodschap van toepassing is op de respondenten is het onderzoek alleen afgenomen onder personen die een rijbewijs hebben en alcohol drinken. Op deze manier wordt de werking van de interfererende variabelen zo klein mogelijk en is de validiteit in het onderzoek hoger.
3.9 Mediërende variabelen Er zijn verschillende variabelen in dit onderzoek die eventueel het verband tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabelen kunnen verklaren. Dit zijn in dit onderzoek de elementen van het EPPM van Witte (1992), zoals perceived severity, perceived susceptibility, perceived self-efficacy, perceived response-efficacy. In de vragenlijst zijn deze mediërende variabelen opgenomen. Hieronder zullen deze vragen worden besproken. 3.9.1 Algemeen oordeel over de tekst Om een algemeen beeld te krijgen van het oordeel van de respondenten met betrekking tot de tekst, zijn er vragen opgesteld die aan de hand van een 5-punts Likertschaal zijn gemeten. De respondenten dienden aan te geven in hoeverre ze de boodschap bijvoorbeeld goed of slecht vonden. Hierbij zijn de
26
volgende adjectiefparen gebruikt: slecht/goed, onbetrouwbaar/betrouwbaar, niet overtuigend/overtuigend, oninteressant/interessant, negatief/positief, ongeloofwaardig/geloofwaardig. 3.9.2 Perceived severity Om de perceived severity te meten van de respondenten is er een vraag opgenomen die gebaseerd is op een vraag uit het onderzoek van Yu et al (2010) omdat die Cronbach’s alpha .77 was bij dat onderzoek. Er is gebruik gemaakt van een 5-punts Likertschaal waarbij de respondenten dienden aan te geven hoe ze over rijden onder invloed dachten. Hierbij zijn de volgende adjectiefparen gebruikt: niet gevaarlijk/gevaarlijk, geen serieus probleem/een heel serieus probleem, niet levensbedreigend/levensbedreigend, niet afschrikwekkend/afschrikwekkend. 3.9.3 Perceived susceptibility Om de perceived susceptibility te meten zijn er drie stellingen voorgelegd aan de respondenten die gebaseerd zijn op Jansen et al (2005). De respondenten konden op een 5-punts Likertschaal aangeven in hoeverre ze het met de stelling eens waren. De stellingen die voorgelegd zijn aan de respondenten zijn: - De nadelige gevolgen van rijden onder invloed kunnen mij ook overkomen - Ik zou, net als Anne, een ongeluk kunnen veroorzaken door rijden onder invloed. - Ik zou, net als Anne, verlamd kunnen raken als ik een ongeluk veroorzaak door rijden onder invloed. 3.9.4 Perceived self-efficacy Om de perceived self-efficacy te meten zijn er drie stellingen voorgelegd aan de respondenten die gebaseerd zijn op de vragen die Yu et al (2010) in hun onderzoek hebben gebruikt, waarbij de Cronbach’s alpha .74 was. De respondenten konden op een 5-punts Likertschaal aangeven in hoeverre ze het met de stelling eens waren. De stellingen die zijn voorgelegd aan de respondenten zijn: - Ik ben ervan overtuigd dat ik rijden onder invloed kan voorkomen - Ik vind het makkelijk om rijden onder invloed te voorkomen - Ik vind het moeilijk om rijden onder invloed te voorkomen 3.9.5 Perceived response-efficacy Om de perceived response-efficacy te meten zijn er twee stellingen voorgelegd aan de respondenten. Zij konden op een 5-punts Likertschaal aangeven in hoeverre ze het met de stelling eens waren. De stellingen die zijn voorgelegd aan de respondenten zijn: - Rijden onder invloed kan voorkomen worden door geen alcohol te drinken - Geen alcohol drinken is een effectieve maatregel om rijden onder invloed te voorkomen
27
Hoofdstuk 4. Resultaten In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van de statistische analyses worden. Eerst komen de betrouwbaarheidsanalyses aan bod. Daarna wordt een beschrijving gegeven van de uitkomsten van de one-way ANOVA en worden de uitkomsten van de correlatieanalyses gepresenteerd. Vervolgens worden de regressieanalyses uitgevoerd en besproken. Zowel de niet significante uitkomsten als de significante uitkomsten worden hieronder doorgenomen. Een uitkomst is significant wanneer de pwaarde kleiner is dan 0.05. Een uitkomst is marginaal significant wanneer de p-waarde tussen de 0.05 en 0.1 ligt. Een uitkomst is niet significant als de waarde boven de 0.1 ligt.
4.1 Betrouwbaarheidsanalyses In de vragenlijst zijn er verschillende items opgenomen die als doel hadden om één bepaald item te meten, bijvoorbeeld van het EPPM. Om vast te stellen of deze vragen samengevoegd konden worden zijn betrouwbaarheidsanalyses uitgevoerd. Hiermee wordt de Cronbach’s alpha berekend en daarmee wordt vastgesteld of de items één schaal mogen vormen. Dit wordt getoetst door de onderlinge correlatie van de verschillende items. De Cronbach’s alpha kan liggen tussen de 0 en 1. Bij een waarde van 0.7 of hoger mag worden vastgesteld dat de items tot één schaal kunnen worden samengevoegd (Baxter & Babbie, 2004). Er zijn in dit onderzoek 7 verschillende variabelen gemeten aan de hand van de vragenlijst, namelijk message acceptance, fear arousal, perceived severity, perceived susceptibility, perceived selfefficacy, perceived response-efficacy en het oordeel over de tekst. In tabel 1 is aangegeven hoeveel items per variabelen er zijn gemeten in het onderzoek en wat de Cronbach’s alpha is van de variabelen. Variabele Message acceptance Fear Arousal Perceived severity Perceived susceptibility Perceived self-efficacy Perceived response-efficacy Oordeel tekst
Cronbach’s alpha 0.796 0.940 0.872 0.804 0.763 0.840 0.699
Items 3 3 4 3 3 2 6
Tabel 4.1: Cronbach’s alpha van de variabelen
Voor alle variabelen lag de Cronbach’s alpha dus boven de 0.7 waardoor de vragen hierover samengevoegd mogen worden. Alleen voor de variabele oordeel tekst zit de waarde van de Cronbach’s alpha op het randje. Echter, er is toch gekozen om deze vragen samen te voegen omdat de Cronbach’s alpha afgerond wel 0.7 is en omdat de waarde heel dicht bij de 0.7 ligt.
4.2. Beschrijving statistieken Om de effecten te kunnen analyseren is gebruik gemaakt van een one-way ANOVA, ook wel univariate variantieanalyse genoemd. De tussen-proefpersonen factoren zijn hierbij de notatie van een exemplar en het succes van een exemplar om een bepaalde maatregel uit te voeren. Versie: Geparafraseerd Geciteerd Geslaagd Gefaald
1 = CS x x
2 = PS x
3 = CF
4 = PF x
x x x
x
Tabel 4.2: Versies van de teksten
28
De versies zijn in tabel 4.2 schematisch weergegeven. Vanaf hier worden de versies niet meer bij nummer genoemd maar wordt er gebruik gemaakt van de afkortingen die achter de nummers staan. P staat hierbij voor geparafraseerd, C voor geciteerd, S voor geslaagd en F voor gefaald. Hierdoor is tijdens de analyse duidelijk welke manipulaties er bij de versies zijn toegepast. Variabele Message acceptance Fear Arousal Perceived Threat Perceived Efficacy Oordeel over de tekst
CS 3.95 (.99) 2.00 (.85) 4.01 (.75) 4.26 (.75) 3.63 (.56)
PS 3.94 (.86) 1.88 (.92) 3.84 (.61) 4.61 (.50) 3.35 (.60)
CF 4.02 (1.08) 2.29 (.98) 3.81 (.61) 4.65 (.43) 3.51 (.49)
PF 3.82 (.92) 2.48 (1.11) 4.00 (.66) 4.54 (.70) 3.53 (.52)
Tabel 4.3: Gemiddelden en standaard deviatie per variabele per versie
Opvallend is dat voor alle variabelen de gemiddelden dicht bij elkaar liggen. Er is voor geen enkele variabele een uitschieter naar boven of naar beneden. Daarnaast valt het op dat het gemiddelde voor de afhankelijke variabele message acceptance redelijk hoog ligt, terwijl dat voor fear arousal redelijk laag is. Ook perceived efficacy scoort hoge gemiddeldes, wat betekent dat respondenten denken dat de maatregel die wordt gegeven in de tekst effectief is voor het oplossen van het probleem en dat zij deze maatregel ook uit kunnen voeren, onafhankelijk van welke versie er gepresenteerd is.
4.3 Correlatieanalyse 4.3.1 Correlatieanalyse Perceived Threat In het model van Witte worden verschillende relaties aangegeven tussen de variabelen. Ten eerste is er de relatie tussen perceived severity, perceived susceptibility en perceived threat. Volgens Witte (1992) leidt een hoge severity en susceptibility tot een hoge perceived threat. De relatie tussen perceived severity en perceived threat is onderzocht aan de hand van Pearsons correlatie coëfficiënt. Bij deze correlatie analyse is er een significante correlatie gevonden (r=.393, n=91, p=<.0005). Dit betekent dat bij een hoge mate van perceived severity ook de perceived threat hoger wordt bij respondenten. Ook de relatie tussen perceived susceptibility en perceived threat is onderzocht aan de hand van Pearsons correlatie coëfficiënt. Wederom is er bij deze analyse een significante uitkomst (r=,880, n=91, p=<.0005). Een hoge mate van perceived susceptibility leidt tot een hoge mate van perceived threat bij de respondenten. Deze uitkomsten zijn niet verwonderlijk aangezien perceived threat de optelsom is van perceived severity en perceived susceptibility. Dat deze variabelen op een positieve manier correleren is hiervan een logisch gevolg. Variabelen:
Perceived Threat
Perceived Severity
r=.393 N=91 p=<.0005
Perceived Susceptibility
R=.880 N=91 P=<.0005 29
Tabel 4.4: Uitkomsten correlatieanalyse perceived threat
4.3.2 Correlatieanalyse Perceived Efficacy De tweede correlaties die op kunnen treden volgens Witte (1992) is de relatie tussen perceived response efficacy, perceived self-efficacy en perceived efficacy. Volgens Witte (1992) leidt een hoge perceived response efficacy tot een hoge perceived efficacy. Dit geldt ook voor een hoge perceived self-efficacy, dit zou leiden tot een hoge perceived efficacy. De relatie tussen perceived response efficacy en perceived efficacy is onderzocht aan de hand van Pearsons correlatie coëfficiënt. Bij deze correlatie analyse is er een significante correlatie gevonden (r=.830, n=91, p=<.0005). Dit betekent dat bij een hoge mate van perceived response efficacy ook de perceived efficacy hoger wordt bij respondenten. Ook de relatie tussen perceived self-efficacy en perceived efficacy is onderzocht aan de hand van Pearsons correlatie coëfficiënt. Wederom is er bij deze analyse een significante uitkomst (r=,783, n=91, p=<.0005). Een hoge mate van perceived selfefficacy leidt tot een hoge mate van perceived efficacy bij de respondenten. Deze uitkomsten zijn wederom niet verwonderlijk aangezien perceived efficacy de optelsom is van perceived self-efficacy en perceived response efficacy. Dat deze op een positieve manier correleren is hiervan een logisch gevolg. Variabelen:
Perceived Efficacy
Perceived Response Efficacy
r=.830 N=91 p=<.0005
Perceived Self-Efficacy
R=.783 N=91 P=<.0005
Tabel 4.5: Uitkomsten correlatieanalyse perceived efficacy
Om te kunnen meten of de interactie tussen perceived threat, perceived efficacy én perceived threat en de perceived efficacy samen een correlatie hebben met de twee afhankelijke variabelen, message acceptance en fear arousal, is er wederom een correlatieanalyse uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder in een tabel weergegeven. Variabelen:
Fear Arousal
Message Acceptance
Perceived Threat
r=-.084
r=.058
N=91
N=91
p=.429
p=.586
r=-.053
r=.217
N=91
N=91
p=.617
p=.039
r=-.103
r=.145
N=91
N=91
p=.330
p=.170
Perceived Efficacy
Interaction Perc. Threat & Perc. Efficacy
Tabel 4.6: Uitkomsten correlatieanalyse fear arousal en message acceptance
Uit deze analyse is gebleken dat er een significante correlatie is gevonden tussen de variabelen perceived efficacy en message acceptance (r=.217, N=9, p=.039). Omdat de r-waarde laag is gaat het
30
hierbij om een zwakke correlatie. Het is echter wel in lijn met de theorie van Witte (1992). Zij voorspelt dat een hogere perceived efficacy tot meer message acceptance leidt. Opvallend is dat de interactie tussen perceived threat en perceived efficacy geen significante uitkomsten oplevert voor zowel message acceptance als fear arousal. In het EPPM zijn perceived efficacy en perceived threat de voorspellers van zowel fear als message acceptance (Witte, 1992). Deze samenhang blijft in deze dus uit.
4.4 Regressieanalyses Om inzicht te krijgen in correlaties tussen variabelen zijn er regressieanalyses uitgevoerd. De voorspellende waarden van de onafhankelijke variabelen notatie en succes en de voorspellende waarden van de mediërende variabelen perceived threat, perceived efficacy, de interactie tussen perceived threat en perceived efficacy en fear arousal staan hier centraal. Welke invloed hebben zij op de afhankelijke variabelen fear arousal en message acceptance? De uitkomsten van de regressieanalyses worden in deze paragraaf besproken. Bij het rapporteren van de resultaten worden de R2-waarden de B-waarde vermeld. De R2-waarde geeft het percentrage variantie in de afhankelijke variabele dat te verklaren is op grond van het regressiemodel weer. De Bwaarde beschrijft de relatie in eenheden. Hoe hoger de B-waarde is, hoe meer invloed deze variabele heeft op de afhankelijk variabelen. 4.4.1 Regressieanalyses Message Acceptance Om gestructureerd inzicht te krijgen in de correlaties tussen variabelen wordt gekeken naar de relaties die het EPPM van Witte (1992) voorspelt. Er is gekozen om eerst de afhankelijke variabele message acceptance als uitgangspunt te nemen. Er is eerst een regressieanalyse uitgevoerd met alle voorspellende variabelen, namelijk perceived threat, perceived efficacy, de interactie tussen perceived threat en perceived efficacy, notatie, succes en de interactie tussen notatie en succes. Vervolgens is aan de hand van de uitkomsten van de regressieanalyse gekeken welke variabelen geen invloed hebben en dus kunnen worden weggelaten uit de analyse. Aan de hand hiervan is gestructureerd bekeken welke variabelen een significante invloed hebben op message acceptance. Uit de eerste regressieanalyse met het volledige model is gebleken dat de R2-waarde voor message acceptance redelijk laag is (R2=.122). Dit betekent dat de zeven voorspellende variabelen samen voor 12.2% de variantie in message acceptance verklaren. In dit geval is perceived efficacy een voorspeller voor de afhankelijke variabele message acceptance (B=1,287, p=.038). Omdat de p-waarde kleiner is dan 0.05 is er in dit geval dus sprake van een significant unieke bijdrage op de verklaring van de afhankelijke variabele message acceptance. Afhankelijke Variabele Message acceptance
Voorspellende Variabelen
R2
B (p-waarde)
Fear Arousal Perceived Threat Perceived. Efficacy Interaction Perc. Efficacy & Perc. Threat Notatie Succes Interaction Notatie & Succes
.122
0.167 (.126) 1,531 (.074) 1,287 (.038) -1,914 (.083) 0.094 (.440) 0.074 (.684) 0.005 (.979)
Tabel 4.7: Voorspellende waarden van variabelen fear arousal, perceived threat, perceived efficacy, de interactie tussen perceived efficacy en perceived threat, notatie, succes en de interactie tussen notatie en succes
31
Omdat uit de regressieanalyse met het complete model blijkt dat notatie, succes en de interactie tussen notatie en succes niet bijdragen aan de voorspelling van message acceptance. Daarom zijn deze drie voorspellende variabelen weggelaten bij de volgende regressieanalyse. Uit deze analyse, met als afhankelijk variabele message acceptance en als voorspellende variabelen perceived threat, perceived efficacy en de interactie tussen perceived threat en perceived efficacy, is gebleken dat de R2-waarde voor message acceptance laag is (R2=.106). Dit betekent dat de vier voorspellende variabelen samen voor 10.6% de variantie in message acceptance verklaren. In dit geval is perceived efficacy een voorspeller voor de afhankelijke variabele message acceptance (B=1,252, p=.037). Omdat de p-waarde kleiner is dan 0.05 is er in dit geval dus sprake van een significant unieke bijdrage op de verklaring van de afhankelijke variabele message acceptance. Ook perceived threat is een voorspeller voor de afhankelijke variabele message acceptance (B=1.503, p=.074). Hier is sprake van een marginaal significant unieke bijdrage op de verklaring van de afhankelijke variabele message acceptance. Afhankelijke Variabele Message acceptance
Voorspellende Variabelen
R2
B (p-waarde)
Fear Arousal Perceived Threat Perceived. Efficacy Interaction Perc. Efficacy & Perc. Threat
.106
.142 (.17) 1.503 (.074) 1,252 (.037) -1.883 (.081)
Tabel 4.8: Voorspellende waarden van variabelen fear arousal, perceived threat, perceived efficacy en de interactie tussen perceived efficacy en perceived threat
Omdat uit de analyse blijkt dat de predictor fear arousal ook niet bijdraagt aan de voorspelling van message acceptance, is ook deze variabele weggelaten bij de volgende regressieanalyse. Uit deze analyse is gebleken dat de R2-waarde voor message acceptance wederom laag is (R2=.086). Dit betekent dat de drie voorspellende variabelen samen voor 8.6% de variantie in message acceptance verklaren. In dit geval is perceived efficacy een voorspeller voor de afhankelijke variabele message acceptance (B=2.232, p=.028). Omdat de p-waarde kleiner is dan 0.05 is er in dit geval dus sprake van een significant unieke bijdrage op de verklaring van de afhankelijke variabele message acceptance. Perceived threat is een minder voorspeller voor de afhankelijke variabele message acceptance, waardoor er sprake is van een marginaal significante unieke bijdrage op de verklaring van de afhankelijke variabele message acceptance (B=1.603, p=.057). Afhankelijke Variabele Message acceptance
Voorspellende Variabelen
R2
B (p-waarde)
Perceived Threat Perceived Efficacy Interaction Perc. Efficacy & Perc. Threat
.086
1.603 (.057) 2,232 (.028) -1.901 (.061)
Tabel 4.9: Voorspellende waarden van de variabelen perceived threat, perceived efficacy en de interactie tussen perceived efficacy en perceived threat
Zoals uit de regressieanalyse blijkt, hebben zowel perceived threat, perceived efficacy en de interactie tussen perceived threat en perceived efficacy een (marginale) invloed op message acceptance. Om te bepalen wat de richting is van de samenhang van de voorspellende variabelen die er toe doen zijn partiële correlaties uitgerekend. Een partiële correlatie geeft aan hoe twee variabelen samenhangen terwijl er wordt gecontroleerd door de andere voorspellende variabelen.
32
Afhankelijke Variabele Message acceptance
Voorspellende Variabelen
R (p-waarde)
Perceived Threat Perceived Efficacy Interaction Perc. Efficacy & Perc. Threat
.202 (.057) .233 (.018) -.200 (.061)
Tabel 4.10: Uitkomsten partiële correlatieanalyses perceived threat, perceived efficacy en de interactie tussen perceived efficacy en perceived threat
Uit de resultaten van de partiële correlatieanalyses blijkt dat er sprake is van een hogere message acceptance als de perceived threat hoger is. Dit geldt ook voor perceived efficacy. Zodra de perceived efficacy hoger is, is er sprake van een hogere message acceptance. Voor de interactie tussen perceived efficacy en perceived threat geldt echter het omgekeerde. Wanneer de interactie tussen perceived threat en perceived efficacy hoger is, is er sprake van minder message acceptance. 4.4.2 Regressieanalyses Fear Arousal Zoals hierboven al is aangegeven, wordt er gekeken naar de relaties die het EPPM van Witte (1992) voorspelt tussen de verschillende variabelen. In dit model wordt onder andere aangegeven dat perceived threat en perceived efficacy invloed hebben op fear arousal. Hieronder worden de uitkomsten van de regressieanalyses weergegeven met fear arousal als afhankelijke variabele. Er is eerst gekeken naar alle voorspellende variabelen binnen het model. Vervolgens is aan de hand van de uitkomsten van de regressieanalyse gekeken welke variabelen geen invloed hebben en weggelaten kunnen worden uit de analyse. Uit de regressieanalyse met als afhankelijke variabele fear arousal en als voorspellende variabelen perceived threat, perceived efficacy, de interactie tussen perceived threat en perceived efficacy, notatie, succes en de interactie tussen notatie en succes, is gebleken dat de R2-waarde voor fear arousal laag is (R2 =.090). Dit betekent dat de zes voorspellende variabelen voor 9% de variantie in fear arousal verklaren. In dit geval is de variabele succes een voorspeller voor de afhankelijke variabele fear arousal (B=-.375, p=.039). Omdat de p-waarde kleiner is dan 0.05 is er in dit geval dus sprake van een significant unieke bijdrage op de verklaring van de afhankelijke variabele fear arousal. Afhankelijke Variabele Fear Arousal
Voorspellende Variabelen
R2
B (p-waarde)
Perceived Threat Perceived. Efficacy Interaction Perc. Efficacy & Perc. Threat Notatie Succes Interaction Notatie & Succes
.090
0.805 (.348) 0.588 (.341) -1.168 (.290) 0.033 (.791) -0.375 (.039) 0.162 (.384)
Tabel 4.11: Voorspellende waarden van variabelen perceived threat, perceived efficacy, de interactie tussen perceived efficacy en perceived threat, notatie, succes en de interactie tussen notatie en succes
Omdat is gebleken dat de variabelen perceived threat, perceived efficacy en de interactie tussen perceived efficacy en perceived threat geen invloed hebben op fear arousal, zijn bij de volgende analyse alleen de variabelen notatie, succes en de interactie tussen notatie en succes meegenomen. Uit deze analyse is gebleken dat de R2-waarde wederom laag is (R2=.064). Dit betekent dat de drie voorspellende variabelen samen voor 6.4% de variantie in fear arousal verklaren. In dit geval is het succes van de exemplar een voorspeller voor de afhankelijke variabele fear arousal (B=-.339, p=.055).
33
Omdat de p-waarde kleiner is dan 0.1 is er in dit geval dus sprake van een marginaal significant unieke bijdrage op de verklaring van de afhankelijke variabele fear arousal. Afhankelijke Variabele Fear Arousal
Voorspellende Variabelen
R2
B (p-waarde)
Notatie Succes Interaction Notatie & Succes
.064
.021 (.860) -.339 (.055) .129 (.470)
Tabel 4.12: Voorspellende waarden van variabelen notatie, succes en de interactie tussen notatie en succes
Uit deze analyse is gebleken dat alleen succes invloed heeft op de afhankelijke variabele fear arousal. Daarom is er een regressieanalyse uitgevoerd met alleen succes als predictor voor de afhankelijke variabele fear arousal. Hieruit is wederom gebleken dat succes invloed heeft op fear arousal (B=-.240, p=.022). Om te bepalen wat de richting is van de samenhang is een correlatieanalyse uitgevoerd. Uit de resultaten van de correlatieanalyse is gebleken dat er sprake is van een lagere fear arousal als de exemplar in de tekst erin slaagt om een bepaalde maatregel uit te voeren (r=-.240, p=.022). 4.4.3 Regressieanalyses Perceived Threat en Perceived Efficacy Zoals eerder is aangegeven, wordt er gekeken naar de relaties die het EPPM van Witte (1992) voorspelt tussen de verschillende variabelen. In dit model is onder andere aangegeven dat er verschillende variabelen invloed hebben op de perceived threat en perceived efficacy. In dit onderzoek zijn dat de onafhankelijke variabelen notatie en succes. Hieronder zijn de uitkomsten van de regressieanalyses weergegeven, met perceived threat of perceived efficacy als afhankelijke variabele. Er is eerst gekeken of de onafhankelijke variabelen notatie, succes en de interactie tussen notatie en succes invloed hebben op perceived threat. Daarna is dezelfde analyse uitgevoerd voor perceived efficacy. Uit de regressieanalyse met als afhankelijke variabele perceived threat en als voorspellende variabelen notatie, succes en de interactie tussen notatie en succes, is gebleken dat de R2-waarde voor perceived threat laag is (R2 =.020). Dit betekent dat de drie voorspellende variabelen voor 2% de variantie in perceived threat verklaren. Uit de p-waarde blijkt dat de voorspellende waarden geen significante bijdrage leveren op de verklaring van de variabele perceived threat (p=.631). Afhankelijke Variabele Perceived Threat
Voorspellende Variabelen
R2
Notatie .020 Succes Interaction Notatie & Succes Tabel 4.13: Voorspellende waarden van variabelen notatie, succes en succes
B (p-waarde) .053 (.665) -.208 (.247) .231 (.206) de interactie tussen notatie en
Uit de regressieanalyse met als afhankelijke variabele perceived efficacy en als voorspellende variabelen notatie, succes en de interactie tussen notatie en succes, is gebleken dat de R2-waarde voor perceived efficacy laag is (R2 =.052). Dit betekent dat de drie voorspellende variabelen voor 5,2% de variantie in perceived efficacy verklaren. Uit de p-waarde blijkt dat de voorspellende waarden geen significante bijdrage leveren op de verklaring van de variabele perceived efficacy (p=.198).
34
Afhankelijke Variabele Perceived Efficacy
Voorspellende Variabelen
R2
Notatie .052 Succes Interaction Notatie & Succes Tabel 4.14: Voorspellende waarden van variabelen notatie, succes en succes
B (p-waarde) -.191 (.116) .156 (.377) -.314 (.082) de interactie tussen notatie en
Omdat is gebleken dat de interactie tussen notatie en succes een marginaal significante invloed heeft, is hiervoor een aparte regressieanalyse uigevoerd met perceived efficacy als afhankelijke variabele en de interactie tussen notatie en succes de voorspellende waarde maar hieruit is gebleken dat er geen significant effect is (B=-.155, p=.142). Omdat vanuit de theorie verwacht wordt dat een exemplar waarbij de persoon slaagt om het gewenste gedrag uit te voeren een positieve invloed heeft op de self-efficacy van de respondenten, is een regressieanalyse uitgevoerd met als afhankelijke variabelen self-efficacy en als voorspellende variabelen notatie, succes en de interactie tussen notatie en succes. Hieruit is gebleken dat de R2waarde voor self-efficacy zeer laag is (R2 =.006). Dit betekent dat notatie, succes en de interactie tussen notatie en succes voor slechts 0,6% de variantie in self-efficacy verklaart. Uit de p-waarde blijkt dat de voorspellende waarde succes geen significante bijdrage levert op de verklaring van de afhankelijke variabele self-efficacy (p=.911).
35
Hoofdstuk 5. Conclusie & Discussie In dit hoofdstuk worden de drie hypotheses die in hoofdstuk 2 zijn opgesteld bekeken aan de hand van de resultaten. Er wordt per hypothese besproken of deze aangenomen of verworpen kan worden. Verder worden de statistisch significante effecten besproken die niet in de hypotheses zijn verwerkt maar wel naar voren zijn gekomen gedurende het onderzoek. Ook worden de resultaten uit hoofdstuk 4 geïnterpreteerd aan de hand van de gegeven theorie in hoofdstuk 2. Daarnaast worden methodologische kanttekeningen geschetst en wordt er een terugkoppeling gegeven naar de onderzoeksliteratuur. Vervolgens worden er implicaties voor de praktijk gegeven met betrekking tot de uitkomsten van dit onderzoek en worden er aanbevelingen gegeven voor vervolgonderzoek. De eerste hypothese die opgesteld is voor dit onderzoek is: “Een exemplar waarbij de persoon geciteerd is, is overtuigender dan een exemplar waarbij de persoon geparafraseerd is.” Deze is opgesteld omdat uit de theorie is gebleken dat een exemplar waarbij een persoon geciteerd is overtuigender is dan een exemplar waarbij de persoon geparafraseerd is (Gibson & Zillmann, 1998). De verwachting was dat dit ook voor dit onderzoek zou gelden. Echter, deze verwachting is niet bevestigd in dit onderzoek. Dit is in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek van Gibson & Zilmann (1998). Zij concluderen in hun onderzoek dat geciteerde exemplars meer overtuigingskracht hebben dan geparafraseerde. Dit wordt ondersteund door Brosius & Bathelt (1994). In hun onderzoek hebben zij onderzocht of geciteerde exemplars aan groter effect hebben op oordelen over sociale problemen dan geparafraseerde exemplars. Zij konden concluderen dat de geciteerde exemplars een groter effect hadden dan geparafraseerde exemplars. Dit is dus in overeenstemming met de uitkomsten van het onderzoek van Gibson & Zilmann (1998) maar in tegenspraak met de uitkomsten die uit dit onderzoek zijn gekomen. De tweede hypothese die opgesteld is, is: “Een exemplar waarbij de persoon slaagt om het gewenste gedrag uit te voeren heeft een positieve invloed op de self-efficacy van respondenten.” Omdat uit Hoeken & Geurts (2006) blijkt dat een exemplar waarbij de persoon slaagt om het gewenste gedrag uit te voeren een positieve invloed op de self-efficacy van de respondenten heeft, is deze hypothese opgesteld. De verwachting was dat dit onderzoek deze stelling zou bevestigen. Echter, de tweede hypothese kan wederom niet bevestigd worden. Er is geen statistisch significant bewijs gevonden hiervoor, wat in tegenspraak is met de uitkomsten van Hoeken & Geurts (2006). Zij hebben ook onderzoek gedaan naar de invloed van exemplars in fear appeals op self-efficacy en message acceptance. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen exemplars die falen en slagen om een bepaalde maatregel uit te voeren, net als in dit onderzoek. Uit het onderzoek van Hoeken & Geurts (2006) is gebleken dat de advertentie waarin de persoon erin slaagt om de maatregel uit te voeren een positieve invloed heeft op self-efficacy en message acceptance. Echter, er waren een aantal beperkingen bij het onderzoek van Hoeken & Geurts (2006). Er is namelijk gekeken naar een bedreiging waarbij verslaving de kern van het probleem is. Het grote probleem bij verslaving is dat de kern van het probleem is dat men er niet mee kan stoppen. Daarom kan het interessant zijn om onderzoek te doen naar een fear appeal waarbij de negatieve consequenties pas optreden als er niet aan een bepaalde maatregel wordt voldaan. In dit onderzoek is er verslaving niet de kern van het probleem. De derde een laatste hypothese die opgesteld is voor dit onderzoek is: “Een geciteerde exemplar waarbij de persoon slaagt om het gewenste gedrag uit te voeren is het meest overtuigend.” In deze hypothese zijn bovenstaande hypotheses samengevoegd en is er gekeken naar de overtuigingskracht van de combinaties van de onafhankelijke variabelen. De verwachting was hierbij dat de geciteerde exemplar waarbij een persoon slaagt om het gewenste gedrag uit te voeren het meest overtuigend is. Wederom kan deze hypothese niet bevestigd worden. Ondanks dat er nog niet eerder een onderzoek is geweest dat beide onafhankelijke variabelen heeft samengevoegd, is dit in tegenspraak met de literatuur. Gibson & Zilmann (1998) vonden, zoals hierboven al vermeld, dat een exemplar waarbij een persoon geciteerd is overtuigender is dan een exemplar waarbij de persoon geparafraseerd is. Dit is 36
dus in tegenspraak met de uitkomsten van dit onderzoek. Hoeken & Geurts (2006) hebben in hun onderzoek gevonden dat een persoon die slaagt een positieve invloed heeft op message acceptance. Dit is wederom in tegenspraak met de uitkomsten die in dit onderzoek zijn gevonden, omdat daarvoor geen statistisch significant bewijs is gevonden. Ondanks dat de hypothesen alle drie niet zijn bevestigd, zijn er wel andere relaties gevonden die wel statistisch significant zijn. Zo is er gebleken dat er sprake is van een hogere mate van acceptatie van de boodschap als de perceived threat hoger is. Ook is gebleken dat hetzelfde effect optreedt bij perceived efficacy: zodra de perceived efficacy hoger is, is er sprake van een hogere mate van acceptatie van de boodschap. Witte (1992) doet geen voorspellingen in haar artikel die betrekking hebben op perceived threat of perceived efficacy als losse variabelen. Zij voorspelt wel dat wanneer de perceived threat hoog genoeg is voor de ontvanger maar waarbij de ontvanger geen hoge perceived efficacy ervaart, de ontvanger de boodschap zal verwerpen en zijn angst proberen weg te stoppen. Dit wordt door Witte (1992) aangegeven als fear control process. Uit dit onderzoek blijkt dat wanneer zowel perceived threat en perceived efficacy hoger is, er sprake is van minder message acceptance. Mocht het hier gaan om een hoge perceived threat en een lage perceived efficacy sluit dat aan bij de theorie van Witte (1992). Ten slotte is er gebleken dat er sprake is van een lagere fear arousal wanneer de exemplar in de tekst erin slaagt om een bepaalde maatregel uit te voeren. Dit is een uitkomst die nog niet eerder gevonden is in een onderzoek. Hoeken & Geurts (2006) hebben onderzoek gedaan naar het succes van een exemplar maar hebben hierbij alleen naar message acceptance gekeken en niet naar fear arousal. Omdat naar dit onderwerp dus nog weinig onderzoek is gedaan, is dit gelijk een aanbeveling voor vervolgonderzoek. Er is nu gebleken dat een correlatie is maar om dit verder te onderbouwen is er meer vervolgonderzoek nodig naar dit onderwerp. Daarnaast is het, gezien de theorie van Witte (1992), niet wenselijk dat de ontvanger van de boodschap een lage fear arousal heeft. De boodschap moet wel genoeg angst aanjagen om een hoge perceived threat te kunnen veroorzaken. Alleen bij een hoge perceived threat, in combinatie met een hoge perceived efficacy, kan er message acceptance plaatsvinden volgens de theorie van Witte (1992).
5.1 Discussie Ondanks het feit dat dit onderzoek zo goed mogelijk is uitgevoerd, zijn er enkele punten voor discussie die vermeld dienen te worden die bij een eventueel vervolgonderzoek meegenomen kunnen worden. Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van vier verschillende teksten waarin twee onafhankelijke variabelen zijn verwerkt. Deze teksten zijn zorgvuldig opgesteld en tweemaal aan een pretest onderworpen. Echter, ondanks deze zorgvuldigheid zijn de teksten niet angstaanjagend genoeg geweest om de voorspellingen die Witte (1992) doet aan de hand van het EPPM te onderbouwen. Uit de resultaten blijkt namelijk dat de gemiddelde scores voor fear arousal zeer laag zijn. Bij een eventueel vervolgonderzoek is het dus van belang dat de teksten veel meer angst aanjagen waardoor er daadwerkelijk angst ontstaat bij de respondenten. Daarnaast waren de teksten redelijk lang en dat kan een belemmerende factor zijn geweest voor respondenten om deze helemaal te lezen. Als de teksten niet (geheel) gelezen worden, is de kans klein dat de teksten angst aanjagen. Dit kan een verklaring zijn voor de lage scores op fear arousal, al is dit slechts een veronderstelling. Verder waren de teksten niet aantrekkelijk. Er waren geen afbeeldingen of iets dergelijks aan toegevoegd. Dit is gedaan om interfererende variabelen zoveel mogelijk uit te sluiten bij dit onderzoek maar achteraf gezien was een advertentie met minder tekst, met afbeeldingen en een korte exemplar misschien passender en realistischer geweest. In de praktijk wordt namelijk ook niet gewerkt met lange teksten.
37
Een aanbeveling die hierop volgt is om in vervolgonderzoek de boodschap een andere uiting te geven. Denk hierbij aan een boodschap in de vorm van een advertentie of een video in plaats van alleen maar tekst. Vanuit de praktijk wordt weinig gebruik gemaakt van lange teksten terwijl dat in dit onderzoek wel gedaan is. In de praktijk zie je vaak reclamespotjes op televisie of advertenties in tijdschriften. Een boodschap in een andere vorm kan relevantere uitkomsten opleveren voor de praktijk en is ook realistischer. Verder kan gedacht worden aan het toevoegen van plaatjes, zoals Jansen et al (2005) ook hebben gedaan in hun onderzoek. Zij kwamen erachter dat het toevoegen van harde, confronterende plaatjes leidt tot een hogere waargenomen severity. De combinatie van plaatjes en een geciteerde of geparafraseerde exemplar zou hier ook toe kunnen leiden. Een ander punt van aandacht is het aantal proefpersonen die geworven zijn voor dit onderzoek. In totaal hebben 107 respondenten meegewerkt aan dit onderzoek. Een redelijk aantal als er gekeken wordt naar andere onderzoeken in het kader van een scriptie. Ondanks het feit dat er rekening is gehouden met een flink aantal mensen, blijft de vraag spelen of er generaliserende uitspraken gedaan mogen worden. Meer onderzoek over hetzelfde onderwerp is dan ook gewenst waarbij meer respondenten geworven worden. Hierbij kan ook gekeken worden naar meerdere personen uit verschillende gebieden in Nederland of gekeken worden naar een bepaalde doelgroep. Dat zou bijvoorbeeld gericht kunnen zijn op jonge mannen van 18 tot 24 jaar omdat zij sterk oververtegenwoordigd zijn bij alcoholgerelateerde verkeersongevallen. Zij vormen slechts 4% van de bevolking maar zijn bij 23% van de ongevallen in het verkeer waarbij alcohol is betrokken slachtoffer (Veilig Verkeer Nederland, 2013). Vervolgens kan er een opmerking geplaatst worden bij de setting van het experiment. Binnen dit onderzoek zijn de teksten slechts één keer getoond aan de respondenten, waarna een aantal vragen zijn gesteld. Dit is onvermijdelijk maar daardoor ontstaat er een onderzoekssetting die op onbedoelde wijze van invloed kan zijn op de uitkomsten van het onderzoek. In een natuurlijke setting zouden de teksten in meerdere tijdschriften kunnen staan en bestaat de mogelijkheid dat de ontvanger hierdoor herhaaldelijk wordt blootgesteld aan de teksten (Van Enschot, 2006). Het kan zijn dat de teksten anders geïnterpreteerd worden als ze meerdere keren worden bekeken, zoals bij een natuurlijke setting het geval is. Toch is in dit onderzoek gekozen voor gedwongen blootstelling omdat op deze manier de respondenten de teksten bewuster verwerken en er zo een duidelijk beeld kan worden verkregen van het effect van exemplars. Daarnaast zijn de teksten geen bestaande teksten maar fictieve ontwerpen. Dit zou de geloofwaardigheid kunnen aantasten. In de pretest is geprobeerd te achterhalen of de teksten geloofwaardig zijn. Dit bleek inderdaad zo te zijn. De vragen die zijn opgesteld voor de vragenlijsten, zijn gebaseerd op eerdere onderzoeken en verteonen alle een hoge Cronbach’s alfa. Hierdoor is er zeker rekening gehouden met de interne validiteit. Toch kan ook hier sprake zijn van aantasting van de interne validiteit doordat de kans bestaat dat respondenten sociaal wenselijke antwoorden geven. Het kan namelijk zo zijn dat iemand niet wil toegeven dat hij of zij rijden onder invloed een serieus probleem vindt omdat het als ‘stoer’ gezien kan worden door zijn of haar omgeving. Er is hier rekening mee gehouden door in de vragenlijst te benadrukken dat alle antwoorden anoniem verwerkt zullen worden. In de inleiding is gesteld dat de uitkomsten van dit onderzoek meegenomen zouden kunnen worden bij het opstellen van gezondheidscommunicatie. Nu blijkt dat er drie significante resultaten zijn, is het lastig om een advies te geven. Er kan namelijk uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat geciteerde en geparafraseerde exemplars gelijk aan elkaar zijn qua overtuigingskracht, terwijl in eerder onderzoek het tegendeel is bewezen (Gibson & Zilmann, 1998; Brosius & Bathelt, 1994). Het tegendeel geldt echter voor exemplars die geslaagd zijn of gefaald hebben. Er is gebleken dat bij een exemplar die slaagt om een bepaalde maatregel uit te voeren de fear arousal minder hoog is. Verder kan er geconcludeerd worden dat exemplars die geslaagd zijn of gefaald hebben gelijk aan elkaar zijn qua overtuigingskracht. Echter, uit eerder onderzoek is gebleken dat dit niet zo is (Hoeken & Geurts, 2006). Aan de hand van dit onderzoek kan dus geen duidelijk advies worden gegeven naar de praktijk 38
omdat het zeer in tegenspraak is met eerder gedaan onderzoek. Dit leidt meteen naar de aanbevelingen voor vervolgonderzoek. Omdat er dus nog geen duidelijkheid is over de overtuigingskracht van parafraseren en citeren van exemplars en het succes van een exemplar wordt aangeraden om hier meer onderzoek naar te doen. Hierbij dient wel rekening gehouden te worden met bovenstaande methodologische kanttekeningen. Zoals hierboven al kort is aangegeven, kan er bij vervolgonderzoek ook gekeken worden naar geslacht. Uit onderzoek van Veilig Verkeer Nederland (2013) blijkt dat jonge mannen van 18 tot 24 jaar sterk oververtegenwoordigd zijn bij alcoholgerelateerde verkeersongevallen. Zij vormen slechts 4% van de bevolking maar zijn slachtoffer bij 23% van de ongevallen in het verkeer waarbij alcohol is betrokken. Het zou interessant zijn om onderzoek te doen naar de manier waarop deze doelgroep te bereiken is om dit percentage omlaag te krijgen.
39
Literatuurlijst Baesler, E. & Burgoon, J. (1994). The temporal effects of story and statistical evidence on belief change. Communication Research, 21, 582-602. Boster, F. Cameron, K. Campo, S. Lui, W. Lillie, J. Baker, E. & Yun, K. (2000). The persuasive effects of statistical evidence in the presence of exemplars. Communication Studies, 51 (3), 296-306. Brosius, H. & Bathelt, A. (1994). The utility of exemplars in persuasive communications. Communication Research, 21 (1) 48-78. Dillard, J. Plotnick, C. Godbold, L. Freimuth, V. & Edgar, T. (1996). The muptiple affective outcomes of AIDS PSAa: Fear appeals do more than scare people. Communication Research, 23 (1), 44-72. Enschot, R. van (2006). Retoriek in reclame. Waardering voor schema’s en tropen in tekst en beeld. Dissertatie, Radboud Universiteit Nijmegen. Gibson, R. & Zillmann, D. (1998). Effects of citation in exemplifying testimony on issue perception. Journalism and Mass Communication Quarterly, 75 (1), 167-176. Green, M. (2006). Narratives and cancer communication. Journal of Communication, 56, 163–183. Hertgers, S. & Jansen, C. (2006). ‘Wel vet, niet cool!’ De rol van consequentiebetrokkenheid bij de verwerking en het resultaat van fear appeal boodschappen in de obesitasvoorlichting. In B. Hendriks, H. Hoeken & P.J. Schellens (eds.), Studies in Taalbeheersing, 2. Assen: Van Gorcum, 85-97. Hoeken, H. (2001). Anecdotal, statistical, and causal evidence; their perceived and actual persuasiveness. Argumentation, 15, 425-437. Hoeken, H. & Geurts D. (2005). The influence of exemplars in fear appeals on the perception of selfefficacy and message acceptance. Information Design Journal + Document Design, 13 (3), 238-248. Hoeken, H. & Hustinx, L. (2002). De relatieve overtuigingskracht van anekdotische, statistische, causale en autoriteitsevidentie. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 24 (3), 226-236. Hoeken, H. & Hustinx, L. (2007). The impact of exemplars on responsibility stereotypes in fund-raising letters. Communication Research, 34 (6), 596-617. Hoeken, H., Hornikx, J. & Hustinx, L. (2009). Overtuigende teksten. Onderzoek en ontwerp. Uitgeverij Coutinho: Bussum. Hornikx, J. (2005). A review of experimental research on the relative persuasiveness of anecdotal, statistical, causal, and expert evidence. Studies in Communication Sciences, 5 (1), 205-216. Jansen, C. (2011). Don’t be a fool, put a condom on your tool. Effecten van retorische figuren in HIV/AIDS voorlichtingsmateriaal in Zuid-Afrika. Internationale Neerlandistiek, 49 (2), p. 103-116. Jansen, C., Baal, J. van & Bouwmans, E. (2006). 'Culturally-oriented fear appeals in public information documents on HIV/AIDS: An extended replication study'. Journal of Intercultural Communication, 11.
40
Jansen, C., Berg, M. van de, Buurman, C. & Smits, M. (2005). Toevoegen van angstaanjagende foto's op tabaksverpakkingen: wat voor effecten zijn er te verwachten? Tijdschrift voor communicatiewetenschap, 33 (4), p. 303-316. Jansen, C., Croonen, M., & Stadler, L., de (2005). ‘Take John for instance’. Effects of exemplars in public information documents on HIV/AIDS in South Africa. Information Design Journal + Document Design, 13 (3), 194-210. Jansen, C., Hoeken, H., Ehlers, D., & Slik, F. van der (2008). Cultural differences in the perceptions of fear and efficacy in South Africa. In: P. Swanepoel & H. Hoeken (Eds.), Adapting Health Communication to Cultural Needs: Optimizing Documents in South African Health Communication on HIV and AIDS. Amsterdam: Benjamins, 107-128. Janssen, I. & Jansen, C. (2009) Als er maar over je gepraat wordt; Effecten van raadselachtige billboards over HIV/AIDS in Zuid-Afrika. In W. Spooren, M. Onrust & J. Sanders (eds.), Studies in taalbeheersing . Assen: Van Gorcum, p. 187-196. Jansen, C., Nistelrooij, M. van, Olislagers, K., Sambeek, M. van, & Stadler, L. de (2009). Tegen zo’n leger kun je maar beter geen oorlog hoeven voeren. Effecten van het gebruik van metaforen in voorlichtingsteksten over HIV/AIDS in Zuid-Afrika. In W. Spooren, M. Onrust & J. Sanders (eds.), Studies in taalbeheersing 3. Assen: Van Gorcum, p. 175-185. Kim, H., Bigman, C., Leader, A., Lerman, C., & Capella, J. (2012). Narrative health communication and behavior change: The influence of exemplars in the news on intention to quit smoking. Journal of Comunication, 62, 473-492. Kreuter, M., Green, M., Cappella, J., Slater, M., Wise, M., Storey, D., et al. (2007). Narrative communication in cancer prevention and control: A framework to guide research and application. Annals of Behavioral Medicine, 33, 221–235. Murray-Johnson, L. Sampson, J, Witte, K. Morrison, K. Liu, W. Hubbell, A. (2001) Addressing Cultural Orientations in Fear Appeals: Promoting AIDS-Protective Behaviors among Mexican Immigrant and African American Adolescents and American and Taiwanese College Students. Journal of Health Communication, 6, 335-358. O’Keefe, D. (2002). Persuasion. Theory and research. Sage Publications: California. Openbaar Ministerie, 2012. [online] Gevonden via: http://www.om.nl/onderwerpen/verkeer/overtredingen/alcohol_en_drugs/ (Geraadpleegd: 30-12-2012) Pallant, J. (2010). SPSS Survival Manual. Ligare : Sydney. Rieke, R. & Sillars, M.O. (1984). Argumentation and the decision making process. Harper Collins: New York. Ruiter, R., Verplanken, B., Cremer, D. de, & Kok, G. (2004). Danger and Fear Control in Response to Fear Appeals: The Role of Need for Cognition. Basic and Applied Social Psychology, 26 (1), 13-24. Stout, P. & Sego, T. (1994). Emotions elicited by threat appeals and their impact on persuasion. In King K(ed.): The Proceedings of the 1994 Conference of the American Academy of Advertising. Athens, American Academy of Advertising, 8-16.
41
Tanner, J. Hunt, J. Eppright, D. (1991) The Protection Motivation Model: A Normative Model of Fear Appeals. Journal of Marketing, 55 (3), 36-45. Veilig Verkeer Nederland (2012. [online] Gevonden via: http://www.veiligverkeernederland.nl/dossier_alcohol (Geraadpleegd: 30-12-2012) Witte, K. (1992). Putting the fear back into fear appeals: The extended parallel processing model. CommunicationMonographs, 59, 329-349. Witte, K., Berkowitz, J., Cameron, K. & Lillie, J. (1998). Preventing the spread of genitalwarts: Using fear appeals to promote self-protective behaviors. Health Education Behavior, 25, 571-585. Witte, K. & Allen, M. (2000). A meta-analysis of Fear Appeals: Implications for effective public health campaigns. Health Education & Behavior, 27 (5), 591-615. Yu, N., Ahern, L., Connolly-Ahern, C., & Shen, F. (2010). Communicating the risks of fetal alcohol spectrum disorder effects of message framing and exemplification. Health Communication, 25, 692699. Zillmann, D. (2006). Exemplification effects in the promotion of safety and health. Journal of Communication, 56, 221-237.
42
Bijlage Bijlage I – Materiaal Boven de teksten staat dat dit een tekst uit een brochure is over rijden onder invloed. Geciteerd en geslaagd Alcohol en verkeer gaan niet samen. Elk jaar komen er in het verkeer gemiddeld 150 mensen om het leven door ongelukken waarbij alcohol in het spel is. Daarnaast gebeuren er nog ongeveer 3200 alcoholgerelateerde ongelukken waarbij automobilisten in het ziekenhuis terecht komen met zeer ernstig letsel. Het is daarom bijzonder onverstandig om onder invloed van alcohol te rijden. Uw eigen veiligheid en die van anderen komt in gevaar bij rijden onder invloed. De gevolgen van rijden met een slok op kunnen groot zijn; door het drinken van een paar glazen alcohol wordt de kans op een ongeval twee keer zo groot. Met een alcoholgehalte van 0,5‰, wat bereikt is na twee glazen alcohol, is de kans op een dodelijk verkeersongeval 2,5 keer groter dan in nuchtere toestand. Om de veiligheid van uzelf en uw medeweggebruikers te garanderen is rijden onder invloed een misdrijf waar stevige straffen op staan. U kunt niet alleen uw rijbewijs kwijtraken of een flinke geldboete krijgen, u kunt ook een taak- of gevangenisstraf opgelegd krijgen door de rechter. De effecten die alcohol teweegbrengt moeten niet onderschat worden. Alcohol zorgt ervoor dat reactiesnelheid afneemt en dat het moeilijk wordt om afstanden in te schatten. Ook beperkt het je gezichtsveld. Deze invloed van alcohol begint al bij het eerste glas. Alcohol heeft daarnaast een verdovende werking op de hersenen waardoor remmingen wegvallen, de concentratie en het geheugen verminderen, en zelfoverschatting bij de gebruiker toeneemt. Automobilisten onder invloed rijden daarom vaker te hard en gebruiken minder vaak hun gordel. Daar komt nog eens bij dat de alcoholgebruiker zijn eigen mogelijkheden overschat en de risico’s onderschat. Door die overmoedigheid en slechtere rijprestaties kunnen zowel bestuurders onder invloed, hun medepassagiers als andere weggebruikers betrokken raken bij verkeersongevallen waarbij zeer ernstig letsel kan ontstaan. Denk hierbij aan het breken van botten, inwendig letsel of verlamming van bijvoorbeeld de benen waardoor lopen nooit meer mogelijk is. En in het ergste geval kan rijden onder invloed leiden tot de dood. Alcohol en verkeer is ook voor Anne een kwestie. Anne: ‘Ik dronk vaak een aantal borrels op een feestje en reed daarna in de auto naar huis. Op een avond werd ik aangehouden door de politie. Ik kreeg een flinke boete en een verplichte cursus over rijden met alcohol. Hier leerde ik pas echt hoe groot de gevolgen kunnen zijn van rijden onder invloed. Ik realiseerde me dat rijden met een slok op niet alleen voor mijn eigen veiligheid een gevaar is, maar dat ik ook het leven van anderen op het spel zet. Dit kan voorkomen worden door zonder alcohol op achter het stuur te gaan zitten. Ik vind het ondanks de cursus die ik gedaan heb nog steeds moeilijk om niet te drinken op feestjes als ik met de auto ben. Het blijft voor mij aantrekkelijk om toch een glas wijn te nemen omdat het ongevaarlijk lijkt. Echter, door de cursus weet ik nu dat na één glas alcohol de gevolgen al groot kunnen zijn en ga daarom niet meer onder invloed achter het stuur zitten. Voor mij weegt de gezelligheid van alcohol niet op tegen de veiligheidsrisico’s van rijden onder invloed.’
43
Geparafraseerd en gefaald Alcohol en verkeer gaan niet samen. Elk jaar komen er in het verkeer gemiddeld 150 mensen om het leven door ongelukken waarbij alcohol in het spel is. Daarnaast gebeuren er nog ongeveer 3200 alcoholgerelateerde ongelukken waarbij automobilisten in het ziekenhuis terecht komen met zeer ernstig letsel. Het is daarom bijzonder onverstandig om onder invloed van alcohol te rijden. Uw eigen veiligheid en die van anderen komt in gevaar bij rijden onder invloed. De gevolgen van rijden met een slok op kunnen groot zijn; door het drinken van een paar glazen alcohol wordt de kans op een ongeval twee keer zo groot. Met een alcoholgehalte van 0,5‰, wat bereikt is na twee glazen alcohol, is de kans op een dodelijk verkeersongeval 2,5 keer groter dan in nuchtere toestand. Om de veiligheid van uzelf en uw medeweggebruikers te garanderen is rijden onder invloed een misdrijf waar stevige straffen op staan. U kunt niet alleen uw rijbewijs kwijtraken of een flinke geldboete krijgen, u kunt ook een taak- of gevangenisstraf opgelegd krijgen door de rechter. De effecten die alcohol teweegbrengt moeten niet onderschat worden. Alcohol zorgt ervoor dat reactiesnelheid afneemt en dat het moeilijk wordt om afstanden in te schatten. Ook beperkt het je gezichtsveld. Deze invloed van alcohol begint al bij het eerste glas. Alcohol heeft daarnaast een verdovende werking op de hersenen waardoor remmingen wegvallen, de concentratie en het geheugen verminderen, en zelfoverschatting bij de gebruiker toeneemt. Automobilisten onder invloed rijden daarom vaker te hard en gebruiken minder vaak hun gordel. Daar komt nog eens bij dat de alcoholgebruiker zijn eigen mogelijkheden overschat en de risico’s onderschat. Door die overmoedigheid en slechtere rijprestaties kunnen zowel bestuurders onder invloed, hun medepassagiers als andere weggebruikers betrokken raken bij verkeersongevallen waarbij zeer ernstig letsel kan ontstaan. Denk hierbij aan het breken van botten, inwendig letsel of verlamming van bijvoorbeeld de benen waardoor lopen nooit meer mogelijk is. En in het ergste geval kan rijden onder invloed leiden tot de dood. Alcohol en verkeer is ook voor Anne een kwestie. Anne dronk vaak een aantal borrels op een feestje en reed daarna in de auto naar huis. Op een avond werd ze aangehouden door de politie. Ze kreeg een flinke boete en een verplichte cursus over rijden met alcohol. Hier leerde ze pas echt hoe groot de gevolgen kunnen zijn van rijden onder invloed. Ze realiseerde zich dat rijden met een slok op niet alleen voor haar eigen veiligheid een gevaar is, maar dat ze ook het leven van anderen op het spel zet. Dit kan voorkomen worden door zonder alcohol op achter het stuur te gaan zitten. Anne vond het ondanks de cursus die ze gedaan heeft nog steeds moeilijk om niet te drinken op feestjes als ze met de auto is. Het blijft voor haar aantrekkelijk om toch een aantal glazen wijn te nemen omdat het ongevaarlijk lijkt. Hoewel Anne zich bewust is van de gevolgen, heeft ze nog vaak onder invloed gereden. Tot die ene zaterdagavond. Ze had gedronken en veroorzaakte een autoongeluk waarbij zowel zij als twee vrienden ernstig gewond raakten. Haar vrienden zijn aan de beterende hand na een lange tijd in het ziekenhuis maar Anne is vanaf haar benen verlamd en zal de rest van haar leven in een rolstoel moeten zitten. Naast een flinke geldboete is ze ook voor nog onbepaalde tijd haar rijbewijs kwijt. Omdat Anne onder invloed reed is zij aansprakelijk voor het ongeluk en zijn ook alle medische kosten voor haar en haar vrienden op haar verhaald.
44
Geciteerd en gefaald Alcohol en verkeer gaan niet samen. Elk jaar komen er in het verkeer gemiddeld 150 mensen om het leven door ongelukken waarbij alcohol in het spel is. Daarnaast gebeuren er nog ongeveer 3200 alcoholgerelateerde ongelukken waarbij automobilisten in het ziekenhuis terecht komen met zeer ernstig letsel. Het is daarom bijzonder onverstandig om onder invloed van alcohol te rijden. Uw eigen veiligheid en die van anderen komt in gevaar bij rijden onder invloed. De gevolgen van rijden met een slok op kunnen groot zijn; door het drinken van een paar glazen alcohol wordt de kans op een ongeval twee keer zo groot. Met een alcoholgehalte van 0,5‰, wat bereikt is na twee glazen alcohol, is de kans op een dodelijk verkeersongeval 2,5 keer groter dan in nuchtere toestand. Om de veiligheid van uzelf en uw medeweggebruikers te garanderen is rijden onder invloed een misdrijf waar stevige straffen op staan. U kunt niet alleen uw rijbewijs kwijtraken of een flinke geldboete krijgen, u kunt ook een taak- of gevangenisstraf opgelegd krijgen door de rechter. De effecten die alcohol teweegbrengt moeten niet onderschat worden. Alcohol zorgt ervoor dat reactiesnelheid afneemt en dat het moeilijk wordt om afstanden in te schatten. Ook beperkt het je gezichtsveld. Deze invloed van alcohol begint al bij het eerste glas. Alcohol heeft daarnaast een verdovende werking op de hersenen waardoor remmingen wegvallen, de concentratie en het geheugen verminderen, en zelfoverschatting bij de gebruiker toeneemt. Automobilisten onder invloed rijden daarom vaker te hard en gebruiken minder vaak hun gordel. Daar komt nog eens bij dat de alcoholgebruiker zijn eigen mogelijkheden overschat en de risico’s onderschat. Door die overmoedigheid en slechtere rijprestaties kunnen zowel bestuurders onder invloed, hun medepassagiers als andere weggebruikers betrokken raken bij verkeersongevallen waarbij zeer ernstig letsel kan ontstaan. Denk hierbij aan het breken van botten, inwendig letsel of verlamming van bijvoorbeeld de benen waardoor lopen nooit meer mogelijk is. En in het ergste geval kan rijden onder invloed leiden tot de dood. Alcohol en verkeer is ook voor Anne een kwestie. Anne: ‘Ik dronk vaak een aantal borrels op een feestje en reed daarna in de auto naar huis. Op een avond werd ik aangehouden door de politie. Ik kreeg een flinke boete en een verplichte cursus over rijden met alcohol. Hier leerde ik pas echt hoe groot de gevolgen kunnen zijn van rijden onder invloed. Ik realiseerde me dat rijden met een slok op niet alleen voor mijn eigen veiligheid een gevaar is, maar dat ik ook het leven van anderen op het spel zet. Dit kan voorkomen worden door zonder alcohol op achter het stuur te gaan zitten. Ik vond het ondanks de cursus die ik gedaan heb nog steeds moeilijk om niet te drinken op feestjes als ik met de auto ben. Het blijft voor mij aantrekkelijk om toch een aantal glazen wijn te nemen omdat het ongevaarlijk lijkt. Hoewel ik me bewust ben van de gevolgen, heb ik nog vaak onder invloed gereden. Tot die ene zaterdagavond. Ik had gedronken en veroorzaakte een auto-ongeluk waarbij zowel ik als twee vrienden ernstig gewond raakten. Mijn vrienden zijn aan de beterende hand na een lange tijd in het ziekenhuis maar ik ben vanaf mijn benen verlamd en zal de rest van mijn leven in een rolstoel moeten zitten. Naast een flinke geldboete ben ik ook voor nog onbepaalde tijd mijn rijbewijs kwijt. Omdat ik onder invloed reed ben ik aansprakelijk voor het ongeluk en zijn ook alle medische kosten voor mij en mijn vrienden op mij verhaald.’
45
Bijlage II – Vragenlijst Pretest Alvast heel erg bedankt voor je deelname aan dit onderzoek! Voor mijn studie Communicatie- en Informatiewetenschappen ben ik bezig met een onderzoek naar gezondheidscommunicatie. Het onderzoek gaat voornamelijk over de overtuigingskracht van advertenties. Ik wil je vragen de tekst goed door te lezen en vervolgens de vragen te beantwoorden. Deelname duurt maximaal 5 minuten, waarbij alle gegevens anoniem zullen worden verwerkt. - Een van de vier teksten Geef aan in hoeverre je het met de volgende stellingen eens bent. Ik vind de tekst: Heel onbegrijpelijk Heel onduidelijk 1 Heel ongericht 1
1 2 2
2 3 3
3 4 4
4 5 5
5 Heel begrijpelijk Heel duidelijk Heel gericht
Vind je de tekst er geloofwaardig uitzien? Ja/nee Zo nee, waarom? .................................................................................................................................................... Ik vind het voorbeeld van Anne in de tekst: Niet realistisch 1 2 3 4 Onwaarschijnlijk 1 2 3
5 4
Realistisch 5 Waarschijnlijk
Geef aan in hoeverre je deze emoties voelde bij het lezen van de tekst Niet angstig 1 2 3 4 5 Angstig Niet gespannen 1 2 3 4 5 Gespannen Niet zenuwachtig 1 2 3 4 5 Zenuwachtig Niet bang 1 2 3 4 5 Bang Niet ongemakkelijk 1 2 3 4 5 Ongemakkelijk Geef aan in hoeverre je het eens bent met de volgende stellingen: De persoon in de tekst (Anne) slaagt erin om zonder alcohol op een auto te besturen Mee oneens 1 2 3 4 5 Mee eens De persoon in de tekst (Anne) faalt om zonder alcohol op een auto te besturen Mee oneens 1 2 3 4 5 Mee eens Zou je ten slotte de volgende vragen nog willen beantwoorden? Drink je wel eens alcohol? Ja/Nee Ben je in het bezit van een rijbewijs? Ja/Nee Bedankt voor je deelname aan dit onderzoek!
46
Bijlage III – Resultaten pretest Resultaten pretest I
Begrijpelijk Duidelijk Gericht Geloofwaardig Realistisch Waarschijnlijk Angstig Gespannen Zenuwachtig Bang Ongemakkelijk Slaagt Faalt Alcohol Rijbewijs
Versie 1: Geslaagd en geparafraseerd 4 4.5 3.2 Ja=57% Nee=43% 3.8 3.7 2.3 2.3 2.2 2.2 2.2 4.3 2 5/6 5/6
Versie 2: Geslaagd en geciteerd 4.2 3.7 3.4 Ja=80% Nee=20% 3.8 3.5 1.5 1.2 1.1 1.4 1.3 4.1 1.6 13/13 11/13
Versie 3: Gefaald en geparafraseerd 4.6 4.6 4.5 Ja=83,3% Nee=16,7% 3.6 3.5 2.1 1.8 1.7 1.7 1.8 2 3.7 6/6 6/6
Versie 4: Gefaald en geciteerd 4.17 4.08 3.75 Ja=83.3% Nee=26.7% 2.9 3 1.8 1.9 1.4 1.4 1.8 2.9 2.6 11/11 11/11
Resultaten pretest II
Begrijpelijk Duidelijk Gericht Geloofwaardig Realistisch Waarschijnlijk Angstig Gespannen Zenuwachtig Bang Ongemakkelijk Slaagt Faalt Alcohol Rijbewijs
Versie 1: Geciteerd en geslaagd 4.75 4.5 5 Ja 4 3.75 3 1.25 1.25 2.75 3 4 1.75 Ja Ja
Versie 2: Geciteerd en gefaald 4.5 4.5 4.7 4/6 Ja 3.5 3.5 1.3 1.3 1.3 1.3 1.5 2.2 4.3 Ja Ja
47
Bijlage IV - Vragenlijst Beste deelnemer, Alvast heel erg bedankt voor je deelname aan dit onderzoek! Voor mijn masterscriptie voor de studie Communicatiewetenschappen ben ik bezig met een onderzoek naar gezondheidscommunicatie. Het onderzoek gaat over de overtuigingskracht van teksten. Ik wil je vragen de tekst goed door te lezen en vervolgens de vragen te beantwoorden. Deelname duurt ongeveer 10 minuten, waarbij alle gegevens anoniem zullen worden verwerkt. Vriendelijke groeten, Silke Hattink - Een van de vier teksten De eerste vragen gaan over de algemene indruk die je van de tekst hebt. Geef aan in hoeverre je de teksten goed/slecht, onbetrouwbaar/betrouwbaar etc. vindt. Het algemene oordeel dat ik heb van de tekst is: Slecht 1 2 3 Onbetrouwbaar 1 2 3 4 Niet overtuigend 1 2 3 Oninteressant 1 2 3 Negatief 1 2 3 Ongeloofwaardig 1 2 3
4 5 4 4 4 4
5 Goed Betrouwbaar 5 Overtuigend 5 Interessant 5 Positief 5 Geloofwaardig
Ik vind rijden onder invloed: Niet gevaarlijk Geen serieus probleem 1 Niet levensbedreigend 1 Niet afschrikwekkend
4 5 5 4
5 Heel gevaarlijk Een serieus probleem Levensbedreigend 5 Afschrikwekkend
1 2 2 1
2 3 3 2
3 4 4 3
Geef aan in hoeverre je het met de stellingen eens bent. De nadelige gevolgen van rijden onder invloed kunnen mij ook overkomen Mee oneens 1 2 3 4 5 Mee eens Ik zou, net als Anne, een ongeluk kunnen veroorzaken door rijden onder invloed Mee oneens 1 2 3 4 5 Mee eens Ik zou, net als Anne, verlamd kunnen raken als ik een ongeluk veroorzaak door rijden onder invloed Mee oneens 1 2 3 4 5 Mee eens Ik ben ervan overtuigd dat ik rijden onder invloed kan voorkomen Mee oneens 1 2 3 4 5 Ik vind het makkelijk om rijden onder invloed te voorkomen Mee oneens 1 2 3 4 5 Ik vind het moeilijk om rijden onder invloed te voorkomen Mee oneens 1 2 3 4
5
Mee eens Mee eens
Mee eens
Rijden onder invloed kan voorkomen worden door geen alcohol te drinken 48
Mee oneens
1
2
3
4
5
Mee eens
Geen alcohol drinken is een effectieve maatregel om rijden onder invloed te voorkomen Mee oneens 1 2 3 4 5 Mee eens Geef aan in hoeverre je deze emoties voelde bij het lezen van de tekst. Door deze tekst word ik: Niet angstig Niet bang Niet gespannen 1
1 1 2
2 2 3
3 3 4
4 4 5
5 Angstig 5 Bang Gespannen
Geef aan in hoeverre je het met de stelling eens bent. Ik zal na het lezen van de tekst zonder alcohol achter het stuur gaan zitten Mee oneens 1 2 3 4 5 Mee eens Ik zal na het lezen van de tekst een taxi nemen als ik wel gedronken heb Mee oneens 1 2 3 4 5 Mee eens Ik zal na het lezen van de tekst met iemand anders die geen alcohol gedronken heeft meerijden in plaats van zelf te rijden met alcohol op Mee oneens 1 2 3 4 5 Mee eens Zou je ten slotte de volgende vragen nog willen beantwoorden? Drink je wel eens alcohol? Ja/Nee Ben je in het bezit van een rijbewijs? Ja/Nee Hartelijk bedankt voor het invullen van de enquête!
49
V. Syntax DATASET ACTIVATE DataSet1. USE ALL. COMPUTE filter_$=(filter_$). VARIABLE LABELS filter_$ 'filter_$ (FILTER)'. VALUE LABELS filter_$ 0 'Not Selected' 1 'Selected'. FORMATS filter_$ (f1.0). FILTER BY filter_$. EXECUTE. RELIABILITY /VARIABLES=Okracht1 Okracht2 Okracht3 Okracht4 Okracht5 Okracht6 /SCALE('ALL VARIABLES') ALL /MODEL=ALPHA /STATISTICS=DESCRIPTIVE SCALE CORR /SUMMARY=TOTAL. RELIABILITY /VARIABLES=PerSev1 PerSev2 PerSev3 PerSev4 /SCALE('ALL VARIABLES') ALL /MODEL=ALPHA /STATISTICS=DESCRIPTIVE SCALE CORR /SUMMARY=TOTAL. RELIABILITY /VARIABLES=PerSus1 PerSus2 PerSus3 /SCALE('ALL VARIABLES') ALL /MODEL=ALPHA /STATISTICS=DESCRIPTIVE SCALE /SUMMARY=TOTAL. RELIABILITY /VARIABLES=PerSE1 PerSE2 PerSE3 /SCALE('ALL VARIABLES') ALL /MODEL=ALPHA /STATISTICS=DESCRIPTIVE SCALE /SUMMARY=TOTAL. RELIABILITY /VARIABLES=PerRE1 PerRE2 /SCALE('ALL VARIABLES') ALL /MODEL=ALPHA /STATISTICS=DESCRIPTIVE SCALE /SUMMARY=TOTAL. RELIABILITY /VARIABLES=Fear1 Fear2 Fear3 /SCALE('ALL VARIABLES') ALL /MODEL=ALPHA /STATISTICS=DESCRIPTIVE SCALE /SUMMARY=TOTAL. RELIABILITY /VARIABLES=Accept1 Accept2 Accept3 /SCALE('ALL VARIABLES') ALL /MODEL=ALPHA /STATISTICS=DESCRIPTIVE SCALE /SUMMARY=TOTAL.
50
ONEWAY Overtuiging BY Versie /STATISTICS DESCRIPTIVES HOMOGENEITY /MISSING ANALYSIS. ONEWAY PerceivedSeverity BY Versie /STATISTICS DESCRIPTIVES HOMOGENEITY /MISSING ANALYSIS. ONEWAY PerceivedSusceptibility BY Versie /STATISTICS DESCRIPTIVES HOMOGENEITY /MISSING ANALYSIS. ONEWAY PerThreat BY Versie /STATISTICS DESCRIPTIVES HOMOGENEITY /MISSING ANALYSIS. ONEWAY PerceivedSelfEfficacy BY Versie /STATISTICS DESCRIPTIVES HOMOGENEITY /MISSING ANALYSIS. ONEWAY PerceivedResponseEfficacy BY Versie /STATISTICS DESCRIPTIVES HOMOGENEITY /MISSING ANALYSIS. ONEWAY PerEfficacy BY Versie /STATISTICS DESCRIPTIVES HOMOGENEITY /MISSING ANALYSIS. ONEWAY FearArousal BY Versie /STATISTICS DESCRIPTIVES HOMOGENEITY /MISSING ANALYSIS. ONEWAY MessageAcceptance BY Versie /STATISTICS DESCRIPTIVES HOMOGENEITY /MISSING ANALYSIS. CORRELATIONS /VARIABLES=PerceivedSeverity PerceivedSusceptibility PerThreat /PRINT=TWOTAIL NOSIG /MISSING=PAIRWISE. CORRELATIONS /VARIABLES=PerceivedSelfEfficacy PerceivedResponseEfficacy PerEfficacy /PRINT=TWOTAIL NOSIG /MISSING=PAIRWISE. CORRELATIONS /VARIABLES=InteractionThreatEfiicacy MessageAcceptance FearArousal PerEfficacy PerThreat /PRINT=TWOTAIL NOSIG /MISSING=PAIRWISE. REGRESSION /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT MessageAcceptance /METHOD=ENTER FearArousal. REGRESSION
51
/MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT MessageAcceptance /METHOD=ENTER FearArousal PerThreat PerEfficacy InteractionThreatEfiicacy. IF (Notatie=2) NotatieDummy=0. EXECUTE. IF (Notatie=1) NotatieDummy=1. EXECUTE. IF (Succes=2) SuccesDummy=0. EXECUTE. IF (Succes=1) SuccesDummy=1. EXECUTE. CROSSTABS /TABLES=Notatie BY NotatieDummy /FORMAT=AVALUE TABLES /CELLS=COUNT /COUNT ROUND CELL. CROSSTABS /TABLES=Succes BY SuccesDummy /FORMAT=AVALUE TABLES /CELLS=COUNT /COUNT ROUND CELL. RECODE Versie (4=0) (3=-3) (2=1) (1=2) INTO NotSucDumInteractie. EXECUTE. REGRESSION /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT MessageAcceptance /METHOD=ENTER FearArousal PerThreat PerEfficacy InteractionThreatEfiicacy NotatieDummy SuccesDummy NotSucDumInteractie. REGRESSION /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT MessageAcceptance /METHOD=ENTER FearArousal PerThreat PerEfficacy InteractionThreatEfiicacy. REGRESSION /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT MessageAcceptance /METHOD=ENTER PerThreat PerEfficacy InteractionThreatEfiicacy. PARTIAL CORR
52
/VARIABLES=InteractionThreatEfiicacy MessageAcceptance BY PerThreat PerEfficacy /SIGNIFICANCE=TWOTAIL /MISSING=LISTWISE. PARTIAL CORR /VARIABLES=MessageAcceptance PerThreat BY PerEfficacy InteractionThreatEfiicacy /SIGNIFICANCE=TWOTAIL /MISSING=LISTWISE. PARTIAL CORR /VARIABLES=MessageAcceptance PerEfficacy BY PerThreat InteractionThreatEfiicacy /SIGNIFICANCE=TWOTAIL /MISSING=LISTWISE. REGRESSION /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT FearArousal /METHOD=ENTER PerEfficacy PerThreat InteractionThreatEfiicacy NotatieDummy SuccesDummy NotSucDumInteractie. REGRESSION /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT FearArousal /METHOD=ENTER NotatieDummy SuccesDummy NotSucDumInteractie. REGRESSION /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT FearArousal /METHOD=ENTER SuccesDummy. CORRELATIONS /VARIABLES=SuccesDummy FearArousal /PRINT=TWOTAIL NOSIG /MISSING=PAIRWISE. REGRESSION /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT PerThreat /METHOD=ENTER NotatieDummy SuccesDummy NotSucDumInteractie. REGRESSION /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT PerThreat /METHOD=ENTER NotSucDumInteractie.
53
REGRESSION /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT PerEfficacy /METHOD=ENTER NotatieDummy SuccesDummy NotSucDumInteractie. REGRESSION /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT PerEfficacy /METHOD=ENTER NotSucDumInteractie. REGRESSION /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT PerceivedSelfEfficacy /METHOD=ENTER NotatieDummy SuccesDummy NotSucDumInteractie.
54