Masterscriptie
Normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte
De wijziging van artikel 6:96 BW
A.F.M. Visscher Juli 2012
Masterscriptie
Normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte
De wijziging van artikel 6:96 BW
Student
: A.F.M. Visscher
Studentnummer
: 0524328
Master
: de privaatrechtelijke rechtspraktijk
E-mailadres
:
Adres
:
Postcode
:
Woonplaats
:
Telefoonnummer
:
Inleverdatum
: 17 juli 2012
Onderwerp
: Normering incassokosten
Docent
: mr R.F. Groos (meelezer: mr H.W.Wiersma)
Pagina 2 van 36
Inhoudsopgave INLEIDING ...................................................................................................................................................... 4 HOOFDSTUK 1
WETGEVING VOOR DE WIJZIGING ........................................................................... 6
1.1 W ET- EN REGELGEVING...................................................................................................................... 6 1.1.1 Inleiding ...................................................................................................................................... 6 1.1.2 Artikel 6:96 lid 2 sub c BW .......................................................................................................... 6 1.1.3 Artikel 241 Rv – De proceskostenvergoeding............................................................................. 8 1.1.4 Artikel 242 Rv – De matigingsmogelijkheden van de rechter ..................................................... 9 1.2 RAPPORT VOORWERK II ................................................................................................................... 10 1.3 DEELCONCLUSIE ............................................................................................................................. 12 HOOFDSTUK 2
GRONDSLAGEN EN REDENEN WIJZIGING............................................................ 13
2.1 EEN KORTE GESCHIEDENIS ............................................................................................................... 13 2.2 ARGUMENTEN VOOR NORMERING VAN DE BUITENGERECHTELIJKE INCASSOKOSTEN .............................. 14 2.2.1 Consumentenbescherming ....................................................................................................... 14 2.2.2 Europese invloed ...................................................................................................................... 14 2.3 DEELCONCLUSIE ............................................................................................................................. 15 HOOFDSTUK 3
DE WETGEVING NA DE WIJZIGING ........................................................................ 17
3.1 ARTIKEL 6:96 BW NA DE WIJZIGING .................................................................................................. 17 3.1.1 Algemene opmerkingen ............................................................................................................ 17 3.1.2 Artikel 6:96 lid 2 sub c BW en artikel 6:96 lid 3 BW .................................................................. 17 3.1.3 Artikel 6:96 lid 4 BW ................................................................................................................. 17 3.1.4 Artikel 6:96 lid 5 BW ................................................................................................................. 18 3.1.5 Artikel 6:96 lid 6 BW ................................................................................................................. 19 3.1.6 Artikelen 241 en 242 BW .......................................................................................................... 19 3.2 HET BESLUIT VERGOEDING VOOR BUITENGERECHTELIJKE INCASSOKOSTEN .......................................... 20 3.2.1 Toepassingsgebied van het besluit .......................................................................................... 20 3.2.2 De nieuwe staffel ...................................................................................................................... 20 3.3 DEELCONCLUSIE ............................................................................................................................. 21 HOOFDSTUK 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8
DE EFFECTEN VAN DE WETSWIJZIGING............................................................... 22
CONSUMENTENBESCHERMING TEGEN ONREDELIJKE INCASSOKOSTEN.................................................. 22 DUIDELIJKHEID OVER DE REDELIJKHEID VAN DE TE VORDEREN INCASSOKOSTEN ................................... 22 PROCEDURES ZULLEN WORDEN VOORKOMEN .................................................................................... 23 ZEKERHEID VOOR SCHULDEISERS ..................................................................................................... 23 AFWACHTENDE HOUDING CONSUMENT .............................................................................................. 23 REDELIJK TE VORDEREN INCASSOKOSTEN? ....................................................................................... 24 OPVALLENDE PUNTEN ...................................................................................................................... 24 DEELCONCLUSIE ............................................................................................................................. 25
HOOFDSTUK 5
MENINGEN UIT DE PRAKTIJK .................................................................................. 27
5.1 INLEIDING EN AFBAKENING ................................................................................................................ 27 5.2 DE RECHTSBEOEFENAARS ................................................................................................................ 27 5.2.1 De advocatuur .......................................................................................................................... 27 5.2.2 De rechterlijke macht ................................................................................................................ 27 5.2.3 De deurwaarders ...................................................................................................................... 28 5.2.4 De incasso-organisaties ........................................................................................................... 29 5.3 MENINGEN IN DE LITERATUUR ........................................................................................................... 29 5.4 OVERIGE BELANGHEBBENDEN .......................................................................................................... 30 5.5 W ENSELIJKHEID (DEELCONCLUSIE) ................................................................................................... 30 CONCLUSIE ................................................................................................................................................. 32 LITERATUURLIJST ...................................................................................................................................... 34
Pagina 3 van 36
Inleiding De aanleiding voor het schrijven van deze scriptie is de te wijzigen wetgeving die betrekking heeft op zowel artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als artikel 241 en 242 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Op 23 juni 2010 is het wetsvoorstel ‘Wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte’ 1 (hierna: het wetsvoorstel) ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel is op 13 maart 2012 aangenomen door de Eerste Kamer. Het wetsvoorstel treedt op 1 juli 2012 in werking. 2 Het wetsvoorstel ziet, zoals de naam al doet vermoeden, op de normering van de buitengerechtelijke incassokosten. Onder buitengerechtelijke kosten kan bijvoorbeeld worden verstaan de kosten voor het verzenden van aanmaningen en / of ingebrekestellingen, het corresponderen met de schuldenaar en de kosten die gemaakt worden in het kader van het onderhandelen over het al dan niet treffen van een betalingsregeling of een andere minnelijke regeling. Het wetsvoorstel beoogd consumenten te beschermen tegen hoge incassokosten die vaak dienen te worden voldaan indien een rekening niet tijdig wordt betaald. Niet zelden kan het voorkomen dat de te betalen incassokosten hoger zijn dan de vordering in eerste instantie. Voor de Nederlandse rechts- en incassopraktijk betekent dit dat het kader van de incassokosten die kunnen worden gevorderd scherper zal zijn afgebakend dan voorheen. Thans voldoen gevorderde incassokosten aan de vereisten van de wet als er is voldaan aan de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets, dat wil zeggen dat niet slechts de hoogte van de gevorderde incassokosten redelijk dient te zijn, maar eveneens moet het maken van de incassokosten redelijk zijn (artikel 6:96 lid 2 sub c BW). Jurisprudentie heeft vorm en inhoud gegeven aan voornoemde ‘open norm’ van de dubbele redelijkheidseis. Indien partijen zijn overeengekomen welke incassokosten er in geval van verzuim kunnen worden gevorderd, bestaat er voor rechter de mogelijkheid om de hoogte van deze kosten te matigen (artikel 241 jo 242 Rv). Als maatstaf voor het al dan niet toekennen of het matigen van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, wordt in de praktijk door rechters veelal gebruik gemaakt van het Rapport Voorwerk II, waarin richtlijnen zijn opgenomen inzake de hoogte van de toe te kennen incassokosten. De wet bevat derhalve geen duidelijk kader voor de redelijkheid van de gevorderde incassokosten. Het wetsvoorstel zal hierin voorzien door de rechtens te vorderen bedragen te normeren. Dit zal geschieden met behulp van percentages van de hoofdsom, met een minimum te vorderen bedrag van € 40 en een maximum van € 6.775. Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de veranderingen die de Nederlandse rechtspraktijk gaat ondervinden ten gevolge van het inwerkingtreden van het wetsvoorstel en welke redenen aan het wetsvoorstel ten grondslag liggen.
1 2
Kamerstukken II, 2009/10, 32418. Inwerkingtredingsbesluit d.d. 27 maart 2012, Stb. 2012, 142.
Pagina 4 van 36
De probleemstelling en hoofdvraag behorende bij dit onderzoek zijn derhalve als volgt geformuleerd: ‘Waarom en in hoeverre dienen de buitengerechtelijke incassokosten te worden genormeerd in het Nederlandse recht en welke gevolgen heeft dit voor de Nederlandse rechtspraktijk?’ Om voornoemde hoofdvraag te kunnen beantwoorden zijn de volgende deelvragen opgenomen in het onderzoek: • • • • • •
Welke wetgeving met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten geldt in Nederland voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel? Welke redenen liggen er ten grondslag aan het wetsvoorstel? Hoe zal de wet luiden na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel? Welke effecten brengt de wijziging met zich mee voor de Nederlandse rechtspraktijk? Wat vindt de Nederlandse rechtspraktijk van de gevolgen van het wetsvoorstel? Zijn de wijzigingen wenselijk?
Dit onderzoek richt zich uitsluitend op de wijzigingen die zullen plaatsvinden in het kader van de normering van de buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 BW en artikel 241 jo 242 Rv) en daarmee gepaard gaande grondslagen en gevolgen. Het onderzoek betreft een literatuuronderzoek waarbij vakliteratuur, tijdschriftartikelen, wetgeving en officiële bekendmakingen van de Nederlandse overheid zullen worden onderzocht. Het onderzochte materiaal zal vanuit verschillende perspectieven worden bekeken waarna er een conclusie op de hoofdvraag zal worden geformuleerd. Door voornoemde rechtsbronnen te bestuderen, wil ik in kaart brengen hoe de nieuwe wet- en regelgeving met betrekking tot de normering van de buitengerechtelijke incassokosten zich verhoudt tot de wet geldend vóór inwerkingtreding, welke redenen aan het wetsvoorstel ten grondslag liggen en welke gevolgen de wijziging met zich mee brengt. In deze scriptie zal allereerst de wet- en regelgeving beschreven worden zoals die geldt voor de inwerkingtreding en vervolgens hoe de wetgeving is gewijzigd. Daarna zal een uiteenzetting worden gegeven van de grondslagen, redenen en argumenten achter het wetsvoorstel. Vervolgens zullen de verwachte gevolgen en effecten van het wetsvoorstel voor de rechtszoekende en de rechtshulpverleners worden besproken. Tot slot zal een beschrijving worden gegeven van de meningen die zijn gevormd in de rechtspraktijk met betrekking tot de wetswijziging.
Pagina 5 van 36
Hoofdstuk 1
Wetgeving voor de wijziging
In dit hoofdstuk wordt de wet- en regelgeving besproken inzake de buitengerechtelijke incassokosten zoals die thans geldt in Nederland. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende punten: - er zal een korte beschrijving worden gegeven van de buitengerechtelijke incassoprocedure; - de wetgeving op het gebied van de buitengerechtelijke incassokosten zoals neergelegd in artikelen 6:96 BW, 241 en 242 Rv; en - de huidige wijze van berekening van de buitengerechtelijke incassokosten door rechters.
1.1
Wet- en regelgeving
1.1.1 Inleiding Wanneer een vordering door een schuldenaar niet wordt voldaan, bestaat er voor de schuldeiser de mogelijkheid om jegens deze niet-betalende schuldenaar een incassotraject te starten. Indien een schuldenaar niet betaalt, zal de schuldeiser doorgaans overgaan tot het corresponderen met de schuldenaar om hem te bewegen om tot betaling over te gaan of om te bezien of er mogelijkheden bestaan tot een betalingsregeling of andere minnelijke regeling. Bij geen gehoor zal de schuldeiser de schuldenaar aanmanen en de schuldenaar in gebreke stellen. Kosten die gemaakt worden door de schuldeiser bij het verrichten van de hiervoor beschreven handelingen, kunnen worden aangemerkt als buitengerechtelijke incassokosten. Blijft de betaling na diverse betalingsherinneringen en aanmaningen uit, kan de schuldeiser ervoor kiezen om de zaak voor de (kanton)rechter te brengen om op die manier zijn vordering te verhalen. De buitengerechtelijke incassokosten, ook wel preprocessule incassokosten genoemd, 3 zien slechts op incassohandelingen verricht voordat een gerechtelijke procedure is gestart.4 In sommige gevallen komen de buitengerechtelijke incassokosten voor vergoeding in aanmerking. De schuldeiser kan de schuldenaar aanspreken niet slechts de hoofdvordering te voldoen, maar ook de buitengerechtelijke incassokosten op grond van vermogensschade. De vereisten waaraan moet zijn voldaan wil de schuldeiser hier rechtens aanspraak op kunnen maken, worden in de volgende subparagrafen besproken.
1.1.2 Artikel 6:96 lid 2 sub c BW De wettelijke regeling inzake de buitengerechtelijke incassokosten is neergelegd in artikel 6:96 lid 2 sub c BW. In dit artikel (eerste zinsdeel) is bepaald dat als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking komt de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Onder kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte vallen de kosten gemaakt ten behoeve van de incasso van de vordering van een schuldeiser en de kosten die een schuldeiser maakt ten behoeve van de ingebrekestellingstelling van de schuldenaar. 5 Artikel 6:96 lid 2 sub c BW kan slechts worden toegepast indien er sprake is van aansprakelijkheid tot vergoeding van deze vermogensschade aan de zijde van de schuldenaar. Deze aansprakelijkheid van de schuldenaar dient niet gegrond te zijn op artikel 6:96 BW zelf, maar dient een andere grondslag te hebben in de wet. 6 Hierbij kan worden gedacht aan
3
Asser / Van Schaick 2011 (2), nr. 134. Dit geldt niet voor alle denkbare preprossesuele handelingen. De uitzonderen zullen in paragraaf 1.1.3 worden besproken. 5 Oosterveen & Frenk (T&C BW) inzake artikel 6:96 BW. 6 Verheij 2011, p. 1. 4
Pagina 6 van 36
bijvoorbeeld aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW), uit overeenkomst of overige buitencontractuele aansprakelijkheden. 7 De aansprakelijkheid bij incassoprocedures zal veelal zijn gegrond op artikel 6:74 lid 1 BW, waarin is bepaald dat dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden. Het niet betalen door de schuldenaar zal in dat geval de tekortkoming in de nakoming zijn. Voordat vastgesteld kan worden of de buitengerechtelijke incassokosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, dient derhalve eerst de aansprakelijkheid van de schuldenaar te worden vastgesteld. Dat de aansprakelijkheid dient te zijn gegrond op een andere bepaling dan artikel 6:96 BW is allereerst af te leiden uit het feit dat het artikel is geplaatst in de afdeling ‘Wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding’,8 waarin de opgenomen artikelen zien op de soort en omvang van de schadevergoeding 9 en niet op de aansprakelijkheid van de schuldenaar zelf. Het feit dat de aansprakelijkheid van de schuldenaar een andere grondslag dient te hebben dan artikel 6:96 BW is daarnaast ook door de Hoge Raad bepaald. 10 Op het voorgaande bestaat een uitzondering. In het arrest Bravenboer / London Verzekeringen11 heeft de Hoge Raad vastgesteld dat artikel 6:96 lid 2 sub b BW uit zichzelf (zoals hiervoor besproken) geen grondslag biedt voor vergoeding van schade maar wel een wettelijke verplichting tot vergoeding van schade – in dit geval advocaatkosten en medische kosten om te bezien of de schade voortvloeit uit een bepaalde gebeurtenis – met zich mee kan brengen, ook indien achteraf blijkt dat de dader niet aansprakelijk is voor de geleden schade. Artikel 6:96 lid 2 sub b BW brengt dan een wettelijke verplichting tot vergoeding van deze medische kosten en advocaatkosten met zich mee, ook al bestaat er geen grondslag (meer) voor aansprakelijkheid. Wel moeten dergelijke kosten in causaal verband staan tot de daad die mogelijk tot de geleden schade heeft geleden, dus naar aanleiding daarvan zijn gemaakt. In een dergelijk geval is een wettelijke grondslag anders dan artikel 6:96 BW derhalve niet vereist. Wanneer de aansprakelijkheid van de schuldenaar is vastgesteld, kan de schuldeiser de schuldenaar aanspreken om de door de schuldeiser gemaakte incassokosten aan hem te vergoeden. Dit betreft een volledige vergoeding van de door de schuldeiser daadwerkelijk gemaakte kosten, waaronder de kosten van het inschakelen van een advocaat of gemachtigde. De hoogte van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten dient wel redelijk te zijn. 12 Dit houdt in dat de omvang van de gevorderde incassokosten in verhouding dient te staan met de hoogte van de vordering. 13 De werkzaamheden die zijn verricht, dienen daarnaast ook redelijkerwijs noodzakelijk zijn geweest om de schadevergoeding te verkrijgen. 14 Het voorgaande wordt aangeduid als de zogenaamde ‘dubbele redelijkheidstoets’ en is ontwikkeld in de rechtspraak. 15
7
Bijvoorbeeld: zaakwaarneming (artikel 6:198 BW), onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW), of ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW). 8 Afdeling 10 van Boek 6 BW. 9 Verheij 2011, noot 2. 10 Zie HR 15 december 2000, NJ 2001, 57 (Van de Visch / SBA) en HR 11 juli 2003, NJ 2005,50 (Bravenboer / London Verzekeringen. 11 HR 11 juli 2003, NJ 2005, 50. 12 Van Maanen / Van Dam-Lely (T&C Rv) inzake artikel 241 Rv. 13 Vis 2002, p. 2. 14 HR 16 oktober 1998, NJ 1999, 196 (AMEV / Staat). 15 Kamerstukken II 2009/10, 32418, nr. 3, p. 1.
Pagina 7 van 36
Het is daarnaast van belang dat de schuldeiser de gevorderde kosten ook daadwerkelijk heeft gemaakt. Indien deze kosten worden vergoed door bijvoorbeeld een rechtsbijstandassuradeur – en derhalve niet voor rekening komen van de schuldeiser – komen deze kosten niet voor vergoeding door de schuldenaar in aanmerking. 16 Het kan in de praktijk lastig zijn om vast te stellen hoe hoog de daadwerkelijk gemaakte kosten zijn. Artikel 6:97 BW biedt hiervoor een oplossing. Indien het onmogelijk is om de hoogte van de daadwerkelijk gemaakte kosten te bepalen, is het toegestaan dat de hoogte van deze kosten wordt geschat. 17 Artikel 6:97 BW bepaalt voorts dat een rechter de geleden schade van een partij dient te begroten of schatten op een dusdanige wijze die het meest met de aard van de schade in overeenstemming is. In de rechtspraak 18 is bepaald dat het voldoende is dat de partij die een schadevergoeding wenst te ontvangen, slechts feiten stelt waaruit blijkt dat er schade is geleden. De rechter zou in dat geval de schadevergoeding op grond van artikel 6:97 BW moeten schatten, begroten, of partijen de opdracht geven om de geleden schade de specificeren. Gelet op het feit dat artikel 6:96 BW ook ziet op een vergoeding van schade, zou het op het eerste gezicht in de lijn van de rechtspraak zijn om te stellen dat de rechter bij het vaststellen van buitengerechtelijke kosten deze eveneens dient te begroten of schatten. Hiervan is echter geen sprake. Uit een recente uitspraak 19 van de Hoge Raad blijkt namelijk dat indien een partij de gevorderde incassokosten niet voldoende heeft gespecificeerd er door de rechter niet hoeft te worden overgegaan tot begroting en toewijzing van een redelijk bedrag. Wat dit punt betreft geldt voor de buitengerechtelijke kosten dus een andere regeling dan bij de toewijzing van andersoortige schadevergoeding. In het tweede zinsdeel van artikel 6:96 lid 2 sub c BW is een beperking op de vordering van buitengerechtelijke kosten vastgelegd. De redelijkerwijs gemaakte incassokosten kunnen namelijk niet worden gevorderd indien er sprake is van een geval zoals bedoeld in artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Deze beperking op het recht tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten zal in de volgende subparagraaf worden besproken.
1.1.3 Artikel 241 Rv – De proceskostenvergoeding In artikel 241 Rv is het volgende bepaald: ‘Ter zake van verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten, zoals die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak, kan jegens de wederpartij geen vergoeding op grond van artikel 96 tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek worden toegekend, maar zijn alleen de regels betreffende proceskosten van toepassing.’ Het voorgaande brengt met zich mee dat wanneer de schuldeiser besluit de zaak aan te brengen bij een rechtbank, het voor hem veelal niet meer mogelijk is om bepaalde buitengerechtelijke kosten vergoed te krijgen. De buitengerechtelijke kostenvergoeding wordt door artikel 241 Rv ‘omgezet’ in een proceskostenvergoeding. De proceskostenvergoeding houdt namelijk tevens een vergoeding van de preprocessuele kosten in. 20 De omzetting van preprocessuele kosten naar een proceskostenvergoeding wordt in de rechtspraak en literatuur ook wel aangeduid als het ‘van kleur verschieten’ van de incassokosten.21 16
HR 19 november 2004, LJN AQ0545. Oosterveen & Frenk (T&C BW) inzake artikel 6:96 BW jo HR 16 oktober 1998, NJ 1999, 196 (AMEV / Staat). 18 Bijvoorbeeld HR 9 december 2012, LJN BR5211. 19 HR 27 april 2012 LJN BV6690. 20 Van Maanen & Van Dam-Lely (T&C Rv) inzake artikel 241. 21 Langbroek 2012, Verheij 2011 en bijvoorbeeld HR 3 april 1987, NJ 1988, 16 (L&L/Drenth). 17
Pagina 8 van 36
Kosten die voor de proceskostenvergoeding – te betalen door de in het ongelijk gestelde partij – in aanmerking komen, zijn: • de kosten die zijn gemaakt ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak (artikel 241 Rv); • griffierechten (artikel 237 Rv); • eventuele reis- en verblijfskosten (artikel 238 Rv); • de deurwaarderskosten (artikel 240 Rv); en • eventuele advocaatkosten (artikel 241 Rv) of kosten voor het inschakelen van een gemachtigde. Onder kosten ter instructie van de zaak en voorbereiding van gedingstukken kan bijvoorbeeld worden verstaan de besprekingen tussen de advocaat of gemachtigde en de klant, het verzamelen van diverse gegevens, de bestudering van het betreffende dossier alsmede van belang zijnde jurisprudentie en literatuur, het opstellen van aanmaningen en uiteindelijk het opstellen van de dagvaarding. 22 Het betreffen derhalve de kosten die gemaakt moeten worden door een advocaat of gemachtigde om op de hoogte te raken van de inhoud van de zaak. 23 De overige kosten spreken voor zichzelf. Buitengerechtelijke kosten die niet vallen onder één van bovengenoemde proceskosten, kunnen nog wel op grond van artikel 6:96 BW worden gevorderd. 24 Wanneer artikel 6:96 BW van toepassing is en een schuldeiser de buitengerechtelijke incassokosten vergoed wenst te zien, heeft de schuldeiser zoals eerder gezegd een aanspraak op een vergoeding van alle redelijk gemaakte kosten. Wanneer artikel 241 Rv van toepassing is, krijgt de partij die in het gelijk wordt gesteld een proceskostenvergoeding toegewezen. De proceskostenvergoeding ziet echter niet op een vergoeding van alle kosten, in tegenstelling tot artikel 6:96 BW. De in het gelijk gestelde partij krijgt zijn kosten vergoed volgens het zogenoemde ‘Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven’.25 De hierbij gehanteerde bedragen zijn vaak lager dan de daadwerkelijk gemaakte kosten. De bedragen zijn gebaseerd op aanbevelingen van de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak welke zijn opgenomen in een rapport. 26 Over dit rapport meer in paragraaf 1.2.
1.1.4 Artikel 242 Rv – De matigingsmogelijkheden van de rechter Partijen kunnen van de regels in artikel 6:96 lid 2 sub c BW bij overeenkomst afwijken. Zo wordt veelal in gehanteerde algemene voorwaarden opgenomen dat bij ontijdige betalingen een vooraf bepaald incassobedrag verschuldigd zal zijn, of dat in het geval van een procedure de proceskosten door de schuldenaar vergoed dienen te worden. In de praktijk worden daarbij vaak percentages van de verschuldigde hoofdsom gebruikt. Wanneer percentages worden gehanteerd, kan het voorkomen dat de berekende kosten hoger uitvallen dan de daadwerkelijk gemaakte kosten.27 De incassokosten die dan dienen te worden vergoed, kunnen op die manier onredelijk hoog zijn.
22
Asser / Van Schaick 2011 (2), nr. 134. Van Maanen / Van Dam-Lely (T&C Rv) inzake artikel 241 Rv. 24 Vis 2002. 25 Deze tarieven zijn opgenomen op de website www.rechtspraak.nl 26 Rapport Voorwerk II, zie paragraaf 1.3 van deze scriptie. 27 Van Maanen / Van Dam-Lely (T&C Rv) inzake artikel 242 Rv, aantekening 1a. 23
Pagina 9 van 36
De wetgever heeft met artikel 242 Rv een oplossing voor het voorgaande probleem gevonden. In dit artikel is bepaald dat wanneer partijen hun geschil 28 aan de rechter voorleggen, het voor de rechter mogelijk is om de incassokosten en / of proceskosten ambtshalve te matigen. Het betreft hier een ambtshalve bevoegdheid tot matigen, dat wil zeggen dat de rechter deze kosten kan matigen, maar hij hiertoe niet verplicht is. Partijen hoeven zich, vanwege deze bevoegdheid van de rechter, in de procedure niet te beroepen op de onredelijkheid van de gevorderde incassokosten.29 Indien de rechter overgaat tot matiging mag hij de toe te wijzen vergoeding niet lager vaststellen dan de wettelijk bepaalde ondergrens van artikel 237 Rv. 30 Inzake de matiging van de incassokosten dient de rechter de te vergoeden incassokosten echter nooit lager vaststellen dan de kosten die in de praktijk gewoonlijk in rekening worden gebracht, aldus de tekst van artikel 242 Rv. Hij dient bij matiging rekening te houden met de in de betreffende branche gebruikelijke bedragen. De rechter is bij de matiging van de incassokosten derhalve niet gebonden aan de dubbele redelijkheidstoets zoals die wel geldt in artikel 6:96 lid 2 sub c BW bij de vaststelling van de buitengerechtelijke incassokosten.31 De rechter heeft in zekere mate een bepaalde vrijheid om de gevorderde incassokosten te matigen. Hierdoor wordt artikel 242 Rv niet door alle rechters op dezelfde wijze toegepast. Het komt vaak voor dat rechters bij een matiging van de kosten niet kijken naar de gebruikelijke tarieven in een bepaalde branche, maar de vergoeding van de kosten vaststellen in lijn met de zogenaamde ‘Staffel buitengerechtelijke incassokosten (BIK) en salarissen. De tarieven uit deze staffel zijn veelal lager dan de gebruikelijke tarieven in de branche, waardoor de in het gelijk gestelde partij zijn kosten niet geheel vergoed zal zien. 32 Voornoemde staffel zal, samen met het Rapport Voorwerk II waarop de staffel is gebaseerd, in de volgende paragraaf worden besproken.
1.2
Rapport Voorwerk II
Per 1 april 2001 heeft de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (hierna: NVvR) bepaald dat per voorgenoemde datum alle leden van de vereniging de inhoud van het Rapport Voorwerk II 33 zullen volgen bij het bepalen van de hoogte en de toekenning van buitengerechtelijke incassokosten. In het rapport zijn aanbevelingen inzake de buitengerechtelijke incassokosten opgenomen van enkele leden van de NVvR, welke allemaal werkzaam zijn in de rechterlijke macht. 34 In het Rapport Voorwerk II geeft de NVvR aan wat er kan worden verstaan onder buitengerechtelijke kosten. Deze interpretatie door de NVvR is gebaseerd op diverse arresten van de Hoge Raad waarin de buitengerechtelijke incassokosten onderdeel van geschil zijn. De NVvR omschrijft de buitengerechtelijke incassokosten als ‘de bedongen buitengerechtelijke kosten alsmede alle redelijke en in redelijkheid gemaakte kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte’. De NVvR geeft daarbij aan dat in beginsel alle handelingen die zijn verricht voorafgaande aan de procedure moeten worden aangemerkt als kosten inzake de voorbereiding 28
Wanneer partijen na het ontstaan van het geschil zijn de hoogte van de te betalen incassokosten zijn overeengekomen, is de rechter niet meer bevoegd om deze te matigen, zie artikel 242 lid 2 Rv. De matigingsbevoegdheid geldt slechts indien partijen vooraf afspraken hebben gemaakt over de incassokosten. 29 Van Maanen / Van Dam-Lely (T&C Rv) inzake artikel 242 Rv, aantekening 1c. 30 Verheij 2011. 31 Van Maanen / Van Dam-Lely (T&C Rv) inzake artikel 242 Rv, aantekening 1c. 32 Verheij 2011. 33 Het rapport is in te zien via www.rechtspraak.nl. 34 Vis 2002.
Pagina 10 van 36
van de gedingstukken en instructie van de zaak. Deze kosten vallen derhalve onder de eventuele proceskostenvergoeding en kunnen niet worden aangemerkt als buitengerechtelijke incassokosten.35 De buitengerechtelijke incassokosten die voor een aparte vergoeding in aanmerking komen, zullen volgens de NVvR moeten zien op verrichtingen die meer inhouden dan een enkele, eventueel herhaalde aanmaning van de debiteur. Ook het vruchteloos aanbieden van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier komen niet voor een extra kostenvergoeding in aanmerking volgens de NVvR. Dit is slechts anders indien er sprake is van een combinatie van aanmaningen, het doen van schikkingsvoorstellen en / of het voeren van schikkingsonderhandelingen. Wanneer er sprake is van een dergelijke combinatie kunnen de kosten wel voor vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten in aanmerking komen. 36 Kosten met betrekking tot administratieve werkzaamheden en informatiekosten worden eveneens als buitengerechtelijke kosten aangemerkt en vallen onder de staffelbedragen. 37 Naar aanleiding van het Rapport Voorwerk II zijn diverse vaste bedragen vastgesteld die aan een winnende partij dienen te worden toegewezen in het kader van een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Deze tarieven zijn opgenomen in de zogenaamde ‘Staffel buitengerechtelijke incassokosten (BIK) en salarissen’.38 Deze staffel gaat uit van de hoogte van de hoofdsom van de vordering en de daarbij behorende wettelijke rente waarbij een vast tarief aan vergoeding inzake de buitengerechtelijke incassokosten behoort. Bij een hoofdsom tussen de € 3.750 en € 5.000 hoort bijvoorbeeld een tarief van € 714 inzake de vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Het voorgaande is van toepassing indien partijen vooraf geen beding inzake een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten zijn overeengekomen. In het geval partijen een vergoeding hebben bedongen, is het de rechter volgens het Rapport toegestaan om deze kosten te matigen tot maximaal 15% van de hoofdsom van de vordering inclusief rente tot aan het moment van het uitbrengen van de dagvaarding.39 De rechter zal, bij de toewijzing van een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, de bedragen opgenomen in de staffel kunnen toepassen. Daarbij wordt geen acht geslagen op de werkelijk gemaakte kosten door de winnende partij. De tarieven van de staffel zullen veelal lager zijn dan de werkelijk gemaakte kosten, vooral indien er kosten inzake juridische bijstand zijn gemaakt.40 De rechter is echter niet verplicht om zich aan de staffel te houden, aangezien het Rapport Voorwerk II niet als recht in de zin van artikel 79 RO kan worden aangemerkt. 41 Indien partijen zich beroepen op het feit dat een rechter de richtlijnen uit het Rapport niet heeft aangehouden, kan deze vordering worden afgewezen. Het is de rechter immers toegestaan om van de inhoud van het Rapport af te wijken. 42 In verreweg de meeste gevallen past de rechter de staffel echter 35
Rapport Voorwerk II, alinea 8.3. Rapport Voorwerk II, alinea 8.3. 37 Rapport Voorwerk II, Aanbeveling III. 38 De BIK is in te zien via www.rechtspraak.nl 39 Rapport Voorwerk II, Aanbeveling I. 40 Verheij 2011. 41 Dit is bepaald in het arrest HR 3 april 1998, NJ 1998, 571 (Lindeboom / Beusmans). 42 HR 19 november 2004, LJN AQ0545. 36
Pagina 11 van 36
wel toe 43 waardoor het Rapport Voorwerk II als belangrijke richtlijn voor de hoogte van de vergoedingen van de buitengerechtelijke incassokosten kan worden aangemerkt.
1.3
Deelconclusie
In dit hoofdstuk is de thans geldende wet- en regelgeving besproken inzake de buitengerechtelijke incassokosten. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW komt als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Aanspraak op deze vergoeding kan alleen rechtens worden toegewezen indien de schuldenaar op basis van een andere wettelijke grondslag aansprakelijk is voor de geleden schade. Wanneer deze aansprakelijkheid aanwezig is, komen in beginsel alle daadwerkelijk door de schuldeiser gemaakte kosten, die daarnaast redelijk zijn gemaakt, voor vergoeding in aanmerking die redelijkerwijs noodzakelijk zijn geweest om de schadevergoeding te verhalen. Het voorgaande geldt niet indien een zaak voor de rechter wordt gebracht en er een proceskostenvergoeding wordt toegekend aan de in het gelijk gestelde partij (artikel 241 Rv). De buitengerechtelijke kostenvergoeding wordt in dat geval omgezet in een proceskostenvergoeding. De proceskostenvergoeding ziet niet op een vergoeding van alle daadwerkelijk gemaakte kosten, in tegenstelling tot de buitengerechtelijke incassokosten-vergoeding die van toepassing is als de zaak buiten rechte wordt beslecht. Artikel 242 Rv bepaalt voorts dat de rechter een vooraf overeengekomen vergoeding van incassokosten en proceskosten tussen partijen ambtshalve mag matigen indien deze hem te hoog voorkomen. Bij deze matiging moet de rechter rekening houden met de in de betreffende branche gebruikelijke vergoedingen en met de wettelijk bepaalde ondergrens van artikel 237 Rv. Naast voornoemde wetsartikelen worden de vergoedingen inzake de buitengerechtelijke incassokosten, indien een geschil aan een rechter wordt voorgelegd, beheerst door het Rapport Voorwerk II en de daarbij behorende Liquidatietarieven en de staffel buitengerechtelijke incassokosten. Naar aanleiding van het Rapport is een staffel opgesteld met daarin de vaste vergoedingen inzake de buitengerechtelijke incassokosten in verhouding tot de hoogte van de hoofdsom van de vordering inclusief verschuldigde rente. De buitengerechtelijk gemaakte incassokosten komen pas voor een vergoeding in aanmerking als de crediteur aantoonbaar meer werkzaamheden heeft verricht dan het slechts verzenden van een (eventueel herhaalde) aanmaning, het aanbieden van een schikkingsvoorstel, het eenvoudig inwinnen van inlichtingen of eenvoudige dossierhandelingen. De vergoedingen uit de staffel zien echter niet op een volledige vergoeding van alle daadwerkelijk gemaakte kosten. Naast artikel 6:96 lid 2 sub c BW, artikel 241 Rv en artikel 242 Rv kan het Rapport Voorwerk II als belangrijke bron worden aangemerkt inzake de vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten.
43
Hendrikse & Jongbloed 2004, p. 147.
Pagina 12 van 36
Hoofdstuk 2
Grondslagen en redenen wijziging
In dit hoofdstuk worden de redenen en grondslagen van de wetswijziging uiteengezet. Allereerst zal er een korte geschiedenis worden geschetst van hetgeen vooraf ging aan de wijziging, waarna de argumenten voor de verruiming van de competentiegrens zullen worden besproken.
2.1
Een korte geschiedenis
Op 23 juni 2010 is het wetsvoorstel ‘Wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte’ 44 (hierna: het wetsvoorstel) ingediend bij de Tweede Kamer, waarna de Eerste kamer op 13 maart 2012 het wetsvoorstel heeft aangenomen. Het wetsvoorstel is tot stand gekomen naar aanleiding van een wetsvoorstel inzake de preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting. 45 In het Algemeen Overleg van de Tweede Kamer is op 11 november 2008 46 door de minister van Justitie nadere regelgeving inzake de buitengerechtelijke incassokosten aangekondigd. Deze aankondiging is gegrond op bespreking tijdens voornoemd Algemeen Overleg van een rapport opgesteld door de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) waarin de praktijk van het hedendaags gebruik van de buitengerechtelijke incassokosten wordt besproken.47 De LOSR, een organisatie gespecialiseerd in het bieden van dienstverlening op juridisch terrein aan de meest kwetsbare burgers alsmede het signaleren en aanpakken van structurele problematiek in wet- en regelgeving, 48 heeft naar aanleiding van haar ervaringen met de incassopraktijk een rapport opgesteld waarin de leemtes en problemen in de incassowetgeving worden aangekaart. De LOSR heeft daarbij – onder meer – de conclusie getrokken dat schuldeisers zoals incassobureaus en bepaalde deurwaarders onredelijk hoge incassokosten in rekening brengen. De machtspositie van bepaalde schuldeisers is vaak groot. Zij kunnen bijvoorbeeld dreigen met het afsluiten van elektriciteit, water of gas, zodat de debiteur gedwongen wordt de achterstallige betalingen, alsmede de daarbij behorende hoge incassokosten, te voldoen. Het gebrek aan duidelijke wet- en regelgeving omtrent de te vorderen incassokosten zorgt voor deze situatie, aldus het LOSR. De problemen omtrent de incassopraktijk kunnen worden aangepakt als de weten regelgeving en de incassotarieven worden genormeerd. 49 In gevolg op de eerder aankondiging in november 2008 heeft de minister van Justitie op 29 juni 2009 50 de eerste contouren van de regeling inzake de buitengerechtelijke incassokosten vormgegeven. Het wetsvoorstel zoals dat uiteindelijk is ingediend bij de Tweede Kamer is een uitwerking van voornoemde brief.
44
Kamerstukken II 2009/10, 32418. Kamerstukken II 2008/09, 24515. 46 Kamerstukken II 2008/09, 24515, nr. 144. 47 Moerman & Van den Berg, ‘Incassokosten, een bron van ergernis!’ 2008. 48 www.sociaalraadslieden.nl 49 Moerman & Van den Berg, ‘Incassokosten, een bron van ergernis!´ 2008, p. 31. 50 Kamerstukken II 2008/09, 24515, nr. 155. 45
Pagina 13 van 36
2.2
Argumenten voor normering van de buitengerechtelijke incassokosten
Er hebben verschillende argumenten voor normering een rol gespeeld bij de totstandkoming van het wetsvoorstel. Deze argumenten zullen in de volgende subparagrafen worden besproken.
2.2.1 Consumentenbescherming Een belangrijk argument dat pleit voor de normering van de buitengerechtelijke incassokosten is de bescherming van consumenten. Voor consumenten is het vaak onduidelijk wanneer de gevorderde incassokosten onredelijk hoog zijn. Door normering van de te vorderen buitengerechtelijke incassokosten zal er meer transparantie en daarom tevens rechtszekerheid op dit gebied ontstaan. 51 Deze rechtszekerheid bestaat ten eerste uit het feit dat normering van de incassokosten conflicten tussen schuldeisers en schuldenaars pleegt te voorkomen. In de praktijk komt het voor dat de schuldenaar de vordering van de schuldeiser niet betwist, maar dat hij het niet eens is met de gevorderde incassokosten. De schuldenaar kan in een dergelijk geval zichzelf laten dagvaarden om de zaak tot een procedure te laten komen en een rechtelijk oordeel over de hoogte van de incassokosten te verkrijgen. Wanneer de te vorderen incassokosten zijn genormeerd, zullen dergelijke procedures onnodig zijn, aangezien het voor beide partijen duidelijk is wanneer de hoogte van de incassokosten te hoog is. 52 De rechtszekerheid inzake de redelijkheid van de incassokosten bestaat daarnaast uit het feit dat, doordat de hoogte van de te vorderen incassokosten vast is gelegd, consumenten niet meer ten onrechte teveel incassokosten betalen omdat zij eenvoudigerwijs niet beter weten. Voor beide partijen zal het duidelijk zijn welke incassokosten er mogen worden gevorderd. 53 Tot slot zal de rechtszekerheid worden vergroot aangezien de huidige wetgeving inzake de incassokosten, waarbij moet worden voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets, gelet op de vaagheid van deze toets weinig duidelijkheid aan partijen biedt. Voor consumenten is het vanwege hun gebrek aan juridische kennis moeilijk om de redelijkheid van de gevorderde incassobedragen in te schatten. Wanneer de vordering daarnaast niet al te hoog is, zal de consument vaker ervoor kiezen om de vordering te voldoen dan de zaak voor een rechter te laten komen. Dit kan namelijk aanzienlijk meer kosten met zich meebrengen.54 Door het wetsvoorstel wordt de consument dus beschermd tegen onredelijk hoge incassokosten. Doordat de tarieven genormeerd zullen worden, zal de rechtszekerheid daarnaast worden vergroot en zal er voor zowel de schuldeiser als de schuldenaar meer duidelijkheid ontstaan over de verschuldigde incassokosten.
2.2.2 Europese invloed Dat normering van de minimaal te vorderen incassokosten wenselijk is, is ook op Europees niveau gesignaleerd. Op 23 februari 2011 is richtlijn 2011/7/EU tot stand gekomen inzake de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Deze richtlijn dient voor 16 maart 2013 geïmplementeerd te zijn in de Nederlandse wet. 55
51
Kamerstukken II 2008/09, 32418, nr. 5, p. 1. Kamerstukken II 2008/09, 32418, nr. 5, p. 1. 53 Kamerstukken II 2008/09, 32418, nr. 5, p. 1. 54 Verheij 2011, onderdeel 4. 55 Kamerstukken II 2011/12, 33171, nr. 3, p. 1. 52
Pagina 14 van 36
Een onderdeel van deze richtlijn (artikel 6) is de ontmoediging van betalingsachterstand bij handelstransacties. Deze ontmoediging ziet op een gestandaardiseerde vergoeding voor invorderingskosten ten bedrage van minimaal € 40. 56 De richtlijn verstaat onder invorderingskosten de incassokosten, administratiekosten en interne kosten. De invorderingskosten zijn volgens de richtlijn pas verschuldigd indien een schuldenaar bij een handelstransactie zijn vordering te laat aan de schuldeiser voldoet en dient een stimulerend effect te hebben voor schuldenaren om hetgeen zij verschuldigd zijn tijdig te voldoen. 57 De richtlijn bepaalt daarnaast in artikel 7 lid 3 dat gehanteerde bedingen in overeenkomsten die het recht op invorderingskosten ondermijnen, worden vermoed kennelijk onbillijk te zijn. De bepalingen uit de richtlijn inzake de minimumvergoeding komen overeen met het wetsvoorstel inzake de normering van de buitengerechtelijke incassokosten, zij het wel dat de richtlijn enkel ziet op handelstransacties en niet op consumentenovereenkomsten. Het wetsvoorstel normering buitengerechtelijke incassokosten is van regelend recht voor handelstransacties en zal, indien partijen niet van de regels bij overeenkomst afwijken, ook van toepassing zijn op handelstransacties. Volgens de parlementaire stukken betreffende de implementatie van voornoemde richtlijn 58 zijn de invorderingskosten zoals genoemd in de richtlijn gelijk te stellen aan de in het wetsvoorstel bedoelde buitengerechtelijke incassokosten. Echter zal, wil de nieuwe wet niet in strijd zijn met Europese wet- en regelgeving, als gevolg van de implementatie van de richtlijn, artikel 6:96 BW wederom moeten worden gewijzigd met als toevoeging dat het minimumbedrag van € 40 dwingendrechtelijk van aard zal zijn in het geval van handelstransacties. Na de inwerkingtreding is artikel 6:96 BW namelijk van regelend recht voor niet-consumenten.59 In de parlementaire stukken inzake de implementatie van de richtlijn is voorgesteld om een extra artikellid aan artikel 6:96 BW toe te voegen waarin wordt bepaald dat ook in het geval van handelstransacties, de minimumvergoeding € 40 dient te zijn en dat hiervan niet ten nadele van de wederpartij mag worden afgeweken. Nu het wetsvoorstel 60 inzake de implementatie van de richtlijn nog niet door de Tweede Kamer is aangenomen, zal artikel 6:96 BW op een later tijdstip wederom moeten worden gewijzigd wil het blijven voldoen aan de Europese normen op dit gebied.
2.3
Deelconclusie
Aangezien de huidige wetgeving omtrent de buitengerechtelijke incassokosten doorgaans tot veel vragen en irritaties lijdt bij de burger, heeft de minister van Justitie het wetsvoorstel inzake de normering van de buitengerechtelijke incassokosten bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsvoorstel dient ter bescherming van de consument tegen onredelijk hoge incassokosten en om duidelijkheid te verschaffen omtrent de redelijkheid van de gevorderde incassokosten. Door de te vorderen incassokosten te normeren zal er bij zowel schuldenaren als schuldeisers meer duidelijkheid ontstaan inzake voornoemde punten.
56
Kamerstukken II 2011/12, 33171, nr. 3, p. 7. Kamerstukken II 2011/12, 33171, nr. 3, p. 7. 58 Kamerstukken II 2011/12, 33171, nr. 3. 59 Hierover meer in hoofdstuk 3. 60 Kamerstukken II 2011/12, 33171, nr. 1. 57
Pagina 15 van 36
Deze rechtszekerheid is allereerst gelegen in het voorkomen van conflicten tussen de schuldeisers en schuldenaren. Wanneer duidelijk is welke kosten wel en niet redelijk te vorderen zijn als incassokosten zullen hierover minder procedures bij de rechtbank worden gevoerd. Daarnaast zullen consumenten minder snel teveel incassokosten betalen omdat zij niet over voldoende juridische kennis beschikken om te kunnen oordelen of het gevorderde aan bijvoorbeeld de dubbele redelijkheidstoets voldoet. De vaagheid van het criterium van redelijkheid van de incassokosten zal worden weggenomen. Naast bovengenoemde argumenten die pleiten voor normering van de incassokosten is tevens op Europees niveau bepaald dat de incassokosten (invorderingskosten) genormeerd dienen te worden ter bescherming van de rechtszekerheid voor zowel schuldeisers als schuldenaren in het geval van handelstransacties. Door deze richtlijn zal artikel 6:96 BW in de toekomst wederom moeten worden gewijzigd om aan de Europese normen te blijven voldoen.
Pagina 16 van 36
Hoofdstuk 3
De wetgeving na de wijziging
In dit hoofdstuk zal de wetgeving worden besproken zoals die luidt na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Allereerst zullen de gewijzigde wetsartikelen worden besproken, waarna het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten 61 zal worden besproken.
3.1
Artikel 6:96 BW na de wijziging
3.1.1 Algemene opmerkingen Het wetsvoorstel wijzigt allereerst artikel 6:96 BW. Aan dit artikel worden vier nieuwe artikelleden toegevoegd en lid 2 onder c wordt ingekort. Hierna wordt per artikellid de wijziging besproken. In het kader van de volledigheid is hierna de nieuwe tekst van artikel 6:96 BW opgenomen: ‘1. Vermogensschade omvat zowel geleden verlies als gederfde winst. 2. Als vermogensschade komen mede voor vergoeding in aanmerking: a) Redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht; b) Redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid; c) Redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. 3. Lid 2 onder b en c is niet van toepassing voor zover in het gegeven geval krachtens artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn. 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor de vergoeding van kosten als bedoeld in lid 2 onder c. Van deze regels kan niet ten nadele van de schuldenaar worden afgeweken indien de schuldenaar een natuurlijk persoon is, die niet handelt in de uitoefening van een beroep op bedrijf. In dit geval mist artikel 241, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toepassing. 5. De vergoeding volgens de nadere regels als bedoeld in lid 4, eerste volzin, kan indien de schuldenaar een natuurlijk persoon is, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, eerst verschuldigd worden nadat de schuldenaar na het intreden van het verzuim, bedoeld in artikel 81 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling, waaronder de vergoeding die in overeenstemming met de nadere regels wordt gevorderd, vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning. 6. Indien een schuldenaar voor meer dan een vordering door een schuldeiser kan worden aangemaand als bedoeld in lid 5, dan dient dit in één aanmaning te geschieden. Voor de berekening van de vergoeding worden de hoofdsommen van deze vorderingen bij elkaar opgeteld.’
3.1.2 Artikel 6:96 lid 2 sub c BW en artikel 6:96 lid 3 BW In artikel 6:96 lid 2 sub c BW komt de zinsnede inzake het ‘van kleur verschieten’ van de buitengerechtelijke incassokosten indien er sprake is van een proceskostenveroordeling te vervallen. Er worden in dit artikellid slechts nog de soorten vermogensschade beschreven die voor schadevergoeding in aanmerking kunnen komen. De bepaling inzake de proceskostenveroordeling is verplaatst naar artikel 6:96 lid 3 BW en is verder ongewijzigd gebleven. 3.1.3 Artikel 6:96 lid 4 BW In artikel 6:96 lid 4 BW eerste zin is bepaald dat er nadere regels voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten bij algemene maatregel van bestuur 62 zullen worden gesteld. Deze algemene maatregel van bestuur (hierna: het besluit) bevat de specifieke bepalingen inzake de normering van de buitengerechtelijke incassokosten. Artikel 6:96 lid 4 BW is de wettelijke grondslag voor het besluit. Het besluit bevat een staffel met de minimaal en maximaal te vorderen incassokosten die worden berekend als het percentage van het verschuldigde. De percentages worden trapsgewijs verlaagd naarmate het verschuldigde bedrag hoger is. 63 Het besluit zal in paragraaf 3.2 inhoudelijk worden besproken. 61
Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, Stb. 2012, 141. Het betreft hier het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, Stb. 2012, 141. 63 Stb. 2012, 141, p.3. 62
Pagina 17 van 36
In de tweede zin van artikel 6:96 lid 4 BW is bepaald dat van de regels opgenomen in het besluit niet ten nadele van de schuldenaar kan worden afgeweken indien de schuldenaar een natuurlijk persoon is, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De regels uit het besluit zijn derhalve van semi-dwingend recht in het geval het een overeenkomst met een consument betreft. De laatste zin van artikel 6:96 lid 4 BW bepaald dat wanneer er sprake is van een consumentenovereenkomst artikel 241, eerste volzin, Rv toepassing mist. Dat wil zeggen dat het zogenaamde ‘van kleur verschieten’ van buitengerechtelijke incassokosten in proceskosten niet meer mogelijk zal zijn indien de gevorderde incassokosten volgens de staffel in het besluit zijn gemaximeerd. 64 Indien de gevorderde incassokosten niet in strijd zijn met de staffel, worden deze kosten als redelijk aangemerkt. Het is daarbij niet van belang of de zaak al dan niet bij een rechtbank wordt aangebracht. 65 Indien dit element niet aanwezig zou zijn, vreesde de wetgever dat in het geval van een procedure de redelijkheid van de incassokosten alsnog zou kunnen worden betwist, hetgeen onwenselijk werd geacht. 66
3.1.4 Artikel 6:96 lid 5 BW In het nieuwe vijfde lid van artikel 6:96 BW zijn formaliteiten opgenomen inzake de aanmaning van consumenten. Pas indien de aanmaning op de juiste manier is uitgevoerd, zal de consument de incassokosten verschuldigd zijn. In artikel 6:96 lid 5 BW is neergelegd dat, nadat de schuldenaar ingevolge artikel 6:82 BW in verzuim is geraakt, dient te worden aangemaand door de schuldeiser. De vordering dient derhalve opeisbaar te zijn. Op grond van artikel 6:82 jo 6:83 BW treedt het verzuim in wanneer de betalingstermijn is verstreken of wanneer de schuldenaar in gebreke is gesteld en betaling desondanks is uitgebleven. In de uit te brengen aanmaning dient de schuldeiser de schuldenaar vervolgens een termijn van veertien dagen te stellen om het verschuldigde te voldoen. Daarnaast dient de schuldeiser aan te geven welke gevolgen er zullen optreden indien de schuldenaar geen gehoor geeft aan de aanmaning, namelijk dat hij in dat geval een bepaald bedrag aan incassokosten zal zijn verschuldigd. 67 Wanneer de schuldenaar de termijn van veertien dagen laat verstrijken zonder enige betaling te verrichten, zal hij de gevorderde incassokosten pas verschuldigd zijn. Het enkele in verzuim zijn van de schuldenaar is na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel derhalve niet meer voldoende om deze kosten verschuldigd te zijn. Een schuldeiser kan ervoor kiezen om een lager bedrag aan incassokosten te berekenen. Het is immers toegestaan om in het voordeel van een consument af te wijken van het besluit. Wanneer een schuldeiser hiervoor kiest, dient hij naast de hoogte van het gevorderde bedrag tevens het volgens het besluit toegestane maximale bedrag te vermelden in de aanmaning om duidelijkheid te scheppen.68 De termijn van veertien dagen zal ingaan op de dag nadat de consument door de schuldeiser is aangemaand. In dit kader heeft de minister van Justitie aangegeven dat het wellicht een goede keuze is voor een schuldeiser om de aanmaning aangetekend te verzenden om er zeker van te zijn dat de aanmaning de schuldenaar zal bereiken. Dit is echter geen verplichting. 69 64
Langbroek 2012. Kamerstukken I 2011/12, 32418, nr. C, p. 4. 66 Kamerstukken I 2011/12, 32418, nr. E, p. 7. 67 Dit incassobedrag dient uiteraard in lijn te zijn met de staffel uit het besluit. 68 Stb. 2012, 141, p. 7, nota van toelichting. 69 Stb. 2012, 141, p. 7, nota van toelichting. 65
Pagina 18 van 36
De regeling inzake de verplichte aanmaningsformaliteiten is in de wet opgenomen zodat consumenten niet kunnen worden verrast door plotseling verschuldigde incassokosten. In sommige gevallen kan het voorkomen dat bijvoorbeeld het banksaldo van de schuldenaar te laag was en dat een automatische incasso daardoor niet heeft kunnen slagen. Om een dergelijke schuldenaar te beschermen tegen het verschuldigd zijn van incassokosten dienen consumenten eerst aangemaand te worden om in de gelegenheid gesteld te worden hun fout alsnog te kunnen herstellen. 70
3.1.5 Artikel 6:96 lid 6 BW Het nieuwe zesde lid van artikel 6:96 BW regelt tot slot de situatie waarin een schuldeiser meerdere vorderingen heeft op dezelfde schuldenaar. In een dergelijk geval hoeft de schuldeiser niet voor elke vordering apart een aanmaning te verzenden, maar dient hij dit in één enkele aanmaning te doen. De verschuldigde incassokosten worden in dat geval bepaald aan de hand van al het verschuldigde bij elkaar opgeteld. Het voorgaande geldt slechts indien er nog niet eerder een aanmaning is verzonden. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen in het geval van een huurovereenkomst, waarbij het nog niet duidelijk is of de schuldenaar met betrekking tot toekomstige huurtermijnen ook in gebreke zal blijven. 71 In dat geval kan per termijn een aanmaning worden verzonden. 3.1.6 Artikelen 241 en 242 BW Naast artikel 6:96 BW worden tevens de artikelen 241 en 242 Rv door het wetsvoorstel gewijzigd. Inzake artikel 241 RV wordt een zin toegevoegd waarin is opgenomen dat artikel 241 Rv niet van toepassing is op de kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 4 BW. Dit correspondeert met het nieuwe lid 4 van artikel 6:96 BW. Zie voor een beschrijving van deze wijziging subparagraaf 3.1.3. Artikel 242 lid 2 Rv wordt tevens door het wetsvoorstel gewijzigd. De nieuwe bepaling houdt in dat de matigingsbevoegdheid van de rechter niet van toepassing is indien de incassokosten in lijn met het besluit zijn gevorderd. De in het besluit genoemde kosten worden geacht redelijk te zijn en kunnen daarom niet door de rechter worden gematigd. Zie in dit kader eveneens subparagraaf 3.1.3. De artikelen 6:96 lid 3 en lid 4 (derde zin) BW dienen in samenhang met artikel 241 BW te worden gelezen. Deze samenhang houdt in dat de gevorderde incassokosten die volgens de staffel (zie subparagraaf 3.2.2) zijn gevorderd, niet meer zoals onder het oude recht van kleur kunnen verschieten in een proceskostenveroordeling. Wanneer de kosten op de juiste wijze en in lijn met de staffel zijn gevorderd, dienen zij naast de proceskostenveroordeling te worden voldaan en gaan de incassokosten hier niet meer in op. Wanneer de wet op dit punt niet zou worden aangepast, zou dit tot gevolg hebben gehad dat er in een procedure alsnog over de redelijkheid van de gevorderde incassokosten kon worden getwist, hetgeen door wetgever niet wenselijk werd geacht. 72
70
Stb. 2012, 141, p. 7, nota van toelichting. Kamerstukken I 2011/12, 32418, nr. C, p. 11. 72 Langbroek 2012, p. 25 71
Pagina 19 van 36
3.2
Het besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten
3.2.1 Toepassingsgebied van het besluit Op grond van het nieuwe lid 4 van artikel 6:96 BW worden de nieuwe bepalingen omtrent de buitengerechtelijke incassokosten bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) geregeld. Op deze AMvB is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten gebaseerd. Artikel 1 van het besluit bepaalt dat het besluit alleen ziet op verbintenissen tot betaling van een geldsom. Indien de vordering schadevergoeding betreft, 73 gelden de in het besluit opgenomen incassokosten slechts voor zover partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten of indien er sprake is van een verbintenis tot betaling van een geldsom die door partijen is omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding in de zin van artikel 6:87 BW. Alle overige verbintenissen vallen niet onder de werking van het besluit. Het besluit geldt daarnaast alleen voor vorderingen waarvan de schuldenaar na de inwerkingtreding van het besluit (op 1 juli 2012) in verzuim is, aldus artikel 3 van het besluit. Wanneer de schuldenaar al voor deze datum in verzuim is geraakt, gelden de incassoregels zoals in hoofdstuk 2 werd besproken.
3.2.2 De nieuwe staffel In artikel 2 van het besluit is een nieuwe staffel opgenomen waarin de redelijk te vorderen incassokosten zijn weergegeven. De staffel geeft de maximaal te vorderen incassokosten weer. De staffel is opgebouwd uit oplopende hoofdsombedragen met bijbehorende percentages die als incassokosten kunnen worden gevorderd. De incassokosten worden slechts berekend over de hoofdsom, dat wil zeggen de hoogte van de te innen vordering. Deze hoofdsom mag niet worden verhoogd met bijvoorbeeld administratiekosten, registratiekosten, boetebedingen of beheerskosten. 74 Deze kosten zijn namelijk verdisconteerd in de te vorderen incassokosten volgens de staffel. De wettelijk te vorderen rente over de vordering staat in beginsel tevens los van de hoofdsom. 75 De staffel ziet er als volgt uit: -
-
-
Indien de hoofdsom niet meer dan € 2.500 bedraagt, zijn de maximaal te vorderen incassokosten 15% van de hoofdsom van de vordering; Bij een hoofdsom van maximaal € 5.000 bedragen de incassokosten 15% over de eerste € 2.500 en 10% over de volgende € 2.500; Bij een hoofdsom van maximaal € 10.000 bedragen de te vorderen incassokosten 15% over de eerste € 2.500 van de hoofdsom, 10% over de tweede € 2.500 en 5% over de volgende € 5.000; Bij een hoofdsom van maximaal € 200.000 bedragen de te vorderen incassokosten 15% over de eerste € 2.500 van de hoofdsom, 10% over de tweede € 2.500, 5% over de volgende € 5.000 en 1% van de volgende € 190.000; Voor alle hoofdsommen hoger dan € 200.000 geldt het voorgaande eveneens met een vordering inzake de incassokosten van 0,5% over het meerdere van € 200.000.
73
Volgens Langbroek 2012 gaat het hier om zowel contractuele als buitencontractuele aansprakelijkheid (bijvoorbeeld aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad). 74 Langbroek 2012, p. 25. 75 Volgens de nota van toelichting (Stb. 2012, 141, p. 6) is hiervoor gekozen aangezien de hoogte van de hoofdsom dan maandelijks zou worden verhoogd. Dit zou onwenselijk zijn. De wettelijke rente mag slechts bij de hoofdsom worden opgeteld indien de schuldenaar meer dan één jaar in verzuim is. Over het afgelopen jaar mag de rente in dat geval bij de hoofdsom worden opgeteld waarna de incassokosten opnieuw kunnen worden berekend.
Pagina 20 van 36
Daarnaast is in het besluit bepaald dat te vorderen incassokosten niet meer dan € 6.775 mogen bedragen en het minimaal te vorderen bedrag € 40. De genoemde bedragen zijn op grond van artikel 2 lid 3 van het besluit exclusief BTW. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van een vordering van € 50.000 mag de schuldeiser in totaal een bedrag ad € 1.275 (375 + 250 + 250 + 400) vorderen van zijn schuldenaar inzake de incassokosten.
3.3
Deelconclusie
In dit hoofdstuk is besproken hoe de wet- en regelgeving zal luiden na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel ziet enerzijds op de wijziging van de artikelen 6:96 BW en 241 en 242 Rv, anderzijds op de regelingen zoals die zijn neergelegd in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De wijziging van artikel 6:96 BW ziet op de toevoeging van vier nieuwe artikelleden en de inkorting van lid 2 sub c van voornoemd artikel. De bepaling inzake het ‘van kleur verschieten’ van de incassokosten naar proceskosten is uit artikel 6:96 lid 2 sub c BW naar lid 3 verplaatst. Artikel 6:96 lid 4 BW vormt de wettelijke grondslag voor een nader in te voeren AMvB waarin de hoogte van de maximaal te vorderen incassokosten in een staffel zijn uitgewerkt. Het besluit bepaald dat de te vorderen incassokosten in beginsel slechts gelden indien het een vordering tot een geldsom betreft. De te vorderen incassokosten worden berekend aan de hand een percentage van gedeelten van de te vorderen hoofdsom. Dit besluit is semi-dwingend ten gunste van consument-schuldenaren. In het nieuwe lid 5 van artikel 6:96 BW zijn nieuwe aanmaningswijzen opgenomen indien het een overeenkomst met een consument betreft. In het nieuwe lid 6 van artikel 6:96 BW zijn regelingen neergelegd met betrekking tot de situatie waarin een schuldeiser meer dan één vordering heeft op zijn schuldenaar. De wijziging van artikel 241 is in feite een spiegelbepaling van het nieuwe 6:96 lid 4 BW inzake het ‘van kleur verschieten’ van de incassokosten naar proceskosten. Wanneer er incassokosten zijn gevorderd kunnen deze niet meer worden omgezet naar een proceskostenveroordeling aangezien de incassokosten die worden gevorderd volgens de staffel op voorhand als redelijk worden aangemerkt. Artikel 242 ziet op de matigingsbevoegdheid van de rechter die niet meer geldt indien de incassokosten volgens de staffel zijn berekend. Zoals gezegd worden deze kosten als redelijk aangemerkt en behoeven derhalve geen matiging.
Pagina 21 van 36
Hoofdstuk 4
De effecten van de wetswijziging
In dit hoofdstuk zullen de verwachte effecten en / of gevolgen van de wijziging worden besproken voor zowel de schuldeiser als schuldenaar die naar alle waarschijnlijkheid zullen optreden na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel.
4.1
Consumentenbescherming tegen onredelijke incassokosten
Het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (hierna: besluit) is, zoals gezegd, semidwingend indien het een overeenkomst tussen een schuldeiser en consument betreft. Er mag derhalve niet ten nadele van een consument van de bepalingen in het besluit worden afgeweken. Dit brengt met zich mee dat aan consumenten niet een hoger bedrag aan incassokosten mag worden berekend dan dat zij volgens de staffel verschuldigd zijn aan de schuldeiser. 76 Lagere bedragen zijn wel toegestaan, mits zij niet lager zijn dan het minimum te vorderen bedrag uit de staffel, te weten € 40. Zie paragraaf 2 van hoofdstuk 3. Wanneer er in een overeenkomst met een consument toch te hoge bedragen worden gevorderd, bijvoorbeeld vanwege een beding in de door de schuldeiser gehanteerde algemene voorwaarden, is een dergelijke afspraak of beding vernietigbaar op grond van artikel 3:40 BW. Deze vernietigbaarheid kan ook ambtshalve door de rechter worden ingeroepen. 77 Door vernietigbaarheid als sanctie te stellen op een te hoog bedrag aan gevorderde incassokosten, heeft zowel de consument als de rechter een effectief middel om hetgeen bepaald in het besluit te kunnen handhaven. Het eerste effect van het wetsvoorstel is derhalve een verhoogde bescherming van de consument tegen onredelijk hoge incassokosten.
4.2
Duidelijkheid over de redelijkheid van de te vorderen incassokosten
In de wetgeving die gold voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel werd de redelijkheid van de gevorderde incassokosten bepaald aan de hand van de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets. Niet alleen het vorderen van de incassokosten moest redelijk zijn maar ook de hoogte van de te vorderen incassokosten diende redelijk te zijn. Voor consumenten is een dergelijke redelijkheidstoets geenszins een duidelijk criterium. Indien incassokosten worden gevorderd, is het voor een consument moeilijk om te bepalen of deze kosten aan voornoemd criterium voldoet. Om (hoge) advocaatkosten en griffierechten te besparen, zal het voor een consument wellicht aantrekkelijker zijn om de vordering inclusief incassokosten aan de schuldeiser te betalen dan de zaak door rechtbank te laten behandelen. Het besluit verschaft voor zowel consumenten als schuldeisers duidelijkheid over welke kosten in redelijkheid kunnen worden gevorderd inzake de incasso. In het besluit zijn namelijk de precieze bedragen vastgelegd die in redelijkheid mogen worden gevorderd. Voor consumenten is het derhalve gemakkelijker om te bepalen of de gevorderde incassokosten redelijk zijn, hetgeen met zich meebrengt dat een consument niet meer uit onwetendheid de te hoge incassokosten aan zijn schuldeiser behoeft te voldoen.78 Het tweede effect van de wetswijziging is daarom meer duidelijk voor consumenten inzake de redelijkheid van de gevorderde incassokosten, alsmede de redelijkheid van de hoogte van de gevorderde incassokosten.
76
Langbroek 2012. Kamerstukken II, 2010/11, 32418, nr. 5, p. 16. 78 Verheij 2011. 77
Pagina 22 van 36
4.3
Procedures zullen worden voorkomen
Zoals gezegd in paragraaf 4.2 zullen er naar verwachting minder consumenten zijn die een zaak voor de rechtbank laten komen omdat zij de hoogte van gevorderde incassokosten betwisten. De redelijk te vorderen incassokosten zijn namelijk vastgelegd in het besluit en ook door consumenten te raadplegen. Zij zullen hierdoor de kosten en moeite van een proces bij een rechtbank besparen. Een derde effect van de wetswijziging is dus gelegen in het feit dat consumenten niet langer vorderingen waarvan de gevorderde incassokosten worden betwist door een rechtbank te laten beslechten waardoor onnodige kosten en procedures worden voorkomen.
4.4
Zekerheid voor schuldeisers
Onder het recht geldend voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel heeft de rechter de bevoegdheid om de door de schuldeiser gevorderde incassokosten ambtshalve te matigen, gelet op het bepaalde in artikel 242 Rv. Indien de rechter van mening is dat de door de schuldeiser verrichte incassowerkzaamheden de hoogte van de gevorderde incassokosten niet rechtvaardigen, bestaat de mogelijkheid dat de rechter de gevorderde incassokosten op een lager bedrag vaststelt. Het is dus afhankelijk van de behandelende rechter of de schuldeiser zijn gevraagde vergoeding voor de verrichte incassowerkzaamheden zal ontvangen. Vooraf is moeilijk te bepalen of de schuldeiser deze kosten vergoed zal krijgen. Na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zullen schuldeisers de door hun gevorderde incassokosten, mits deze niet in strijd zijn met de staffel uit het besluit, toegewezen krijgen. Deze kosten worden namelijk – zoals eerder reeds opgemerkt – als redelijk aangemerkt en dienen niet meer gematigd te worden door de behandelde rechter. Dat de schuldeiser een vergoeding zal krijgen voor de door hem verrichte incassowerkzaamheden staat derhalve vast 79 waardoor het wetsvoorstel voor de schuldeiser meer duidelijkheid met zich meebrengt aangezien de mogelijkheid dat de rechter de gevorderde kosten ambtshalve matigt zich niet meer zal voordoen.
4.5
Afwachtende houding consument
Het nieuwe recht brengt met zich mee dat consumenten de incassokosten pas zullen zijn verschuldigd indien de schuldeiser de consument op de juiste wijze heeft aangemaand (artikel 6:96 lid 5 BW). De schuldeiser dient eerst te wachten tot de consument in verzuim is geraakt, te weten door het verstrijken van de betalingstermijn of doordat de consument eerst in gebreke is gesteld waarna betaling desondanks is uitgebleven. Wanneer de consument in verzuim is geraakt, dient de schuldenaar de consument aan te manen waarbij de consument een termijn van veertien dagen krijgt om de vordering alsnog te voldoen. In deze aanmaning dienen de gevolgen van het niet betalen, te weten het verschuldigd raken van incassokosten, duidelijk te worden vermeld. Het wetsvoorstel beoogt de consument te beschermen tegen het plotseling verschuldigd zijn van incassokosten. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een automatische incasso is geblokkeerd vanwege een te laag banksaldo van de consument of dat een factuur aan de aandacht van de consument is ontsnapt. Het zou dan onredelijk zijn dat de consument direct incassokosten is verschuldigd. De wetgever heeft het redelijk geacht dat consumenten een extra kans krijgen om de betaling alsnog te verrichten. Een keerzijde van deze bescherming kan zijn dat de consument een passieve houding aanneemt en onnodig lang wacht met het verrichten van zijn betalingen. Hij zal immers niet direct incassokosten zijn verschuldigd. Pas als de termijn van veertien dagen 79
Ingeval van een consumentenovereenkomst dient de consument wel op de juiste wijze te worden aangemaand (artikel 6:96 lid 5 BW), zie hoofdstuk 3.1.4.
Pagina 23 van 36
is verstreken zal hij deze incassokosten zijn verschuldigd. Een mogelijk effect van het wetsvoorstel is derhalve gelegen in het feit dat schuldeisers langer op betaling moeten wachten en meer aanmaningen moeten verzenden om hun vordering te incasseren.
4.6
Redelijk te vorderen incassokosten?
Wanneer een schuldenaar de gevorderde incassokosten te hoog vond, kon hij onder het oude recht betwisten dat de schuldeiser inderdaad de gevorderde kosten had gemaakt terwijl hij bijvoorbeeld maar twee aanmaningsbrieven had ontvangen. Het was vervolgens aan de rechter om de gevorderde incassokosten al dan niet te matigen. In de situatie na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel is het echter niet meer van belang hoeveel werkzaamheden een schuldeiser heeft verricht om zijn vordering te incasseren. In het geval van een consumentenovereenkomst waarbij geen betalingstermijn wordt gehanteerd, is het voldoende dat de schuldeiser slechts twee aanmaningen verstuurt. Het is daarbij onverschillig hoe hoog de hoofdsom van de vordering is. Bij een hoofdsom van € 200.000 zal de schuldeiser, voor het verzenden van dezelfde twee aanmaningen, een aanzienlijk hoger bedrag aan incassokosten kunnen vorderen dan bij een vordering van € 2.000, terwijl de schuldeiser niet meer incassohandelingen hoeft te verrichten. Daarnaast is het minimaal te vorderen bedrag op € 40 gesteld, hetgeen met zich meebrengt dat een schuldeiser met een vordering van € 100 door het versturen van een enkele aanmaning bijna de helft meer dan de hoofdsom ontvangt. 80 Bij bepaalde vorderingen kan het feit dat de redelijk te vorderen incassokosten zijn vastgelegd in een staffel derhalve nadelig voor een schuldenaar uitpakken nu een schuldeiser met weinig moeite een relatief hoog bedrag aan incassokosten kan vorderen. Dat de matigingsbevoegdheid van de rechter is komen te vervallen draagt aan het voorgaande eveneens niet bij. Het feit dat een consument alsnog voor ‘onredelijk’ hoge incassokosten wordt geplaatst kan m.i. derhalve worden aangemerkt als een effect van het wetsvoorstel.
4.7
Opvallende punten
De wetgever heeft met het wetsvoorstel in eerste plaats de bescherming van de consument beoogd. Deurwaarders en incassobedrijven zouden te vaak onredelijk hoge incassokosten in rekening brengen waardoor de consument wordt benadeeld. Normering zou een oplossing moeten zijn voor dit probleem. De wetgever is stellig in de bewering dat wanneer de incassokosten worden genormeerd, de consument beter zal worden beschermd tegen te hoge incassokosten. Hiervan is m.i. echter geen sprake. Door de nieuwe staffel zal de consument, vooral in het geval er sprake is van lagere vorderingen, voor hoge incassokosten komen te staan aangezien het minimaal te vorderen bedrag aan incassokosten op € 40 is gesteld. Bij kleine vorderingen kan het derhalve voorkomen dat de consument meer incassokosten dan hoofdsom aan de schuldeiser dient te voldoen. Verder valt op dat schuldeisers zich er met de nieuwe regeling gemakkelijk van af kunnen maken. Was het onder het oude recht niet voldoende dat een schuldeiser slechts twee betalingsherinneringen had verzonden naar zijn schuldenaar om aanspraak te kunnen maken op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, zal dit onder het nieuwe recht wel mogelijk zijn. Dat dit de consumentenbescherming niet ten goede komt, blijkt vooral uit de staffel met betrekking tot de hogere vorderingen. Een schuldenaar hoeft ook in dat geval slechts twee brieven te versturen en kan direct aanspraak maken op een vergoeding die in de honderden 80
Verheij 2011.
Pagina 24 van 36
euro’s kan oplopen. De consument werd onder het oude recht in dat geval nog beschermd door de matigingsbevoegdheid van de rechter en door het feit dat in de rechtspraak is uitgemaakt dat zulke geringe werkzaamheden niet voor vergoeding in aanmerking komen. Onder het nieuwe recht zal de consument de (volgens de staffel gevorderde) incassokosten per definitie zijn verschuldigd en daarom m.i. slechter af zijn dan onder het oude recht. Verder stelt de wetgever dat het na de normering voor alle partijen duidelijk zal zijn welke incassokosten redelijk zijn en welke niet. De wetgever gaat er daarbij ten onrechte van uit dat alle consumenten op de hoogte zijn van deze nieuwe wetgeving. De consument is qua kennisniveau echter niet gelijk te stellen met bijvoorbeeld een deurwaarder of incassospecialist waardoor er altijd consumenten zullen blijven die, bij gebrek aan kennis en om het probleem de wereld uit te helpen, het gevorderde maar betalen. Dit zal vooral blijven spelen bij grote wederpartijen, bijvoorbeeld de nutsbedrijven. Wanneer deze dreigen de stroomvoorziening af te sluiten indien de consument het gevorderde inclusief onredelijk hoge incassokosten niet tijdig voldoet, zal een consument zich doorgaans niet beroepen op de nieuwe staffelbedragen en de onredelijkheid van het gevorderde bedrag. Ik zie daarom niet waarom normering op dit gebied bij zou dragen aan de consumentenbescherming. Uit het voorgaande blijkt dat de belangrijkste reden van de wetgever om de buitengerechtelijke incassokosten te normeren, namelijk de bescherming van de consument, met het wetsvoorstel niet per definitie zal zijn gewaarborgd. Vooral in het geval van relatief hoge of lage vorderingen zal de consument door het nieuwe wetsvoorstel slechter af zijn dan onder het oude recht. Indien het nieuwe recht inzake de incassokosten wordt vergeleken met soortgelijke bepalingen inzake andere rechtsgebieden kan nog een punt worden opgemerkt. Bijvoorbeeld de regeling inzake de proceskostenveroordeling met betrekking tot intellectuele eigendomprocedures. Op grond van artikel 1019h Rv wordt de in het ongelijk gestelde partij in die gevallen veroordeeld tot betaling van de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten. Dat wil zeggen dat deze partij de volledige proceskosten dient te vergoeden aan de partij die in het gelijk is gesteld. Dit heeft als ongewenst effect dat partijen kunnen dreigen met een dure advocaat en een daarmee samengaande dure proceskostenveroordeling waardoor aangesproken partijen de zaak liever buiten rechte zullen willen oplossen door bijvoorbeeld het ongelijk direct toe te geven en te schikken. Dit gevolg is ongewenst aangezien het partijen ontmoedigd wordt om een zaak voor een rechter te brengen vanwege het risico veroordeeld te kunnen worden tot betaling van een hoge proceskostenvergoeding. Inzake de incassokosten is thans een normering toegepast waardoor de partij die zijn recht wenst te behalen van tevoren weet dat hij geen risico loopt om, indien hij niet in het gelijk wordt gesteld, veroordeeld te worden in hoge kosten. Wat dit betreft zal de drempel om de zaak voor een rechter te brengen beduidend lager zijn dan in gevallen waarin een partij dit risico wel loopt. Het wetsvoorstel zorgt derhalve voor een duidelijkheid inzake de te verwachten kostenveroordeling.
4.8
Deelconclusie
In dit hoofdstuk zijn de mogelijke effecten en gevolgen van het wetsvoorstel besproken. Eén van de belangrijkste effecten van het wetsvoorstel is gelegen in de consumentenbescherming. Aangezien de regeling in de wet en in het besluit van dwingendrechtelijke aard zijn ten opzichte van consumenten, wordt deze bescherming gewaarborgd. De bescherming ziet op de redelijkheid van de door schuldeisers te vorderen incassokosten. Aangezien schuldeisers zich aan de staffel uit het besluit dienen te houden, komen consumenten niet meer voor onredelijk hoge incassokosten te staan.
Pagina 25 van 36
Het wetsvoorstel brengt daarnaast meer duidelijkheid over de redelijkheid van de gevorderde incassokosten ten opzichte van het oude recht. De dubbele redelijkheidstoets is komen te vervallen. De bedragen genoemd in de staffel worden als redelijk aangemerkt. Het is voor schuldenaren derhalve gemakkelijker en duidelijker om te bezien of de gevorderde incassokosten redelijk zijn. Een zaak waarin de redelijkheid van de incassokosten wordt betwist, zal dus niet meer zo snel voor een rechter worden gebracht aangezien de redelijkheid reeds vaststaat. Op deze manier kunnen deze procedures door het wetsvoorstel derhalve worden voorkomen. Een ander effect van het wetsvoorstel is gelegen in de zekerheid voor de schuldeiser dat hij zijn gevorderde incassokosten (mits in lijn met de staffel) vergoed zal krijgen. De matigingsbevoegdheid van de rechter met betrekking tot de hoogte van de incassokosten komt te vervallen – voor zover deze niet in strijd met de staffel zijn – aangezien de incassokosten uit de staffel reeds op voorhand als redelijk zijn aangemerkt. Een schuldeiser kan dus niet meer door een matiging worden verrast. Schuldeisers kunnen echter wel te maken krijgen met een meer afwachtende houding van consumenten, aangezien een consument de incassokosten pas zal zijn verschuldigd indien er op de juiste wijze is aangemaand. Dit kan met zich meebrengen dat schuldeiser langer op betaling moeten wachten. Tot slot kan als effect worden aangemerkt dat in sommige gevallen de gevorderde incassokosten toch niet redelijk zijn, ondanks het feit dat deze kosten als redelijk zijn aangemerkt in de staffel. Hierbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld lage vorderingen waarbij het minimumbedrag (€ 40) zal zijn verschuldigd met gevolg dat een consument wellicht meer incassokosten dan hoofdsom aan de schuldeiser dient te voldoen. Daarnaast hoeven schuldeisers ook bij hoge vorderingen slechts een enkele aanmaning te versturen om toch aanspraak te maken op een – in verhouding – hoog bedrag aan incassokosten. Anderzijds zorgt normering wel dat de drempel om een zaak voor de rechter te brengen laag is, aangezien van tevoren vast staat dat een consument niet tot betaling van hoge kosten zal worden veroordeeld.
Pagina 26 van 36
Hoofdstuk 5 5.1
Meningen uit de praktijk
Inleiding en afbakening
In dit hoofdstuk zullen de meningen uit de rechtspraktijk worden besproken alsmede de wenselijkheid van de reeds doorgevoerde wijzigingen. Allereerst worden de standpunten van de rechtsbeoefenaars besproken waarna de standpunten uit de literatuur en daarna van overige organisaties worden behandeld. Bij het aanhangig maken van het wetsvoorstel zijn organisaties in de gelegenheid gesteld om via consultatie hun standpunt kenbaar te maken aan het ministerie van Justitie. De standpunten die in dit hoofdstuk worden besproken zullen grotendeels afkomstig zijn uit deze consultatie. Alle onderzochte visies / standpunten bevatten kritiek op de oorspronkelijke toepassingsgrens van € 25.000 van het wetsvoorstel. Alleen indien vorderingen een hoofdsom hadden die lager was dan voornoemde grens zou het wetsvoorstel en besluit van toepassing zijn. Aangezien deze grens de uiteindelijke wet niet heeft gehaald, worden de besproken standpunten inzake deze grens niet behandeld. Na behandeling van voornoemde standpunten zal ik bespreken, met inachtname van de besproken standpunten, of het wetsvoorstel wenselijk is voor de Nederlandse rechtspraktijk.
5.2
De rechtsbeoefenaars
5.2.1 De advocatuur Op 10 november 2009 heeft de Vereniging van Incasso- en Procesadvocaten 81 (hierna: VIA) haar visie gegeven over het wetsvoorstel. De VIA stelt allereerst dat het wenselijk is dat er onderscheid gemaakt wordt tussen overeenkomsten tussen professionele partijen en overeenkomsten tussen professionele partijen en consumenten. Bij contracten tussen professionele partijen worden namelijk meer kosten gemaakt inzake de incasso aangezien deze wereld meer internationaal is en aangezien deze werkzaamheden meer complex zijn dan overeenkomsten waarbij een consument als wederpartij optreedt. Wat de VIA betreft is een dubbele staffel mogelijk, dit wordt immers ook bij de wettelijke renteregeling toegepast. 82 5.2.2 De rechterlijke macht Van de rechterlijke macht hebben zowel de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak als de Raad voor de Rechtspraak een advies uitgebracht aan de minister van Justitie betreffende het wetsvoorstel en het daarbij behorende besluit. De inhoud van deze adviezen wordt in deze paragraaf besproken. Op 23 november 2009 heeft de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak 83 (hierna: NVvR) een advies uitgebracht inzake het wetsvoorstel en het besluit. In beginsel ondersteunt de NVvR de inhoud van het wetsvoorstel en besluit. Zij is echter wel van mening dat het feit dat er slechts een enkele aanmaning dient te worden verstuurd om de incassokosten verschuldigd te zijn niet in lijn is met het Rapport Voorwerk II en de jurisprudentie van de Hoge Raad op dit gebied. Volgens voornoemde bronnen zijn incassokosten (naast een proceskostenveroordeling) namelijk niet direct verschuldigd bij het verzenden van een enkele aanmaning door de schuldeiser.
81
Vereniging van Incasso- en Procesadvocaten, reactie d.d. 10 november 2009 inzake wetsvoorstel 32418, te raadplegen via www.internetconsultatie.nl. 82 In artikel 6:119 BW en 6:119a BW. 83 De Nederlandse Raad voor Rechtspraak, brief d.d. 23 november 2009 inzake wetsvoorstel en besluit buitengerechtelijke incassokosten aan de minister van Justitie, griffienummer 148619.04.
Pagina 27 van 36
Het feit dat de incassokosten zijn vastgelegd in de staffel en dus ‘vaste’ bedragen zijn, wordt door de NVvR aangemerkt als een positief punt van het wetsvoorstel. De mate van consumentenbescherming die dit met zich meebrengt, is wat de NVvR betreft een belangrijk winstpunt. Als nadeel kan volgens haar worden aangemerkt het feit dat de rechter zijn matigingsbevoegdheid niet meer zal kunnen uitoefenen indien de gevorderde incassokosten in lijn zijn met de staffel. Op deze manier wordt het nieuwe systeem een rigide systeem. Men is of wel incassokosten verschuldigd of niet. Een extra toetsing door een rechter is niet meer mogelijk, al kan daar in sommige gevallen wel behoefte aan zijn. Een en ander weegt wat de NVvR betreft niet op tegen de voordelen van het wetsvoorstel en de NVvR heeft derhalve een positieve houding ten opzichte van de nieuwe regeling.84 Op 11 november 2009 heeft de Raad voor de Rechtspraak 85 (hierna: de Raad) haar advies inzake het wetsvoorstel en besluit uitgebracht. Het belangrijkste punt van aandacht is wat de Raad voor Rechtspraak betreft gelegen in het minimumbedrag inzake de incassokosten van € 40. De Raad stelde dat het vaststellen van dit minimum in het geval van vorderingen met een lage hoofdsom, de verhouding tussen de te betalen incassokosten en het bedrag van de hoofdsom, verstoort kan raken. De Raad adviseert derhalve ofwel dit bedrag lager vast te stellen, ofwel de rechter wederom de mogelijkheid tot matiging toe te kennen. Indien dit niet gebeurd denkt de Raad niet dat de consumentenbescherming voldoende zal zijn gewaarborgd. Wat betreft de NVvR betreft is het wetsvoorstel een stap vooruit in de consumentenbescherming en zij is grotendeels positief over de regeling. Ook de Raad is overwegend positief, zij het dat zij enkele aanmerkingen heeft van tekstuele aard en inzake de matigingsbevoegdheid van de rechter.
5.2.3 De deurwaarders Op 9 november 2009 heeft de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders 86 (hierna: KBvG) haar visie aan de minister van Justitie gepresenteerd. Zij geeft allereerst aan dat de normering die het wetsvoorstel teweeg brengt de eenvoud van de incassopraktijk ten gunste komt. Ook de wijze waarop de incassokosten worden berekend, te weten aan de hand van een percentage van de hoofdsom, is wat de KBvG betreft een juiste keuze. Wanneer de wettelijke rente hierbij zou worden betrokken, komt dit de eenvoud niet ten goede omdat het bedrag maandelijks zal veranderen. De KBvG merkt daarnaast op dat de sanctie op bedingen in algemene voorwaarden waarin te hoge incassokosten worden gevorderd, te weten de vernietigbaarheid via artikel 3:40 BW, geen juist middel is om de niet-naleving van het wetsvoorstel en het besluit tegen te gaan. De KBvG stelt dat nietigheid een betere sanctie zou zijn, aangezien zij niet denkt dat schuldenaren dusdanig rechtvaardig en rechtsbewust zijn om een beding in algemene voorwaarden zelf te vernietigen. De schuldenaar zal ook niet snel tot vernietiging overgaan, bij gebrek aan juridische kennis en / of maatschappelijke onbedrevenheid. In beginsel is de KBvG positief gestemd over het wetsvoorstel en het daarbij behorende besluit al denkt zij wel dat vernietigbaarheid niet de juiste sanctie is tegen het opnemen van bedingen in algemene voorwaarden waarin te hoge incassokosten zijn bedongen.
84
Zie de bronvermelding in de vorige noot, p. 4. Raad voor de Rechtspraak, brief d.d. 11 november 2009 inzake wetsvoorstel 32418 aan de minister van Justitie, raad te plegen via www.rechtspraak.nl. 86 Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, brief d.d. 9 november 2009 inzake wetsvoorstel 32418, te raadplegen via www.internetconsultatie.nl. 85
Pagina 28 van 36
5.2.4 De incasso-organisaties Van de incasso-organisaties, denk hierbij aan bijvoorbeeld incassobureaus, hebben zowel de Vereniging voor Credit Management als de Nederlandse Vereniging van gecertificeerde Incassoondernemingen hun visie bekend gemaakt over het wetsvoorstel. Beide visies worden in deze paragraaf besproken. Op 9 november 2009 87 heeft de Vereniging voor Credit Management (hierna: VVCM) haar visie inzake het wetsvoorstel per brief verzonden aan de minister van Justitie. Haar advies luidde dat er een aparte staffel dient te komen voor overeenkomsten tussen twee professionele partijen. De relatie tussen partijen in dergelijke overeenkomsten is dusdanig gelijkwaardig dat er een aparte staffel dient te komen waarbij hogere bedragen inzake de incassokosten kunnen worden gevorderd. De contractsvrijheid in dergelijke overeenkomsten wordt wat de VVCM betreft op deze manier erg beperkt. De handelsmarkt is er bij gebaat dat er stipte betalingsafspraken kunnen worden gemaakt waarbij schuldenaren worden geprikkeld tijdig te betalen. Daarnaast stelt de VVCM dat de incassokosten niet slechts over de hoofdsom moeten worden berekend, maar over de hoofdsom inclusief wettelijke rente. Wanneer dit het geval zou zijn stelt de VVCM dat wanbetaling meer wordt bestreden dan wanneer de incassokosten slechts mogen worden berekend over de hoofdsom. Al met al is de VVCM niet positief over de (gevolgen) van het wetsvoorstel. De Nederlandse Vereniging van gecertificeerde Incasso-ondernemingen (hierna: NVI) heeft op 23 juni 2011 88 haar visie op het wetsvoorstel uitgebracht aan de Eerste Kamer. De NVI geeft allereerst aan dat het minimumbedrag van € 40 volledig haar doel voorbij schiet. Dit bedrag is wat de NVI betreft te laag vastgesteld waardoor het incassotraject erg wordt beperkt. De kosten van bijvoorbeeld het beproeven van een betalingsregeling of het op pad sturen van de buitendienst, gaan het bedrag van € 40 namelijk snel te boven. De NVI stelt daarnaast dat consumenten met het wetsvoorstel slechter af zullen zijn, aangezien er nog slechts één aanmaning 89 verzonden dient te worden wil men incassokosten verschuldigd zijn. De NVI geeft aan dat dit onder de oude regelingen drie aanmaningen betroffen. Een consument is na inwerkingtreding dus sneller incassokosten verschuldigd dan voorheen waardoor zijn positie zal verslechteren. De conclusie van De NVI is dat het wetsvoorstel ondoordacht is en dat het doel van het wetsvoorstel, te weten bescherming tegen hoge incassokosten, niet gediend wordt met de wet. Zij is van mening dat de incasso over het algemeen bezien slechts duurder wordt voor schuldenaren en dat het een stap achterwaarts is voor de incassopraktijk.
5.3
Meningen in de literatuur
Over het wetsvoorstel zijn thans nog weinig juridische artikelen verschenen. Het artikel van Verheij 90 uit 2011 gaat wel in op het wetsvoorstel en wordt daarom in deze paragraaf besproken.
87
Vereniging voor Credit Management en het Verbond van Credit Management Bedrijven, brief d.d. 9 november 2009 inzake wetsvoorstel 32418, te raadplegen via www.internetconsultatie.nl. 88 Nederlandse Vereniging van gecertificeerde Incasso-ondernemingen, e-mailbericht d.d. 23 juni 2011 aan de Eerste Kamer inzake wetsvoorstel 32418, griffienummer 148619.01. 89 Dit is het geval indien een schuldeiser een betalingstermijn hanteert. In dat geval is de consument na het verstrijken van deze termijn automatisch in verzuim en is een aparte ingebrekestelling niet meer vereist. Eén brief, waarin de consument 14 dagen in de gelegenheid wordt gesteld om de vordering te voldoen, is in dat geval voldoende om incassokosten verschuldigd te zijn. 90 Verheij 2011, p. 3.
Pagina 29 van 36
Verheij is inzake het wetsvoorstel en besluit van mening dat consumenten over het algemeen niet goed op de hoogte zijn van juridische aangelegenheden of nieuwe wetgeving. Het gevolg hiervan is dat consumenten minder vaak hun schuldeiser zullen wijzen op het feit dat de gevorderde incassokosten in strijd zijn met redelijk te vorderen kosten uit de staffel en dat een rechter, indien de zaak door een rechtbank zal worden behandeld, de incassokosten in lijn met de staffel zal vaststellen. Het wetsvoorstel biedt volgens hem geen absolute waarborg voor consumentenbescherming. Voor een consument is het daarnaast meer belastend dan voor een professionele wederpartij om een dergelijke zaak door een rechter te laten behandelen. Consumenten zullen dus vaak de gevorderde incassokosten voldoen, ook indien deze te hoog zijn vastgesteld. Verheij vindt het verder jammer dat het wetsvoorstel slechts van dwingendrechtelijke aard is voor consumenten en niet voor kleine ondernemingen zoals de eenmanszaak. Kleine ondernemingen zitten qua kennisniveau niet ver boven het kennisniveau van de gemiddelde consument.
5.4
Overige belanghebbenden
De Consumentenbond heeft op 25 september 2009 91 haar visie uitgebracht aan de minister van Justitie inzake het wetsvoorstel. Zij stelt dat in plaats van een vast bedrag (aan de hand van percentages van de hoofdsom) een maximaal bedrag te vorderen incassokosten zou moeten worden gehanteerd. Op deze manier is het voor de consument nog steeds mogelijk om de hoogte van de incassokosten te betwisten, hetgeen met een vast bedrag niet mogelijk is. Daarnaast is zij het niet eens met de gehanteerde percentages in de staffel, deze zijn wat de Consumentenbond betreft te hoog. De gevorderde kosten staan dan niet meer in verhouding met de daadwerkelijk gemaakte kosten door de schuldeiser. Ook de Consumentenbond stelt dat het minimumbedrag van € 40 onredelijk hoog is. Zij is van mening dat het enkele aanmaken van een dossier en het verzenden van een aanmaning geen € 40 bedragen. Vaak zijn deze handelingen geautomatiseerd zodat € 40 onredelijk hoog is.
5.5
Wenselijkheid (deelconclusie)
Over het wetsvoorstel en het daarbij behorende besluit zijn gaandeweg diverse meningen en visies geuit. Kijkend naar deze visies kan worden gesteld dat meeste partijen het wetsvoorstel een stap voorwaarts vinden in de bescherming van de consument. De rechterlijke macht is overwegend positief over het wetsvoorstel en stelt dat er meer duidelijkheid hierdoor zal ontstaan. Wat hen betreft zou het wel beter zijn als de rechter zijn bevoegdheid tot ambtshalve matiging behoudt, ook indien de gevorderde incassobedragen in lijn zijn vastgesteld met de staffel. De advocatuur is niet uitgesproken positief over het wetsvoorstel, maar heeft ook niet veel kritiekpunten geuit. Zij stelt wel dat er een extra staffel moet komen voor het geval van overeenkomsten tussen professionele partijen. De incassokosten liggen in die gevallen namelijk, gelet op het complexe en vaak internationale karakter daarvan, hoger dan bij overige overeenkomsten. De Koninklijke Beroepsvereniging voor Gerechtsdeurwaarders stelt dat het wetsvoorstel het incassotraject eenvoudiger zal maken en is vooral positief gestemd over de inhoud daarvan en de daarbij behorende gevolgen voor de Nederlandse rechtspraktijk. Als punt van aandacht noemt de KBvG dat de sanctie van vernietigbaarheid van bedingen uit algemene voorwaarden die in 91
Consumentenbond, memo d.d. 25 september 2009 inzake wetsvoorstel 32418, te raadplegen via www.internetconsultatie.nl.
Pagina 30 van 36
strijd zijn met de staffel, zou moeten worden vervangen door de sanctie van nietigheid. Schuldeisers zullen niet uit zichzelf overgaan tot het vernietigen van onredelijke bedingen en consumenten zijn vaak niet op de hoogte van dergelijke mogelijkheden. Dat incasso-organisaties niet positief zijn over het wetsvoorstel en het daarbij behorende besluit, is m.i. niet bevreemdend. Zij kunnen op deze manier minder kosten in rekening brengen bij schuldenaren dan voorheen het geval was, hetgeen vooral naar voren komt bij lage vorderingen. Aangezien dit bedrag is vastgesteld op € 40 zit men met het versturen van een aanmaning en een enkel telefoongesprek qua kosten al snel over dit bedrag heen. De incassobedrijven worden door het wetsvoorstel sterk beperkt in de door hen in rekening te brengen kosten hetgeen voor deze organisaties niet gunstig is. De NVI en de VVCM kunnen hierdoor geen positieve opmerkingen maken inzake het wetsvoorstel. Net als de advocatuur merkt de VVCM wel op dat er een aparte staffel zou moeten komen voor overeenkomsten tussen uitsluitend professionele partijen en een andere staffel voor overeenkomsten tussen een consument en een professionele partij. In de literatuur is door Verheij opgemerkt dat het jammer is dat het wetsvoorstel niet tevens de belangen van met consumenten gelijk te stellen entiteiten, bijvoorbeeld eenmanszaken, beschermd. Het kennisniveau van de kleine ondernemer ligt in de meeste gevallen niet hoger dan de gemiddelde consument, waardoor het wetsvoorstel ook van dwingendrechtelijke aard voor deze personen zou moeten zijn. Tot slot heeft de Consumentenbond geoordeeld dat de bedragen genoemd in de staffel te hoog zijn vastgesteld en dat het minimumbedrag van € 40 onredelijk hoog is en dat het meer wenselijk zou zijn indien de staffelbedragen vaste bedragen zouden zijn in plaats van percentages van hoofdsommen. De consument zou dan nog steeds in de gelegenheid zijn om de bedragen te betwisten. Alle argumenten tegen elkaar afwegend, ben ik van mening dat het wetsvoorstel in hoge mate bijdraagt aan de duidelijkheid en rechtszekerheid inzake redelijk te vorderen buitengerechtelijke incassokosten. Er hoeft niet meer te zijn voldaan aan het m.i. vage criterium van de dubbele redelijkheidstoets, hetgeen voor alle belanghebbende partijen in de incassopraktijk duidelijkheid brengt. Doordat er vaste staffelbedragen zijn ingevoerd waarvan al vaststaat dat deze redelijk zijn om te vorderen, heeft de wetgever structuur aangebracht in deze incassoproblematiek. Men kan zich wel afvragen of de regeling in de praktijk het gewenste effect zal beogen. Feit blijft dat veel contractspartijen, in het bijzonder de consument, doorgaans niet op de hoogte zijn van wetswijzigingen. Of zij daadwerkelijk hun schuldeisers aan zullen spreken op te hoge incassokosten zal dus nog moeten blijken. Daarnaast ben ik net als de incasso-organisaties en de VIA van mening dat in een aparte staffel in het geval van overeenkomsten waarbij slechts professionele partijen zijn betrokken, de te vorderen incassokosten hoger mogen zijn. Een aparte staffel is wat mij betreft niet ondoenlijk, mede gelet op het feit dat een dergelijke regeling ook al bestaat bij de wettelijke (handels)rente. Ik kan mij voorstellen dat deze overeenkomsten meer complex zijn en indien zij een internationaal karakter hebben, zullen de huidige incassokostenvergoedingen de te verrichten handelingen niet rechtvaardigen. Dat de matigingsbevoegdheid van de rechter is komen te vervallen – indien de gevorderde incassokosten in lijn met de staffel zijn vastgesteld – is voor zover ik kan bezien noodzakelijk om de duidelijkheid en transparantie te handhaven. Wanneer rechters weer zouden kunnen matigen, zou het toch weer onduidelijk worden welke kosten in welke gevallen redelijk te vorderen zijn. Ik kom derhalve tot de conclusie dat het wetsvoorstel in theorie een grote stap voorwaarts is in de consumentenbescherming voor wat betreft duidelijkheid en transparantie, maar of dit daadwerkelijk uit de verf zal gaan komen zal de tijd moeten leren.
Pagina 31 van 36
Conclusie In deze scriptie is de wetswijziging inzake de normering van de buitengerechtelijke incassokosten besproken. De wijziging ziet zowel op de wijziging van artikel 6:96 lid 2 sub c BW, alsmede op de wijziging van de artikelen 241 en 242 Rv. Voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel kon aan de hand van de dubbele redelijkheidstoets worden bepaald of het vorderen van incassokosten redelijk was. Daarnaast werd een staffel uit het Rapport Voorwerk II gebruikt (opgesteld door de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak) waarin redelijk te vorderen incassokosten waren opgenomen en in incassogeschillen door een rechter konden worden toegepast. Het toepassen van de staffel was echter geen verplichting voor een rechter waardoor ervan kon worden afgeweken. Een rechter kon daarnaast, op grond van artikel 241 Rv de buitengerechtelijke incassokosten omzetten in een proceskostenveroordeling, of bepalen dat de gevorderde incassokosten moesten worden gematigd. Het voorgaande komt de duidelijkheid inzake redelijk te vorderen incassokosten echter niet ten goede. Reden waarom de wetgever is overgegaan tot normering van de buitengerechtelijke incassokosten. Naast voornoemde reden speelde de consumentenbescherming in het kader van armoedebestrijding een rol bij de totstandkoming van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel dient daarnaast de rechtszekerheid aangezien het voor zowel schuldeisers als schuldenaren duidelijk is welke kosten in redelijkheid kunnen worden gevorderd. Tot slot heeft Europese wetgeving invloed gehad op de normering van de buitengerechtelijke incassokosten, zij het dat deze wetgeving slechts toezag op de normering van voornoemde kosten bij handelstransacties. De wetswijziging die heeft plaatsgevonden ziet enerzijds op de wijziging van de artikelen 6:96 BW en 241 en 242 Rv en anderzijds op de invoering van een AMvB (hierna: het besluit) dat nadere regels bevat over de redelijk te vorderen incassokosten. De belangrijkste wijziging inzake artikel 6:96 BW is gelegen in het opnemen van een wettelijke grondslag van voornoemd besluit in lid 4, het nieuwe lid 5 voorziet in nieuwe aanmaningswijzen voor schuldenaren waaraan moet zijn voldaan wil hij incassokosten in rekening kunnen brengen bij een consument-schuldenaar en het nieuwe lid 6 geeft regelingen inzake cumulatie van vorderingen door een schuldenaar op dezelfde schuldenaar. De artikelen 241 en 242 Rv zijn als spiegelbepaling van artikel 6:96 BW gewijzigd en bepalen nu dat de matigingsbevoegdheid van de rechter niet meer bestaat in het geval de incassokosten in lijn met het besluit zijn gevorderd (artikel 242 Rv) en dat deze in dat geval niet meer van kleur kunnen verschieten naar proceskosten (artikel 241 Rv). Het besluit geeft aanvullende regels over de te vorderen incassokosten, onder meer door middel van een staffel waaruit de nieuwe incassotarieven blijken. Deze worden berekend aan de hand van percentages van de hoofdsom. Het besluit is semi-dwingend ten opzichte van consumenten en van regelend recht voor overige contractspartijen. Een effect van het wetsvoorstel is gelegen in de verhoogde consumentenbescherming doordat de regeling semi-dwingendrechtelijk werkt ten opzichte van consumenten. Hierdoor kunnen consumenten niet meer door onredelijk hoge incassokosten worden verrast. Het wetsvoorstel zal daarnaast duidelijkheid verschaffen over de redelijkheid van de te vorderen incassokosten aangezien de dubbele redelijkheidstoets niet meer van toepassing zal zijn. De bedragen genoemd in de staffel zijn namelijk op voorhand als redelijk aangemerkt. Procedures waarin deze redelijkheid wordt betwist, zullen dus worden voorkomen. Voor wat betreft de schuldeisers brengt het wetsvoorstel als voordeel mee dat zij niet langer verrast kunnen worden door een matiging van de gevorderde incassokosten indien zij deze in lijn met de staffel hebben vastgesteld. De rechter mag deze kosten dan namelijk niet meer matigen. De schuldeiser kan wel te maken krijgen met een afwachtende houding van consumenten aangezien deze pas incassokosten zal zijn verschuldigd indien aan nieuwe aanmaningsvereisten uit artikel 6:96 lid 5 BW is voldaan. Een laatste effect is gelegen in het feit dat in sommige gevallen de staffelbedragen onredelijk kunnen
Pagina 32 van 36
uitpakken en dat de hoogte daarvan, als gevolg van de wetswijzing, niet meer kan worden betwist. Bestudering van alle naar voren gebrachte visies en meningen op het wetsvoorstel en het besluit door rechtsbeoefenaars en overige belanghebbenden heeft mij doen concluderen dat het wetsvoorstel in hoge mate bijdraagt aan de duidelijkheid en rechtszekerheid inzake redelijk te vorderen buitengerechtelijke incassokosten. Er hoeft niet meer te zijn voldaan aan het m.i. vage criterium van de dubbele redelijkheidstoets, hetgeen voor alle belanghebbende partijen in de incassopraktijk duidelijkheid brengt. Doordat er vaste staffelbedragen zijn ingevoerd waarvan al vaststaat dat deze redelijk zijn om te vorderen, heeft de wetgever structuur aangebracht in deze incassoproblematiek. Men kan zich wel afvragen of de regeling in de praktijk het gewenste effect zal opleveren. Feit blijft dat veel contractspartijen, in het bijzonder de consument, doorgaans niet op de hoogte zijn van wetswijzigingen. Of zij daadwerkelijk hun schuldeisers aan zullen spreken op te hoge incassokosten zal dus nog moeten blijken. Daarnaast ben ik net als de incasso-organisaties en de Vereniging van Incasso- en Procesadvocaten van mening dat een aparte staffel in het geval van overeenkomsten waarbij slechts professionele partijen zijn betrokken, de te vorderen incassokosten hoger mogen zijn. Een aparte staffel is wat mij betreft niet ondoenlijk, mede gelet op het feit dat een dergelijke regeling ook al bestaat bij de wettelijke (handels)rente. Ik kan mij voorstellen dat deze overeenkomsten meer complex zijn en indien zij een internationaal karakter hebben, zullen de huidige incassokostenvergoedingen de te verrichten handelingen niet rechtvaardigen. Of de consumentenbescherming inderdaad, zoals door de wetgever beoogd, zal worden verhoogd door het wetsvoorstel is m.i. de vraag. Aangezien er een minimumbedrag is vastgesteld kunnen consumenten te maken krijgen met gevorderde incassokosten die even hoog zijn als de hoofdsom van de vordering. Daarnaast kunnen schuldeisers van hogere vorderingen met het versturen van twee simpele brieven al aanspraak maken op een vergoeding van honderden euro’s. De consument zal, mede gelet op het feit dat de rechter niet meer mag matigen, te maken krijgen met incassokosten die in bepaalde gevallen toch onredelijk uitpakken. De wetgever schiet op dit punt derhalve haar doel voorbij. Dat de matigingsbevoegdheid van de rechter is komen te vervallen – indien de gevorderde incassokosten in lijn met de staffel zijn vastgesteld – is voor zover ik kan bezien noodzakelijk om de duidelijkheid en transparantie te handhaven. Wanneer rechters toch kunnen matigen, zal het weer onduidelijk worden welke kosten in welke gevallen redelijk te vorderen zijn. Dit heeft echter wel als keerzijde dat de consument niet meer door de rechter kan worden beschermd tegen onredelijk hoge incassokosten, zie de vorige alinea. De incassokosten opgenomen in de staffel kunnen niet meer worden aangepast door een rechter. Of de gekozen staffel van de nieuwe incassokosten redelijk is, kan niet meer per individueel geval worden bezien. Het kan dus voorkomen dat in bepaalde gevallen het vorderen van een bepaald bedrag aan incassokosten desondanks onredelijk kan uitpakken voor schuldenaren. Het voorgaande in acht genomen concludeer ik derhalve dat het wetsvoorstel in theorie een grote stap voorwaarts is voor wat betreft de duidelijkheid en transparantie voor partijen, maar of dit daadwerkelijk in alle gevallen voordelig zal zijn, zal de tijd moeten leren.
Pagina 33 van 36
Literatuurlijst Boeken Rueb 2011 A.S. Rueb, Compendium Burgerlijk Procesrecht, Deventer: Kluwer 2011. Asser / Van Schaick 2011 (2) A.C. van Schaick, Asser Procesrecht, Eerste aanleg. 2. Deventer: Kluwer 2011. Katan 2012 B.M. Katan, Groene Serie Verbinenissenrecht, 8.5 Combinatie met aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 5 (komend recht) bij: Burgerlijk Wetboek 6, Artikel 82, Deventer: Kluwer 2012. Lindenbergh & Deurvorst 2011 S.D. Lindenbergh & T.E. Deurvorst, Groene Serie Schadevergoeding, 203 Normering van incassokosten bij: Burgerlijk Wetboek Boek 6 BW, Deventer: Kluwer 2011. De Groot & Hendrikse 2005 A.M.F. de Groot & M.L. Hendrikse, De buitengerechtelijke kosten, preadvies voor de Vereniging van Incasso-Advocaten, Zutphen: Uitgeverij Paris 2005; Hendrikse & Jongbloed 2004 M.L. Hendrikse & A.W. Jongbloed, De toekomst van het Nederlands burgerlijk procesrecht, Deventer: Kluwer 2004. Oosterveen & Frenk 2009 W.J.G. Oosterveen & N. Frenk, Tekst en Commentaar Burgerlijk Wetboek Boek 6, Artikel 6:96 BW, Kluwer: Deventer 2009. Van Maanen & Van Dam-Lely 2010 C.J.J. van Maanen & J.H. van Dam-Lely, Tekst en Commentaar Burgerlijke Rechtsvordering, Artikel 242, Kluwer: Deventer 2010. Van Maanen & Van Dam-Lely 2010 C.J.J. van Maanen & J.H. van Dam-Lely, Tekst en Commentaar Burgerlijke Rechtsvordering, Artikel 241, Kluwer: Deventer 2010.
Tijdschriften Grooten 2011 W. Grooten, ‘Richtlijn 2011/7’, NJB 2011, 1704 Langbroek 2012 J. Langbroek, ‘Nieuwe regels voor buitengerechtelijke kosten’, Advocatenblad, 2012-7. Verheij 2011 A.J. Verheij, ‘Wetsvoorstel tot normering van incassokosten (art. 6:96 lid 2 sub c BW)’, VRA, 2011-16.
Pagina 34 van 36
Vis 2002 M.D. Vis, ‘Vergoeding van buitengerechtelijke kosten: welke ruimte biedt ‘Rapport VoorWerk II’?’ ArbeidsRecht, 2002-70. ‘Verschuldigde incassokosten worden in AMvB geregeld’, NJB 2009, 1469. ‘Normering buitengerechtelijke incassokosten’, NJB 2012, 946.
Rapporten A.J. Moerman & W.C.P van den Berg, ‘Incassokosten, een bron van ergernis!’ Utrecht: MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening / LOSR 2008. Werkgroep van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak inzake de buitengerechtelijke kosten, ‘Rapport Voorwerk II’, 2000, www.rechtspraak.nl.
Overig Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, brief d.d. 23 november 2009 inzake wetsvoorstel en besluit buitengerechtelijke incassokosten aan de minister van Justitie, griffienummer 148619.04. Raad voor de Rechtspraak, brief d.d. 11 november 2009 inzake wetsvoorstel 32418 aan de minister van Justitie, raad te plegen via www.rechtspraak.nl. Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR), brief d.d. 30 mei 2011 inzake wetsvoorstel 32418 aan de Eerste Kamer, griffienummer 148619.6. Nederlandse Vereniging van gecertificeerde Incasso-ondernemingen, e-mailbericht d.d. 23 juni 2011 aan de Eerste Kamer inzake wetsvoorstel 32418, griffienummer 148619.01. Vereniging voor Credit Management en het Verbond van Credit Management Bedrijven, brief d.d. 9 november 2009 inzake wetsvoorstel 32418, te raadplegen via www.internetconsultatie.nl. Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, brief d.d. 9 november 2009 inzake wetsvoorstel 32418, te raadplegen via www.internetconsultatie.nl. MO-groep, brief d.d. 5 november 2009 inzake wetsvoorstel 32418, te raadplegen via www.internetconsultatie.nl. Vereniging van Incasso- en Procesadvocaten, reactie d.d. 10 november 2009 inzake wetsvoorstel 32418, te raadplegen via www.internetconsultatie.nl. ‘Staffel buitengerechtelijke incassokosten (BIK) en salarissen in rolzaken sector kanton’, De Rechtspraak 2012, www.rechtspraak.nl. Consumentenbond, memo d.d. 25 september 2009 inzake wetsvoorstel 32418, te raadplegen via www.internetconsultatie.nl.
Pagina 35 van 36
Kamerstukken Kamerstukken I 2010/11, 32 418, nr. A. Kamerstukken I 2011/12, 32 418, nr. C. Kamerstukken I 2011/12, 32 418, nr. E. Kamerstukken II 2009/10, 32 418, nr. 3. Kamerstukken II 2009/10, 32 418, nr. 5. Kamerstukken II 2008/09, 24 515, nr. 144. Kamerstukken II 2011/12, 33171, nr. 3. Officiële publicaties Wet van 15 maart 2012 tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, Stb. 2012, 140. Besluit van 27 maart 2012, houdende regels ter normering van volding buiten rechte (Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, Stb. 2012, 141. Besluit van 27 maart 2012, tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 15 maart 2012 tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte en van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, Stb. 2012, 142.
Pagina 36 van 36