Rebel en dame
Rebel en dame Biografie van Top Naeff
proefschrift ter verkrijging van de graad van Doctor aan de Universiteit Leiden, op gezag van Rector Magnificus prof. mr. P.F. van der Heijden, volgens besluit van het College voor Promoties te verdedigen op dinsdag 8 juni 2010 te klokke 15.00 uur
door
Gerardus Maria Cornelis Vaartjes geboren te Heerlen in 1954
promotiecommissie
‘Zóó leef je nog een beetje langer mee dan ons van gode officieel wordt toegedacht.’ T. Naeff aan G. Stuiveling, 19-5-1951
Promotor:
prof. dr. A.G.H. Anbeek van der Meijden
‘Alleen goed was ze om geheimen te openbaren, de schrijver tot
Overige leden:
prof. dr. M.G. Kemperink (Rijksuniversiteit Groningen)
verrader van zijn eigen innerlijk te maken, juist van dat, wat hij
prof. dr. J.L. Goedegebuure
het diepst wilde verbergen en liever onder de aarde begraven.’ J.J. Slauerhoff over poëzie, in: Het verboden rijk, Groningen 1990, p. 115-116
prof. dr. W.L.H. van Lierop-Debrauwer
Inhoud
Proloog
9
i Juno met de zwanenhals (1878-1897)
11
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907) iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
38 106
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
179
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
247
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
300
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
399
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
437
Nawoord, verantwoording, dank
519
Bronnen
528
Bibliografie
531
Noten
546
De auteur ontving subsidies van de Stichting
Personenregister
641
Fonds voor de Letteren en de Familie-Vereeniging
Zusammenfassung
665
Vriesendorp.
Curriculum vitae
672
Copyright W 2010 Gé Vaartjes. Voor overname kunt u zich wenden tot Em. Querido’s Uitgeverij bv, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. Omslag Anneke Germers Foto omslag Top Naeff ca. 1900. Collectie Gé Vaartjes Binnenwerk Hannie Pijnappels www.querido.nl
Proloog
In de zomer van 1951 voelde Top Naeff, toen 73 jaar oud, haar krachten zó afnemen, dat zij een cassette met dierbare brieven opzocht en daar een briefje bij voegde, gericht aan een intieme vriendin. ‘There are more things in heaven and earth than are dreamt of in our philosophy,’ schreef ze, ‘je weet er alles van! en daarom zal je ook wel niet zoo erg verrast zijn wanneer ik je bij deze de lieve vriendendienst vraag inliggende brieven voor mij te willen vernietigen na mijn overlijden. Ik heb er niet van kunnen scheiden en nu ik ze in vertrouwde handen kan achterlaten, hoeft dat ook niet. Ik weet, dat ik je er mee belast, en dat vind ik naar genoeg, maar ook, dat je het voor mij over zult hebben. [...] Inliggend gouden beursje is voor jou, ik kreeg het op een gelukkig moment in mijn leven, en het is mij dierbaar. In gedachten een innige kus ten afscheid en den vurigen wensch dat er, hoe ook, nog veel mooie jaren voor je zijn weggelegd. Je Top.’ Ongeveer twee jaar later stierf Top Naeff en kwam haar briefje mét de correspondentie bij haar vriendin terecht. De laatste heeft het vonnis voltrokken en de hele stapel, geassisteerd door haar tuinman, in de tuin verbrand. Het zwierige handschrift had zij onmiddellijk herkend: het waren brieven van acteur en regisseur Willem Royaards. Hij was dé grote liefde van Top Naeff, die hoopte haar geheim mee in het graf te nemen. Niet één regel handschrift van haar herinnert rechtstreeks aan haar gevoelens voor Royaards, maar zij wist zelf goed dat haar brieven en haar werk voor ingewijden openbaringen bevatten. Top Naeff schreef immers vanuit de overtuiging: ‘Alles wat wij neerschrijven, hetzij in kunstvorm, hetzij als inhoud van een brief, is belijdenis, verraad aan onszelf. Meer of minder bewust, meer of minder beheerst, meer of minder bedekt.’
9
i Juno met de zwanenhals (1878-1897)
Hij werd bewusteloos onder aan een dijk gevonden, die woensdag de dertiende oktober 1897. Johan Reinhard Naeff was nog niet zo lang commandant van het Corps Pontonniers in Dordrecht en had weinig ervaring met het rijpaard dat bij zijn rang hoorde. Doorgaans vergezelden collega’s hem tijdens de rit, maar die dag was hij in zijn eentje gaan rijden – alleen zijn hond Bruno was bij hem. Was het paard van iets geschrokken en daardoor op hol geslagen? Commandant Naeff kon geen opheldering over het ongeval verschaffen, want hij stierf nog diezelfde dag aan de gevolgen ervan. Het overlijdensbericht, met brede zwarte randen, gefrankeerd met een postzegel van één cent, meldde aan familie en bekenden dat met Naeff een ‘veelgeliefde Echtgenoot en Vader’ was heengegaan, ‘Officier der Orde van Oranje-Nassau met de Zwaarden’. De summiere tekst zal in geen verhouding gestaan hebben tot het verdriet van de nabestaanden die de kaart ondertekenden: de 41jarige weduwe A.C. Naeff-Vriesendorp en haar achttienjarige dochter A. Naeff – Anthonetta, Top. Dordrecht was geschokt door de dood van Johan Reinhard Naeff, niet alleen door het tragische ongeluk, maar ook doordat een dochter uit een alom gerespecteerd oud Dordts koopmansgeslacht zo jong weduwe geworden was. Zij kwam uit een warm nest, was het derde kind in een gezin van vier kinderen, een doodgeboren broertje niet meegerekend. De Vriesendorpen waren afkomstig uit Duitsland. In de tweede helft van de zeventiende eeuw had Hendrik Vriesendorp zijn geboorteplaats Unna verlaten en zich in Nederland gevestigd. Hij was niet de enige – er waren meer Duitse immigranten die, aangetrokken door de welvaart in de Republiek der Verenigde Nederlanden, hier een beter bestaan wilden opbouwen. Vriesendorp vestigde zich aanvankelijk in Rotterdam, maar verhuisde rond 1700 naar Dordrecht.
11
Na zes generaties was de familie een begrip in de stad geworden. De mannen
waar hij een functie kreeg bij het Corps Pontonniers, dat al sinds eind zestiende
waren oprichters of mede-eigenaren van geheel verschillende firma’s. De suiker-
eeuw in de door water omringde en dus strategisch gelegen stad gevestigd was.
raffinaderij In den Raepkoeck was er een van; verder bezaten ze onder meer hout-
Dagelijks stond een deel van de Dordtse arme bevolking met pannetjes in een rij
handels, de branderij Den Oijevaar en een handel in koloniale waren. Aan maat-
als de pontonniers hun overgebleven eten uitdeelden. Foto’s van Jan Naeff tonen
schappelijke functies ontbrak het evenmin; de heren Vriesendorp bekleedden
een uitgesproken militaire gestalte: groot, breed – eigenlijk enigszins gezet –,
diverse commissariaten en ambten binnen de schutterij, de Kamer van Koophan-
imponerend in zijn kostuum. Zijn gezicht straalt iets goedmoedigs uit, maar die
del, de gemeenteraad en de kerk. Een achtenswaardig koopmansgeslacht met in
indruk wordt wat getemperd door een donkere, brede hangsnor – volgens de
iedere generatie wel weer prominente leden, zo kende Dordrecht de familie Vrie-
mode van die tijd –, die strengheid uitdrukt.
sendorp. Ze bewoonden in het algemeen monumentale panden, waarin het huis-
De familie Naeff was afkomstig uit Zwitserland. ‘Näf’, zo werd de naam oor-
houdelijk personeel waakte over de hygiëne, het vullen van ettelijke haarden, het
spronkelijk gespeld; Hans Jacob Näf, die in 1773 uit Zwitserland naar Nederland
poetsen van het familiezilver, het aandienen van gasten, het bereiden van copieu-
trok en de stamvader van de Hollandse tak werd, liet zijn naam veranderen in
ze diners en het opdienen van de spijzen op met damast, porselein en zilver
‘Naeff’.2 Anna Vriesendorp en Jan Naeff trouwden na een verloving van ruim een jaar,
gedekte tafels. De vrouw des huizes bestierde het huishouden, zonder dat ze daar zelf actief
op 30 april 1877. Officieren van het Corps Pontonniers golden als ideale schoon-
in was. Aan het begin van de week werd samen met het hoofd van de huishou-
zonen3, maar het is de vraag of het een huwelijk van ‘gelijke stand’ was; Anna was
ding het programma voor de komende dagen doorgesproken, met afspraken
opgegroeid in weelde en welstand en zal ongetwijfeld hebben moeten wennen
over menu’s en gasten. Verder hielden de mevrouwen Vriesendorp zich bezig
aan het inkomen van haar man, dat weliswaar niet gering was, maar ook niet
met het ontvangen en afleggen van bezoeken – soms simpel door het afgeven van
overvloedig. De trouwerij werd op zijn Vriesendorps gevierd. Er kon geen feest zijn of er
een carte de visite – en borduurwerk.
werd wel iets gedaan: een toneelstukje, maskerade, wat liedjes met eigen teksten, Anna Cornelia Vriesendorp, een verre nazaat van stamvader Hendrik, had haar
een tableau vivant.
aanstaande ontmoet in de winter van 1875-1876, schaatsend. Jan Naeff was in Arn-
De zolders van hun patriciërshuizen herbergden koffers vol verkleedspullen
hem geboren, maar had een groot deel van zijn jeugd doorgebracht in Lochem, de
en er werd niet opgezien tegen het schilderen van complete decors. Ettelijke
geboorteplaats van zijn moeder, Gerritjen Naeff-Reerink. Zijn vader was op slechts
foto’s van grote groepen getuigen ervan: uitbundig uitgedoste, in hun vermom-
42-jarige leeftijd gestorven, op 12 september 1853. Binnen de familie werd wel
ming nauwelijks herkenbare familieleden, die royaal lachen.
1
beweerd dat hij zelfmoord gepleegd had. Opvallend was dat na zijn dood ieder
Aan feestelijkheid ontbrak het dan ook niet op de bruiloft van de Dordtse
zichtbaar spoor van zijn leven ontbrak; in het huis van zijn weduwe was geen por-
koopmansdochter Anna Cornelia Vriesendorp. Het toneelstukje De ijzige liefde, of
tret van hem te vinden. Jan Naeff was leerlooier geweest – indertijd een aanzien-
Hoe een pontonnier zijn huwelijksbrug sloeg was het hoogtepunt van de dag. In deze
lijk beroep, dat wel gecombineerd werd met hoge ambtelijke functies.
schertsopera, met teksten op bekende wijsjes als ‘In de Nes daar mot je wezen’ en
Gerritjen Naeff-Reerink was na de dood van haar man met haar zes kinderen
‘God Save the Queen’, werd de kennismaking van Anna en Jan, op het ijs, hila-
naar Lochem teruggekeerd. Haar jongste zoontje was toen nog geen jaar oud; hij
risch uitgebeeld. De vader van de bruid organiseerde het parodiërende ‘Circus
werd enkele maanden na de dood van zijn vader geboren. Ze zou ongetrouwd
Santijsbomau’, dat maar liefst in ‘de welingerichte door Gaz verlichte Loge’ aan
blijven en in haar eentje zes kinderen – een was er jong in Arnhem overleden –
de Binnen Walevest optrad. Het gedrukte programma beloofde komische num-
opvoeden. Drie van haar zonen zouden in Lochem een fabriek van drijfriemen
mers met paard, clown, muziek en een pantomime in dertien bedrijven dat afge-
oprichten, die uitgroeide tot een groot gerenommeerd bedrijf. De familie Naeff
sloten werd met Bengaals vuur. Het huwelijk van Jan en Anna Naeff-Vriesendorp
genoot in Lochem groot aanzien.
had een theatrale start.
Johan Reinhard (Jan) Naeff verliet Lochem op achttienjarige leeftijd om als vrijwilliger in militaire dienst te treden. In 1870 kwam hij in Dordrecht terecht,
12
i Juno met de zwanenhals (1878-1897)
13
Ze gingen wonen in een smal, maar diep huis aan de Nieuwe Haven, nu nummer
nekkig Anthonetta of Antho noemen.7 De concurrentie was echter te sterk – bin-
38.4 Een mooi, statig pand, maar zeer eenvoudig vergeleken bij Anna’s ouderlijk
nen de familie Naeff werd het ‘Topta’ – en het zou binnen en buiten de familie-
huis, een monumentale patriciërswoning aan de Wolwevershaven, thans num-
kring voorgoed worden: Top Naeff. ‘Ik heb maar één voornaam: Anthonetta. Wat
mer 21. Een prachtige locatie was het, met een imponerend uitzicht op druk ver-
ben ik van dien naam vervreemd!’ zei ze zo’n dertig jaar later.8
keer van houten binnenvaartschepen en sleepbootjes in de binnenhaven en volle
Toen zij één jaar oud was, kreeg zij de Engelse ziekte, een kwaal die vooral
iepen aan de Knolhaven aan de overkant. De Grote Kerk, waar tal van Vriesendor-
ontstaat door verkeerde voeding en een gebrek aan kalk tot gevolg heeft. Zij
pen hun laatste rustplaats gevonden hadden, domineerde het uitzicht.
hield er al heel jong een slecht gebit aan over.
Dordrecht was en is een stad met een rijke historie. In 1572 was hier de eerste
Lang zou zij niet wonen in haar geboortehuis, dat in haar herinnering ‘sober
bijeenkomst van de onafhankelijke Staten van Holland gehouden en in 1618 en
gemeubeld’ was, met als enige luxe een bonheur du jour – een soort buffet in twee
1619 belegde de ‘Synode van Dort’ er haar vergaderingen. Sinds de middeleeuwen
delen waarin glas, porselein en kristal te pronk stond –, want eind 1882 werd
was Dordt een welvarende handelsstad en ook in de tweede helft van de negen-
haar vader overgeplaatst naar Den Helder, waar hij kapitein werd.9 Het gezin
tiende eeuw had de koopmansstand er de teugels nog stevig in handen. De stad
betrok hier op 4 december een bovenhuis in de Keizerstraat. Het zou een inter-
waarin het jonge echtpaar Naeff-Vriesendorp neerstreek aan de Nieuwe Haven
mezzo blijken, want ongeveer een jaar later werd Naeff weer in Dordrecht be-
bevond zich in die jaren in een overgangsperiode. De bebouwde kom van de stad
noemd; op 14 december 1883 keerde Top Naeff terug in haar geboortestad. Ze
was beperkt en reikte nauwelijks verder dan de Spuihaven, de oudste stads-
gingen wonen in een eenvoudige, karakterloze bovenwoning aan de Albert
gracht. Het gebied tussen deze haven en de Singel lag er nog idyllisch bij. Hier
Cuypsingel 6710, destijds enigszins buiten de stad. Deze plek kende als enig
waren de zomerhuizen en de tuinen van de gefortuneerde Dordtenaren, die zich
lichtpunt een tuintje, waarin Top tuinkers zaaide in de vorm van haar initialen:
er in de zomer voor langere tijd in deftige equipages naartoe lieten rijden en die
‘A.N.’ Aan de overkant woonde Willem Kes, de latere dirigent van het Concert-
’s winters door hun koetsier en fraai uitgedoste palfrenier weer naar hun heren-
gebouworkest.11 ’s Avonds hoepelde hij op straat met zijn twee zoontjes en Top.
huizen in de stad werden teruggebracht.
Al spoedig vond opnieuw een verhuizing plaats, naar een grotere woning in
De aanleg van de spoorlijn Rotterdam-Dordrecht, in 1872, bracht Dordrecht
het centrum van de stad, in de Wijnstraat.12 Voor Johan Reinhard Naeff was dit
in directer contact met de buitenwereld; de op een eiland gelegen stad was eeu-
huis een vooruitgang: het stond veel dichter bij de nieuw gebouwde Pontonniers-
wenlang aangewezen geweest op transport over het water. De spoorweg maakte
kazerne. ‘[...] men bedenke in dit verband, dat er toen nog niet of nauwelijks
het wonen buiten de Spuihaven aantrekkelijker, aanvankelijk alleen voor villa-
gefietst werd en zeker niet door een officier in uniform.’13 Ook aan dit huis zou
bewoners; later, toen de binnenstad meer en meer dichtslibde, vestigden zich
Top weinig fleurige indrukken bewaren; ze vond de buurt ‘neerdrukkend’, ‘en
ook anderen in dit stukje ‘Dordt-buiten’. Er werd een begin gemaakt met het
ook ons huis met een kaal tuintje op het Noorden, bezat voor een kind te weinig
dempen van de stadsbinnengrachten en waterleiding en riolering werden aange-
aantrekkelijkheid’.14 Enige attractie waren de overstromingen die de Wijnstraat
legd.5 Een nieuw tijdperk diende zich aan.
af en toe blank zetten. Voor Top betekende dat geen zorgen om overlast of schade, maar pure romantiek: ‘’t Is wel een emotie, als kind was ik er dol op.’15 Haar vader
14
Op zondag 24 maart 1878 belde op Nieuwe Haven 418 een elfjarig meisje aan: zij
trok er dan met zijn soldaten en pontons op uit om te redden wat er te redden viel
moest een doosje met een paar kievitseieren bezorgen bij ‘Majoor Naeff’. De
en voor het kind was er geen groter genot dan wanneer het water dreigend de
dienstbode van de familie die het pakje aannam, zei: ‘Stil meisje, want hier is pas
gang binnen drong. Kroon op dit evenement was het moment waarop het water
een kindje geboren.’6 Anna Naeff-Vriesendorp had die ochtend om zes uur haar
zó steeg dat evacuatie in een bootje noodzakelijk was. Angst kende zij dan niet –
eerste en, zo zou later blijken, enige kind gebaard. Het was een meisje, dat
zij genoot er intens van als zij door een soldaat krachtig uit een raam de boot in
genoemd werd naar haar grootmoeder van moederskant: Anthonetta. Groot-
werd getild en vervolgens triomfantelijk door de onverwachte kanalen voer.
moeder Vriesendorp zelf echter noemde haar in de familiekring ‘Top’, en deze
Voor het huis stond ’s nachts een schildwacht in zijn huisje, ter bewaking van
korte, moderne naam werd al spoedig door iedereen overgenomen. Haar vader
de schatkist van de Pontonniers-Cantine die Naeff thuis bewaarde. Top was
was weinig ingenomen met deze ‘hondennaam’ en bleef zijn dochtertje hard-
begaan met de wacht, die in weer en wind op en neer moest marcheren. Geregeld
i Juno met de zwanenhals (1878-1897)
15
drukte Naeff zijn dochtertje enkele sigaren in de hand, die zij bij de schildwacht
Onze-Lieve-Heer. ‘Ik meende, dat het op de gewone wijze, met gevouwen han-
afleverde. Het zegt iets over het karakter van haar vader en de wijze waarop hij
den en oogen-toe, zooals mij dit “voor spijs en drank” geleerd was, minder doel-
met zijn ‘minderen’ omging.
treffend zou zijn, zwart-op-wit ten opzichte van mijn vurigste wenschen: mooi
Een jaar of zes was zij toen, en zij ontwikkelde zich tot een kind met duidelijke eigen wil. Er waren geen broertjes of zusjes met wie zij iets delen kon of met
het effect zou sorteeren van een expresse bestelling.’23
wie zij rekening te houden had. Alles draaide om haar – en dat vond ze in veel
Top miste de dagelijkse omgang met een leeftijdgenootje en bedacht al vroeg
opzichten heerlijk. Haar moeder voedde haar op zoals ook zijzelf was opgevoed:
strategieën ter compensatie. In een ‘Liedje voor kinderen’24 dat zij later schreef,
met een accent op het materiële, de presentatie. Top hoefde maar naar iets te kij-
vertelt zij dat zij ‘altijd alleen’ speelde en dat zij in en met zichzelf praatte. Zij
ken of ze kreeg het. De ‘zondagse jurk’ waar meisjes van haar leeftijd trots op
speelde winkeltje op een wel heel onorthodoxe wijze: ‘Ik kocht er maar zelf:
waren, was haar doordeweekse dracht.
“Blieft u nog wat?” vroeg ik aan ik... “Nee, dank-u...” En gauw verveelde dat.’
Maar er was een keerzijde aan het enig-kind-zijn. Haar vader, volgens Top
Later zou zij in brieven aan familieleden en vrienden geregeld impliciet refere-
zelf een verwende man16, was bang dat zijn dochtertje te zeer verwend zou wor-
ren aan haar positie van enig kind. Zo schreef zij eens over de viering van een sin-
den door haar moeder en zijn schoonouders, die dol op haar waren, en stelde zich
terklaasfeest in een grotere huiselijke kring dan zij gekend had: ‘Het is heerlijk
principieel streng op. Bevestiging was er niet bij, laat staan complimenten. Toen
in zoo’n fleurig groot gezin, je waardeert het nog het meest als je er later op
zijn dochter later eenmaal een gevierd schrijfster was, schreef een jeugdvriendin
terugziet.’25
haar: ‘[...] hoe trotsch zou je vader op je zijn al zou hij het voor geen goud laten 17
Leeftijdgenootjes genoeg op de lagere school in de Berckepoort, waar zij van-
blijken.’ Binnenshuis legde hij, figuurlijk gesproken, zijn uniform niet af. ‘[...]
af 1884 onderwijs volgde. Zij leerde nu lezen en schrijven en kreeg er, wat het eer-
het aantal kinderbals dat hij mij, schoon met bloedend hart, bij wijze van straf-
ste betreft, thuis een mogelijkheid bij om het alleen-zijn wat draaglijker te
executie onthouden heeft, is treurig geweest,’ herinnerde Top Naeff zich, in mili-
maken. Ze las alles wat los- en vastzat en naast de meisjesromans van Louisa
taire termen, als oude vrouw.18 Haar ouders gingen dan wel naar hún bal en kwa-
Alcott liefst jongensboeken zoals De zoon van den stroper 26, en leefde van de ene
men, weinig tactvol, in confronterend galaornaat hun bedroefde dochtertje nog
zaterdag naar de andere om uit de schoolbibliotheek in zwart katoen genaaide
even goedenacht wensen.
boeken te kunnen lenen. Op de drempel van de bibliotheek sloeg zij het geleende
Het gezin Naeff was ‘een militaire familie, stipt en gedrild’19, waarin altijd
exemplaar meteen open, om op weg naar huis al een begin te maken met het eer-
wel iets te verbieden, te corrigeren, te bestraffen viel. Veel later nog wist Top
ste hoofdstuk. Een boek kopen was er in het algemeen niet bij; dat gold in die tijd
Naeff hoe het voelde om als kind voor straf in een kamerhoek te moeten staan
als een onoverkomelijke luxe en kwam hooguit voor een verjaardags- of sinter-
– of opgesloten in een donkere provisiekast –, zonder een solidair broertje of zus-
klaascadeau in aanmerking. Al heel jong genoot Top Naeff van het bezit van boe-
je in de buurt. ‘De paedagogie lag toen nog dik in de windselen,’ schreef zij later,
ken – een groter genot kende zij niet.27 Aan geïllustreerde kinderboeken had zij
waarbij zij zich afvroeg of die toenmalige pedagogie ‘vooral ten opzichte van het
een hekel, omdat de ‘plaatjes’ haar fantasie bedierven.
“enig kind” niet van alle talent ontbloot is geweest’.20
16
weer op mijn verjaardag, de onmiddellijke genezing van een zieke pop – meer
Diepe indruk maakte een bewerking voor kinderen van de Reinaert. De held,
In haar gepubliceerde herinneringen aan haar jeugd ging zij niet voorbij aan
‘Reintje van der Schalk, markies van Eierstruiven, grootmeester van het Kippen-
het strenge ouderlijk regime, maar zij spreekt er mild over. In de vertrouwde
hok’, wordt op het eind van het verhaal gestraft voor zijn misdaden. Zijn oren en
kring was dat anders. Het irriteerde vriendin Ina Boudier-Bakker dat Top Naeff
staart worden afgesneden en in deze vernederende staat wordt hij aan andere
zo eindeloos kon ‘zaniken’ over haar ‘nare jeugd’.21
dieren getoond. Dit alles als moraal voor de kleine lezers – een les waar de kleine
Haar slaapkamer was groot en van alle gemakken voorzien. ‘De meid’ bracht
Top van walgde. Immers, niet alleen de hoogmoed van Reintje werd gestraft, ook
haar ’s avonds naar bed. ‘Blijf nog even,’ bedelde het kind dan, wanneer het een-
zijn superieure geest, die ondanks zijn wandaden in ieder geval ver verheven was
maal in bed lag – maar de meid ‘had toch nooit tijd’.22 In haar jongste jaren was
boven de middelmatigheid van de andere dieren. ‘Want aan die “anderen”, de
zij nog op een kinderlijke manier doordrenkt van een godsvertrouwen; elke
kleurlooze middenstof, lag ons ten slotte niets gelegen, hun triomf was ons de
avond schreef zij op haar kussen met een vinger een denkbeeldig briefje aan
smaad van de persoonlijkheid, die wat was en wat wilde, niet waard.’28 Karakter
i Juno met de zwanenhals (1878-1897)
17
ging haar boven braafheid – de afkeer van opbouwend gemoraliseer kwam in de
opstelde. Haar kinderportretten laten zonder uitzondering een kind met opge-
meisjesboeken die zij later zou gaan schrijven nadrukkelijk tot uiting.
heven kin zien, dat duidelijk geen angst toonde voor de fotograaf en zijn zwarte
Maar ook hier stelde het ouderlijk gezag haar op rantsoen. Haar vader instru-
doek. Zij wist wat zij wilde – en wat zij niet wilde. Pertinent wees zij een fluwelen
eerde dienstbode Rika nadrukkelijk erop toe te zien dat zijn dochter niet in bed
jurk met Schotse strik, waar een huisnaaister uren op had zitten zwoegen, af als
zou lezen. Rika trof daartoe voorbereidingen door kaars en boeken uit Tops
niet mooi genoeg voor ‘visitejurk’. Haar ouders wanhoopten steeds heviger aan
slaapkamer weg te halen. Maar soms stelde zij zich solidair op met het kind
haar en trachtten haar ‘kort’ te houden. Indertijd gewaardeerde opvoedingskre-
tegenover de strenge ouders, want als Naeff het huis uit was, bracht de dienstbo-
ten als ‘fatsoen’ en ‘gehoorzaamheid’ waren refreinen in huis: ‘Zit recht’, ‘loop
29
de ijlings kaars en lectuur terug.
der reikten de opvoedingsidealen van Jan en Anna Naeff niet, en zij onderscheid-
levenssfeer van kind in een omgeving vol ouderen moest zij zichzelf vermaken
den zich hierin niet van de meeste opvoeders uit hun milieu, of misschien is het
en bijna als vanzelfsprekend prikkelde dat haar fantasie tot het verzinnen van
beter te zeggen: uit hun klasse. Het beoogde effect bleef echter doorgaans uit –
eigen werelden. Al heel jong had Top behoefte aan, zoals zij het later zelf noem-
alle dreigen en moraliseren werkten zelfs averechts en leidden tot een nóg grote-
30
de, ‘vertolking en representatie’. Na de avondmaaltijd beklom zij eerst de rug
re tegendraadsheid en een dusdanige ontkenning van ‘goede manieren’, dat elk
van de gezette Rika, die zij als paard beschouwde. Rika zat dan op haar knieën op
partijtje een drama werd: ‘De vergelijking met de “conduite” onzer vriendinnen,
de vloer om kruimels op te vegen, terwijl Top op haar rug ‘circus’ speelde. Daarna
die altijd ten nadeele uitviel... Hoe de anderen áten, záten, en haar servèt op-
begon zij haar voorstelling, letterlijk tussen de suitedeuren, die zij tot een smalle
vouwden! Niet ná te volgen!’32 Bij haar opvoeding hoorde ook pianospelen,
opening, waarin zij net staan kon, openschoof. Vervolgens verkleedde zij zich
waarvoor zij weinig aanleg had en haar Duitse pianomeester de verzuchting ‘Het
‘door mijn armen achterwaarts in de mouwgaten van mijn hoge schort te steken,
leven is moejelaik’ ontlokte.33
zodat deze als een koningsmantel mijn rugje drapeerde en aan de voorzijde open
Maar er was compensatie binnen handbereik: haar grootouderlijk huis, met
hing. In dit costuum onthaalde ik mijn ouders op, elken avond hetzelfde, reper-
als middelpunt grootvader Corneille Vriesendorp. Hij woonde met zijn vrouw in
toire van eigen inventie, waarvan Rika, het tafelzilver opbergend in het buffet,
hun rijk geornamenteerd huis aan de Wolwevershaven en leidde daar een geluk-
op den tweeden rang het hare genoot.’ Dat repertoire bestond uit een soort zing-
kig gezinsleven. Moeilijkheden werden keurig achter de tulen gordijnen en
zeggen van zelfverzonnen woorden, zonder betekenis.
groene horren verborgen, en waren er problemen van financiële of zakelijke
Al jong verzon ze verhaaltjes die ze, toen ze eenmaal schrijven kon, opschreef.
aard, dan waren dat ‘mannenkwesties’, waarbij de vrouwen niet betrokken wer-
Helaas is er niets van bewaard gebleven. Ze speelde ook graag met ‘kachelpren-
den. Dezen leidden dan ook een betrekkelijk zorgeloos bestaan, steunend op een
ten’, uit karton geknipte figuurtjes die aan een schroef bevestigd werden, in een
of meer ‘meiden’. Bij de familie Vriesendorp bestierden twee meisjes ‘de keuken’
kartonnen decortje geplaatst en zo boven de kachel werden gezet. De warmte
en zorgde Koosje voor de bel en de boodschappen. Ze hoorden evenzeer bij het
bracht het geheel in beweging en zo ‘speelde’ Top taferelen als ‘De schoolmeester,
huis als de marmeren schouwen, gedecoreerde plafonds en het mahoniehouten
die een jongen voor zijn broek geeft’ en ‘De vroolijke muzikant’.31
meubilair. Toen in Dordrecht de eerste telefoons werden aangesloten, was de
Haar fantasie vond ook een uitweg op de kindervisites die zij, verplicht aan haar milieu, aflegde. Verkleedpartijen, charades, tableaux vivants – zij genoot er
18
recht’, ‘eet netjes met mes en vork’, ‘beleefd zijn tegen opa en oma’ – heel veel ver-
Top vluchtte niet alleen in gedrukte fantasiewerelden. In haar beperkte
reactie van mevrouw Vriesendorp dat zij er maar géén zouden nemen: wat zou ze dan verder Koosje moeten laten doen?34
intens van. Zonder verkleedgoed en schmink voelde zij zich minder op haar ge-
De Vriesendorpen waren Nederlands hervormd, maar beleden hun gods-
mak. Kinderspelletjes waarbij zij onverhoeds een door een ander begonnen ver-
dienst eerder gekoppeld aan de vaste kerkelijke feestdagen dan aan een door-
haal moest afmaken, vond zij gruwelijk, en dat gold ook spelletjes waarbij zij
leefd-innerlijke overtuiging. Dat je je kind liet dopen, dat je kerkelijk trouwde
gedwongen een versje moest zingen. Zij liet zich niet veel gezeggen – zij wilde
en door dominee begraven werd, dat hóórde nu eenmaal zo. In de praktijk was de
zoveel mogelijk zelf de regie voeren.
familie liberaal in de betekenis van kerkelijk onorthodox en volgens de opvattin-
Meer en meer begon zij zich te ontwikkelen tot een eigengereid, zelfbewust
gen van Thorbecke. Maar verder overheerste toch vooral het conformisme, het
kind, dat zich nadrukkelijk manifesteerde en zich vaak rebels, zelfs brutaal
conventionele – zoals bij velen in die tijd, en niet alleen in de hogere kringen.
i Juno met de zwanenhals (1878-1897)
19
Terugkijkend op die periode schreef Top Naeff erover: ‘Die eredienst aan tradi-
zen mocht worden. ‘Weliswaar zaten de zeven dochters er alle avonden om een
ties en conventies lag als een onbestemde druk op de samenleving en vermoede-
tafel, met een kaars aan de uiteinden, te handwerken, terwijl de gouvernante een
lijk op een ieders persoon.’35
passend boek voorlas, maar daar moesten ze het dan ook de heele week mee
Het opkomende socialisme – de sdap werd opgericht in 1894 – was een ver-
doen, “De pastorie van Mastland” bijvoorbeeld. Niet op stichtelijke gronden was
schijnsel dat ver buiten de salon lag, in een decor van sloppenwijken met schamel
men tot dit streng dieet overgegaan, de ouders vonden “lezen” eenvoudig tijd-
gekleed ‘grauw’. Bedreigend was het wel in zijn groei en omarming door de poli-
verlies; tijd, die nuttiger besteed kon worden. [...] slechts één oudtante – een
tiek; de maatschappelijke orde zoals de familie Vriesendorp die al generaties lang
hartstochtelijk lezeres blijkbaar – trotseerde het ouderlijk gezag. Zij begaf zich
als ‘natuurlijk’ had beschouwd, leek er toch door af te brokkelen. En begrepen
tusschen de schooltijden met een boek onder haar queue-de-Paris naar een afge-
werd de evolutie op sociaal terrein al helemaal niet: er was toch liefdadigheid?
legen oordje aan het einde van de gang, deed het haakje op de deur, en in die stil-
Gods wegen waren weliswaar ondoorgrondelijk, maar de maatschappelijke in-
te, niet minder sereen dan in de leeszaal van het British Museum, wist ze – zij het
deling en orde zou Hij heus niet ondermijnd willen zien.
niet al te comfortabel – haar geest wederrechtelijk te verrijken. Het heeft mij
De jonge Top Naeff groeide op in een tijdperk en milieu waarin over de kleur
altijd gespeten, dat deze heldin, toevallig niet mijn grootmoeder geworden is [...]
rood ‘nog slechts fluisterend gesproken werd’, al begreep zij heel vroeg dat die
Merkwaardig genoeg bevatte dit huis, waar niet gelezen mocht worden, desal-
kleur voor iets verwerpelijks stond.
niettemin een “bibliotheek” in optima forma, met hermetisch gesloten kasten, waarvan de sleutels waren afgenomen. Ik weet niet, of de rantsoenering van de
De familiecode eiste het regelmatig afleggen van bezoekjes. Tweemaal per week,
geest, door mijn overgrootmoeder zoo streng gehuldigd, in de provinciesteden
elke zondag en dinsdag, was er ‘familiedag’ aan de Wolwevershaven. Daar viel
overal werd doorgevoerd. Ik vréés, dat het tot de goede toon behoorde de cultuur
niet aan te tornen; was Top op zo’n dag uitgenodigd voor een kinderpartijtje,
te bevorderen op deze afwijzige wijze. Bij mijn grootouders – één generatie jon-
dan verviel dat voor haar als vanzelfsprekend. Ze zal menigmaal opgelucht ge-
ger – bleken de tijden al meer verlicht te worden. Veel boeken zag men weliswaar
weest zijn als ‘de meid’ haar ’s avonds om acht uur kwam halen. Via de Paling-
ook daar niet over de vloer, maar het bezit van de portefeuille van het Leesgezel-
straat, die een ‘geheimzinnige aantrekkingskracht’ op haar uitoefende, wilde ze
schap – een nieuwtje – wees op een zekere vooruitgang. Mijn grootvader was er
36
dan altijd naar huis lopen. Een vast bezoekadres was ook het deftige huis van
zelfs “questor” van; hij mocht de boeken uitkiezen, en ik mocht ze open snijden
haar oudoom Simon van Gijn, de naamgever van het huidige museum.37
vóór ze in de circulatie gingen. Deze gunstige omstandigheden ten spijt, heb ik
Voor de grootouders waren de bezoekdagen hoogtepunten in de week, waar zij zich in gezelschap wisten van al hun kinderen en een steeds groter wordende
20
mijn grootmoeder – haar opvoeding getrouw – zelden of nooit iets anders zien lezen dan de Dordrechtsche Courant, met feuilleton.’39
kring van kleinkinderen. Later zou Top Naeff dit familieleven typeren als ‘wel-
Grootvader Vriesendorp betekende veel meer dan de opa met wie zij boeken
willend en beklemmend’, ‘met de onfeilbare grote mensen enerzijds en de beris-
mocht opensnijden. Haar waardeoordeel ‘hij heeft mij verwend als geen min-
pelijke kinderen anderzijds’.38
naar nadien’40 mag wel als hyperbool beschouwd worden, niettemin was groot-
Grootmoeder Vriesendorp was een van de zeven dochters uit een notarisge-
vader Vriesendorp haar idool. Foto’s van hem laten een man zien met een ietwat
zin, ‘van de handen van de gouvernante in die van haar echtgenoot overgegaan’.
verbeten mond en, volgens de mode van die tijd, enorme bakkebaarden, die zijn
Uit het weinige dat over mevrouw Vriesendorp-de Reus is overgeleverd rijst het
gezicht bijna maskeerden. Voor de jonge Top Naeff was hij een oudere kame-
beeld op van een vriendelijke, maar beperkte vrouw, die alleen leefde voor haar
raad, die zich goed kon inleven in zijn oudste en ‘dus’ extra beminde kleinkind
man, kinderen en kleinkinderen en verder weinig of geen ambities bezat. Zij was
en met haar speelde als was hij zelf nog een kind. Hij troostte haar in haar grote
in dat tijdperk – en in dat milieu – niet de enige vrouw die op deze wijze tevre-
en kleine verdrietjes en hanteerde een milde pedagogie, die de opvoedkundige
den, maar ook wat inhoudsloos door het leven ging. Wellicht ligt het hieraan dat
principes van zijn dochter en schoonzoon fundamenteel deed wankelen.
Top Naeff aan haar weinig concrete herinneringen bewaarde – en zich ook niet
Corneille Vriesendorp handelde in effecten voor de firma Dekker en Vriesen-
heel erg met haar verbonden voelde. Over grootmoeder Vriesendorp-de Reus en
dorp, maar was vooral handelaar in vlas en lijnzaden. Zijn pakhuizen stonden
haar zes zusters schreef Top Naeff dat in hun ouderlijk huis alleen zondags gele-
aan de Nieuwe Haven, vlak bij het huis van de familie Naeff, en werden enthou-
i Juno met de zwanenhals (1878-1897)
21
siast bezocht door kleindochter Top. Ze mocht er alleen naartoe lopen – als zij
kleine Lord. De grootvader van de laatste werd gespeeld door de grote Louis Bouw-
maar op de kleine steentjes bleef – en speelde naar hartenlust in de hoge bruine
meester, die Top Naeff nadien adoreerde.43 Diepe indruk maakte een voorstel-
bergen lijnzaad. Ook de grootouderlijke woning was haar dierbaar, ‘Hoog en
ling van De schone slaapster, waarover zij decennia later schreef dat haar hart stil-
smal met een fraaien 18e-eeuwschen gevel [...]. De grijs marmeren gang, waar het
stond toen de prins de slaapster naderde en uiteindelijk kuste. ‘Zó bevend als
’s winters zo ijskoud was, dat mijn grootvader zijn kalotje à la Anatole France
toen mijn hand in Grootvaders hand lag, ijskoud van zalige ontroering...’44
op moest zetten en menig ongelukje ons, kinderen, overkwam uit huiver voor
Hand in hand wandelden zij door de stad, voerden zij de herten in het park,
het te halverwege die gang aan een binnenplaats uitgebouwd compartimentje,
bewonderden zij de schepen in de grachten. Het was voor het kleinkind een feest
waar men kans liep vast te vriezen.’ Het was een huis met contrasten. Er was een
om samen met grootvader door Dordrecht te wandelen. ‘Mijnheer Vriesendorp’
sombere binnenkamer, maar aan de voorzijde lag een grote zonnige kamer die
was een burger met hoog aanzien, die functies bij de Kamer van Koophandel en
door drie ramen een prachtig uitzicht op het gevarieerde havenleven bood, en
de Rijnvaartcommissie bekleedde, die adviseur bij het agentschap van De Neder-
een ‘mooie’ kamer die alleen voor trouwfeesten en begrafenissen werd gebruikt.
landsche Bank in Dordrecht en majoor-commandant van de schutterij was. Wie
Sfeervol en deftig was deze grote koepelkamer met een ronde uitbouw aan de
hem op straat ontmoette, nam met een onderdanige buiging hoed of pet af. Dat
Maas, maar Top hield er haar leven lang een gevoel van ‘melancholieke belache-
maakte indruk op het kleinkind, dat in deze levenssfeer al vroeg een hang ont-
lijkheid van familiefeesten, van alle gefeest eigenlijk’ aan over, evenals een afkeer
wikkelde naar decorum en deftigheid. Op hoge leeftijd echter peilde zij scherp
41
van ‘familie-verdriet, begrafenissen met pasteitjes-geur’.
betreft boven haar stand geleefd had in een stad waar ‘weinig of geen adel woon-
bracht, als gold het de familie Stastok – belde Cornelis Vriesendorp aan bij zijn
de, en de gegoede burgerij zich op dit voetstuk plaatste, met sierlijke equipages,
dochter en schoonzoon. Zijn kleindochter wachtte met smart op hem en had
breedvoerige diners, en erebanen. Wij, kinderen, overschatten deze grootheid.
haar favoriete speelgoed, ‘de school van meester Pit’, al op tafel uitgestald. Dat
Mijn grootvader was “Regent van het Weeshuis” en ik vond dat een geweldige
was een miniatuurschoolklasje, geheel ingericht met een bord, schoolbanken en
positie, met de Sjah van Perzië gelijk te stellen. ’s Zondagsmiddags, als wij samen
poppetjes die leerlingen moesten voorstellen. De onderwijzer was, waarschijn-
gingen wandelen, en we kwamen zo’n rijtje van die zwarte meisjes met witgeste-
lijk door grootvader en kleindochter samen, ‘meester Pit’ gedoopt. Veel meer dan
ven mutsjes tegen, dan begon mijn hart al van ver te kloppen tegen het moment,
een verhaaltje bedenken en wat met de poppetjes schuiven bood dit speelgoed
dat grootvader zijn hoge hoed voor haar af zou nemen. “Dag meisjes”, zei hij
niet. Niettemin leefde Top op als zij, geassisteerd door grootvader, de meester in
dan, met een stem vol vaderlijke genegenheid, en dan antwoordden de meisjes:
de hoek zette, achter het zwarte bord. Nog liever verwijderde zij hem helemaal
Dag Meneer, dag jongejuffrouw. En dan was onze dag gemaakt.’45 Deze anekdo-
uit het lokaal. Zonder erbarmen werd meester Pit dan buiten de school geplaatst.
te is typerend voor de diepe kloof die de hogere klasse scheidde van de rest van de
‘Dit was het hoogtepunt onzer illusies op het gebied van het Lager Onderwijs,’
bevolking.
42
22
dat haar familie, hoe aanzienlijk en eerzaam ook, toch enigszins wat presentatie
Iedere avond klokslag zeven – precies wanneer het theegoed werd binnenge-
noteerde de volwassen Top Naeff in een terugblik. ‘Met wreeden wellust zagen
Grootvader Vriesendorp vervulde de rol van de opa die zijn kleinkind toe-
wij meester Pit daar terechtgesteld, zijn vuist met het liniaaltje geheven naar den
staat wat hij zijn eigen kinderen ooit uitdrukkelijk verboden had. Dat hij door
blinden muur.’ Aan deze speelse anarchie kwam klokslag half acht een einde –
zijn toegeeflijkheid en onorthodoxe pedagogie de ongewild-harteloze drilop-
precies een halfuur en niet langer mochten grootvader en kleinkind van elkaar
voeding van zijn dochter en schoonzoon ondermijnde, hinderde hem in het
genieten. Mevrouw Naeff, ‘de stille getuige dezer revolutionaire propaganda’,
geheel niet.
wees dan naar de pendule op de schoorsteenmantel en herinnerde met welspre-
Toen Top tien jaar oud was, had zij één hartstochtelijke wens: een paar
kende mimiek aan ‘bedtijd’. Dan nam grootvader zijn kleinkind op zijn rug en
moderne bruine schoenen, die een einde moesten maken aan de eeuwige zwarte
stormde, niettegenstaande zijn vorderende leeftijd – tegen de zestig –, met de-
rijg- en knooplaarzen. Tegen bruine schoenen als zodanig hadden haar ouders
ze dierbare vracht de trap op. Ook overdag vervulde Corneille Vriesendorp met
geen bezwaar, de prijs was ook geen beletsel, maar dat er aparte schoensmeer
warmte zijn rol van grootvader. Hij nam zijn kleindochtertje mee naar het circus
voor zou moeten worden aangeschaft betekende een mokerslag voor Tops
en met hem zag zij haar eerste (kinder)toneelstukken, zoals Sneeuwwitje en De
droom. Ze bleef er niettemin om zeuren: ‘Ik zette de bruine schoenen bovenaan
i Juno met de zwanenhals (1878-1897)
23
elk verlanglijstje, ik soebatte den goeden Sint, ik liep op zwarte knooplaarzen,
haar ‘voor een kind meer indrukwekkend dan veroverend’48, een nogal stoer
waar de vellen bij hingen, uit martelaarschap en zwijgend protest. Niets hielp.’46
type met veelzijdige – ook politieke – belangstellingen dat er niet tegen opzag
Tot de verjaardag van grootvader werd gevierd, volgens traditie met een familie-
eigenhandig, in klompen, asperges in haar moestuin te steken. ‘Ik heb deze
dag in Artis. Op weg naar de Amsterdamse diergaarde passeerde het feestende
grootmoeder zelden zien lachen, maar ik heb altijd geweten, hoe goed zij het
gezelschap ettelijke schoenenwinkels die, meer dan in de provinciestad Dor-
meende met de bleekneus uit de stad, die niet van geitenmelk hield, en ze tóch
drecht, een keur van bruin schoeisel etaleerden. Top trachtte aandacht te trekken
moest drinken.’49 Top logeerde met veel plezier bij haar in vakanties, en toen
door geforceerd-moeilijk te gaan lopen, door te liegen dat haar schoenen knel-
deze grootmoeder eenmaal gestorven was, zette dit patroon zich voort bij Lo-
den, maar toen niemand reageerde, greep zij naar het uiterste wapen: chantage.
chemse ooms en tantes. ‘Mijn tweede geboortestad,’ noemde zij Lochem, waar zij
Zij posteerde zich in de Kalverstraat op de trottoirrand voor de zoveelste schoe-
‘nooit iets anders dan de grootste genegenheid en hartelijkheid’ had ondervon-
nenzaak die zij passeerden en weigerde verder te lopen. Haar houding had, zoals
den.50 Net als in haar echte geboortestad, waar zij met een vriendin clandestien
zij wel verwacht had, succes: op barse toon viel grootvader uit: ‘Geef die stumper
sigaren rookte in de tuin van een landgoed,51 kreeg – of nam! – zij in Lochem alle
dan toch een paar andere schoenen!’, waarna hij zonder enig overleg met haar
ruimte om zichzelf te manifesteren. In het riviertje de Berkel leerde zij zwem-
ouders de winkel binnen ging. ‘De grote mensen weten het niet, wat ze een kind
men aan de hengels van de badmeesters Doré en Kamphuys. In Lochem klom zij
kunnen aandoen met het zijn zin te geven,’ vond ze later ironisch in een opge-
voor het eerst op een fiets – een jongensfiets – waarmee zij later in een sloot zou
schreven jeugdherinnering. Het voorval is tekenend voor de band tussen groot-
rijden achter het hotel Stad Lochem. Ternauwernood werd zij gered door mole-
vader en kleinkind, die het karakter had van een liefdevol complot, maar zegt
naar Reuling. Maar zij durfde nog meer. Tijdens een feest in een herberg danste
ook veel over de nukkige vastberadenheid van het kind Top Naeff.
zij zonder schroom met de burgemeester van Lochem de polonaise. Aan het hek
Aan school had zij al vroeg een hekel. Het levendige, fantasierijke kind vond
van de deftige villa De Endepol van haar oom Gerrit vertoonde zij gymnastische
het er saai en was snel afgeleid. Thuis overhoorde haar moeder met engelenge-
toeren voor de reizigers die van het station kwamen. En later zag zij als een soort
duld haar huiswerk en zocht ijverig alle vreemde woorden voor haar op – later
hoogtepunt van haar Lochemse activiteiten ‘de pruimen, die ik in mijn vlegel-
liet Top zonder reserves haar huiswerk over aan grootvader, die het prompt voor
jaren door de bovenramen van de meisjesschool mikte – voor twee cent kreeg je
haar maakte. Als zij strafwerk meebracht, stond hij als vanzelfsprekend aan háár
in die goede oude tijd een zakvol van die groote gele eierproemen – en die zoo
kant. ‘Mijn zelfvertrouwen redde hij ermee, het onvergelijkelijk sterkend
malsch en sappig uit elkaar spatten tegen het doceerend schoolhoofd voor de
gevoel: deze mens gelooft in mij... hij is mijn vriend... mijn kameraad, in het goe-
klas, dat ik er eigenlijk nog plezier in heb’.52
de en in het niet-goede... mijn medeplichtige desnoods. Nooit zal hij mij prijsgeven, waartoe ik ook mag vervallen...’
Zij kwam er graag, in het Gelderse land en bij haar familie, en zou landschap en villa’s later als decorstukken in haar werk rondstrooien.
Grootvader Vriesendorp en het hem omringende milieu hebben een wezenlijke invloed op Top Naeff gehad. Zij zou er vooral een sterk milieubewustzijn
Aan het intensieve contact tussen kleinkind en grootvader Vriesendorp kwam in
aan overhouden. Later zou zij de schaduwkanten van haar achtergrond erken-
1893 een voorlopig einde, toen Tops vader werd overgeplaatst naar Gorcum,
nen, maar tegelijk was de hele sfeer haar dierbaar en kon zij er zich nooit helemaal
waar hij ‘kapitein der artillerie’ werd. Hij ging zijn familie vooruit en vestigde
van losmaken. Zoals zij zich voelde wanneer zij met opa op straat eerbiedig nij-
zich per 1 maart boven hotel-café-restaurant De Beurs aan de Kortendijk, een
gende weesmeisjes tegenkwam, zo zou zij voor de rest van haar leven niet twij-
levendige straat met veel cafés, in het centrum van het vestingstadje, dat destijds
felen aan haar status – en respect en eerbetoon verwachten van haar omgeving.
nog slechts binnen de wallen bebouwd was.53 Twee maanden later volgden zijn vrouw en dochter en werd een woning betrokken aan de Nieuwstad, boven een
24
Door de afstand was het contact met de familie van vaderszijde, die in het oosten
bierbrouwerij.54 Het was een eenvoudige behuizing in een wat saaie straat, zeker
van het land woonde, minder frequent, maar niet minder intens. Grootvader
voor Anna Naeff-Vriesendorp beneden haar niveau. Het traktement van Johan
Naeff was vroeg overleden en toen zijn weduwe stierf, was Top nog geen tien jaar
Naeff was nu eenmaal niet hoog, terwijl hij en zijn vrouw toch ‘naar buiten toe’
oud.47 Niettemin bewaarde zij ook aan haar enkele sterke indrukken. Ze noemt
hun status hoog wilden houden.55
i Juno met de zwanenhals (1878-1897)
25
Het lag in de verwachtingen dat Top, net als in Dordrecht, de Hoogere Bur-
vol tanden stond?’58 schreef zij decennia later, nog steeds met kennelijk genoe-
gerschool zou gaan bezoeken. Op 14 en 15 juli 1893 deed zij toelatingsexamen
gen. In Dordrecht had zij al op ongeveer vijftienjarige leeftijd spotverzen op lera-
voor de tweede klas in het statige gebouw aan de Vismarkt. Toen bleek hóé wei-
ressen geschreven, waarvan enkele fragmenten overgeleverd zijn.
nig zij in Dordrecht tijdens de lessen had opgestoken: ‘Voor de tweede klasse werd afgewezen: Antonia Naeff,’ noteerde de directrice in beheerst handschrift 56
Taille fin, très elegant,
in een jaarverslag voor de gemeente. Thuis zat haar familie – Corneille Vriesen-
Heeft zij niets van een olifant;
dorp was ervoor naar Gorcum gereisd – al klaar om feest te vieren. Het bericht
Ze heeft meer van een giraf
van afwijzing veroorzaakte ontzetting in het gezelschap.
Die men in geen dagen voedsel gaf.
‘Als een baksteen,’ schreef Top zonder zichzelf te sparen.57 ‘En al ben ik nu wel geneigd om het ongeluk wat lichter te tellen, ik geloof, dat het toen met den
en:
val van een ministerie gelijk te stellen is geweest. In onze welvarende kring! De oudste kleindochter! Iedereen, ook ikzelf, was overtuigd, dat ik best “gekund”
Al blijft zij groene japonnen dragen
had. Dat mijn kansen aanmerkelijk gunstiger zouden hebben gestaan indien
Toch komt er geen aanbidder opdagen.59
niet Grootvader, maar ik mijn thema’s had gemaakt. Dat het feitelijk de proef op de som was van onze verderfelijk-prettige omgang [...]. Ik had nooit gedacht, dat
Dat het onderwijzend personeel zich meer dan eens afvroeg wat er van haar
men op twaalfjarige leeftijd al zulk een familierouw teweeg kon brengen. Aan de
terecht moest komen, maakte weinig indruk op haar. ‘Ik was de plaag van de juf-
koffietafel, met de voorbarige tulband, waarvan niemand durfde te eten, zaten
frouwen, lette nooit op, zat altijd onder de les met ’n boek op m’n schoot, dat ’k
we naast elkaar de boosdoeners. De kostelijke zakdoek schoof hij onder mijn arm
handig in den lessenaar liet verdwijnen als me wat gevraagd werd.’60 Luchtig
door. En plotseling lag er ook een sneetje tulband op mijn bord. Om mij hoorde
voegde ze eraan toe dat ze ‘letterlijk geen onsje schoolwetenschap’ in die dagen
ik opmerken, dat ik dit niet verdiend had. Maar het lag er nu eenmaal al op. En ik
had opgedaan. Vooral een leervak als geschiedenis leed onder haar inzet; later
begon, na alle wederwaardigheden, wel trek te krijgen ook. Toen sloot zich om
zou zij haar gebrekkige kennis met een gevoel van spijt intensief opvijzelen.
mijn hand, die naast mijn bord lag, aanmoedigend, een andere hand. Warm en
Het sociale element zegevierde boven het educatieve en zij ging helemaal op
zacht, een asiel... En een goede stem, die in mijn oren bleef tot op de huidige dag,
in de vriendschappen met klasgenoten. Na schooltijd was ze geregeld te vinden
bromde over de ontdane tafel, tot niemand persoonlijk, maar wereld-omvattend
in de tearoom van Hootsen, waar ze gezamenlijk taartjes aten, of in In de Gulde
in zijn algemeenheid: “Wat plagen ze dat kind toch...”’ Van weldoener uit haar
Capel, de koek- en kleingoedbakkerij van J.J. de Kroes in de Gasthuisstraat. Voor
kindertijd had grootvader zich ontwikkeld tot medeplichtige, bondgenoot en
de Gorcumse ‘zoute bollen’ die ze daar gretig at, zou zij ook op latere leeftijd nog
verdediger.
‘een laagheid’ kunnen doen, bekende ze.61
Geen Hoogere Burgerschool meer voor Top Naeff, maar uitgebreid lager
Top Naeff viel op bij haar medeleerlingen. Haar zelfbewuste houding, het
onderwijs in de zogenaamde ‘Tusschenschool’. In dit vrij kleine gebouw in de
hoofd fier in de lucht boven haar zwart met groene cape, bezorgde haar de bij-
smalle Zustersteeg zette zij haar weinig glansrijke schoolcarrière voort. Ginne-
naam ‘Juno met de zwanenhals’.62
gappen tijdens de les, het imiteren van leraren en leraressen en het organiseren
26
van tumult. Zij moet het prototype geweest zijn van een leerling die veelvuldig
In schrijven kreeg ze steeds meer plezier, maar de opstellen die zij op school inle-
negatief in het lerarenkorps over de tong gaat. Het lijkt erop dat zij op school alle
verde werden doorgaans zeer matig beoordeeld, totdat ze een pittige impressie
fanatieke ouderlijke autoriteit afreageerde, dat haar ongebreidelde fantasie en
schreef over haar school, een opgegeven thema. De lerares las het voor en vroeg
behoefte aan zichtbare en hoorbare aanwezigheid die thuis werden ingedamd op
de klas om commentaar. Haar medeleerlingen waren verbijsterd: dat iemand uit
school extreem tot uiting kwamen. Daarbij toonde zij weinig mededogen met de
hun klas dít durfde! Zelfs het hoofd van de school, klein van postuur, kwam er
leraressen. ‘Wie herinnert zich niet het leedvermaak wanneer de knappe juf-
zeer herkenbaar in voor. Maar de docente zei: ‘Ik vind het het beste opstel dat ik
frouw voor de klasse zich ook eens menschelijk vergaloppeerde, of met den mond
ooit heb gelezen.’
i Juno met de zwanenhals (1878-1897)
27
Uit wraak op haar docenten, door wie haar opstellen doorgaans ‘met een nul 63
of daaromtrent’
Haar beste avonden in Gorcum beleefde Top Naeff in de schouwburg in de
gehonoreerd werden, besloot Top een verhaal naar een tijd-
Molenstraat waar haar ouders haar mee naartoe namen. Later zou zij zeggen dat
schriftredactie te sturen; een publicatie van haar zou het ultieme bewijs van haar
zij hier, in De Doelen, haar ‘eerste gelukzalige tooneeldroomen’72 had gedroomd.
kunnen zijn. Zij was in die tijd onder de indruk van een schetsenbundel van Jan
Zij begon met het verzamelen van programmaboekjes, tekstboekjes en portret-
C. de Vos, Intimiteiten, tweedehands door haar vader op de kop getikt en zonder
ten van acteurs en actrices.
64
Zij las ze ademloos en
In Gorcum maakte zij kennis met een gevarieerd repertoire, dat gericht was
schreef geïnspireerd iets soortgelijks, een ‘openhartig plagiaat’,65 dat zij in okto-
op een gemêleerd publiek; zowel de serieuze theaterliefhebbers als de schouw-
ber vol goede moed naar het tijdschrift Nederland stuurde. Het werd echter al snel
burgbezoekers voor wie ‘een gezellig avondje uit’ het doel was, moesten tevre-
geretourneerd, met een niet bewaard gebleven begeleidend briefje van redacteur
den worden gesteld. Blijspelen en tragedies wisselden elkaar in volstrekte wille-
M.G.L. van Loghem. Top waagde een nieuwe poging bij het hoogstaande Else-
keur af.
succes voor haar verborgen om de prikkelende titel.
vier’s Geïllustreerd Maandschrift. Uitgever J.G. Robbers deelde haar mede dat haar
In het Gorcumse uitgaansleven was De Doelen een centraal element. Dit
inzending op 11 december in de redactievergadering beoordeeld zou worden. Zij
theater vervulde meer dan alleen een schouwburgfunctie; voor vergaderingen
moest dus nog ‘eenige dagen’ geduld hebben.66 Het zou vervolgens nog twee jaar
en grote diners maakte men ook graag gebruik van het neoclassicistische ge-
duren voor haar schets gepubliceerd werd.
bouw, omdat de stad verder nauwelijks acceptabele accommodatie bood. Achter
Ze las in die tijd, vaak stiekem tijdens de les, romans van Jacob van Lennep,
de schouwburg was de met grind, perken en zitjes ingerichte Doelentuin, waar
Walter Scott en Truitje Bosboom-Toussaint en verder het romantische amuse-
concerten en uitvoeringen werden gegeven. Er stond een muziektent én er
67
ment van schrijfsters als Ouida en Eugenie Marlitt.
Een plaatselijke boekhan-
delaar zond haar ouders nieuw verschenen romans op zicht, in onopengesneden
was een tennisbaan aangelegd. Top tenniste er met uit Engeland geïmporteerde rackets.
staat en dat bleven ze ook; het traktement van Johan Naeff was niet berekend op
Een onuitwisbare indruk liet een klein uitstapje met haar vader bij haar ach-
dit soort luxe-uitgaven. Zolang de boeken in huis waren, trachtte Top erin te
ter, toen zij zestien, zeventien jaar oud was. Op een vakantieochtend nam hij
lezen, met haar wang op het tafelkleed ‘en een ver strekkend scheel oog tussen de
haar mee naar De Groote Sociëteit aan de Grote Markt. Deze sociëteit mocht
open gespalkte bladzijden’, een houding die geenszins comfortabeler was ‘dan
slechts door heren gefrequenteerd worden en de herinnering aan deze ochtend
bij de verrijking van mijn geest onder den lessenaar’.68 De zo’n kleine tien jaar
die Top Naeff later noteerde, geeft een aardig beeld van de toen heersende eti-
eerder opgerichte De Nieuwe Gids liet haar kennismaken met de meer eigentijdse
quette: ‘Het beginsel, dat een jongedame, of eene die het hoopt te worden, zelfs
schrijvers, waarvan de ‘realisten’ in haar ouderlijk huis om fatsoensredenen
haar eigen broeder op die stoep niet zien mag, werd in mijn stadje streng ge-
geweerd werden. Haar ouders waren geabonneerd op een leesportefeuille, die
handhaafd en tusschen de immer-groene sparren in potten heb ik een oogenblik
door vader Naeff gecensureerd werd voor de tijdschriften op de huiskamertafel
vertwijfeld gestaan als moeder Eva in het Paradijs... Doch onbekommerd om
gelegd werden. Hij scheurde in zijn ogen ‘erge’ bladzijden er principieel uit.
mijn jeugdige reputatie ging mijn vader mij vóór door de benedenzaal, waar,
‘Erg’, dat betekende: realistisch – en dat werd gelijkgeschakeld met ‘onzedelijk’.
behalve de kastelein in buffet-versperring, slechts één bejaarde Adam achter een
Het waren de jaren waarin de naturalistische romans van Marcellus Emants,
glaasje rood-met-suiker mij bespiedde [...].’73 Het waagstuk was het alleszins
Lodewijk van Deyssel en Louis Couperus verschenen, auteurs die overtuigend
waard: haar vader toonde haar prachtige wandschilderingen met pauwen en
afrekenden met een tijdperk waarin idealistische literatuur de boventoon voer-
vogels van Theo van Hoytema,74 die haar ontroerden en haar een leven lang dier-
69
de. Die tijd typeerde Top later zelf als ‘het schijnheilig tijdperk waarin ik gebo70
ren en getogen ben’. 71
gebonden schrift,
baar zouden blijven.
Zinnen die haar aanspraken, schreef zij over in een rood
De stad zelf, met haar kleine, beperkte samenleving, vond zij niet erg prettig.
dat helaas niet bewaard gebleven is. Het had een aardig
Toen zich zo’n veertig jaar later kennissen in Gorcum vestigden, schreef zij: ‘Ik
inzicht kunnen geven in wat haar toen raakte.
dacht alleen [...]: kinderen, moeten jelui je heele leven in Gorcum blijven! Ik weet wat dat is...’75 Zelf bleef ze er maar kort – zo’n twee-en-een-half jaar –, maar deze periode betekende een opbloei voor haar. Ze was er verlost van de intensieve
28
i Juno met de zwanenhals (1878-1897)
29
familiebezoeken over en weer in haar geboortestad. Ze had het op school naar
die bij voorbaat alle genot temperde. Slechts éénmaal in de week mocht zij twee
haar zin – althans in sociaal opzicht. Haar eerste schrijfambities ontwikkelden
taartjes gaan eten in Au gâteau royal – een traktatie die zij als een karig rantsoen
zich. Ze ging er houden van toneel. Ze volgde er haar eerste danslessen. En ze had
ervoer na de zoete braspartijen in Gorcum. ‘Ananasfuiven’ op de slaapkamers,
er ook belijdenis gedaan, in april 1895 – al zal deze gebeurtenis geen hoogtepunt
waarschijnlijk clandestien, boden enige compensatie.81
in haar leven geweest zijn. Op 19 november 1895 verhuisden vader en moeder Naeff weer naar Dor-
Bijna achttien was ze, maar dichter bij haar puberjaren dan bij de volwassenheid:
drecht, nadat Naeff daar opnieuw benoemd was, nu als commandant van het
‘Gevormd door boeken en dromerijen, ontbrak mij praktisch nog alle mensen-
Corps Pontonniers, een lang gekoesterde wens. Gelijktijdig werd hij bevorderd
kennis, leefde ik er onontwaakt en speels als op de Lagere school.’82 Enige pube-
tot majoor van de artillerie. De familie betrok een huis aan wat nu de Johan de
rale fantasieën over knappe jongens en een aanstaande echtgenoot zullen de
76
Wittstraat heet. Top vergezelde hen niet – zij ging voor een jaar naar Brussel,
kostschoolmeisjes wel gedeeld hebben. Een nichtje van Top, Anthonetta Vrie-
waar zij de kroon op haar opvoeding zou ontvangen in een Franse kostschool
sendorp, bezocht de school een jaar later. Tekeningen van medepensionaires in
voor jongedames; tot een schooldiploma had zij het niet gebracht. Zo’n afslui-
haar poesiealbum laten iets zien van de dromen op de slaapzalen.83 Een statige,
tend jaar was gebruikelijk in haar milieu, waar men hechtte aan danse et maintien
breedgeschouderde militair wordt vergezeld door het onderschrift: ‘Zoo zal hij
– nóg meer goede manieren. Ouders van meisjes uit welgestelde milieus kozen
zich presenteeren’. Een gezette, pafferige soldaat gaat vergezeld van de relative-
voor een kostschool als de Brusselse – de echt ‘rijke’ meisjes gingen naar chique
rende tekst: ‘Zoo op de zilveren bruiloft??’ Een andere tekening toont een meisje
scholen, zoals die er bijvoorbeeld in Parijs waren.
achter een raam, dat kijkt naar een passerende man. ‘The coming man’ staat
Top kwam terecht in de kleine voorstad Saint-Gilles, een zelfstandige ge-
Uit een enkel bewaard gebleven briefje aan haar ouders uit die tijd spreekt
nouveaustijl. De school stond in de hellende rue de la Victoire, een straat waaraan
voornamelijk een bakvis die, ondanks de op goede manieren gerichte kost-
volgens Top Naeff ‘niets triomfantelijks te ontdekken viel – geen levende ziel
schoolopvoeding, opgaat in onderlinge lol. Het vocabulaire laat in dit opzicht
77
78
Het gebouw zelf vond zij somber, met
niets aan duidelijkheid te wensen over. In een brief van februari 1896 aan haar
een ontvangstkamer die toonde als een stationswachtkamer. De school had een
moeder schreef ze over ene Miep, die naar huis is weggelopen. ‘Zij is vanmorgen
bont leerlingengezelschap, bestaande uit meisjes met Franse, Duitse, Engelse,
om half acht door het pléraampje geklommen en heeft ’m gepoetst. Vindt U ’t
Italiaanse en Nederlandse achtergrond, en zorgde alleen al door deze samenstel-
niet eenig leuk?’84 Ze ondertekende, al even jolig, met: ‘Tops’.
kwam er voorbij’
– ‘een suffe straat’.
ling voor onoverbrugbare verschillen, ‘waarbij men zich kon voorstellen, hoe
Kort daarna, op 17 maart, noteerde zij onder een brief aan haar moeder: ‘Uw
79
licht uit dit anderszijn op grote schaal misverstand en botsing voortvloeien’.
eigenwijze, heldhaftige Tobias’. En inderdaad, zij was moedig geweest. Al vanaf
Frans was er, als onderdeel van de maintien, uiteraard de voertaal. Het is veelzeg-
haar kindertijd leed zij onder een slecht gebit en nu had zij haar slechte tanden
gend dat de Nederlandse jongedames werd gemeld dat zij, wilden zij in hun
laten vervangen. ‘Schrik niet,’ schreef zij aan haar moeder, ‘want alles is achter
moedertaal spreken, naar de keuken dienden af te dalen. Tops naam verfranste
den rug, ’t is best afgeloopen, en ’t is keurig, netjes en frisch. Ik ben een ander
tot Antoinette.
mensch, die leelijke rotjes stonden zoo in-vies en hadden me al zoo lang gehin-
Geslapen werd er in pijpenladen met z’n vieren, vijven – gegeten aan een lan-
derd.’ Jaren later schreef zij aan een vriend die met zijn gebit tobde: ‘Ik beklaag
ge tafel met ‘Madame’ aan het hoofd en de oudste secondante aan de andere
je, het zijn kwellingen die ik haarfijn zou kunnen beschrijven zoo innig door-
punt. Gesprekken met bezoek vonden altijd plaats in de aanwezigheid van een
voel ik ze.’85
juffrouw, alsof het gevangenenbezoek gold.80
30
erbij, en: ‘All things come to those who wait’.
meente, waarin in die periode veel nieuwe huizen gebouwd werden in de art-
Voor het eerst stonden op school enkele inspirerende docenten voor haar. Een
Het kostschoolleven kende weinig bewegingsvrijheid; zij leerde haar omge-
van hen, de Waalse dichter Émile Sigogne, liet ook de liefde voor poëzie in haar
ving hoofdzakelijk kennen door dagelijkse verplichte wandelingen langs de ave-
verder groeien en moedigde zo het schrijven van verzen aan. Ze vulde er haar
nue Louise, waarbij de leerlingen twee aan twee geëscorteerd werden door een
doodse zondagmiddagen mee. Literaire waarde zullen ze nauwelijks gehad heb-
onafscheidelijke secondante. Ook bij andere uitjes was er altijd een chaperonne,
ben – en ze kwamen niet verder dan in de poesiealbums van haar slaapkamer-
i Juno met de zwanenhals (1878-1897)
31
genoten. Sigogne was enthousiast over haar opstellen en versterkte bij haar de
Eens rijdt ze per rijtuig naar Londen om met haar gastvrouw boodschappen te
gedachte dat haar toekomst misschien in het schrijverschap lag.
doen. De herrie daar vindt ze ‘onbeschrijflijk, soms durf ik de straten niet over te
Toen zij na ongeveer een jaar haar kostschooltijd afsloot, zal haar dat weinig
steken’. Alle nieuwe ervaringen lieten haar niettemin ruimte om te schrijven: zij
moeite gekost hebben; aangenaam had zij het er niet gevonden. Wanneer later
begon er aan een verhaal dat zij later zou bewerken tot haar toneelstuk De genade-
kinderen uit haar vriendenkring naar kostschool gingen, kon zij niet anders dan
slag 92, mogelijk gestimuleerd door heuglijk nieuws dat haar bereikte: haar
hen beklagen.86
schets ‘’t Was beter zoo’, die al sinds 1894 op de redactie van Elsevier’s Geïllustreerd
Veel sporen liet dat ene Brusselse jaar niet bij haar achter; pas later besefte zij
Maandschrift gezworven had, zou nu eindelijk geplaatst worden – in de novem-
wat er daar, ‘in zulk een kleine vrouwengemeenschap, onder het bevallig vernis
beraflevering.93 De vreugde werd echter getemperd door het besef dat het doel
87
omgaat; aan vergoding en afgunst, hysterie en animositeit’. Het hoogstbereik88
van deze publicatie – wraak op de lerares die haar talent niet herkende – na twee
– Top
jaar geen effect meer had. Zij voelde zich ook enigszins ongemakkelijk met de
Naeff echter heeft er geen diepe vriendschappen gesloten. De sfeer, waarin de
situatie, want haar ouders wisten van niets en werden nu plotseling met druk-
mooiste japon een brevet was voor opperste deftigheid, moet zelfs voor Top, met
proeven geconfronteerd. Even behulpzaam als naïef schreven ze naar Engeland
haar hang naar ‘chic’, al te oppervlakkig geweest zijn. En eigenlijk was ook Brus-
dat zij deze wel voor haar zouden corrigeren. Van het resultaat hiervan moet hun
sel als zodanig aan haar voorbijgegaan. Ze hield er een aardig mondje Frans aan
dochter, eenmaal terug in Nederland, wel geschrokken zijn: haar vader onder-
over – en ze kon révérences maken.
streepte als een schoolmeester diverse woorden maar verbeterde deze verder
bare in vriendschappelijk opzicht was het vinden van een amie intime
niet, waardoor het verhaal verscheen met vele ten onrechte cursief afgedrukte Na Brussel verbleef Top Naeff opnieuw enige tijd in het buitenland; zij was in
woorden. Maar haar opzet was gelukt: er was een verhaal van haar hand in druk
Engeland paying guest bij familie van de Dordtse familie Stoop, gerelateerd aan de
verschenen! ‘Door Toppy’, stond onder de titel. Het aarzelende pseudoniem dat
Vriesendorpen. Gegevens over het waar en hoe ontbreken, maar vaststaat dat ze
zij gekozen had, herinnerde in zijn luchtigheid aan de periode van het ontstaan:
er een heerlijke tijd had, ‘te midden van het mondaine leven, een aaneenschake-
haar lichtzinnige schooljaren. ‘Mijn familie was met de openbaring van dit lang-
ling van pretjes, van fuiven en gardenparties, dat ze met hart en ziel meemaak-
durig geheim en de mogelijke ontluiking van mijn talenten in deze richting [...]
89
In haar meisjesboek De tweelingen, dat zij enkele jaren later zou schrijven,
niet ingenomen. Mijn vader zei, in tegenstelling tot de vaders in onze latere,
maakt de hoofdpersoon eveneens een reis naar Engeland.90 Op het dek, schrijft
meer cultuur-bewuste tijden: “Och kind, al dat getimmer aan de weg... blijf maar
ze, ‘was ’t een prachtig gezicht, vooral toen we Engeland naderden met de krijt-
liever middelmatig.”’94
te’.
91
32
bergen en de aardige, zonnige haven van Queensborough’. Daar neemt ze de
Tot haar verbazing ontving zij van de redactie van Elsevier’s Geïllustreerd
trein naar Wimbledon, waar haar logeeradres is. Ze wordt overrompeld door
Maandschrift, per postwissel, een honorarium. Het was haar eerste verdiende geld
gebruiken en gewoontes die zij niet kent. Aan tafel kwam ‘achter haar’ een be-
en het gaf haar een rijk gevoel. Het gouden tientje dat zij ieder jaar op nieuw-
diende vragen wat ze drinken wilde: ‘“Claret or cherry?” Ik dacht dat Claret “kla-
jaarsdag van haar grootvader kreeg, verdween, op bevel van haar ouders, in haar
re” beteekende en koos maar cherry, hoewel ik daar ook niet van houd. Later
spaarpot en een exemplaar dat zij ooit op haar grootvaders verjaardag gekregen
merkte ik, dat “Claret” gewoone roode wijn is, maar eens gekozen blijft gekozen,
had, was regelrecht in haar vaders portemonnee gegleden, iets wat haar na jaren
bij mijn bord wordt nu altijd dadelijk cherry ingeschonken. Alle gewoontens
nog dwarszat.95 Maar dit honorarium – vijf gulden – was háár geld, dat zij naar
zijn hier anders dan bij ons. In Holland dacht ik nog al wel-gemanierd te zijn,
eigen keuze besteedde: aan ‘een scharlaken blouse met stijf witten boord en
maar hier ben ik juist ongemanierd. Men legt zijn linkerhand niet naast zijn
manchetten, ter completering van een toen juist in de wereld-mode ontkiemd
bord maar op zijn schoot bij ’t eten. Zet de glazen niet achter maar naast het bord
“tailleur”; met matelot-hoedje op de punt van mijn neus’.
[...]. In plaats van één bord heeft men er twee te gelijk, een voor ’t vleesch en een
Het verhaal beslaat niet meer dan twee-en-een-halve pagina, maar bevat stof
voor de groenten bestemd [...]. Ik zat aan den anderen kant naast een jong-
voor een roman. In één pagina wordt verteld hoe twee jeugdige verliefden, Non-
mensch, waarvan ik pas na tafel merkte dat hij er een meisje op nahield, dat
nie en Frank, voor altijd afscheid van elkaar nemen, omdat beiden geen fortuin
tegenover ons had gezeten. Geëngageerden worden nooit naast elkaar geplaatst.’
bezitten en een huwelijk ‘dus’ onmogelijk zou zijn. ‘Zij hebben elkaar voorge-
i Juno met de zwanenhals (1878-1897)
33
praat, dat ’t maar beter zóó was, dat ’t dwaasheid zou zijn de illuzies te behouden
den per trein op 23 augustus in een met Nederlandse, Belgische, Transvaalse en
van eene vereeniging, die nimmer tot stand zou komen.’ Een tijdsprong brengt
oranje vlaggen versierde stad. Bij hun aankomst werden ze toegesproken door
de lezer ‘vele jaren later’ opnieuw in het leven van Nonnie, die nu onderwijzeres
dr. H.J. Kiewiet de Jonge, een van de organisatoren van het congres. Prominente
is. Zij is getroffen door de ogen van een leerlingetje, ‘de oogen van Frank!’. Het
gasten waren onder anderen professor Jan ten Brink, schrijver Maurits Sabbe en
verleden verrijst. De volgende dag raapt zij alle moed bij elkaar en vraagt aan het
dominee-dichter E. Laurillard.
jongetje hoe het heet. En ja, het is een zoontje van haar jeugdliefde. ‘’t Was beter zoo’ is een verhaal dat regelrecht uit de naturalistisch/psychologisch-realistische school komt, met gevoel voor lotsbestemming, de rol van het verleden en een
De volgende dag werd het congres officieel geopend, waarna een gevarieerd programma met lezingen, optredens, muziek en diners volgde. Op de avond van de eerste congresdag, de 24e augustus 1897, maakte Top iets unieks mee: voor het eerst werd het middeleeuwse spel Esmoreit opgevoerd. Dit
mineurstijl. Voor een zestienjarige was het een heel aardige prestatie. In deze periode van het verkennen van haar talent had zij veel steun aan dr.
abele spel was, evenals de andere drie – Gloriant, Lanseloet van Denemerken en Van-
H.J. Kiewiet de Jonge, classicus en rector aan het Dordtse Stedelijk Gymnasi-
den winter ende vanden somer – zogoed als vergeten en kreeg nu, in een sfeer van
um.96 Hij woonde enkele huizen verderop in de Johan de Wittstraat en Top
hernieuwde belangstelling, na eeuwen een nieuwe première. Het initiatief lag
bezocht deze bijna-buurman geregeld om over literatuur en haar schrijfambities
bij Kiewiet de Jonge, onder wiens leiding Dordtse dilettanten, met medewer-
te praten. Na zijn dood herinnerde zij zich haar mentor met gevoelens van dank-
king van de beroepsactrices Aleida Mulder-Roelofsen en Anna Beukers, het stuk
baarheid: ‘Wat Dr. Kiewiet de Jonge voor zijn jonge buurvrouw met litteraire nei-
instudeerden. Serieuze voorbeschouwingen in een lezing en een krantenartikel
gingen in haar ontvankelijkste jaren geweest is, zou ik hier niet bij benadering
hadden al theatrale stemming gemaakt en veel publiek naar Kunstmin gelokt.
willen uitspreken; op den voet van kameraadschap, waarop wij, trots het groot
Top Naeff, in wespentaille en met pofmouwen, was ongetwijfeld warm gemaakt
verschil in leeftijd en wijsheid, verkeerden, is het ternauwernood tot mij doorge-
door Kiewiet de Jonge. Wellicht ook had haar vader, die in het hoofdbestuur van
97
drongen, wat ik voor dien leermeester bij Gods genade te danken zou hebben.’
Kunstmin zat, haar een entreebewijs bezorgd. De voorstelling werd gespeeld in een eenvoudige opzet: de twee locaties Sicilië en Damascus waren op het toneel
Dordrecht beleefde in augustus 1897 bijzondere dagen. Op de achttiende van die maand brachten koningin-regentes Emma en haar bijna zeventien jaar oude
De opvoering was succesvol, ‘al rimpelde er wel eens even een lachje door de
dochter Wilhelmina een bezoek aan de Merwestad. Bij het binnenrijden van de
zaal’, volgens de Dordrechtsche Courant van twee dagen later, ‘wanneer we zagen
koninklijke trein waren behalve burgemeester H.A. Nebbens Sterling ook on-
hoe een der acteurs de schamele kleedij der middeleeuwsche confrères verzinne-
der anderen majoor Naeff en grootvader Corneille Vriesendorp aanwezig. Tops
lijkte door een te luchtig tricotje’. Maar in het algemeen overheerste toch ontroe-
oudoom Simon van Gijn stelde voor het dejeuner een zilveren servies uit zijn
ring door de inhoud van het stuk. De avond werd gevuld met liedjes en muziek.
kunstcollectie ter beschikking. Majoor Naeff zat prominent schuin tegenover de
In de pauze tussen de twee programmaonderdelen wandelde het gezelschap
koningin-regentes en Top was een van de genodigden voor een bijzondere boot-
door de tuin van Kunstmin. Top Naeff observeerde met gevoel voor details de
tocht, waarbij haar vader door koningin Emma benoemd werd tot ‘officier met
aanwezige letterkundigen. Jaren later nog herinnerde zij zich de manchetten
de zwaarden’ in de Orde van Oranje-Nassau. De boot voer langs met mensen
van professor Jan ten Brink, die glommen en tot over het tweede vingerlid vie-
bezaaide kades, de koningin wuifde voortdurend met haar zakdoek. Het moet
len.99 Het hoogtepunt van haar avond naderde toen Kiewiet de Jonge haar aan de
voor Top een uitzonderlijke ervaring geweest zijn.
hand nam met de mededeling: ‘Nu zal ik je eens aan “een echte schrijfster” voor-
Slechts enkele dagen na het Oranjebezoek beleefde Top opnieuw iets bijzon-
stellen.’ Hij voerde haar door de donkere laantjes naar een met vetpotjes verlich-
ders, toen in Dordrecht het 24e Taal- en Letterkundig Congres gehouden werd.
te plek, waar ‘een vorstelijke verschijning’ stond met ‘hoog opgemaakt haar, dat
Doel van deze bijeenkomsten was de bevordering van de Nederlandse taal en lite-
prachtig stond bij de groote sjaal van witte Brusselsche kanten, die tot bijna op
ratuur. De status van de Nederlandse taal en cultuur was ook destijds, in een
den grond van haar schouders afhing’.
98
periode waarin het Engels nog niet was opgerukt, een bron van zorg.
De congresgasten – Nederlanders, Vlamingen en Zuid-Afrikanen – arriveer-
34
gescheiden door een rijtje bloempotten.
i Juno met de zwanenhals (1878-1897)
‘“Virginie Loveling” fluisterde mijn geleider en ik zal het nooit vergeten, noch hoe mijn beenen passagierden onder mij, noch hoe voornaam en minzaam
35
en bovenmenschelijk schoon deze authentieke schrijfster zich naar mij over-
het eerst in rouwsfeer geweest, toen haar grootmoeder Vriesendorp na een korte
boog. Zij sprak voortreffelijk Nederlandsch, wat voor mij een geluk was, want de
ziekte gestorven was.103 Terwijl de familie rond het sterfbed stond, woedden bui-
Fransche kostschool had, trotsch alle eenzijdigheid, aan mij niet veel eer
ten regen en wind en liep de vestibule van het sterfhuis onder. Niet zozeer het
behaald, en zij was in al haar gedragingen juist zooals ik mij de eene helft van
overlijden van haar grootmoeder, met wie zij weinig innerlijk verbonden was,
Cyriel Buysse’s beroemde tantes100, naar de gedichten die ik van buiten kende,
als wel deze bijna theatrale sfeer imponeerde het kleinkind, dat het zo vertrouw-
had gedroomd. [...] de diamanten die zij droeg, wedijverden met onze vetpotjes,
de grootouderlijk huis daarna ervaren had als drukkend en angstverwekkend.
een koningin van de letteren, een wonderdoende fee, in wier wit glacé hand –
Sindsdien had zij weinig sympathie voor de koepelkamer, die zij associeerde met
handschoenen hield men in die jaren omstreeks ‘90 onder alle omstandigheden
verdriet en gedempte stemming. ‘De lucht van natte turf uit een te zelden
krampachtig aan – de mijne te beven lag...’101 Zó’n schrijfster wil ik ook worden,
gestookten haard onder gebeeldhouwden schoorsteenmantel, monumentaal als
dacht zij.
een graftombe, roept nog in alle details deze plechtigheden voor mijn geest. Zij hebben diepen indruk op mijn kindergemoed gemaakt, zowel de prachtig
Ruim zes weken later werd Top getroffen door de dood van haar vader. Rond half
gedekte feesttafels, waarvan de koele glinstering onder kristallen kroon mij ver-
vier op de middag van 13 oktober 1897 steigerde het paard van majoor Naeff
rukte, als de gruwelijke zwarte gedaanten mijner talrijke ooms en tantes in
enkele malen, waardoor zijn berijder ervanaf viel. Hij bleef echter met een voet in
dagen van rouw.’104
de stijgbeugel hangen en werd zo door het hollende paard meegesleurd. Bij de afrit van de Krommendijk bleef hij bewusteloos liggen, ernstig gewond aan hoofd en borst door de galopperende benen van zijn paard. Een medewerker van de nabijgelegen bloemkwekerij Weekhout droeg samen met enkele collega’s het slachtoffer het woonhuis van de familie Weekhout binnen. Spoedig verschenen artsen en hospitaalsoldaten. Een schedelbreuk werd geconstateerd. Naeff werd vervoerd naar het ziekenhuis, waar hij nog diezelfde avond aan zijn verwondingen bezweek. Het nieuws van zijn dood veroorzaakte in Dordt ‘een koude rilling door de menigte’, schreef de Dordrechtsche Courant op 15 oktober. Naeff werd in een in memoriam getekend als een man die ‘algemeen bemind was om zijn aangename manieren, zijn levendige belangstelling voor het algemeen, zijn prettig, open, joviaal gelaat’. De begrafenis vond plaats op zaterdag 16 oktober. Zestien van de oudste onderofficieren van het Corps Pontonniers droegen de onder bloemen bedolven lijkkist naar het graf. Nadat de kist gedaald was, kon het ruimschoots toegestroomde publiek luisteren naar toespraken van onder anderen Simon van Gijn. ‘Ons hart krimpt ineen,’ zei hij, ‘wanneer wij denken aan de smart der jonge, lieve, goede vrouw, die zo plotseling haar huwelijksgeluk zag ineenstorten, en van zijn lieve dochter, waaraan hij zoo innig was gehecht.’102 Vervolgens paradeerden alle militairen langs de groeve en brachten een militaire groet aan de overledene. Een defilé van de overige aanwezigen sloot de plechtigheid af. Anna Naeff-Vriesendorp en Top trokken zich met hun familie terug in de koepelkamer van het huis aan de Wolwevershaven, de mooie kamer die alleen gebruikt werd bij huwelijken en begrafenissen. Drie jaar eerder was Top er voor
36
i Juno met de zwanenhals (1878-1897)
37
ii
Net als bij het overlijden van haar grootmoeder drie jaar daarvoor, vervulde de drukkende sfeer van rouwdecorum haar. Het huis waarin zij zich tijdelijk ver-
Het hoogst begaafde jonge meisje
schansten, gaf de dood geen kans tot ontsnapping; later zou Top Naeff een rouwende romanfiguur laten kijken door ‘de mazen der grove rouwvoile waarvan
(1897-1907)
de kripzoom sloot om haar kin als ’t vizier van een ridder’.4 Voor Top Naeff bestonden er in deze winter geen vriendinnen, geen met bloemen en slingers versierde balzalen en, erger nog, geen theatervoorstellingen. Zij zag haar ‘in haar zwaren rouw aandoenlijke moeder’ als iemand die haar ‘als het ware africhtte op de verdrietelijkheden des levens en oogkleppen aanbond voor al wat daar buiten bloeide desondanks’.5 Zij zou een leven lang een beklemmende herinnering houden aan de perioden van familierouw, ‘waar mijn generatie onbestemd onder geleden heeft, omdat de ouders een culte van hun verdrietelijkheden maak-
Anna Vriesendorp zocht in de eerste periode van haar verdriet haar heil in het
ten, zonder begrip voor de behoefte aan fleurigheid van het gezonde kind.’6 Als
ouderlijk huis aan de Wolwevershaven, waar vader Corneille Vriesendorp zich
enig kind had zij in rouwperioden altijd het gevoel dat alles op haar neerkwam
ontfermde over zijn dochter en lievelingskleindochter, die al een jonge vrouw
en dat zij aan alle kanten tekortschoot.7
van bijna twintig was. Een ‘uitgaand meisje’, voor wie het uitgaan nu taboe was en die door de rouwetiquette in een strak korset werd ingesnoerd.
liefst bij haar grootvader aan tafel zat en waar het uitzicht op de schepen in de
De hele winter brachten Anna en Top Naeff bij hem door in een huis waarin
gracht bewees dat er wel degelijk een leven buitenshuis bestond. De gecultiveer-
de rouw, zoals destijds gebruikelijk, gekoesterd werd. De luiken bleven geruime
de quarantaine was gunstig voor haar innerlijk leven en wakkerde haar schrijf-
tijd gesloten, voor visites en feesten was er geen ruimte.
drang aan. Ze begon te werken aan een toneelstuk, dat ze baseerde op het verhaal
Anna Naeff klampte zich vast aan haar dochter, van wie zonder reserve ver-
dat ze geschreven had tijdens haar logeerpartij bij de familie Stoop in Londen, in
wacht werd dat zij haar moeder steunde. Dat betekende veel aandacht, inleving
1896.8 Niemand vroeg haar wat ze met haar schriften zat te doen en zelf vertelde
en betrokkenheid – en opoffering van een eigen leven. ‘Bij Anne was het nog
ze ook niets. De situatie typeert de kennelijke afstandelijkheid in de omgang tus-
droevig gesteld,’ schreef een schoonzus, die haar in februari 1898 bezocht. ‘Zij zal
sen kleindochter, moeder en grootvader, ondanks hun familiaire verbonden-
haar groot verlies ook wel moeilijk te boven komen. Top is allerliefst voor haar!’1
heid.
Onmiddellijk na het overlijden van Johan Naeff was het bed van de dochter al
In maart 1898 nam ze even afstand van haar stuk in wording toen een oom en
naast dat van de moeder geplaatst – als symbool van een door de omstandighe-
tante Naeff haar verrasten met een geweldige invitatie: een reis naar Frankrijk
den afgedwongen symbiose. Liggend naast haar moeder formuleerde Top Naeff
en Italië. Het huwelijk van Gerrit Naeff, een twee jaar jongere broer van Tops
’s nachts versregels in haar hoofd, die zonder uitzondering te maken hadden met
vader, en Hermine (‘Mine’) Naeff-van der Hardt Aberson was, na de vroege dood
afscheid en dood. Concrete uitlatingen van Top Naeff over wat haar vader voor
van een zoontje, kinderloos gebleven. Het echtpaar had in alle opzichten ruimte
haar betekend heeft zijn er niet, maar hoewel zij hem als streng ervaren had, had
om iets te kunnen betekenen in de familiekring. Gerrit en Mine Naeff woonden
zijn onverwachte dood haar uiteraard geschokt. In hoeverre zij hem als persoon
in Lochem in een majestueuze witgepleisterde villa, die zij hadden laten bou-
miste, is onbekend; in latere brieven refereert zij vrijwel niet aan hem. Enigszins
wen bij de brug over de Berkel. Samen met zijn broers Marinus en Nicolaas had
cryptisch schreef zij als oude vrouw over de periode na de dood van haar vader
Gerrit in 1867 een leerfabriek in Lochem opgericht. Hij kon zich dikwijls een
dat haar ‘persoonlijke aandoeningen naar duistere diepten van hart en geest wer-
verblijf in het zuiden veroorloven – hij overwinterde geregeld aan de Rivièra –,
den gevoerd’.2 Eerder was zij rechtstreekser en erkende zij zonder metaforen dat
maar liet zijn fabriek niet graag achter in de handen van zijn broers, die hij te
de dood van haar vader een beslissende invloed had uitgeoefend op haar geestes-
vooruitstrevend vond. Doorgaans voerde broer Marinus tijdens zijn afwezig-
gesteldheid, zich toespitsend op ‘een diepere melancholie, die ik mijn leven lang
heid snel moderniseringen in. Maar nu trok hij bijna een maand uit om zijn
niet meer ben te boven gekomen [...]’. 38
Op de Wolwevershaven zonderde Top zich af in de voorkamer, waar zij het
3
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
39
nichtje iets aardigs te bieden na de kleurloze rouwwinter die zij had moeten
druk van alles in haar dagboekje. Zij zou haar leven lang blijven houden van
doormaken.
Rostand en zijn werk.
Op 22 maart vertrok Top, nog in de rouw met zwarte cape en dito matelotje
De volgende ochtend vertrokken zij, geëscorteerd door sneeuwbuien, voor
met haar oom en tante vanaf het station van Roosendaal. Negen uur later arri-
een tussenstop naar Marseille. Het speet Top dat zij hier nét een grote theaterle-
veerde de trein in Parijs. Het gezelschapje logeerde in het Grand Hôtel, waar Top
gende misliepen: op de dag van hun vertrek naar Nice zou de beroemde Eleonora
zich bezorgd afvroeg of zij de zeer geavanceerde elektrische verlichting wel uit
Duse16 arriveren, om drie voorstellingen te geven.
kon krijgen. Parijs maakte een overweldigende indruk op haar en haar oom en
Op 28 maart kwam de familie in Nice aan. In een stijl die verraadt dat impres-
tante deden er alles aan om haar een heerlijke tijd te bezorgen. Ze maakten ritten
sionistische literatuur niet aan haar voorbij was gegaan, schreef Top in haar dag-
in fiacres door de stad, waar het afwisselend regende en sneeuwde. Ze bezochten
boek: ‘Achter de zee die nu eens licht groen, dan donker violet, blauwsel-blauw,
de onvermijdelijke bezienswaardigheden als de Notre-Dame, het Louvre en het
azuur of met ’n roodachtig waas overgoten is, liggen de bergen als ’n donkere
graf van Napoleon. Het culinaire aspect kreeg de nodige aandacht van Top Naeff
krans met lichtend-witte toppen, als een grijze achtergrond. Aan den voet, kleine
in het reisdagboekje dat zij bijhield; zij genoot van de diners en kopjes koffie en
marmeren huizen, schel-blinkend in de zon die schittert op de golven. Hoog, als
9
voelde zich ‘ontzettend deftig’. Dat mocht ook wel; er werd dagelijks ijs gegeten
torens van wit schuim bruischt het water op tegen de rotsen. Een geur van bloe-
en vaak oesters.
men waait door de zoele zomerlucht.’
Het dagboekje was bestemd voor haar oom en tante en het bevat dan ook wei-
De volgende dag namen ze de trein naar Monte Carlo, waar Top voor het eerst
nig echt persoonlijke ontboezemingen. Haar beschrijvingen zijn nogal obligaat
in een casino kwam.‘De geldstukken rolden, hoopen lagen ervan vóór de spelers;
waar het kunstwerken betreft. Zo schreef zij over de Venus van Milo in het Lou-
ik zag iemand met één slag twaalf bankbiljetten van 1000 fr. opsteken, met ’n
vre dat deze ‘gunstig geplaatst [was] in een koepelvormige zaal, warm uitkwam
gezicht of er geen kouwtje aan de lucht was. Wonderlijk toegetakelde oude da-
tegen ’n rood peluche gordijn. Dichtbij begreep ik er ’t mooie niet heelemaal meer
mes zaten daar van ’s morgens tot ’s avonds zaken te doen. Sommigen uiterlijk
van [...].’ Beschrijvingen van mensen en situaties zijn daarentegen vaak levendig
doodkalm, anderen makende de onmogelijkste gebaren. Er waren heeren die
en origineler. Ook als volwassene beleefde zij haar vakanties zo: ‘De atmosfeer,
van zenuwachtigheid hun knevels er haast afdraaiden, voor zoover ze die had-
het klimaat, de geuren langs mijn weg, de bevolking hebben mij altijd meer
den teminsten, want och er waren er zooveel met kleine gladde gezichtjes van
geboeid dan de monumenten en de geografische ligging.’10
héél jonge jongens.’ Ze zouden er nog enkele malen terugkeren, telkens om te
In de Opéra zagen zij Tannhäuser, met de beroemde balletdanseres Cléo de Mérode als een van de gratiën, en in het Théatre de Vaudeville een blijspel van de 11
Per mail-coach ging het de volgende dag naar het nabijgelegen Cimiez, waar de
populaire blijspelschrijver Victorien Sardou, met Gabrielle Réjane in de hoofd-
Engelse koningin Victoria de hele linkervleugel van een hotel in tijdelijk bezit
rol. De laatste avond in Parijs was een hoogtepunt met de honderdste opvoering
genomen bleek te hebben. Tot haar vreugde zag Top haar uit rijden gaan. Over de
van Cyrano de Bergerac in het Théatre de la Porte Saint-Martin, waar een opkoper
bejaarde vorstin oordeelde ze: ‘’t Kan ’n best mensch zijn maar mooi is ze niet.’
hun de laatste drie plaatsen offreerde.12 Het was een feestelijke avond, die door
Haar liefde voor het theater werd stevig gevoed; na alles wat ze al gezien had,
onder anderen de auteur Willy werd bijgewoond, in gezelschap van zijn echtge-
kwamen er nog een Mignon en een Aida bij. Na Nice volgde nog een reisje naar Ita-
note Colette en de actrice Pauline Polaire.13 ‘Betoverend alle drie van excentrici-
lië, waar in Genua, Milaan, Como, Bellagio en Lugano gelogeerd werd. Haar reis-
14
40
spelen. Weer in Nice zagen ze ’s avonds een opvoering van Faust.
teit en aanstellerij’, zo zag Naeff hen in haar herinnering terug. De hoofdrol
dagboek rapporteert er uitbundig over, in een stijl en sfeer die tonen dat de speel-
werd gespeeld door Coquelin aîné15, voor wie Edmond Rostand deze rol speciaal
se en spottende bakvis, ondanks de Brusselse maintien, maar niet echt volwassen
geschreven had. De schepper van Cyrano zelf was er ook bij om de honderdste
wilde worden. Zo worden oom Gerrits benen in een primitieve koets tot marme-
opvoering van zijn held te vieren. Voor de gelegenheid waren de loges versierd
lade geperst en krijgen de gasten in het hotel te Nice bijnamen: ‘de kippenkooi’,
met vloeipapieren puntzakjes waaruit mimosa, rozen en anemonen staken. In de
‘de schreeuwers’, ‘de wipneus’, ‘de pop’, ‘de kolossale schrik’, ‘de aap’, ‘de kikeriki’
pauze trakteerden spelers de bezoekers op taartjes, boeketten en acteursportret-
en ‘de schoone lezer’. Ook haar gemoedsuitingen zijn die van een meisjespuber.
ten. ‘’t Publiek was dol-enthousiast, halen, halen...’ noteerde Top onder de in-
Het hotel in Bellagio beschrijft ze als ‘dol-leuk’ en op weg naar Nederland no-
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
41
teerde zij: ‘O afschuwelijk, akelig, onuitsprekelijk naar: we zijn op de terugreis.’
en Donk. Top Naeff zelf legde een verband tussen haar toneelstuk en deze suc-
Maar ook de latere geestige, ironische Top Naeff manifesteert zich als zij schrijft
cesroman, die binnen het jaar zes drukken beleefde: ‘In dezen tendenz-roman
dat zij in de trein ‘’t gehate Duitsch’ – een typering gebaseerd op haar schoolpres-
waren alle mannen slechtaards, verleiders en onderdrukkers, daar tegenover alle
taties voor die taal? – moet spreken ‘tegen een dame in mijn coupé die erg dis-
vrouwen engelrein... Niet onmogelijk, dat mijn bedrogen heldin heimelijk aan
coursief was uitgevallen’.
deze school is ontsproten en dat ook mijn verontwaardiging jegens haar “ver-
De zwarte winter aan de Wolwevershaven leek ineens ver weg. Maar al een
loofde” met zijn zwart geweten, uit die opstandige sfeer haar sappen trok.’19 Hei-
dag na haar aankomst in Dordrecht werden in haar grootouderlijk huis de gor-
melijk ontsproten? Voor haar kleine debuut ‘’t Was beter zoo’ had zij zich sterk
dijnen opnieuw gesloten en de spiegels met doeken omhangen: op 18 april 1898
laten inspireren door een verhaal van Jan de Vos. Wellicht diende ook Hilda van
stierf grootvader Corneille Vriesendorp. Herinneringen aan deze gebeurtenis,
Suylenburg steviger als basis voor haar toneelstuk dan zij later wilde toegeven.
die een diepe indruk op Top gemaakt moet hebben, zijn er niet, maar waarschijn-
Een eigen toon en eigen onderwerpen had zij nog niet gevonden. Overigens
lijk beschreef zij in De tweelingen haar eigen ervaringen toen zij de kleindochter
waren er ook al vóór de feministische Hilda romans en toneelstukken geschreven
uit dat boek liet noteren: ‘Overmorgen wordt Grootvader begraven, ik zal blij
waarin de positie, of beter gezegd: het lot van de vrouw beschreven werd. Eén
zijn als ’t maar gebeurd is. Als hij niet meer in huis is, ongezien, ongehoord,
voorbeeld volstaat: de geschiedenis van Nora in Henrik Ibsens Een poppenhuis uit
alleen boven, zonder dat iemand hem gezelschap houdt, wat mij zoo bezwaart
1879.
telkens wanneer ik langs zijn deur ga, terwijl ik toch niet bij hem wil zitten,
In De genadeslag verwijt de ontgoochelde Betty haar opvoeders dat deze haar
omdat het kille, onbeweeglijke me benauwt en ik weet, dat hij toch niets heeft
alleen maar hebben ‘volgepropt met talen en sommen en lieve maniertjes’ en
aan mijn tegenwoordigheid. Als hij weg zal zijn, en rustig ligt buiten bij Groot-
haar niet hebben voorbereid op ‘het leven’. Zij mocht ook niet lezen wat anderen
moeder, lijkt me dat vrediger, ook voor ons. De dagen kruipen om, in herhaling
wél lazen: ‘de Benjamin zou anders haar lieve onwetendheid verliezen!’ Haar
van telkens dezelfde woorden, door anderen geuit, soms uit meegevoel, soms uit
ouders typeert zij samenvattend met ‘de menschen, die me zoogenaamd hebben
plicht of conventie. Ik voel ’t dadelijk, als de woorden niet uit ’t hart komen.’17 Op
opgevoed, dat zij niets hebben gedaan, dan mij eten gegeven en aangekleed,
de begrafenisdag zien de kamers eruit ‘of we een groote partij zullen hebben, en
zoodat ik er op m’n voordeeligst uitzag, en me zoo zacht en onschuldig mooge-
in de gang ruikt ’t naar pasteitjes, die in den oven staan. Op ’t buffet is alles gereed
lijk leeren voordoen, dat was ’t voornaamste. ’n Lief, wit poesje hebben ze van me
gezet: bordjes met vingerdoekjes erop, groote koppen voor bouillon en de kleine
gemaakt, ’n onbeduidend lachebekje, in plaats van ’n vrouw!’20
blauwporseleinen voor koffie.’ Alleen de heren begeleidden de oude heer Vrie-
Er klinken echo’s door in deze roep om de opvoeding van de vrouw tot een
sendorp naar zijn laatste rustplaats; de dames bleven thuis.18 In de koepelkamer
zelfstandig wezen: van Top Naeffs boutade jegens háár opvoeders, die zij im-
aan de Wolwevershaven, die veelvuldig ingericht was geweest voor feesten en
mers verweet dat zij weinig hogere idealen hadden dan hun kind leren rechtop
rouwbijeenkomsten, waren de tafels voor het laatst gedekt.
te lopen, met mes en vork te eten en met twee woorden te spreken. Ook haar vader, die de ‘ergste’ bladzijden uit moderne romans scheurde om zijn dochter te
42
Het toneelstuk waaraan zij in de lange rouwwinter in het huis van haar grootva-
beschermen, lijkt Top Naeff geïnspireerd te hebben tot Betty’s kritiek op de lec-
der had gewerkt, was af. De genadeslag noemde zij haar stuk. Voor de centrale
tuurcensuur in haar opvoeding. Maar dat alles had van Top Naeff geen lief, wit
figuur Betty Verheghe is het een genadeslag als zij, na een kort, treurig huwelijk
poesje gemaakt. Verbaal kon zij stevig uithalen.
met een man die haar sloeg en bedrogen heeft, hoort dat haar beste vriendin
Naast het sociale element wordt De genadeslag gedragen door de tegenstelling
Marianne niets over de brute echtgenoot verteld heeft, terwijl zij iets wist over
– en het conflict – waarheid en schijn binnen menselijke relaties. Betty denkt
zijn dubieuze verleden.
haar aanstaande echtgenoot te kennen, maar komt bedrogen uit. De vriendschap
Het onderwerp van het stuk lag ver buiten haar leef- en ervaringswereld,
tussen Betty en Marianne wordt door beiden als stevig en waarachtig ervaren,
maar paste wel in een literaire thematiek die eind negentiende, begin twintigste
maar blijkt als het erop aankomt waardeloos te zijn. Marianne licht haar vrien-
eeuw actueel was: die van de vrouwenemancipatie. In 1898 was Hilda van Suylen-
din niet in, Betty durft haar twee jaar lang niets te vertellen over de verschrikkin-
burg verschenen, een feministische roman van Cécile Goekoop-de Jong van Beek
gen waarop het huwelijk haar trakteert.
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
43
Het concept van het toneelstuk is mooi, de uitwerking matig. Dat komt voor-
nog meer? Schreef ze nog meer voor ’t tooneel? Laat ze voortgaan: ze heeft puur
al doordat de band tussen Marianne en Betty alleen maar besproken wordt en
talent. Zoo echt raak is de dialoog. Zoo scherp-klaar de teekening. Zoo echt dra-
niet getoond. Het dilemma waarvoor Marianne en haar man zich geplaatst zien
matisch de gang, de vreselijke gang naar ’t eind. Je ziet: ik ben opgetogen.’26
– moeten ze Betty inlichten over de escapades uit het verleden van haar aanstaan-
In eenzelfde stemming ging hij persoonlijk kennismaken met de jeugdige
de man of moeten ze haar daarvoor sparen? – mag anno 1899 als tragisch ervaren
auteur, die hem ooit bijna ongecamoufleerd geplagieerd had met haar debuut ‘’t
zijn, met de veranderde tijden is dit ‘conflict’ in dramatisch opzicht verdampt.
Was beter zoo’. Ze mocht zelf de spelers kiezen: haar favorieten Alida Klein,
Top Naeffs eersteling maakt de indruk het product te zijn van een jonge
Marie van Eijsden-Vink, Henri Brondgeest en Jan C. de Vos zelf. Top Naeff ge-
schrijfster die aan het toneel geroken heeft en tracht, met de dramatechnische
noot van haar kennelijke succes, zeker toen ze voor het eerst de schouwburg in de
middelen die zij heeft leren kennen, zélf een stuk te schrijven dat in technisch
Rotterdamse Aert van Nesstraat bezocht om een repetitie bij te wonen. Ze meen-
21
opzicht aan de normen beantwoordt. Ze gaf haar stuk overvloedige regieaan-
de in het classicistische gebouw op ‘den Helicon te zijn aangeland. Hier zou ik de
wijzingen mee. Formuleringen als ‘zacht’, ‘wrevelig’, ‘springt op’, ‘weer opge-
goden van nabij zien.’27 Algauw verkleinde de afstand tussen de voet en de top
fleurd’ werken een strakke regie in de hand – en bieden de spelers weinig bewe-
van de Helicon; de door haar bewonderde actrice Alida Klein schreef haar op
gingsvrijheid. Dergelijke minutieuze aanwijzingen waren overigens in die tijd
7 februari 1899 een brief met de zeer amicale aanhef ‘Beste Toppie’.
gebruikelijk; ook de toneelteksten van bijvoorbeeld Herman Heijermans zijn er
De première was aanvankelijk vastgesteld op 28 november en zou in Dordrecht plaatsvinden, maar werd uitgesteld tot maandag 13 februari 1899. Die dag
rijkelijk van voorzien.
woonde Top Naeff de generale repetitie bij en reisde na afloop samen met Alida Top Naeff nam buurman H.J. Kiewiet de Jonge, die zij beschouwde als haar lite-
Klein naar Dordt. Op het perron Delftse Poort attendeerde de actrice haar op
raire mentor, in vertrouwen. Iedere woensdagavond bezocht zij hem en spraken
twee heren: Johan de Meester en Henri Dekking28, recensenten van respectieve-
zij over literatuur. Kiewiet de Jonge trachtte haar grote lacunes op literair terrein
lijk de Nieuwe Rotterdamsche Courant en het Rotterdamsch Nieuwsblad. Ze waren
te vullen en reikte haar boeken ter lezing aan, waarover zij dan later discussieer-
ongetwijfeld op weg naar de Dordtse schouwburg, maar Top Naeff werd er niet
den. Lang na haar flodderige schooljaren maakte Top Naeff kennis met schrijvers
warm of koud van. ‘Ik twijfelde geen ogenblik aan mijn succes en het eetmaaltje,
als Gustave Flaubert, Paul Bourget en Guy de Maupassant, en ook met een sym-
dat mijn moeder aanstonds den corypheeën van “De genadeslag” zou voorzetten
bolist als Maurice Maeterlinck, die zij zeer waardeerde en later haar ‘jongste lief-
en waaraan voor mijn van regie blakend hart niets mocht ontbreken, vervulde
22
de’ zou noemen. Flaubert, Tolstoj, Bourget, Maeterlinck en Stendhal zag zij als
mij meer dan de gedachte aan den vollen schouwburg en al wat daar dien avond
bronnen van inspiratie in haar jonge jaren.23 Zij las ze en discussieerde erover
nog op mijn naam zou moeten geschieden.’29 Maar toen zij de schouwburg
met haar mentor. Eindelijk was zij leergierig geworden en leerde zij geconcen-
naderde, kreeg zij andere gevoelens. Zij zag een file rijtuigen staan en plotseling
treerd werken.
realiseerde zij zich dat al deze mensen bereid waren te komen kijken en luisteren
Kiewiet de Jonge stuurde het manuscript, zonder dat de schrijfster ervan
44
naar iets van háár!
wist, naar de destijds bekende toneelregisseur Jan C. de Vos24, die hij goed kende.
De première van Top Naeffs toneeldebuut vond plaats in de ietwat primitieve
De Vos was medevennoot bij de Vereenigde Rotterdamsche Tooneellisten, ook
entourage van de ‘Houten Tent’.30 Omdat De genadeslag geen avondvullend stuk
wel kortweg Le Gras en Haspels genoemd, naar de leiders A.J. le Gras en Jaap Has-
was, had De Vos besloten te openen met een kort ander stuk: het obscure Uitgaan
pels. Al snel kwam er een positieve reactie: secretaris D.H. Joosten van het toneel-
van de tegenwoordig al even onbekende Glanor.31 Daarna kwam Tops stuk. Het
gezelschap schreef op 13 mei: ‘Gaarne wordt het werk op het repertoire genomen,
werd een succesvolle avond in een volle zaal, voor een groot deel gevuld met
25
misschien met een paar bedenkingen.’ Twee dagen later antwoordde De Vos:
Dordtenaren die nieuwsgierig waren naar de prestatie van hun jonge stadgeno-
‘Ik ben eenvoudig opgetogen na de lezing van De Genadeslag. ’t Is goed. – Raak. –
te, die de voorstelling vanachter de coulissen volgde. Na het zakken van het
Knap gedaan. – Kranig. – Frisch. – Héél knap. En mooi ook. Héél mooi-droevig.
‘scherm’ werd de schrijfster door Marie van Eijsden-Vink en Alida Klein uit de
Wat ’n dramatisch talent... in den dop. ’t Is van ’n meisje, hè? Van ’n meisje, dat al
coulissen getrokken om te delen in het applaus. Criticus Henri Dekking herin-
van héél nabij dat moet gezien, door-leefd, door-voeld hebben. [...] Heb je zóó
nerde zich jaren later hoe de ‘prachtige onbeschroomde en allerliefste robbe-
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
45
does’32 het podium op sprong. Zij ‘viel Marie van Eysden om den hals, drukte Jan 33
De genadeslag op het examenrepertoire van de Amsterdamse Toneelschool staan.
en bekommerde zich
De opvoering van haar stuk en alles wat daarbij hoorde, markeerde het einde
heelemaal niet om de rumoermakende zaal tot zij, van alle kanten in de bloemen
van de rouw om haar vader en moet het verdriet om haar gestorven grootvader
gezet, niet meer wist wat zij doen zou en met de bescheidenlijk zich terugtrek-
ook enigszins verzacht hebben. Anna Naeff kreeg door het succes van Top meer
kende acteurs méé van het podium afliep.’34
vertrouwen in de toekomst, die plotseling perspectief leek te bieden voor haar
C. de hand, knikte ’r is tegen den lokkenbol Erfmann
Er kwamen weinig onwelwillende woorden uit de kroontjespennen en potlo-
rebelse dochter waaraan de hele familie, grootvader uitgezonderd, zo lang had
den van de critici; de toon van de recensies was algemeen lovend tot gematigd
gewanhoopt. Zij raakte wezenlijk betrokken bij wat Top schreef en zou een
positief. De genadeslag werd vooral gezien als een belofte van een jeugdige schrijf-
steun voor haar worden.
ster – ‘en als zoodanig is er veel in haar werk te prijzen’, schreef Dekking in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 15 februari 1899. Johan de Meester schreef wat kriti-
Haar toneeldebuut luidde een periode van voldoening en feest in, die nog extra
scher in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 15 februari 1899 dat de bedoelingen
glans kreeg door een nieuwe uitnodiging voor een vakantie met oom Gerrit en
van de schrijfster niet steeds even gelukkig waren uitgewerkt en dat daardoor
tante Mine. De reis, die naar Italië zou voeren, contrasteerde met die van het jaar
het stuk nog niet geheel overtuigde, maar ook zijn recensie was een sympathie-
daarvoor, die lag ingebed in een sfeer van rouw om haar vader, terwijl de reisin-
ke. De recensent van de Dordrechtsche Courant (15 februari) plaatste enkele kritische
drukken al te snel verdrongen waren door het overlijden van haar grootvader.
kanttekeningen, maar kon niet geloven dat het stuk Top Naeffs eerste poging op
Haar moeder ging deze keer ook mee.
toneelterrein was, ‘daarvoor staat het te hoog en is het te goed ineengezet’. Als
Ze vertrokken op 26 maart, reisden de eerste dag tot Basel en arriveerden op
positieve elementen noemden recensenten onder meer de rijkdom aan tragische
28 maart in het Grand Hotel te Milaan. Daar werd Top al snel getroffen door in-
situaties, het realistische karakter van het drama, de goede dialogen en de eman-
fluenza, die haar tot vier dagen bed veroordeelde en haar alle uitjes ontnam. Kre-
cipatiegedachte die achter het stuk lag. Het onnodige bijwerk, het ontbreken van
ten in haar reisdagboek illustreren haar gemoedstoestand: ‘te akelig om over te
een echte climax en de alleen verwoorde en niet getoonde vriendschap tussen de
praten’, ‘allerallerellendigst’, ‘vier dagen van woede en wanhoop’. In het laatste
twee vrouwelijke hoofdfiguren werden als zwakke plekken gezien.
stadium van haar ziekte voelde zij zich nog ‘een beetje lammelottig’.37
De enige wat zure reactie kwam uit het nest van de schrijfster: het Dordrechtsch
Wat zij blijkbaar te persoonlijk voor haar dagboek vond – ook nu was het
Nieuwsblad van 15 februari schreef dat ‘mej. Naeff’ een belofte voor het Neder-
weer bestemd voor haar oom en tante – was dat zij haar gedwongen verblijf in
lands toneel genoemd kon worden, maar gaf verder een overwegend negatieve
bed toch inhoud wist te geven. Terwijl haar familie de opera Hugenots in de Scala
bespreking van het stuk. Enigszins snerend sprak de criticus, ‘Doxa’35, over ‘een
zag,38 ontwierp zij in grote lijnen een nieuw toneelstuk: Aan flarden. Zij zag het
welwillend gestemd vrienden-en-kennissen-publiek’ en gaf de schrijfster de raad
hele stuk, inclusief grote brokken dialoog, ineens vóór zich. ‘Het is de enige maal
te bedenken ‘dat succes niet altijd een goed raadgever is’. De laatste toevoeging
in mijn leven geweest, dat mij iets dergelijks in zo completen vorm overviel
lijkt tendentieus – misgunde de Dordtse criticus zijn jonge stadgenote de schijn-
[...].’39
werpers waarin deze zich plotseling geplaatst zag?
46
Zittend in de trein naar Rome realiseerde zij zich hoe weinig zij van de lessen
De genadeslag werd na de première nog enkele malen in Rotterdam en enige
geschiedenis op school had opgestoken, een manco waarmee de klassieke reis die
andere plaatsen gespeeld, tot het gezelschap van Le Gras en Haspels ophield te
zij maakte haar onophoudelijk confronteerde. ‘Och, och, had ik maar wat beter
bestaan. Top Naeff hield er, behalve een honorarium van ƒ 42,92, een levenslan-
opgelet!’ verzuchtte zij in haar dagboek.‘Het berouw, dat op de banken had moe-
ge liefde voor de wereld van het toneel en de sfeer eromheen aan over. Haar stuk
ten komen, kwam pas in Rome, dus zooals gewoonlijk – te laat.’
werd al snel in boekvorm uitgegeven. Jan C. de Vos had de onervaren auteur
In een overvol Rome – het was paastijd – maakte het deftige Grand Hotel
daarbij allerhartelijkst geadviseerd: ‘U moet den uitgever geld vragen voor Uw
meer indruk op haar dan de Sint-Pieter. Zij vergaapte zich aan prachtige toilet-
stuk, dat door liefhebbers vermoedelijk veel gespeeld en gelezen zal worden.
ten, heren in rok met witte dassen – dit alles in elektrische verlichting –, bedien-
Tevens bijv. 25 presentexempl. Als honorarium zou ik minstens honderd gul-
den in livrei die de diners escorteerden, de reusachtige palmen in de wintertuin
den vragen.’36 Hij adviseerde haar ook inzake opvoeringsrechten. Jarenlang zou
en sigarettenrokende dames. Met een baedeker in de hand bezocht zij met haar
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
47
moeder en oom en tante de gebruikelijke toeristische attracties: het Colosseum,
in haar reisnotities automatisch overging op een impressionistische stijl: ‘En een
de Villa Borghese, de Sixtijnse Kapel, de Via Appia.
adem van poëzie waart rond in teere geheimzinnigheid. Ik zou veel willen schrij-
Daarna was Napels aan de beurt. De stad maakte op Top een overwegend her-
ven over Venetië maar ik zou niet kunnen vinden, woorden ijl genoeg om weer te
rieachtige en vuile indruk: ‘In een omnibus schokkend en bonzend, hotsten we
geven in stille gevoeligheid, de schoonheid der lagunen-stad.’ Diepe indruk
de smalle steile straten op en af, door een opeengepropte menschenmassa stroo-
maakte een begrafenis van een oude dame, die per gondel vanaf het San Mar-
mend uit de nauwe stegen, die met zich brachten een lucht van knoflook, van
coplein naar het begraafplaatseiland San Michele werd vervoerd. ‘Achter de gon-
absinth en – zonderlinge combinatie van rozen en oranje bloesem. Voor één franc
del, enkele andere, heelemaal zwart, de volg-gondels, gesloten als koetsen, met
bieden de mooie innig-vuile straatjongens die den reizigers aan. Met zóó iets
een kap en zwarte neergelaten gordijntjes. Een diep-melancholieke processie die
liefs, zoo iets vleiends in hun groote bruine ogen in hun zoet-vloeiend taaltje van
voortgleed in de doodelijke stilte. Zelden zag ik een waardiger plechtigheid.’
onverstaanbare klanken, dat weigeren haast een onmogelijkheid wordt. “Grazia
Twee dagen later nam ze weemoedig afscheid van Venetië, toen ze per gondel
Signora”, dat alléén is ’t fooitje wel waard.’ Het hotel maakte veel goed; met haar
naar het station voer. De terugreis had nog theaterbezoeken in petto – een
moeder deelde zij een kamer die zó groot was ‘dat we bijv. wandelende van de
Strauss-operette in München en een opvoering van Ibsens Een poppenhuis in
kast naar de waschtafel, in galop sloegen om te gemoet te komen aan ’t onvermij-
Frankfurt. Op 25 april, een regendag, reisde Top in mineurstemming definitief
delijk tijdverlies’.40
naar huis. Haar stemming kleurde haar blikken, die ‘vader Rhijn’ ‘in grijze een-
Op de gastenlijst van het hotel ontdekte Top Naeff dat Eleonora Duse even-
toonigheid’ tussen ‘zijn grauwe oevers’ zagen stromen. ‘Alles is even triestig,’
eens in West-End logeerde, in kamer 35. ‘Ik loop als een hondje rond haar kamer,’
schreef zij als het kind dat na een verjaardagdag met een berg cadeautjes verdrie-
schreef Top, ‘maar heb nog niet veel meer gezien dan haar laarsjes buiten de
tig naar bed gaat omdat alles weer ‘gewoon’ geworden is.
deur.’ Net als in Parijs, een jaar eerder, zou ook nu de legendarische actrice aan
Er is niets uit haar jongemeisjesjaren bewaard gebleven dat blijk geeft van
haar neus voorbijgaan: juist tijdens Tops verblijf in het hotel was zij enkele
Top Naeffs seksuele ontwikkeling en haar gevoelsleven toen, geen reminiscen-
dagen de stad uit.
ties aan aarzelende of hevige verliefdheden. Alleen uit haar reisdagboek blijkt 41
dat zij niet blind was voor mannen en romantisch over hen droomde – in een
Top was er even lyrisch over als over de luxehotels en de vele melanges die zij
enkele zin geeft zij zich aarzelend bloot. Zo schreef zij over de arts die haar in
dronk. In haar reisdagboek besteedde zij er ruim aandacht aan – een recensie in
Milaan tot enkele dagen bedverblijf veroordeelde, dat deze haar tegenviel. Zij
een notendop. Zij had oog voor diverse aspecten: ‘Een eigenaardigheid van ’t Ita-
had gehoopt ‘een mooie jonge Italiaan met vurige zwarte oogen en krullende
liaansch tooneel is dat de souffleur, niet zooals bij ons, door een kastje tot een
lokken’ aan haar bed te zien verschijnen. Het ‘vriendelijk dik heertje peper-en-
onderaardsch mysterie wordt verheven, maar gemoedelijk, met zijn kalotje op,
zout-harig, geen sprake van jong’ voldeed daar niet aan. In het hotel in Rome
boven op ’t tooneel zit. Niemand let er op, niemand kijkt er naar. ’t Derde bedrijf
logeerde een Engelsman ‘van het type, dat, ware de man minstens tien jaar jon-
werd gebisseerd en gehéél herhaald, ’t was dan ook meer dan prachtig, zoowel de
ger geweest, toenmaals mijn ideaal had kunnen zijn. Nu was hij alleen maar aar-
mise en scène als de muziek.’
dig (vanaf zijn kuif tot zijn elegante verlakte schoenen, tiré à quatre) om naar te
In het San Carlo-theater bezochten ze Iris, de jongste opera van Mascagni.
De daaropvolgende dagen bezochten zij diverse bezienswaardigheden,
kijken.’ Dat deed zij blijkbaar met veel genoegen, want toen zij het Romeinse
onder meer Pompeji, in een open landauer. Ook de Vesuvius werd op deze wijze
hotel verliet, vond zij het ‘zonde, het ideaal niet meer te kunnen bekijken’. Toe-
bereikt – Top had hier het gevoel alsof zij ‘op een onweer wandelde’. Over het
valligerwijs zag zij hem later terug in het hotel in Napels: ‘Wie schetst mijn
bezoek aan de vulkaan zelf schreef zij met een mengeling van snobisme en iro-
gelukkige verbazing toen plotseling mijn romeinsche ideaal van den trap daal-
nie: ‘[...] wát geeft ’n mensch ’n meer bereisd cachet, dan te kunnen zeggen dat hij
de. Niemand veronderstelle dat deze gelukkige omstandigheid iets meer dan
42
de Vesuvius is opgeklauterd.’
De vakantieweken gingen snel voorbij. In drie dagen werd Florence ‘gedaan’, waarna Italië werd afgesloten met een bezoek aan Venetië. Het kon niet anders of de Dogenstad moest een verpletterende indruk maken op de dweperige Top, die
48
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
bloot toeval was!’ Op de avond van haar vertrek uit Napels schreef zij met enige weemoed dat zij in gedachten afscheid nam van ‘’t ideaal, nu voor eeuwig, volgens menschelijke berekening’. De woorden die zij kiest voor de mannen die haar blijkbaar iets deden, lijken
49
weggeglipt uit het jargon van dwepende pubermeisjes, van dromerige bakvissen
Top Naeff dacht: ‘Dat kan ik ook wel’ – was na haar serieuze werk aan De genadeslag het schrijven van een meisjesboek niet slechts ‘een tam kunstje’48? De meis-
– maar Top Naeff was al twintig. De reis naar Italië appelleerde aan Top Naeffs behoefte aan comfort, luxe, dis-
jesboeken van Louisa Alcott en van Tine van Berken waren de basis voor haar
tinctie en genot. Zij stond open voor de beeldende kunsten, maar in haar appre-
waagstuk. Verder putte zij uit haar eigen ervaringen in voornamelijk haar Gor-
ciatie en haar verwoording daarvan verschilde zij weinig van de doorsneetoerist,
cumse schooljaren.
die nauwelijks tot andere kwalificaties komt dan ‘mooi’ en ‘indrukwekkend’.
Zo begon zij gedreven en niet gehinderd door enige vorm van onzekerheid te
Haar gebrekkige kennis van de geschiedenis en de antieke cultuur was er debet
schrijven aan het boek dat tot op de dag van vandaag met haar verbonden is
aan. Dat verhinderde niet dat ze cultuurbarbaren met enige minachting en sno-
gebleven: School-Idyllen. Ze werkte er geïnspireerd én gedisciplineerd aan – twin-
bisme beschouwde. Toen ze in 1926 terugkeek op haar reis, zag ze dat zelf in. Ze
tig schoolschriftbladzijden per dag wilde zij vullen. Zoals zij er later over vertel-
schreef dat ze in Rome ‘half verpletterd’ was door alle zuilen en ruïnes waarvan
de, moet het schrijven van dit boek bijna als vanzelf gegaan zijn: ‘Ik schreef dan
ze geen verstand had. ‘Nu zou ik me er niets meer van aantrekken en sympathie
“School-Idyllen”, zooals men slaapwandelt, of zooals men een kous breit. Ik
voelen voor de dame, die toen op een puntje van het Colosseum een kantje zat te
schreef het in alle denkbare houdingen, zittende, staande, horizontaal. Als het
haken voor haar onderlijfje, iets wat toen mijn diepste verontwaardiging opwek-
dienstmeisje kwam dekken, en ik zonder pardon van de tafel werd verjaagd,
te.’43 Haar belangstelling lag toen ook toen al veel meer bij het toneel. Ook haar
daalde het schrift naar de zitting van mijn stoel, en knielde ik ernaast. Ik nam het
tweede grote buitenlandse reis had haar naar veel theaters gevoerd – en zij kwam
mee naar den tandarts, en zelfs naar het tennisveld, om mij den tijd, dien ik daar
terug in Nederland met het concept voor een nieuw stuk van eigen hand.
op mijn beurt te wachten had, letterkundig ten nutte te maken. En ik herinner
Zij ging ermee aan de slag, maar nog niet erg doelgericht. De tragische kant
me niet, dat iemand daar aanstoot aan nam, noch dat ik zelf ook maar op de
van het bestaan waarmee zij was geconfronteerd door de sterfgevallen in haar
gedachte ben gekomen van een ietwat ongewone bezigheid.’49 Het boek was dan
omgeving en die de hoofdrol speelde in haar te schrijven stuk, zou voorlopig
ook in ruim twee weken af. Zo’n 370 pagina’s waren het geworden, aus einem Guss
gecombineerd worden met een ándere kant: de onbekommerde vrolijkheid, het
geschreven, met zó weinig doorhalingen of toevoegingen dat het haar overbodig
onbevangen en tegelijk spottende meisjesachtige. Top was uitgegroeid tot een
leek het geheel in het net over te schrijven. Er bleven dan ook wel wat slordighe-
jonge vrouw die naar het melancholieke neigde, die leed onder wat op haar jeugd
den staan.
drukte, maar ook geestig was, spotzucht bezat.44
Een groot gedeelte van het boek schreef zij in Lochem, waar zij enkele dagen logeerde bij haar oom Gerrit en tante Mine op de Endenpol.50 Vanhieruit stuur45
Top Naeff was een groot liefhebster van de meisjesboeken van Tine van Berken.
de zij een brief naar een uitgever die haar bij uitstek geschikt leek om School-Idyl-
Deze schrijfster had op jonge leeftijd een indrukwekkend grote hoeveelheid kin-
len te publiceren: H.J.W. Becht, wiens naam ze op uitgaven van Tine van Berken
der-, prenten- en meisjesboeken geschreven en daarmee, getuige de vele her-
had zien staan.51 ‘Mag ik U bijgaand boek voor meisjes van ± vijftien jaar eens ter
drukken, succes geboekt.
inzage aanbieden, met de vraag of U genegen zoudt zijn, dit op, door U voor te
Het genre ‘meisjesboek’ was in de tweede helft van de negentiende eeuw po46
stellen condities, uit te geven,’ vroeg zij in een brief van 23 juli 1899 zelfverze-
Het beroemde Little Women van Louisa Alcott uit 1868 – in
kerd. ‘Ik wend mij tot U, daar U ook de boeken van Tine van Berken hebt uitgege-
Nederland werd het bekend als Onder moeders vleugels – kan als een eerste hoogte-
ven en mijn werk in dat genre is. Mocht U geen lust of gelegenheid hebben, hier
punt en universele inspiratiebron gezien worden. De meisjes in dit boek en de
nader op in te gaan, zoo verzoek ik U vriendelijk mij mijn handschrift zo spoedig
drie erop volgende delen zijn genuanceerd getekend met hun positieve en min-
mogelijk, terug te zenden.’ Onder aan de brief gaf zij zichzelf als referentie op:
pulair geworden.
47
Vele schrijfsters traden in Alcotts voetsporen,
‘schrijfster van “de Genadeslag”.’ De brief kostte haar meer hoofdbrekens dan
van wie Tine van Berken de opvallendste was. Haar werk werd in het algemeen
het schrijven van het boek zelf, want zij stelde zich uitgevers voor als ‘ongenaak-
gezien als fris, luchtig, vrij van prekende moraal en niet sentimenteel. Ze schreef
baar hooge heeren’, ‘van wie men het al waardeeren mocht als de tiende of elfde,
niet zonder humor over levensechte meisjes, met wie de lezeressen zich gemak-
bij wien een jong auteur aanklopte, de moeite nam, uw manuscript, door zijn
kelijk konden identificeren. Boeken als Een klaverblad van vier (1894) en De familie
tante of door de kinderjuffrouw te laten lezen’.52
der gelukkige eigenschappen.
Berewoud (1895) werden veel gelezen en gewaardeerd. 50
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
51
In de nazomer reisde Becht naar Dordrecht om kennis te maken met de jonge
medewerkers van Becht. Het was een fris, modern boek, dat afweek van de voor-
schrijfster en om te praten over de komende uitgave. Eén aspect bleef wonderlijk
namelijk geometrische bandversieringen met veel kaders en gedrukte stan-
genoeg vrijwel onbesproken: de auteursvergoeding. Dat was volgens de uitgever
daardletters.60
een kwestie van later zorg. Na het bezoek schreef Top Naeff aan Becht dat zij toch
School-Idyllen is het verhaal van het vriendinnengroepje Jet, Maud, Lien, Noes
graag met hem tot een vergelijk wilde komen vóór tot uitgeven werd overge-
en Jeanne. Ze zijn zestien en zitten op de middelbare school, die zij als saai en
gaan, ‘daar het honorarium mij in deze [sic] niet onverschillig is’.53 De vreemde
vijandig ervaren. Dagelijks trachten zij de lessen draaglijk te maken door het
aanloop was een voorbode van een hevige touwtrekkerij tussen Top Naeff en
organiseren van tumult – behalve Jeanne, die om haar plichtsgevoel en ijver door
haar uitgever op financieel terrein.
haar vriendinnen spottend ‘het Model’ en ook wel ‘Crediet’ genoemd wordt. Het
Becht was enthousiast over School-Idyllen. ‘De Heer Becht roemde Uw boek
vriendinnenstel leeft in een typisch bakviswereldje61: ze dromen van knappe
zeer,’ schreef een zieke Tine van Berken enkele weken voor haar dood aan Top
jongens en engagementen en giechelen om lelijk uitgevallen exemplaren, ze
54
Naeff. Hij beoordeelde haar werk zó positief dat hij haar aanmoedigde novel-
houden van snoepen en feestjes, ze minachten uitsloverige, serieuze leerlingen
len en schetsen te gaan schrijven, en om bijdragen vroeg voor Lente, liefst ‘een
en ze haten huiswerk en school in het algemeen. Hilarisch middelpunt is Jet van
55
flinke pakkende novelle.’ Onzeker op het gebied van verhalen voor volwasse-
Marle, die na de dood van haar ouders wordt opgevoed door een kille oom en tan-
nen – aan romans of novellen was zij nog niet toe, meende zij – stuurde zij uitein-
te, van wie niets mag en die haar voor het minste of geringste straffen. Als reactie
delijk drie schetsen die zij vroeger al eens geschreven had, waarvan Tine van Ber-
is Jet, die mooi kan zingen, op school een gangmaakster, die door haar eerlijk-
ken er één goed genoeg voor publicatie vond, ‘Van ’s dichters oude moeder’. Het
heid en directheid weet te ontwapenen – behalve bij het onderwijzend perso-
weinig indrukwekkende verhaal, over de kloof tussen een dichter en zijn niet-
neel. Jet strooit propjes papier in de paraplu van juffrouw Prior, Maud raspt krijt
artistieke moeder, verscheen in hetzelfde nummer dat het ‘In memoriam Tine
in de hoed van een deftige mijnheer. Na schooltijd worden naar hartenlust taart-
56
van Berken’ bevatte – Tine van Berken stierf op 7 december 1899 aan tuberculo-
jes gegeten, soms op krediet. Veel van het gedrag van de jongedames is niet erg
se. Zij was slechts 29 jaar oud geworden.
ladylike – ze vertonen tomboy-trekken62 –, maar boosaardig worden ze nooit. Hun
Becht vermeldde na de publicatie van Tops verhaal prompt in een prospectus
soms buitensporige kattenkwaad komt voort uit simpel pubergedrag én recalci-
haar naam bij de vaste medewerksters. ‘Daar heb ik mij hoegenaamd niet toe ver-
trantie jegens strenge opvoeders.63 Jet wordt na een val in het water ziek – Top
bonden,’ schreef een geschrokken Top Naeff aan hem.57 Zij was ook niet heel erg
Naeff geeft geen naam aan haar kwaal, maar het zal wel tering zijn – en ze sterft,
gecharmeerd van het blad, dat naast verhalen en gedichten informatieve artike-
precies op haar zeventiende verjaardag.
len als ‘De ventilatie van onze kamers’ en ‘Het reinigen van fruit vóór het ge-
In School-Idyllen heeft Top Naeff een evenwicht bereikt tussen humor en senti-
bruik’ bracht. Ze vond het allemaal wat saai en miste er bijvoorbeeld een degelij-
ment. Het sterven van Jet staat in contrast met alle vrolijkheid en wordt gevolgd
ke boekbespreking in. Ze hield ook niet van werk dat speciaal ‘voor jonge dames’
door een tijdsprong van vier jaar, waarin haar vriendinnen hun weg gevonden
geschreven was; zij prefereerde werk van mannen, ‘om de kracht, en ’t gemis aan
hebben.
sentimentaliteit, waar wij zoo gemakkelijk aan laboureeren. ’t Is misschien niet
Van de ziekte en dood van Jet, die met enkele subtiele zinnetjes worden aan-
beminlijk mijn eigen sexe zoo af te vallen.’ Als ‘vaste medewerkster’ leverde zij
gekondigd, heeft Top Naeff een mooi drama gemaakt. De sterfscène zelf is inge-
weinig bijdragen aan het blad, dat later, ongetwijfeld tot haar genoegen, de
togen, sec. ‘Den tweeden December stierf zij, zonder pijn, geheel bij bewustzijn,’
58
ondertitel ‘voor dames’ schrapte.
staat er. Niet zonder effect wordt eraan toegevoegd: ‘’t Was net op haar verjaardag.’64
52
Becht liet School-Idyllen in een oplage van tweeduizend exemplaren verschijnen.
Veel aandacht heeft Top Naeff gegeven aan wat wij tegenwoordig rouwver-
Top Naeff verdiende met deze eerste druk – ingenaaid ƒ 2,40, ‘in prachtband’
werking noemen. Jet ziet de dood open en dapper in de ogen – en maakt het daar-
ƒ 2.90 – tweehonderd gulden.59 De uitgave werd verlucht met acht tekeningen
mee voor haar vriendinnen mogelijk om het naderende afscheid enigszins te
van C. Koppenol, het bandontwerp, een bloementak in jugendstil, was van Cor-
accepteren. De opgebaarde Jet wordt gedetailleerd beschreven. Jeanne, de voor-
nelia van der Hart. Beiden waren in die periode belangrijke illustratoren en vaste
zichtige, nuffige vriendin, ziet ertegen op om voor het eerst een dode te zien,
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
53
maar vindt het helemaal niet griezelig als ze eenmaal bij Jet staat; ze geeft haar
tig pleidooi voor de vrijheid van eene onsentimenteele schoolgaande jonkvrou-
zelfs een laatste zoen op het voorhoofd.
welijkheid,’ zo typeerde Henri Dekking het boek.65 Jet van Marle werd begroet
Er zijn veel reminiscenties aan Top Naeffs eigen jongemeisjesjaren in dit
als ‘een lieve, vroolijke, gezonde levenslustige meid’, ‘vol grappen en plagerijen,
boek te vinden: haar afkeer van school, het clandestien boeken lezen tijdens de
zoo heelemaal niet van het genre der brave Hendrikjes die Nellie van Kol kweekt,
les, het Frans moeten spreken, de dweepzucht die zij leerde kennen op haar Brus-
en die de kat in ’t donker knijpen!’66
selse kostschool en haar liefde voor theater, die in het boek tot uiting komt in de
Over School-Idyllen is wel opgemerkt dat dit boek sporen van het naturalisme
door de meisjes opgerichte ‘comedieclub’. Sterker nog dan deze anekdotische ele-
zou bevatten. Met name Jeanne wordt vanuit deze opvatting gezien als een meis-
menten is de lijn die van Jet naar de schrijfster getrokken kan worden: in Jet heeft
je dat grotendeels voldoet aan het beeld van de vrouwelijke protagonisten in de
Top Naeff haar eigen verlangens en frustraties gestalte gegeven. De opvoeding
Nederlandse naturalistische roman, als een ‘nerveus gestel’. Deze visie lijkt ech-
door Jan en Anna Naeff-Vriesendorp mag dan wel niet zó liefdeloos geweest zijn
ter vooral ontstaan uit een behoefte romans en personages in stromingen te per-
als die van oom en tante Van Marle, in het bedenken van straffen en in hun vitten-
sen, onder etiketten te wringen, met een bovenmatig accent op eigenschappen
de houding deden zij niet voor elkaar onder. Voor het minste vergrijp werd zowel
die hierbij goed van pas komen.67
Top als Jet pittig gestraft – bij voorkeur door een feestje, een bal te verbieden – en beiden raakten in een vicieuze cirkel: gestraft worden voor slecht gedrag, met als
School-Idyllen, dat gezien werd als een nieuw type meisjesboek68, kreeg een bij-
reactie nóg slechter gedrag – vooral op school –, een antwoord op de onredelijke
zonder gunstig onthaal, niet alleen in de pers, maar ook bij de lezeressen. Top
en veelvuldige straffen. Top Naeff moet dit mechanisme later zelf herkend heb-
Naeff ontving dwepende brieven van meisjes die gelachen hadden om de grap-
ben. In School-Idyllen schrijft ze over Jet: ‘Maar nu zij wat ouder werd en ’t leven
pen en gehuild bij het sterfbed van Jet. ‘Wat prachtig was dat,’ schreef Clasina IJs-
van andere meisjes meer van nabij zag, nu kwam soms haar heele ziel in opstand
selstijn haar, ‘we gelooven ten minste niet, ooit zooiets moois te hebben gelezen.’
tegen de strenge, liefdelooze opvoeding van haar pleegouders. Zoo was de ver-
Een andere fan, die haar brief adresseerde aan ‘Mejuffrouw Top Naeff, schrijfster
houding langzamerhand zeer gespannen geworden en had Jet in ondeugd en
van “School-idyllen” Dordrecht?’ en bescheiden ondertekende met ‘Een Hol-
ongehoorzaamheid vergoeding gezocht voor haar ongezellig thuis.’ Jet zelf
landsch jongmeisje, van zeventien jaar’, schreef: ‘Iedereen vraagt mij het boek te
denkt: ‘Opgevoed, verstandig, degelijk misschien, maar zonder liefde. Het was
leen, en iedereen roemt het ten hoogste.’
de reactie van maanden lang straffen, ondeugend zijn en weer straffen, zonder
De presidente van ‘eene club van zeven meisjes’, aanstaande onderwijzeres-
ooit een vriendelijk woord, terwijl één zachte vermaning van iemand die van
sen, schreef: ‘Wij zouden het dol vinden, als u zoo goed zoudt willen wezen, ons
haar hield, haar uitwerking niet zou gemist hebben.’ In één opzicht had Jet van
eens terug te schrijven, en het spreekt van zelf dat we uwen brief als een heilig
Marle het slechter getroffen dan Top Naeff: zij ontbeerde een hartelijke groot-
reliquie in ons archief zullen bewaren.’ School-Idyllen was voorgelezen in de klas
vader.
van ene Sientje Cats. Zij was onder de indruk van het sterven van Jet en schreef
Top Naeff droomde al jong van het schrijverschap, Jet van Marle wilde zangeres worden. Beide artistieke ambities werden in de familiekringen niet enthou-
54
dat de juffrouw telkens even moest ophouden met voorlezen ‘om hare oogen af te vegen’.69
siast begroet. En zoals Jet van een standbeeld vlak voor school droomde – ‘Wat
Het waren niet alleen smachtende meisjes die haar lof toezwaaiden; ook de
een triomf tegenover juffrouw Prior!’ – hoopte Top Naeff op de publicatie van
‘officiële’ letterkunde en de mannelijke afdeling daarvan waren onder de
een verhaal, om alsnog haar gelijk bij haar leraressen te halen.
indruk. Criticus Frits Lapidoth schreef haar: ‘Ik dweep met School-idyllen’70 en
In School-Idyllen sympathiseert de schrijfster met haar ondeugende, rebelle-
A.C. Loffelt, toneelcriticus van Het Vaderland: ‘Misschien zal de schrijfster van
rende heldinnen. Ze geeft geen opvoedkundig, moraliserend commentaar op
“School Idyllen” ’t wel curieux vinden te vernemen, dat haar frissche boek een
hun gedrag. School-Idyllen is, ondanks de dood van Jet, een ode aan vrolijk en licht
zwartgallig en kaalhoofdig criticus oogenblikken van pret en “waterlanders”
leven en geen opgeheven vinger als levensles. Als het boek al een moraal zou
heeft bezorgd. Hartelijk dank voor die emoties!’71
bevatten, dan is het naast de afkeer van klikken, onoprechtheid en nuffigheid
Eén reactie zal Top Naeff bijzonder veel plezier gedaan hebben: die van Mar-
een roep om bewegingsruimte voor het jonge meisje. Een ‘hartelijk onbarmhar-
cellus Emants. De auteur die zich in zijn romans en verhalen zo somber presen-
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
55
teerde, schreef haar: ‘Ik zal ’t maar driestweg bekennen, dan gelooft u me ook, als
saliemelk kun je de tong branden, en in een stuk koek kun je stikken. Maar het
ik zeg, dat ik uw boek met zo biezonder veel genoegen gelezen heb. ’t Is alles zo
enorme voordeel van zulke lectuur, net zoo goed als van die der indianenromans
lekker verteld en de meisjes zijn zo levenswaar uit elkaar gehouden. In ’t geheel
is dit: dat ze bij de kinderen niet alleen de behoefte bevredigen aan ’t avontuurlij-
geen conventie! Ik heb er heus van genoten. Merkwaardig (voor mij) was ’t, dat
ke, ’t heldhaftige, ’t ondernemende, maar dat ze in hen aankweeken bewonde-
Maud en Jet me zo vaak deden denken aan mijn overleden vrouw en haar verha-
ring voor het stoute, het vermetele, voor het durven en doen, voor het breken met
72
len over haar schooltijd.’ Hij wenste dat het werk van Top Naeff ‘veel schooljuf-
banden van schijn.’79 Ligthart bewonderde de brutale Maud in School-Idyllen: ‘Je rilt
frouwen het land opjagen’ zou.
van genot, als je ’t bijwoont. Zóó te durven, neen maar, dat is verrukkelijk. En of
Het was juist dit aspect dat opvoeders en opvoedkundigen negatief commen-
dat meisje nu daarbij billijk is tegen de onderwijzeres of niet, wat doet het er toe.
taar ontlokte. Een moeder uit Bussum schreef in een ingezonden brief in De
Als ze zich maar vierkant verzetten durft tegen de boven haar gestelde macht. Als
Amsterdammer dat zij ‘van nabij’ had meegemaakt dat ‘een clubje aardige, jonge
ze maar toont, niets geen ontzag te hebben voor de grenzen der gehoorzaam-
meisjes’ door School-Idyllen ‘in zulk een opgewonden toestand’ was geraakt ‘dat er
heid, waarbinnen een leerling dient te blijven. Als ze zich maar over ’t kantje be-
gedurende weken aan niets anders kon gedacht worden dan aan ’t bedenken en
geeft. Daardoor wordt ze een heldin.’80
uitvoeren van dergelijke grappen, aan ’t zeggen van dezelfde gewaagde geestig-
Zo signaleerde Jan Ligthart lang voordat Annie M.G. Schmidt een ‘anarchis-
heden, aan ’t aannemen van dezelfde maniertjes enz.’.73 De verontruste moeder
tische’ kinderwereld in haar boeken creëerde, een dergelijke aanpak in de boe-
brak in haar brief een lans voor hardwerkende onderwijzeressen, die geen spot
ken van C. Joh. Kieviet en Top Naeff. Onderwijzeres en kinderboekenschrijfster
maar respect verdienden. Ook Joh. Steketee viel de onderwijzeressen bij: ‘Zij heb-
Ida Heijermans81, een zus van toneelschrijver Herman, deelde Ligtharts milde
ben een moeilijke taak, en het gaat niet aan op een vroolijke wijze spot over haar
standpunten niet. In een open brief aan hem schreef zij dat de sympathie voor Jet
uit te strooien.’74 Sara de Beer hekelde de ‘liefdeloosheid’ die uit Top Naeffs meis-
gevoed werd door haar tragische dood, waardoor haar streken als het ware gele-
jesboek sprak en meende dat de ‘zucht tot treiteren’ erdoor gestimuleerd werd.
gitimeerd werden.82 In een vervolgartikel tekende zij ook bezwaar aan tegen het
75
Ook zij eiste respect voor
standsbewustzijn van de meisjes, dat gemakkelijk door de lezeressen als ‘iets
onderwijzers, maar meende dat de soms ‘tactlooze strengheid’ van onderwijze-
gezonds’ gezien kon worden. Jan Ligthart reageerde even luchtig als onortho-
ressen eerder een vijandige reactie van leerlingen opriep dan de lectuur van
dox. In enigerlei kwalijke invloed van School-Idyllen geloofde hij niet: ‘Neem een
School-Idyllen, dat zij ‘een mooi, onschuldig boek’ vond.
klasse welopgevoede kinderen, die aan orde en werkzaamheid gewoon zijn. Zet
Jeanne Bouberg Wilson relativeerde een en ander.
Bezorgdheid om opvoeding ondermijnende jeugdboeken was overigens niets
er een onderwijzer(es) voor, die geen orde kan houden. Binnen een maand is de
nieuws. Zo had het C. Joh. Kieviet de nodige moeite gekost Uit het leven van Dik
klas een bende, al lazen de kinderen nooit iets anders dan het Zedekundig Lees-
Trom bij een uitgever onder te brengen. Het jongensboek over de tegendraadse
boek. En neem nu een klasse, waarbij onderw. en kinderen één zijn. Lees School-
Dik verscheen uiteindelijk in 189176, maar ontmoette de nodige kritiek op moreel
Idyllen voor, geef er geen enkelen commentaar bij. En ge bespeurt niets van een
77
vlak.
heeft.’83 Zo’n twaalf jaar na het verschijnen van School-Idyllen werd onder het kop-
Uit het leven van Dik Trom als School-Idyllen. Niets, zo betoogde hij, is voor kinderen
je ‘Verderfelijke kinderlectuur’ verteld over een school waar een exemplaar van
zo spannend en aantrekkelijk om grenzen te overschrijden of om te zien dat
het boek, dat daar ‘druk’ circuleerde, in beslag genomen was. De auteur van het
anderen dat doen. Hij huldigde het principe dat een kind zich in vrijheid diende
stukje meende dat Naeff ‘op werkelijk cynische wijze’ beschreef hoe leerlingen
te ontwikkelen om zo een veerkrachtige, authentieke volwassene te kunnen wor-
‘het leven eener onderwijzeres weten zwaar te maken’.84
den. Dat kon niet anders dan gepaard gaan met ondeugendheid en verzet tegen
Ook in godsdienstig opzicht was er kritiek op School-Idyllen, en dan voorna-
bekrompen gezag. Ouders moesten juist blij zijn met kinderen die zich daarte-
melijk op het overlijden van Jet. F.J.M. Wassen, r.-k. priester, schreef dat het
gen verzetten, meende Ligthart. Daarom verdedigde hij Dik Trom en School-Idyllen
hem ‘onaangenaam’ aandeed dat haar sterven werd verteld ‘met weglating van
niet alleen tegen geschokte opvoeders, maar beval hij de lectuur van deze boeken
alles, wat maar eenigszins aan den godsdienst herinnert’.85
zelfs ‘warm’ aan: ‘Ja, ja, ’k zie ook wel gevaren, maar waar zijn die niet? Zelfs bij
56
schadelijken invloed. [...] Alles, alles hangt af van hem of haar, die de leiding
De invloedrijke pedagoog en schrijver Jan Ligthart78 brak een lans voor zowel
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
Socialisten hadden kritiek op de lege levens van meisjes uit de beschreven
57
kringen en het dedain waarmee zij neerkeken op de burgerij en arbeidersklasse. ‘Verderfelijke “meisjeslectuur”’, noemde M. Wibaut-Berdenis van Berlekom dit 86
Marjoleine de Vos bekende in 1992 dat zij School-Idyllen nog steeds niet ‘met droge ogen’ kan lezen.91
School-Idyllen bevat een
M.J. Raymakers-van der Put plaatste School-Idyllen in een illuster gezelschap,
passage waarin een ‘burgerlijke’ tante vanuit het perspectief van de meisjes wei-
toen zij schreef: ‘[...] er zijn weinig verhalen over sterven die méér indruk maken
nig zachtzinnig beschreven is. Daar kan echter tegen in worden gebracht dat
dan de dood van Joli Coeur in Alleen op de wereld, of de dood van Oom Tom, of de
type boeken in haar brochure Het boek en het volkskind.
deze tante de giechelende meisjes streng toespreekt en dat zij haar preek schuld-
dood van Jet in Schoolidyllen, of de dood van het Ros Beyaert in De vier Heemskin-
bewust incasseren.87 Dat de standenmaatschappij als zodanig niet wordt aange-
deren.’92
vochten en wordt bevestigd (‘hoe alle standen in hun soort noodig zijn en iets
Kinderboekenschrijfster Anna Woltz noemde in 2000 School-Idyllen ‘een tijd-
beteekenen in ’t leven, en hoe we elkaar geen van allen missen kunnen en helpen
loos boek’ met een ‘perfecte tragische heldin’: ‘Alles aan Jet is romantisch: van
moeten zooveel mogelijk is,’ zegt tante) is een gedachte die heerste in het over-
haar zangtalent tot haar dood, maar doordat Top Naeff écht kan schrijven, is
grote deel van de toenmalige burgerlijke samenleving.
“Schoolidyllen” geen drakerig boek maar een meeslepende, grappige en ontroe-
School-Idyllen ademt dan ook onmiskenbaar de geest van 1900. De meisjes hou-
rende roman. En dat blijft het, ook na honderd jaar.’93
den ‘krans’, gaan met een kaars naar bed, laten balboekjes op particuliere bals
In 2002 vroegen de samenstellers van een tentoonstelling over kinderboeken
invullen, noemen spieken ‘knoeien’, leven in een vanzelfsprekende rangen-en-
zich af: ‘Wat heeft School-idyllen dat die andere boeken niet hebben, waarom
standenmaatschappij waarin onbekommerd gesproken kan worden over ‘de
wordt het nog steeds gelezen [...]?’ Ze gaven zelf het antwoord: ‘Het moderne en
meid’ en een ‘burgerjuffrouw’, vinden situaties ‘lam’ of ‘dol leuk’, noemen een
nieuwe van het boek was de combinatie van vrolijkheid en weemoed [...]. De
dameshoedje een kapotje zonder daarbij te grinniken en leven al jong toe naar
tegenstellingen heeft Top Naeff heel goed, geestig en levendig beschreven en het
een engagement dat hun niet alleen het grote geluk maar ook een volmaakt huis-
is geen wonder dat haar lezeressen heftig geëmotioneerd raakten door het ver-
vrouwenbestaan kan bieden. Dat hun aanbedene vooral uit is op een lief vrouw-
haal.’94 De titel School-Idyllen wordt nog steeds door velen onmiddellijk geassocieerd
tje dat voor hem zorgen zal, hindert niet. School-Idyllen werd al snel een begrip. Het Rotterdamsch Nieuwsblad schreef een
met de naam Top Naeff. Dat deze titel min of meer als zelfstandig woord voort-
jaar na het verschijnen dat het boek ‘de lievelinge van alle “bakvischjes”’ was, en
leefde, blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat het orgaan De Vrije Katheder in 1948
dat meisjes dweepten met Top Naeff. De Haagsche Courant sprak over het ‘be-
diverse medewerkers herinneringen aan hun schooltijd liet schrijven voor een
88
roemd geworden “School-Idyllen”’. Het boek was een lerares in professioneel
serie die ‘School-idyllen’ gedoopt werd.95 Top Naeff zelf was overigens niet hele-
opzicht bijna noodlottig geworden. Toen mejuffrouw C.J. Farret, hoofd van een
maal zeker van de kracht van de titel; nog vlak voor het boek gepubliceerd werd,
uloschool in Gorcum, solliciteerde naar een directricebaan in Haarlem, maakte
vroeg zij aan haar uitgever: ‘Als U soms ook nog een aanlokkelijker titel te bin-
de plaatselijke wethouder van onderwijs melding van het gerucht dat de sollici-
nen schiet, houd ik me zeer gerecommandeerd.’96
tante ‘het origineel’ zou zijn van juffrouw Prior, de onsympathieke lerares uit
Tine van Berken was de eerste schrijfster van ‘moderne’ meisjesboeken in
School-Idyllen, en dientengevolge ‘een spook’. Top Naeff werd geraadpleegd en
Nederland, Top Naeff gaf aan het jonge genre haar eigen vlotte en geestige toon
deze antwoordde dat de veronderstelling onjuist was. Mejuffrouw Farret werd
en werd daarmee voor velen dé grondlegster van dit type boeken.97 Cissy van
89
Marxveldt las School-Idyllen als jonge hbs-leerling en wilde Top Naeff een brief
benoemd, maar slechts met een kleine meerderheid van stemmen: 13 van de 24.
schrijven om haar te vragen of zij zichzelf beschreven had in Jet of in Maud. Het School-Idyllen bleef een gewaardeerd, dierbaar meisjesboek, dat door enkele gene-
is er niet van gekomen en ook de roman die zij in die tijd schreef, kwam er niet; de
raties op handen werd gedragen. De pers wijdde vaak aardige woorden aan het
lectuur van Top Naeffs boek had Van Marxveldt ontmoedigd: ‘[...] toen ik het uit
verschijnen van een herdruk, en tot diep in de twintigste eeuw was er lof.
had, met nog tranen om de dood van Jet van Marle biggelend over mijn wangen,
Annie M.G. Schmidt zag in 1953 School-Idyllen als ‘een glanzend voorbeeld:
verscheurde ik mijn eigen bloedeloze Lydia, terwijl ik me voornam nooit, nooit
Humor en sentiment, liefde en talent, maar... gedragen door figuren die echt
meer een letter op papier te zetten.’98 Niettemin zou zij op het bakvissenstra-
zijn, en menselijk en warm.’
58
90
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
mien voortborduren en de klassieke figuur van Joop ter Heul creëren.99 Sinds-
59
dien zijn er tientallen navolgsters gekomen, zij het epigonen, die het genre de-
Henri Dekking, die Top Naeff na De genadeslag bewonderend bleef volgen,
gradeerden tot voorspelbare bakvisromannetjes, die zich al dan niet afspelen op
schreef haar op 9 oktober 1901 dat hij De tweelingen verkoos boven School-Idyllen,
een kostschool of op de manege.100
waarin de ‘sentimentaliteit’ hem gestoord had. Hij vond dat haar jongste meis-
Ook in het buitenland konden bakvissen genieten van School-Idyllen: het boek
jesboek het beste was dat er in onze taal tot dat moment bestond.106
werd vertaald in het Deens (Skole Idyller, 1904), het Duits (Freudvoll-Leidvoll, 1905)
Ook de pers was lovend over het tweede meisjesboek van Top Naeff. ‘Top! gij,
en het Frans (Souvenirs d’école d’àpres, 1906). De meisjes lazen onbewust clandestie-
jonge schrijfster, wat hebt ge aan ’t jonge Nederland daar een alleraardigst boek
ne lectuur; in 1908 ontdekte Top Naeff dat Skole Idyller in Denemarken een groot
bezorgd [...],’ jubelde F.J. van Uildriks op 24 november 1901 in De Amsterdammer.
succes was, zonder dat zij iets van die vertaling wist. Ook later deed zij pijnlijke ontdekkingen op dit terrein.101
In ’t Veulen – aanvankelijk had Top Naeff de titel Villa Treurniet voor dit boek gereserveerd107 – staat opnieuw een ouderloos meisje centraal: de wees Jo Welders woont in bij haar zus en zwager. Haar ‘dwaas klein hoofdje, waarvan de oor-
Top Naeff schreef na het grote succes van School-Idyllen, waarschijnlijk aange-
tjes wijd uitstonden als windwijzers, de dunne veel te lange armen, en stelten-
spoord door Becht, in korte tijd een kleine serie boeken in hetzelfde genre: De
beenen’ hebben haar de bijnaam ’t Veulen bezorgd, een naam die zij overigens
tweelingen (1901), ’t Veulen (1903) en In den dop (1906). Ook in deze meisjesromans
met gratie draagt.108 Deze derde meisjesroman van Top Naeff ademt een andere
staat een rebelse meid met ‘een gouden hart’ centraal. In De tweelingen, dat zij aan-
sfeer dan de eerste twee. Ook nu komen ‘de betere kringen’ uitvoerig aan bod,
102
is tweelinghelft Non – een door
maar dan vooral in confrontatie met de onbemiddelde Jo, die noodgedwongen
haarzelf gekozen flatteuzere naam, om het oorspronkelijke Abramine te vermij-
eenvoudig leeft. Een groot deel van het boek is gewijd aan haar pogingen een
den – de hoofdfiguur. In een verkapte dagboekvorm maakt zij de lezer(es) getui-
baantje te vinden; Jo huldigt het standpunt dat een volwassen vrouw financieel
ge van al haar wederwaardigheden, die voor een groot deel weer op school plaats-
onafhankelijk moet zijn. Korte tijd is zij weinig succesvol als gezelschapsdame
vinden. Ook nu speelt het schoolgezag, gepersonifieerd in de gestalte van de
bij een veeleisende oude mevrouw en ten slotte offert ze haar emancipatoire
‘Dirrik’, de gevreesde directrice, een weinig vleiende rol. Net als in School-Idyllen is
principes op voor het enige baantje waar ze volgens haarzelf voor deugt: echtge-
er in De tweelingen sprake van twee kampen: de meisjes en de volwassenen, met
note.
vankelijk De “Kleintjes” had willen noemen,
spanningen daartussen.
103
Jo verzet zich tegen standsgedoe, bekakte voornaamheid en lege etiquettecon-
ven – en worden opgevoed door een harteloze tante, een evenknie van de kille
venties, waarvan ‘haar’ mevrouw Veerkes de belichaming is. Daarnaast bespot
opvoeders van Jet van Marle. Gelukkig is er een grootvader die veel vergoedt.
Top Naeff twee in die tijd groeiende maatschappelijke stromingen: het feminis-
Rechtvaardig is hij en warm, maar bovenal solidair met zijn kleindochters.
me en het socialisme. Beide ‘ismen’ worden voorgesteld als geborneerd. Het
Samen met hen ondermijnt hij indirect het gezag van zijn dochter, de grauwe
feminisme wordt belichaamd door ‘conferentiedames’, die inhoudsloos vergade-
opvoedende tante, en vooral van leerkrachten. ‘Grootvader is de verpersoonlij-
ren over theorieën en heldhaftig op zondag zonder hoed uit wandelen gaan. Het
king van al wat lief en goed en hartelijk is [...]’, zegt Non.104 Net zoals grootvader
socialisme wordt genadeloos, én karikaturaal, gepersonifieerd in een Delftse
Vriesendorp maakt ook deze grootvader de Franse thema’s voor zijn kleindoch-
student, rechtstreeks als ‘salonsocialist’ getypeerd: ‘Hij noemde zich graag socia-
ters. Top Naeff noemde hem zonder voorbehoud ‘een trouwe copie’ van haar
list, hoewel een zeer tamme, want hij bewoonde prachtige kamers en hield een
105
eigen grootvader.
Non heeft veel van Top Naeff zelf; opvallend zijn ook de
namen Abramine en Non in relatie tot Anthonetta en Top.
60
Ondanks het weinig originele slot is ’t Veulen een enigszins tegendraads boek.
De tweelingen zijn wezen – hun ouders zijn op jonge leeftijd in Indië gestor-
rijpaard, dit laatste misschien tot noodzakelijke ontspanning voor zijn lichaam, als zijn geest in ’t aanprijzen van anderer opruiende geschriften, zich had afge-
Er zijn meer elementen uit haar eigen leven die Top Naeff naar dit boek over-
mat.’ De veelvuldige sneren richting feminisme en socialisme zijn een uiting van
hevelde: de tweelingen worden door tante om het minste vergrijp gestraft, ze
Top Naeffs afkeer van deze stromingen, waarmee haar milieu haar vertrouwd
vertrekken naar een kostschool in Brussel, Non maakt een reisje naar Engeland
had gemaakt. Dat zij deze uitte in een roman voor meisjes maakt dit boek voor de
en grootvader overlijdt; hij wordt ziek, net zoals grootvader Vriesendorp, terwijl
gemiddelde jeugdige lezeres niet altijd even gemakkelijk, ook al omdat zij een
zijn kleindochter in het buitenland is.
referentiekader veronderstelt waarin kennis van bijvoorbeeld literatuur en de
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
61
Franse taal aanwezig is. Sommige recensenten meenden dan ook dat ’t Veulen meer thuishoorde bij literatuur voor volwassenen.
109
Ook in Pucks aanloop tot haar toneeldebuut, hoe feitelijk anders ook dan bij haarzelf, zal Top Naeff het nodige van haarzelf gelegd hebben. De actrice me-
De meeste recensenten zagen in ’t Veulen, dat geïllustreerd was door de jonge 110
vrouw Wuppermann, die Pucks eerste schreden op het theaterpad moederlijk
Jan Sluyters , opnieuw een vooruitgang ten opzichte van School-Idyllen en De
begeleidt, herinnert aan Alida Tartaud-Klein en uitgever Van der Wal, die Pucks
tweelingen en achtten het boek ook geschikt voor volwassenen. Gerard van Ecke-
leemten op literair terrein helpt vullen, doet denken aan H.J. Kiewiet de Jonge,
111
Top Naeffs mentor. De avond van de première van Pucks stuk lijkt voor een deel
Dat het boek leed onder de snelheid waarmee het geschreven was, viel Henri
rechtstreeks ontleend aan Top Naeffs eigen ervaringen met De genadeslag. Op bei-
Dekking op, die Top Naeff in een brief wees op veel slordigheden en vond dat ze
de avonden staan rijtuigen in een file voor ‘de komedie’, op beide avonden wordt
beter had moeten corrigeren.112
de debuterende schrijfster na het vallen van het doek op het podium getrokken
ren vond het geen ‘meisjesboek tout court, maar een l i t t e r a i r (meisjes)boek’.
Met In den dop, dat in 1906 verscheen, schreef Top Naeff haar laatste meisjes-
en toegejuicht door het publiek.
boek. Opnieuw staat een ‘bakvis’ centraal: Corry de Bie, door iedereen ‘Puck’
Met In den dop sloot Top Naeff haar serie meisjesboeken af. Het geeft samen
genoemd. In tegenstelling tot haar collega-hoofdfiguren uit Naeffs andere meis-
met School-Idyllen en De tweelingen – ’t Veulen is een beetje een buitenbeentje – de
jesboeken heeft Puck het twijfelachtige genoegen wél ouders te hebben, met een
balans van haar leven tot dan toe. In gefictionaliseerde vorm liet ze hoogtepun-
opmerkelijk zeurderige moeder. Pucks schoolleven wordt nauwelijks beschre-
ten uit haar jongemeisjesjaren nog eens aan haar voorbijtrekken: haar wilde
ven; het meisje leeft voor theater en literatuur en de lezer maakt haar ontwikke-
schooljaren, haar bakvisdweperijen, de warme band met haar grootvader, diens
ling tot haar debuut als toneelschrijfster mee.
dood, haar Brusselse kostschooltijd, haar reis naar Engeland en haar geboorte als
Ook Puck is het prototype van het onaangepaste meisje, dat erg unladylike
schrijfster.
worstelt en bokst met haar broer Nico. Ze heeft oog voor jongens, ze weet wat
Haar meisjesboeken zijn alle vier een evenwichtige mengeling van ernst en
dwepen is, ze kent de gevoelens die bij haar leeftijd horen – maar daarnaast heeft
humor. In drie van de vier speelt de dood een rol – School-Idyllen dankt er zelfs zijn
ze authentieke opvattingen over conventies en tradities. Ze doet ietwat smalend
faam aan – en weet Top Naeff deze voor jonge lezeressen subtiel te verwoorden.
over ‘geëngageerde’ leeftijdgenoten die verzen voor elkaar schrijven, ze vindt het
Wat karaktertekening betreft heeft Top Naeff getracht een zekere diepgang
bespottelijk dat na het verbreken van een verloving cadeaus teruggegeven die-
en ontwikkeling aan te brengen. De hoofdfiguur uit In den dop bijvoorbeeld stelt
nen te worden en onbegrijpelijk dat meisjes verlangden naar het zomen en mer-
in de loop van het verhaal haar negatieve houding jegens haar kille tante Louise
ken van hun textieluitzet om tijdens dit werk van ‘hem’ te kunnen dromen. Puck
bij, als ze begrijpt hoezeer deze lijdt aan het verdriet om een jonggestorven
ziet weinig aantrekkelijks in het traditionele bestaan van de getrouwde vrouw in
kindje.
haar milieu; zij heeft ambities. ‘[...] het lijkt me vreeselijk niets te kunnen in de
Stilistisch is Top Naeff vanaf School-Idyllen gegroeid; haar formuleringen wer-
wereld en van fuifjes en blousjes te moeten leven [...]. Nee zoo’n dans-thee-ten-
den per boek verzorgder en pittiger. Geestig is zij in veel situatiebeschrijvingen
nis-meisje wil ik niet worden; als het met de schrijverij niet lukt, zoek ik een
en typeringen. Zo schrijft zij in De tweelingen: ‘Tante is een veelzijdig mensch; zij
baantje.’113
heeft oogen vóor en achter in haar hoofd, ziet álles, hoort álles, merkt álles’, en
Dat Top Naeff veel van haarzelf in dit boek verwerkte, erkende ze zonder
diezelfde tante loopt na een pedagogische vermaning weg ‘met een statie als had
reserves.114 Zoals haar vader niet blij was met haar ‘hondennaam’ Top, zo typeert
ze het ministerie omver geworpen’. Soms maakt ze gebruik van bewust onhan-
Corry haar roepnaam Puck als ‘honderig’. De grote liefde voor het theater, verzot-
dig taalgebruik: ‘Meta is klaar, heelemaal in ’t roze, in een japon van voor drie
heid op ijs, behoefte aan bewijsdrang tegenover ouders die weinig fiducie in hun
jaar en ze is al tweemaal uitgestoomd, de japon bedoel ik, maar bij avondlicht
dochter hebben, de veelvuldige standjes die moeder om het geringste vergrijp
voldoet ze toch nogal.’116 Jaren later zou eenzelfde soort zinnen Henriëtte van
geeft – allemaal elementen die zowel in Top Naeffs als Corry de Bies leven een rol
Eyk, door Garmt Stuiveling ‘de eerste Nederlandse auteur in het genre van de
speelden. Ook Corry beleeft een weinig effectieve schooltijd, leest stiekem tij-
moderne humor’ genoemd, populair maken.117
dens de les, zakt voor een examen en brengt daarmee ontsteltenis in de familie
Een humoristisch hoogtepunt in In den dop is het bezoek dat de jeugdige
teweeg: ‘Ma huilde of ik minstens een been had gebroken, en Pa vond ’t een
schrijfster brengt aan de gevestigde dichteres Elisabeth M. van der Marel, die
schande voor de geheele familie.’115 62
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
63
dweept met haar eigen artisticiteit. De passage is een subtiele satire op het ver-
geringe inspanning die de meisjesboeken haar gekost hadden, gaf haar weinig
schijnsel interessantdoenerige schrijfster.
band met dit werk. ‘’t Is niet zoo’n inspanning maar ’t is zoo’n gepen,’ vond ze,122
‘“De zee...” dweepte Mevrouw Elisabeth M. van der Marel...“de zee...”’
en iets verhevener: ‘Het is nu eenmaal een wet, dat ons hart zich alleen hecht aan
Ik dacht dat er nog meer zou komen maar ze keek alleen in de lucht, of de zee
het werk, waarvoor wij hebben geleden en gestreden, waarmee wij hebben
aan ’t plafond hing, en zweeg. Ze scheen mij te vergeten. Ik zag intusschen rond
geworsteld als Jakob met den engel.’123 Ironisch schreef ze in haar memoires:
en vond de kamer raar maar mooi, zooals ik ook de dame mooi maar raar vond.
‘Stond ik aanvankelijk dus vrij onverschillig tegenover deze boeken, in mijn late-
Eindelijk zei ze, niet bepaald tegen mij, maar meer tegen ’t behang achter-boven
re leven ben ik blij geweest ze te hebben geschreven. Omdat ik er de schoolloka-
mij: “Ook in proza kan men zijn innigste-zijn geven.”’
118
len levenslang onveilig mee heb kunnen maken? Inderdaad.’124
De vier meisjesboeken van Top Naeff kregen enthousiaste reacties; het regende superlatieven waarmee recensenten de mengeling van humor en ernst, de
Het jaar 1900 markeerde niet alleen een eeuwwisseling en voor Top Naeff de gro-
scherpe karaktertekening en de pittige stijl prezen. Kritiek, ongerustheid en ver-
te doorbraak met School-Idyllen, het was ook het jaar van haar verloving. Uit haar
ontwaardiging waren er ook; niet iedereen vond de weinig ingetogen meisjes
reisnotities blijkt dat zij wel eens aan mannen dacht, maar uit de dweperige bak-
vertederend. Ronduit vernietigend was de socialistische onderwijzer J.W. Ger-
vispassages in haar meisjesboeken spreekt soms ook een zekere weerzin tegen
hard, die onder meer publiceerde over de waarde van de kunst in de opvoeding.
het hebben van een verloofde, tegen ‘engagementen’ en alle conventies die daar-
De meisjesboeken van Top Naeff getuigden volgens hem van ‘onbekwaamheid,
bij horen.125 Top Naeff was te ambitieus én te vrijbuiterig om zich te binden. Zij
om voor de jeugd te schrijven. En zulke laffe, alle smaak bedervende lectuur
wilde iets doen met haar passie en, zo hadden De genadeslag en School-Idyllen bewe-
119
Als Top Naeff een realistisch beeld van
zen, haar kennelijke talent: ‘Van mijn werk vervuld, drong het verlangen naar
het schoolleven gaf, dan moest het volgens hem wel treurig gesteld zijn met de
een eigen huishouding mij uiteraard minder dan dit het geval was bij meisjes
geestelijke ontwikkeling van jonge meisjes uit de betere kringen. De Nederland-
met geen andere bestemming dan het huwelijk.’126
wordt in de pers hemelhoog verheven.’
sche Spectator signaleerde: ‘zooals in vroeger jaren een conventioneel type van den
Met de vrouwenbeweging, die in die tijd groeide, laat staan met het feminis-
ouderwetschen schoolmeester bestond, begint in den laatsten tijd de onaangena-
me, had zij niets op. Betrokkenheid bij deze ontwikkelingen lag niet bepaald in
me schooljuffrouw als type haar intocht te doen in de wereld der meisjeslectuur,
haar milieu – wat overigens niet automatisch verklaart dat zij er ook geen affini-
soms afgewisseld door nare “juffen” en stijve oude-vrijsterachtige tantes’.120
teit mee had. Alles wat naar tendenzen, naar ‘ismen’ rook, alles wat naar collecti-
Johanna van Woude wijdde in De Hollandsche Lelie een hoofdartikel aan het
visme neigde, boezemde haar met haar sterk individualistische instelling af-
verschijnsel ‘meisjeslectuur’, waarin zij waarschuwde tegen het type boeken over
keer in. Naar haar gevoel ontaardden idealistische principes maar al te snel in
mooie, verwende heldinnen die hun tijd verknoeien met oppervlakkige bezighe-
ongenuanceerde dogmatiek. Het streven van vrouwen naar bevrijding en gelij-
den, maar niettemin de ‘bedorven lievelingen’ van hun omgeving zijn. Van Wou-
ke rechten schrikte haar niet af, wel de gedachte dat álle vrouwen zich hier
de pleitte voor boeken die de lezeressen meer meegaven, ‘die aantoonen dat niet
gelukkig bij ‘moesten’ voelen. Dat vond zij overdrijving. Het waren niet de
het materieele genot levensgeluk schenkt, dat de ziel boven het alledagsleven
ideeën zelf, maar de eenzijdige uitvoering daarvan die bij haar een tegenzin
verheft’. Als voorbeelden van goede boeken voor meisjes noemde zij onder meer
opriepen. Bij vrouwen die een baan met een gezin combineerden, kon zij zich
Hector Malots Alleen op de wereld en De kleine Johannes van Frederik van Eeden. Top
met haar behoudende instelling weinig voorstellen, maar, zou zij later zeggen,
Naeff komt in dit rijtje niet voor, waaruit wel geconcludeerd mag worden dat zij
zij had respect voor degenen die het er zowel binnens- als buitenshuis ‘betame-
in de ogen van mevrouw Van Woude weinig verheffends voor de ‘jonge harten’
lijk’ afbrachten.127
produceerde.121
Zij voelde zich geenszins aangetrokken tot manifestaties op de barricaden in reformkleding – hét mode-ideaal van de toenmalige feministes –, maar net
Top Naeff was later altijd enigszins geïrriteerd als men haar naam associeerde
64
als Puck uit In den dop wilde zij toch ook geen ‘dans-thee-tennis-meisje’ worden.
met haar meisjesboeken en School-Idyllen in het bijzonder. Zij had deze boeken
Ergens in het voorjaar van 1900 ontmoette zij op de tennisbaan in Lochem,
geschreven in een periode waarin ze vooral toneelschrijfster wilde zijn en de
waar zij bij familie logeerde, de medisch student Willem van Rhijn. Een vriend
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
65
van de laatste en tevens familielid van Top Naeff, Jan Sölner, bracht beiden met 128
handig en stijfjes. Voor literatuur noch theater had hij belangstelling. Toch had
De tennisbaan werd in
ook Willem van Rhijn zijn passies: hij ging hevig op in de natuur, in vogels en
die dagen stijlvol bevolkt door heren in witte pakken met lange broeken, en
vlinders in het bijzonder. En daarin kon zijn aanstaande vrouw hem mentaal en
dames met hoge boorden, pofmouwblouses en lange rokken, maar er heersten
emotioneel niet vergezellen. Het waren twee tegenpolen die hun ontmoeting
minder formele omgangsvormen dan in het overige dagelijkse verkeer. Er werd
bestendigden door maatschappelijke conventies.
elkaar in contact, met de bedoeling hen te koppelen.
snel getutoyeerd, jongens en meisjes gingen er ontspannen met elkaar om, ook
Schemert er iets door van eigen ervaringen, toen zij veel later in een recensie
al hadden zij geen ‘bijzondere’ relatie met elkaar. Een artikel uit die tijd waar-
schreef: ‘Ada heeft, na radeloos wikken en wegen, voor zichzelve dan maar beslo-
schuwde voor flirten op de tennisbaan: ‘Flirtation wordt des zomers op de ten-
ten het aanzoek van Gerard, dien zij niet liefheeft, te aanvaarden. En alles wat op
nisbaan beoefend met een ijver en een opgewektheid, alsof er nooit aan dit
dat moment in haar omgaat, de afstand van haar liefste illusiën om dit reëele heil
gevaarlijk spel een einde komen kon, en toch, zelden komen beide partijen
(het eigen huis, het gezin) te veroveren, is samengevat in éénen zin: “Mijn man,
ongedeerd weer uit den strijd terug. Of ’t jonge mensch doet een huwelijksaan-
dacht ik, mijn man, zonder me er eigenlijk Gerard bij voor te stellen”.’ Zij
zoek, dat afwijzend wordt beantwoord, óf de jonge dame verwacht een vraag,
gebruikte verder formuleringen als ‘de scheeve triomf, de behoefte aan koeste-
die haar nimmer wordt gedaan, teleurstelling is er immer ’t einde van.’
129
Het
jonge mensch Willem van Rhijn vroeg Top na slechts enkele ontmoetingen ten
ring die zich eindelijk uitvieren mag, het verraad aan zichzelf èn de sprong in het duister’.132
huwelijk, mogelijk aangemoedigd door Jan Sölner, en zij ging prompt met hem
Huibert Willem van Rhijn was op 12 april 1875 in Zutphen geboren en dus
in zee. Misschien bracht ze in praktijk wat ze zich wel eens had laten ontvallen
drie jaar ouder dan zijn toekomstige vrouw. Hij stamde uit een milieu waarin
in haar kennissenkring: ‘Ik neem de eerste de beste die me vraagt, want verbeeld
diverse artsen figureerden – zijn vader was ‘stadsgeneesheer’ in Zutphen133 – en
130
je dat er geen tweede komt.’
Dat ze zou kunnen ‘overschieten’ was iets waar131
zette deze lijn voort met zijn medicijnenstudie in Utrecht. Het is niet uitgesloten
ouders haar al vanaf haar kindertijd bang
dat Top Naeff zijn toekomstige academische graad aantrekkelijker vond dan
hadden gemaakt: ‘Als je eenmaal boven de twintig bent, kijkt geen man je meer
zijn magere gestalte en zijn flora en faunahartstocht. Een aanstaand arts, daar
aan!’ En nu was ze al 22!
kon je in haar milieu wel mee thuiskomen.
voor haar ‘doorgaans aannemelijke’
Van een eigen huishouden, dat indertijd wezenlijk met het huwelijk verbon-
Begin juli 1900 werd het engagement – ‘verloving’ gold in de kringen van Top
den was, droomde zij niet. Verlangde zij ook niet naar een grote, meeslepende
Naeff als een burgerlijk woord – gevierd. Het verloofde paar recipieerde in het
liefde? Er is niets over terug te vinden. Zij stapte haar verloving – en daarmee
ouderlijk huis van de aanstaande bruid, dat zich vulde met bloemenmanden.
haar huwelijk – binnen als iets wat nu eenmaal vanzelfsprekend op haar levens-
Twee foto‘s tonen het stel in een woud van bloemen. Top ziet er gelukkig uit, vro-
pad kwam, als iets wat ‘hoorde’. Een aangename bijkomstigheid was dat zij nu
lijk, met een brede lach. Ze zit frivool gearmd met Willem, die schijnbaar onbe-
eindelijk loskwam van haar ouderlijk huis. Het contact met haar moeder was
wogen naar het fototoestel staart. Het zou een lange verloving worden, ruim vier
steeds beter geworden en gegroeid toen Tops eerste publicaties verschenen. Maar
jaar, want Willem van Rhijn diende eerst af te studeren. In ‘dien solieden tijd
toch was er steeds de bezitsdrang van een jonge weduwe die zich in haar een-
kwam het zelden voor dat jonge mensen trouwden vóór bul of brevet was be-
zaamheid en emotionele isolement vastklampte aan haar enige dochter. Een ver-
haald’.134
loving betekende voor Top een ontsnapping uit een sfeer van verplichting, zorg en nagalmend rouwbeklag.
Marie van Eysden-Vink, die na haar hoofdrol in De genadeslag met Top Naeff bevriend was, feliciteerde haar en ook Willem van Rhijn, want deze kreeg vol-
Ongetwijfeld is er iets geweest wat Willem van Rhijn in haar losmaakte, maar
gens de actrice ‘een mooie, lieve, schattige vrouw en met een knappe bol tevens’.
wat? Een foto uit zijn jonge jaren toont een jongeman zoals er in die tijd dertien
Zij was niet bang dat Top niet goed uit haar ogen gekeken zou hebben en stelde
in een dozijn gingen: verzorgd uiterlijk, lichtgolvend haar, vlassig snorretje,
zich haar verloofde voor ‘als een gezellige flinken baas jouwen waardig’.135
keurig in het pak, met vadermoorders en een uitbundige strik. Niet onaantrekkelijk, maar ook geen uitgesproken ‘knappe’ man. In vrijwel alles was hij Top Naeffs tegenpool. Hij was niet al te gevat, wat on-
66
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
In de tijd van haar verloving, terwijl School-Idyllen in productie was, werkte Top Naeff aan haar nieuwe toneelstuk, waarvoor zij in Milaan de eerste ideeën had
67
gekregen. In hoeverre haar positie van ‘geëngageerde’ het oorspronkelijk
beheerscht, meer of minder bedekt. [...] Kunst is onwillekeurige manifestatie.
bedachte plot beïnvloed heeft, is niet bekend, maar het stuk, Aan flarden, kan niet
Een schrijver van zeker gehalte zal feiten en gebeurtenissen uit zijn omgeving
los worden gezien van de verloofde schrijfster zelf. De hoofdfiguur, Nini Ver-
vermijden, hij zal niet kunnen beletten dat zijn ziel in dit verband kleur be-
hulst-Mattus, is na een teleurstellende liefde gehuwd met een ander, van wie zij
kent.’139 Min of meer onbewust bekende Top Naeffs ziel kleur in Aan flarden: zon-
niet houdt. Na twee jaar huwelijk besluit zij dat te bekennen, met als gevolg dat
der veel nadruk klaagt zij een maatschappij aan waarin vrouwen als Nini weinig
de relatie met haar man – een huisarts – ‘aan flarden’ ligt.
mogelijkheden hebben, als ze de moed niet hebben de publieke opinie te trotse-
Centraal in het stuk staan de gevoelens van Nini, die zichzelf haar onoprecht-
ren.140
heid verwijt en de nodige schimpscheuten uitdeelt aan het adres van burgerlijke
De hele zomer van 1900 werkte zij aan Aan flarden, dat zij in het begin van het
conventies, die belichaamd worden door vooral haar moeder. Deze zegt dat je niet
najaar voltooide. Zij stuurde het ter beoordeling aan de gezaghebbende criticus
je hele leven op een grote liefde kunt wachten, ‘en alle kansen voor een goed huwe-
W.G. van Nouhuys141, die lyrisch reageerde. Het stuk had hem ‘het pijnlijke
lijk voorbij laten gaan. [...] en als je tot je 27ste jaar gewacht heb op dat ideaal, dat
genot’ bezorgd ‘waarbij de intiemste zielevezels trillen’, schreef hij haar.142 Zijn
niet komt... Ja gut, dan moet je een beetje practisch leeren worden.’136 Mevrouw
warme brief leidde spoedig tot een kennismaking met Top Naeff, op wie hij in
Mattus maakt expliciet duidelijk dat het huwelijk in die tijd de lotsbestemming
korte tijd erg gesteld raakte. Uit principe las hij nooit stukken vóór de opvoering
van meisjes was en dat er zo rond hun twintigste een gevarenzone ontstond. De
en bezocht hij vrijwel geen premières; voor Top Naeff maakte hij graag een uit-
niet-geëngageerde jonge vrouw moet er dan nog steeds opuit gaan om een moge-
zondering.
lijke aanstaande tegen het lijf te lopen. Om hevige gevoelens of liefde gaat het niet en een huwelijk wordt gezien als een aardige afwisseling voor de familie.
Gesteund door Van Nouhuys’ positieve oordeel stuurde Top haar stuk nu naar P.D. van Eysden voor diens Rotterdamsch Tooneelgezelschap.143 Begin 1901
Het heeft er veel van dat Top Naeff, net verloofd, een balans opmaakt. Zij kijkt
vonden onder regie van Louis Moor de eerste repetities plaats, waarvan er enkele
terug op het verleden, waarin haar omgeving haar hardnekkig herinnerde aan
door Top werden bijgewoond. Het moet een drukke tijd voor haar geweest zijn:
haar gewenste huwelijkse staat, en zij blikt vooruit in de toekomst, die zij als
de hele zomer van 1900 was opgegaan aan het schrijven van Aan flarden, daarna
conventioneel verloofde vrouw met weinig hooggestemde gevoelens en ver-
had zij in nauwelijks vier maanden tijd De tweelingen geschreven en nu naderde
wachtingen ingaat. Het mag op zijn minst opvallend genoemd worden dat een
de spanning van de première van haar nieuwste stuk, op 22 februari in de Groote
22-jarige, die zojuist voor een echtgenoot gekozen heeft, een toneelspel schrijft
Schouwburg te Rotterdam. Alida Tartaud-Klein speelde de hoofdrol, Frits Tar-
over een jonge vrouw die tegen haar gevoelens in, moreel gedwongen door haar
taud en Henri Brondgeest, die ook in De genadeslag gespeeld hadden, vertolkten
omgeving, getrouwd is. Terugkijkend op deze periode noemde Top Naeff haar
andere belangrijke rollen. ‘Het stuk had in de volle zaal een, men vergeve mij de
stuk ironisch een ‘verpletterend huwelijksdrama’ – en over het tijdstip waarop
bluf, daverend succes’, schreef Top Naeff, terugkijkend op de premièreavond.144
zij het schreef, haar eerste verlovingsjaar, merkte zij laconiek op: ‘Men zou zeg-
Bluffen deed ze niet; verschillende recensenten getuigden van de geestdrift in de
gen: niet het uitgelezen ogenblik, maar in de kunst kiest men zelden zijn mo-
Rotterdamse schouwburgzaal. ‘Een onbetwistbaar succes,’ zo typeerde De Tele-
ment.’137 Haar stuk was echter autobiografischer dan zij later wilde bekennen.
graaf de voorstelling, waarvan het slot volgens deze krant begroet werd met ‘een
Nini lijkt op Top Naeff: ‘altijd even bij de hand’, ‘terwijl je heel goed wist, dat de
oorverdoovend gejuich’.145 Het publiek bleef zó lang applaudisseren en om de
heeren over ’t algemeen, veel meer houden van zachte, bedeesde meisjes, dan van
schrijfster roepen, tot Top Naeff het podium beklom om bloemen in ontvangst
al dat moderne en geëmancipeerde... Je had je best wat verlegener en naïever voor
te nemen.146
kunnen doen, best. Ik kan me begrijpen, dat niemand jou ’t hof maakte... nie138
mand wordt graag in z’n gezicht uitgelachen,’ zegt mevrouw Mattus.
Veel later, toen zij op het hoogtepunt van haar schrijverschap stond, schreef Top Naeff:
De pers had oog voor zwakke plekken, maar deze werden door vrijwel alle recensenten toegeschreven aan de onervarenheid van de jeugdige schrijfster, die als een grote belofte voor de toekomst werd gezien. Terugkerende punten van kritiek waren de ongeloofwaardigheid van enkele elementen, de onhandige ter-
‘Alles wat wij neerschrijven, hetzij in kunstvorm, hetzij als inhoud van een
zijdes, goedkope effecten en een soms zwakke psychologie. Zo achtten sommige
brief, is belijdenis, verraad aan onszelf. Meer of minder bewust, meer of minder
besprekers het niet erg waarschijnlijk dat de echtgenoot van Nini twee jaar lang niet gemerkt had dat zijn vrouw in wezen niet van hem hield.
68
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
69
Niettemin was er veel verbazing over het feit dat ‘zulk een jeugdige schrijfster reeds zulk een diepen blik in het menschelijk leven heeft kunnen slaan’.
147
ver van haar meisjesboeken. Die claimde de uitgave min of meer nadat hij ge-
Aan flarden herinnerde enkele recensenten aan Ibsen, die boven alles ‘waar-
hoord had dat L.J. Veen Top Naeff al kort na de première gevraagd had het manu-
heid’ in zijn stukken wilde: ‘De felle strijd van logen en waarheid, conventie en
script aan diens uitgeverij af te staan.156 De op uitgeversterrein nog onervaren
plicht, fatsoen en eerlijkheid woedt in al zijn heftigheid. ’t Is, of we een weer-
Top meende, na een blijkbaar suggestieve reactie van Becht, dat zij moreel ge-
148
zien min of meer verplicht was bij haar uitgever te blijven. Veen merkte terecht
schijn merken van Ibsen’s genie.’
Curieus is een artikel in de Haagsche Courant van 1 maart 1901. Technisch ge-
op dat Becht toch ook initiatief had kunnen nemen, maar ging met enige moeite
zien rammelde het stuk nogal, meende de onbekende auteur, maar als tekst was
akkoord. Hij had al een cliché gemaakt van een portret van de schrijfster, dat in
het volkomen geslaagd, in tegenstelling tot Heijermans’ Op hoop van zegen, dat
de uitgave opgenomen zou worden, en vroeg Top Naeff een vergoeding van de
149
kort daarvoor in première was gegaan
: een ‘prul’, een ‘knap’ prul weliswaar, maar
waar als tekst zonder opvoering ‘niets’ van overbleef.
onkosten. Zij reageerde geïrriteerd, menend dat Veen zonder haar toestemming haar afbeelding opgenomen zou hebben. Uiteindelijk zou Veen zelf voor de kos-
Uitgesproken negatief schreef Johan de Meester in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 23 februari. Hij viel het realiteitsgehalte van het stuk aan, veegde de vloer aan met Top Naeffs taalgebruik en ‘stuitend-grove tooneeleffecten’, en sprak onomwonden van ‘’n draak’. Het slachtoffer las deze vernietigende bespre-
ten opdraaien.157 Top Naeff mocht dan een groentje zijn in uitgeversland, zij stond al snel zelfbewust op haar strepen. Dat gold ook voor haar contact met Becht, dat in de loop van 1901 de nodige krassen opliep.
king op de avond na de première, na een huwelijksfeest in Utrecht waar zij bij
De brieven die Top Naeff aan Becht stuurde laten een groeiende irritatie over
‘vreemde’ mensen logeerde. Gearriveerd in haar gasthuis vond zij, in witte feest-
honoraria en oplagen zien. Het heeft er veel van dat Becht wat al te gemakkelijk
kledij met zwanendons, de krant op de onderste traptrede. De kritische woorden
is omgesprongen met zijn jongste literaire verovering, die zo succesvol was voor
van De Meester las zij, ‘een hoopje ongeluk’, snikkend bij een kaars.
150
Zij wist
toen nog niet dat haar stuk diezelfde avond in Den Haag goed ontvangen was.151
zijn fonds. Hij suggereerde dat zij zich door haar eerste uitgaven aan hem verplichtte, hij stelde geen contracten op en verhoogde zonder overleg de oplagen
De opvoering van het stuk in Dordrecht moet voor Top Naeff spannend ge-
van herdrukken, die zo nieuwe heruitgaven vertraagden. Bij het meedelen van
weest zijn; een zaal met veel bekenden maakt nu eenmaal extra kwetsbaar. Op 18
honoraria was hij er onduidelijk over of het nu om een voorlopig of volledig
maart zagen de Dordtenaren het stuk, dat ook hier diepe indruk maakte. Na het
bedrag ging. De sfeer tussen auteur en uitgever raakte erdoor vertroebeld en Top
zakken van het scherm riep het publiek om de schrijfster, die ten slotte het po-
Naeffs scherpe pen deed de rest. Op 5 augustus 1901 schreef zij aan Becht onder
dium beklom. Zij kreeg enkele bloemstukken aangeboden, onder meer van D.
meer: ‘Nu zegt U steeds: dat succès van S.-I dankt U aan mij. Dat wil ik nu voor
Crena de Iongh, die haar hartelijk toesprak namens de commissarissen van de
een deel graag toegeven, maar ik maak me toch sterk, dat mijn boekje, ook bij een
schouwburg. Top nam de bloemen ‘vriendelijk lachend’ in ontvangst, ‘te vol om
anderen uitgever (aan wien ik even toevallig had kunnen komen als aan U) z’n
het geestdriftig publiek voor zijn hulde te danken’.
152
weg wel gevonden zou hebben. U neemt tegenover mij altijd een houding aan,
Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift beschouwde Aan flarden samen met onder
alsof U mij ontdekt had en m’n talent een cadeautje was van U. Zoo heel veel
meer Heijermans’ Op hoop van zegen als dé successtukken van het toneelseizoen
moeite hebt U toch niet aan mijn boeken, er is nooit iets te bespreken, om te wer-
1900-1901. Juffrouw Naeff, ‘het hoogst begaafde jonge meisje’, had getoond ‘met
ken, of te helpen (oja een titel verzinnen, dat alleen) zooals U, Tine v. B. weleens
schitterend succes, geboren dramaturge te zijn’.
153
helpen moest. Natuurlijk geeft U ze zoo netjes mogelijk uit, leelijke bandjes of
Aan flarden handhaafde zich niet erg lang op de officiële planken, maar werd,
kleine druk zijn héelemaal uit de mode – als ik zorg voor een goede inhoud, dan
ook jaren later nog, geregeld opgevoerd door amateurgezelschappen. In de scha-
zorgt U voor een nette uitgave, in ons beider belang.’ Over een aantrekkelijk aan-
duw van het wat tegenvallende succes moet het Top Naeff goedgedaan hebben
bod van uitgeverij Van Holkema & Warendorf – deze bood haar een honorarium
dat Van Nouhuys de tekst van haar toneelstuk wilde opnemen in zijn tijdschrift
van vierhonderd gulden als zij een meisjesboek wilde leveren voor de legendari-
154
Woord en Beeld. Tekenaar Louis Raemaekers 155
tie, die haar zeventig gulden opleverde.
70
Daarna verscheen de toneeltekst ook nog in boekvorm – bij Becht, de uitge-
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
leverde illustraties bij de publica-
sche ‘Oranjebibliotheek voor jongens en meisjes’158 – schreef zij in dezelfde brief dat zij niet van plan was onmiddellijk bij Becht weg te lopen, maar dat zij vol-
71
doende betaald wenste te worden en niet als zijn ‘dankbare onderdanige diena-
neel van Gent vroeg haar om Aan flarden – de briefschrijver spelde het als Aan
resje’ haar vrijheid kwijt wilde raken. De irritaties liepen, met vriendelijke inter-
vlarden en verkeerde in de veronderstelling dat Top Naeff een man was – in
mezzi, later verder op. Zo vond zij een aantal van drieduizend exemplaren voor
Vlaanderen te mogen opvoeren.167 Het moet haar plezier gedaan hebben dat
één herdruk te hoog en liet zij haar laatste meisjesboek, In den dop, niet meer bij
haar stuk de belangstelling van de Vlamingen getrokken had. Haar schrifte-
Becht, maar bij Bruna verschijnen.159 Toen Becht werk wilde herdrukken in een
lijke reactie is niet bewaard gebleven maar moet positief geweest zijn, want op
goedkope editie, zonder dat Top Naeff daarvan op de hoogte was, werd zij zó
8 oktober nodigde Karel van de Woestijne haar namens de ‘Vrienden van het
kwaad dat ze met perstumult dreigde: ‘Ik zal dan van de publiciteit die de pers
Nederlandsche Tooneel van Gent’ uit om in Gent de Vlaamse première van haar
biedt gebruik maken om, met citaten uit Uw brieven het publiek volledig in te
‘heerlijk tooneelspel’ te komen bijwonen, ‘opdat het hun gegeven weze U te
lichten over de wijze waarop U mij hebt geëxploiteerd.’ De geattaqueerde uitge-
betuigen op welke hoogen prijs ze Uw werk stellen’.168 Hoe vriendelijk en aan-
ver liet zich niet meeslepen door Top Naeffs emoties en reageerde zakelijk. Hij
lokkelijk de invitatie ook was, zij ging niet. Ze durfde niet, zag op tegen alle
160
Blijk-
gedoe en dat nog wel in ‘het buitenland’. Dat Philomène van Kerckhoven-Jon-
baar stond Top Naeff in haar gelijk, want in december 1905 werd alsnog een con-
kers, die in de Nederlandse opvoering de rol van Nini’s moeder had gespeeld,
tract afgesloten voor haar bij Becht verschenen boeken en kreeg zij met terug-
voorspelde dat men in Gent de schrijfster enthousiast ‘boven op de tafel’ zou
werkende kracht het voor toen forse bedrag van ƒ 1367,50 uitbetaald.161 Vanaf dat
zetten, gaf de doorslag.169 Later zou zij spijt hebben van haar besluit niet te
moment werd per herdruk onderhandeld en gecontracteerd, tot Becht in 1926 de
gaan, niet alleen omdat de Vlaamse opvoering van haar stuk volgens de pers suc-
rechten voor de drie meisjesboeken voor een bedrag van negenduizend gulden
cesvol was,170 maar ook omdat zij graag Karel van de Woestijne had willen ont-
afkocht.162 In 1932 zou zij haar banden met Becht definitief verbreken.163
moeten. Van de Woestijne speet het ook. De dag na de voorstelling schreef hij
stelde voor al haar grieven door ‘drie scheidslieden te doen beoordeelen’.
haar over het ‘doorslaande succes’ dat haar stuk voor ‘eene geestdriftige zaal’ Haar status als toneelauteur was in korte tijd gevestigd en deze bezorgde haar
behaald had. Maar: ‘Hoe jammer voor ons vooral, dat we U niet persoonlijk onze
‘functies’. Zo werd zij bestuurslid afdeling Dordrecht van het Nederlandsch
bewondering mochten betuigen!’171
Tooneelverbond en ‘damespatrones’ aan de Amsterdamse Toneelschool. De Com-
De dichter Adolf Herckenrath prees in een lovend artikel onder meer het
missie van Beheer en Toezicht van deze school en de directeur vroegen bij aange-
mensscheppend vermogen van Top Naeff: ‘Zelden heeft men van de planken af
legenheden die de huishoudelijke dienst en de vrouwelijke leerlingen raakten
zoozeer het gevoel gekregen van aanschijn tot aanschijn te staan met het teiste-
advies aan het college van damespatronessen. Voor Top was het een ‘baantje’ met
rende leven.’172 De Dordrechtsche Courant maakte nogal zurig gewag van dit arti-
vrij weinig inhoud: ‘Voor mij, die niet in Amsterdam woonde, was het vrijwel een
kel. ‘De Vlamingen raken gauw in geestdrift en “Aan Flarden” heeft dan ook in
sinécure, behalve dan nu en dan doozen met oude baljaponnen en eens een bij-
Vlaanderen meer onverdeeld succes gehad dan in Nederland,’ schreef het blad.
drage voor een zwakke leerlinge om naar buiten te kunnen gaan. En in het alge-
‘Maar doet men er wat geestdrift-tarra af, dan blijft er nog genoeg over om voor
meen vond ik het een twijfelachtige positie, waarbij noch de Commissie v Toe-
onze Dordtsche schrijfster een vleiende beoordeeling weer te boeken.’173
zicht, noch Directeur en leeraren, noch de leerlingen zich iets aan ons gelegen lieten liggen.’
164
Ze kreeg later een hekel aan haar eigen stuk, dat ze in 1920 structureel zou herschrijven.‘[...] het eerste stuk, waar ik me letterlijk voor schaamde, raakt er nu
In de zomer van 1901 ontving zij een uitnodiging om een van de vergaderin-
toch mee uit de wereld,’ schreef ze toen – en ze erkende: ‘we zijn zulke stukken
gen te openen van het zesentwintigste Nederlandsch Taal- en Letterkundig Con-
ontgroeid’.174 Om de kern – het meisje dat niet getrouwd is met haar grote liefde
165
gres, dat van 26 augustus tot 1 september in Nijmegen gehouden zou worden.
– en met dezelfde personen weefde zij een nieuw dramatisch geheel, dat psycho-
Het was de bedoeling dat zij dan een lezing zou geven over toneel, maar zij
logisch niet alleen indringender maar vooral aannemelijker is, en zo meer over-
166
Ondanks haar snel
tuigt. De personages zijn interessanter, de dialogen scherper, het psychologisch
gerezen ster en haar sterke verbale vermogens was zij onzeker bij optredens in
drama is spannender. De tweede versie van het stuk is duidelijk van de hand van
het openbaar en in contacten met gevestigde literatoren.
een meer ervaren schrijfster én vrouw.
bedankte voor de eer. ‘Ik durf niet’, schreef zij aan Becht.
Eind augustus ontving Top Naeff verrassende post: het Nederlandsch Too-
72
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
73
Op de scheiding van de jaren 1901-1902 kon Top Naeff terugzien op een succesvol
omdat zij niet wist hoe zij ‘in de taal der goden een dramatisch personage zou
jaar, waarin Aan flarden veel waardering gekregen had. Het nog nagalmende suc-
moeten laten zeggen: “Lees dezen brief” of “Gebruikt u suiker en melk?” Later
ces van School-Idyllen was versterkt door de positieve ontvangst van De tweelingen
heb ik begrepen dat dit niettemin mogelijk moet zijn...’183 Om haar stijl te ont-
en in veel kranten en tijdschriften kon Top Naeff haar naam lezen. Nog geen vier-
wikkelen, vertaalde zij gedichten van onder anderen Verlaine, Heine, Hugo von
entwintig was zij, maar bekend en gewaardeerd. Dat bleek ook uit verzoeken om
Hofmannsthal, die zij een kritisch beoordelende Kiewiet de Jonge voorlegde.
aan tijdschriften mee te werken. In juni 1902 vroeg uitgever L.J. Veen haar om de
Verder schreef zij korte schetsen, vooral bedoeld als vingeroefeningen, die ze in
hoofdredactie van De Hollandsche Lelie over te nemen van de zieke S. van Wermes-
kranten en tijdschriften publiceerde. In oktober 1902 verschenen ze onder de
175
Zij ging niet op het verzoek in. In november van dat jaar vroeg Van
titel In mineur. De treurige geschiedenisjes doen de titel alle eer aan. In ‘Een wan-
Nouhuys haar om werk voor Groot Nederland, dat hij samen met Louis Couperus
klank’ bezoekt een jonge weduwnaar met zijn toekomstige tweede vrouw in een
kerken.
en Cyriel Buysse had opgericht.
176
verstikkende atmosfeer de ouders van zijn overleden echtgenote. De hoofdfi-
Haar band met Vlaanderen groeide. Niet alleen werd Aan flarden in november
guur in ‘Gekonfiskeerd’ is een dodelijke zieke jonge man – ongetwijfeld een
1902 in de Koninklijke Vlaamsche Schouwburg van Brussel opgevoerd, in augus-
tuberculosepatiënt – die na een kuur in het zuiden naar huis reist, om daar bij
tus had Top Naeff, zojuist benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederland-
zijn vrouw en, ook al, ziekelijke zoontje te gaan sterven. Juffrouw Christien, de
sche Letterkunde te Leiden177, haar schroom overwonnen toen zij naar Kortrijk
protagonist in ‘Een stiefkind’, is een gefrustreerde onderwijzeres die na een
reisde, om daar deel te nemen aan het Nederlandsch Taal- en Letterkundig Con-
ongelukkige liefde een flets bestaan leidt en vlak voor haar 25-jarig jubileum
gres. Haar aanwezigheid maakte indruk: ‘Zij is eene wel opgegroeide, flinke jon-
sterft. Zo cirkelen alle verhalen in deze bundel om een ongelukkig personage.
ge dame, met innemend en voornaam voorkomen, een open vernuftig gelaat, en,
Hier en daar strooide Top Naeff een autobiografische kruimel door haar verha-
met hare mannelijke beslistheid, eene waarlijk ontroerende zedigheid te genie-
len: de omgeving van Lochem is in een enkel verhaal herkenbaar en de jonge
ten gevend in al haar zeggen en handelend [sic].’
178
weduwnaar Emil in ‘Een wanklank’ ontmoet zijn tweede vrouw op de tennis-
Een hoogtepunt tijdens de congresdagen was een bezoek aan Harelbeke, de 179
baan.
, die het jaar daarvoor was
De zwaarmoedige kant van Top Naeff kwam in dit boek in optima forma naar
overleden. Top Naeff reisde op 24 augustus samen met meer dan vijfhonderd
buiten. Later rekende zij met deze mineursfeer even gemakkelijk als ironisch af
congresgangers in een bijzondere trein van Kortrijk naar Harelbeke, waar een
toen zij het had over een ‘treurwilghouding’ die in de fin-de-sièclejaren nu een-
gevelsteen in het geboortehuis van Benoit geplaatst zou worden. In de stromen-
maal in de mode was: ‘en van dit lijden vertoonden wij de schoone resten, in
de regen begaven de congresgangers zich naar het geboortehuis van Benoit – te-
Liberty-japonnen, van een uiterst rekbare stof, die ons aan alle kanten achter en
genwoordig museum – en onder druipende paraplu’s was een menigte getuige
voor de voeten sleepten, en druilige hoeden met zwarte voile en keellinten’.184
geboorteplaats van de Vlaamse musicus Peter Benoit
180
Musici en zangers brachten liederen ten
Haar eerste proza voor volwassenen kreeg een positieve ontvangst, maar ook
gehore en Top Naeff werd diep ontroerd door het lied ‘Mijn moederspraak wat
kritiek op haar soms slordige en impressionistisch getinte taalgebruik. ‘Top
best du schoon. Wat best du mi vertraut’, dat ter plekke vierstemmig gezongen
Naeff is verzonken in de sloot der alledaagsche “kunstdoenerij”, met veel aan-
werd. Ruim dertig jaar later herinnerde zij zich, ongetwijfeld een tikje romanti-
eengeregen prutsige woordjes en nieuw-hollandsch achtige zinnetjes,’ oordeel-
serend, ‘onze heete tranen – tranen zooals wij er later niet zoveel meer schrei-
de de recensent van het Soerabaiasch-handelsblad van 3 januari 1903. Haar talent
van de onthulling van de plaquette.
181
voor aangrijpend vertellen en haar observaties op psychologisch gebied – ‘een
Zij maakte die dag kennis met een van de harpistes die ‘Mijn moederspraak’
kranig psycholoog’185 – werden vrijwel unaniem geprezen. Slechts een enkele
begeleid had: de jonge Cécile Ameye, dochter van een gefortuneerde en kunst-
bespreking signaleerde een kant van Top Naeff die zij al getoond had in haar
182
meisjesboeken, en die zich steeds sterker zou gaan ontwikkelen: ‘De geesel der
en’.
minnende familie uit Izegem. Met haar zou zij een leven lang bevriend blijven.
satyre snerpt nu en dan door den droeven ondertoon,’ zoals de Nieuwe Courant
74
Haar wekelijkse woensdagavondcontact met buurman Kiewiet de Jonge ver-
van 28 november 1902 het formuleerde. De letterkundige D. Jaarsma wijdde een
sterkte haar taalgevoel en verzwakte haar animo om voor het toneel te schrijven,
heel lang artikel aan de bundel, waarin hij wees op tal van zwakke plekken op sti-
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
75
listisch en psychologisch terrein, maar zijn eindoordeel luidde dat Top Naeff nu 186
de première beleefden van “De kleine kleuters”, “’t Afscheid van een Marinier”, “De Rotterdamse schutterij”...’193 Zij was diep onder de indruk van zijn optreden
duidelijk tot ‘onze letterkundigen’ behoorde.
en bleef een leven lang een bewonderaar van zijn werk.194 Niet lang daarna wijdHaar contacten met collega’s breidden zich uit. In het najaar van 1902 maakte
de Netscher de eerste aflevering van Onze Letterkundigen, dat hij redigeerde,
Top kennis met Ina Boudier-Bakker, die zij ontmoette in het ouderlijk huis van
geheel aan Top Naeff.195
Henriëtte (‘Jet’) Holst-Hendrix, met wie zij beiden bevriend waren. Ina Boudier-
Ook ‘jonkvrouwe’ Anna de Savornin Lohman kwam op haar pad. Deze
Bakker, drie jaar ouder dan Top, had enkele verhalen en novellen gepubliceerd
strijdbare en strijdlustige vrouw was sinds kort redactrice van De Hollandsche
en in 1902, het jaar waarin zij trouwde met postdirecteur Henri Boudier, was
Lelie196 en had, waarschijnlijk, Top Naeff gevraagd om een bijdrage over zich-
haar novellebundel Machten uitgekomen.
zelf. De freule had daarop een negatieve reactie ontvangen: Top huldigde het
De kennismaking tussen beide schrijfsters moet aangenaam geweest zijn,
principe niets persoonlijks te schrijven omdat zij een scherpe scheidslijn trok
want in januari 1903 schreef Top Naeff een hartelijke brief aan Ina Boudier over
tussen schrijfster en persoon. Anna de Savornin Lohman vond dat niet alleen
Boudiers toneelstuk Verleden, dat enkele weken daarvoor in de Hollandsche
onzin, maar ook ‘écht-dames-achtig-aanstellerig’. Zij voegde eraan toe dat zij
Schouwburg te Amsterdam in première was gegaan. Top zag het in Dordrecht en
nooit als kunstenares in de openbaarheid zou treden, als zij verloofd of ge-
was enthousiast. Zij noemde het stuk in haar brief ‘een oase [...] in ’t schraal
trouwd zou zijn: ‘Ik zou dan alléén mijn man willen behooren [...].’197 Brieven
tooneeljaar’ en hoopte dat duizenden in het land er net zo van zouden genieten
over en weer volgden. Helaas zijn de meeste verloren gegaan, maar uit de laatste
als zij.187 Ina Boudier reageerde per omgaande, blij verrast door Tops brief, maar
brief van Top over deze kwestie blijkt dat de gemoederen hoog waren opgelo-
ook door een gevoel van verwantschap. Zij stonden op eenzelfde standpunt als
pen. Zij voelde zich geroepen Anna de Savornin Lohmans standpunt over echt-
met niemand anders, meende zij.188 Het fundament voor een intensieve vriend-
genote en kunstenares aan te vallen en schreef daarover dusdanig dat de freule
schap was gelegd.
haar uitlatingen interpreteerde als ‘geuren’ met haar engagement, uit leedver-
In diezelfde tijd verdiepte zich Top Naeffs contact met Henri Dekking, die
maak tegenover de ongetrouwde en niet-geëngageerde Anna. Top Naeff
haar in brieven warm en kritisch over haar werk schreef en haar ook steunde in
reageerde vinnig: ‘Ik heb niet anders gewild, dan dat U Uw vooroordeel van een
haar perikelen met uitgever Becht. In februari 1903 bracht zij voor het eerst een
vrouw, zich verdeelend tusschen liefde en... schrijverij op zoudt schorten tot U
bezoek aan hem in zijn Rotterdamse bovenhuis. Daar trof zij Dekkings jeugd-
zelf in ’t geval was. [...] Als U uit mijn schrijven hebt gelezen of hebt willen lezen
vriend Koos Speenhoff en Frans Netscher, die ook uitgenodigd waren en in wiens
een laffe pronk op een levensomstandigheid waarin het toeval mij wat eer [eer-
gezelschap Top zich al snel op haar gemak voelde: ‘dit is mijn wereld, hier hoor ik
der, G.V.] bracht dan U, dan vraag ik U mij te willen gelooven op mijn woord, dat
189
De sociaal bewogen Speenhoff had kort daarvoor, in december
ik er die niet in heb geschreven, of gedacht. Zie, hoe hartelijker U nu hierom
1902, zijn debuut gemaakt, zingend en zichzelf begeleidend met zijn gitaar. In
lacht, hoe liever ’t mij is. Vermaak U kostelijker dan kostelijk, vind vischsoorten
thuis,’ dacht ze.
190
Frans Netscher had als een van de eersten in
uit onnoozeler dan bakvisch (garnaal bijv, minder afgezaagd en wat hersenge-
Nederland de naturalistische principes van Zola gehuldigd en in praktijk
halte betreft nog méér toepaslijk), gooi mij in naam der K(h!)unst desnoods
gebracht, wat Lodewijk van Deyssel inspireerde tot zijn typering: ‘Zola is de kip,
heele menu’s naar ’t hoofd – maar geloof mij alleen niet in staat tot, (om dan nu
die achter de Hollandse duinen het ei Netscher is komen leggen.’191
eens een man-woord te gebruiken) iets ploertigs! Met collegialen – foei, met
korte tijd werd hij populair.
Dekking bevestigde in een brief Top Naeffs indruk van Speenhoff: ‘Ik vind ’t
onderdanigen groet en hoogachting Uw d.w. Top Naeff.’198 Anna de Savornin
precies zóó. Speenhoff is een waarlijk bijzondere jongen wiens bescheidenheid
Lohman stuurde het epistel prompt terug met als enige tekst: ‘Verschoon mij
zeker niet zijn geringste deugd is. Het min of meer scabreuze van zijn liedekens
s.v.p. nu verder. Ik heb er geen tijd toe.’
192
Top Naeff zat die avond naast
Het is moeilijk te beoordelen wie het gelijk aan haar kant had. Top Naeff kon
Speenhoff, ‘een sluik, zwartharig jongmens, dat nagenoeg zijn mond niet open
scherp en uitdagend zijn; de brief van een 24-jarige aan een tien jaar oudere
deed. Tot hij op een wenk van den gastheer opstond, zijn guitaar uit de keuken
vrouw die haar sporen had verdiend en van wie zij wist dat zij haar pen in zout-
haalde en wij, omsluierd door sigarettenrook en de intimiteit van gedempt licht,
zuur doopte, getuigt van lef. Ze was zich van haar eigen vinnigheid bewust: ‘De
vergeet men graag als men zo zóó hoort zingen.’
76
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
77
dingen komen wel eens wat puntiger uit de pen bij mij dan ze gemeend zijn.’199
willekeurig weggelaten voorzetsels en met de haren bijgesleepte beelden.’205
De Savornin Lohman stond bekend om haar bijzonder felle artikelen en recen-
Haar oordeel kon scherp zijn, maar ze verpakte het vaak in de taal die haar
sies, waarin zij zonder enige reserve en met kennelijk genoegen opponenten
meisjesboeken kenmerkte: met ironie. De verhalenbundel Een verloving van Jean-
attaqueerde. Haar nietsontziende, gelijkhebberige toon kwetste en irriteerde
ne Reyneke van Stuwe noemde zij een verzameling ‘petit riens’, die maar het bes-
menigeen.200
te kon terugkeren naar ‘de salons, boudoirs en badstoelen, waaraan ze hun bestaan te danken hebben’. Ook een andere uitgave van Reyneke van Stuwe moest
Meer en meer kreeg zij een vanzelfsprekende plaats in de literaire en theatrale
het ontgelden; van de inhoud van haar roman Liefde geeft Top Naeff een cabare-
wereld, maar in artistiek opzicht was het onrustig. In het voorjaar van 1903 werk-
teske samenvatting, om vervolgens venijnig af te sluiten met: ‘Waarom dit boek
te ze met weinig zelfvertrouwen aan een nieuw stuk. Ze was nuchter genoeg om
“Liefde” heet is ons niet duidelijk. Van Liefde spreekt ’t nergens. Mogelijk, om-
te beseffen dat critici ondanks veel lof en uitspraken over ‘nog jong’ en ‘een belof-
dat niet alle boeken dezer schrijfster “Hartstocht” kunnen heeten.’ Toen veel
te’ ook kritiek op haar toneelwerk hadden. Dat maakte haar zo onzeker dat zij
later uitgever Veen haar eens om een oordeel vroeg over Jeanne Reyneke van Stu-
zich afvroeg of het drama wel haar weg was. Jan C. de Vos meende van wel. Hij
we schreef zij: ‘Wat zou mijn [...] oordeel omtrent de romanschrijfster Jeanne
drukte haar op het hart toch vooral met toneel bezig te blijven omdat ze met haar
Reyneke van Stuwe anders kunnen zijn, dan een eeresaluut aan haar, die zooveel
‘frisch talent’ nog zoveel moois zou kunnen geven. ‘Omdat uw eerste twee proe-
kan en zooveel doet, en nog veel meer zou kunnen indien zij minder deed.’206
ven nog geen doorslaand succes gaven, moet u niet dadelijk ’t bijltje er bij neer-
Veel van de besproken auteurs zijn inmiddels in de afgrond van de vergetel-
leggen.’201 Ze ploeterde verder aan diverse stukken, waarop zij later noteerde:
heid gevallen, maar zij besprak ook, lovend, Augusta de Wits Orpheus in de dessa en
‘Volstrekt niet uit te geven.’202 Ze zouden ook weinig kans gemaakt hebben: het
Waan van Marcellus Emants.207 Zij beschouwde Emants als dé schrijver die vrou-
zijn sentimentele, pathetische stukken op rijm, spelend op een kasteel met pers-
wen goed wist te peilen. Emants zou haar later gezegd hebben dat zij de enige
onages als ‘De blinde vader’. Het lijken wel parodieën.
was die zijn boek begrepen had.208 Zij zag er niet tegen op werk van bevriende
Halverwege 1903 begon Top Naeff aan iets nieuws toen zij voor Den Gulden
auteurs te bespreken en slaagde erin dit zo objectief mogelijk te beoordelen.209
Winckel recensies ging schrijven. Het jonge, een jaar eerder opgerichte literaire
Haar medewerking aan Den Gulden Winckel bracht haar beeltenis naar tal van
‘maandschrift voor de boekenvrienden in Groot Nederland’ was succesvol. Niet
lezers toen haar portret, als medaillon in een bloemenkrans gevat, verscheen op
alleen het aantal abonnees groeide, ook de stapel recensie-exemplaren.203 De
een bladwijzer met daarop reclame voor het tijdschrift.
grote hoeveelheid te bespreken boeken zal ertoe geleid hebben Top Naeff aan te
In diezelfde periode ging zij ook over toneel schrijven. Het begon als een een-
trekken als recensente en vanaf nummer 9 van de tweede jaargang kon de ‘boe-
malig iets, nadat ze in juli naar Düsseldorf was gereisd om daar de Goethe-Fest-
kenvriend’ geregeld besprekingen van haar lezen. Ze ademen de zelfverzekerd-
spiele bij te wonen.210 Drie avonden achtereen zat zij in het Stadttheater om er te
heid die haar op zoveel fronten kenmerkte; Top Naeff is helder, vaak onomwon-
genieten van Faust. Haar indrukken, overwegend lovend met enkele kritische
den in haar oordeel en verraadt nergens een schuchtere beginnelingenhand.
kanttekeningen, verwerkte zij in een artikel voor Het Tooneel, dat uitvoerig in-
Haar recensies zijn over het algemeen geen diep doorwrochte analyses, maar
ging op diverse opvoeringsaspecten. Het einde heeft het karakter van een pam-
meer met citaten aangeklede impressies, waarbij haar aandacht vooral uitgaat
flet, waarin zij pleit voor een vereniging als de Goethe-Verein, die het ‘vervallen’
naar stijl en realiteitsgehalte van personages en gebeurtenissen. Uit haar opmer-
Nederlandse toneel zou kunnen verheffen. Het beste van Nederlands oude en
kingen over stijldetails blijkt hoezeer ze zelf gestreefd moet hebben naar opti-
nieuwe werk moest gespeeld worden in voorstellingen die als geheel, als uiting
maal beeldend proza, dat uitnodigde tot ontroering, maar niet ‘zoet’ mocht zijn;
van ensemblekunst, indruk zouden maken, niet bij toneelliefhebbers, maar bij
204
Ook wordt dui-
toeschouwers. Zij formuleerde in dit artikel ook wat een leven lang haar credo
delijk dat ze niets moest hebben van de uitwassen van impressionistisch taalge-
zou blijven: ‘Er kan over tooneelspel nooit genoeg geschreven worden. Want dat
bruik. Augusta de Wits De godin die wacht roemde ze om het ‘nobel, voornaam
is ’t altoos weer bedroevende dezer hooge kunst, dat zij geboren wordt en sterft
Nederlandsch’: ‘Hier geen gedraai met onderwerp en voorwerp, geen kluwens
in éénzelfden ademtocht; dat zij niet te behouden is. “Halte fest was dir von
tegenwoordige deelwoorden, of tot werkwoorden verwrongen adjectieven, geen
Allem übrig blieb!... Lasz es nicht los!”’211
veel werk van vrouwen vond zij in dit opzicht ‘onverdraaglijk’.
78
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
79
Waarschijnlijk leidde dit artikel tot een verzoek dat haar leven sterk zou 212
De productie van haar theaterbijdragen was behoorlijk hoog: vrijwel weke-
nam haar
lijks een artikel. Het aantal stukken dat zij zag, groeide zo snel en daarmee haar
een avond mee uit naar de schouwburg in Rotterdam om daar een stuk van
ervaring waar het kritisch kijken en analyseren betrof. Doorgaans schreef ze
Knut Hamsun te zien. Als tegenprestatie moest Top Naeff voor haar gastheer
recensies, soms ook gelegenheidsstukken. Over het toneeljubileum van haar lie-
een recensie over de opvoering schrijven. Ze begreep niets van Hamsuns stuk,
velingsactrice Marie van Eysden-Vink – zij vierde in maart 1904 dat zij 25 jaar op
schreef er niettemin een bespreking over en oogstte vervolgens Crena de
de planken stond – schreef zij een uitgebreide, licht ironische impressie, die niet
Ionghs bewondering. Hij introduceerde haar bij de Dordrechtsche Courant, die
alleen een beeld geeft van het huldebetoon aan de jubilerende actrice, maar ook
beïnvloeden. Plaatsgenoot en toneelliefhebber D. Crena de Iongh
213
Top Naeff graag als toneelrecensente wilde aantrekken.
Zij had geen enkele
ervaring op dit vlak, maar hapte toe, minder om het toch wel eervolle werk dan
de schrijfster van School-Idyllen in herinnering roept: zij schrijft dat er die avond ‘dol’ om de plaatsen was gevochten.219
om de beloofde twee vrijkaartjes – één voor haar en één voor haar moeder.214 ‘De
Tussen haar recensieverplichtingen door werkte zij aan een roman, De doch-
tooneelkritieken, welke in het komend seizoen in ons blad zullen verschijnen,
ter, en schreef zij af en toe een gedicht, meer voor haar eigen genot dan voor
zijn óf van mej Top Naeff óf van den heer W.J.A. Roldanus Jr.’, schreef de Dor-
publicatie. In augustus had zij er enkele vanuit Lochem, waar zij bij familie lo-
drechtsche Courant op 18 september 1903 in haar middaguitgave. Met haar recen-
geerde, naar Albert Verwey gestuurd, in de hoop dat deze ze goed genoeg vond
sies, vaak onderaan over de gehele breedte op de voorpagina, schaarde zij zich
voor de door hem geredigeerde De xxe eeuw. Nee, dat vond Verwey niet; ‘goede
in een rij illustere namen, zoals die van Johan de Meester in de Nieuwe Rotter-
bedoelingen en zelfs een zekere geestdrift’ maakten nog niet ‘den echten dich-
damsche Courant, J.H. Rössing in het Nieuws van den dag en Frans Coenen in de
ter’.220 Op een avond in het Haagse Diligentia droeg Betty Holtrop-van Gelder
Haarlemsche Courant.215
twee van Tops sonnetten voor: ‘Bewondering’ en ‘Aan de muze’.221 W.G. van Nou-
Op 30 september 1903 reisde zij voor het eerst in functie naar Den Haag, om
huys zat in het publiek en was zó onder de indruk dat hij Top nog diezelfde
daar een voorstelling van Maurice Maeterlincks Joyzelle te zien en het resultaat
avond per brief vroeg om publicatie in Groot Nederland.222 Met enige aarzeling
daarvan stond in de middaguitgave van de Dordrechtsche Courant van 2 oktober.
stemde zij toe; zij vond zichzelf geen dichteres en je las toch al zoveel slechte ver-
Een groot deel van de recensie wijdde Top aan een parafrase van de inhoud,
zen, vond ze. De hare konden best gemist worden. ‘En als Kloos en Hélène
gecombineerd met enig analytisch commentaar. Het was een brave bespreking,
Swarth nu toch eindelijk maar ’s ophielden met hun geblèr over hun liefde en
waarin nog geen eigen stem doorklonk. Die was wél hoorbaar in haar tweede
hun smart.’223
stuk, dat zij op 5 oktober tijdens een bezoek aan Berlijn in het Lessing-Theater
Haar in Groot Nederland gepubliceerde verzen224 zijn het product van een
zag. Haar bespreking van Hermann Sudermanns Der Sturmgeselle Sokrates bevatte
Tachtigerepigoon – ‘Zon van bewóndring verwarm mij! O, kom!’ – en komen een
weliswaar nog weinig argumenten, maar was een prelude van hoe haar kritieken
eeuw later gezwollen en geëxalteerd over.
er in het algemeen uitzagen: een analyse van de inhoud, een sfeerimpressie van de ontvangst in de zaal én superieure veroordelingen van wat zij niet goed vond.
Ruim vier jaar verloofd was zij, toen Willem van Rhijn in 1904, na een lange stu-
Dat was in dit geval het stuk als zodanig. Sudermann kwam na afloop van de
die, zijn artsexamen behaalde.225 Dat betekende dat de huwelijksdag voorbereid
voorstelling enkele malen ‘bereidwillig’ dankbaar buigen, wat Top Naeff deed
kon worden en er een einde ging komen aan het gezamenlijke huiselijke leven
verzuchten: ‘Mijns inziens had Sudermann voor dit stuk niet voor ’t voetlicht
van Top Naeff met haar moeder. Het was nodig geweest het eigenzinnige en bru-
216
Een ander aspect dat in haar latere recensies telkens
tale kind Top een strenge opvoeding te geven, mevrouw Naeff had haar man
weer zou opduiken was ook in haar eerste besprekingen al zichtbaar: ontroering,
daarbij fanatiek terzijde gestaan, maar na de dood van vader Naeff was Anna
waarom het volgens haar allemaal draaide. Op 15 oktober zag zij de grote Sarah
Naeff-Vriesendorp haar enig kind steeds meer als een kostbaar bezit gaan zien.
Bernhardt in Den Haag Sappho spelen. Zij had een enorme bewondering voor
Dat het van nature zo onbuigzame kind, volwassen nu, successen boekte met
Bernhardt – in het najaar van 1901 was zij speciaal voor een optreden van haar
haar literaire werk maakte veel uit het verleden goed. Top betrok haar moeder bij
behoeven te verschijnen.’
217
naar Brussel gereisd , en bewonderde Sappho verstandelijk; ontroerd was zij
haar werk in wording door haar eruit voor te lezen. Om in de buurt van haar te
echter geen moment geweest.218
kunnen blijven, vroeg Top Naeff aan haar aanstaande zich als huisarts in Dordrecht te vestigen.
80
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
81
Hun lange verlovingstijd heeft weinig tastbare sporen nagelaten. In de summiere correspondentie van Top Naeff die bewaard is gebleven uit die jaren komt 226
dan ook volkomen gemotiveerd: ‘Wi selen Top geven pine ende torment / Daertoe geven alle die schoolwiven tconsent.’229
, vrijwel niet ter sprake. ‘Een student
Over de huwelijksreis, die ongeveer drie weken duurde, is niets bewaard
in de medicijnen heeft niet veel tijd over om uit de stad te gaan,’ schreef zij in het
gebleven.230 Het echtpaar is in ieder geval in Frankfurt geweest; Top zag daar in
haar verloofde, die maar niet afstudeerde 227
eerste jaar van haar verloving.
Ongetwijfeld hebben zij op gezette tijden bezoekjes afgelegd aan familie en vrienden, gehoorzaamden zij aan deze cultus van inhoudsloze ‘visites’ maken –
een theater Bannermann van Otto Ernst en schreef er, midden in haar wittebroodsweken, een recensie over die de Dordrechtsche Courant op 30 november publiceerde.
en zij zullen opgelucht bij alle plichtplegingen geweest zijn wanneer bij ‘niet
Het jonge paar ging wonen in een bovenhuis aan de betrekkelijk nieuwe Cor-
thuis’ hun omgevouwen visitekaartje in de bus gedaan kon worden. Daarnaast
nelis van Beverenstraat, op nummer 3, een klein huis ‘in een saaie straat’.231 Top
hadden beiden hun eigen leven: Willem studerend in Utrecht, Top schrijvend.
had er geen eigen werkkamer, maar haar literaire werk werd er nauwelijks door
Naast haar werk moest Top zich ook bezighouden met de voorbereiding op de
gehinderd; zij schreef overdag in de huiskamer aan wat haar laatste meisjesboek
huwelijkse staat en alles wat daarbij hoorde: een huwelijksuitzet, een eigen huis-
zou worden, In den dop, en ’s avonds korte verhalen, haar roman De dochter en haar
houding en de sociale verplichtingen die een gehuwde vrouw diende na te ko-
toneelrecensies. Het lijkt een weinig romantisch bestaan voor een jong echtpaar,
men.
met deze nogal strikte dagindeling van de echtgenote die schrijven minstens zo
Volgens traditie kondigden de wederzijdse ouders het huwelijk van Top en
belangrijk vond als samen theedrinken met haar man. Van Rhijn moet echter
Willem aan, op een kaart met zwierige krulletters: ‘Mevrouw de Weduwe J.R.
geweten hebben waar hij aan begon; tijdens hun verlovingsperiode had hij kun-
Naeff-Vriesendorp heeft de eer U kennis te geven van het voorgenomen huwelijk
nen zien hoe intensief Top Naeff bezig was met literatuur en theater. Hij stelde
van haar Dochter Anthonetta met den Heer H.W. van Rhijn, Arts te Dordrecht,
zich overigens liberaal ten aanzien van het werk van zijn vrouw op; in huishou-
waarvan de voltrekking zal plaats hebben op Woensdag 23 November e.k.’ – en
delijk opzicht kwam hij, als zoveel mannen van zijn stand, ook niets tekort waar
op de andere helft eenzelfde tekst, gesteld door de ouders Van Rhijn-Meyer. Op
een dienstbode zorgde voor zijn natje en droogje.
zondag 20 september, vóór de huwelijksdag, was er een ontvangdag – ‘receptie’ vond men een burgerlijke term.
Er was dan wel een dienstbode – algemeen en zonder een spoor van gêne ‘de meid’ genoemd –, verder moesten de Van Rhijns het zuinig aan doen. De praktijk
Slechts één bewaard gebleven foto herinnert aan de bruiloft. Zij toont het
van de jonge huisarts was nog in opbouw, maar zou nooit bloeiend worden. Om
bruidspaar bij het verlaten van het Dordtse stadhuis. De jonge mevrouw Van
zijn matige huisartseninkomen aan te vullen zou hij op den duur diverse bij-
Rhijn-Naeff, in het wit en gesluierd, loopt gearmd met haar man richting trouw-
baantjes vervullen.
koets-met-twee-paarden. De koetsier staat al klaar bij het opengeslagen portier. Om half een werd in de Groote Kerk het kerkelijk huwelijk voltrokken en daarna
Een nogal kinderlijk gesteld gedichtje van Top Naeff, dat zij niet lang na haar huwelijk publiceerde, bezingt een hevige verliefdheid:
werd het feest ten huize van de bruid geopend met een ‘vroegmaal’, om half twee. Top was, ondanks de Vriesendorptradities van veel zang en voordracht, wars van
’k Zeg het zachtjes, dicht aan je oor...
vertoningen ‘tussen de schuifdeuren’ en had verordonneerd niets op dit terrein
’k Heb geen rijmen noodig, hoor!
te ondernemen.228 Niettemin hielden twee gasten een tweespraak, in ‘middelne-
En geen jamben en trocheeën,
derlands’ gesteld, met kennelijk een grote ‘ketel’ als essentieel rekwisiet. In dit
Om de liefde van ons tweeën
voorwerp werden zondaren ‘gezoden’, ‘in afwachting van het vagevuur’. Top
Te herhalen duizendmaal.232
werd na jaren alsnog veroordeeld om haar gedrag op school.‘Top heeft mi op eer-
82
den so geplaegt / ’t Es God geclaegt,’ roept een ‘schooljuffrouw’ gepijnigd uit.
Is dit het product van een overgelukkige pasgetrouwde vrouw? Stamt het uit de
Een niet minder getormenteerde collega van haar bekent onomwonden: ‘Si bes-
periode van haar lange verloving en lag het nog ‘op de plank’? Of is het alleen
creef mi inden Schoolidyllen / Van woede touteren mi di billen.’ Het vonnis was
maar ‘literair’ inlevingsvermogen dat dit ‘Liedje’ schiep?
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
83
Op 15 februari 1905 was Top Naeff betrokken bij een historische gebeurtenis. In
bij de gewoonte op onverhoedse momenten een argeloze eter het woord te
het Amsterdamse hotel Krasnapolsky kwam een aantal schrijvers bij elkaar voor
geven. Jaren later nog zag Top Naeff zijn ‘gevreesd oog’ in haar richting kijken.
de oprichting van de Vereeniging van Letterkundigen, de nog steeds bestaande
‘Neen, hij heeft het mij nooit aangedaan; hij is een uitzonderlijk fijngevoelig
233
Zij was ook aanwezig geweest bij de oorsprong
man, en was dit ook in deze. Maar de kans, dat het mij gebeuren kòn, deed het ijs
van de ‘vvl’, tijdens het Taal- en Letterkundig Congres dat in augustus 1904 in
op mijn bord tot een plas versmelten, aangezien de “poulet rôti” mij dan nog in
Deventer had plaatsgevonden en waar zij had kennisgemaakt met onder ande-
het keelgat stak.’241
vakvereniging voor schrijvers.
234
Top Naeff vertelde later dat in Krasnapolsky ‘tel-
De verkiezing van Top Naeff als bestuurslid van de Vereeniging van Letter-
kens een tafeltje werd aangeschoven, wanneer er weer een nieuwe, nog wat on-
kundigen betekende voor de buitenwacht een sanctionering van haar status als
wennige “letterkundige” binnendwaalde, en waar ten slotte een soort spoortrein
‘belangrijke letterkundige’. In april verscheen haar foto op de voorplaat van het
van al die bruine, aanééngepaste tafeltjes dwars door de zaal heen, symbolisch
populaire tijdschrift De Prins der geïllustreerde bladen. Gevat in een jugendstilkader
ren Lodewijk van Deyssel.
235
Deze aaneensluiting leidde die dag
kijkt ‘mevrouw Van Rhijn’ de lezer aan, enigszins verbaasd, alsof zij zelf haar sta-
tot een vereniging van ongeveer veertig leden – hun aantal zou binnen het jaar
tus van bekende schrijfster nog niet helemaal kan bevatten. Het blad schreef dat
toenemen tot 102 – en een twaalfhoofdig bestuur met Lodewijk van Deyssel als
haar bestuursfunctie bewees dat zij ‘in de moderne literatuur zeer goed staat
voorzitter.236 Top Naeff werd in dat bestuur gekozen, samen met onder anderen
aangeschreven’.242
onze aanéénsluiting kenbaar maakte [...]’.
Van Nouhuys, Herman Heijermans en de toen populaire romanschrijver Her-
Bij de oprichtingsbijeenkomst van de vvl had Top de schrijfster Marie Metz-
man Robbers.237 Zij zou op verschillende fronten actief worden voor de vvl. Zo
Koning leren kennen. Met haar zou zij korte tijd intensief contact hebben, maar
assisteerde zij bij het ‘Bureau van inlichting, raadgeving en hulp aan de leden’ in
niet op een aangename wijze. Beide dames werden gevraagd voor de redactie van
1907, en zat zij van 1911 tot 1918 namens de vvl in de Algemene Vergadering van
een nieuw weekblad: De vonk, orgaan van een op te richten ‘Lyceumclub’ in Am-
238
het verbond van kunstenaarsverenigingen.
Jet Hendrix.243 Marie Metz-Koning tobde met een zenuwzieke echtgenoot, een
kennis met de toonaangevende schrijvers van die tijd, van wie enkelen vrienden
arts die omwille van zijn beroep zijn kwaal maskeerde.244 Zij moest dientenge-
of goede bekenden werden, zoals Herman Robbers, Hein Boeken, P.C. Boutens,
volge veel incasseren en zag de redactie van het blad vooral als afleiding.245
Jacobus van Looy en Arij Prins. De meesten waren ouder dan zij, hadden hun spo-
Omvangrijk zou haar taak niet zijn; het was voornamelijk een kwestie van het
ren verdiend en dwongen haar respect af. Het gezelschap van gevestigde literato-
beoordelen van kopij. Jet Hendrix zou het meeste werk gaan doen.
ren prikkelde haar als voorbeeld van het hoogst bereikbare.
Nog vóór het eerste nummer verscheen, ontstond er tumult tussen de redige-
Om de twee maanden ontmoette ze haar medebestuurders, als er bij een van
rende dames.246 Jet Hendrix verliet al snel de redactie, mogelijk omdat zij vond
hen thuis vergaderd werd. Zij voerde tijdens die bijeenkomsten niet het woord
dat Marie Metz te zeer de eer naar zichzelf trok. Waarschijnlijk wilde Top Naeff
‘met luidruchtige spraakzaamheid, maar haar stil gezegde opmerkingen maak-
– uit solidariteit met Hendrix, met wie zij goed bevriend was? – haar volgen. Zij
ten steeds door juistheid uit’, vond Van Deyssel.239 Naast haar gedrevenheid bij
had echter het contract met de uitgever, de firma Scheltens en Giltay in Amster-
alles wat literair was, genoot zij van de gezelligheid die het verenigingsleven
dam, al getekend en zat daaraan vast. Contractueel was ook bepaald dat Marie
meebracht, zoals gezamenlijke diners. Op 5 juni 1905 zaten verenigingsleden
Metz geen redactionele werkzaamheden zou doen; die zouden voornamelijk
voor het eerst samen aan tafel; na hun eerste jaarvergadering in het Zuid-Hol-
door Jet Hendrix verricht worden. Nu deze was verdwenen, vond Top Naeff dat
landsch Koffiehuis aan de Haagse Groenmarkt togen zij naar Hôtel des Galeries
Marie Metz ook redactioneel werk zou moeten doen. De verstandhouding tus-
in het toen nog stijlvolle Scheveningen. Daar konden zij à raison van een rijks-
sen Top Naeff en Marie Metz raakte erdoor bedorven nog vóór De vonk publieke-
daalder – ‘zonder wijn’ – dineren. Als voorgerecht stond een ‘Eetlust-opwekking
lijk gloeide. Marie Metz kon het bloed van haar mederedactrice wel drinken:
in soorten’ op het menu, dat verder ‘omtruffelde zwezeriken’ en ‘Brusselsche
‘Wie zou zoo iets denken van een “dame” en “artiste”!’ schreef zij aan Robbers.247
monsterkip, met ingemaakte vruchten’ in het vooruitzicht stelde.240
In een gelegenheidsgedicht voor haar uitgever C.A.J. van Dishoeck schreef zij
Van Deyssel zat ook de diners voor als waren het vergaderingen. Hij had daar-
84
sterdam, in navolging van dit type clubs in Engeland. Ze kregen versterking van
Voor Top Naeff was de bijeenkomst in Krasnapolsky bijzonder. Zij maakte er
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
over ‘het narrige Top Naefje [sic]’.248
85
Aan het eerste nummer, dat in mei 1905 verscheen, was niets te merken van de
Naeff weten dat hij vaste medewerker wilde worden, maar daar is het niet meer
perikelen, maar toch was uitgelekt dat er deining binnen de redactie was ont-
van gekomen256: na nummer 7 hield de uitgever het voor gezien. Zonder enige
staan. Het satirische blad De Ware Jacob had nog vóór het verschijnen van het eer-
aankondiging in het blad werd de uitgave van De vonk gestaakt. Het heeft er alles
249
ste nummer spottend de aandacht op het nieuwe blad gevestigd.
van dat Top Naeff, die al vóór de lancering van het tijdschrift de redactie had wil-
De vonk richtte zich voornamelijk behalve op jonge meisjes ook op ‘elk ander
len verlaten, haar contract heeft kunnen opzeggen en daarmee was de hele redac-
beschaafd mensch’, meldde in het eerste nummer een fletse inleiding, die niet
tie verdwenen. ‘Goddank! De vonk is gebluscht!’ rapporteerde Marie Metz aan
echt overtuigde van de noodzaak van het nieuwe tijdschrift, dat in een opvallend
Van Dishoeck, die zij en passant adviseerde: ‘[...] als je ooit aangezocht wordt om
langwerpige vorm werd uitgegeven.
zaken te doen met Top, bedenk dan, dat een vrouwelijke fielt veel gevaarlijker
Dit eerste nummer zorgde voor nieuwe spanningen. Sommige teksten waren
nog is, dan een mannelijke.’257 Haar man meende dat de geschiedenis voor Schel-
niet opgenomen conform de laatste revisie van Marie Metz, die aanvankelijk Top
tens en Giltay ongelukkig was, ‘maar ze hebben hun verdiende loon, hoewel
250
Naeff van ‘die misdaden’
verdacht. Het bleek echter de uitgever te zijn die hier
en daar een verandering had aangebracht. Het echtpaar Metz nam er een advocaat voor in de arm. Verder zorgde Marie Metz’ gedicht ‘Als ik dood ben’ voor opwinding. Het is een vreemde, gezwollen tekst, met frasen als:
erkend moet worden dat zeker “Dordtsch kreng” hen allersmerigst heeft behandeld’.258 De Ware Jacob luidde De vonk in stijl uit met een spotvers, dat de artsen Metz en Van Rhijn opvoert als euthanasieplegende medici.
...Dan zullen wreed, als vrouwen
Ach, het ‘Vonkje’ is gestorven,
Die een andre vrouw niet lijden,
Nog maar zeven weekjes oud. ‘t Schijnbaar zoo voordeelig wichtje
Laster, Haat en Nijd hun klauwen In mijn weerloos lijf doen glijden.
251
Ligt nu roerloos, stil en koud.
De goede verstaander wist genoeg. De Ware Jacob wijdde opnieuw een ironisch
Schielijk kwam het aan z’n einde;
stuk aan De vonk en adviseerde de lezers onomwonden: ‘En als ge lachen wilt [...]
Hoe kon het ook anders zijn,
lees dan het sonnet van Mietje Metz [...] over den haat en nijd en den laster, opge-
’t Stierf onder de knappe handen
252
dragen aan haar mede-redactrice, Top Naeff!’
Omdat Marie Metz in het Ware
Van Dr. Metz en Dr. Rijn.259
Jacob-artikel ten tonele werd gevoerd als een boze stiefmoeder, stond het voor haar vast dat Top Naeff hoe dan ook betrokken was bij het spottende stuk.253 Zij
In het Vonk-conflict stonden twee pittige dames tegenover elkaar, die beiden
distantieerde zich, op doktersadvies, nu verder van het blad, al bleef haar naam
beschikten over temperament en een scherpe pen. Marie Metz komt in haar brie-
als redactielid vermeld.
ven naar voren als een verre van gemakkelijke vrouw. Zij deed nogal eens aan
Zouden ‘de jonge meisjes’ genoten hebben van de inhoud van De vonk? Mis-
zelfbeklag, had een stevige eigendunk, voelde zich gemakkelijk beledigd en had
schien schwärmden zij met de hartverscheurende verzen van Annie Salomons, die
snel ruzie. ‘Wat kan ik toch met weinig menschen opschieten,’ verzuchtte ze in
niet ophield met het uitzingen van een ongelukkige liefde – waarschijnlijk die
een brief aan haar uitgever.260 Toen eens op een of andere door literatoren onder-
voor Geerten Gossaert – en schreef dat haar lippen ‘droog door ’t ontberen van ’n
tekende circulaire haar naam ontbrak, schreef zij aan Willem Kloos dat háár
zoen’ waren, ‘al zoo lang... al zoo lang...’254 Ook Top Naeff leverde gedichten.
naam er toch ook behoorde te staan als het hier ging om ‘de élite uit de literatuur-
Onder het pseudoniem Bertha van Berlevoort schreef zij er enkele die een onver-
makers’ – waaraan zij toevoegde: ‘Gewoonlijk ben ik zeer bescheiden [...].’261 Een
teerbare mengeling zijn van Guido Gezelle en de Tachtigers.255 Geen syllabe in
kleine twee jaar vóór de Vonk-rel ruziede zij openlijk met Anna de Savornin Loh-
haar gedichten in dit weekblad herinnert aan de jolige schrijfster van School-Idyl-
man, ook al geen timide karakter. In de kolommen van De Hollandsche Lelie gingen
len of In den dop, het boek waaraan zij werkte in haar Vonk-redactietijd.
beide dames tekeer als harpijen.262
Na het verschijnen van het eerste nummer liet Herman Teirlinck aan Top
86
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
De controverse met Top Naeff zal er (mede) toe geleid hebben dat Marie
87
Metz-Koning al enkele maanden na haar benoeming aftrad als bestuurslid van
een droeve jeugd,’ schrijft Top Naeff in De dochter 264, waaraan zij werkte in de
de Vereeniging van Letterkundigen.
laatste fase van haar verlovingsperiode. Nogal nuchter, haast cynisch, zegt Julie over een verstandshuwelijk: ‘Ik zou de eerste niet zijn die zonder nu precies dat
In het voorjaar van 1905 verscheen Top Naeffs roman De dochter, waaraan zij een
romannerig-verheven-liefde-gevoel... op den duur slijt dat toch.’ Geeft Top
jaar gewerkt had, in afleveringen in Groot Nederland. Ze verkeerde in goed gezel-
Naeff zich hier onbewust bloot? Zij had voor Willem van Rhijn gekozen in het
schap – in dezelfde tijd publiceerde Couperus Van oude menschen, de dingen, die voor-
besef dat er na hem misschien wel geen aanzoek meer komen zou. Liever genoe-
bij gaan... eveneens als feuilleton in hetzelfde tijdschrift.263
gen nemen mét dan wachten op niets. Julie Veemer denkt ‘dat niet in ’t vergeefs
In De dochter beschrijft Top Naeff het naargeestige leven van Julie Veemer, een
De dochter is ook een boek over eenzaamheid en zet zo de lijn voort van Top
glaasje te veel houdt. Zijn – betrekkelijke – uitspattingen zorgen vaak voor deco-
Naeffs toneelstukken. Julie Veemer is als 25-jarige op gevoelsgebied leeggebloed,
rumverlies en daarom durft Julie, die nog thuis woont, zich bijna niet met hem
maar het isolement was al langer aanwezig in het contact met haar vader: ‘En
in het openbaar te vertonen. Zij is bang voor de reacties in een provinciestad,
weer trof haar pijnlijk het oppervlakkige van zijn liefde in hun leven-elk-voor-
waar ‘schande’ zwaar weegt, en isoleert zich steeds meer. Als haar vader overlijdt
zich, onder toch betoon van hartelijkheid voor elkaar.’
ten gevolge van een ongelukkige val in dronken conditie, beseft Julie dat zij als
Menselijk contact stelt weinig voor in deze roman. Om dat nog eens te bena-
oud geworden meisje niet veel mogelijkheden meer heeft. Zij vertrekt naar Zwit-
drukken voegde Top Naeff aan haar oorspronkelijke tekst zoals die gepubliceerd
serland, om zich daar te wijden aan haar bejaarde vroegere kindermeisje.
was in Groot Nederland een nieuwe slotalinea toe: als Julies oom Godert zijn nicht-
Julie Veemer is, zoals veel meisjes van haar tijd en stand, het slachtoffer van de indertijd heersende omstandigheden. Aan het eind van het verhaal is zij 25 jaar
je naar de trein voor Zwitserland heeft gebracht, overdenkt hij geeuwend dat hij met Julies vertrek in de toekomst het gebruik van haar rijtuig missen zal.
en in haar eigen beleving al uitgeleefd, want niet getrouwd. Een weduwnaar
Bijna onopvallend strooide Top Naeff kruimels autobiografie in haar roman.
heeft haar weliswaar ten huwelijk gevraagd, maar zo ver wil zij niet gaan met een
De dranklustige vader Veemer zou gebaseerd zijn op een lid uit haar voorge-
man die zij alleen maar sympathiek vindt. Na het aanzoek van de weduwnaar
slacht265, en verder is in de roman het grootouderlijk huis aan de Wolwevers-
acht Julie Veemer de kans dat er nóg een aanbidder zou kunnen opdagen om wie
haven zeer herkenbaar. Na de begrafenis van de heer Veemer eten de gasten pas-
zij echt geven zou, blijkbaar uitgesloten. Een beroep heeft ze niet – en talent om
teitjes in ‘de groote achterkamer, het zaaltje, dat koepelvormig in de rivier
creatief met haar situatie om te springen al evenmin. In haar optiek rest haar
uitgebouwd, weinig gebruikt werd om de vochtigheid [...]’.266 Uit meervoudige
niets anders dan zich dienstbaar voor iemand te maken, ook al om zo haar eigen
herinnering kon Top Naeff deze begrafenissfeer beschrijven, een atmosfeer die
verdriet te compenseren. De 25-jarige Julie Veemer gedraagt zich als een gepen-
haar als kind zo bedrukt had in de muffe, om de vochtigheid zo schaars gebruik-
sioneerde die zich volkomen voelt uitgerangeerd.
te koepelkamer van haar grootouders. ‘Het beweeglijk water klotste op tegen
In De dochter verwerkte Top Naeff haar ervaringen als dochter van een vroeg
den kant, en bruiste tusschen de rottige, van slijmig groen omwonden houtpij-
weduwe geworden moeder, die na de dood van haar man ‘vanzelfsprekend’
lers, die den koepel steunden. Een eentonig geluid...’ Julie Veemer is, net als zij,
beslag legt op haar enige kind. Het door de rouwconventies afgedwongen cellu-
enig kind en voelt dat als een gemis; een nichtje van Julie zit in Brussel op een
laire bestaan had Top Naeff getroffen juist in een periode die een prettige had
kostschool. Op een nadrukkelijker wijze speelde de schrijfster met een angstaan-
kunnen zijn: haar uitgaanstijd, waarin zij zich als jonge vrouw kon presenteren.
jagend schilderij van een met pijlen geschonden Sint-Sebastiaan, dat zij eens
In plaats van weelderige baltoiletten droeg zij sobere zwarte kleding. Ook Julie
gezien had in een hotel in Lugano. Het verhuisde in haar roman naar het huis
Veemer ziet haar jonge jaren vergald, zij het door heel andere omstandigheden.
van de Veemers. Enkele malen wordt het genoemd, evenals het sombere schilde-
De angst die Top Naeff kende om ‘over te schieten’, haar ingefluisterd door haar indoctrinerende ouders, is vergroot weergegeven in Julie, die het lot onder-
88
vinden der liefde het groote vrouwenleed ligt, maar in ’t vergeefs zoeken...’
24-jarige vrouw die gebukt gaat onder een vader, weduwnaar, die van nét een
rij van een monnik. Van beide is Julie niet gecharmeerd. De heilige Sebastiaan, martelaar – de monnik, geïsoleerd in zijn liefde- en relatieloze leven.267
gaat dat Top zo gevreesd had. ‘Indien zij toestemde zijn vrouw te worden zou het
Enkele passages verraden Top Naeffs standsgevoel: ‘de meiden’ spreken een
een daad zijn van welbegrepen eigenbelang, de koel-verstandelijke slotacte van
verre van verzorgd Nederlands en de provinciaalse tante Fenna heeft een plat
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
89
Fries accent, dat ‘haar afkomst uit andere kringen onmiddellijk verried’.268 Tante
wat Top Naeff ‘zonde’ vond: Mijnssens ‘dames en heeren zijn, bij uitzondering
Fenna leeft ook in een smakeloos interieur en kleedt zich slecht. Top Naeffs bijfi-
in ons burgerlijk land, dames en heeren en bij de Tooneelvereeniging zijn die ver
guren uit deze kringen neigen sterk naar het karikaturale. Later zou haar dit de
te zoeken’.277 Voor haar eigen stuk had ze daar blijkbaar minder moeite mee;
nodige kritiek opleveren, maar in contemporaine recensies wordt Top Naeffs
haar hoofdpersonages waren een dienstbode en een huisknecht, en dat waren nu
kennis van ‘het milieu van Hollandsche deftigheid’ juist geprezen.269
eenmaal geen ‘dames en heeren’. Dat beide stukken door hetzelfde gezelschap
De dochter is een gecamoufleerde sneer naar Dordrecht, dat Top Naeff als pro-
gespeeld zouden worden, bracht haar op het idee ze op één premièreavond te
vinciaals en benauwend ervoer.‘Mijn oude stad, die altijd treurig is,’ schreef zij in
combineren. Mijnssen zou dat bij de directie voorstellen, met een voorkeur voor
haar gedicht ‘Dordrecht’, waarin zij de huizen ‘grauw als zerken’ typeerde.
270
de tweede helft van november. Top Naeff had lang met haar stuk gewacht en nu
‘[...] ik geloof dat je je heele leven in zoo’n provinciestad van familie en ken-
wilde ze niet ‘in het saaie begin seizoen October, begin November, even afge-
nissen moet geleefd hebben, om je in te kunnen werken in de omstandigheden
werkt worden’. Later was ook niet handig, want op kerstavond zou Heijermans
en gevoelens van zoo’n zeur van een meisje als mijn hoofdpersoon. Wat je in een
traditiegetrouw met zijn nieuwe stuk komen. Lange tijd was het onzeker of Uit
groote stad (voor Holland alleen in Amsterdam) niet telt, weegt hier als lood. Je
eigen wil en Het weerzien nu wel of niet op één avond zouden ‘gaan’. In november
merkt dat als je lang achter elkaar erin bent. Ik ken geen meisje zooals Julie maar
vroeg Top Naeff haar stuk terug, puur als dreigement om een beslissing af te
ik ken er een massa die in haar geval precies zóó zouden zijn. Ik niet. Ik heb dwee-
dwingen. De première van Het weerzien werd ten slotte voor begin januari gepro-
pende oude tantes de schrik op ’t lijf gejaagd met de verzekering dat ik, in Julies
grammeerd, los van het stuk van Mijnssen. ‘Het spijt mij erg,’ schreef Top Naeff
plaats, van de heele boel de brui zou hebben gegeven en naar Amerika op avon-
hem, ‘mijn klein product wordt pour acquit de conscience even afgeroffeld ik las
271
tuur uit zou gegaan zijn, of zoo iets.’
Twee jaar later bekende zij in een brief dat
zij, toen het boek af was, dacht: ‘“Julie is toch een zemelkous!” Eigenlijk voelde ik veel meer voor de loszinnige Papa, typje van genoeglijk fuifheertje, een soort “Verooveraar op z’n retour”.’272
’t in de krant, snelde naar de repetitie, en was ’t liefst met het schrift weggeloopen. Enfin souffrir et se taire. Dat laatste vooral!’ Het weerzien ging op de eerste zaterdag van 1906 in de Hollandsche Schouwburg in première,278 gevolgd door het Duitse blijspelletje De generaal komt. Plaats
Eind juli 1905 lag De dochter in boekvorm in de ‘uitstalkasten’ van de boekwin-
van handeling in dit zeer korte stuk, dat wij nu een eenakter zouden noemen, is
kels. De pers begroette de roman enthousiast als een ‘diep-doorleefden zielkun-
de vestibule van een ouderwets herenhuis. Daar converseren dienstbode en huis-
digen roman’ na haar meisjesboeken en de schetsenbundel In mineur, die al een
knecht over hun ‘mijnheer’, die de vorige avond is overleden. Zij wachten op de
273
Het Amsterdamsch Weekblad
komst van zijn dochter Bertrude, met wie hij gebrouilleerd was nadat zij met een
rekende de roman tot de schaarse goede boeken die in de laatste jaren waren ver-
getrouwde man naar het buitenland vetrokken was. De felle dienstbode veroor-
schenen en meende dat Top Naeffs taal ‘vol nieuw leven en lief geluid’ was. Van
deelt Bertrude om haar houding. Wanneer de dochter, nog onwetend van haar
de moderne band van het boek betreurde deze recensent dat die door Bruna ‘zoo
vaders dood, arriveert, wordt zij door de dienstbode bot op de hoogte gebracht
ontwikkeling naar een ander genre te zien gaf.
ordinair’
274
was aangekleed. Gerard van Eckeren, Top Naeffs mederecensent in
Den Gulden Winckel, had grote waardering voor het boek, maar vond de uitwer-
van zijn overlijden. Als zij bij haar opgebaarde vader komt, blijken diens ogen te zijn opengegaan.
king van de tragiek ‘niet helsch, niet ontzettend genoeg; het pakt je niet beet en
Meer dan dit gegeven is het stuk, dat het moet hebben van de beklemmende
het sleurt je niet meê door de dagen; het blijft niet als een nevel van verstikking
sfeer, niet; Het weerzien is een dramatische schets zonder uitgewerkte thematiek.
om je rond hangen. Je t a s t er de zonde niet als bij Zola.’275
De beklemmende sfeer doet enigszins denken aan het werk van de door Top Naeff bewonderde Maurice Maeterlinck.279 Een succes is het niet geworden; de
90
Terwijl zij de drukproeven voor De dochter corrigeerde, was zij in haar hoofd bezig
ontvangst in de pers was nogal lauw. Een onbekende recensent vond het slot
met haar korte toneelstuk Het weerzien, dat zij al op oudejaarsdag 1903 voltooid
onwaarschijnlijk en meende dat het taalgebruik van de knecht niet passend was,
had, maar dat nog steeds niet gespeeld was. De Nederlandsche Tooneelvereeni-
een oordeel dat ook in een andere bespreking terug te vinden is.280 Dat lag dan
ging had het stuk op haar repertoire genomen, maar stelde de opvoering alsmaar
aan zinnen als: ‘Ik heb den heelen nacht de boomen hooren druipen’ en: ‘Al wat
uit.276 Dezelfde vereniging wilde ook Frans Mijnssens Uit eigen wil gaan spelen –
van vroeger is, vergeet men nooit.’ Een huisknecht met dit vocabulaire werd
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
91
blijkbaar in die tijd niet als ‘realistisch’ herkend; deze signaleringen geven een
Top Naeff vergaloppeert zich in dit boekje in het beschrijven van een ‘stan-
aardige kijk op het beeld dat ‘men’ destijds van de standen met hun stereotiepe
denprobleem’. Het verhaal mist elke nuance. Juffrouw Vermeers burgerlijkheid
kenmerken had.
wordt wel érg zwaar aangezet: werkelijk niets deugt aan haar, van haar onhandi-
Frans Mijnssen zal er niet rouwig om zijn geweest dat Het weerzien niet gekop-
ge, platte taalgebruik tot haar verschoten behang en versleten tafelkleed. En als
peld was aan zijn Uit eigen wil. Hij schreef een zuinige recensie, maar de bood-
zij zich kleedt in een voor de gelegenheid geleende jurk bij de kennismaking met
281
Top Naeff schreef hem: ‘U zei in “het Volk” zóó zacht en
Janus’ ‘meisje’ en haar ouders steken de ‘paffig roode, aan de vingers stukgenaai-
voorzichtig, dat U er “niets aan” vondt, dat ik U toen bijna had geschreven, ge-
de handen er ver onder uit’.285 Ook de vader van het meisje wordt karikaturaal
voelig voor hoffelijkheid waar we in Holland niet aan zijn verwend. [...] Ik zag U
getekend. Niet alleen zijn geldsmijterige gedrag komt aan bod, ook fysiek blijkt
bij de première praten met Frans Coenen, zag onheilspellende gezichten en
hij een parvenu: een opvallend mens met een ‘rood-verlekkerd gezicht’ en
gebaren [...]. Maar toen we daar weer bij Heyermans zoo gemoedelijk om de tafel
‘beringde stomp-breede handen’, een ‘vadsig lichaam in te lichte kleeren’, een
zaten trof mij alleen ’t komieke van beurt om beurt elkaar te mogen en te moeten
‘hangende kin op schelkleurige das’ en ‘kleine natte oogjes behaaglijk dichtge-
onderwijzen in ons zonderling vak waarin ieder z’n heele leven tegelijk meester
kneepen tot glinsterende spleten’. Enerzijds weet Top Naeff de tragiek van juf-
schap kwam over.
282
frouw Vermeer over te brengen, maar tegelijkertijd presenteert zij deze als van-
en leerling is!’
Mijnssen moest overigens nog even wachten op de première van zijn eigen
zelfsprekend. Zij conformeert zich daarmee met de woorden van de buurvrouw,
stuk, die door de Nederlandsche Tooneelvereeniging werd uitgesteld. Top Naeff
die na de ontgoochelde terugkomst van juffrouw Vermeer van de bruiloft zegt:
was zo vrij hem te vertellen wat daarvan de reden kon zijn: ‘Weet U, dat Mevrouw
‘Dat had je d’er fan [...] as mensche van ons slag sich in de grootheid wille bege-
Boudier-Bakker hen een stuk heeft aangeboden uitsluitend op conditie dat ’t in
ve..!’
Februari gaat, anders geeft ze ’t onmiddellijk elders? [...] Mogelijk weet U ervan.
De nare ervaringen van de arme juffrouw Vermeer worden de lezer voorge-
Maar indien dit niet zoo is dan geloof ik dat U nu sterker tegenover hun uitvluch-
schoteld door een schrijfster die was opgegroeid met equipages, dejeuners en een
ten staat. Het “nieuwtje” als ’t dit tenminste is, van Ina Boudier’s stuk blijft
vanzelfsprekende afstand tot ‘het volk’. Het is Top Naeff op haar slechtst en dat
283
natuurlijk geheim totdat ze ’t zelf publiceert.’
Dit fragment typeert Top Naeff, die het niet altijd even nauw nam met vertrouwelijkheden en zich in haar brieven wat stokerig manifesteerde. Zij kon ongemeen fel zijn in haar oordeel.
vond zij later zelf ook. Het verhaal is nooit meer opgenomen in een verzamelbundel en zij wilde het ook per se uit haar verzameld werk houden.286 Subtieler was het andere verhaal waaraan zij werkte: De stille getuige, een roman over een vrouw die door haar man is verlaten. Zij deed lang over dit dunne boekje, was er onzeker over, maar onderbrak haar werk ook telkens voor andere
In de kleine bovenwoning in de Cornelis van Beverenstraat ontstonden, naast en
activiteiten en uitjes.
door elkaar, in het voorjaar van 1906 drie heel verschillende boeken. Overdag
Op woensdag 28 maart 1906 gaf Top Naeff voor het eerst een kleine lezing.
groeide In den dop, net zoals de andere meisjesboeken in een hoog tempo op
Op die avond organiseerde het Ondersteuningsfonds van de Vereeniging van
papier gezet, en ’s avonds vulde Top Naeff schriften met een nieuw werk voor
Letterkundigen in de kleine zaal van het Concertgebouw een ‘Letterkundige
volwassenen. Haar novelle De glorie, al in 1903 gepubliceerd in Elsevier’s Geïllus-
avond’. Doel van het Ondersteuningsfonds was het verzamelen van geld om
treerd Maandschrift 284, maakte ze persklaar voor de serie ‘Een boek van’ van uitge-
leden die het financieel moeilijk hadden te helpen – een vroege vorm van subsi-
ver Bruna. Centraal staat een weduwe, die een hoeden- en pettenwinkel drijft. Zij
diëring. Mijnssen had Top om medewerking gevraagd en met enige reserve had
is trots op haar enige zoon, die zich heeft opgewerkt tot zeeofficier: haar glorie.
zij ingestemd: ‘[...] ik heb nooit één woord gezegd in ’t publiek en vrees, dat ik er
Helaas verbindt deze Janus zich aan een verwend meisje met een omhooggeval-
weinig of niets van terecht zal brengen.’287 Voor haar optreden at zij met Johan
len vader, bij wie zijn moeder zich niet thuis voelt. Op de huwelijksdag begaat de
de Meester sneeuwhoenders bij de Mijnssens288 en daarna togen zij naar het
moeder de ene blunder na de andere, waarmee Top Naeff met onverholen leed-
Concertgebouw, waar ook, onder anderen, optraden Lodewijk van Deyssel en
vermaak wilde demonstreren dat deze vrouw niet in het milieu van haar
Titia van Looy-van Gelder, de echtgenote van Jacobus van Looy. Top droeg haar
schoondochter past. ‘Juffrouw Vermeer’ moet zich daarbij de stuitende neerbui-
verhaal ‘Emplettes’ voor.
gendheid van de schoonfamilie van haar zoon laten welgevallen. 92
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
93
In de zomer van 1906 vond er weer een Taal- & Letterkundig Congres plaats,
voegde zij eraan toe: ‘En de gasten, die op de vroege morgen nog maar half begre-
nu in Brussel. Top Naeff reisde, vergezeld door haar echtgenoot, haar moeder,
pen, dat de familie van de koster er vermoedelijk een heel ontbijtservies op
Lodewijk van Deyssel en Gerard van Hulzen, naar de Belgische hoofdstad. Op
nahield, versierd met deze welsprekende groet, werden bij overrompeling in
donderdagavond 30 augustus zat zij aan aan het feestbanket in Restaurant de la
zijn vreugde betrokken, hadden allen een gelukkige dag, waarin de “goodwill”
Monnaie en was zij bij de ontvangst op het stadhuis, een ‘gezellige bijeenkomst
der wereld hoogtij vierde en het welbehagen onder de mensen tastbaar werd.’293
die tot den dageraad duurde’.289
toen hij Top Naeff die ochtend bij de Ameyes aantrof, zag hij ‘een der bekoorlijk-
gres in 1903 bevriend was, trakteerde de congresbezoekers op het lommerrijke
ste schouwspelen, die het leven mij heeft voorgetooverd: Top Naeff als meisje in
terrein van haar villa290 op een hoogtepunt: een openluchtopvoering van de ope-
een door luchtigen eenvoud innemend zomerochtend-toilet’.294
ra Oedipus te Colonna.291 Zo’n honderd vooraanstaande genodigden, onder wie de
Ook Karel van de Woestijne, die verslag deed in de Nieuwe Rotterdamsche Cou-
letterkundigen Herman Teirlinck, Karel van de Woestijne, Maurits Sabbe en
rant, was geraakt door Top Naeffs aanwezigheid: ‘De Nederlandsche vrouw was
Stijn Streuvels, reisden op vrijdag 31 augustus, een bloedhete dag, per trein van
hier op dit feest ook op bekoorlijke wijze vertegenwoordigd. Mevrouw Van
de Belgische hoofdstad naar het landelijke Louise-Marie.
Rhyn-Top Naef [sic], stralend in een vieux rose Liberty-kleed, was als een roze in
Top Naeff deed enkele dagen later, op 5 september, in De Vlaamsche Gazet van Brussel geestdriftig verslag van het evenement. ‘Het was toverachtig schoon,’
het knoopsgat van het in rok prijkende congres, een levend paneeltje van Ter Borch [...].’295
schreef ze. ‘Onder grooten indruk verliet het publiek [...] de schouwburg van
Top en Wim bleven nog twee weken logeren bij de Ameyes, ‘om op te fris-
mosch en boomen. Elk, met een tijdelijken afkeer in het hart van al het kunstma-
schen voor het winterseizoen’.296 In Ingooigem bezochten zij Stijn Streuvels op
tig gedoe van papieren bladeren, wolken van mousseline, houten vogels en kla-
zijn Lijsternest en, in zijn pastorie, Hugo Verriest, ‘die op ons gebedel versjes van
tergoud op het winterstooneel, elk vervuld van groote erkentelijkheid voor de
Gezelle voor ons zei. Dat was om nooit te vergeten.’
familie Ameye, die belangeloos, uit verheven liefde voor de kunst hen dit genot
Onmiddellijk na thuiskomst moest Top zich bezighouden met de correctie van de drukproeven van haar nieuwe roman, die eind oktober 1906 verscheen. De
hadden bereid.’ Na de indrukwekkende middag bood de familie Ameye een deel van het
stille getuige is het verhaal van Anne-Marie, die na zeven voor haar gelukkige
gezelschap thuis een diner aan. Lodewijk van Deyssel zat er geflankeerd tussen
huwelijksjaren door haar man Hugo is verlaten voor een veel jonger meisje. Het
Top Naeff aan zijn linkerkant en de veelschrijfster van ontspanningslectuur
is opgezet als dagboek, dat als ‘stille getuige’ van Anne-Maries verdriet fun-
Thérèse Hoven aan zijn rechterkant. Over de laatste schreef Top Naeff spottend
geert.297 In soms lichtelijk geëxalteerd proza met veel puntjes, dat af en toe ver-
aan Herman Robbers dat deze ‘48 romans’ achter zich had, ‘waarop zij de Koning
glijdt in poëzie – Top Naeff streefde in deze periode naar ‘rhytmisch proza’298 –
der Letteren bij elk gerecht met vriendelijke nadrukkelijkheid heeft opmerk-
belijdt Anne-Marie haar onverwoestbare liefde voor haar overspelige echtge-
292
Top en Wim logeerden bij de Ameyes, andere gasten werden
noot. Zij teert op gelukkige jaren, die voor haar een waarborg zijn voor zijn
elders in het dorp ondergebracht. Lodewijk van Deyssel en zijn echtgenote von-
terugkeer. Immers: vroeg of laat zal hij toch inzien dat zij zijn ware liefde is! Op
den onderdak bij de koster. De volgende ochtend troffen alle gasten elkaar weer
dat moment wacht zij met intens verlangen, maar Hugo komt niet terug. In haar
in de villa van de familie Ameye om daar gezamenlijk te ontbijten. Top Naeff zou
notities verloochent Anne-Marie volkomen haar eigen persoonlijkheid en offert
zich bijna vijftig jaar later de entree van Van Deyssel nog goed herinneren: ‘Stra-
zij zich slaafs op voor haar man en haar liefde voor hem. Op haar rivale is zij hevig
lend was hij, met die charmante malicieuse glimlach, waar niemand uit wijs kon
jaloers, maar hem gunt zij zijn ‘vrije vreugde’.299 En als hij eenmaal teruggeko-
worden, op zijn vriendelijk gezicht: “Stelt u voor, dames en heren, daar bracht
men zal zijn, zal het haar een genot zijn de natte schoenen van zijn voeten te
mij vanmorgen de vrouw van de koster een kopje thee op bed. Een kopje met een
trekken.
zaam gemaakt’.
94
Van Deyssel was niet alleen onder de indruk van het vriendelijke theekopje:
De kunstminnende familie Ameye-Dobbelaere, met wie Top sinds het Con-
verguld oortje, en daarop stond in gotische gouden letters ‘Goedemorgen’!” Nog
Anne-Maries liefde is zó volmaakt, dat zij de lezer nogal bovenwerkelijk
nooit in zijn leven had hij zich zó hartelijk begroet gevoeld als bij dit glanzend
voorkomt. Zij gaat zelfs zó ver te menen dat hij tot de andere vrouw gedreven is
ontwaken, zo liefderijk opgenomen in de gemeenschap.’ Ironisch relativerend
door iets wat hij bij zijn echtgenote miste – en daarmee verklaart Anne-Marie
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
95
zichzelf schuldig. Zij vertoont masochistische trekken en roept associaties op met een heilige, een martelares, méér dan met een reële vrouwenfiguur.
Zij begon aan deze roman al tijdens haar eerste huwelijksjaar, zo blijkt uit een brief van Jan Toorop die zij gevraagd had een illustratie voor haar nieuwe
Anne-Marie heeft niet alleen verdriet om de weggelopen Hugo, maar ook om
boek te maken.302 Beschreef zij in dit zweverige boek haar eigen teleurstellingen
haar doodgeboren zoontje en de kinderloosheid die daarop volgde. Het bericht
die een jong huwelijk haar bezorgd hadden? Beleed zij in dit fictieve dagboek het
dat Hugo en zijn vriendin een baby krijgen, treft haar dan ook extra pijnlijk.
inzicht dat haar huwelijk met Wim van Rhijn verre van gepassioneerd was? Dat
Hugo keert niet meer terug, waarna Anne-Marie zich als het ware terugtrekt uit
zij zich, hoewel met open ogen, gebonden had aan een relatie die niet beant-
het leven. Zij weet dat zij tot op haar doodsbed zal blijven verlangen naar haar
woordde aan wat zij onder ‘liefde’ verstond en dat daardoor haar verlangens ver-
enige liefde.
sterkt werden? En dan is er nog die andere verhaallaag, die van de ongevraagde
De stille getuige is een merkwaardig boek, dat minder literair boeit dan als resultaat van wat Top Naeff erin heeft uitgebeeld: de machteloze gevoelens van
kinderloosheid. Het boek is té zeer doordrenkt van dat verdriet, tot in diverse ondersteunende verhaalmotieven toe, om het als een willekeurig aspect te zien.
een jonge vrouw die een vergeefse, wanhopig hartstochtelijke liefde ervaart én
Het huwelijk van Top Naeff is kinderloos gebleven en de oorzaak daarvan
lijdt onder haar kinderloosheid. Er staan zinnen in als: ‘Ik verlang, ik verlang! Ik
staat niet vast. Tegenover een latere huishoudster, met wie zij een vertrouwelijk
heb liggen schreien van onleschbaar verlangen!’ In de tijd waarin zij aan dit boek
contact opbouwde, heeft zij als bejaarde vrouw gesuggereerd dat zij in het begin
werkte, beleed Top Naeff in een interview haar liefde voor het symbolistische en
van haar huwelijk een miskraam gekregen heeft en dat het daarna onmogelijk
geheimzinnige werk van Maurice Maeterlinck. In diens werk vond ze veel ‘wat
was nog kinderen te krijgen.303 Er is niets in schriftelijke of mondeling overgele-
300
Ze verbaasde zichzelf over deze voorliefde voor ‘eigenlijk
verde vorm dat concrete ‘bewijzen’ biedt; er is alleen het literaire werk, waarvan
decadente literatuur’, maar vond het het ‘heerlijkst genot, me als weg te laten
Top Naeff vond dat een schrijver zich altijd daarin blootgaf en dat daardoor een
glijden in ’n droomenboek. En ’t kan niet anders of m’n kunst zal die richting
bevrijdende werking had. Met deze instelling geeft zij de lezer een sleutel tot
uitgaan.’ Waarschijnlijk werkte ze al aan De stille getuige toen ze haar interview-
haar eigen leven in handen, een vrijbrief die niet alleen uitnodigt, maar men zou
ster met deze uitspraken verbaasde.
kunnen zeggen bijna ook verplicht tot speuren en speculeren. Eén passage in een
héél fijn en teer is’.
Top Naeff schreef deze roman, zo opmerkelijk sensueel van toon, in de eerste
gedicht van haar,‘Dag in herfst’, is tamelijk expliciet:
periode van haar huwelijk. De liefde van Anne-Marie is zó gepassioneerd dat de lezer haar fysieke verlangens zonder moeite kan invullen. Rechtstreekse seksu-
Het kind, dat me in den droom verscheen,
ele toespelingen staan er niet – Top Naeff prefereerde de suggestie – maar de
Mijn kind – heb ik nooit groot gedacht.304
sfeer die zij oproept, is broeierig. De aanblik van zijn kleren herinnert AnneMarie aan het lichaam van haar man, evenals ‘de rij wachtende schoenen, gebult
Zo beschouwd zou De stille getuige een getuigenis kunnen zijn van het verdriet
naar den vorm zijner voeten’.301 ‘Ik zal je herinneren aan den eersten dag, ik zal je
om eigen kinderloosheid, een ‘arm verlangen’.305 ‘Na dat eene, hebben wij nog
fluisteren van den eersten nácht...’ zo spreekt Anne-Marie haar man in het dag-
lang vergeefs op een ander kindje gewacht. En eindelijk er niet meer over durven
boek toe. Elders klinkt het nog onomwondener: ‘O, mijn liefste, laat het eindelijk
spreken samen,’ legt Top Naeff Anne-Marie in de mond. En ook: ‘Och, als ik maar
geleden zijn. Laat me niet alleen met de lente. Kom mee met de vogels en de
éven geweten had hoe ’t voelde een warm deinend lijfje tegen mij aan te drukken,
knoppen en den Zuidenwind. En neem mij!’
het zachte wangetje op mijn wang en de adem van ’t vochtige mondje. Ons kind
Het hele dagboek door wordt er in gedachten of in herinnering gekust. Het boek is een schreeuw om fysieke warmte.
96
was stil en koud. Ik heb het niet mogen warmen in mijn arm onder de dekens, omdat het toch niet meer baten kon. Ik heb het niet eens mogen zien.’
Even indringend is het andere gevoel dat Anne-Marie gevangenhoudt: haar
Opvallend is het optreden van nonnen in dit boek, ‘bruiden van Christus’ die
kinderloosheid. Wat heeft Top Naeff, met haar schrijverscredo dat al wat men
geestelijk versmolten zijn met hun ‘bruidegom’, en de lichamelijke liefde en
schrijft ‘belijdenis’ is, in De stille getuige uitgesproken? De gedachten en gevoelens
gevoelsuitingen niet kennen, afgezworen hebben. Zij belijden een ‘vergeefsche
die zij Anne-Marie heeft toebedeeld, verraden een eigen sterk hartstochtelijk
liefde’, immers een nooit beantwoorde, die hun maagdelijkheid bevestigt. Anne-
gevoelsleven.
Marie typeert haar eigen stem als ‘de kleurlooze stem eener non’. Anne-Marie
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
97
vereenzelvigt zich met deze vrouwen die geen enkele fysieke sensatie kennen; als
een: lof voor de mooie stijl, bedenkingen tegen de overtuigingskracht van de
het bericht van de geboorte van Hugo’s kind haar bereikt, stelt zij dat haar huis
inhoud. Frits Lapidoth meende dat Top Naeff iets beschreven had wat tot dan toe
nu ligt ‘gelijk het witte klooster’.
zelden in een roman verwerkt was en noemde de stijl ‘voortreffelijk’, ‘zóó fijn van
Enkele malen herinnert Top Naeff aan de maagd Maria, waar Anne-Marie zich in het blauw kleedt. Hugo heeft haar handen ooit getypeerd als ‘madonna-handen’.
schakeering, zóó zuiver van klank, zóó mooi Nederlands’ dat het kon wedijveren met ‘de allerbeste bladzijden onzer moderne schrijvers’.307 Voor W.G. van Nouhuys was De stille getuige een voorbeeld van wat in op-
Het inzicht van de 27-, 28-jarige Top Naeff dat haar weinig intense huwelijk
komst bleek: een boek in het ik-perspectief, zoals Emants’ Een nagelaten bekente-
een letterlijk sámen leven betekende, zonder grote passie en zonder kind, was
nis (1894) en Nico van Suchtelens Quia Absurdum (1906). Hij noemde de ontwikke-
verpletterend. Het brak zich bijna ongecamoufleerd naar buiten in, weliswaar al
ling van de psychologische roman na de bloeitijd van de meer avonturen- en
te lyrisch, proza dat één lange schreeuw van teleurstelling en eenzaamheid is.
verwikkelingenroman in de negentiende eeuw en zag de opkomst van de ‘ik-
In dezelfde periode publiceerde zij haar sonnet ‘Einde’, waaruit ook al weinig levensvreugde spreekt:306
vorm’ als een logisch voortvloeisel daarvan. Immers, als een schrijver zijn hoofdfiguur in alle facetten wil laten kennen, is het dagboek, de biecht, de bekentenis hét aangewezen middel om dat doel te bereiken. Voorwaarde is dan wel dat de
Einde
ik-figuur niet in een bewust-literaire stijl tot de lezer spreekt – en hier lag nu juist bij Top Naeffs roman de zwakke plek.308
Eens zal ik sterven en ’t is al gedaan,
De stille getuige riep ook morele oordelen op: ‘Een zoodanig, zedelijk mishan-
Dan zal ik slapen gaan in witte wade,
delde vrouw, dient zich juist te verheffen en kracht te putten uit het feit, dat zij
Zacht toegedekt met vacht van bloem-en-bladen,
haar reine, heilige liefde verspilde aan een mauvais sujet [...].’309
Stil-heerlijk slapen, en niet op weer staan.
Top Naeff hing in die tijd zeer aan De stille getuige en wijdde er in haar correspondentie lange passages aan, als reactie op persstemmen en oordelen van vrien-
Ik hoorde vromen, die om verder-gaan,
den. Herman Robbers vond het verhaal te dichterlijk,310 maar dat was Top Naeff
Om wéder-leven na dit leven, baden,
niet met hem eens. Zij huldigde een standpunt dat aan het toen gangbare sym-
Maar God, indien Gij zijt, en vol genade...
bolisme311 doet denken: ‘Waarom zou niet naast al de, o zoo overschatte levens-
Laat lijf en ziel in zelfden stond vergaan!
echte romans, eens een verhaal kunnen ontstaan dat, in plaats van buiten naar binnen van binnen naar buiten kwam en met het werkelijke leven slechts een
Roep dan niet weer wat eindelijk goede Dood
willekeurig verband houdt? Waarom zou ik niet eens de kern, de ziel van een
Ver van den eeuwgen strijd in de aard besloot
geval mogen geven zónder den rompslomp van “knap”-geteekende pensionnai-
Om uit te rusten, lang, láng uit te rusten...
res, symphonieën op het behangsel papier of de tot een pagina uitgedeide, natuurgetrouwe beschrijving van dominé’s kousen?’312 Zij erkende dat De stille
Ik vraag geen beter heil dan: wek mij niet
getuige een ‘uitzonderingsgeval’ zou blijven en dat zij nog genoeg Dochters – dat
Voor nieuwe vreugden, en voor nieuw verdriet,
wil zeggen: realistische verhalen – zou schrijven. Robbers bleef bij zijn stand-
Maar laat me slapen...’t eindloos-onbewuste.
punt. ‘Ik geloof,’ schreef Top Naeff hem, ‘al zeilden wij samen een heelen dag over de Dordtsche wateren – we werden het niet eens. Wat uw vóórliefde heeft,
Hoe zal haar naaste omgeving De stille getuige gelezen hebben? Het kan niet
heeft mijn bedaarde genegenheid; en omgekeerd, waardeert U warmpjes maar
anders, of men – haar man, als hij het al las!, haar moeder – moet toch iets ver-
kalmpjes wat mij in vuur zet. Ainsi soit-il.’313 Toch maakte Robbers’ kritiek haar
moed hebben van Tops persoonlijke omstandigheden die lijken door te klinken
onzeker: moest zij op het met De stille getuige ingeslagen pad voortgaan of moest
in deze roman.
zij ‘terugkeren’ naar haar meer realistische proza? Zij meende: het eerste, maar
De persstemmen over De stille getuige komen in grote lijnen met elkaar over-
98
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
zou daar geen inhoud meer aan geven. Het fictieve dagboek van Anne-Marie is
99
een vreemde uitzondering in haar oeuvre gebleven. Dat zij aanvankelijk zo hei-
bewijst mij een, misschien grooter dienst dan je zelf weet, door je belangstelling
lig geloofde in dit boek en zijn vorm bevestigt de veronderstelling dat zij in De
en de daaruit volgende zakelijke opmerkingen, die mij vérder brengen. Het is de
stille getuige zoveel van zichzelf gegeven had. De emotionele binding met dit boek
eenige manier om te leeren, en hoe weinig vrinden (litteraire vrinden) hebben
benam haar het zicht op de literaire weg die zij te gaan had. Dat heeft niet heel
tijd, geduld, lust om een ander wat bij te brengen! Hoe weinig ook kunnen ’t! En
lang geduurd; betrekkelijk gauw zag zij in dat zij met ‘deze gecadanseerde [sic]
ten slotte: naar hoe weinig zou ik luisteren! Ik ben te ver (pedant lijkt dat!) om nog
314
eenvoud’
niet het juiste pad gekozen had. Later vervreemdde zij van dit boek.
Ook schrijver en kaarsenfabriekdirecteur Arij Prins315, die zij bij de vvl had
en ik ben nog lang niet ver genoeg om op mijn eigen beenen te kunnen staan.’
leren kennen, schreef haar een – niet bewaard gebleven – brief over De stille
In korte tijd raakte Top Naeff vertrouwd met Prins; binnen enkele weken
getuige, waarin hij zich afvroeg of een vrouw in werkelijkheid zich zó zou hechten
evolueerde haar briefaanhef van ‘Zeer geachte Heer Prins’ via ‘Beste Ary Prins’
aan haar man als zij het in dit boek beschreven had. Top Naeffs reactie was
naar ‘Beste Prins’. In haar correspondentie aan hem uitte zij haar twijfels op het
ondubbelzinnig: ‘Ik ben overtuigd: ja. Niet alle vrouwen misschien, maar 99 van
literaire vlak. Prins reageerde telkens hartelijk en ingeleefd en schroomde niet
de 100. Een vrouw, die wérkelijk volkomen liefgehad heeft (en dat is er misschien
kritiek te geven. Hij gaf haar adviezen en leestips, en werd zo een letterkundige
ook één op de honderd) in haar huwelijk blijft met dien man haar levenlang ge-
mentor en vertrouwenspersoon.
trouwd, wat er ook gebeurt. En als ze zich van hem afkeert dan is dat verstande-
De stille getuige was jarenlang hét boek waarmee Top Naeff door het land trok
lijk overleg, of pressie van familieleden die van “beleedigde trots” enz praten en
om lezingen te houden, onder meer voor Nutsdepartementen.319 Zij las dan grote
haar daar ten slotte zelf in doen gelooven, maar in haar hart is enkel liefde, en
fragmenten voor, ook wel de hele roman – dat laatste in een tijd van een klein uur
eindelijk weer verlangen, alle wijze theorieën ten spijt. Ik geloof niet dat één
voor de pauze en drie kwartier erna. Vaak sloot zij luchtig af met haar schets ‘’n
man zich in dát gevoel kan verplaatsen. Weet U wat de groote fout is in “de St
Bof’, een geestig verhaal over het schoolleven. Door het ik-perspectief trapte men
Get”: dat de man, onnoodig, een schurk lijkt. Ik heb dat niet gewild want ik vind
bij De stille getuige nogal eens in de klassieke valkuil: het geheel laten samenvallen
zoo’n man niet zoo schuldig als hij lijkt.’316
van schrijver en verteller. Zo schreef een recensent van een optreden in de Deven-
Prins zag De stille getuige als een voorlopig eindpunt in Top Naeffs ontwikke-
ter schouwburg Kunstleven: ‘Men zegt dat “De stille getuige” een brok leven van
ling. Aan Robbers schreef hij: ‘Het is een merkwaardige vrouw. Aan ’t succes bij
Top Naeff zelve schetst. Zoo ja, is het dan wonder dat aan ’t einde der voorlezing
de jonge meisjes heeft zij nu genoeg. Zij wil meer bereiken, en tot de allerbesten
de spreekster geleden smart wéér scheen te voelen, dat het schrijnende verdriet
317
De stille getuige vond
weer trilde in heur stem, om haar lippen? Maar tevens, dat het wat vreemd aan-
hij ‘fijner en hooger’ dan De dochter en hij meende dat Top zich in ‘overgangspe-
doet, een vrouw zoo over haar innerlijk leven, haar eigen prachtig gedragen leed
rioden’ bevond. Hij had in zoverre gelijk dat Top Naeff van zichzelf wist dat haar
te hooren spreken?’320 Zij las altijd voor uit een proefexemplaar van De stille getuige
talent verder reikte dan de meisjesboeken die zij zo vlot schreef – en dat haar
waarin zij coupures en diverse notities voor haar voordracht had aangebracht. Na
melancholische aard ook andere thema’s en een andere toon moesten oproepen.
een gemeenschappelijk optreden voor het Ondersteuningsfonds in Amsterdam
Maar hoezeer zij de mening van Prins ook waardeerde, zijn idee dat haar kracht
met Johan de Meester en Herman Heijermans321 raakte zij het kwijt. Waarschijn-
lag in het dichterlijke proza à la De stille getuige heeft zij toch al snel losgelaten.
lijk had zij het in het rijtuig laten liggen. Zij liet er Mijnssen, die zij die dag
gaan hooren! Ik ben nieuwsgierig hoe ’t met haar loopt.’
100
veel te hechten aan ’t krantengeschrijf en ’t oppervlakkig gezeg van die en gene,
Uit haar correspondentie met Prins blijkt dat zij in die periode zocht naar haar
bezocht had, naar zoeken, maar zonder resultaat: ‘Ik zal er nu maar in berusten
richting en hoezeer zij behoefte had aan een leidende hand. ‘Ik heb altijd het
dat de een of andere huurkoetsier met het, eenmaal aan mijn boezem gekoesterde
gemis betreurd van een soort vakschool voor menschen met litterairen aanleg,’
boekje, misschien wel op den bok zit [...].’322 Top Naeff was slordig; in haar corres-
schreef zij hem.318 ‘Het klinkt zo onartistiek en toch heb ik er de behoefte wel de-
pondentie duikt geregeld een verloren valies of een vergeten japon na een logeer-
gelijk aan gevoeld. Wij moeten alles hebben van lezen, vergelijken, ontcijferen in
partij op. ‘[...] ik geef overal altijd drukte en last,’ schreef zij vol zelfkennis, maar
het warmoes van gedrukte critieken, en voorál van wat werkelijk goeje vrienden
ook als een gemakkelijk fait accompli, in een brief.
over ons werk willen loslaten. Daarom ben ik je zoo héel erkentelijk voor die beide
Aanvankelijk las zij liever voor uit eigen werk dan dat zij een ‘lezing’ hield;
brieven, een over “de Stille Getuige” en nu deze laatste over “de Dochter”. Je
toen haar zelfvertrouwen groeide, waagde zij zich meer aan essayistische lezin-
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
101
gen over literatuur en toneel. In haar beginperiode hanteerde zij als minimum-
der: een voorbereidende vergadering om te komen tot de oprichting van een
honorarium het voor die tijd forse bedrag van vijftig gulden, exclusief reis- en
zelfstandige vereniging van Vlaamse letterkundigen.329 Daartoe was zowel een
323
verblijfkosten.
Op 3 december 1906 trad zij voor het eerst op voor het Haagse
genootschap Oefening Kweekt Kennis. Op de eerste rij zaten Louis Couperus en Cyriel Buysse, in smoking, en trachtten haar ‘als kwajongens’ aan het lachen te 324
Robbers en Van Deyssel zitting nemen. De aanwezige schrijvers beleefden de bijeenkomst in Antwerpen in het ver-
Haar gehoor vond zij verder veelal in vereni-
broederend besef van één taal en cultuur die Noord- en Zuid-Nederland bond en
gingszaaltjes, ‘waar het naar catechisatie rook’325 en waar schutterende hoofdon-
gaven daar vrolijk uiting aan. Na afloop van Titia van Looys voordracht werd
derwijzers een inleidend woord spraken. Niettemin had zij plezier in haar optre-
gezamenlijk gegeten in het Terminus-hotel, tegenover het middenstation, waar,
dens, die haar kriskras door het land voerden en ook nog honoraria opleverden,
in de herinnering van Emmanuel de Bom, ‘geen ijs te breken geweest’ was: ‘Deze
die welkom waren naast de inkomsten uit Van Rhijns kleine huisartsenpraktijk.
beroemde Hollanders met hun vrienden- en vriendinnentros, leken veeleer
maken, maar zij bleef ernstig.
Halverwege maart 1907 nodigde Arij Prins haar uit mee te gaan naar Antwer-
opgeschoten hoogere burgerscholieren die losgebroken waren met vacantie. In ’t
pen, waar Titia van Looy-van Gelder ten bate van het Ondersteuningsfonds van
hotel, waar ze allen onder dak waren, was ’t een gestommel, een over en weer
de vvl een voordracht zou houden van ‘Sint Margareta’, een verhaal uit Prins’
gedraaf, een bedisselen van huishoudelijke kwesties, een gegichel en een gepraat
bundel Een koning. Titia, voordrachtskunstenares en voormalig lerares aan de
zonder einde.’330 Als jonge honden die voor het eerst losgelaten zijn, dartelde het
Amsterdamse Toneelschool, werd niet alleen vergezeld door haar man Jacobus
‘Antwerpsch Gezelschap’, zoals Herman Robbers de Vlaamse en Nederlandse
van Looy en door Prins en diens echtgenote, maar ook door Frans Mijnssen en
schrijvers later noemde, opgetogen en luidruchtig, en niet gehinderd door de
Hein Boeken. Top was meteen enthousiast; zij greep elke gelegenheid aan om
regen, door de havenstad, Streuvels gearmd met Van Looy. In uitgelaten stem-
even aan Dordt – ‘zoo’n eiland’326 – te kunnen ontsnappen, zeker na ‘dezen
ming bezochten ze een volks café, zwierven ze door de oude havenbuurten, aten
327
In een reactie aan Prins vertelde zij dat zij haar man ‘eens lief’
patates frites bij een kraampje, bezochten een voorstelling in de ‘Poesjenellen-
had aangekeken, waarna deze had gezegd: ‘Ga maar mee, je moet er van groeien.’
kelder’ en liepen zelfs nog even ‘met de muziek mee’, toen een fanfare, compleet
Herman Robbers en zijn vrouw, die ook met Prins bevriend geraakt waren, sloten
met grote trom, in een van de straten opdook. De maaltijd, in De Drijhoek, even
zich bij de Nederlandse delegatie aan. Top ging niet alleen mee om de gezellig-
buiten de stad, was niet aan Top Naeff besteed; zij griezelde van een opgediende
heid, maar ook om in te vallen voor mevrouw Van Looy, mocht deze onverhoopt
paling, ‘in zijn bibberig bed van stijfselpap’.331 Rumoerig liet het gezelschap zich
haar voordracht niet kunnen houden. Een aantrekkelijke gedachte vond zij dat
in de vroege ochtend per tram weer naar de stad vervoeren – ‘Het zijn allemaal
niet: ‘Ik hoop hartelijk, dat Mevr. Van Looy haar schoone taak kan volbrengen,
joden,’ stamelde een oude vrouw angstig, bij het horen van al dat ‘hooge Hol-
want ik zou gewoon niet weten wáármee voor het front te komen. Nu Robbers
landsch’.332 Op het balkon stelde Van Looy Top Naeff voor hem voortaan maar
meegaat versterkt hij gelukkig de “reserve”, en kunnen we ’t elk met een paar
‘Van Looy’ en bij feestelijke gelegenheden ‘Cobus’ te noemen.333
doojen winter’.
schetsjes een heel eind brengen in de vroegpreek, als de nood aan den man is.’328
Stijn Streuvels beschouwde de samenkomst als een historisch moment334:
Ondanks haar groeiende publieke optredens had zij nog steeds meer zelfver-
‘’t Was het puik van noord en zuid.’335 Streuvels en Van Looy zouden voor de rest
trouwen in intieme kring en op papier dan in de openbaarheid. Zij maakte zich
van hun leven dikke vrienden blijven.336
zorgen om niets, want Titia van Looy hield, zoals bedoeld, op zondagochtend 7 april in een bovenzaaltje van hotel Terminus haar voordracht.
102
Vlaams als een Nederlands comité gevormd. In het laatste zou Top samen met
’s Maandags bezochten Top Naeff, Mijnssen en de echtparen Robbers en Prins de Antwerpse Zoo, waar zij een groepsfoto lieten maken. Het portret toont
Top genoot volop van haar bezoek aan Antwerpen en de aanwezigheid van de
een ontspannen clubje, met Top Naeff als stralende, duidelijk jongere vrouw.
Vlaamse literatoren die naar het optreden van Titia van Looy waren komen luis-
Hein Boeken, met wordende sonnetten in zijn hoofd, was er niet bij – de ern-
teren. Enkelen had zij al vluchtig ontmoet op een Taal- & Letterkundig Congres,
stige, ietwat verstrooide dichter zal zich te midden van zijn jolige collega’s wat
maar nu konden de contacten zich verdiepen. Stijn Streuvels was er, en Vlaamse
ongemakkelijk gevoeld hebben. Arij Prins liep er rond met zijn onafscheidelijke
collega’s als Fernand Toussaint van Boelaere, Emmanuel de Bom en Karel van de
notitieblok en maakte aantekeningen die terug te vinden zijn in zijn beschrij-
Woestijne. Ze waren al in de stad voor een belangrijke bijeenkomst een dag eer-
ving van een bos met apen in De heilige tocht.337
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
103
Nog helemaal in feestroes schreef Top kort na thuiskomst dat haar man haar
ook. Robbers vond hem ‘niet geheel en al compos mentis’ en stelde voor hem te
in Dordt van de trein gehaald had en dat hij ‘bijzonder ingenomen’ was met het
benaderen als iemand ‘wien het nu en dan een weinig koldert’.344 Bestuurssecre-
feit ‘dat ik ditmaal, bij hooge uitzondering, niet alleen niets verloren, maar zelfs
taris Hein Boeken schreef een brief waarin hij, ook namens andere bestuursle-
een en-tous-cas en een zwierend Liberty hoedje gewonnen had’.
338
den, hem vroeg aan te blijven. Dit schrijven was medeondertekend door onder
Top genoot lang na van haar bezoek aan Antwerpen, waar zij zich ontspan-
anderen Top Naeff en Ina Boudier-Bakker. Het smeekschrift trof doel: Van Deys-
nen had gevoeld te midden van gevestigde literatoren, auteurs van naam, die
sel kwam terug op zijn besluit. Mogelijk hebben de handtekeningen van Top
haar als vanzelfsprekend in hun kring hadden opgenomen. ‘Ik ben nog heele-
Naeff en Ina Boudier effect gehad: ‘Voor de charmes van de beide vrouwen in dit
maal vól van Antwerpen,’ schreef zij Prins op 15 april. ‘Ik loop over straat onbe-
gezelschap was Van Deyssel zeker niet ongevoelig.’345 Top Naeff was in haar cor-
wuster zelfs dan H.J. Boeken, geef verstrooide antwoorden en herleef als iemand
respondentie met Van Deyssel uiterst hoffelijk en beminnelijk en had respect
beleefd en eenigszins weifelend [...] vraagt: “En u hebt zoo... aangename dagen in
voor hem, maar echt warme gevoelens had zij niet voor hem. Aan Robbers
België doorgebracht?” Dan schiet ik los als een flesch champagne, tracht iets weer
schreef zij ooit: ‘Wat laat iemand als Thijm, al vindt [sic] je hem nog zoo bewon-
te geven... Maar ’t wordt een armzalig schijntje van wat het wás.’
derenswaardig, je toch eigenlijk koud.’346 Dikwijls sloeg zij in brieven aan vrien-
Het lange weekend bezegelde haar contacten met Vlaamse collega’s als Streu-
den een meer schampere toon aan, waar zij Van Deyssel spottend ‘Zijne Majes-
vels, De Bom en Toussaint van Boelaere, met wie zij een leven lang warme uitwis-
teit’ noemde, of ‘Karel de Groote’, of ‘den grooten vorst’.347 Later zou zij hem
seling zou houden. Haar prille banden met Robbers, Prins en Mijnssen werden
meer gaan waarderen.
in het onbezorgde weekend in België versterkt; na ‘Antwerpen’ werd de toon in
Nog geen maand na Antwerpen kreeg Top Naeff opnieuw een aantrekkelijke
wederzijdse brieven losser, vriendschappelijker. Aan Robbers schreef ze kort na
invitatie, nu van Arthur van Schendel. Die kwam begin mei naar Dordrecht om
het uitstapje dat ze blij was met ‘jelui hartelijkheid, waaruit geloof ik, echte
daar ten huize van Hidde Nijland, eigenaar van een bindrottingsfabriek maar
vriendschap tusschen ons wordende is [...]. En wat hebben we onbedaarlijk gela-
vooral kunstverzamelaar,348 het vervolg op zijn Een zwerver verliefd voor te lezen
339
Ook Prins was dagen later nog ‘vol’ van het uitje: ‘Zoo iets moeten wij
en hij nodigde Top uit daarbij aanwezig te zijn.349 Zij luisterde vier uur naar Een
meer doen,’ schreef hij aan Robbers. ‘Wij hooren zoo allen bij elkaâr!’340 Al snel
zwerver verdwaald, dat Van Schendel zonder pauzes en ‘zonder opzien, met een
volgden etentjes bij elkaar thuis, waarbij ook Wim van Rhijn in de vriendenkring
monotone stem’ uit zijn manuscript voordroeg.350 Zij vond het mooi, maar ook
werd opgenomen. Hoewel hij geen affiniteit met literatuur had, voelde hij zich
haar begon het ‘tussen de allengs vergeeflijk knikkebollende gasten’ te ‘scheme-
chen!’
thuis bij de collega’s van zijn vrouw.
341
ren’, bekende zij Arij Prins.351
Ook met de Van Looys bleef Top Naeff enige tijd vriendschappelijk omgaan,
Kort daarna, op 25 mei, hield het Nederlandsch Tooneelverbond zijn algeme-
al werd het nooit heel persoonlijk, zoals met Robbers, Prins en Mijnssen, die ook
ne jaarvergadering, deze keer in Dordrecht. Top was al enige tijd bestuurslid van
onderling een hechte band hadden en veel gezamenlijke uitstapjes maakten.
de afdeling Dordrecht en werd ter vergadering met algemene stemmen herko-
Haar correspondentie met het vriendengroepje betekende voor haar ‘de eenige
zen als damespatrones van de Amsterdamse Toneelschool.
verbinding met ’t Vasteland’.342
Zo was het voorjaar van 1907 een periode van opbloeiende vriendschappen en een aaneenschakeling van ‘literaire’ uitjes en gezelligheid, die Top Naeff gele-
De dagen na terugkomst uit België vulden zich niet alleen met een prettig namij-
genheid boden Dordrecht even te vergeten. Zij was zich goed bewust van haar
meren: als bestuurslid van de vvl werd Top opgeschrikt door het bericht dat
geanimeerde uithuizigheid en besloot aanvankelijk, ongetwijfeld met tegenzin,
Lodewijk van Deyssel volkomen onverwacht zijn ontslag als voorzitter van de
de jaarvergadering van de Vereeniging van Letterkundigen in juni maar eens niet
Vereeniging van Letterkundigen indiende. Als reden gaf hij op dat hij vond dat
bij te wonen: ‘’t Zou een soort kwaadwillige verlating gaan gelijken en ik geneer
343
Later voegde
me voor den stationschef,’ schreef zij ironisch aan Robbers.352 Ze moet haar
hij tijdens een bestuursvergadering hier ook nog enkele grieven aan toe jegens
schroom overwonnen hebben, want ze was er wel, op 3 juni in American – in de
de commissarissen van het Ondersteuningsfonds. De opwinding binnen het
volksmond: ‘Americain’. Haar besluit tóch te gaan zou ingrijpende gevolgen
bestuur was groot, de verbazing over de soms merkwaardig handelende Thijm
voor haar hebben.
hij te weinig deed en dat het hem aan tijd ontbrak méér te doen.
104
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
105
iii
Top Naeff hoopte dan ook op een kentering, op een toneelgezelschap onder leiding van een letterkundig ontwikkelde regisseur.3
De Dordtsche Kenau
Ook over het niveau van de meeste oorspronkelijk Nederlandse stukken was zij niet te spreken; óf het waren niemendalletjes, óf tendensstukken van wereld-
(1907-1912)
verbeteraars. Een eenzame uitzondering was Emants. Nee, dan het niveau in Berlijn, waar zij zo graag de kleine theaters bezocht!4 Toch was de situatie al verbeterd vergeleken met jaren daarvoor. Aan het einde van de negentiende eeuw voltrokken zich forse ontwikkelingen op cultureel en maatschappelijk terrein. Het Amsterdamse muziekleven had een sterke impuls gekregen met de opening van het Concertgebouw, in 1888, en in de literatuur woei een nieuwe wind met de Tachtigers en hun Nieuwe Gids. Daar-
Bijna vier jaar lang nu schreef Top Naeff toneelrecensies voor de Dordrechtsche
naast schreven auteurs als Marcellus Emants, Louis Couperus en Frans Coenen
Courant. Ze genoot ervan in de schouwburg te zitten, maar herhaaldelijk liet zij
hun naturalistische romans en verhalen, en vroeg toneelschrijver Herman Heij-
zich in haar besprekingen zeer kritisch uit over de staat van het toneel in Neder-
ermans aandacht voor het lot van de kleine man. Hij gaf daarmee uiting aan een
land. Zij was niet de enige; ook andere critici en toneelkenners klaagden over het
veranderende tijdgeest, waarin arbeiders zich gesteund wisten door de in 1894
1
niveau. Onomwonden schreef zij over het ‘verval van ons Vaderlandsch tooneel’,
opgerichte Sociaal-Democratische Arbeiders Partij. Schilders als Isaac Israëls,
dat volgens haar drie oorzaken had. Allereerst ontbrak het aan gefundeerde
George Breitner en de leden van de Haagse School hadden Nederland vertrouwd
regie. Er werd doorgaans kort gerepeteerd, waardoor veel acteurs individueel spel
gemaakt met het uit Frankrijk overgewaaide impressionisme, terwijl Jan Toorop
leverden en er van ensembletoneel geen sprake was – hartstochtelijk verlangde
de jugendstil in Nederland gestalte gaf. In het begin van de twintigste eeuw
2
zij naar een sterke regisseur. Daarnaast waren acteurs te zeer verspreid over ver-
bouwde architect Hendrik Berlage aan het Damrak een beursgebouw dat niets
schillende gezelschappen. En ten slotte keek zij bijna met verachting neer op het
had van de neotorentjes- en trapgeveltjesstijl die kort daarvoor zo dominant
doorsneeschouwburgpubliek, dat gemakkelijke kluchten en blijspelen liever
geweest was. Schrijvers verenigden zich in de Vereeniging van Letterkundigen
zag dan stukken met echte inhoud. Een publiek dat zich richtte op meeleven met
en Leo Simons trachtte met zijn aantrekkelijk geprijsde ‘Wereldbibliotheek’-uit-
herkenbare, liefst sympathieke karakters en geen visie had op structuur, logische
gaven een brug te slaan tussen de lagere inkomensgroepen en verantwoorde lite-
ontwikkeling en consequente karakteruitbeelding.
ratuur. Nederland leek een Aufschwung te beleven.
Theaterbezoek was voor de meeste mensen een avondje amusement, waaraan
Ook het toneel in Nederland was rond 1900 volop in ontwikkeling, na een
niet al te hoge eisen werden gesteld. Het zien van een bewierookte acteur of actri-
lange periode van versukkeling5 – al viel er nog moeilijk een strakke lijn, een lei-
ce – het ‘sterrendom’ binnen het theater bloeide – was belangrijker dan het on-
dend principe, in te ontdekken. Het aantal behoorlijke stukken van eigen bodem
dergaan van het gespeelde stuk. Het repertoire bestond voornamelijk uit lich-
was klein, regisseurs met visie waren schaars, evenals goed onderlegde spelers.
te stukken – ‘salonstukken’, kluchten en blijspelen; draken als De gebochelde en
De oprichting van de Amsterdamse Toneelschool, in 1874, was een stap in een
De twee wezen waren populair. Daarnaast was er een ‘beschaafd’ publiek dat de
betere richting.
schouwburg alleen maar bezocht als een buitenlands gezelschap een gastoptreden verzorgde, en dat weinig waardering had voor Nederlandse stukken.
Positief was ook de groeiende visie dat toneel een uitbeelding van de werkelijkheid diende te zijn. Een belangrijk aandeel in de ontwikkeling naar een
Regisseurs functioneerden vooral als veredelde toneelmeesters, die zich meer
realistischer toneelopvatting leverde het gezelschap Die Meininger onder be-
bekommerden om praktische problemen dan om interpretatie en enscenering.
scherming van de Duitse hertog Georg ii van Meiningen.6 Deze groep streefde
Zij leidden de repetities – doorgaans niet veel meer dan zes voor een nieuw stuk –
naar een stijlvol groepsspel, brak met het sterrensysteem en experimenteerde
van de acteurs en actrices, die bij een doorsneegezelschap vaste rollentypen ver-
met nieuwe, vaak spectaculaire monteringen. Het belangrijkst was echter het
vulden: het zogenaamde emplooi. 106
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
107
streven naar een historiegetrouwe regie van de stukken van Shakespeare, Goethe
streefde niet naar realistische opvoeringen; zo legde hij bij Ibsen vooral het
en Schiller; alles moest ‘echt’ lijken. De invloed van Die Meininger, ook in Ne-
accent op diens geheimzinnige, duistere kanten. Het naturalistische repertoire
derland, was groot: hun opvoeringen brachten Nederland in aanraking met de
en de daarbij horende opvoeringstechnieken van De Nederlandsche Tooneel-
belangrijke klassieke stukken en het beoogde realiteitsgehalte inspireerde on-
vereeniging en de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel kregen
der anderen W.P. de Leur, lange tijd regisseur bij Het Nederlandsch Tooneel, het
steeds meer kritiek te verduren; de aandacht verschoof naar ‘het woord’ als cen-
‘grootste en meest gedistingeerde toneelgezelschap aan het eind van de vorige
traal element en een eenvoudig, gestileerd toneelbeeld. In de jaren negentig van
eeuw’.7 Le Gras, regisseur bij het Rotterdamsche gezelschap Van Zuijlen, Le Gras
de negentiende eeuw werd geëxperimenteerd met stukken van Shakespeare en
en Haspels, streefde eveneens naar een zo goed mogelijke uitbeelding van de
Vondel én met oorspronkelijk nieuw Nederlands werk.13 Dat laatste was niet veel
werkelijkheid, een ideaal dat werd overgenomen door zijn jonge collega’s Jan C.
in aantal, maar ‘de principieel niet-illusionistische benadering van het toneel
de Vos en Louis H. Chrispijn.
won zichtbaar veld. En in verband daarmee groeide het enthousiasme voor
Op 29 maart 1889 maakte Nederland kennis met een nieuw type toneel, toen De Tooneelvereeniging Ibsens Een poppenhuis onder de titel Nora opvoerde,
bleek te lenen.’
gevolgd door Les Précieuses ridicules van Molière. De Tooneelvereeniging was een
Er was, al met al, volop roering in het Nederlands toneel van begin vorige
ad-hocgezelschap dat modelvoorstellingen wilde geven van repertoire dat de
eeuw, geprikkeld door allerlei ontwikkelingen in het buitenland. Zo keek
bestaande gezelschappen niet speelden.8 Aan de voorbereiding van de Neder-
men met belangstelling naar een nieuwe decorbenadering in Engeland, waar de
landse première van dit stuk werd veel meer aandacht besteed dan gebruikelijk:
toneelontwerper Edward Gordon Craig zich afkeerde van de heersende werke-
maar liefst dertigmaal werd gerepeteerd, waarbij aspecten als ‘karakteropvat-
lijkheidsillusie en de suggestieve benadering van ‘toneel’ huldigde.14 Niet de
9
ting’ aan bod kwamen. Het resultaat was een voorstelling die opviel door haar
‘werkelijkheid’ stond voor Craig centraal, maar het ‘wezenlijke’ daarachter.
‘echtheid’, zowel wat decors als een natuurlijke toon betreft. Nora was een ‘daad’
Decors dienden dan ook sober, gestileerd te zijn, waardoor alle aandacht voor de
in modern opzicht en werd een schoolvoorbeeld van naturalistisch10 toneel. Van-
toeschouwers verder naar het spel kon gaan. Een essentiële rol was toebedeeld
af dit moment was Ibsen niet meer weg te denken op de Nederlandse planken.
aan de regisseur, die de hele voorstelling, inclusief de toneelbouw, bepaalde.
Ouder werk van hem werd alsnog gespeeld, nieuwe stukken werden snel ge-
Doel van dit alles was het creëren van schoonheid.
bracht.11
108
ouder, klassiek repertoire dat zich bij uitstek voor een dergelijke benadering
Top Naeff, die suggestie boven imitatie stelde, bewonderde Craigs principes.
Een prikkel bij het zo volmaakt mogelijk proberen weer te geven van de reali-
Over een opvoering van Hauptmanns Voerman Henschel door het Haarlemsch
teit kwam van de Franse acteur en theaterdirecteur André Antoine, met wie
Tooneel schreef ze: ‘De omslachtige aankleeding was in orde. We hoorden het
Nederland kennismaakte door zijn tournees, begin jaren negentig. Met zijn
zeepsop klotsen en roken de karbonnades in de stalles. O, Gordon Craig, hoe
Théâtre Libre bracht hij een nieuw soort realistisch toneel, waarin het accent lag
voelden wij in dát artistieke oogenblik voor uw belangwekkend streven!’15 Ook
op samenspel en waarin de karakters een centrale plaats innamen. Zijn aanpak
een decorontwerper als Adolphe Appia, die met driedimensionale decors werk-
werd al snel nagevolgd.
te, trok de aandacht.
Die Meininger, de modelvoorstelling van Nora en de aanpak van Antoines
‘Zoo hoorden wij hier van verschillende kanten de klokken luien en wisten
Théâtre Libre maakten Nederland rijp voor het naturalistische toneel. Nieuwe
ook wel waar de klepels hingen, zonder dat daarvan veel door de dikke muren
gezelschappen bewezen het, zoals de groep van Jan de Vos en Willem van Korlaar,
van de sleur, welke de jaren om ons tooneel hadden opgetrokken, heen drong,’
die vanaf 1890 de nieuwe Tivoli-Schouwburg aan de Rotterdamse Coolsingel
schreef Top Naeff.16 Dat er met nieuwe ogen naar toneel gekeken werd, beteken-
bespeelde.12
de niet dat het grote publiek daar meteen voor openstond. Nog steeds zocht de
In diezelfde tijd groeide in Nederland de aandacht voor een ander soort
gemiddelde schouwburgbezoeker vooral vertier in het theater. Daardoor kon-
toneel: het symbolistische, juist niet-realistische, dat in Frankrijk zegevierde
den de ‘serieuze’ toneelgezelschappen soms ternauwernood het hoofd boven
met stukken van Maurice Maeterlinck in regie van Lugné-Poe. Deze regisseur
water houden. Ze beconcurreerden elkaar hevig. Elsevier’s Geïllustreerd Maand-
van het Théâtre de l’Oeuvre, die rond 1895 tournees door Nederland maakte,
schrift beschreef in die tijd hun lot: ‘Slechts bij hooge uitzondering brengt een
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
109
waar successtuk hen door een enkele maand heen zonder nijpende zorg te baren 17
voor de naaste toekomst.’
echter ook Hamlet spelen; de acteur interpreteerde zijn rol in de sfeer van de finde-siècleperiode en bracht zo een ‘nieuwe’, vermoeid-decadente Deense prins.
Die successtukken waren dan doorgaans toegankelijk repertoire. En zo hield
Dat men aan dit soort vertolkingen nog niet gewend was, blijkt uit de negatieve
het een het ander in stand: een publiek dat niet massaal kwam opdraven en liefst
typering ‘neurasthenicus’, waarmee de kritiek deze Hamlet vonniste. Voor Roy-
gemakkelijke stukken zag, gezelschappen die om te overleven, tegen eigen voor-
aards betekende het een belangrijke stap naar verwezenlijking van zijn idealen:
keuren in, naar dat eenvoudige werk grepen. En door dat laatste bleef een meer
loskomen van het heersende realisme op het toneel, dat plaats moest maken voor
‘intellectueel’ publiek dan vaak weer weg. Het was de kunst het publiek zo ver te
bezielde opvoeringen van klassieke drama’s, en aandacht voor de kunst van het
krijgen dat het ook bij ‘beter’ werk voor een grote opkomst zou zorgen. ‘Kom op
woord. Bij De Vos vestigde Royaards zijn naam.
in groten getale als ge een meesterstuk kunt zien,’ schreef actrice Eva Westen-
In 1894 trad hij toe tot de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Too-
berg, ‘en men zal u meesterwerken geven, die hoe langer hoe meer ’t ideale nabij-
neel. Zijn rol van Svengali in G. du Mauriers drakerige thriller Trilby was daar zó
18
komen.’ Als het publiek daarvoor eenmaal rijp was, zouden ook misschien ein-
succesvol, dat Royaards zelfs gevraagd werd deze rol in Berlijn te komen spe-
delijk weer eens de Nederlandse klassieken gespeeld kunnen worden, meende
len.24 Hij vierde triomfen met deze onverwachte rol en na Berlijn volgden Dres-
zij.19 Frits Lapidoth draaide het om: de belangstelling van het publiek zou van-
den en Sint-Petersburg.
zelf groeien als het door de kwaliteit van het gebodene onder de indruk zou gera20
ken.
terug; Royaards vertrok teleurgesteld naar Engeland, waar hij een rol in een ope-
W.G. van Nouhuys schreef dat er hoognodig verbetering moest komen, anders zou de schouwburg zich vervreemden van het meest ontwikkelde deel van de bevolking. Gevoel voor schoonheid was noodzakelijk, evenals artistieke leiding, betoogde hij.
Spelen bij Le Gras en Haspels in Rotterdam betekende vervolgens een stap
21
rette vervulde en enkele maanden deel uitmaakte van een rondtrekkend gezelschap. Terug in Nederland werkte hij drie seizoenen bij Het Nederlandsch Tooneel, en stortte zich vervolgens volledig op het geven van voordrachten. Reizend door
De periode rond 1900 was er een van veel middelmatigs en tegelijk van ver-
het land bracht hij het Nederlandse publiek vaak voor het eerst in aanraking met
wachting en hoop, die af en toe gevoed werden door inspirerende voorstellingen.
het werk van klassieke én eigentijdse dichters en schrijvers, waarbij hij met zijn
In 1901 had de Rotterdamsche Onderwijzers Tooneel-Vereeniging een – welis-
voordracht van Vondels Geboortklock en vooral met Multatuli’s Toespraak tot de
waar historisch-reconstruerende – Esmoreit gespeeld, een jaar later gevolgd door
hoofden van Lebak en Saïdjah en Adinda groot respect afdwong. Men was onder de
Lanseloet van Denemarken. En dan was er de jonge acteur Willem Royaards, die
indruk van zijn optreden, al irriteerde soms zijn ál te grote gepassioneerdheid,
onder meer was opgevallen met zijn voordrachten van Vondels Geboortklock, die
die wel tot overdrijving leidde. Zo schreef een recensent dat Royaards, ‘eenmaal
22
veel publiek getrokken hadden. Hij zou niet alleen op toneelterrein maar ook
zijn hartstocht den vrijen teugel vierend, over onze hoofden een klankenzee uit-
in het leven van Top Naeff een essentiële rol gaan spelen.
stort, die als een donder over ons heenrolt, zonder ons den zin te doen vatten’.25 Zijn Multatuli-programma bracht hij ook in Indië, waar hij als eerste Nederland-
Aanvankelijk leek Willem Royaards helemaal niet voorbestemd voor het to23
neel. Afkomstig uit een gegoed milieu volgde hij met tegenzin een opleiding
1903-1904 nog enkele weinig aantrekkelijke rollen bij Het Nederlandsch Too-
tot marineofficier, die hij echter na twee jaar voor gezien hield. Korte tijd volgde
neel, om daarna twee jaar in Duitsland te werken. Hier, in Berlijn, kwam hij in
hij lessen aan de Amsterdamse Toneelschool en om wat geld te verdienen speelde
contact met de grote toneelvernieuwer Max Reinhardt26 voor wie de visie van de
hij diverse rollen bij beroepsgezelschappen. In 1888 koos hij definitief voor het
regisseur en de mogelijkheden van de toneelspeler centraal stonden. Voor Rein-
toneel. Het jaar daarop speelde hij opvallend de rol van Dr. Rank in de legendari-
hardt was een acteur veel meer een persoonlijkheid dan een vakman. Hij hield
sche voorstelling van Ibsens Nora van de Tooneelvereeniging. Na engagementen
van joyeus, barok theater, maar koos als een stuk erom vroeg even gemotiveerd
bij de Vereenigde Variétes en Het Nederlandsch Tooneel bleef hij vier jaren met
voor soberheid. Zijn benadering van stukken en acteurs was al spoedig ook in
veel genoegen verbonden aan het Rotterdamse Tivoli-gezelschap, waar Jan C. de
Nederland bekend.
Vos werk van onder anderen Ibsen en Hauptmann bracht. De Vos liet Royaards
110
se toneelspeler op tournee ging. Na zijn terugkomst speelde hij in het seizoen
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
Royaards ging in Berlijn lessen bij hem volgen en legde zich onder Rein-
111
hardts invloed wat meer toe op de inhoud van de teksten, ‘het opsporen der puur 27
Hij debuteerde in het vertrouwde Hengelo, op 7 oktober 1903, speelde het in
geestelijke essentie’ , en minder op de uiterlijke vertoning, de schoonheid van
enkele andere provincieplaatsen en ten slotte ook, een waagstuk voor deze ‘ama-
het woord. Reinhardt liet hem spelen in zijn Deutsches Theater, waar Royaards
teur’, in Amsterdam. Zijn uitvoering viel op: het decor waartegen hij zich
tot zijn teleurstelling niet de grote rollen kreeg waar hij op hoopte. Heel lang
bewoog was gestileerd, en ook zijn eenvoudige donkerpaarse kostuum was
hield hij het dan ook niet uit in Berlijn, maar hij bleef nog geruime tijd in Duits-
‘nieuw’ voor het publiek, dat de laatste jaren aan naturalistische voorstellingen
28
land en vierde triomfen met zijn in het Duits vertaalde Multatuli-voordracht.
gewend was geraakt. Zijn optreden op 18 oktober 1904 in de kleine zaal van het
Toen hij in het voorjaar van 1907 terugkeerde in Nederland had hij al met al een
Concertgebouw werd bijgewoond door Top Naeff, die tot een wat weifelend oor-
weliswaar rommelige, maar tevens indrukwekkende staat van dienst. Zijn suc-
deel kwam. Voor haar getuigde de voordracht van ‘benijdenswaardigen durf’,
cessen in het buurland drongen tot Nederland door en vergrootten zijn popula-
maar ‘temperament’ had zij nog niet gevoeld. Zijn stem vond ze ‘vol en warm,
riteit.
wat dik soms en mist de metaaltint die ’t geluid verfrischt [...]. Maar krachtig en
Vanaf het begin was Top Naeff enthousiast over Royaards. Op 14 februari 1902
aangenaam om te hooren is het zeker. Wij hopen dat de heer Verkade niet te
had zij zijn voordracht van Vondels Geboortklock gehoord, ‘een zeldzaam genot’,
gauw zich aan een gezelschap gaat verbinden waar op de zuivere dictie zoo wei-
29
waarvan de schoonheid ‘alle beschrijving te boven’ ging. In maart 1904 was zij
nig wordt gelet, maar liever met-zich-zélf, voort zal werken. Hij is op den goeien
diep onder de indruk van zijn voordracht van Multatuli’s Toespraak tot de hoofden
weg.’33 Het was Verkades Macbeth-voordracht die hem een engagement oplever-
van Lebak, Saïdjah en Adinda, Gebed van een onwetende en Kruisspook, en noemde Roy-
de bij de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel. Hier kon hij zich
aards ‘deze groote woordkunstenaar [...]’.30 Aan zijn optreden in april 1907 in
moeilijk vinden in de traditionele, gezapige speeltrant. Toen hij niet lang daar-
Dordrecht, dat zij een hoogtepunt in een verder treurig seizoen vond, besteedde
na kennismaakte met Edward Gordon Craig, besloot hij het gezelschap te verla-
zij niet minder dan drie artikelen. Dat het publiek enthousiast op zijn optreden
ten, om te kunnen verwezenlijken wat inmiddels zijn droom geworden was: to-
reageerde, bewees voor haar dat het wel degelijk vatbaar was voor kunst van
neelleider worden. Eind mei 1906 reisde hij naar Berlijn om hier lessen te gaan
niveau en dat ‘de jammerlijke staat aan [sic] het tooneel’ aan niemand dan de lei-
volgen aan de Schauspielschule des Deutsches Theaters, oftewel de Reinhardt-
ders zelf te wijten was.
31
schule. Inmiddels was ook Craig in Berlijn beland, waar Verkade hem algauw opzocht. Het contact tussen beiden leidde tot een vriendschap: in de idealen en
Naast Royaards was er een andere rijzende ster: de ruim tien jaar jongere Eduard
denkbeelden van Craig zag Verkade zijn eigen ideeën over een geheel nieuwe
Verkade, die net zomin als Royaards aanvankelijk in de wieg gelegd was voor een
toneelkunst weerspiegeld. Beiden streefden naar ‘een kunst, die de mensheid
artistieke loopbaan.32 De in 1878 geboren Verkade volgde een chemieopleiding in
geen spiegel voorhoudt, maar droombeelden liet zien van volmaakte harmoni-
Engeland, als basis voor een functie in de koekfabriek van zijn vader. Het werk in
sche schoonheid’.34 Vanuit Berlijn schreef Verkade aan zijn vrouw: ‘Hij is de man.
deze fabriek beviel hem echter niet; liever ging hij er naar het theater. Terwijl hij
Hij is de Messias en ik kan een goede apostel voor hem zijn, omdat ik een van de
weeflessen nam in Duitsland, reisde hij vele malen heen en weer naar Berlijn, om
weinigen ben die zijn ideeën begrijpt. Uitgevoerd begrijpt ieder dadelijk dat dit
daar toneel te zien. In het Deutsches Theater raakte hij onder de indruk van de
anders is, kunstbevruchtende, nieuw leven gevende kunst.’35
vernieuwende acteur Josef Kainz. Eenmaal terug in Nederland richtte hij in 1902
Terug in Nederland regisseerde Verkade onder meer Candida voor het
in Hengelo een trijpweverij op, die hij al snel zou verkopen om zich geheel te
Delftsch Studententooneel, waarmee hij de eerste opvoering van dit stuk van
kunnen wijden aan zijn grote liefde: het toneel. Bij Willem Royaards volgde hij
Bernard Shaw in Nederland realiseerde. Door deze activiteiten werd Verkades
met weinig animo enkele lessen voordrachtskunst, die afgebroken werden toen
besef dat het toneel in Nederland op een hoger plan gebracht kon worden niet
Royaards zijn tournee in Nederlands-Indië ging houden. Met meer motivatie en
alleen versterkt, maar groeide ook het inzicht dat dit met de bestaande gezel-
plezier was hij vervolgens discipel van Jan C. de Vos en daarna van Titia van Looy-
schappen niet verwezenlijkt zou kunnen worden. ‘Voor het brengen van dit
van Gelder. Met haar studeerde hij scènes van Macbeth in, in een nieuwe bewer-
repertoire was het oprichten van een jonge, nieuwe troep noodzakelijk. Verka-
king van Jacobus van Looy. Verkade was er zó enthousiast over dat hij delen van
de’s zelfvertrouwen was door de studentenregies toegenomen. Op moedige
dit stuk, eveneens door Van Looy vertaald, ging voordragen in kleine plaatsen.
momenten begon hij zich in ernst af te vragen of het leiderschap van een dergelijke groep binnen zijn mogelijkheden lag.’36
112
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
113
Er broeide iets in die dagen, er hing een verlangen naar vernieuwing in de
In het abele (‘verheven’) spel Lanseloet van Denemarken is prins Lanseloet ver-
lucht. ‘Tooneelhervorming is the topic of the day,’ schreef Het Tooneel, ‘Craig heeft
liefd op het kamermeisje Sanderyn, dat wegens haar afkomst geen schijn van
ons uit zijn bedwelmenden plannenschat een vermogen belooft [sic], waar we ’t
kans maakt. Zijn moeder maakt hem dit duidelijk. Na een avond innig samen-
verder wel meê doen kunnen.’
37
zijn met Sanderyn verstoot hij haar, wat leidt tot een vlucht van het meisje. Lanseloet wordt verteerd door schuld en sterft.
In het voorjaar van 1907 kruisten de wegen van Verkade en Royaards, die door
De heren maakten werkafspraken. De stukken werden bestudeerd – Roy-
Nico van Harpen, directeur van de Larensche Kunsthandel,38 was benaderd voor
aards kende beide niet, Verkade had Craig horen vertellen over de indrukwek-
een bijzonder plan: hij stelde Royaards voor de middeleeuwse stukken Elckerlyc
kende voorstelling Everyman in 1904 te Londen – en er werd een opvoeringsplan
en Lanseloet van Denemarken te spelen in de nieuwe zaal van het plaatselijke hotel
gemaakt. Royaards zou de tekst instuderen met de spelers, Verkade droeg zorg
39
40
Hamdorff en bood hem daarvoor, gesteund door een garantiefonds , twee uit-
voor de decors, de kostuums en de mise-en-scène. Elckerlyc en Reinout uit de
kopen aan. Het initiatief moet voor Royaards verrassend geweest zijn; hij was op
Lanseloet zouden vertolkt worden door Royaards, die in het laatste stuk ook de
dat moment een gevierd acteur en voordrachtskunstenaar, maar had nog nooit
‘proloog’ sprak; Verkade nam Die Doot en één van de jonge Lanseloet-rollen – ‘die
een voorstelling georganiseerd of geregisseerd.
ridder’ – voor zijn rekening. De overige rollen werden uitbesteed aan een bont
Royaards’ onbekendheid op het terrein van regie maakte het gewenst hulp te
boeket medewerkers, uit diverse richtingen geplukt. Ze zijn de geschiedenis in
zoeken bij iemand die juist hier ervaring mee had. Zijn keus viel op zijn vroegere
gegaan als ‘dilettanten’, maar dit is maar gedeeltelijk juist: er speelden ook offi-
leerling Eduard Verkade, die net als hij droomde van een eigen gezelschap, ja
ciële acteurs en actrices mee, zoals Royaards’ (tweede) echtgenote Jacqueline
zelfs van een eigen klein theater. In het voorjaar van 1907 hadden ze daarover
Royaards-Sandberg als Duecht.43
nog contact gehad, maar tot plannen kwam het niet. Nu ‘Laren’ een kans bood 41
Zij besloten
spelen’ zou gaan heten door de jaarvergadering van de Vereeniging van Letter-
samen hun schouders onder het project te zetten en lieten de pers weten wat
kundigen op 3 juni 1907, die zij aanvankelijk niet had willen bijwonen maar
hun plannen waren: ‘In de wijze van uitbeelden zal niet gestreefd worden naar
waarvan het vooruitzicht ‘We zullen weer eindigen, vrees ik, kroegske in,
een daad te stellen, zocht Royaards opnieuw contact met hem.
eene wetenschappelijk historisch-juiste wedergave, maar veeleer eene poging
kroegske uit’ te aanlokkelijk was om te versmaden. Na de vergadering genoten
gewaagd worden om door sober gevoelig zeggen der verzen, eenvoud in geba-
de schrijvers ’s avonds van een gezamenlijke maaltijd en ontspanden zich daarna
ren en bewegen, harmonisch-kleurige costuumering in aanduidende primitieve
bij de optredens van twee genodigden: Willem Royaards, die een fragment uit
omgeving, het teeder-schoone van het middelnederlandsche romantische drama
Gorters Mei voordroeg, en Eduard Verkade, die een gedeelte uit Macbeth speelde.
L a n s l o o t, zoowel als het kinderlijk-geloovige van het middeleeuwsche reli-
Top had beiden kort daarvoor al eens ontmoet. Verkade was in januari 1907 haar
gieuse spel E l c k e r l y c tot een ontwikkeld hedendaagsch publiek te laten
tafelbuur geweest bij een souper voor de Vlaamse dichter Emile Verhaeren, die
42
spreken.’
114
Een van de amateurs was Top Naeff. Zij raakte betrokken bij wat de ‘Zomer-
toen voordrachten gehouden had in Amsterdam44 en op 10 april had zij beide
Beide stukken boden de mogelijkheid vrij te opereren, vooral omdat Elckerlyc
acteurs ontmoet, toen een comité van Nederlandse artiesten kunstenaars van het
geheel en Lanseloet zogoed als onbekend was en er dus geen speeltraditie voor
Lessing-Theater, dat in Nederland optrad, en zijn leider dr. Otto Brahm een sou-
bestond.
per aanbood in hotel American.45
In Den spieghel der salicheyt van Elckerlyc, daterend van omstreeks 1475, wordt
Na afloop van Royaards’ en Verkades voordrachten hoorden de aanwezigen
Elckerlyc, een zinnebeeldige figuur, door de Dood opgeroepen om verantwoor-
over de ‘Zomerspelen’-plannen en Top Naeff kreeg, op verzoek van Verkade of
ding af te leggen over zijn leven. Alles en iedereen die hem tijdens zijn zorgeloze
Royaards, óf op eigen initiatief, de rol van Vijf Sinnen in Elckerlyc. Het kostte haar
leven begeleidden, raakt hij nu kwijt: vrienden (‘Gheselscap’), familie (‘Maghe’)
geen moeite het plan met haar man te bespreken; juist in de periode van de voor-
en bezit (‘tGoet’). Alleen de door Elckerlyc hevig verwaarloosde Deugd (‘Duecht’)
stellingen zou hij in Gent zijn om zich voor te bereiden op zijn doctorsgraad, die
blijft hem trouw. Via Zelfinzicht (‘Kennisse’) komt Elckerlyc tot biechten en
hij daar eind juli behaalde.46 ‘Mevrouw van Rhijn zal die khonste ter eere vier
berouw. Nu kan hij met ‘Duecht’ en ‘Kennisse’ hemelwaarts gaan.
weken van het eene kroegske naar het andere reizen,’ schreef zij opgewekt aan
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
115
Prins. ‘Ik heb er plezier in. Het tooneel is mijn oude liefde en ik had niet kunnen
een Haarlemse decorateur gestalte aan de ontwerpen van Verkade, verder uitge-
droomen er zóo, langs een omweg, nog een vlinderbestaan op te kunnen botvie-
werkt door diens broer Jan, de priester Dom Willibrord Verkade. Deze decors
ren. Ik heb maar een paar zinnen te zeggen maar ik voel voor ’t geheel en daarin is
waren overduidelijk geïnspireerd door wat Verkade gezien had van Gordon
47
Craig. Ze hadden niet de intentie de realiteit te benaderen, maar suggereerden
elk wát waard.’
Naast alle motivatie op kunstzinnig vlak om mee te doen met Elckerlyc speelde
slechts. Dat gold in hoge mate voor Elckerlyc: een ruimtelijk decor, bestaande uit
de gezelligheidsfactor een grote rol. Haar huwelijk, dat nu zo’n twee-en-een-half
een triptiek met drie poorten. Top Naeff herinnerde zich het later als ‘alles dood
jaar oud was, had haar als doktersvrouw in een positie van sociale verplichtingen
primitief’; het achterdoek van de hemelpoort was een strakke lap katoen, die af
gedrongen. Notabel Dordt verwachtte van haar dat ze die ook nakwam en onder
en toe ‘in den blauwselpot ging’.53
meer visites ontving en maakte. Maar zoals de jonge Top Naeff zich verzet had
Voor het ontwerpen van de kleding schakelde Verkade de jonge tekenares
tegen verplicht schoolwerk en opgedrongen conventies, weigerde mevrouw Van
Cato Neeb in, die in 1903 het kostuum voor zijn Macbeth had getekend. In het
Rhijn te beantwoorden aan ‘de behoeften van mensen die een andere doelstelling
algemeen waren kostuums in die tijd een stiefkindje van de voorstelling; de kle-
hadden dan ik’.48 Aan Titia van Looy schreef zij eens dat zij gemakkelijk bij ande-
ding werd aan de acteurs zelf of aan een ‘costumier’ overgelaten, wat vaak leidde
re mensen kon zitten, waarbij zij vriendelijk praatte zonder er geestelijk echt bij
tot een onharmonisch bont geheel. Doorgaans werd ook niet in kostuum gerepe-
te zijn, zodat zij er ‘de last en vervelendheid’ niet van voelde.49 Was zij hier in een
teerd, ‘zoodat de spelers zelven op den avond der eerste opvoering de grootste
lichte stemming of hield zij zichzelf voor de gek? In werkelijkheid gruwde zij
verrassingen wachten!...’54 Cato Neeb streefde niet naar historisch verantwoorde
ervan om aan de zijde van haar ‘hooggehoede echtvriend’ bezoekjes af te leggen,
kledij, maar liet zich inspireren door de sfeer van de stukken en middeleeuwse
waar zij naast een haar ‘onbekende dame eenigszins verdwaasd op een fonkel-
houtsculpturen in het Rijksmuseum. Het resultaat waren ‘sobere gewaden, die
nieuwe canapé zat’.50 Wanneer zij vertikte toe te geven aan deze eisen deed zij dat
prachtig waren van lijn en kleur en volmaakt in harmonie met het decor. Deze
welbewust, maar het knaagde wel aan haar geweten. Zij voelde dat men het haar
costumes steunden de onervaren spelers bij hun gaan en staan, te meer omdat de
niet vergaf: anders te zijn dan de anderen. Haar man, ook wars van dit soort con-
regie zich beperkte tot een simpele mise-en-scène en enkele zinrijke gebaren.’55
venties en tradities, steunde haar in haar beschaafde rebellie en in korte tijd
In deze kostuums werden in de tweede helft van juni in Hengelo de laatste
maakte zij zich los van alles ‘wat een kleine stad – wat Dordt toen nog was – en
repetities gehouden. Eén dag voor de generale repetitie gaf Royaards zijn spelers,
haar notabelen lichtelijk onbewoonbaar maakt’.51 Zij greep alles aan wat het
die allen hun rollen goed kenden, een dag vrij om zijn eigen teksten te kunnen
leven kon veraangenamen en een korte wandeling naar het station was het ver-
leren – de anderen maakten zich al zorgen om het feit dat hij bij de repetities de
trekpunt naar andere en betere werelden. Vooral Amsterdam trok. Lezingen en
gedrukte tekst nodig had of zijn rol simpelweg oversloeg. Op de generale repeti-
vergaderingen daar combineerde zij met logeerpartijtjes bij vrienden óf in hotel
tie kwam hij tot ieders opluchting met een uitstekende voordracht van beide tek-
American, niet alleen om praktische redenen, maar ook om het weg zijn te rek-
sten.
ken. De hoofdstad was voor haar eerder een eerste dan een tweede thuis.
In Hengelo werd proef gespeeld, op 23 juni. Meteen na de voorstellingen wer-
Het plan voor de Zomerspelen beantwoordde aan alles wat aanlokkelijk was:
den alle decorstukken en andere benodigdheden in verhuiswagens geladen, die
deelnemen aan een toneelexperiment, in de nabijheid zijn van de veelbelovende
vervolgens per trein naar Hilversum werden getransporteerd. Daar zouden
Royaards en Verkade, de gezelligheid van het groepsverband en tijdelijke afstand
paarden voor de wagens gespannen worden, die ze naar Laren zouden trekken.
van Dordrecht.
De wagons waarop de verhuiswagens waren geplaatst, werden echter om onduidelijke redenen afgehaakt in Apeldoorn, vertrokken alsnog veel later en kwamen
Bij de allereerste voorbereidingen was Top Naeff nog niet betrokken – Royaards
pas de volgende ochtend, volgens plan met de paarden, in Laren aan. Een dag vol
en Verkade des te meer. Het was geen eenvoudig karwei om beroepsspelers en
hoogspanning, om alles nog op tijd klaar te krijgen, volgde. Nieuwe problemen
amateurs tot harmonie te krijgen, ‘maar het geduld van de regisseur (en van de
dreigden toen ’s middags door de eigenaar van hotel Hamdorff bezwaar werd
52
Terwijl Royaards in Amsterdam repeteerde,
gemaakt tegen de brandgevaarlijke acetyleengasverlichting die Verkade wilde
werkte Verkade in de provincie aan de decors: in het Hengelose Beursgebouw gaf
gebruiken. Uiteindelijk wist deze Hamdorff te overtuigen. Voor alle zekerheid
spelers) was ongekend groot’.
116
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
117
werden in de demontabele houten verlichtingstorens extra wachten met enkele
bers’ maar niet te spreken, schreef een criticus, wiens lof onverdeelder zou zijn
emmers water gestationeerd.
geweest als Verkade en Royaards naar ‘een levensgetrouwe archeologische repro-
Het regende op de premièreavond, maar dat verhinderde een gemêleerd ge-
ductie’ hadden gestreefd.60 Verkades streven naar suggestie werd niet door
zelschap van kunstenaars, relaties van de spelers, geïnviteerden en door de pers
iedereen begrepen of gewaardeerd. Het geringere enthousiasme werd deels ook
geïnteresseerden niet per rijtuig of auto naar Laren te reizen. Door de tegen-
geweten aan het stuk zelf, dat volgens Frans Coenen aardig, maar verder kinder-
spoed met de treinwagons begon de voorstelling later dan gepland.
lijk en sentimenteel was.61 Verkade zelf betreurde het later dat hij voor dit stuk
Een overvolle zaal was er getuige van toen Royaards, op een ladder achter het
een toch enigszins realistisch decor had bedacht, onder meer bestaande uit dun-
decor staande, met de proloog van God de toon van het stuk zette en al snel was
ne boomstammen van opgerolde visnetten. Hij typeerde de voorstelling als ‘een
men diep onder de indruk van het lot dat de zorgeloze Elckerlyc trof. Gaandeweg
anticlimax, ofschoon geenszins een mislukking’.62
de voorstelling zag men Royaards verouderen, tot hij gelouterd in de put kon
Na de twee avonden in Laren ging het gezelschap op tournee. Het was aan-
afdalen. Het was Top Naeff, die als Vijf Sinnen het proces van dichtbij beleefde,
vankelijk de bedoeling in de traditie van historische opvoeringen per woonwa-
een raadsel hoe Royaards het klaarspeelde, ‘zonder door eenig schmink-middel
gen te reizen, maar uiteindelijk werd het, veel praktischer, de trein. Steden als
iets aan zijn uiterlijk voorkomen te veranderen. Men zag bij open doek een man
Amsterdam, Den Haag, Apeldoorn, Utrecht en Leiden konden in juli nu ook
van middelbaren leeftijd tot grijsaard verouderen, want Elckerlyc verlaat in de
genieten van de spraakmakende inspanningen van Royaards, Verkade en hun tij-
laatste helft van het stuk geen oogenblik het tooneel. Men zag hem in de witte
delijke troepje. De zalen werden bevolkt door ‘een geheel nieuw publiek’: ‘jonge-
boetepij als het ware wegschrompelen, bleeker en bleeker worden, doorschij-
lui, geestelijken, artiesten, dominees en tal van andere mensen, die tot dan toe de
nend als een ivoren heiligenbeeldje, broos, op het punt tot stof ineen te vallen.’
56
Even werd de voorstelling bedreigd toen het licht – geen voetlicht, maar licht
weergereis en logeerpartijtjes.‘’t Is een gesjouw!’ schreef Top aan Prins64, maar
van bovenaf! – langzaam begon af te nemen en duisternis zich meester maakte
zij vond het heerlijk om iedere avond weer op de planken te staan. Als zij zelf niet
van het speelvlak. Royaards speelde zelfbewust door, tot de belichtingsmedewer-
speelde in Elckerlyc zat zij in de zaal om Lanseloet te zien. Het was een feestelijke
ker het licht herstelde. Het kleine mankement, dat de voorstelling letterlijk had
periode, een aaneenschakeling van theater en etentjes. Na de Elckerlyc-voorstel-
kunnen uitdoven, hinderde het publiek niet in zijn waardering: het was uitzin-
ling in Amsterdam bood Top de echtparen Royaards en Robbers en haar mede-
nig enthousiast en ‘een ware ovatie klonk uit de zaal’.57 Na afloop waadden de
speelster Mien Schuylenburg een souper aan in het Amstel Hotel.
bezoekers, begeleid door stortregen, door een modderpoel naar de tramhalte;
In de pers kregen de twee voorstellingen, Elckerlyc in het bijzonder, een geest-
extra stoomtrams brachten hen niet alleen terug naar omliggende plaatsen als
driftig onthaal. Frans Mijnssen prees ‘de meerdere distinctie, en de afwezigheid
Hilversum, Baarn en Bussum, maar ook naar Amsterdam, Haarlem, Amersfoort
van het smakelooze en onbenullige van zoo menige Nederlandsche tooneelvoor-
en Utrecht.
stelling’.65 Wat Royaards en Verkade op het terrein van regie en enscenering had-
De Gooi- en Eemlander noemde de première de volgende dag een succes, een
den bereikt, was nog nooit in Nederland vertoond, vonden de meeste recensen-
evenement op het gebied van de toneelspeelkunst. Volgens dit blad was er een
ten.66 Typerend voor veel persstemmen is wat Van Nouhuys schreef in Groot
voor Nederland zeldzame eenheid bereikt tussen tekst, decor, kostuums en ge-
Nederland: ‘Dat we aan [...] een verheffing van ons tooneel weer dúrven denken,
baren.58
dat we er op dúrven hopen, danken we aan het energieke pogen van Royaards en
De volgende avond – weer regende het – werd Lanseloet gespeeld, in een stamp-
118
schouwburg gemeden hadden’.63 Het waren drukke weken, met veel heen-en-
Verkade.’67
volle zaal waarin stoelen moesten worden bijgezet. Het succes was echter minder
De letterkundige en toneeldeskundige Jan Walch raakte geïrriteerd door dit
dan de vorige avond. Top Naeff, die in dit stuk niet meespeelde, had gemengde
soort persgeluiden. Hij was niet onder de indruk van de ‘schoonheid’ van het
gevoelens over het toch nog te realistische decor en de belichting en was ook niet
Middelnederlands en had vooral een afkeer van ‘het snobbish en begriploos
enthousiast toen zichtbaar een geschilderd kasteel werd opgerold.59 Royaards
gedweep’ met de ‘primitieven-opwekking’. Volgens hem was er sprake van ‘een
was dominant aanwezig in deze voorstelling, waardoor Lanseloet als hoofdper-
adoratie van blauwboordigen en langharigen, van wat ’s zomers op bloote been-
sonage soms in zijn schaduw kwam te staan, om over de meespelende ‘liefheb-
en het Gooi onveilig maakt [...]’.68 Er waren er ook die het betreurden dat Roy-
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
119
aards c.s. hun krachten hadden benut voor dit klassieke stuk, immers: een nieuw 69
en beter Nederlands toneel zou toch in de eigen tijd moeten wortelen.
toonen...Doch het gaat hier noch om den een noch om den ander. Het gaat om een Kunst, die, zoo goed als elke andere, haar hoogere rechten heeft.’
Maar dit waren uitzonderingen: de Zomerspelen van 1907 zijn de geschiede-
Zij wijdde ook nog enkele woorden aan de ‘Nae-Prologhe’ waarmee Elckerlyc
nis ingegaan als baanbrekend, vernieuwend en revolutionair. Tot op de dag van
afsluit. In dit korte stukje slottekst wordt de moraal van het stuk expliciet ver-
vandaag wordt het belang van de Spelen erkend: ‘De echte doorbraak van het
woord en de hoop uitgesproken dat ieder mens ‘suver’ voor God zou kunnen ver-
70
gestileerde toneel kwam met de Zomerspelen in Laren [...]’ ; ‘Het begin van het
schijnen. Top Naeff vond dat deze verzen de ontroering van het stuk beschadig-
moderne theater’.71 Het publiek kreeg er belangstelling voor door tekstedities
den: ‘[...] men zou evengoed den orchest-dirigent kunnen verzoeken, zich na
72
van de gespeelde stukken. Er was echter nog een lange weg te gaan: zelfs al zou
bijv. de Matthäuspassion tot het publiek te keeren, om dit met den korten
de ene na de andere opvoering van uitstekende stukken gerealiseerd kunnen
inhoud van het gehoorde nogmaals te stichten’.78 Na enkele voorstellingen werd
worden, hoe kreeg men het publiek de schouwburg in?73
de naproloog weggelaten, waarschijnlijk na een pittige discussie hierover tussen Top en Royaards. Hij kwam erop terug in een brief. ‘Ik denk dat hij een beetje
Ook Top Naeff schreef over de Zomerspelen, op verzoek van Robbers die haar,
berouw heeft mij op zoo onrechtvaardige wijze te hebben uitgedonderd. (dit is
nog voor zij één zin voor Elckerlyc gerepeteerd had, al om een artikel gevraagd had
de tooneelterm en dus geoorloofd.),’ schreef Top op 16 juli aan Prins.79 Zij noem-
voor Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift. Na aanvankelijke aarzeling – ze realiseer-
de Royaards de ‘vertoornde God de Vader’, refererend aan zijn goddelijke pro-
de zich dat ze als betrokkene niet objectief kon zijn en dat het moeilijk voor haar
loog in Elckerlyc. In haar latere brieven hanteert zij bijnamen als ‘de hemelsche
zou zijn kritiek op medewerkers te uiten – stemde ze in.74 Het oktobernummer
vader’, en ook wel kortweg ‘GdV’.
van het blad bracht haar artikel, waarin ze uitvoerige analyses van de twee stuk-
In haar artikel had zij geschreven dat het noch om Royaards noch om Verkade
ken gaf.75 Ze vond de voorstellingen een herademing in een toneelklimaat dat
ging, maar om de toneelkunst. Zij zag, en velen deden dit met haar, beide toneel-
gekenmerkt werd door ‘wanbegrip, onverschilligheid en smakeloosheid’ en van
mannen als pioniers in een gezamenlijke strijd voor een volwassen toneelkunst.
‘wier innerlijke leegte wij winter op winter pijnlijk worden overtuigd’. Uit haar
Het was een voor de hand liggende gedachte, maar de zo verschillende persoon-
artikel blijkt het niet, maar uit een brief aan Robbers wel: voor Verkade had zij
lijkheden van Verkade en Royaards waren een essentiële blokkerende factor. Zij
minder waardering. ‘Met Lanseloet kwam ik vanzelf meer op het gebied van Ver-
hadden weliswaar hetzelfde ideaal, maar benaderden het elk op eigen wijze.
kade en zijn persoon,’ schreef ze, ‘en ik geloof nu wel dat ik er zoo rechtvaardig
Royaards stelde het stuk en een perfecte vormgeving centraal en maakte zijn spe-
76
Zij plaatste kritische noten bij het decor
lers hier ondergeschikt aan. Hij kneedde hun rollen en de uitwerking daarvan
van Lanseloet, maar prees Verkades suggestieve decors principieel: ‘Eduard Verka-
naar zíjn ideeën. Wilde een regisseur goed zijn, dan diende híj ‘het alleronderste’
de heeft ons, met zijn geestdriftig en geestkrachtig pogen in deze richting, uit-
naar boven te halen uit zijn ‘luidjes’, was zijn opvatting.80 Verkade ging juist uit
zicht gegeven, vlucht aan ons denken, en geloof in het betere dat komende is.’ De
van de acteurs, die hij veel meer vanuit hún interpretatie wilde laten spelen –
hoofdfiguur van haar essay was Willem Royaards. Zij was niet alleen onder de
Royaards vond hij in dit opzicht als regisseur te dominant. Daarnaast vond hij de
indruk van zijn spel, maar vooral van zijn regie. Naeff onderscheidde twee soor-
ideeënwereld van de schrijver belangrijker dan de emoties die deze opriep en
ten regisseurs: een die zich dienstbaar maakte aan de auteur en een die het werk
hechtte hij ook minder aan een sterke aandacht voor de vormgeving van de voor-
herschept en het zo tot zijn eigendom maakte. De laatste had haar voorkeur: de
stelling.81 Het kon niet uitblijven dat de verschillende temperamenten met
regisseur als kunstenaar, die volle vrijheid van handelen heeft en onbegrensde
elkaar botsten bij het veelvuldig en intens samenzijn tijdens de Zomerspelen-
macht. Een regisseur die niet slechts een geschreven tekst tot leven brengt, maar
tournee. Royaards was vurig, opgewonden, direct, Verkade rustig, stil, beschou-
77
met een geheel eigen creatie komt. Zo’n regisseur was Royaards volgens haar.
wend. Ze waren twee andersgeaarde regisseurs en voor de meer ervaren – en
Hij kon, samen met Verkade, veel betekenen voor de zo verwaarloosde Neder-
eigenzinnige! – Royaards moet dit lastig geweest zijn. Hij zag Verkade als een
landse toneelspeelkunst: ‘Literatoren zullen vóór alles Royaards, die een der
beginneling, die er nog lang niet was. ‘Er zijn veel moeilijkheden tusschen hem
hunnen is, voor zijn en hun kunst trachten te behouden. Men zou Verkade als
en Verkade,’ schreef Top Naeff aan Prins82, die zich nauw betrokken toonde bij
jonge kracht van beteekenis gaarne de ruimte gunnen zich te ontwikkelen en te
de Spelen; op zijn advies was er zelfs onderweg een en ander gewijzigd.83
mogelijk tusschen door ben gezeild.’
120
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
121
Het was ook Prins die nog vóór het einde van de Zomerspelen tot een belang-
uiteindelijk het geval was; de zomer lokte minder mensen naar het theater, dat
rijk initiatief kwam: het oprichten van een commissie die zou streven naar de
bij de wintermaanden ‘hoorde’. Er kwam dus minder geld binnen dan gehoopt.
bestendiging van de samenwerking tussen Royaards en Verkade. Op een zonnige
Daarbij waren de reis- en verblijfkosten niet gering, evenals de huur van de repe-
zondag sneed Prins in zijn tuin aan de Schiedamse Lange Haven het onderwerp
titielokalen. Verkade gebruikte de erfenis van zijn in februari 1907 gestorven
aan bij Top Naeff en de Van Looys, die dat weekend bij hem logeerden. Enkele
vader – ongeveer dertienduizend gulden – voor de financiering van de ergste
dagen later bracht Top Robbers op de hoogte; hij was enthousiast en bood met-
onkosten en voorkwam zo een financieel fiasco.89
84
Ook Frans Mijnssen werd bij de plannen betrok-
In de weken na het afscheidssouper werd gewerkt aan verdere samenwer-
ken; het vriendengroepje dat zich in Antwerpen gevormd had, was bijna com-
kingsplannen in een sfeer die weinig goeds voorspelde: de verdeeldheid die de
pleet.
twee toneelmannen kenmerkte, heerste ook onder de plannenmakers. Vanaf het
een zijn medewerking aan.
Prins kaartte het plan aan bij Royaards, die er meteen veel voor voelde. In
begin was er sprake van kampen: Mijnssen en de Van Looys voelden meer voor
eigen land kreeg hij nog weinig erkenning en zijn groeiende gezin dreef hem
Verkade, wiens broer met een zus van Titia van Looy getrouwd was, Top, Robbers
voor inkomsten naar Duitsland. Zijn ideaal was een eigen gezelschap en een
en Prins legden hun sympathie bij Royaards. Mijnssen had geen bezwaar tegen
85
nieuwe schouwburg, waarin de betere smaak, waaraan al zo lang behoefte was,
Top Naeff in een te vormen commissie, mits Verkade er niets tegen zou hebben.
gepresenteerd kon worden. Op 18 juli had hij echter al zorgelijk geschreven dat
Het zou ook kunnen dat Verkade dan tegenover Top ‘een van zijn luyden’ zou
hij hoopte dat het plan niet zou afketsen op ‘het gemis aan juist inzicht bij enke-
willen zien, Herman Roelvink bijvoorbeeld. Maar Robbers en Prins voelden weer
len’, waarmee hij duidelijk doelde op Verkade: ‘De heer Verkade neemt jegens mij
niets voor ‘dat kwibusje’, ‘dat stierkalf van de delftsche markt’, dat zij veel te zelf-
een houding aan, die ’t mij onmogelijk maakt met hem vertrouwelijk te pra-
bewust vonden.90 Enzovoort. De initiatiefnemers zelf waren zich goed bewust
86
ten.’ Volgens Royaards dacht Verkade dat het resultaat van de Zomerspelen be-
in welk troebel water zij hun hengels wilden uitgooien. ‘Gisteravond onder den
ter geweest zou zijn als híj de regie gevoerd zou hebben. ‘Juist hierin schuilt eene
invloed van Champagne, Gravis, Bordeaux enz. dacht ik aan eeuwige verbroede-
overschatting zijnerzijds, die een samenwerken met hem op den duur onmoge-
ring,’ schreef Prins op 1 augustus aan Robbers, maar ‘ontnuchterd’ twijfelde hij
lijk, d.w.z. steriel zou doen worden. En dan ware ’t beter op dezen weg niet verder
sterk aan de onderneming. Met smart wachtte hij op een reactie van Verkade; pas
te gaan.’ Wellicht was hij daar niet helemaal rouwig om: mocht Verkade dwars-
wanneer deze geantwoord had, kon er verder gehandeld worden. Erg vlot liep
liggen, dan zou de op te richten commissie zich alleen voor hem, Royaards, in-
het allemaal niet. ‘Heeft V. nu nóg niet den bewusten brief gezonden? Laat de
zetten.
belangstelling toch niet bekoelen, de roem van ’t dierbaar Vaderland is er mee
Prins stuurde Verkade een brief waarin hij hem op de hoogte bracht van de voornemens en enkele cruciale vragen stelde: Waren er nog geschillen tussen
Deze laatste overweging zal Verkade weinig beziggehouden hebben. Hij
Verkade en Royaards? Konden ze die zelf oplossen? Zou arbitrage kunnen hel-
moet als jong idealistisch acteur de mogelijkheid om met de ervaren Royaards
pen? Terwijl naar een reactie van Verkade werd uitgezien, groeiden de ideeën.
verder te werken aanlokkelijk gevonden hebben, maar hij was te zeer realist en
Ook de geestdrift van Top Naeff zwol en dan vooral voor Royaards: ‘Zonder in
kende zichzelf én Royaards te goed om de uitgestoken hand aan te nemen.
details te treden: mijn overtuiging is dat Verkade dwaalt,’ schreef ze op 23 juli
Ergens in de zomer van 1907 heeft hij Royaards nog ontmoet, in Hattem, waar
aan Prins, ‘en als het er op aankomt sta ik, zonder Verkade te onderschatten, toch
Willem en Jacqueline vakantie hielden. Royaards had Verkade gevraagd te ko-
volkomen aan de zijde van Royaards.’
men overleggen. Ze maakten samen een wandeling over de hei, waarbij Verkade
Op 30 juli werd de Elckerlyc- en Lanseloet-tournee afgesloten met een souper in
uitvoerig over zijn ideeën en plannen sprak. Royaards zei weinig, bleef plotse-
Royal te Den Haag, dat de samenwerking tussen Royaards en Verkade ‘vriend-
ling op het zandpad staan, ‘nam een imposante denkpauze en zei plechtig:
schappelijk, maar definitief’ besloot, zou Eline Verkade-Cartier van Dissel later
“Mijn beste Verkade... Ons scheiden werelden.”’92 In brieven is over deze ont-
87
schrijven. De dagen na het afscheidssouper waren ‘ellendig’, schreef Royaards 88
122
gemoeid,’ schreef Top aan Prins.91
moeting niets terug te vinden, maar waarschijnlijk is Verkade door het gesprek
aan Prins. ‘Zoo’n leegte in en om ons!’ Financieel gezien waren de Spelen geen
op de heide bij Hattem tot het inzicht gekomen dat het niets kon worden, sa-
succes geworden. Het had in de bedoeling gelegen in meer plaatsen te spelen dan
menwerking tussen hem en Royaards.
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
123
Prins vierde in een verregend Noordwijk ‘vakantie aan zee’, en ontving daar,
Het waren niet de eersten de besten die zich voor Royaards wilden inzetten.
eindelijk, op 22 augustus uitsluitsel. Verkade had geen behoefte aan arbitrage en
Prins presideerde de eerste ‘Elckerlyc’-vergadering, die door Mijnssen werd
wilde ook helemaal niet met Royaards samenwerken. Volgens Prins suggereerde
genotuleerd. Verder waren, naast Top Naeff, aanwezig Hein Boeken, Frans Coe-
Verkade dat de op te richten commissie Royaards steunde ten koste van Verkade.
nen, Jacobus van Looy, Johan de Meester, Herman Robbers en Adriaan van Oordt.
Prins was kwaad op Verkade, en niet alleen omdat hij 25 cent strafporto voor diens te gering gefrankeerde brief had moeten betalen.93 ‘Eerst dat lange laten
124
Lodewijk van Deyssel, enthousiast gemaakt door Royaards98, was ook uitgenodigd, maar moest verstek laten gaan.99
wachten, en dan in plaats van een rijken schotel met schoone vruchten zijner rij-
Tot een definitieve verdeling van bestuurstaken kwam het niet die avond, die
pe overpeinzingen, het wurmachtige gedraai van de verdroogde schillen zijner
werd afgesloten met een souper, maar Top had voortvarende plannen. ‘Ik zal Ary
weigering te krijgen!’94
Pr. flink aansporen tot het voorzitterschap, ze komen Zondag bij ons eten en dan
Ook Royaards had een brief van Verkade gekregen, die door de ontvanger als
zal ik hem lichtelijk beneveld, aan het einde van een copieus diner, wel win-
‘zeer onoprecht’ betiteld werd. Verkade gaf als reden voor zijn afbreken van de
nen.’100 Ook opgepord door Robbers en Mijnssen nam Prins uiteindelijk het
samenwerking op dat hij zichzelf te jong vond om samen met Royaards aan het
voorzitterschap aan.
hoofd van een onderneming te staan. Royaards geloofde hem niet en verdacht
De Vereeniging Elckerlyc zou buitensporig veel tijd van Top Naeff gaan ver-
hem van wat hem zelf ongetwijfeld dreef: ‘[...] hem plaagt de eerzucht: de eerste
gen, niet alleen door vergaderingen, maar ook door haar sterke motivatie voor
en éenige te wezen’.95 Dat was misschien wel zo, maar Verkade kon ook moeilijk
het project, dat haar volledig in beslag nam. Zij correspondeerde hevig met
openlijk aan Royaards vertellen wat hij wel onverbloemd in een brief aan Frans
Mijnssen, Royaards, Robbers en vooral Prins over mogelijkheden en onmoge-
Mijnssen bekende: dat creatieve verbintenis met Royaards onverstandig zou zijn
lijkheden, en ook over allerlei betrokkenen en hun opstelling. Ook de drie vrien-
omdat hij niets dan onheil voor zichzelf voorzag. Een kleine tournee was wel aar-
den schreven elkaar tientallen brieven over hun Elckerlyc-idealen. De correspon-
dig, maar voor langere tijd samen, nee. ‘Bovendien vullen wij elkaar niet aan. Hij
dentie Naeff-Royaards is helaas verloren gegaan, op een enkele brief van later
zoowel als ik behoeven een zakenman naast ons en de meeste kwaliteiten hebben
datum in Royaards’ zogenaamde kopieboeken na.101
wij samen dubbel, behalve dat hij een goed acteur is, en ik meer smaak en stijlge-
Voor Top Naeff was het concrete doel van de onderneming een te stichten vast
voel heb. Naast hem zie ik ook geen ontwikkeling voor mij zelf en ik wil niet
gezelschap. Daarvan zou Royaards echter nooit – en zij onderstreepte dat laatste
annex zijn aan een tooneelonderneming die mislukt. [...] Compagnieschap is
woord in een brief aan Prins – directeur mogen zijn, wél regisseur onder een
erger dan trouwen, en Royaards is geen gemakkelijke partner. [...] Ik hoef je niet
directie die hij in artistiek opzicht als zijn meerderen of minstens zijn gelijken
te zeggen, dat het mij grooter teleurstelling dan iemand is, dat ik er geen gat in
kon erkennen ‘en die hem aan kunnen’.102
zie met Royaards te werken. Hij is glad bedorven, absoluut “ster” acteur, en dit
Royaards gedroeg zich grillig en kon heel driftig zijn wanneer iets niet ging
bovendien nog onbewust, zoodat hij zich tegelijk ensembel-mensch [sic] voelt.
zoals hij het wenste of hoopte. Verkade had in dat opzicht gelijk: samenwerken
Alleen in een Elckerlyc, waar hij alles moet zijn, deugt hij.’96
met hem was geen sinecure. Het Elckerlyc-bestuur werd ook geregeld gecon-
Toch lieten Prins en de zijnen zich niet ontmoedigen. Op 7 september zou een
fronteerd met zijn onverwachte acties. Zo was hij na de constituerende vergade-
voorlopige commissie vergaderen om te zien hoe het nu verder moest. Top Naeff
ring verslag gaan uitbrengen bij Leo Simons.103 De idealistische en ondernemen-
reisde er op 6 september voor naar Amsterdam, waar zij ging logeren bij het echt-
de Simons, die twee jaar eerder de Wereldbibliotheek had opgericht, was bij
paar Royaards, of liever gezegd: bij Willem, want Jacqueline was er niet. In een
Royaards op bezoek geweest, had van hem gehoord over de plannen en wilde
achterzaaltje van American werd de volgende dag het doel van een op te richten
graag helpen – met een waarborgfonds, los van een vereniging. Royaards richtte
Vereeniging ‘Elckerlyc’ duidelijk geformuleerd: ‘[...] plannen te beramen om het
nu zijn pijlen op twee doelen: een vereniging om tot iets constructiefs te komen,
streven van de heeren Royaards en Verkade, dat gebleken is door de Zomerspe-
een waarborgfonds om zo snel mogelijk geld te krijgen.
len, te steunen.’ Geaccepteerd moest worden ‘dat de samenwerking van de hee-
Royaards’ houding én Simons’ inmenging vielen niet goed bij de Elckerlyc-
ren R. en V. intusschen heeft opgehouden daar de heer Verkade zich heeft terug-
mensen. Ze waren bang voor zucht naar macht en hadden verder ook weinig op
getrokken. De heer Royaards wil doorgaan.’97
met Simons, die getrouwd was met de toneelschrijfster Josine Simons-Mees, telg
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
125
uit een bekende Rotterdamse bankiersfamilie.104 Ongegeneerd maakten Prins
relatie met Gordon Craig, en diens ideeën zouden zo wel eens in Elckerlyc kun-
en de zijnen suggestieve opmerkingen in brieven over het huwelijk van Simons,
nen doorsijpelen, vreesde Robbers, die weinig voelde voor Craigs ‘vage voorstel-
dat hem fortuin bezorgd zou hebben. Om zijn financiële situatie werd hij ge-
lingen’.113
doogd. ‘Ik zou met Simons maar zien te modderen’, schreef Top aan Prins, ‘we
Wél gekozen werden Jacobus en Titia van Looy, Maria Viola114, Herman Rob-
kennen hem allemaal, ’t is een glibberig hagedisje dat we ter wille van het fortuin
bers, Johan de Meester, A. Aletrino en Frans Mijnssen.115 Met de Van Looys had
zijner echtgenoote maar bij den staart moeten houden.’105 Zij was nog voorzich-
Top Naeff moeite, bekende zij Prins: ‘Vooral bij stemmingen is dat zoo’n familie
tig met haar woorden; Prins drukte zich krasser uit. ‘Simons, in geldzaken als
regeering. (Robbers der Dritte im Bunde!).’116 De laatste opmerking, over een
alle joden slim, zal wel zorgen dat als zijn dubbeltjes er bij te pas komen hij in
inmiddels toch goede vriend, illustreert de grote vertrouwelijkheid die Top
evenredigheid van zijn geld ook de macht krijgt – en dat beteekent dat hij de baas
Naeff voor Prins voelde. Als mens stond Robbers haar zeer na, maar bij de Elcker-
zal zijn,’ schreef hij op 9 oktober aan Robbers. In dezelfde brief verdacht hij
lyc-aangelegenheden was zij hypergevoelig voor alles wat maar enigszins sym-
106
Royaards wel
pathiserend voor Verkade was. Jacobus en Titia van Looy waren dat, Robbers was
zou wijzen op de vooralsnog beperkte financiën van de Vereeniging ‘Elckerlyc’
innig met hen bevriend, en dat maakte Top Naeff achterdochtig. Verkade was
en hem zo voor zich zou winnen.
namelijk inmiddels weer in beeld gekomen. Hoewel hij besloten had niet verder
Simons er ook nog van dat deze ‘met joodsche welsprekendheid’
te gaan met Royaards, was hij aanwezig op de vergadering van 2 november, wat Zo was de hele onderneming al in een pril stadium een eierdans met achterdoch-
toch weer enig perspectief voor samenwerking leek in te houden. De vraag was
tige, elkaar beconcurrerende en roddelende partners. ‘Dit in vertrouwen’, en zin-
nu dus opnieuw: hoe verder met Royaards én Verkade? Top Naeff was sceptisch
nen van soortgelijke strekking zijn refreinen in hun correspondentie, brieven
over ‘die twee, zoo zoetjesaan, en tegen wil en dank weer saamgebrachte regis-
van derden werden onbekommerd doorgestuurd. Ondanks de irritatie die Roy-
seurs’, maar hield goede moed. Ze opperde twee geheel verschillende stukken te
aards opriep, groeide Tops bewondering voor hem. Eind oktober logeerde hij na
laten instuderen, een onder regie van Verkade, een onder regie van Royaards, om
een Shakespeare-voordrachtsavond in Dordrecht bij de Van Rhijns.107 Na mid-
hun gelijke kansen te geven. Ze was tevreden over haar eigen plan: ‘Er openen
dernacht las hij zijn gastvrouw en gastheer voor uit enkele manuscriptpagina’s
zich voor mij vele mogelijkheden. We zijn goed op weg!’
van De heilige tocht, de roman waaraan Prins werkte. Top smolt weg bij zijn voor-
Ze vergiste zich. Dat bleek al spoedig op de bestuursvergadering van 16 no-
dracht: ‘Hij deed het prachtig, heel eenvoudig en heel helder. [...] Dit alles
vember, toen een principiële discussie op gang kwam nadat Verkade een plan
geschiedde te klokke half 2! Op dinsdag den 22sten October in de van Beveren-
gepresenteerd had. Hij wilde een voorstelling met amateurs maken, zo bewijzen
straat te Dordrecht. Zulke historische oogenblikken onderhouden de vriend-
dat hij iets kón en vervolgens tot een eigen gezelschap en een goede schouwburg
108
schap, niet?’
komen. Concreet dacht hij aan een opvoering van Hamlet door de Vereeniging
Op 12 oktober 1907 werd de Vereeniging ‘Elckerlyc’ officieel opgericht109 en
Elckerlyc. Na het nodige heen en weer gepraat werd uiteindelijk besloten dat
op 2 november vond in American de eerste vergadering van besturende leden
Verkade een plan voor Hamlet zou indienen en dat aan Royaards, niet aanwezig,
plaats. Royaards was er niet, zijn echtgenote wel. Tijdens deze vergadering werd
zou worden gevraagd naar diens plannen, die dan mogelijk ook als een voorstel
Arij Prins als voorzitter gekozen. Met Van Deyssel zat men een beetje in de maag.
konden worden ingeleverd.117
Als voorzitter van de jonge vvl toonde hij weinig daadkracht en uiteindelijk zou hij als ‘gewoon lid’ in het hoofdbestuur van Elckerlyc gekozen worden.
110
Uit de
bewaard gebleven notulen blijkt dat hij weinig voor Elckerlyc heeft betekend; hij 111
bezocht slechts eenmaal een vergadering.
Top werd ter vergadering als 112
explosief. Dat Verkade nu eerder dan hij met een concreet plan kwam, wekte zijn woede op en dat Mijnssen, een van zijn oudste vrienden, dat steunde, stelde hem teleur.
Zij
Een lange avond spanning was het gevolg. Top Naeff prikkelde hem ‘met de kal-
kwam nog met het opmerkelijke voorstel de door haar zeer bewonderde baan-
me, maar zeer besliste weerlegging van al zijn grieven tot een heilzame drift-
brekende Amerikaanse danseres Isadora Duncan, die ook in Nederland optrad,
bui’118, die om twee uur in de nacht leidde tot enige rust. Niettemin zag Top bui-
in het bestuur op te nemen, maar daar is niets van gekomen. Duncan had een
en hangen: ‘Royaards moet zich in Hamlet willen onderschikken aan Verkade
bestuurslid gekozen, nadat zij haar reserves op dit vlak overwonnen had.
126
Top logeerde na afloop bij Royaards en bracht verslag uit. De uitwerking was
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
127
maar in de praktijk lijkt ’t me bijna onhoudbaar voor beide partijen, nu de gene-
ben ondermijnd en het slagen ten slotte onmogelijk gemaakt. Oorspronkelijk
genheid, die weet te geven en nemen in zoo’n geval, totaal ontbreekt. Ik ben zelfs
was het Verkade en nu is het Royaards. Er is geen land mee te bezeilen.’122 Enkele
eenigszins huiverig dit te forceeren. [...] Van harte lijkt het me niet mogelijk
weken later, toen zij bij de Royaardsen at, kwam Royaards tijdens de maaltijd op zijn houding terug. ‘Jij vondt me ook onmogelijk en dwars hè op die laatste
meer.’
vergadering’ – wat Top ‘gretig beaamde’. Wat haar ondanks haar ergernis in Intussen zat Verkade niet stil: hij werkte aan een solovoorstelling van Hamlet,
idealistische zin op de been hield, was de scherpe scheidslijn die zij trok tussen
met door Van Looy vertaalde tekst, en dat baarde Top zorgen; nu Verkade met
Royaards ‘de man’ en Royaards ‘de kunstenaar’. ‘Hij verdiende dat wij nu zei-
zijn solo-optreden zichzelf een weg baande naar de beoogde door Elckerlyc
den...dankjewel. Maar daar zou de Kunst niet mee gebaat zijn en als je Royaards
gesteunde Hamlet-voorstelling kon dat wel eens concurrentie voor Royaards
den Gijsbrecht hoort lezen ben je al weer verzoend met zijn eigenaardigheden,’
119
De interne
schreef zij op 27 januari 1908 aan Prins. Royaards was zich overigens zelf wel
spanningen liepen op toen kort daarna bleek dat Verkade en Royaards niet alleen
bewust van zijn lastige karakter: ‘Ja, ik ben een lastig zeilschip en het kost vaak
niet samen een stuk wilden leiden, maar er ook niet samen in wilden spelen. Top
heel wat moeite, met mij land te halen,’ bekende hij aan Prins.123
betekenen. De pers was echter lauw over Verkades voorstelling.
vond dat Verkade met zijn matige Hamlet geen recht van spreken meer had, maar
Hij had intussen zijn handen vol aan een onverwacht project dat zich buiten
meende ook dat Verkade loslaten op de buitenwacht een onsympathieke indruk
de Vereeniging Elckerlyc had aangediend: de regie van Hoofts Warenar. Royaards
zou maken, die ook gevolgen kon hebben voor financiële steun. Zij schreef aan
was daarvoor gevraagd door oud-leerlingen van de Rotterdamse hbs aan de Kor-
Prins: ‘Als het er op aan komt geven rijke heeren veel eer geld voor des soliden
tenaerstraat, die het initiatief voor deze opvoering genomen hadden.124 Na aan-
koopmans Verkade ondernemingen dan voor iets waarin R.’s gerenommeerde
vankelijke aarzeling en kleine controversen tussen hem en de jeugdige dilettan-
nonchalance op het gebied van geld, zijn bekende wispelturigheid enz hen een
ten groeide zijn enthousiasme voor het karwei. ‘Ik ben best over deze luidjes
slechte borg voor hun duiten schijnt. [...] Er blijft niet anders over dan alle plan-
tevreden. Het is zoo aardig zoo’n vertooning onder je oogen te zien worden uit
nen te ketsen en te trachten een klein gezelschap te stichten. [...] Er moet dan
niets, absoluut niets.’125 Hijzelf speelde de hoofdrol in dit indertijd bijna verge-
iemand gevonden worden die met R. directeur kan zijn. (een engel door God
ten stuk. Na Elckerlyc en Lanseloet liet hij, een pionier op dit vlak, opnieuw klassiek
gezonden mag dat wel zijn!) Hij alleen baas is onzin. Hij baas op het tooneel kan
vaderlands toneel glanzen. Top Naeff zou er ook bij betrokken raken.
goed gaan. [...] Schrijf Royaards toch vooral dat hij zich nu Zaterdag inhoudt. Zijn eigen heftigheid (en onhebbelijkheid) is Verkade’s éénige kracht.’120
lyc-betrokkenen overrompelde: Eduard Verkade, 29 jaar oud, had een eigen
de geschiedenis niet, maar als hij dit gedaan heeft, heeft het weinig effect gehad:
gezelschap opgericht. De Hagespelers, doopte hij zijn troepje, waarmee hij ver-
de vergadering van zaterdagavond 21 december in American121 verliep verre van
wees naar de zestiende-eeuwse hagenpredikers, die net als hij geen vast onderko-
harmonieus, en dat was vooral te wijten aan de opstelling van Royaards, die
men hadden en hun preken in die eerste periode van de Hervorming in de open-
ongeduldig werd. Ondanks alle strubbelingen vonden Royaards en Verkade het
lucht hielden.126 ‘Zeker iemand heeft zijn zin nu, alléén baas,’ schreef Top Naeff
wenselijk eindelijk met een klein troepje te beginnen, dat tot een vast gezelschap
aan Prins.127 Deze constateerde nuchter dat de Vereeniging Elckerlyc Verkade in
kon uitgroeien. Robbers en Mijnssen meenden dat een vast gezelschap niet haal-
ieder geval niet hoefde te steunen, nu hij geheel buiten de vereniging om tot de
baar was op financiële gronden en dat voedde de irritatie van Royaards, die ook
stichting van zijn gezelschap gekomen was. Elckerlyc was nu van Verkade áf.
boos was over de samenstelling van het bestuur, waarin alleen maar literatoren zaten aan wie kennelijk het belang van het toneel ondergeschikt werd gemaakt.
128
Op 12 februari 1908 bracht de landelijke pers een bericht dat Top en alle Elcker-
Of Prins Royaards inderdaad geadviseerd heeft zich ‘in te houden’ vermeldt
Na opnieuw een vergadering met gekissebis en scherpslijperij begon Top Naeff, inmiddels ‘eerste secretaresse’, genoeg te krijgen van alle gedoe – ‘Ik wou
Zijn weinig coöperatieve opstelling irriteerde Top hevig. ‘Ik ben nòg ont-
dat we nu eens tot daden konden komen. We hebben nu al zooveel gepraat’128 –
stemd over die suffe laatste vergadering,’ schreef zij aan Prins, ‘over al dien hei-
maar haar ervaringen met de wordende Warenar hielden haar op de been: ‘Niet
melijken en openlijken onwil, al het kleingeestig geijver om den voorrang, al het
dat deze menschen ’t zoo goed doen. Integendeel maar ’t is toch verbazend knap
wantrouwen waarmee de heeren tooneellisten [sic] onze beste bedoelingen heb-
om te zien, als je van tooneel houdt tenminste, wat Royaards er in legt en er uit
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
129
weet te halen, uit al die rollen!’ Zij bleef Royaards, ondanks zijn vaak hinderlijke
te voeren’. De beeldspraak loog er niet om – en de door Royaards vaak gebruikte
presentatie, steunen en kon zich goed verplaatsen in zijn vermoeiende optre-
zinspeling op Verkades jonge leeftijd raakt het conflict in de kern: hij, Royaards,
dens. Na een lezing die zij in Kampen had gegeven kon haar hotel haar geen war-
de oudere, de ervarene, die al jarenlang geploeterd had voor zijn geld en in zijn
me maaltijd meer bieden, alleen een broodje met ham en een broodje met kaas.
ogen geen erkenning gekregen had, zag zich bedreigd door een beginneling die
‘Zóó soupeerde ik alleen, in mijn slaapkamer en den volgenden morgen ontbeet
nog beperkt was ook, maar wel in een hoog tempo leek te bereiken wat hij, Roy-
ik met één commis voyageur en verliet in allerijl het heerlijk oord. Je moet derge-
aards, al zo lang nastreefde: een eigen gezelschap en liefst ook een eigen schouw-
lijke expedities mee maken om te weten wat een métier het is. Het is waarlijk
burg. In Royaards’ ogen was Mijnssen onverbloemd ‘een slechte kerel. Als wij in
geen wonder dat Royaards, die dat dagelijks doormaakt, een beetje bijzondere
een ander land waren, zou ik dien man vorderen. Hier blijft eigenlijk alleen over
zenuwen heeft gekregen, daarom ben ik al gauw vergeeflijk gestemd.’
hem bij gelegenheid eens een pak slaag te geven.’
Niettemin groeide haar ongeduld en dat maakte haar opstelling militanter.
Ook in de periferie rond Royaards verziekte de sfeer. Half april logeerde Cato
Zij raakte er meer en meer van overtuigd dat Royaards toch maar als leider van
Neeb, de kostuumontwerpster van de Zomerspelen, enkele dagen bij Top, die
een gezelschap moest gaan fungeren, omdat zij meende dat er nu eenmaal nie-
inmiddels ook bij Warenar betrokken was geraakt. Zij zou in de proloog de rol
mand anders te vinden was met zíjn capaciteiten en een gemakkelijker karakter:
van Miltheyt op zich nemen, met Jacqueline Royaards in de rol van Gierigheyt
‘Er zal misschien niet iets volmaakts komen, maar in elk geval iets honderdmaal
als tegenspeelster.132 Cato Neeb kwam bij Top werken aan haar Miltheyt-kos-
beters dan tot heden.’ Wie Royaards niet volledig steunde, moest er maar mee
tuum. In haar benadering van Neeb was Top allesbehalve mild. ‘Aangezien zij
ophouden of Verkade of een ander helpen. Tot een breuk binnen de Vereeniging
meen ik, tot de “Kabeljauwen” behoort moeten wij voorzichtig zijn in onze uit-
Elckerlyc zou het toch wel komen, dacht ze.
latingen’, schreef zij aan Prins.133 In diezelfde dagen werd bekend dat Mien
Zij dacht hierbij ongetwijfeld aan Mijnssen, die zich meer en meer van Roy-
Schuylenburg, die in Elckerlyc Maghe gespeeld had, zich bij De Hagespelers aan-
aards afwendde. Het was al opvallend geweest dat hij in zijn uiterst positieve
gesloten had – ‘Mien is ook geheel in het vijandelijke leger opgegaan’. Ingrijpen-
bespreking van Hamlet Verkade alle eer van de Zomerspelen gaf, zonder zelfs Roy-
der was, dat Frans Mijnssen zijn ontslag als Elckerlyc-bestuurslid indiende.
Voor toneelleider vond hij hem echter niet geschikt.
Top betreurde dat niet: ‘Door Mijnssens uittreding zijn we op een zuiverder
Anderen ook niet, maar Prins verdacht Mijnssen van een geheime agenda:
standpunt met hem gekomen. Hij is toch een en al Eduard, woont met z’n vrouw
natuurlijk gunde Mijnssen niet Royaards maar Verkade het leiderschap! En Ver-
de soupertjes van het gezelschap bij enz.’ Zij vond het ‘flauw’ van hem dat hij
kade, zo verhief Prins zijn vermoeden tot zekerheid, had Mijnssen ingepalmd,
zich niet onmiddellijk had teruggetrokken toen het duidelijk werd dat Royaards
daarbij ‘op termietachtige wijze’ Elckerlyc ondergravend.130
en Verkade niet zouden gaan samenwerken en verweet hem ook dat hij zich
aards’ naam te noemen.
De sfeer raakte meer en meer bedorven, de standpunten verhardden zich. De
jegens Royaards als vriend niet bepaald trouw getoond had. Maar verder wilde
intensieve correspondenties tussen Top Naeff, Arij Prins, Willem Royaards, Her-
zij niet met de hele wereld ruziemaken en wenste zij al helemaal geen brouille,
man Robbers en Frans Mijnssen droegen weinig bij aan consensus; met hun vaak
vooral ook niet met de vrouw van Mijnssen. ‘Ik treed met hem in geen détails
zeer subjectieve visies, vinnige veronderstellingen en de laatste roddelachtige
meer over deze geschiedenis en erger me ook niet meer.’ Toch bleef alles haar
nieuwtjes deden de scribenten de zaak meer kwaad dan goed. Vooral Prins uitte
dwarszitten. Haar band met Frans en Maggy Mijnssen was juist de afgelopen
zich scherp – Robbers toonde zich, ondanks vaak felle kritiek, wat minzamer.
maanden steeds vertrouwelijker geworden; zij kwam geregeld over de vloer in
Vriendschappen die ooit stevig waren, wankelden nu. De kloof tussen Mijnssen
zijn karakteristieke ‘Huize Italië’ in de Roemer Visscherstraat.134 ‘Het logeeren
en Royaards groeide; dat de eerste steeds duidelijker de zijde van ‘dat ingebeeld
bij Mijnssen heeft voor mij het bezwaar dat hij en ik anders denken, er hapert
131
Verkade koos, bracht Royaards tot uitspraken die niet alleen teleur-
altijd wat,’ had zij op 19 december 1907 aan Prins geschreven. Kort daarna was de
stelling in Mijnssen toonden, maar bovenal jaloezie uitdrukten. In geen geval
persoonlijke sympathie toch sterker gebleken dan de verschillende standpun-
wilde hij samen met Mijnssen in een commissie voor een te stichten nieuwe
ten. Na de Elkcerlyc-vergadering van 21 december 1907 was zij bij de Mijnssens
schouwburg en zo ‘medewerken aan het op een hooge ros zetten van een jongen
blijven logeren. Ze genoot daar van een met wijn besprenkelde korte nacht in de
man, dien ik juist goed genoeg acht, om het paard, waarop ik rijd, – bij den teugel
salon, waar de kerstboom geurde. Een dag later, zij was amper thuis, schreef zij
heerschap’
130
129
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
131
een warme brief aan haar gastheer en gastvrouw, waarin zij onomwonden het
aan Mijnssen, van 14 mei, blijkt dat zij een spontane, maar vergeefse, poging had
geluk van deze vriendschap beleed: ‘Zoo’n nacht, het is helaas niet veel meer,
gedaan hem te bezoeken. Intussen had Mijnssen haar zijn artikel over de door
roest om, de haastige spoed vanaf het aantrekken van den eersten kous tot de
Top bewonderde operazangeres Gemma Bellincioni gestuurd, had Maggy ge-
handdruk door het portierraam bederft den morgenstond, en eindelijk zat ik
schreven en kon Top haar brief weer besluiten met ‘hartelijke groeten’. De lucht
met een soort welbehagen tusschen zeven vriendelijke joffers, die me niet deer-
was enigszins gezuiverd.
den, weer Bourgogne te worden. En in die geurige stemming overpeinsde ik, hoe
Ook Titia van Looy haakte af bij Elckerlyc – ‘ik kan niet op tegen die warwin-
ik eigenlijk voor het eerst eens een rustig uurtje met Maggie had...“gekletst” (er
kel van meeningen die zich in mijn hoofd nestelen,’ had ze op 20 februari aan
is geen ander woord voor) hoe ons dat, althans in mijn gevoel, nader had ge-
Prins geschreven.
bracht. Je kunt zoo lang met elkaar omgaan zonder dat er iets ráakt. Vooral, wij
Alle perikelen speelden zich af in een tóch al enerverende tijd, want Top zat
zijn zoo over de litteratuur heen, op wat ongewone wijze bij elkaar gekomen,
midden in haar Warenar-periode. De première had plaatsgevonden op donder-
weten niets van elkaars vroeger leven en van ons innerlijk-zijn. Het mijne en dat
dag 23 april in de Rotterdamsche Groote Schouwburg. De zaal was goed bezet,
van Frans is per slot nog uit ons werk te lezen. Maar dat van Maggie zit dicht,
ook met schrijvers en schilders uit andere plaatsen, vertelde de krant, en er was
zoolang ze zelf niet opendoet. Ik weet niet hoe dat nu precies kwam, maar ’t is net
veel applaus. ‘Royaards kreeg een reuzekrans en bloemen, en uit den pot, vóór
of ik gistermiddag iets van de inhoud zag en die ánders vond dan ik zoo opper-
’s nars bekeering vol van goud, rees een bloeiend boompjen op.’137
vlakkig gedacht had en die ontdekking iets aánhaalde. En dan ruik ik in mijn
Jan Toorop, een van de kunstenaars in het publiek, schreef de volgende dag
verbeelding weer de dennenlucht in “het salon” en denk aan de zwarte kinder-
aan Top dat hij het ‘zeggen’ van haar ‘zeer schoon en mooi’ had gevonden. Roy-
oogen die zullen glinsteren als de lichtjes en vind, dat ik de “poëzie” wel eens ver-
aards vond hij ‘overheerlijk grootsch en krachtig en vol dramatische hoogheid en
der zoek, dan ze eigenlijk is. Verders overpeinsde ik (zwáár is Bourgogne!), hoe
expressie’.138
goed ’t is, al bén je het niet eens over iets, vast te houden aan wat je oorspronkelijk
De anonieme recensent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant meldde diezelfde
aan elkaar hadt, en houden moet. En dan elkáar geen Mietje te noemen en
dag zijn gulle bewondering voor Royaards, ‘heel de vertooning leidend, van zij-
meteen te ondervinden dat zoo’n beetje wrijving niets te beteekenen heeft.’135
ne zeer groote gaven een nieuw, schitterend blijk gevend’.
Als secretaresse schreef zij Mijnssen een vormelijke reactie op zijn uittreden: het
groot succes. Na Rotterdam werd in Den Haag gespeeld, in Dordrecht en in
bestuur betreurde zijn besluit, hij werd bedankt voor zijn inzet, enzovoorts.
Amsterdam. Hier, in het Paleis voor Volksvlijt, zat op 11 mei Van Deyssel in het
Daarnaast schreef zij hem een persoonlijke brief waarin zij haar vriendschap met
publiek. Hij genoot van alles en niet het minst van Royaards’ spel: ‘Gewone
hem hoger stelde dan hun verschil in inzicht waar het Elckerlyc betrof. ‘Jij gaat,
tooneelspelers nemen een schijn aan; kunstenaars zoo als Royaards er een is,
met anderen een anderen weg. Het is uitsluitend een kwestie van vertrouwen en
nemen het wézen aan, het wézen van de voor te stellen figuur.’139 Royaards’ stre-
voorkeur, waarover we ons wederzijds kunnen verwonderen, maar meer ook
ven naar ware toneel-kunst kon volgens Van Deyssel dan ook niet genoeg ge-
niet. Alle argumenten waarmee nu deze scheiding is ontwikkeld zijn de officiee-
steund worden.
De sterke première en de al even gunstige recensies waren het begin van een
le verzinsels die we op vergadering aanvaarden, maar in het gewone leven, zoo-
Ook in Laren werd Warenar opgevoerd, op 13 juni, opnieuw in het kader van
dra men eerlijk en vriendschappelijk omgaat – kunnen missen [...].’ Vervolgens
de Zomerspelen en weer in ‘de goedgeventileerde schouwburgzaal’140 van hotel
ging ze over op gemoedelijke, huiselijke onderwerpen, als bewijs van haar inten-
Hamdorff.
ties. Niettemin voelde Mijnssen zich ‘schrikkelijk beleedigd’.136 Top verdedigde
132
zich in een brief die zij op 3 mei schreef door te zeggen dat zij als bestuurslid
Een ‘bloeiend boompjen’ had Royaards op de premièreavond in Rotterdam
tevreden was met Mijnssens reden voor uittreden, maar als mens niet, en dat zei
gekregen, maar dat was niet het enige. Er ging nog een ander boompjen voor
zij hem liever rechtstreeks dan achter zijn rug. ‘Ik praat liever uit, heb desnoods
hem bloeien. Zijn Warenar-voorstelling maakte zóveel indruk dat betrokkenen
liever ruzie, dan zoo’n stijlzwijgende verwijdering, zoo iets dat doodbloedt en
bij het project er hun verontwaardiging over uitspraken dat deze acteur in Ne-
zonder dat je weet hoe.’ Uit de volgende bewaard gebleven brief van Top Naeff
derland zo ploeteren moest.141 Het succes van de Zomerspelen was voor Royaards
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
133
een begin geweest van groeiend zelfvertrouwen, dat een kroon kreeg door alle
gaan, wordt onze houding een lamme’.145 In plaats van vreugde overheerste de
waardering en steunbetoon na Warenar. Al enkele dagen na de première voelde
angst om machtsverlies.
hij zich klaar voor het stichten van een eigen gezelschap. Dat de financiers van
Tops idealisme bleef overeind, maar de eigenmachtigheid van Royaards irri-
Warenar bereid waren hem hierbij te steunen, was een extra stimulans en op 2 mei
teerde haar. Toen hij prematuur repte over een mogelijke repertoirekeuze, keer-
liet hij een bericht in de Nieuwe Rotterdamsche Courant en andere kranten plaatsen
de zij zich daar fel tegen. ‘Ik verzet me niet gauw en ben voor véél geschipper,
onder het aandacht trekkende kopje ‘Tooneelgezelschap Willem Royaards’. Tot
maar dit is iets waarom ik zelfs mijn ontslag uit de vereeniging zou nemen als
zijn grote vreugde, schreef hij, kon hij meedelen dat de vorming van een toneel-
R. niet tot rede te brengen mocht zijn,’ schreef ze op 13 mei aan Prins. Drie dagen
gezelschap onder zijn leiding ‘op zeekeren financieelen basis zoo goed als verze-
later kon ze hem verslag doen van, opnieuw, een aanvaring met God de Vader, die
kerd’ was. Hij zou het seizoen openen op 1 september, acht maanden spelen in
opgewonden had laten merken dat Elckerlyc zijn zaak maar in de weg stond. Dat
Rotterdam, Amsterdam en Den Haag en vervolgens op tournee gaan.
142
Top Naeff was verbaasd. ‘Hoe vindt [sic] je dat voorbarige berichtje van Roy-
de Royaards zich weer en kon Top zijn ‘overspannen’ houding vergoelijkend her-
aards in de Courant!’ schreef ze een dag later aan Prins. ‘Er is geen woord waar
leiden tot een zichzelf overschreeuwen, dat voortkwam uit innerlijke onrust.
van dat gezelschap, hij doet maar zoowat om de boel warm te houden. Lientje die
Maar het plezier in de onderneming leek toch weg te ebben; ze klaagde in haar
eergisteren bij ons logeerde wist van niets, las ’t in de courant. Hij kan zonderling
brief over de vele vergaderingen die haar avonden blokkeerden en haar tot uit-
accuut [sic] optreden. Het is natuurlijk alleen om niet onder te doen voor Verka-
huizigheid dwongen. ‘Waar zitten we toch in, groote Goden! Voor ’t eerst en voor
de, al is ’t maar in schijn.’
’t laatst maak ik me warm voor tooneelzaken.’
Ze had maar ten dele gelijk. Natuurlijk wilde Royaards concurreren met Ver-
Er viel nog het nodige op te lossen: wat moest de verhouding zijn tussen Roy-
kade en hem het liefst verslaan, maar zijn gezelschap was meer dan een slag in de
aards en Elckerlyc? Moest er een leescomité gevormd worden dat Royaards,
lucht. Impulsief tot stand gekomen was het, zeker, maar het lijkt ook een triom-
wiens smaak men niet zeer hoog stelde, in zijn repertoirekeuze bijstond? Wie
ferend signaal richting Vereeniging Elckerlyc. Na al het oeverloze praten en ver-
moesten daar dan in en wie had uiteindelijk het laatste woord: dat comité of Roy-
gaderen van het bestuur had hij nu, in feite alleen en in korte tijd, een eigen
aards? Wie was nu wel te vertrouwen en wie niet? Dan was er ook nog Van Looy,
gezelschap van de grond getild. Hij bevredigde er zijn eigen verlangens mee,
die deining veroorzaakte door zijn beschuldiging dat Royaards mensen uit het
maar hield ook Elckerlyc een spiegel voor: hier is mijn gezelschap, ik heb al enke-
gezelschap van Verkade had weggekocht.146 Een ingezondenbrievenfeuilleton
le financiers, kom nu eindelijk tot daden en help me verder met geld. Hij schoot
in de krant was het gevolg147 en illustreerde dat de verheffing van het toneel in
in de roos. Wat al die tijd na de Zomerspelen niet gelukt was, kon nu ineens wel:
Nederland steeds meer het karakter kreeg van een ordinaire stammenoorlog, die
actie ondernemen om aan geld te komen. Voortgedreven door Royaards vroeg
vriendschappen beschadigde en een sfeer van achterdocht zaaide. Geregeld
Elckerlyc belet aan bij de gefortuneerde mr. P.J. van Wijngaarden, die een van de
waren in de kranten berichten te vinden over de geïrriteerde relatie tussen Roy-
143
beoogde geldschieters was.
Royaards had al het nodige overleg met hem ge-
voerd over de op te richten Naamloze Vennootschap Het Tooneel, waarvan hij
134
maakte Top ‘zoo nijdig’ dat de spanningen hoog opliepen. Later verontschuldig-
aards en Verkade, waarbij ook onder bedekte termen over de positie van Mijnssen werd geschreven.148
samen met Willem Stumpff jr. directeur zou worden. Een kleine ruimte in het
In de zomer van 1908 trad Elckerlyc eindelijk naar buiten. Tussen de vereni-
Paleis voor Volksvlijt aan het Frederiksplein, waar hij de theaterzaal – elektrisch
ging en Royaards’ nv Het Tooneel, die sinds 17 juli officieel een feit was, werd een
en met gas verlicht, 1112 plaatsen – ging bespelen, fungeerde als kantoor.144
contract gesloten. Er werd verder – ook nu niet probleemloos – een circulaire
Robbers was duidelijk overvallen door de plotselinge voortgang: ‘Wij moeten
opgesteld die de doelstellingen van Elckerlyc vermeldde en mensen om financië-
nu geld gaan vragen. Voor wie? Voor Royaards persoonlijk! Dit is de feitelijke
le steun vroeg. Uiteindelijk lág het stuk er, met als algemene doelstelling de ver-
toestand!’ schreef hij op 13 mei aan Prins. Die had zijn strategie al uitgestippeld:
betering van het Nederlands toneel, waarbij in de eerste plaats morele en artis-
Elckerlyc zou controle uitoefenen op Royaards’ repertoire via een Raad van Be-
tieke steun verleend zou worden aan de plannen van Willem Royaards.149 De te
heer en hem zoveel mogelijk steunen. Maar in Prins’ optiek lag de suprematie bij
spelen stukken zouden gekozen worden door een comité. Royaards’ plannen
de vereniging, want ‘als R. niet om Elckerlyc’s raad geeft en zijn eigen weg wil
werden genoemd en daarna werd de geadresseerden gevraagd toe te treden tot
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
135
de vereniging als beschermend of kunstlievend lid.150 Daar stonden gratis en
dagen later – het aantal was inmiddels gegroeid tot tweeëntwintig kunstlieven-
gereduceerde plaatsen voor premières tegenover.
de leden en één beschermend lid – kon Prins niet anders dan Robbers vertwijfeld
Inmiddels was P.C. Boutens tot het bestuur van Elckerlyc toegetreden, als 151
schrijven: ‘’T is een disaster, debâcle, alles wat je maar wil in beroerdheid.’ Veer-
Voor de Royaards-propagandisten betekende hij een
tienduizend enveloppen waren de deur uit gegaan, maar intussen bleek het
versterking: Boutens moest niets hebben van Verkade, die hij ‘een gek of een
wenselijk dat besturende leden tegen de klippen op in eigen kring nog leden bij
opvolger van Mijnssen.
152
vond. Dat Van Looy nog in het bestuur zat, is
elkaar trachtten te sprokkelen. Top Naeff was zakelijk genoeg om in te zien dat
opvallend. Hij voelde niets voor Royaards’ gezelschap, maar heeft waarschijnlijk
de kosten van het hele circulaireavontuur wel eens hoger zouden kunnen zijn
gehoopt dat Elckerlyc ook nog eens iets voor Verkade zou kunnen betekenen.
dan de baten.
vreemdsoortig aangelegde schoft’
Het gezelschap besturende leden was verder gevormd uit diverse kunstdiscipli153
De besturende leden zelf waren niet erg gul. De meesten gaven helemaal
een serie klinkende namen met als kroon Josef Israëls in zijn functie van
niets, een enkeling een rijksdaalder of vijf gulden. Samen met Jacqueline had
beschermend lid. Verkade was, ondanks alles, in mei ook nog uitgenodigd om
Royaards, op eigen initiatief, ruim veertig aandelen bij elkaar gebedeld op diver-
besturend lid te worden, maar pas half juli kreeg Top een reactie van hem.154 Hij
se adressen.156 Al met al kon slechts vijfhonderd gulden aan hem worden afge-
meldde ‘groote sympathie’ te voelen voor het streven van Elckerlyc en het een eer
dragen.
nes,
te vinden besturend lid te zijn. Echter, onder de gegeven omstandigheden achtte
136
hij het niet wenselijk de circulaire mede te ondertekenen. Dat had ook niet meer
Als openingsstuk van de nv Het Tooneel liet Royaards zijn oog vallen op het vrij-
gekund, want de rondzendbrief was al gedrukt.
wel onbekende Adam in ballingschap van Joost van den Vondel, uit 1664.157 Hoewel
Per woonplaats werden adressen verzameld van mogelijke geïnteresseerden
het stuk in dramatisch opzicht niet erg sterk was, achtte Royaards het ‘een
en toen kon Top Naeff aan het werk. Zij stond als secretaresse voor een bijna
vondst’, ‘een spannend treurspel’.158 Verder werkte hij aan een opvoering van Me-
onuitvoerbaar karwei: het versturen van zo’n tienduizend circulaires. ‘[...] het is
vrouw Warren’s bedrijf van Shaw en een eigen, nieuwe opvoering van Warenar. De
een werk! Je hebt er geen denkbeeld van!’ schreef zij op 18 juli aan Prins. Ze had er
keuze van beide stukken had hij overigens netjes voorgelegd aan Top en ook aan
inmiddels 1600 geschreven, was pas bij de F in Amsterdam en wilde maar alvast
Prins, die samen met Robbers officieel een adviserend ‘Leescomité’ vormden.159
met verzenden beginnen: ‘Ik ben bang dat het postkantoor hier die 10.000 stuks
Het was een gejaagde tijd: ’s morgens werd Adam in ballingschap gerepeteerd,
niet ineens verzwelgen kan.’ Ze streefde ernaar vóór 1 augustus klaar te zijn, want
’s avonds Mevrouw Warren en Warenar. De verwachtingen in den lande waren
na alle inspanningen wilde zij vakantie houden bij haar familie in Lochem. Zij
groot; De Hofstad typeerde de oprichting van zijn gezelschap als ‘het meest hoop-
zat de hele dag te schrijven, maar realiseerde zich tegelijkertijd dat zij in wezen
volle en opbeurende moment in onze moderne tooneelgeschiedenis’.160 Ook Top
met een misschien wel zinloze klus bezig was. ‘En ik vrees zóó voor het succès,’
keek vol spanning uit naar de première van Adam in ballingschap. ‘Het is prachtig,
schreef zij Prins op 24 juli. ‘’t Is onzinwerk in deze maanden al die drukwerken te
hoe meer ik het lees. En ook tooneel. En zoo goed te monteeren.’161
verzenden, iedereen is op reis. En wie laat zich zijn drukwerken nazenden? Die
Op 2 september debuteerde de nv Het Tooneel in het Paleis voor Volksvlijt.
gaan met hoopen lorren in de bus [en] worden later nauwelijks ingezien. Het
De decors waren gemaakt door P.C. de Moor en Hubert Cuypers had er muziek
gedwongen zijn te antwoorden vóór 15 Aug. is voor menigeen, die het ding niet op
voor gecomponeerd. De kostuums waren van Nell Bronger162, die Royaards had
tijd in handen kreeg, een prachtig excuus zich niet op te geven.’ Prins schreef aan
overgehouden aan Warenar, waar zij zich niet alleen met de kleding had bezigge-
Robbers: ‘De dordtsche Tesselschade werkt hard; dagelijksch gaan er 1000 circu-
houden, maar zich ook samen met Paul Rijkens over de financiën gebogen had.
laires weg.’155 Geassisteerd door een failliete Dordtse bankdirecteur, die tegen
Top was enthousiast over de voorstelling, waarin ‘woorden, muziek en dans
betaling als noodzakelijke hulptroep was ingehuurd, was zij begin augustus bij-
tot een volkomen logische eenheid versmolten’163, maar naast haar bewondering
na klaar. Terwijl zij nog bezig was met de verzending, bleek al dat er nauwelijks
voor Royaards kritisch genoeg om ook zwakke elementen te signaleren. Zo had
resultaat geboekt werd: op 2 augustus waren er slechts zeven aanmeldingen.
zij er ‘onvermijdelijke malligheden’ in gezien, ‘zooals dat gebliksem in de roer-
‘Groote goden, dat loopt mis – er hadden er al zeventig moeten zijn,’ schreef
looze lachende natuur’. Jacqueline vond zij ‘subliem’, ‘totdat, na den appelbeet,
Prins die dag aan Robbers. ‘Al wéér een onzer luchtkasteelen, dat instort.’ Acht
Adam opkomt, dan vind ik het net een samenspraakje op een bruiloft’.164
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
137
De première van Adam in ballingschap was niet vlekkeloos; Royaards was ner-
eniging begint nu eenmaal klein, schreef ze hoopvol.172 Dit laatste was een eufe-
veus en speelde met nogal weidse gebaren. De krantenrecensenten waren niet
misme voor het aantal belangstellenden: achtenveertig kunstlievende en vier
bepaald geestdriftig over deze voorstelling van, zo vond men vrij algemeen, dit
beschermende leden waren het resultaat van al die duizenden verstuurde circu-
nogal onspeelbare stuk; Stellwagen schreef in De Amsterdammer over ‘deze eerste
laires, een jaar lang vergaderen, corresponderen, reizen en denken.
ongelukkige opvoering van het gezelschap-Royaards’.165 Top Naeff hoorde over deze ‘geweldig afbrekende kritiek’ en vroeg zich af of deze van Mijnssen zou zijn.
Dat drukke jaar had Top Naeff een intensivering van haar vriendschappen met
Die had namelijk op de premièreavond ‘zoo strakzuur onder de hulde van ’t
Robbers, Prins en Royaards opgeleverd, met veel bezoeken en logeerpartijen
publiek’ gekeken, dat Prins een afbrekende kritiek van hem gevreesd had. Maar
over en weer, maar het had haar eveneens fnuikend geremd in haar schrijver-
nee, schreef Top, dat was toch haast niet denkbaar. ‘Als ’t van Mijnssen is dan
schap. Hoewel ze geregeld aan haar schrijftafel zat, voornamelijk om bevlogen,
breek ik met hem, dan vind ik zulke lieve ontmoetingen als in American misse-
vinnige en teleurgestelde brieven te schrijven, kwam er vrijwel niets literairs op
166
lijk.’
Zó verknoeid waren de onderlinge verhoudingen.
toneelkritieken voor de Dordrechtsche Courant. Maar daar was dan ook alles mee
de tweede en de derde voorstelling nog voor vrijwel lege zalen gespeeld, na
gezegd. Tussen alle aan Elckerlyc gewijde briefregels door beklaagde ze zich vele
positieve artikelen in de katholieke De Tijd stroomde het publiek toe: ‘[...] soms
malen over haar slepende impasse, die haar onzeker maakte. ‘Ik heb een zonder-
liepen extratrams van de omliggende dorpen, die de zaal met petten en kappen
ling gevoel of ik aan het allereerste begin van mijn literair leven stond, nooit iets
vulden.’167 Zeker deze laatsten kwamen niet uit louter culturele overwegingen,
geschreven had. Het zal hoop ik weer over gaan,’ schreef ze op 9 januari 1908 aan
maar eerder om het ‘stichtende’ element van het stuk. Adam maakte een ware
Prins. Drie maanden later: ‘Ik ben ook mistroostig omdat ik niet werken kan.
zegetocht, tot in Vlaanderen toe, waar hele kostscholen, geëscorteerd door non-
Zoolang je werken kunt heb je nooit reden landerig te zijn, al vervolgen je Egyp-
nen, de voorstellingen bijwoonden. De pers draaide langzaam bij, ook al doordat
tes beroemde zeven plagen.’173 En op 8 juli, ook weer aan Prins: ‘Je weet niet hoe
het bericht de ronde deed dat Gordon Craig, in de ogen van Top Naeff ‘de eenige
mijn eigen werk lijdt onder al deze beslommeringen.’ Ze had in Prins een uitge-
168
169
sproken gelijkgeaarde gevonden, bij wie ze voor haar doen openhartig over haar
Prins scheef op 7 september aan Robbers dat Royaards in Rotterdam beter speel-
werk sprak. Prins op zijn beurt zocht op momenten van onmacht zijn troost bij
de dan bij de première: ‘Zijn momenten als hij zalvend is als een voorganger van
Top. Toen hij eens een week lang tobde met de beschrijving van een ruïne in zijn
de gemeente onder ’t kruis of schreeuwt als in een draak behagen mij volstrekt
roman De heilige tocht, waaraan hij al jaren werkte, schreef hij haar: ‘In zulk een
niet. ‘T ongeluk is echter, dat hij zoo van zijn eigen voortreffelijkheid overtuigd is
periode van onmacht voel je eerst recht, dat je geboren bent voor de litteratuur
dat hij moeilijk te overtuigen is.’
en eigentlijk voor niets anders, want de lamme stemming waarin je verkeert doet
werkelijke tooneelhervormer’
138
papier. Een enkel verhaal, met moeite, en natuurlijk schreef ze trouw haar
Adam in ballingschap zou uiteindelijk toch een succes worden. Had Royaards
, de voorstelling gezien had en er veel in prees.
Willem Kloos, Elckerlyc-lid en misschien niet helemaal neutraal, had altijd
je absoluut geen belang stellen in andere levenszaken, die voor gewone men-
gevonden dat Vondels drama’s nauwelijks vertoonbaar waren, maar moest daar
schen “het leven” beteekenen. We zijn bepaald afwijkingen van het menschelijk
in De Nieuwe Gids op terugkomen. En alsof hij hoogstpersoonlijk getuige was
geslacht, en daarbij staat tegenover de zeldzame intense vreugde van het grijpen
geweest van de zondeval meende hij verder dat de stem van mevrouw Royaards
en vasthouden der verbeelding al de misère van het zitten in de vogelkooi van
‘precies den klank’ had ‘den bewondrenswaardig-klare, die bij een rol als van Eva
het leven!’174 Uitgerekend in deze periode vroeg de redactie van het Algemeen
behoort’.170 Dankzij Royaards werden Nederlanders zich bewust van het feit ‘dat
Handelsblad Top en Ina Boudier-Bakker naar hun schrijfplannen, te publiceren in
er een tijd was dat zij ook werelddichters bezaten!’ schreef Simon B. Stokvis.171
de rubriek ‘Onder de streep’. Ina kon ‘met genoegen’ antwoorden dat zij werkte
Een eerste mijlpaal was bereikt, maar alles was wel wat anders gelopen dan de
aan een ‘Amsterdamsche familieroman’ – dat was Armoede, die een jaar later zou
Elckerlyc-beijveraars een jaar lang gedacht hadden. Top Naeff constateerde
verschijnen. Top had niets te melden, maar redde zich met haar ironie. Het was
nuchter dat Royaards meer voor Elckerlyc gedaan had dan Elckerlyc voor hem:
haar plan, schreef zij, ‘te gelegener tijd een geschied- en aardrijkskundig drama
hij had volgens haar zijn waardering voor het streven van de vereniging getoond.
te schrijven in, laten we zeggen, alexandrijnen. Mijn heldin, even goed als
Verder moest er flink propaganda gemaakt worden om leden te winnen; elke ver-
schoon, zal na vijf bedrijven door haar vader, broeder of minnaar worden
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
139
gedood, met den degen doorflitst, of simpel gestropt, al naar de smaak van het
lopen en Top vergezelde hem, met een hoofd vol toneelplannen. Zij bleven er een
publiek, of de gezaghebbende pers, of beiden, zich tegen dien tijd naar de
kleine maand, waarin zij als hospitante Reinhardts toneelschool bezocht.
romantiek zal hebben geneigd of bij het realisme is gebleven. [...] De vader, broe-
’s Avonds zaten zij – Wim ging mee – in een van de theaters en genoten van de
der of minnaar, terecht onthutst en gelukkig berouwvol na deze realistische of
enorme variatie die Berlijn te bieden had. Het geploeter in Nederland, waar twee
romantische, in elk geval onkiesche daad, trekt zich terug in een klooster en zal
aanstormende talenten elkaar beconcurreerden, stak er armoedig bij af. Hier, in
daar levenslang Benedictine brouwen en opdrinken. Terwijl de moeder...O neen,
Berlijn, leefde Top Naeff in een toneelwereld die haar overrompelde. ‘Ik zit hier
een moeder heeft mijn heldin niet, want er zou toch geen minder-jonge actrice te
ongeveer den heelen dag in het tooneel,’ schreef zij geestdriftig op een prent-
vinden zijn, die bereid is moederrollen te spelen.
briefkaart – voorzijde de door haar bewonderde actrice Eleonora Duse – aan
Daarentegen heeft mijn heldin een zoontje (waarover, gelijk dat meer voor-
Mijnssen, ‘’s morgens op de Tooneelschool, ’s avonds bij Brahm of bij Reinhardt.
komt met zoontjes in de historie, maar liever niet gesproken moet worden) en dit
De laatste is heel beminlijk voor mij, zendt ons vrijkaarten.’179 Maar ondanks de
onverklaarbare zoontje plant in...ja, ik zal er toch maar een zesde bedrijf aanma-
euforie: ook hier was niet alles volmaakt. Veel mooi spel zag ze, schreef ze op
ken, in het zesde bedrijf, een appelboom op het graf zijner heimelijke moeder. Na
dezelfde ansicht, maar weinig nieuws of belangwekkends. Een uitzondering
het zevende bedrijf, ik zie nu wel in dat ik ook tot een zevende zal moeten over-
was de première van Molnárs De duivel in het vooruitstrevende Lessing-Theater,
gaan, doch dit vertel ik u niet, omdat het roekeloos zou zijn de literaire Handels-
onder leiding van Otto Brahm.180 Deze toneeldirecteur bracht een nieuw soort
blad-redactie een ganschelijk gebroeden en gebraden vogel in den mond te geven
toneel, waarbij hij vooral trachtte alle gekunsteldheid te vermijden en zo na-
en het plagiaat te bevorderen, ná het zevende bedrijf dus, houdt het zoontje, in
tuurlijk mogelijk spel te brengen. Het publiek wist nog niet goed hóé op de
Friesch costuum, de naprologhe. [...]
wrange humor van Molnár te reageren, maar Top Naeff ‘waagde’ er een paar
Over de rolverdeeling, doch dit vertel ik u zéér in vertrouwen, hebben reeds
handschoenen aan om geestdriftig te applaudisseren.181 Eén voorstelling in de
de heeren Van Loghem, Van Eysden en De la Mar geduelleerd, terwijl de heer
Kammerspiele, een van de kleine theaters waarvan zij zo hield, amuseerde haar
Louis Bouwmeester, daartoe aangemoedigd door een onversaagde commissie,
zéér: het blijspel Lysistrata, van Aristophanes.182 Als het niet zo ‘kras’ was, zou ze
die zich ten doel stelt hem “alsnog” fatsoenlijk onder dak te brengen,175 zich voor
het graag voor Elckerlyc vertalen, schreef zij aan Prins. Maar het was zó onfat-
de rol van het mysterieuze zoontje bij mij heeft gemeld.
soenlijk aardig dat in Nederland het theater zou leeglopen bij zo’n vertoning,
Hopende met deze openbaring mijner intiemst-literaire verwachtingen uw
meende zij.183 Zij zag grote acteurs op de podia: Max Pallenberg, Bassermann,
internationale poging voldoende te hebben gesteund ben ik, na vriendelijken
Agnes Sorma, Moissi en ontmoette ook de Duitse historicus en literator Arthur
groet gaarne Hoogachtend Uw dw Top van Rhijn-Naeff.
Eloesser184, vriend van Robbers en schrijver van onder meer toneelkritieken voor
p.s. De appelboom is uit Walden.’176/177
de Vossische Zeitung.185 ’s Avonds discussieerde zij met hem en de critici Alfred
Ze miste een groter werk, waarin zij zich helemaal kon begraven. Ondanks
Kerr en Max Osborn in de Keller van het Deutsches Theater. Het waren gesprek-
alle drukte zat ze geregeld in de trein, op weg naar een provinciaals zaaltje om voor een Nutslezing uit eigen werk voor te lezen.
Wat haar trof in Berlijn was het sterke samenspel tussen acteurs, een gevolg
Juist in deze tijd van gefrustreerd schrijverschap zal het haar goedgedaan
van een stevige discipline, waarbij de spelers van het tweede plan tot grote hoog-
hebben dat Johan de Meester, nét begonnen als redacteur van De Gids, haar met
te reikten en zo de eersteplanspelers tot nóg sterkere prestaties brachten. Ook de
een omslachtige brief inviteerde voor een etentje met de Gids-redactie bij hem
decors bewonderde zij.187
thuis, waar een redactievergadering zou zijn. Hij stelde het zeer op prijs wanneer
Ergens in deze weken hoopte Top Naeff een ontmoeting te arrangeren met
Top op 4 maart ‘de vreugde van haar geestig gezelschap zou willen geven’ bij ‘een
Herman Heijermans, die in die tijd in Berlijn woonde. Heijermans had het
eenvoudigen maaltijd, waar het geestelijke de spijs is, dus ook Top Naeff véél bij-
gevoel dat hij in Nederland bereikt had wat hij kon. Het buitenland lokte en hij
dragen kan’.178
koos voor Berlijn, de stad waar zijn werk gespeeld werd en waar hij de nodige
Hoe aanlokkelijk ook, zij ging niet – zij kon niet, want op 3 maart vertrok zij met haar man naar Berlijn. Hij ging daar in het ziekenhuis, de ‘Charité’, college
140
ken waar zij als jong critica veel van opstak.186
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
relaties had. Hij was er neergestreken begin november 1907, op een etage in de Menzelstrasse.188
141
Top Naeff was een van de critici geweest die weinig welwillend geschreven
zoeken. Zij was er niet en vond er zijn visitekaartje: ‘Wilt U mij telefoneeren voor
hadden over zijn stuk Uitkomst. Dat was tijdens de première op 2 november 1907
afspraak hedenavond?’196 Maar die avond was zij verhinderd en waarschijnlijk is
door het publiek weggehoond en het grootste deel van de pers had dat nog eens
het niet meer tot een ontmoeting gekomen. Kort daarna, tijdens een vergadering
dik onderstreept. Een vreemd stuk had men het gevonden, over een doodziek
van de vvl waar Top tot haar voldoening zag dat haar tafeltje en dat van Heijer-
jongetje dat droomde over een vlucht op de rug van een zwaan. Geschrokken
mans ver van elkaar verwijderd waren, brak hij het ijs. Top Naeff werd verrast
werkte Heijermans een en ander bij. Voor de tweede voorstelling werd aan het
door een kelner die haar een schaaltje met vijf ‘blozende’ aardbeien kwam bren-
publiek uitgelegd dat de scènes met de zwaan als een droom en niet als werke-
gen. ‘Van mijnheer Heijermans,’ verklaarde hij. Het was een luxe traktatie in het
lijkheid gezien moesten worden.
vroege voorjaar, waarin nog niemand aan aardbeien dacht. ‘Van ontroering heeft
Top Naeff was niet bij de première – zij zat toen te vergaderen met haar Elckerlyc-collega’s – en zag dus de bijgewerkte versie. Die kon haar niet bekoren.
later.197
De droom van het ijlende kind was niet voldoende ‘illusie’ geworden, er waren te
Uitkomst bleef Top Naeff bezighouden. Toen zij in mei voor de Dordrechtsche
veel herhalingen, er waren onwaarschijnlijkheden.189 Wat zij wél kon waarde-
Courant de gebruikelijke terugblik op het voorbije toneelseizoen publiceerde,
ren, woog niet op tegen ‘o zooveel valschgevoelige trekjes’190 die het stuk ook in
beleed zij ‘een kleine critische nederlaag’198, waarin zij de koortsdroom van
zich borg.
figuur Jantje, ‘een figuurtje, dat ons hart heeft geraakt’, het volle pond van haar
Zij had een wat ambivalente houding jegens het werk van Heijermans. In
waardering gaf.199
1901 vond ze, nadat ze Op hoop van zegen gezien had, dat het een ‘genot’ was een
In de loop van de jaren zou haar bewondering voor Heijermans groeien. In
schrijver als Heijermans te bezitten: ‘Ik wou dat ik ’t ook nog eens zo ver
1909 nam zij het op voor De opgaande zon tegen een ‘zoo onwillige pers’200 en
191
bracht.’
Maar naarmate zij zelf verder kwam, groeide ook kritiek. Zij waardeer-
de hem als regisseur en erkende zijn ‘groote gave voor typeering’, maar vond zijn dialogen voornamelijk ‘zoo maar een beetje gezellig geleuter over dood192
alledaagsche, banale en liefst onsmakelijke huis-tuin-of-keukendingen’ 193
enkele jaren later zou zij Glück auf, uit 1911, ‘zoo’n prachtig tooneel’ noemen: ‘Het heeft me ineens weer voor Heijermans gestemd, hij kan het toch wel.’201 Het deed Top Naeff goed dat, midden in haar schrijfimpasse, Van Deyssel
, ‘ge-
aandacht aan haar werk besteedde in een artikel. Voor het eerst. ‘Eindelijk heeft
Dit alles nam niet weg dat zij hem een ‘groote dramatische kracht’
dan toch Thijm ontdekt dat ik schrijf! [...] Dat negeeren heeft me nogal gehin-
toekende: ‘Dingen, waarvan we den volgenden dag zeggen: ze zijn onmogelijk
derd,’ schreef ze opgetogen aan Prins. Van Deyssel was ingenomen met de
en onbestaanbaar, ze zijn scheef en valsch, roeren ons op den avond zelf tot heete
‘kunstdeugd’ van de schrijfster, wijdde zijn hele stuk aan stijlelementen die hij
tranen. Dit is zijn macht en hierdoor is hij, in zijn genre, een tooneelschrijver van
omzichtig analyseerde en dat was het dan.202 Terecht vond Top het ‘onvolledig
beteekenis.’194
maar waardig’.203 Een visie van Van Deyssel, hoe beperkt ook, had in die tijd toch
wauwel’.
Top Naeffs bespreking van Uitkomst moet Heijermans gekrenkt hebben, zoals
142
het Lucullusmaal mij toen maar half gesmaakt,’ herinnerde Top zich vele jaren
wel de status van een godsoordeel.
al die andere recensies dat ook gedaan hadden; een tijdlang spraken zij niet met
Eervol waren ook twee vertalingen van haar werk, die in 1908 verschenen. In
elkaar. Voor zij naar Berlijn vertrok, had zij Mijnssen om Heijermans’ adres ge-
goed overleg met haar vertaalde Else Otten De stille getuige (Der stumme Zeuge)204,
vraagd. Kennelijk liet Mijnssen doorschemeren dat Heijermans niet echt op Top
waarover ze heel tevreden was. Dat kon ze ook zijn over de besprekingen, waarin
Naeff zat te wachten. Zij kon begrijpen dat de ergernis om haar visie op Uitkomst
zij lezen kon dat zij een ‘feinsinnige Psychologen’ en haar roman ‘tief ergreifend’
hem nog hoog zat en ook begreep zij dat hij dat koppelde aan haar persoon. Maar
was, en dat een criticus graag zou kennismaken met ‘weiteren Geisteserzeugnis-
waarom zij niet ‘gewoon vriendelijk tegen hém zou mogen zijn’, dat kon er bij
sen’ van de schrijfster.205
haar niet in.195 ‘Als ik meer bevriend was met Heyermans zou ik er juist nu heen-
Lof werd haar ook toegezwaaid op de kaft van een Deense vertaling van De
gaan om er over te praten [...]. Maar op een afstand blijft er per sé rancune. Heel
tweelingen – Tvillingerne, in 1908 verschenen –, die haar tot haar verbazing werd
menschelijk en heel gewoon.’
toegestuurd. Over het al eerder vertaalde School-Idyllen las zij dat dit boek in
De rimpels trokken uiteindelijk een beetje weg toen Heijermans trachtte Top
Denemarken bijzonder succesvol was. ‘Aangenaam als je er geen cent van ziet!’
Naeff in haar Berlijnse onderkomen, Pension Kurzhals in de Luisenstrasse, op te
smaalde zij.206 Inderdaad was literair werk, eenmaal verschenen, vogelvrij; de
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
143
Berner Conventie, die onder meer het auteursrecht zou regelen, was nog niet
Tilburg, voel je wel meelij, Verkade was zichtbaar als een hond zoo moe,’ schreef
afgerond. Herman Robbers zette zich eind 1908 als officieel benoemd rijksgede-
ze aan Prins. En over de hele situatie verzuchtte zij op momenten van bezinning:
legeerde in Berlijn in voor deze zaak.207
‘’t Is zoo jammer dat al die menschen zoo hatelijk doen, het zijn toch allen menschen van waarde.’215 Gemakshalve ging zij voorbij aan haar eigen ‘hatelijkheid’;
Op 14 november vergaderden Top Naeff, Boutens en Van Looy bij Prins in Schie-
haar brieven uit deze periode zijn verre van zachtzinnig. En tijdens de opbou-
dam. Het laatste gedeelte van deze Elckerlyc-vergadering werd ook bijgewoond
wende vergadering van 14 november ergerde Van Looy zich eraan dat zij zelfs
door Lien Royaards. Prins hield die avond een vurig pleidooi voor een samen-
toen niet kon laten te sneren en Verkades werk als ‘die lappenboel’ kwalificeerde.
smelting van de gezelschappen van Royaards en Verkade. Het moest volgens
Hij vroeg zich af waar ‘de antecedenten’ waren die Top ‘zulk een hoog oordeel’
hem toch mogelijk zijn te komen tot een samenwerkingsverband waarbij dan de
deden volhouden.216
een, dan de ander de leiding over een voorstelling zou krijgen. Daarom werd
Prins’ lijmpogingen hadden geen succes en dat was ook niet te verwachten. In
besloten een commissie in te stellen die de beoogde samenwerking zou kunnen
een blijkbaar milde stemming schreef Royaards hem op 16 november dat het
bewerkstelligen.208 Het was niet alleen vredelievendheid, die de doorgaans nog-
jammer was dat Verkade en hij, die beiden toch het beste voor de toneelkunst
al strijdlustige Prins inspireerde: hij was bang dat de twee gezelschappen het
wensten, elkaar niet alleen beconcurreerden, maar ook tegenwerkten. Hij wilde
niet zouden redden en dat daarmee de klok tien jaar zou worden teruggezet.209
wel samenwerken, maar dan hij als leider en Verkade als eerste regisseur. En Ver-
Maar er speelden ook andere zaken. Royaards ging veel te eigenzinnig te
kade? Die zag heel realistisch geen heil in samenwerking van twee regisseurs met
werk en stoorde zich niet of nauwelijks aan de adviezen van het leescomité, wat
zulke uiteenlopende opvattingen.217 Opnieuw besloot de Vereeniging Elckerlyc
ook begrijpelijk was. Die ‘Elckerlijkmalligheid’, schreef Henri Dekking, die alle
alle energie op Royaards te richten, met grote instemming van Top Naeff.
vertrouwen in Royaards had, aan Top, ‘dat censuraat van tooneeldilletanten’ [sic] – dat was toch ook een overbodig iets?210 Ideeën van Prins voor een nieuwe Elcker-
Ook in privéopzicht was er onrust in Tops leven: Willem van Rhijn raakte in
lyc-enscenering lapte Royaards aan zijn laars, maar hij accepteerde wél het plan
moeilijkheden door, wat zijn vrouw noemde, ‘laster’, afkomstig van een vrouw.
van Top Naeff om het stuk in een drieluik te spelen. Dat laatste schreef Prins
Was het een patiënte die hem beschuldigde van een ongewenste toenadering? Er
211
Prins voelde zich een beetje majesteit;
werd een onderzoek gestart, er werden advocaten ingehuurd en ook Top Naeff
zelfs zijn goede vriendin Top gunde hij kennelijk niet de eer die Royaards haar
zelf ging in deze ‘ellendige tijd’218 op oorlogspad om uit te zoeken wat er speel-
gaf. De financiële situatie bij Het Tooneel, met een weinig zakelijke Royaards,
de. Op het eind van het jaar kon ze aan Prins schrijven: ‘We zitten nu in ’t hevigst
baarde hem ook zorgen. Soms kon een voorstelling – de première van Mercadet 212
van ’t gevecht, naar menschelijke berekening winnen we ’t glad, maar wat een
bijvoorbeeld – niet doorgaan doordat Royaards zich in een ruzie met zijn acteurs
werk en een geschrijf! Ik ben een halve advocaat tegenwoordig, heb ook Sherlock
hees geschreeuwd had.
Holmes neigingen, voel wel iets voor ’t métier. Alleen is ’t... slecht betaalde copij.’
enigszins verontwaardigd aan Robbers.
144
Verkade was, dat moest Prins toegeven, een betere financier en dus een red-
Een kleine verademing was de verschijning van haar bundel Oogst, in okto-
dingsboei voor Royaards’ gezelschap. Daarom zouden De Hagespelers moeten
ber. Het was een verzameling van oude verhalen die er tóch al lagen of her en der
opgaan in Het Tooneel en moest Verkade mededirecteur worden en zo geld bin-
in tijdschriften gestaan hadden, aangevuld met enkele nieuwe. Met weinig ani-
nenbrengen, was Prins’ voorstel aan Top.213 Die vond Prins’ diplomatie ‘meester-
mo had ze ze in de zomer persklaar gemaakt.
lijk’, maar had weinig fiducie in noch een daadwerkelijke verzoening, noch een
Oogst is een product van Top Naeffs tweeledige talent: haar belangstelling
uiteindelijk samengaan van Verkade en Royaards. Realistisch zag zij in dat voor
voor het tragische en het licht komische. Wat het eerste betreft, is de bundel een
dat laatste ‘alle genegenheid’ ontbrak.214 Het gebrek aan echte verzoeningsge-
voortzetting van haar schetsenbundel In mineur, een titel die deels ook de inhoud
zindheid zat echter ook in haarzelf. Zij koos nu eenmaal onvoorwaardelijk voor
van Oogst dekt. Ook hier gaat het meer om impressies met ruime aandacht voor
Royaards die zij, ondanks haar kritiek op hem, op handen droeg. Verkade bleef
de psychologie van de hoofdfiguur, dan om verhalen met een duidelijke verhaal-
voor haar een opponent, maar dat nam niet weg dat zij oog had voor diens
lijn of intrige. Ze komen duidelijk voort uit de naturalistisch-impressionistische
omstandigheden. ‘Toch als je de menschen ziet ploeteren, vanavond zitten ze in
school. Moderner zijn de lichtere verhalen, die gedirigeerd worden door spot en
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
145
ironie. Het laatste in de bundel, ‘’n Bof’, is in wezen een simpel verhaaltje, maar
eind 1908 een huis gekocht hadden. Begin mei 1909 verlieten ze hun kleine
wist door zijn lichte stijl vele jaren een plaats in schoolbloemlezingen te vin-
bovenhuis aan de Corn. van Beverenstraat om te verhuizen naar een statig pand
den.219 Het gaat om de schooljongen Rikkers die zijn huiswerk niet geleerd heeft
aan de Johan de Wittstraat, twee huizen voorbij het woonhuis van Tops moe-
omdat hij ’s avonds in ‘de komedie’ was om daar de klucht De tante van Charley te
der.223 Willem ging er praktijk aan huis houden, in de betrekkelijk kleine zij-
zien. Als de aardrijkskundeleraar hem vraagt naar producten van Brazilië, ant-
kamer naast de vestibule, die wachtkamer werd. Voor Top ging eindelijk een
woordt de jongen in opperste paniek: ‘En Charley z’n tante.’ Hij wordt de klas uit
wens in vervulling: zij kreeg er een eigen werkkamer, rustig met een balkon aan
gegooid en verschuilt zich achter een kastdeur wanneer de directeur verschijnt.
de achterkant van het huis. Het tijdperk van schrijven aan de huiskamertafel,
Niettemin komt het tot een ontmoeting, waarbij Rikkers de geschiedenis op-
met Willem courant lezend in de buurt, was voorbij. ‘Ons huis zal wel prettig
biecht. Na een lachbui schuift de directeur de deur terug, met de tekst: ‘Rikkers,
worden. Licht en ruim. In dit huis ging ik als schrijfster dood [...],’ schreef zij op
jij en ik hebben elkaar vanmorgen niet gezien.’ Dat is alles. De lichte toon en het
20 februari aan Prins. Het nieuwe huis was veel groter dan het oude en diende
ik-perspectief – het verhaal wordt door Rikkers verteld – houden dit verhaaltje
dus deels nieuw gemeubileerd te worden. Er moesten kleuren voor het verfwerk
tot de dag van vandaag fris. Het stond op Tops repertoire voor haar Nutslezingen
bepaald worden, ‘meubeltrijp’ en gordijnstalen werden gekeurd. Top bekende
en zorgde geregeld voor ‘een staâg contact van samen gedeelde pret tusschen die
aan Prins dat zij met Oogst ‘geen enkele pretentie dan het honorarium van den
ondeugende jonge schrijfster en die dichte schare van luisterenden’.220
uitgever om het huis te meubelen’ had gehad.224
Hier en daar is haar toon schamper. Zo beschrijft ze in ‘Emplettes’ met voelba-
Eenmaal gearriveerd in de Johan de Wittstraat 21 kostte het haar nog de nodi-
re afkeer een bekrompen domineesechtpaar dat een dagje in de stad op koopjes-
ge tijd uit te pakken en zich echt te installeren. ‘Ik ben nagenoeg dood voor de
jacht gaat. Op het eind bezoekt het echtpaar een melksalon waar het besmuikt
wereld, werk als een koelie met handen en voeten en een nagenoeg ledig hoofd.
zijn meegebrachte boterhammen uitpakt. Ze bestellen er cacao bij en Top Naeff
Wat een rommel en rompslomp, en wat een weken nog om op ons verhaal te
maakt er dit einde van:
komen. ’t Is een heerlijk huis, maar eer je aan al dat nieuwe, die verflucht en al die
‘Toen kwam ’t meisje terug, zag de papieren, ried er onder de boterhammen:
onbekende geluidjes en die vijandige behangselpapieren gewend bent, voel je
“Blieft u van Houten’s of Driessen’s cacao?”
van de heerlijkheid van dit alles nog niets,’ schreef ze aan Robbers.225
Hij peinsde. “De prijs is gelijk”, begreep ’t meisje.
In de strenge winter van 1908-1909 leefde Top Naeff excessief mee met een hard-
En zonder zijn vrouw’s smaak in deze te raadplegen, bestelde hij met waar-
werkende Royaards. De ene voorstelling – het grote succes Mercadet – noemde zij ‘een schittering van schuim’226–, een andere – Mevrouw Warren’s bedrijf – verfoeide
digheid: “Van Houten’s cacao.” De intonatie was minstens oesters en champagne waardig geweest.’221
zij. Verkades opvoeringen bleef zij uitgesproken kritisch begroeten. In haar cor-
De spot in deze passage getuigt van weinig sympathie voor het kleinburger-
respondentie was zij overigens doorgaans feller over De Hagespelers dan in haar
lijke domineesechtpaar, maar is verder typerend voor de toon die Top Naeff ont-
recensies. Zo vond zij in een brief Een ideale echtgenoot ‘een paskwil van dilettante-
wikkelde. De wat zware stijl van haar ‘in mineur’-verhalen kruidde ze met de
righeid’ en zag zij het als een zware taak ‘over dit gewurm “verschoonend” te
lichte toon van haar meisjesboeken. Het resultaat waren rake typeringen en for-
schrijven’.227 Het lukte haar; haar kritiek gold vooral de in haar ogen stijlloze
muleringen waarmee zij scherp, geestig en vaak onbarmhartig recht in de roos
rekwisieten, maar over de rol van Verkade was zij behoorlijk positief. Royaards trad intussen steeds eigenmachtiger op; zonder enig overleg met
schoot. Ironie, spot – het werden dé kenmerken van haar stijl. De meeste recensenten zagen terecht verschil in kwaliteit tussen de verhalen,
het leescomité maakte hij plannen voor een opvoering van het gedateerde blij-
maar hadden in het algemeen wel oog voor Top Naeffs humor. Gerard van Ecke-
spel Le gendre de M. Poirier van Augier en Sandeau. Hij vroeg Top het te vertalen,
ren vatte het bondig samen: ‘Het zijn bijna allen luchtige, vluchtige dingskes,
liefst in één week, en daar gaf ze meteen gehoor aan. Ze vertelde het aan Prins in
toch niet zonder waarde, omdat er zoo echt in uitkomen twee van Top Naeff’s
een brief van 8 februari 1909 als een voldongen feit, zonder te vragen of Royaards
beste eigenschappen: haar gevoel voor h u m o r en dat voor t r a g i e k.’
222
Oogst zorgde voor extra inkomsten en die waren welkom nu de Van Rhijns
146
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
dit plan aan het leescomité had voorgelegd. Nog geen twee weken later, toen Robbers inmiddels tegen Royaards’ keuze had geprotesteerd – hij stapte kort
147
daarop boos uit het leescomité –, stelde ze zich verontwaardigd op: het was toch
Kort daarop vroeg Verkade Elckerlyc om een financiële bijdrage voor zijn
geen manier haar al dat werk te laten doen, terwijl Royaards niet wist hoe het
plan Shakespeares Romeo en Julia te spelen. Van Looy werkte aan een nieuwe ver-
leescomité op het stuk zou reageren! Was ze oprecht, in haar brief aan Prins van
taling. ‘Een nieuwe donderslag,’ zo ervoer Top het verzoek. Zij voelde weinig
20 februari? Ze wist toch dat het de afspraak was dat Royaards zijn stukkenkeuze
voor steun aan Verkade, die het volgens haar alleen te doen was om de naam El-
aan het leescomité zou voorleggen? Had het niet voor de hand gelegen dat ze aan
ckerlyc als reclame aan de zijne te kunnen verbinden – alsof dat veel indruk zou
Royaards gevraagd had of Robbers en Prins in zijn plannen waren gekend? Uit
maken! En verder stoorde het haar dat het geld dan indirect naar Van Looy zou
dit alles blijkt opnieuw dat Top Naeff, ondanks momenten van irritatie, alles
gaan – ‘Geen wonder dat die sympathie voor het streven van de Hagespelers
voor Royaards overhad. Hij had haar kort daarvoor ook al om een vertaling
heeft.’ Verkade moest lang wachten op een antwoord en mocht ten slotte toch
gevraagd van Beaumarchais’ Le mariage de Figaro.228 Het vertalen van Poirier vond
nog honderd gulden ontvangen.
ze overigens ‘een gruwelijk vervelend werkje, zoo ongeveer of je een breikous
Voor zover Elckerlyc ooit geglansd had, verbleekte dat patina bij de dag. In
breit, en waarbij je onvermijdelijk door het taalverschil beneden het oorspronke-
juli 1909 verbrak het leescomité de band met de nv Het Tooneel, nadat Royaards
lijke blijft. Tenzij je er den tijd voor had het een paar maal om te werken en eigen-
zonder enig overleg in de kranten zijn speelplannen voor het nieuwe seizoen
229
lijk opnieuw te maken. Maar dat doe je niet in tien dagen [...].’
Beide stukken zouden zeker niet Tops eerste keuze geweest zijn, maar ze wist dat er een groot publiek mee bereikt worden en dat was gezien de financiële posi-
had gepubliceerd.235 ‘Het is voor ons een onhoudbare toestand door het leescomité een zeker toezicht te moeten uitoefenen terwijl u ons deze controle onmogelijk maakt [...],’ schreef Top namens het dagelijks bestuur aan Royaards.
tie van de nv Het Tooneel wenselijk. Ook Prins had sterk oog voor het financiële
Kortstondig plezier beleefde ze in deze woelige tijden aan een reprise van El-
aspect. Hij zag Verkade als een vette kluif en dat bracht hem tot het vreemde plan
ckerlyc, in de Brusselse Muntschouwburg, waar Royaards op 18 september dit
Royaards en Verkade samen Elckerlyc in Antwerpen op te laten voeren, net zoals in
stuk speelde.236 Ze speelde opnieuw haar Vijf Sinnen-rol en vond dat ‘nogal een
1907. Dat zou niet alleen een band creëren, meende hij, maar vooral geld in het
gemengd genoegen, veel gehang om tien minuten het genot van het lesje opzeg-
laatje brengen – en de Vereeniging Elckerlyc zou zo tonen boven de partijen te
gen te smaken’.237 Zij vond het zelf een goede voorstelling en was tevreden over
staan.230 Royaards reageerde zo furieus op het voorstel dat Prins schreef: ‘Van die
het publiek, waarin zich onder anderen de Vlaamse vrienden Stijn Streuvels en
“haat” tusschen de beide Heeren begrijp ik niets. ’T is of ze elkaârs vrouwen heb-
Emmanuel de Bom bevonden.
ben verkracht.’ Royaards duikt in zijn brieven op als de ‘man des toorns’ en als iemand met ‘bitter weinig tact’, die ‘in temperament soms met een dollen stier
Via Prins bereikten Top verhalen over vrijmoedig gedrag van Royaards in de cou-
overeenkomt’.
lissen jegens actrices. Dat was niets bijzonders; Royaards had de reputatie van
Opnieuw bleek een plan een doodgeboren kindje. Alle oprechte idealen vie-
een versierder, die ongecamoufleerd flirtte met zijn speelsters. ‘Het zijn sterke
len te pletter op een harde laag van persoonlijke voorkeur en afkeer, in een sfeer
benen, die de weelde kunnen dragen en, als je bovendien rollen te vergeven hebt,
van gestook en geroddel. Zo had Royaards ooit expliciet geschreven dat hij ‘aan
dan...! Hoevelen om Willem heen vroegen niet: “Pluk me...!” Ik kon er mijn ogen
Van Looy en zijne eegâ’ een ‘hartgrondigen hekel’ had.231 Zijn vrouw deed af en
niet voor sluiten,’ schreef zijn vrouw vele jaren later.238 Ook Top Naeff sloot haar
toe ook een duit in het zakje: ‘Toe Prins geef die nare stookende vijandige partij
ogen niet, maar zij weigerde te geloven dat hij zich echt misdroeg. ‘Van die cou-
eens een flinke trap.’232 De gevoelens van Top voor de Van Looys was na de eufori-
lissen verhalen geloof ik niets. Alle mogelijke buitensporigheden buiten de zaak
sche dagen in Antwerpen langzaam bekoeld. Vooral Titia vond zij ‘als mens’ niet
met genoegen, maar in “het Paleis” (waar tucht het ideaal is en hard gewerkt
erg warm.233 Zij beweerde wel dat het om waardering ging en niet om de
wordt) en tegenover die vijandelijke onsmakelijke juffers beslist niet. [...] Die las-
234
, maar worstelde met haar loyaliteiten. Dat bleek toen Mijnssens nieu-
ter aan het tooneel in het algemeen is ongelooflijk! Wat er van Alida Klein (die
we stuk Huislijke haard bij Verkade mislukte. Ze schreef dat ze zich ‘aan den eenen
koud als een visch en zedig als een puritein was haar heele leven) voor verhalen
kant’ verheugde over deze afgang van ‘Fransje’ – én Verkade, had ze er aan kun-
zijn gefantaseerd indertijd uit pure jaloezie is daarvan het sterkste voorbeeld.
nen toevoegen –, ‘terwijl je aan den andere toch wel voelt voor de teleurstelling
Nu houden we God d.V. niet bepaald voor een puriteintje, maar het genoegen in
die ’t hem gegeven zal hebben, zijn beste werk met één veeg van de baan te zien
de zenuwachtigheid van een voorstelling een, eerst met vet ingesmeerde, daarna
persoon
geschoven’. 148
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
149
dikwit bepoederde, hevig transpireerende disciple te kussen kan toch dunkt mij
Top ging voor Willem Royaards door het vuur. De adoratie voor de acteur Roy-
niet opwegen tegen de last, het verlies aan prestige en de spotternijen der talrijke
aards was altijd groot geweest en die groeide tijdens de Zomerspelen, toen zij
brandweermannen, schermophalers, lichtknechts enz. die tusschen en boven de
nauw contact met hem kreeg. Met zowel Willem als Jacqueline was een intensie-
239
Niet
ve band ontstaan. Ze bezochten elkaar, ze aten bij elkaar – Wim van Rhijn was er
veel later echter, na verhalen van Nell Bronger, zouden volgens Prins haar de
af en toe bij –, ze logeerden bij elkaar. Al in een heel vroeg stadium hadden Top
schellen van de ogen gevallen zijn, en vond zij zijn gedrag ‘meer dan min, walge-
en Jacqueline een zeer vertrouwelijke omgang. Kort na het beëindigen van de
lijk’.240 Prins vond dat al langer, maar zag ironisch enige vergeeflijkheid. Toen
Zomerspelen schreef Jacqueline Top een brief waarin zij haar, ‘Lieve Topje’, heel
het gerucht ging dat Royaards een minderjarige dochter van een toneelkapper
persoonlijk benadert. Uit haar woorden blijkt dat zij tijdens de Zomerspelen
had bezwangerd, schreef hij aan Robbers: ‘Als ’t waar is bestaan er echter “ver-
zwanger geweest was. Zij bekende Top in een enkele zin: ‘Ik zag te veel tegen de
zachtende” omstandigheden. Onlangs in de kleedkamer van Dieu le Père zijnde,
nieuwe baby op, en nu komt er dan ook voorloopig geen.’244 Actrice Mien Schuy-
werd ongewild en onverwacht door de dunne kleedij, mijn blik getroffen en ver-
lenburg kwam haar opzoeken op het logeeradres in Den Haag waar Jacqueline
stard door de olympische dimensies van zekere zijner minderwaardige organen.
bijkwam van haar abortus. ‘[...] die vond dat ik niet voor mijn zonden gestraft
Dit hoort in den godenhemel te huis en staafde mijn vermoeden que Dieu le Père
was. Ik zie er dus blijkbaar niet slecht uit. [...] Ik ben nog zeer slapjes Top, ’t leven
est toujours agité par des idées lubriques.’241
komt me voor vanavond als een onprettige droom die toch ook geen nachtmerrie
coulissen als wraakengelen bij elke voorstelling zijn geposteerd! Klets!‘
150
Hij sprak ronduit over Royaards’ ‘onzedelijkheid’, en meende dat hij bij de
is, maar wel alles heel los en onwerkelijk. Ik kus je, hoop iets van je te hooren.’
‘Wellenbewegung der Erotik zooals duitsche geleerden zich uitdrukken’ ‘de
Toon en inhoud van deze brief laten moeilijk raden dat de briefschrijfster en de
hoogste scala’ bereikte. Prins schuwde details niet. ‘Met de hemelsche wezens uit
geadresseerde elkaar toen slechts luttele weken kenden.
Adam – natuurlijk de vrouwelijke – schijnt hij als Lucifer ontuchtige handelin-
De Vereeniging Elckerlyc en het doel dat zij nastreefde, verstevigde de band
gen te bedrijven. Hij is Lucifer-Chantecler, en passeert zijn tijd als Lientje op de
tussen Top Naeff en Willem Royaards. Top streed vurig voor een verbetering van
planken is in de kleedkamer dier bovenaardsche schoonen (de meesten zijn daar-
het toneel in Nederland, maar het is moeilijk te zien waar een scheiding lag tus-
bij nog foeileelijk, maar hij schijnt quantiteit boven qualiteit te stellen). [...] Ik
sen haar inzet op algemeen terrein en haar persoonlijke voorkeur voor Roy-
vermoed, dat zijn vermoeidheid grootendeels veroorzaakt wordt door zijn uit-
aards. De strijdlustige brieven die zij in die periode schreef, waarin zij herhaal-
spattingen, want je moet een God van den Olympus zijn om dàt straffeloos vol te
delijk haar aversie tegen Verkade uitsprak, zijn misschien meer geïnspireerd
houden. Lientje weet van niets of doet net of ze niets weet, maar het heele gezel-
door de gedachte aan Willem Royaards dan door haar idealen op toneelterrein.
schap is op de hoogte van Royaards’ daden, en drijft de spot met haar. Ze zijn
Meer en meer overstegen haar gevoelens voor hem de bewondering en daarvan
allen tegen Lientje, die ook wel de fout moet begaan hooghartig tegen hen op te
werd zij zich bewust; tussen ‘vriendschap’ en ‘liefde’ maakte zij een scherp on-
treden als de directeursvrouw.’
derscheid.245
Tijdens een generale repetitie zat Royaards eens in de zaal om te zien hoe alles
Hun snel gegroeide band kon voor de buitenwacht niet verborgen blijven en
op het toneel eruitzag. Een actrice kwam naast hem zitten en al snel bewoog Roy-
maakte al spoedig de tongen los. Scherp peilde Arij Prins de onderlinge verhou-
aards’ hand zich naar haar been. ‘Laat maar Willem,’ riep ze, ‘ik ben het maar,
dingen: ‘Ik geloof, dat R zich ’t behagelijkst voelt in gezelschap van een door zijn
Lien.’242
spel in ekstaze geraakte en daardoor smelterig verliefd ziende dame. Wij zijn ’m
Ondanks dit type escapades van een onstuimig temperament bleven Prins en
te kritisch, en hij wil daarom de band met ons zoo los mogelijk hebben,’ schreef
Robbers Royaards trouw – zij móchten hem nu eenmaal. Verkade kwam er ook
hij op 10 september 1908 aan Robbers. Enkele maanden eerder had hij hem
wat zijn persoonlijk leven betreft voor Prins slechter van af: de ‘edele Eduard’ zou
geschreven: ‘Vreemd, ’t praatje scheiding der echtparen VR en Royaards en hu-
volgens Top tegen zijn vrouw gezegd hebben: ‘Van jou heb ik nooit gehouden, ik
welijk Top/Royaards houdt aan. Voor eenige dagen had mijne zuster ’t voor
heb je alleen om je geld getrouwd!!!’. De drie uitroeptekens illustreren Prins’ walging
positief hooren verzekeren! Ik heb gezegd, dat ’t positief kon worden tegenge-
voor deze ‘gemeenheid, die uit het hart komt, terwijl ze bij Royaards uit inferieu-
sproken. ’t Schijnt uit ’t schandaallustige Den Haag te komen... Hoe komen de
re lichaamsdeelen ontspruit’.243
menschen toch aan zoo iets?’246 Robbers reageerde stupéfait: ‘Top met Willem
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
151
Royaards – de Hagenaars zijn wel slim, maar er zijn toch ook dingen waar ze niet
weinig op met literatuur en kunst – toen Robbers hem eens een gesigneerd
van weten...’ schreef hij drie dagen later aan Prins.
exemplaar schonk, hoopte Top dat ‘den slechten litteratuurlezer’ ‘er eens voor
De Hagenaars waren slimmer dan Robbers dacht: er broeide wel degelijk iets tussen Top en Willem. De sporen van hun band werden later met zorg uitgewist;
warmlopen voor de passie van haar man op het gebied van flora en fauna.
van hun brieven – ze moeten er heel veel gewisseld hebben – is vrijwel niets
Zij had weinig steun aan hem; in haar veelvuldige conflicten met uitgevers
bewaard gebleven. Top liet na haar dood alle brieven van Royaards vernietigen
bijvoorbeeld betekende hij niets voor haar: ‘[...] mijn man zet heel handig armen
en die van haar aan hem zijn ook niet bewaard gebleven.247 Ook over de aard van
en beenen maar van zaken doen heeft hij geen notie, zoodat ik ten slotte toch
hun band valt niets met zekerheid te zeggen, maar het heeft er alles van dat Top
alles zelf regelen moet.’251 Het heeft er veel van dat Wim weinig energie wilde ste-
meer en heviger voor Willem voelde dan hij voor haar. Royaards maakte in haar
ken in zaken waar hij geen zin in had. In een brief over schriftelijke nieuwjaars-
de passie wakker, die haar tot dusver met haar eigen Willem onbekend geweest
wensen schreef zij eens dat hij, wanneer hij zijn oudste tante had ‘bewenscht’, ‘na
was, en dat was overweldigend. Maar Royaards was een gepassioneerde womani-
deze inspanning tot niets meer te bewegen’ was, zodat alle andere sociale corres-
zer met ervaring, die niet erg kieskeurig was en geregeld erotische escapades
pondentie voor haar rekening kwam.252
beleefde, en Top wist dat. Hoezeer Royaards ook op haar gesteld was, hoe warm
Ongezellig was Van Rhijn niet – hij ging wel mee naar dinertjes bij de literaire
en vertrouwelijk hij met haar was, hij was er nooit helemaal voor haar – zoals hij
vrienden van zijn vrouw en genoot dan ook. Maar het wezen van haar bestaan, dat
er ook voor Jacqueline nooit helemaal was. Misschien zijn er in het begin ook van
cirkelde om kunst, raakte hem niet. Top doorbrak de huwelijkse en kleinsteedse
zijn kant sterke gevoelens voor haar geweest, maar het werd uiteindelijk een
Dordtse sfeer graag in Amsterdam, waar zij haar geestverwanten ontmoette, roe-
band waarin verlangens en intensiteit niet in evenwicht waren. Dat hevige ver-
zig werd door de wijn tijdens warme gesprekken op uitgerekte avonden, biefstuk
langen en tegelijk het besef van ongelijkwaardigheid hebben Top Naeff tot wan-
of tong at in American en zich daar, vaak heel laat, voldaan ter ruste legde. ‘[...]
hoop gedreven. Daar kwam bij dat beiden getrouwd waren. Royaards was welis-
sinds ik Amsterdam weer proefde, vind ik Dordt weer een benauwing,’ schreef ze
waar al eens gescheiden; Jacqueline was zijn tweede echtgenote. In De stille getuige
eens na een zoveelste verblijf in de hoofdstad. Zij vond, welbeschouwd ‘met uit-
had Top haar hoofdfiguur strijdlustig laten denken dat overspelige liefde ‘het
zondering van Amsterdam, heel ons land provincie’.253 Op zondagen trachtte zij
recht [is] van wie liefheeft en den weg ongebaand vindt. Ik zou er, al wat men
principieel geen afspraken te maken – die dag was voor haar man.
schande noemt, al wat men veroordeelt en al wat men veracht, voor over hebben
Op de buitenwacht kwam Willem van Rhijn over als stijf en saai. Zijn hand-
gehad... Ik zou een slecht mensch hebben willen zijn, indien ik daarmee zijn lief-
schrift illustreert het: netjes, maar tegelijk onpersoonlijk. Een traditioneel keu-
de had moeten koopen.’248
rig schoolhandschrift.
Dat Top Naeff ‘innerlijk’ overspel pleegde, staat vast. Tal van uitspraken in
In zijn familie werd hij gezien als een buitenbeentje; met zijn ouders, broers
haar recensies en literaire werk getuigen ervan dat zij wist waar zij het over had
en zus had hij geen sterk contact en dat zou tot in zijn ouderdom zo blijven. Zijn
als het om verlangens en passie naast het huwelijk ging – ze zullen nog uitvoerig
vader was een kundig en zeer gewaardeerd geneesheer geweest, terwijl Wim
aan bod komen.
lang over zijn studie had gedaan en niet een echt bloeiende praktijk had opge-
‘Wer am meisten liebt, ist der Unterlegene und muss leiden,’ schreef Thomas
bouwd. Misschien voelde hij zich in zijn ouderlijk huis al de mindere en zocht
Mann in zijn Tonio Kröger.249 Ook Top Naeff wist dat zij een onmogelijke liefde
hij daarom telkens iets anders waarmee hij – even – opviel. In zijn studententijd
beleefde – en leed daaraan. Het zou een hoofdthema in haar werk worden.
had hij geroeid bij de Utrechtse roeivereniging Triton. Na een serie verloren
Ruim dertig was zij nu, en bijna vijf jaar getrouwd met een man die zij, zacht gezegd, nogal ongemotiveerd gekozen had, maar die zij tijdens een erg lange
152
uit zijn eigen wereld’ zou kruipen om het te lezen.250 Op haar beurt kon Top niet
wedstrijden in Engeland vertelde hij, terug in Nederland, dat hij ‘fantastisch gewonnen’ had.254 Het lijkt op compensatiegedrag.
verlovingsperiode toch redelijk had leren kennen en waarderen. De schade viel
Top spreekt in een brief van ‘de woelwaterige natuur mijns nijveren echtge-
mee; het was geen ongelukkig huwelijk geworden in de zin van spanningen en
noots’, die ‘de dunne muren’ deed ‘dreunen’.255 Veel later dook dat ongrijpbare
intense irritaties. Het was eerder, voor een jong stel, een sleurachtig samenwo-
woord, woelwaterig, nog eens op, nu gekoppeld aan een echtbreuk plegende
nen, met weinig gemeenschappelijke belangstellingen. Wim had nu eenmaal
aangetrouwde neef. Zij schreef: ‘Hij is nu eenmaal een woelwaterige natuur. Zit
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
153
je dan in een provinciestad met weinig expansie, zoodat je ten slotte, zooals hij,
heeft van gehakt. Er is al bijna een heele pijp was aan verspild. Neen, ik vrees, dat
in interesses wordt opgenomen, waarvoor je altijd van huis moet, dan lijkt dat
we in de medicijnen zullen moeten blijven.’260
andere leven je ook gauw duf en heeft wat daar buiten om gaat, zooveel briljante 256
Had zij enigerlei ervaring met haar eigen man op
gevaarlijke situatie ontsnapt was, kreeg ze van Wim geen ‘standje’, schreef ze in
dit vlak? Of herkende zij vooral zichzelf in de aangetrouwde neef in de provincie-
een brief, ‘maar W. kuste mij om de vijf minuten, en nu nog kan ik bepaald een
stad met weinig expansie? Wim was eens in opspraak geraakt door een patiënte.
potje meer breken dan gewoonlijk’.261 Maar bruisend, nee, dat was het niet in
Zijn flirterige, wat flauwe, plagerige houding jegens vrouwen irriteerde Top
huize Van Rhijn. Het confronteerde de van nature zo levendige en opstandige
soms hevig – de dames zelf genoten wel van zijn aandacht. Met Cécile Ameye
Top geregeld met wat zij allemaal miste. Ze moest zich in haar huwelijk plooien
stoeide hij en ze genoot van ‘de jeugdige blijheid van Wim’.257 Tot op hoge leef-
als een jonge hond in een smalle ren. In De stille getuige klonk de schreeuw die zij
en gevaarlijke kanten [...].’
258
tijd bleef hij ‘très plaisant, charmant pour les dames’.
Misschien was ook dit wel een vorm van compensatiegedrag; de geestige
154
Er waren zeker ook warme momenten. Nadat ze eens aan een blijkbaar
in het dagelijks leven beheerste. En toen kwam met de Zomerspelen Willem Royaards in haar leven.
Top waardeerde nu eenmaal zijn flauwiteiten niet. Het moet voor hem ook niet
Het werd een gecompliceerd bestaan. Ze ging op in haar gevoelens voor Roy-
gemakkelijk geweest zijn te leven in de nabijheid van een sterke, dominante
aards, zij ging op in Royaards zelf, en tegelijkertijd moet zij geweten hebben dat
persoonlijkheid met een scherpe tong, een vrouw die veel meer aanzien genoot
haar gevoelens heviger waren dan de zijne en dat zij deze niet zou kunnen
dan hij.
omzetten in iets blijvends. Zo werden haar intense gevoelens eigenlijk al vanaf
In haar brieven uit die tijd spreekt Top niet kil of cynisch over haar man, eer-
het begin gefrustreerd. Het gevolg was een innerlijk isolement. Daarbij kwam
der becommentarieert zij zijn gedrag heimelijk, maar superieur spottend – een
dat zij er alles aan deed haar emoties verborgen te houden voor haar omgeving.
begrijpelijke houding van een vrouw die geestelijk boven haar man staat. Toen
Het resultaat was een beheerst dubbelleven, met eenzaamheid als saldo. Alleen
zij eens op een zondag een brief van Titia van Looy kreeg, schreef zij terug hoe-
haar literaire werk zou er, indirect, van gaan getuigen.
zeer dat schrijven haar verheugd had: ‘En de dag, die verder niets opleverde, was
Misschien zijn er enkele intimi geweest aan wie zij in die tijd haar verhaal
vol gezelligheid voor mij, terwijl van Rhijn pruttelde bij de kachel dat ’t zoo
kwijt kon, maar of ze zich écht, volledig, opengesteld heeft? Zij hanteerde de
koud bleef, en dat hij zijn “gekleede jas” aan moet om een hoognoodige visite te
opvatting, conform haar milieu en de tijdgeest: ‘een werkelijk hooge en fijne
maken.’259
geest geeft zich ook aan zijn naasten nooit geheel bloot’.262 Daarbij beschikte
De woelwaterige Wim moet een man van impulsen en bevliegingen geweest
Top Naeff over een stalen zelfbeheersing. Pas decennia later, toen zij al een oude-
zijn, die haar vermoeid zullen hebben en tegelijk uitnodigden tot een meewarig-
re vrouw was, biechtte zij haar geheime gevoelens voor Royaards op aan haar veel
ironiserende houding. Nadat hij Prins een avond had zien experimenteren met
jongere vriendin Kitty de Josselin de Jong, die toen iets vergelijkbaars door-
boetseerklei, had Van Rhijn de volgende dag een nieuwe hobby. Zijn vrouw
maakte.263
bracht aan Prins verslag uit: ‘Wimmerl [zo noemde zij haar man wel eens na een
Haar brieven verraden niets. Zij gaf openlijk blijk van haar bewondering voor
reis door Oostenrijk, met het achtervoegsel ‘rl’] zit met zijn vingers in de boet-
de acteur Royaards, maar spaarde hem niet waar het zijn grillige en heerszuchti-
seerwas en ik ben zoo vriendelijk, en profil gewrongen, tot prooi van deze nieu-
ge trekken betreft. Zo vroeg Jacqueline Royaards in opdracht van haar man een
we zoete lust te dienen. Gelukkig heb ik daarbij de aangename herinnering aan
week voor de première van de door Top vertaalde De bruiloft van Figaro of zij ook
den avond die van alle dingen de oorsprong was, en misschien nog de overgang
de voorrede bij het stuk ‘vliegensvlug’ wilde vertalen. Top dácht er niet aan, en
van mijn nuchteren echtvriend van de medicijnen in de schoone kunst ten gevol-
niet alleen omdat ze druk was met eigen werk: ‘[...] ik bedank feestelijk voor de
ge kan hebben. Ik zal je aan het eind van deze séance melden hoe deze eerste
artistieke nonchalance waarmee Royaards meent mij als vertaalster te kunnen
proeve is uitgevallen. Tot dusver staat er nog pas een klompje, dat, vrees ik, mijn
behandelen.’264 Ook refereerde zij expliciet aan het licht ‘ontvlambare hart des
neus zal beduiden.’ Maar al aan het eind van de brief meldde zij dat zij weinig
hemelschen vaders’.265
vertrouwen had in de scheppingsdrift van Wimmerl: ‘Ik moet je de treurige
Wellicht liet zij zich geregeld bewust kritisch over hem uit. Het is een bekend
mededeling doen dat mijn denkershoofd op het paneel tot heden nog het meest
patroon: wie niet voor zichzelf én anderen wil weten dat hij veel voor een ander
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
155
voelt, tracht deze gevoelens te maskeren of zelfs te ontkennen, door zich nega-
zijn greep, dat zij het liefst alleen nog maar schreef. Van het secretaresseschap
tief, schamper, over die ander te uiten. En verder verstond zij de kunst om het
van Elckerlyc zou zij dolgraag verlost zijn, berichtte zij Prins op 8 oktober 1909.
persoonlijke niet te bederven door het zakelijke. Tijdens het toppunt van span-
‘Het leidt tot niets wat we doen, en neemt mij, ondanks het weinige dat ik pres-
ningen tussen de Vereeniging Elckerlyc en de nv Het Tooneel bijvoorbeeld kon
teer te veel in beslag, ten nadeele van mijn werk. Ik ben nu goed aan ’t werk, het
zij uren met Royaards in de trein of in een restaurant zitten, zonder dat de heike-
eerste hoofdstuk van een boek in het genre van de dochter.274 Het begin is goed,
le kwesties ter sprake kwamen.266
maar ik moet er gestaag in blijven, kan er niets bij velen of ’t is mis.’ Met gemeng-
Wie het niet ontgaan kon dat Top Naeff meer dan gewone belangstelling voor
de gevoelens bereidde zij zich dan ook voor op een eenmalige voorstelling van
Royaards had, was Jacqueline. Als hoogbejaarde vrouw schreef zij, niet zonder
Elckerlyc in Amsterdam, waarin zij weer de Vijf Sinnen-rol zou spelen. ‘Hoe graag
rancune, over Top Naeff: ‘Zij had zich hoe langer hoe meer tussen Willem en mij
ik ook in mijn beperkt repertoire optreed, hoop ik toch dat dit tot de zeldzaam-
267
ingedrongen.’
Uit haar herinneringen blijkt niet alleen een begrijpelijke
onnauwkeurigheid waar het de periodisering van een en ander betreft, maar vooral een grote hekel aan Top Naeff, die zij als een hinderlijke en nare mede268
heden zal behooren,’ schreef ze op 8 oktober aan Prins, ‘want ik heb mijn avonden en mijn boek toch ten slotte liever dan de planken.’ Voor enig oponthoud zorgde ook het feit dat het in september 1909 een jaar
De intieme vriendschap tussen beide vrouwen verkilde
geleden was dat Royaards zijn gezelschap gepresenteerd had met Adam in balling-
gaandeweg en naderde de vijandschap. In haar brieven schreef Top Naeff overi-
schap. Dat project stond inmiddels, na een aanvankelijk sceptische ontvangst, al
gens met warmte en bewondering over ‘Lientje’ – misschien ook wel een camou-
bekend als een groot succes: ‘[...] overal propvolle zalen (in Nijmegen 400 men-
flagetechniek. Over een voorstelling van Adam in ballingschap merkte ze op dat
schen teruggezonden)’; ‘[...] den niet-te-volprijzen “Adam” [...]’.275 Royaards’
Jacqueline ‘allerliefst’ was: ‘Het is bewonderenswaardig zooals ze het [sic] door
positie leek in korte tijd onaantastbaar geworden. Over het seizoen 1909-1910
alle vermoeienis heen blijmoedig op de been houdt.’269
werd opgemerkt dat iedere voorstelling duidelijk maakte dat Nederland door
dingster ervaren heeft.
het gezelschap van Willem Royaards in menig opzicht met de beste buitenlandse In de loop van 1909 kwam Top Naeff eindelijk weer tot schrijven. Het werd een
gezelschappen kon wedijveren. En dat gold dan voor alles: regie, spel, enscene-
roman, Voor de poort. Daarin kon zij kwijt wat zij toen innerlijk beleefde. Liesbeth,
ring.276 Top Naeff vond dat de voorstellingen van Royaards een stempel droegen
een jonge, ongebonden vrouw, is verliefd op de getrouwde Frans Scheffer. Tij-
dat Nederland vóór hij de teugels in handen nam nooit gekend had.277 Volgens
dens ziekte van zijn vrouw verricht zij voor hem huishoudelijk werk, waarbij zij
haar was Adam ook voor Jacqueline ‘een zegetocht’ en was haar stem ‘zuiver en
haar gevoelens krampachtig verborgen houdt. Wanneer zijn vrouw sterft, lijkt
gevoelig als een harp’.278 Op 10 september werd in het Paleis voor Volksvlijt de
de weg voor Liesbeths geluk open te liggen, maar Scheffer toont geen belangstel-
vijftigste Adam opgevoerd. Op die avond stond ook Jacqueline Royaards, die met
ling voor haar. Liesbeth laat niets van haar verliefdheid merken en onderdrukt
haar Eva-rol indruk gemaakt had, in het middelpunt. Drie maanden later was er
haar passie door fatsoensconventies. Scheffer hertrouwt met een ander en zij
opnieuw feest, toen op 10 december de honderdste opvoering gegeven werd. Top
keert ontgoocheld terug naar haar ouders.
porde menigeen op om het voor Royaards zo feestelijk mogelijk te maken279,
De roman is een weergave van het gevecht dat Liesbeth levert tegen haar
maar maakte zich ook zorgen over diens gestreelde ego: ‘Maar goden, hoe zal
hartstocht die gefrustreerd wordt, en werd zo de geschiedenis van het ‘getob
G.d.V. na dezen zwijmel zijn! Zijn arme onderhoorigen zullen ’t ontgelden,’
[van] een jong-meisjesleven in den zoogenaamd gegoeden stand’.270 Het werd
schreef ze op 7 december aan Prins. Zelf zou ze overigens alleen met een tele-
bovenal een roman over de grote liefde, ‘de taaie, de geduldige, de moedige en
gram ‘aanwezig’ zijn, verstuurd vanuit Wageningen, waar ze een lezing hield. Ze
onverwoestbare’.271
was er niet rouwig om het feest te moeten missen: ‘Ik vind die officieele soupers,
Gulzig werkte Top aan haar roman; nauwelijks bekomen van de verhuizing naar de Johan de Wittstraat bespeurde zij ‘na meer dan een jaar onverschillig272
bedenkelijk.’280
Het zou nog tot het najaar
Hoe feestelijk het soms allemaal ook was, voor Top Naeff was het een ontrege-
duren voor zij écht in haar boek zat; zoals altijd had zij moeite met het opzetten
lende periode die haar uit haar schrijfconcentratie haalde. Zij zou zo’n twee jaar
van nieuw werk.273 Maar toen zij eenmaal op dreef kwam, hield het haar zó in
met Voor de poort bezig zijn. Het werd een worsteling, ook door stagnatie van
heid’ ‘een verbazende werklust’, ‘een soort honger’.
156
waar al die onbehouwen tooneeljuffers en meneeren mede aanzitten altijd nogal
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
157
allerlei triviale aard, waarover zij geregeld in haar brieven klaagde. Zo ontdekten
haar pleziertjes en daar haar eigen regie over voeren. Daarom ook hield ze niet
Wim en zij in oktober dat ze in ‘een verbazend koud huis’ woonden en gingen ze
van familiefeesten en haar Dordtse verplichtingen als mevrouw Van Rhijn. ‘Mor-
gebukt onder ‘tobberij met rookende kachels’. Maar verder vocht zij vooral met
gen alweer uit eten, ik draai van al ’t geëet! En ’s middags een receptie, er komt
haar roman door haar grote innerlijke betrokkenheid bij Liesbeth van Land-
nooit een einde aan,’ klaagde ze op 12 maart. En over een diner ter ere van een
schot, die zij kon laten voelen, denken en verlangen wat zij zichzelf misschien
huwend nichtje: ‘’t Is weer het eene familietafreel na het andere [...].’
ook in het geheim nauwelijks toestond. Liesbeth van Landschot werd de draagster van haar eigen gevoelens.281
Intussen zat ze, ondanks de stuiptrekkende Elckerlyc, als secretaresse niet stil. Geregeld ontving ze post van leden: heel veel opzeggingen, maar ook brie-
Begin 1910 kreeg Top Naeff eindelijk ruimte voor haar nieuwe roman toen zij
ven waarin gevraagd werd naar wat Elckerlyc het afgelopen seizoen gepresteerd
meer en meer afstand nam van Elckerlyc in het besef dat daar nog weinig eer aan
had. Het begon pijnlijk te worden: de leden waren per jaar vrijkaarten voor vijf
te behalen viel. Haar moeder, met wie zij sinds zij zo dicht bij haar woonde, dage-
door het bestuur ‘goedgekeurde’ stukken beloofd, maar die waren niet allemaal
lijks contact had, ging met kennissen drie maanden naar het zuiden en dat gaf
gespeeld, want Royaards had er enkele vervangen door lucratievere. Geconsta-
Top rust en tijd. En ook Royaards was even weg – in letterlijke zin – toen hij even-
teerd moest worden dat het Elckerlyc niet gelukt was het toneel dusdanig te her-
eens voor enkele weken naar het zuiden afreisde. Hij had hevige keelklachten en
vormen dat publiekstrekkers overbodig werden. Het bestuur besloot het con-
hoopte in badplaats en herstellingsoord Nervi aan de Italiaanse Rivièra op te
tract met de nv Het Tooneel op te zeggen, zodat Elckerlyc niet meer aan één
knappen.
gezelschap gebonden was. In feite bestond de Vereeniging Elckerlyc alleen nog
De omstandigheden mochten dan gunstig lijken, echt vlotten deed het boek niet. Het was moeilijk lijn in het verhaal aan te brengen.
282
Dat Top Naeff zoveel
maar in naam, de klinkende bestuurdersnamen onder de circulaire voor het nieuwe seizoen ten spijt.284
van zichzelf in dit boek legde, heeft ongetwijfeld een rol gespeeld bij alle stagna-
Voor Top mocht het voorbij zijn, maar zij bleef op haar post omwille van Roy-
tie die zij tijdens het werk ondervond, hoewel zij zelf telkens andere excuses
aards, daarnaast om Prins, die als enige nog in de onderneming geloofde, én om
opvoerde. Het moeizame werk deprimeerde haar en met genoegen onttrok zij er
de gezelligheid. Haar vinnige opmerkingen aan het adres van Verkade en zijn
zich aan, net zoals zij dat vroeger met haar huiswerk gedaan had. Enthousiaste
gezelschap namen af nu zij minder warmliep voor alles wat met Elckerlyc te
brieven en kaarten van haar moeder uit warme oorden werkten in dit opzicht
maken had, maar met kennelijke graagte refereerde ze wel aan zijn privéomstan-
alleen maar prikkelend. ‘Ik heb behoefte aan een verzetje,’ schreef zij op 20 janu-
digheden. Verkade scheidde in het voorjaar van 1910 van zijn echtgenote Johanna
ari 1910 aan Prins. Enkele dagen later, op woensdag 26 januari, reisde zij naar
van Wulfften Palthe, die met drie kleine kinderen achterbleef, en hertrouwde
Amsterdam, waar Titia van Looy voor Elckerlyc een voordrachtsavond zou hou-
met de jonge actrice Enny Vrede.285 Over haar schreef Top aan Prins dat zij vol-
den, een initiatief van Robbers, die vond dat de betalende leden van de vereni-
gens de verhalen ‘een allerminst meisje’ moest zijn.286 Later vertelde Alida Tar-
ging wel eens op iets getrakteerd mochten worden. Top, die niet erg onder de
taud haar dat Verkade overal lege zalen had, ‘allemaal ten gevolge van zijn
283
, maakte er een uitje van, dineerde
huiselijke buitensporigheden’. Dat had Top in Groningen, waar ze een lezing
met de Prinsen in American en logeerde in haar vaste ‘kleine kamertje’ bij Rob-
gehouden had, overigens ook al gehoord. ‘Wel curieus dat voor de Verkadianen
bers. Zelfs met de Van Looys was de sfeer goed, schreef ze op 29 januari aan Rob-
Royaards de ruige geile bok, Verkade het onschuldige witte lam was,’ schreef
bers. En verder waren er genoeg andere ‘verzetjes’, die zij echter niet altijd even
Prins aan Robbers.287 In Amsterdam was het geval het gesprek van de dag.288 Ze
leuk vond. Toen op 12 februari prins Hendrik naar Dordrecht kwam om een nieu-
vonden het allemaal een schande – en ze genoten.
indruk was van Titia’s voordrachtskunst
we brug te openen, werden Top en Wim geïnviteerd daarbij, ‘in functie’, aanwe-
158
zig te zijn. ‘Het is in Holland al een bijzonderheid, dat je als letterkundige bij
In het voorjaar van 1910 greep Top Naeff met beide handen alles aan om haar
zulke gelegenheden onderscheiden wordt,’ schreef Top een dag vóór de feeste-
geploeter aan Voor de poort te kunnen onderbreken. In Berlijn woonde zij als
lijkheden aan Prins, maar zij voegde eraan toe: ‘Anders een taai plezier.’ Zij vond
belangstellende lessen op de Toneelschool bij. Slechts een summiere verwijzing
het een eer bij dergelijke gelegenheden aanwezig te mogen zijn, maar had verder
in een brief herinnert aan wat voor haar opnieuw een belevenis geweest moet
een hekel aan officiële ontvangsten en plechtigheden. Zij wilde zelf kiezen voor
zijn.289 In april ging ze, wéér, met Elckerlyc en dus met Royaards op tournee in
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
159
België. ‘[...] het is wel weer gezellig,’ schreef ze op 29 april aan Robbers, ‘God de
hebben “ontdekt”. Hij wil er over gaan schrijven. Ik vind het geval een beetje
Vader lankmoedig, de ganzen [ze bedoelt: de spelers in zijn kielzog, G.V.] luid-
zonderling en niets plezierig daar het ten koste van het werk gaat dat mij liever
ruchtig, meer vervuld van de nieuwste zomerhoeden dan van de Middeleeuwen.
is.’294
Toch, eigenaardig, is de voorstelling nog nooit zoo mooi geweest als nu [...].’ Stijn Streuvels sprak over ‘een triomftocht van Royaards door Vlaanderen!!’290 In de Brusselse Vlaamsche Schouwburg, waar Elckerlyc voor een liefdadig doel
König, van Fritz von Ostini295 – had zij weinig ruimte voor andere zaken. Tel-
opgevoerd zou worden, had zij een bijzondere ontmoeting met de dichter Emile
kens terugkerende plichten waren de toneelavonden voor haar recensies, in
Verhaeren. Voor aanvang van de voorstelling hield de heer Spaak, auteur van het
principe iedere maandagavond. Pecuniae causa gingen ook de nodige avonden op
toneelstuk Kaatje en vader van de latere Belgische premier, een toespraak over dat
aan lezingen. De aankoop van het huis in de Johan de Wittstraat en de inrich-
goede doel, waar maar geen eind aan kwam. De spelers wachtten eindeloos ach-
ting ervan hadden veel geld gekost en in het voorjaar van 1910 was het ‘slap’ in de
ter het doek. Terwijl Top in de coulissen ronddoolde, ontdekte zij daar Verhae-
praktijk van Wim.296 In haar correspondentie meldde Top diverse malen dat zij
ren, in ‘een wijden jas met pellerine’, een ‘breedgeranden hoed’ op het hoofd en
geen bokkensprongen konden maken. Het was dan ook lange tijd onzeker of
in zijn hand een ‘groote parapluie’. Ook hij diende een toespraak te houden. Zij
een aardig plan – een zomerreisje met de echtparen Prins en Robbers – wel door
had eens naast hem gezeten aan een diner bij een voordrachtsavond van hem in
kon gaan, maar in juni kwam het er toch van. Ze trokken voor ongeveer twee
291
en herkende hem, ‘en hij was zoo vriendelijk te doen alsof hij zich
weken naar Zuid-Duitsland, waar ze begonnen in Rothenburg ob der Tauber.
mij nog herinnerde [...] trots het buitensporig voorkomen, dat ik als de “Vijf Sin-
Van daaruit scheidden zich voor enkele dagen de wegen van de echtparen Prins
Amsterdam
160
Met een roman in hart en hoofd en veel beslommeringen daarbij – zij vertaalde tussendoor voor Van Holkema & Warendorf een kinderboek: Der kleine
nen” had; een verleidelijkheid, waarvan ik mij op dat oogenblik overigens niet
en Robbers enerzijds en Top en Willem anderzijds. De laatsten trokken onder
bewust was’. Beiden kozen de kist die later dienst moest doen voor tGoet met zijn
zware weersomstandigheden naar München. Rivieren traden buiten hun oevers
dukaten als zitplaats en begonnen een intensief gesprek over poëzie. Het werd
en de trein van Rothenburg naar München ploegde zich door de watermassa.
half elf; de spelers werden ongeduldig ‘en ook in de zaal deden zich beangstigen-
‘Soldaten langs den weg, je zag geen spoorlijnen, het water spoot en stroomde
de verschijnselen van uitputting voor’. Voor Top was het rendez-vous met de
van geweld,’ schreef ze op 16 juni aan Prins, die voor enkele dagen in Nürnberg
oudere dichter een bijzondere belevenis, waaraan zij bijna dertig jaar later uit-
was neergestreken. Dagelijks stuurde Top per ‘ansicht’ impressies naar haar
voerig refereerde toen zij in Brussel een lezing hield.292 Zij hebben elkaar nooit
moeder, van Hohenschwangau, Fraueninsel im Chiemsee, Berchtesgaden. In de
meer gezien, maar Verhaeren stuurde haar als herinnering aan hun curieuze ont-
beoordeling van haar hotels toonde Top zich de materieel verwende kleindoch-
moeting zijn bundel Les forces tumultueuses. Hij kwam in 1916 om het leven bij een
ter van de Vriesendorpen: hotel Vier Jahreszeiten in Berchtesgaden was ‘vuil-
treinongeluk in Rouen.
peukig zooals alles in Beieren’.297 Ook met het gezelschap waarvan ze een deel
Op 12 mei schreef Top aan Prins dat de tournee door Vlaanderen voorbij was.
van de reis onderdeel hadden uitgemaakt, was ze niet bijster blij. Ze had net zo
De verhouding met de Vereeniging Elckerlyc had ze bij ‘G.d.V.’ maar niet aange-
goed met Jansje en Toontje kunnen reizen, schreef ze, met een verwijzing naar
sneden ‘om de stemming niet te bederven!’
de dienstbodes van haar grootouders Vriesendorp, en, directer, voegde ze daar-
De voorstellingen in België waren een alibi geweest om niet te werken en toen
aan toe dat het merendeel van het gezelschap ‘ongelooflijk’ was: ‘Zoo nu en dan
ze eenmaal weer thuis was, lukte het haar moeilijk om in het gareel te komen. In
proesten we er wel eens om [...].’ Maar verder vermaakte ze zich prima. Er werd
die dagen kreeg ze onverwacht Van Deyssel op bezoek, niet voor de eerste keer:
gezwommen, en Wim trok met Robbers de bergen in, waar hij niet alleen van de
op 23 oktober 1909 had hij al ‘genoegelijke uren’ onder haar ‘gastvrij dak’ doorge-
natuur genoot, maar ook met sneeuwballen kon gooien. ‘U kunt denken wat die
bracht en had hij haar een dag later geschreven: ‘Ik heb het bizonder prettig
geniet, een heel ander mensch,’ schreef Top aan haar moeder. Wim voelde zich
gevonden met uw intérieur kennis te maken en zoo vriendschappelijk met u
buiten zoals Top zich voelde in Amsterdam; het is symbolisch voor hun zo ver-
samen te zijn.’293 Hij was ‘in een soort adoratie’ voor De tweelingen geraakt, dat hij
schillende karakters en belangstellingssferen. Volgens Wim, ‘die geen padde-
beter vond dan haar romans: ‘Hij noemt het een “volkomen gaaf kunstwerk” dat
stoel en geen mestkever achteloos voorbij’298 wandelde, had zijn vrouw in het
ten onrechte langen tijd voor een meisjesboek is doorgegaan, en vleit zich dit te
geheel geen oog voor natuur.
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
161
In Oberammergau bezocht zij het Passionsspiel, een openluchtvoorstelling
‘Ik zit cellulair in het tuinhuisje,’ schreef ze opgewekt aan Robbers, op 20
van het lijdensverhaal van Christus. Zij ging er, zich ‘van alle geloofsbelijdenis
augustus, ‘’t is er muf, maar ’t vlot God zij dank en eindelijk moet ik er eens door-
onthoudende’, met weinig gespannen verwachtingen naartoe en geraakte er ook
jassen.’ Op 22 september kon ze Prins melden: ‘De grond, een zeshonderd blad-
niet onder de indruk. Judas en Petrus leken haar geschikter als hoofdfiguren
zijden schrift, zal binnenkort stáán, en dit is het voornaamste, wat dan volgt
voor een drama dan de ‘passieve Christus-figuur’.299
houdt langer op maar is veel lichter werk. Toch voel ik hoe goed het is er geregeld
Het gezamenlijk reizen met de andere echtparen beviel goed. Met Prins voelde zij zich literair gezien verwant, maar ook bij Robbers was zij op haar gemak.
in te blijven, op sommige oogenblikken schrijft het zich dan eigenlijk vanzelf [...]’.304
Zij schreef hem eens hoe aangenaam het was ‘met enkele menschen zóó te zijn,
De aanleg van elektriciteit in haar huis, die de oude gaslampen overbodig
dat men beiderzijds de heele muzikale en minder muzikale toonladder bespelen
maakte, ondermijnde haar werk opnieuw. Ruim een jaar na de verhuizing lag
kan, om bij het “finis” te constateeren: wij zijn werkelijk zéér goede vrienden’.300
het hele huis overhoop: ‘[...] sinds 14 dagen zijn kleeden en vloeren weer op, alle
Samen zijn met de Robbersen en Prinsen was zó vertrouwelijk, dat zij dat typeer-
lampen af, ’t huis vol volks, Aaltje [de dienstbode, G.V.] uit haar humeur, allerlei
de als een ‘familiedagje’.
kasten uit en weder ingepakt. Nu groeien successievelijk de peren uit alle pla-
In september was er nog één uitje: naar Brussel, waar Elckerlyc nog eens werd
fonds en op enkele plaatsen (op een zekere is het bepaald een gênante illumina-
opgevoerd. Toen het gezelschap klaarstond om weer naar huis te gaan, trad colle-
tie) brandt het feestelijk. [...] Onder dit alles ligt mijn boek rustig begraven, maar
ga Herman Teirlinck de hotelhal binnen: waarom nú al vertrekken? Onder zijn
uit mijn hersens is het gelukkig niet en zoodra november voorbij is, kan ik het
leiding dwaalden Top en haar collega’s door de stad, bezochten ’s avonds een
weer opnemen,’ schreef ze op 31 oktober aan Prins.
theatervoorstelling, gingen vervolgens naar een ‘net café’ en daarna naar ‘een al
Zij werkte aan haar omvangrijkste boek tot dusver, terwijl haar vrienden Ina
minder net café, een grill, een nachtlokaal en een dansvloer’.301 In een van deze
Boudier en Herman Robbers kort daarvoor ook met een ‘dik’ boek gekomen
etablissementen leerde Teirlinck hen garnalen pellen. ’s Morgens om vijf uur
waren. Ongeveer een jaar geleden, in november 1909, was Ina Boudiers Armoede
dronken zij, nog steeds in reiskostuum, een borrel met de aapjeskoetsier en aten
verschenen, waarover Top op 7 januari 1910 aan Robbers geschreven had: ‘Ik vind
balletjes gehakt. Om zeven uur in de ochtend stonden ze, ‘wat bleek om den
het mooi, alleen jammer zoo weinig táál. Daar geeft ze niets om. Maar ik vind ’t
neus, maar overigens welvarend’ in de lift van het hotel. Teirlinck nam afscheid
zoo warm en gevoelig, dat je over de wasjes en de hadjes wel heen komt.’ Dat ele-
met de nuchtere constatering: ‘Welnu, gij hebt een ervaring.’ Na thuiskomst
ment ‘taal’ kon zij ook niet bij Robbers waarderen. Over zijn tweedelige De roman
schreef Top aan Robbers: ‘Vraag Teirlinck maar eens Zondag hoe wij onder zijn
van een gezin (De gelukkige familie, 1909, en Eén voor één, 1910) was zij in een brief aan
leiding, die werkelijk superieur was, Brussel hebben gezien en hoe Brussel óns
hem, 29 april 1910, uitgesproken duidelijk. ‘Wij verschillen op éen punt,’ schreef
302
heeft gezien! Ik had drie dagen werk om er weer bovenop te komen [...].’
ze, ‘en dat zullen we altijd blijven doen, dat wat jij in mij niet goed zetten kunt, mis ik in jou [sic] werk. Voor mij zou dit boek niet af zijn [...]. Ik zou erin willen
162
Na alle vertier kwam ze eindelijk goed op dreef met Voor de poort nu ze in de tuin
schrappen, schrappen, strak trekken al die zinnen om het zuivere gevoel dat er in
een rustige werkplek gevonden had. In haar nieuwe huis had ze dan wel de zo
zit heen, tot er een tóón in kwam, een eigener rythme, ik zou er meer vondsten in
lang gewenste eigen kamer, een ideale ruimte was het niet. Als Wim spreekuur
willen hebben, telkens vind ik een scène niet opgevoerd tot wat het had kúnnen
hield – en dat was vaak ook op zondagmorgen –, rinkelde geregeld de voordeur-
zijn, terwijl er dan toch weer een te veel in is.’ Veel minder dan Robbers streefde
bel. De patiënten posteerden zich vervolgens in de hal, de ‘wachtkamer’, en
zij naar een zuiver realisme, dat zij triviaal vond. Ook in haar dialogen wilde zij
brachten met hun luidkeelse conversatie, waarbij sommige ongetwijfeld bloem-
niet een zo precies mogelijke weergave. Voor Robbers was het weergeven van de
rijk over hun kwalen vertelden, onrust in huis. Daarbij gaf Wim nog medische
werkelijkheid veel meer een doel op zichzelf – hij bewoog zich in wat Top noem-
cursussen aan huis. Een oud stenen kolenschuurtje in de tuin bracht uitkomst.
de ‘de kamertjes, slobjes [sic] en steegjes van een al te beperkt realisme’.305 Ook in
Het hok van twee bij twee meter werd verbouwd tot een werkruimte voor Top,
een andere brief aan Robbers, niet lang daarna geschreven, gaf zij iets prijs van
met romantische luikjes ervoor en geraniumpotjes voor de raampjes. Op een foto
haar schrijverscredo. Niet het onderwerp van een roman of verhaal als zodanig
poseert Top Naeff ervoor als een juffrouw bij een voortijdige Eftelingattractie.303
was voor haar van belang, maar wel de houding van de auteur: ‘In den trein las ik
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
163
Anna Karenina nog eens over, als onderwerp ook waarlijk geen trouvaille maar
teren in het Paleis voor Volksvlijt, toen hij hoorde dat er eerst nog door een opera-
hoe een voorbeeld van wat iets worden kan door den geest heen van de persoon
gezelschap proef gespeeld zou worden. ‘Van wat?’ vroeg hij. ‘De Bohème,’ wordt
die het schreef is dit ook. Het hangt puur af van het temperament van den schrij-
geantwoord. Royaards pakte het tafeltje en de stoel die op de voorgrond stonden
ver, van de eischen die hij zich zelf stelt en van de zinnen, de beelden, de gesprek-
op en zei met luidere stem: ‘Neem dat weg, ik heb met meneer van Bohème niks
ken enz. waarmee hij genoegen neemt. Dat is niet een opzettelijk zoeken naar
te maken.’311 Een overdadig gegrimeerde acteur kreeg te horen: ‘Meneer, die kop
verfijning of verbijzondering. Het is een behoefte. Na de eerste vlotte neerschrij-
bevalt me niet. U ziet eruit als de voorsnijder van het Binnengasthuis!’312 En ook
ving het telkens weer in een ander stadium te zien, telkens te denken, dit kan nog
Jacqueline werd niet ontzien: ‘Mevrouw Royaards, gaat u naar huis, naar uw kin-
zuiverder nog strakker, met nóg minder woorden, nóg fijner en vanzelf dan ster-
deren, u bent een huisvrouw maar geen actrice!’313 Ook het publiek leerde hem
ker. Geloof ik! [...] Nu moet je alsjeblieft niet verwachten dat mijn eerstvolgende
kennen. In Almelo onderbrak hij eens een Ibsenvoorstelling omdat er onge-
roman ook maar bij benadering aan mijn eischen voldoet! In een werk van eenige
wenst gelachen werd en wendde zich rechtstreeks tot de mensen in de zaal met
omvang is het mij nog te machtig. Misschien zal ik over een jaar of tien kunnen
de mededeling dat zij ‘kaffers’ waren.314
laten zien wat ik bedoel.’306
Opnieuw vierde Royaards triomfen met een stuk van Vondel: Lucifer. Op 11
De periode van het onbevangen achterelkaar door schrijven aan School-Idyllen en De tweelingen was voorgoed voorbij.
november 1910 was het in première gegaan en het werd een eclatant publiekssucces. Hubert Cuypers had de reien van muziek voorzien, Rik Roland Holst ontwierp de decors en kostuums. Dat Royaards andere kunstenaars bij zijn werk
Haar werk aan Voor de poort nam haar erg in beslag en de zieltogende Elckerlyc
betrok, kreeg grote waardering. ‘Wat heeft Royaards al gedaan!’ schreef een
verkleinde ogenschijnlijk haar betrokkenheid bij Royaards’ werk, maar zij bleef
recensent. ‘Dichters gelegenheid geboden hunne fantazieën op het tooneel ver-
meeleven met wat God de Vader ondernam. In maart 1911 woonde zij de generale
wezenlijkt te zien, componisten aangemoedigd tot het illustreeren der werken
repetitie bij van Herman Roelvinks luchtige De gordel van Hippolyta, een uitput-
van onsterfelijke meesters. [...] Ja... Royaards is wel de man wien wij in ons land
tingsslag die duurde van ’s avonds acht tot de volgende ochtend zeven uur. ‘Ik
voor het tooneel het meest verplicht zijn.’315 Tot tweemaal toe vulde Top Naeff
heb het tot half zes uitgehouden,’ schreef Top op 12 maart aan Prins, ‘want ’t was
een groot deel van de voorpagina van de Dordrechtsche Courant met een beschou-
wel boeiend en amusant. Roelvink was in geen 2 x 24 uren uit de kleeren. Je hebt
wing over het stuk, nog vóór de première. Voor de honderdste opvoering werd
een gevoel of je op een slagveld bent en meeloopt in een victorie.’ Royaards was
een feestje voorbereid. Top zette zich in voor medeondersteuning van de aan-
een verre van gemakkelijk regisseur, die hoge eisen aan zijn mensen stelde. Zo
vraag voor een koninklijke onderscheiding voor Royaards, iets waar zij zelf ove-
liet hij al vanaf de première zonder souffleur spelen307 en hij was prikkelbaar als
rigens weinig voor voelde, maar wat zij zag als ‘een prachtige reclame’.316 Na de
het tijdens repetities niet volgens zijn wensen ging. Hij deinsde er niet voor
jubileumvoorstelling zou Royaards een souper worden aangeboden, waarbij
terug een beginnend actrice meer dan zestigmaal een deur open en dicht te laten
Van Deyssel als tafelpresident zou optreden. Geheel in de traditie van Elckerlyc
doen.‘Monumentaal achter zijn door een leeslampje verlichte lessenaar tronend,
verliep een en ander niet zonder geharrewar. Prins, die onder meer beledigd was
kon hij vanuit de donkere, lege zaal nijdig zijn stem, zelfs tegen zijn vrouw [...],
omdat hij als lid van het Dagelijks Bestuur geen vrijkaarten voor het toneel-
laten donderen om het nog eens, helemaal anders te laten doen, opnieuw tot in
seizoen gekregen had, weigerde te komen.317 En ten slotte ging op uitdrukke-
308
den treure, nachtenlang.’
Royaards leed aan ‘autocratie en de zucht tot werk309
Er werd wel beweerd dat Royaards wilde
slechte financiële situatie ‘te zeer ter neêrgedrukt’ was ‘voor eene feestvreug-
dat zijn acteurs hem napraatten, dat ze zijn dictie imiteerden: het zogenaamde
de’.318 Slechts een klein souper voor intimi zou er zijn; Van Deyssel kon worden
‘geroyaards’. Anderen bestreden dit: ‘Royaards wil volstrekt niet dat men hem
afgeschreven.319 Zo beperkte het feest zich na de honderdste voorstelling, op
napraat. Hij duidt slechts aan. [...] En dan gaan wij naar huis, overdenken wat hij
vrijdag 28 april in het Paleis voor Volksvlijt, tot een uitbundige bloemenhulde
gezegd heeft, wij trachten te begrijpen wat hij bedoelde en brengen zijne aandui-
– een ‘corbeille’ en een harp van levende bloemen – , die Royaards, in zwarte rok,
overlading,’ schreef een tijdgenoot.
310
Talrijk zijn
dankbaar in ontvangst nam. Gesproken werd er niet; in de pauze waren onder
de anekdotes die tijdens Royaards’ leven in omloop waren. Zo wilde hij ooit repe-
anderen Top Naeff, Van Looy en Robbers Royaards persoonlijk gaan feliciteren in
ding, deze toepassende op onze eigen persoonlijkheid in praktijk.’
164
lijk verzoek van Royaards het officiële souper niet door, omdat hij door zijn
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
165
zijn kleedkamer.320 Na afloop soupeerden de Royaardsen met een klein gezel-
plichten.’ Top liet evenwel haar vernuft met rust en schreef in een nieuw inge-
schapje, waar in ieder geval de Van Rhijns, Nell Bronger en Roelvink deel van uit-
zonden stuk, gepubliceerd in het nummer van 18 juni, simpelweg dat Coenen
maakten. Top overhandigde God de Vader een luttel bedrag dat zij met moeite
niet op haar vragen inging. ‘Hij is geen aangenaam mensch om als vijand te heb-
bij elkaar gebedeld had. Daarmee was de honderdste Lucifer gevierd. Royaards
ben,’ schreef zij Prins, ‘maar zooveel mannenmoed heb ik gelukkig nog wel, dit
verviel na deze kleine opleving, zoals vaker, snel in neerslachtigheid. ‘Ik heb met
onder de oogen te zien.’325
groote moedeloosheid te kampen en kan tot niets komen,’ schreef hij op 19 mei Vaak had Top Naeff het gevoel dat zij zich vertilde aan haar eerste omvangrijke
aan Prins,‘zelfs maar moeizaam tot het schrijven van een brief.’ Het bescheiden feestje voor Royaards werd gevierd in de schaduw van het
roman en zonder veel verzet gaf zij zich over aan alles wat haar van het boek kon
einde van Verkades Hagespelers; het gezelschap kon het, ondanks artistieke
afhouden. ‘[...] ik werk slecht en heb behoefte aan iets buitensporigs,’ schreef zij
successen, financieel gezien niet meer bolwerken en gaf op 16 mei met Hamlet
op 7 april aan Robbers. Dat was haar belangrijkste motivatie om twee dagen later
321
Ondanks een gevarieerd repertoire werd, kort na
in Antwerpen aanwezig te zijn bij een huldiging van Cyriel Buysse, die zij overi-
de opheffing, Verkades gezelschap vooral gekoppeld aan: ‘Engelsche Blijspel,
gens graag mocht. De feestelijkheden begonnen in het stadhuis te Antwerpen,
zijn afscheidsvoorstelling.
322
Top was in haar
waar het College van Burgemeester en Schepenen Buysse en diens gasten ont-
besprekingen van Verkade-stukken in het algemeen lauw geweest. Vooral de
ving. Vervolgens werd in de Koninklijke Nederlandsche Schouwburg zijn uit
aankleding vond zij vaak armoedig, niet in stijl – in Een huwelijk onder Lodewijk
1903 daterende stuk Het gezin van Paemel opgevoerd en de dag werd afgesloten
xv had zij een ‘doorluchtig lijf’ ‘op een koopje’ gekleed gezien.323 Over Verkade
met een feestmaaltijd, waaraan onder anderen Buysses tante Virginie Loveling
zelf oordeelde zij, ondanks haar persoonlijke antipathie, geregeld waarderend
aanzat. Uit Nederland was een hele delegatie komen opdagen, met naast Top
tot positief.324 Haar expliciete leedvermaak bleef buiten de pers: ‘De Hagespe-
Naeff onder anderen Koos Speenhoff, Leo Simons, Frans Mijnssen en Arij Prins.
lers doeken op,’ had ze op 12 maart aan Prins geschreven, ‘eindelijk komt boon-
Het was een van de eerste keren na alle Elckerlyc-troebelen dat Top weer eens
tje om zijn loontje.’
samen met Mijnssen in een feestelijke sfeer was en het deed haar goed. ‘Wij
Engelsche humor [...] zij hebben er het land mee veroverd.’
166
Royaards beheerste haar leven en zij verdedigde hem waar zij kon, zeker als
waren het fuiven samen een beetje afgewend,’ schreef zij hem op 19 april, ‘het
hem in haar ogen onrecht werd aangedaan. Het blijkt uit een kleine polemiek
was nu weer nieuw met iets gezellig-ouds, zooals soms dingen, die je vergat dat
met Frans Coenen, die neerbuigend schreef over het grote succes van Lucifer. Hij
je hadt, en in een laadje terug vindt.’ Mijnssen, die in zijn artikelen overigens
stelde – terecht – dat de kritiek vrij algemeen Royaards’ enscenering en speelwij-
nog steeds duidelijk blijk gaf van een grote voorkeur voor Verkade en zurig
ze op allerlei gronden had verworpen. Ondanks negatieve kritieken was het
schreef over het werk van Royaards326, was op zijn beurt blijkbaar ook blij met
publiek echter massaal toegestroomd. Dat bracht Coenen ertoe een analyse van
het herleefde ontspannen contact. Hij stuurde haar als herinnering aan de
het publiek te geven: de helft zou beïnvloed zijn door de ‘Roomsche pers’ en de
Buysse-dag de roman Die Rahl van de Duits-Oostenrijkse schrijver Hermann
andere helft zou bestaan uit de menigte die het buitenissige zoals ‘hongerkun-
Bahr327, een boek dat ze ‘verbazend mooi’ vond, schreef ze op 22 april dankbaar
stenaars, luchtballons, tingeltangelprestaties’ bemint. Top ergerde zich aan het
aan Mijnssen. Ze bleef van Bahr houden. ‘Als ik veel Strindberg heb gelezen,’
stuk, vooral omdat Coenen eerder in een recensie van Lucifer zijn negatieve visie
schreef ze eens, ‘snel ik in de armen van den liefderijken Bahr, die zoo heerlijk
al breed had uitgemeten. In een ingezonden brief in De Amsterdammer van 11 juni
babbelen kan, en niet zoo akelig streng is.’328 Hoe mooi ook, op Voor de poort had
somde Top Naeff enkele toonaangevende bladen en critici op die uitgesproken
de lectuur van Die Rahl een remmende werking: ‘’t Heeft mij een beetje lam gesla-
enthousiast over de voorstelling waren en vroeg zij Coenen welke dan wel de
gen voor mijn eigen werk, je voelt zoo, wat je niet kunt.’ In diezelfde tijd las ze
andere grote bladen waren die negatieve besprekingen gebracht hadden. Coe-
Fontanes Effi Briest uit 1895, een roman over een buitenechtelijke, ongelukkige
nen reageerde in dezelfde editie met een zwak weerwoord, waarin hij niet
liefde. Ze had met haar eigen boek ‘toen wel overnieuw willen beginnen’.329
inhoudelijk inging op haar weerlegging. Wel vroeg hij aan haar wat zij als ver-
Tijdens de jaarlijkse Algemene Vergadering van de vvl, in hotel De Witte
diensten voor het toneel en de beschaving zag in de merkwaardige Lucifer-vere-
Brug in Scheveningen, was Top Naeff samen met Ina Boudier-Bakker en Gerard
ring: ‘Zij zal, daaraan haar vernuft botvierend, ongetwijfeld velen aan zich ver-
van Hulzen herkozen in het bestuur. De vrouwelijke gelederen werden die zon-
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
167
nige derde juni 1911 versterkt door Henriette Roland Holst, die de plaats van
Alles wijst op een grote innerlijke onrust, die versterkt werd door een veel te
Hein Boeken innam. Kort daarop, op 8 juli, hield het jonge Verbond van Kunste-
druk programma van lezingen en toneelvoorstellingen, dat haar af en toe ‘too-
naarsvereenigingen zijn eerste vergadering. Dit verbond, dat de bloei van de
neelmoe’ maakte.333
Nederlandse kunsten hoopte te bevorderen en de belangen van Nederlandse
Steeds meer werd Voor de poort een rotsmassief aan haar hals. Ze was onzeker
kunstenaars wilde behartigen, was opgericht op initiatief van de vvl. Twaalf ver-
over alles. Ze vond dat ‘het proza wat zwaar loopt in het begin, dat heb ik altijd
enigingen traden toe. Top Naeff trad niet alleen toe tot dit verbond, maar werd
vóór ik op streek ben. Dat is ook zoo’n toer, het vol en warm te krijgen en toch
kort daarna ook nog binnen de vvl benoemd tot lid van de ‘Commissie ter bevor-
licht te houden!’334 Daarbij had de titel haar ‘slapelooze nachten bezorgd’. Waar-
dering van het Nederlandsche tooneel in Engeland’.330 Lid van de afdeling Dor-
schijnlijk was het Prins die haar wees op een ongewilde dubbelzinnigheid:
drecht van het Nederlandsch Tooneelverbond was ze al enkele jaren en ook zat ze
‘poort’ is niet alleen een plantkundige benaming voor een opening in de vliezen
331
in de Commissie van Beheer en Toezicht van de Amsterdamse Toneelschool , in
die de eikern omgeven, maar is ook een platte benaming voor aarsopening. Daar-
welke functie zij onder meer toelatings- en eindexamens bijwoonde. Er kwam
mee zouden de verlangens en ontgoochelingen van Liesbeth van Landschot een
alsmaar méér bij.
wel érg expliciete lading krijgen. Top piekerde over een veiliger titel, maar vond
Zoals gewoonlijk rekte Top haar bezoek aan Scheveningen met een logeer-
er geen: ‘In godsnaam dan maar houden, dem reinen enz.’ Stagnerend voor de
partijtje en extra dag in Amsterdam – én een onvoorziene nacht in het Brabantse
voortgang van haar roman was ook haar zelfkritiek. Top Naeff vijlde eindeloos
Roosendaal. Daarover schreef ze op 10 juli aan Robbers: ‘Je zult er van opzien te
aan haar zinnen, kon dagen denken over het ‘enige juiste woord’ en bracht uitge-
vernemen dat ik gisteravond, na ons gezellig samenzijn, mijn roesje heb uitge-
vers en drukkers soms tot wanhoop als zij in de allerlaatste fase tóch nog een ver-
slapen in de stadsherberg te Roozendaal. De knappe conducteur te Amsterdam
andering wilde aanbrengen.
blijkt mij te hebben gezet in een “doorgaande-wagen” en zóó, al doorgaande
Toen eenmaal de drukproeven haar bereikten voor publicatie in afleveringen
pijlsnel Dordt voorbijsnorrend stond ik eindelijk om half elf op het perron te
in Groot Nederland was ze zó moe van alles dat ze de hulp van Arij Prins inriep: of
Esschen! [Essen, in België, even ten zuiden van Roosendaal, G.V.]. Bij gratie
hij een vel kritisch wilde doornemen? Prins wierp zich niet alleen vriendschap-
mocht ik toen in een goederenwagon mee naar Roozendaal, vanwaar de chef de
pelijk, maar vooral consciëntieus op dit verzoek en bood aan ook andere proeven
Dordtsche chef [ze bedoelt haar man, G.V.] verwittigde hoe Mevrouw van Rhijn
te bekijken. Top was blij met zijn correcties én adviezen, maar had ook enige aar-
ten haring was gevaren. Om twaalf uur lag ik, zonder het ééne noodige, kam
zeling. Ze wilde niet dat Robbers erachter zou komen dat Prins naar haar proe-
noch zeep te hebben bemachtigd, boven een biljartzaal, waar tot half in den
ven keek: ‘Er gaat dan onmiddellijk iets vanaf en... in de wandeling wordt het al
nacht een soort fanfares opgingen. Misschien te mijner eer, maar niet tot mijn
gauw, dat jij mij met de heele roman “geholpen” hebt, zoodat wat er goed in is,
verkwikking. En toen kraaiden de hanen... Om 7 uur zat ik als Piet de smeer-
jou [sic] werk heet in plaats van het mijne. Ik ken de “broeders”. Ik zou je een der-
poets weer in een boemel en stapte om half negen bij mijn verraste familie bin-
gelijk onverhoopt succès graag gunnen, maar nadat ik er zoolang op heb zitten
nen. Zelden heb ik zoo den smaak van Odol gedesavoueerd en zulke lekkere
zwoegen blijf ik ook gaarne de eenige moeder van het kind.’ Prins’ oordeel over
thee gedronken.’
het boek vond ze belangrijk als ‘de eerste, en eigenlijk degene waar ik het meest
Passages in haar brieven uit die tijd wijzen op permanent ontsnappingsgedrag in de warme zomer van 1911. Een dagje aan zee met de Royaardsen. Enkele
168
van alle aan hecht. Belangrijk meer dan aan het oordeel van v. Deyssel bijvoorbeeld.’
dagen met haar man naar de Achterhoek in juni en een maand later een logeer-
De vriendschap met Prins evolueerde in de loop van 1911 van ‘Beste Prins’ tot
partij bij haar nicht Alda Naeff, die getrouwd was met Co Reyneke van Stuwe, een
‘Beste Arij’.335 Bij hem voelde ze zich op haar gemak, ook als er verschil van
broer van Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe. Eind oktober reisde zij met Wim en
mening was. Dat laatste was volgens haar nu juist een bewijs van vriendschap.336
haar moeder naar Dresden, waar Wim een tentoonstelling op medisch terrein
Van het samenzijn met vrienden, een warm gezelschap met spijs en drank,
wilde bezoeken en Top onderdook in de theaters. Bij Der Rosenkavalier, de jongste
genoot zij in het algemeen heel sterk, mogelijk een gevolg van haar jonge jaren
opera van Richard Strauss, genoot ze ‘wegens de drakerigheid der vertooning en
als enig kind. ‘[...] ik kies voor zoo’n onder-onsje waarbij we weten wat we aan
de onmenschelijke lengte der verzen, van een verkwikkend slaapje’.332
elkaar hebben en de glazen niet behoeven te huren, toch boven de meer officieele
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
169
soupers.’ Prins’ steun bij Voor de poort heeft de band tussen beiden extra verste-
dan de meeste schrijvers doen.’ De suggestie was voor haar essentieel, niet het
vigd.
gedetailleerd uitspinnen van de werkelijkheid. Daarnaast vond ze dat schrijven camouflage diende te zijn. Schrijven was ‘innerlijk: belijdenis, uiterlijk: gedaan337
, terwijl Top
teverwisseling [...], een angstige camouflage van ons diepste, geheime “zelf”
nog geen zicht had op het eind van het boek. ‘Ik schiet niets meer op,’ schreef ze
[...]’.339 Het persoonlijke in transformatie – dat was voor Top Naeff een essentie
op 5 november aan Prins, ‘en zelfs de drukproeven vorderen niet. Wat een lam
van literatuur.
In oktober 1911 verscheen de eerste aflevering in Groot Nederland
werk is dit toch!’ Maar op 23 november schreef ze hem dat ze weer ‘met lust’ aan de roman werkte. Overgevoelig was ze, wat dit boek betreft; zo irriteerde het haar
Als afleiding vertaalde ze in die tijd voor Van Holkema & Warendorf opnieuw
dat Johan de Meester in de nrc in de rubriek met een overzicht van de literaire
een, recentelijk verschenen, groot kinderprentenboek, nu van de Franse teke-
tijdschriften geen aandacht schonk aan Voor de poort. Van Nouhuys schreef er haar
naar Benjamin Rabier340: Le cirque Harry-Koblan. Het verhaal over de lotgevallen
338
‘Ik vind maar
van circusartiesten en hun dieren verscheen in 1912 in een fraaie jas als Het circus
niets meer, laat me door niemand opstoken, al dat gewerk en gestreef kan me nie-
Henri Bombari, ‘idiote dierentypen uit een menagerie ontvlucht’, schreef ze erover
mendal meer schelen,’ schreef ze Prins op 23 november. Wat haar meer hinderde,
op 23 november 1911 aan Prins. In diezelfde brief schreef ze dat Jo Zwartendijk341
was dat Ina Boudier-Bakker er haar ‘geen syllabe’ over had geschreven, ‘terwijl zij
bij haar op bezoek was geweest. Top kende haar al sinds Warenar, waarin ook Jo,
bij ervaring weet wat het is als zoo’n ding eindelijk verschijnt. Het zal zich wel
oud-leerlinge van de Rotterdamse hbs, een rolletje had gespeeld. ‘Een wonder-
oplossen, maar in haar geval zou ik daar toch geen drie weken over heen laten
lijk meisje’, zo typeerde zij haar.‘Ongelooflijk wijs en oud voor 21 jaar. Niettegen-
gaan. Ook Robbers zwijgt, maar dat was te verwachten, de familie is hem te ele-
staande haar misvormd figuurtje, dat ze handig weet te kleeden, heeft ze een
gant. [...] Jij bent de eenige welbeschouwd met wie een werkelijke literaire
gratie en verfijning, die je weer bijna schoonheid zoudt kunnen noemen, en een
vriendschap mogelijk is, en wiens oordeel mij steunt. Sinds jij er in meeleeft heb
zeer scherpe geest. Ze leeft in haar eentje op kamers in Parijs en volgt de lessen op
ik er veel meer plezier in gekregen en de courage die ik waarlijk wel noodig had,
de école du Louvre. Ik geloof, meer om zich het leven in haar omstandigheden
voor de finale. In de laatste proef heb ik alles wat je aangaf veranderd [...]. [...] Er is
dragelijk te maken, dan uit eenigen drang.’
‘zeer verontwaardigd’ over, maar Top trachtte erboven te staan.
nu weer eenige stagnatie in de proeven, wat me wel plezier doet want het slot neemt me zoo in beslag. Naar het einde toe krimpt natuurlijk alle beschrijving
170
Jo Zwartendijk, die kunstcritica bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant zou worden, werd een dierbare vriendin van Top Naeff.
in, de omgeving staat dan vanzelf om de menschen heen, en dan moet de meer
Op 30 januari 1912 zou Royaards vijfentwintig jaar op de planken staan. Al in
geserreerde ontroering omtrent het geval, het doen. Het is wonderlijk zoo gauw
september 1911 had Top gehoord dat Herman Roelvink plannen maakte voor ‘een
als daarbij woorden in den weg komen te staan. Nagenoeg alles ligt tusschen de
huldeblijk aan G.d.V. Maar ik zeg: G.v.d., ik ben nog nauwelijks bekomen van
regels. Trouwens het boek dat men niet schrijft is eigenlijk veel belangrijker dan
het vorige!’342 Zij liet zich echter snel meezuigen in het plan – als het om Roy-
het boek dat er stáát. Ondanks alle misère en druk aan het métier verbonden is
aards ging, was geen drempel te hoog. Er was ook extra reden tot feestvreugde,
het toch een groot geluk te kunnen werken en alleen dan voor ons zelf de moeite
meende zij, omdat het de nv Het Tooneel goed ging in die dagen. Arij Prins was
waard wanneer het worstelen is. Ik weet niet of dit boek beter of slechter zal zijn,
aanmerkelijk minder enthousiast nadat Boutens hem geschreven had dat er nog
als geheel, dan mijn vroeger werk, maar wel weet ik dat het vérder is, en op een
maar veertig gulden in de kas van Elckerlyc zat – kort daarop zou de vereniging
beter peil staat. Heelemaal mislukken kan zoo iets, geloof ik, niet meer, en zelfs
worden opgeheven. ‘Het door GdV. doodgereden Elckerlycpaard moet dus tot
al deed het dat, het zou mij niets ontnemen van wat ik voor mezelf er mee gewon-
opluistering van het feest nog eens op de pooten worden gezet,’ schreef Prins op
nen heb. De mama’s met dochters mogen in dit verband zoo hard schrikken als ze
nieuwjaarsdag 1912 aan Robbers. ‘Maar wat kan dat met een krans omhangen
willen, de titel schutters doen blozen, en de uitgevers brommen, ik heb een
kadavre Royaards schelen. Het eenige waar voor hij gevoelig is, is geld, veel geld
gevoel of ik dit alles op kilometers afstand bezie.’
en nog meer geld.’ Hij vond ook dat het telkens weer vergeven en vergoelijken
Het boek dat ze niet schreef, was belangrijker dan het boek dat er lag: ‘Ik vind
door Top voor Royaards helemaal verkeerd was. ‘Hij wordt er maar onhandel-
[...] dat er over het algemeen in kunst veel meer te raden moet worden gegeven,
baarder door,’ schreef hij Robbers op 25 januari. Prins zou demonstratief verstek
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
171
laten gaan op de 30e januari, toen Royaards in het Paleis van Volksvlijt zijn jubi-
brachten. ‘We waren hier een losbollige maand en zaten elke avond in theater,’
leum vierde met het door hem vertaalde blijspel van Sandeau Jonkvrouwe de la Seig-
schreef Top aan een kennis. ‘Mijn man studeerde overdag medicijnen, en ik heb
lière. Na de voorstelling sprak onder anderen notaris Van Wijngaarden, die
hier aardige literaire kennissen. ’t Is een razend druk leven, maar wel een geeste-
memoreerde dat Prins en Robbers de zaak met en voor Royaards op poten had-
lijke opfrissching.’349 Eén van de ‘literaire kennissen’ was de componiste Corné-
den gezet. Top Naeff noemde hij niet; zuur berustend typeerde zij zichzelf later
lie van Oosterzee, die in Berlijn woonde.350 Van Oosterzee begon met het verta-
als ‘de Dordtsche Kenau’ die ondanks haar duizenden circulaires genegeerd was.
len van Voor de poort in het Duits, met de bedoeling de roman als feuilleton in de
Diverse bloemstukken werden het podium op gedragen, ook een van een sportie-
Vossische Zeitung geplaatst te krijgen. Ze had contact daarover met Arthur Eloes-
ve Eduard Verkade, en daarna was er een souper dat om één uur in de nacht begon
ser, die niet alleen toneelkritieken voor deze krant schreef, maar Top ook kende.
en een lange nazit had. Het feestcomité had 2100 gulden weten in te zamelen, een
Zowel hij als Van Oosterzee vond uiteindelijk de brede milieuschilderingen toch
groot bedrag, waardoor het aanvankelijk bedachte cadeau – een Perzisch tapijt –
niet geschikt voor een krantenfeuilleton in Duitsland.351 Top had echter de
royaal kon worden veranderd in een ‘kamerbetimmering’, waarvoor die avond
smaak van vertalingen te pakken – de Berner Conventie maakte dat ook aantrek-
de jubilaris een ontwerp was aangeboden. Het was half zes in de sneeuwerige
kelijker! – en zou in de loop van 1912 via de vertaalster Else Otten pogingen blij-
ochtend toen Top en Wim in ‘hun’ logeerkamertje bij Robbers belandden.
ven doen om een Duitse versie van haar roman te realiseren. Aanvankelijk zou
Het zilveren jubileum beperkte zich niet tot één avond, maar leidde tot een
Else Otten het doen, maar zij werd ziek en zag ervan af.352 Pas in 1941 zou Voor de
tournee, die een ware triomftocht werd. Royaards, geprezen als de brenger van
poort toch nog in het Duits verschijnen, onder de weinig verrassende titel Vor dem
‘een nieuwe lente en een nieuw geluid’343 en daarom als een ongekroonde vorst
Tore, in een vertaling van Eva Schumann.
bejubeld, genoot van alle loftuitingen en vond het eerbetoon blijkbaar zó van-
‘Berlijn’ was niet de enige attractie: Top bleef onrustig en zwierf van de ene
zelfsprekend, dat hij woedend was toen er in Groningen géén huldigingscomité
grens over de andere. In januari was zij onverwacht drie dagen naar Engeland
bleek te zijn. Aangeboden kransen wierp hij en public achteloos weg en de rede
geweest, waar zij weer logeerde bij haar nicht Alda Reyneke van Stuwe-Naeff in
die hij hield was doordesemd van irritatie.344 Geregeld bewees hij dat Tops type-
Wimbledon. Zij ging er speciaal heen om The Miracle in de montering van Rein-
ring ‘God de Vader’ zo gek nog niet was.
hardt te zien en was er geestdriftig over.353
In juni beleefde Royaards nóg een triomf toen hij, in het kader van het Neder-
Op de eerste afleveringen van Voor de poort in Groot Nederland had zij veel posi-
landsch Muziekfeest in Amsterdam, een revolutionaire voorstelling van de Gys-
tieve reacties gekregen, onder anderen van Couperus354, maar dat vergrootte
breght bracht. Daarin rekende hij af met de klungelige realistische benadering
haar zelfvertrouwen niet. Terwijl het zo moeizaam verkregen resultaat van haar
van de kv Het Nederlandsch Tooneel. De jonge decorontwerper Frits Lensvelt
inspanningen in tijdschriftvorm zijn weg vond, twijfelde ze nog steeds over het
zorgde voor een streng gestileerde enscenering, Nell Bronger ontwierp decora-
slothoofdstuk, waaraan zij lang gewerkt had. Hoe moest zij Liesbeth laten ver-
tieve kostuums345, Royaards liet Alphons Diepenbrock muziek voor de reien
trekken uit het huis van de man die zij zo hartstochtelijk beminde? Wat waren de
componeren en zorgde voor een voorstelling waarin de klankschoonheid van de
gevolgen van Liesbeths onvervulde gevoelens voor haar verdere leven? Hoe
verzen tot haar volle recht kon komen. De nieuwe Gysbreght maakte op 25 juni
moest zij haar laten eindigen? Tops eigen gevoelens moeten haar in de weg
1912 diepe indruk op het publiek, waaronder de gehele koninklijke familie. Criti-
gestaan hebben bij Liesbeths lot. Zij had ten slotte voor een karikatuur gekozen:
ci die al tientallen Gysbreghten hadden meegemaakt, waren verrast en vanaf dat
Liesbeth eindigt als een psychische ruïne. Uiterlijk is zij verwaarloosd, innerlijk
moment genoot Royaards de reputatie van bezielend vernieuwer van een
verteerd door frustraties. Op een avond vindt men haar half ontkleed op straat.
verflenst drama.346 Voor Top Naeff bleef Royaards’ voorstelling een voorbeeld:
Zij is verworden tot een krankzinnige en Top Naeff suggereert dat zij erfelijk
‘[...] het spreekt wel vanzelf, dat we er elke latere opvoering aan toetsen.’
347
belast is: zij lijkt op haar grootmoeder, die zich verdronken had. Wie nu de laatste zin in Groot Nederland geïsoleerd leest, waant zich in de slotregels van een keu-
Op 12 februari schreef Top opgelucht aan Cécile Ameye dat zij Voor de poort vol348
tooid had
en ongetwijfeld verlicht vertrok zij niet lang daarna met Wim naar
Berlijn, waar ze inmiddels traditiegetrouw het grootste deel van maart door-
172
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
kenmeidenroman: ‘“Frans”, zei ze, “Frans... o, ik ben zoo gelukkig! Wat ben ik gelukkig”... herhaalde ze,“Frans...!”’355 Aanvankelijk was zij tevreden over dit slot, misschien ook wel vooral omdat
173
ze er nu van áf was. Prins was over de laatste tientallen bladzijden niet geestdrif-
heid. Wat is het daar prachtig! We troffen best weer, ook om te zeilen, en ver-
tig en moet haar in een niet-bewaarde brief aangespoord hebben het hele laatste
brandden er als negers.’ Ook reisden zij nog naar Bergen aan Zee, waar zij Jac-
gedeelte te veranderen. Maar daar zag Top vreselijk tegen op, antwoordde zij
queline Royaards en haar kinderen bezochten; Willem was in Parijs. Niet lang
hem op 29 mei 1912: ‘Liesbeth leek mij volkomen uitgebrand, en geestelijk ver-
daarna ging zij naar het Taal- en Letterkundig Congres in Brussel, waar volgens
teerd. Maar, wat verder er af staande, geef ik toe dat het net zoo goed anders af
de nrc haar verschijning ‘de blijde verrassing van den dag’ was.361
had kunnen loopen, en dat het laatste te onwerkelijk aandoet tegenover de reëele
Is het vreemd dat zij met dit globetrottende bestaan haar greep op Voor de
rest.’ Zij vroeg Prins met klem met niemand over haar werk te spreken vóór het in
poort telkens weer verloor? ‘Ik ben tot geenerlei werk in staat, verlummel mijn
boekvorm verschenen zou zijn, omdat zij meende dat eigenlijk niemand in staat
dagen, en voel me daar toch eigenlijk ellendig in,’ bekende zij Prins in haar brief
was tot een zuiver individueel oordeel en zij zich altijd beïnvloeden liet door
over het Friese avontuur. Tegelijkertijd zat zij vol nieuwe plannen, schreef zij
anderen. ‘Ik ben overtuigd, dat zelfs de Meester en Robbers, weten zij eenmaal
verder, en juist die veelheid maakte haar ‘ganschelijk van streek’.362 Haar gecom-
dat jij het slotgedeelte minder goed vindt, onder dien druk hun recensies schrij-
pliceerde gevoelens voor Royaards zorgden voor onrust, en haar pogingen hier
ven en bijgevolg voor 3/4 van het boek, dat dan toch goed is, geen enthousiasme
creatief lucht aan te geven verliepen uiterst moeizaam en maakten haar nog
hebben. [...] “Men” vergeet direct dat degene die het beoordeelde, uitging van een
onrustiger. Top Naeff zat in een vicieuze cirkel.
zeker niveau, en dat er een hemelsbreed verschil is tusschen: slecht werk van 356
deren, maar haar pogingen liepen telkens vast. Aan Prins schreef ze: ‘[...] ik
Thérèse Hoven en slecht werk van Margot Scharten bijvoorbeeld.’
De dag nadat ze Prins schreef, vertrok ze met Wim voor enkele dagen naar
geloof dat ik er te veel uit ben. Het wordt puur verzinnen, lappen en aan elkaar
Duitsland om daarna met tegenzin in hotel Montferland, in de Achterhoek, de
lijmen. En dat voor een laatste hoofdstuk! Het is een verschrikkelijke toestand.
verjaardag van haar schoonvader te vieren. Dat was een jaarlijks ritueel: met een
[...] Als jij nog een goede raad weet houd ik me aanbevolen. Het vergalt mijn
janplezier reisden familieleden Van Rhijn vanuit Zutphen naar het Montferland,
zomer en ik wil er in deze maand mee klaarkomen.’
waar hun een week lang het Koetshuis ter beschikking stond.357 Met haar
Onverwacht diende zich de bestemming van haar heldin aan. Opnieuw vast-
schoonfamilie was Top niet erg close – er is zelfs enige tijd sprake geweest van een
gelopen had Top haar huis tijdelijk verlaten om in Wimbledon op verhaal te
358
Ze
komen bij haar familie Reyneke van Stuwe-Naeff en daar ‘gezeten boven op een
hield ook in het algemeen niet van familiefeesten en officiële feestdagen – een
omnibus in Trafalgar Square op het drukste ogenblik van de dag in een vuur-
erfenis uit haar kindertijd. ‘Met uitzondering van de oesters, verwensch ik die
werk van lichtreclames’ kreeg zij een verlossende inval.363
brouille tussen de Van Rhijns in Dordrecht en de rest van Wims familie.
reeks plichtmatige dagen en den berg familiegeschrijf die ze opboeren,’ had ze eens na een jaarwisseling aan Prins geschreven.359
174
Uiteindelijk zag ze in dat ze het slot van Voor de poort toch maar moest veran-
Zij herschreef thuis het ‘oorspronkelijk drakenslot’364 ingrijpend. Ook in de gewijzigde versie eindigt Liesbeth als een ‘vreemde’ vrouw, maar nu meer ex-
In juli vergezelde ze haar man bij een biologische expeditie naar Friesland,
centriek dan getroebleerd. Zij woont na de dood van haar ouders in gezelschap
waar zij verbleef in voor haar ongekende sferen. ‘Onze tocht mag ook wel haast
van een dienstbode en enkele honden in haar ouderlijk huis en staat in het dorp
“een heilige”360 worden genoemd,’ zo bracht ze op 29 juli verslag uit aan Prins,
niet alleen bekend als ‘de freule’, een clichématige oude vrijster, maar ook als
‘ontbering en zelfkastijding ontbraken niet. [...] Den eersten nacht sliep ik in de
weldoenster. Als zij zestig wordt, laat Top Naeff haar door kinderen uit het dorp
boot, op een smalle bank, door twee schippers, die ook voor ons kookten, tot een
onbewust wrang toezingen: ‘Wir winden dir den Jungfernkranz.’ Daarmee
bed gepromoveerd. Het water klotste, de vogels kwetterden van twee uur af, toen
plaatste Top Naeff een tegelijk ironisch en smartelijk aureool boven het hoofd
werd het licht... ik look geen oog. Den tweeden nacht kon ik kiezen tusschen
van haar romanheldin.
deze beproeving, of een bedstede in de herberg. Ik koos het laatste. Toen de dag
De wijze waarop Liesbeth van Landschot haar liefde voor de getrouwde Frans
aanbrak vlogen er twee zwaluwen door de kamer. Ik zal je niet vermoeien met de
Scheffer beleeft, is in het begin een traditionele, volgens de code van haar tijd: zij
opsomming van alle geneughten, welke wij in het buitenleven ondervonden.
wil een verzorgende vrouw en moeder zijn. Gebogen over de wieg waarin het
Ten slotte is zoo iets toch aardig... om het gedaan te hebben. De gastheer en gast-
kind van Scheffer en zijn vrouw ligt, voelt zij ‘het bloed naar haar hoofd stijgen,
vrouw waren allerliefste menschen en het zeilen over de meren een verrukkelijk-
een tinteling doorvoer haar ledematen...Zij dacht zich in het bezit van een wieg-
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
175
kind. En alle onbestemde verlangens losten zich voor een ogenblik op in dàt!’365 Als Liesbeth ook seksuele gevoelens voor Scheffer krijgt, onderdrukt zij deze als ongepast, maar later wordt haar uit fatsoen geboren schroom minder, ‘en sloeg de begeerte al feller uit, moest zij zich bij wijlen geweld aandoen niet haar
Ameye om in het huis ‘Te Nitterveld’ – dat zij als decor voor Voor de poort gekozen had – bij te komen. Streuvels bezocht haar daar een dagje en Cyriel Buysse trakteerde de Van Rhijns op een autotocht door Vlaanderen.367 Op 5 november ontving Top Naeff een dik pak auteursexemplaren van Voor de poort. Frits Lensvelt, inmiddels Royaards’ vaste decorontwerper, had de band
gehele lichaam tegen hem aan te vlijen’. Zij is zich bewust van de beperkingen die haar stand met zich meebrengt en
ontworpen en ook zorg gedragen voor de titelpagina en versierde kapitalen aan
benijdt de straatmeisjes, die zich konden aanbieden, terwijl zij, gedicteerd door
het begin van ieder hoofdstuk. Het contact tussen Top en Lensvelt was steeds
achterhaalde normen, moest afwachten.
persoonlijker geworden. ‘Waarde mevrouw,’ schreef Lensvelt aanvankelijk, ‘Bes-
Top Naeff tekent Liesbeths liefde als een verslaving, obsessie en onderworpenheid met masochistische trekken, die haar tot geëxalteerde fantasieën
te Top,’ was het enkele maanden later. Jolig ondertekende hij zijn brieven en kaarten met ‘Lens’.
brengt. Ze verbeeldt zich bijvoorbeeld dat er brand komt en dat Frans zijn kinde-
Top distribueerde haar nieuwe roman onder familie en vrienden. Ze had een
ren redt, en deze gedachte doet haar goed. Als Emma Scheffer een zware beval-
hekel aan het schrijven van opdrachten – heel vaak maakte ze zich het gemakke-
ling ondergaat, ziet Liesbeth haar in gedachten al dood: ‘Ze zag haar gekist, als
lijk met een ‘v.d.S.’ – en het verpakken en verzenden van de boeken, ‘een soort
een beeld van heel bleke was lag ze in de kist...Ze zag haar wegdragen onder het
vreeselijke Sintniklaas-dag’.368
hangend zwart, het huis uit, en het tuintje door, over het smalle kiezelpad...’
In eigen kring hoorde Top positieve geluiden over haar boek. Cyriel Buysse
Liesbeth gaat ver in haar gevoelens voor Scheffer. Zij verlangt ernaar dat hij
schreef haar dat hij het met ‘groote bewondering’ gelezen had en meldde en pas-
boos wordt op haar en dat zij zijn drift dan als een streling zou voelen: ‘de verne-
sant dat hij een nieuwe auto had gekocht, ‘een heerlijkheid van vlug-en-zacht rij-
dering van haar ganse wezen werd heur weke vreugd.’ Ook droomt zij over licha-
den op wiegende veeren en ik reken er vast op U beiden daar eens flink mee rond
melijke vernederingen: ‘Zijn rechterarm rees... En de gesel, die hij zwaaide als
te toeren’.369 Hein Boeken vond dat zij het zich niet gemakkelijk had gemaakt370
een straal door de lucht, reet in heur sidderend vlees!’
en Ina Boudier-Bakker stelde het slot van ‘het heerlijke boek’ boven de eerste ver-
Als Frans uiteindelijk een ander boven haar verkiest, ontstaan wraakgevoelens. Op een avond denkt Liesbeth aan zelfmoord, niet zozeer uit wanhoop, maar
sie, maar toch niet op het niveau van de rest van het boek. Voor haar bleef het een ‘aanhangsel’.371
meer door de gedachte Frans en zijn nieuwe toekomstige vrouw ermee te treffen.
In de pers kreeg het boek een overwegend gunstig onthaal. Het deed Top
‘En ze dacht, of eigenlijk werd het geen gedachte maar de theatrale zucht harer
goed dat Robbers in zijn bespreking in Elsevier’s bestreed dat Liesbeth een ‘pa-
houdingloze ziel, dat ze nu naar beneden moest springen! Dan hadden ze, daar
thologisch geval’ zou zijn, zoals sommige critici beweerden of suggereerden.372
vóór de serre, een verstijvende schrik... iets afschuwelijks, om nooit te kunnen
Dat vond zij ‘kletspraat’. Zij zag – met Robbers – haar Liesbeth niet als een zieke,
vergeten.’
maar als een slachtoffer van een heersende moraal en code: het meisje uit de
Liesbeth van Landschot en het decor waarin zij haar treurige leven leeft, heb-
gegoede burgerij dat, als het huwelijk en moederschap niet voor haar zijn weg-
ben veel gemeen met andere personages en omstandigheden uit naturalistische
gelegd, niet veel anders dan een steeds grijzer wordende tante voor haar neefjes
romans van rond 1900. Top Naeff suggereert erfelijke factoren, er is sprake van
en nichtjes kan zijn, een spreekwoordelijke ‘oude vrijster’. Het ogenschijnlijk
degeneratieverschijnselen, psychisch en fysiek verval gaan samen met materieel
ongerepte maskeerde maar al te vaak gefnuikte passie en verbittering, dat had
verval en statusverlies. Voor de poort is een roman over een algeheel debacle. Indi-
zij in Liesbeth willen blootleggen. Het was nu juist dit aspect dat door een
rect is het boek ook een aanklacht tegen benepen fatsoensconventies, waarvan
enkeling gezien werd als verwerpelijk, want niet illustratief voor ‘de vrouw’. ‘’t
Top Naeff toejuichte dat deze verflauwden, ‘[...] nu de Rubicon van vooroordeel
is om te huiveren,’ schreef een recensent die vond dat Top Naeff in Liesbeth
366
en schijnheilig fatsoen, als alle verouderde dingen, begint uit te drogen [...]’.
‘meer het vrouwelijk dier dan de heele vrouw’ gegeven had. ‘Zij moge begrijpen dat schrijvend aldus, zij gevaar loopt verkeerd te worden begrepen, alsof
176
Eindelijk was de roman rijp voor de uitgever en opgelucht redde Top nog een
dàt (U weet wel wat ik bedoel) voor alle vrouwen het Eene Noodige zou zijn.’373
klein deel van de warme zomer van 1912: zij reisde met Wim naar de familie
Deze recensent schoot met zijn afkeuring van het sensuele, het seksuele, pre-
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
177
cies in de roos waar het Top Naeff ging om Liesbeths – en waarschijnlijk haar
iv
eigen – hunkeringen. Ook een andere bespreker had weinig op met Liesbeths ‘dweperij’, die naar 374
‘het onwelvoegelijke, het onsmakelijke’ neigde.
Mevrouw Von Stein
Dirk Coster zag het anders in
een persoonlijke brief aan haar: ‘U onthult ook nuancen, wendingen, die ik niet
(1912-1921)
375
geloof dat in ons land totnogtoe ooit onthuld zijn.’
De psychologische beschrijving van Liesbeth dwong bij de meeste critici bewondering af, waarbij door een groot aantal ook werd opgemerkt dat de karakterontleding van de mannen in het boek gebrekkig was. Over haar stijl werd gevarieerd geoordeeld. De meeste recensenten waren onder de indruk van haar beeldende vermogen, maar wezen ook op het al te verfijnde soms, en op slordige zinnen.376 Cécile Ameye was getroffen door de intensiteit van Liesbeths verlangens: ‘Hoe kun je je die toestanden, die verwachting zoo waar, tot in de fijnste ril-
Toen Voor de poort er eenmaal lag, kwam de leegte. Aan Robbers schreef Top dat
ling waar, inbeelden – of in welk voorige leven heb je ze beleefd?’377
alle plezier om het verschijnen van het boek haar ‘godsgruwelijke downheid’
Een vorig leven? Inbeelden? Jaren later schreef Top Naeff over Liesbeth van
niet kon verjagen. Alles in huis, waar weer eens ‘werkvolk’ was, irriteerde haar:
Landschot aan Dirk Coster: ‘Lieve God, ik zal er wel nooit meer een maken, die
‘Wim zwoegt en slooft van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, ratelende bellen
me zo na aan mijn hart heeft gelegen, die zó volkomen mijn eigen wezen is
en kleppende deuren, ik geen kamer om in te zitten, ik kan bij geen boek, alles
[...].’378
onder de rommel, ik wil vóór Kerstmis klaar komen duizenderlei ergernissen, brrr je zoudt er vierkant uitloopen.’1 Lange tijd was haar aandacht gericht geweest op Liesbeth van Landschot – nu werd ze teruggeworpen op zichzelf. Zij had in haar roman haar verscheurde gevoelsleven bedekt kwijt gekund en het schrijfproces was moeizaam geweest. Maar nu domineerde haar dubbelleven. Zij leefde in één huis met Wim van Rhijn, maar haar hart was bij die andere Willem. Haar opvoeding, die haar zelfbeheersing had aangeleerd, maakte het haar mogelijk uiterlijk onbewogen met deze tweespalt te leven – wat zij innerlijk doormaakte, was iets anders. De drang tot schrijven was er, en hevig, maar het lukte niet. Na het grote boek was zij‘voor langere tijd lamgeslagen,’ schreef zij op 16 februari 1913 aan Prins. ‘Ik ben ellendig, dat ik niet kan werken, te meer daar ik best de tijd zou hebben, maar het gelukt mij niet iets lichts en korts op het papier te flanzen; een schetsje dat ik vroeger uit mijn mouw schudde, kost me nu hersens.’ Zij was neerslachtig, deze maanden, en zag zelfs op tegen tochten naar het dierbare Amsterdam. Voor onverwachte afleiding zorgde haar moeder, die eind 1912 bekendmaakte dat zij ging hertrouwen. Vijftien jaar was zij alleen geweest na de vroege dood van haar man, en nu – zij was halverwege de vijftig – begon zij een nieuw leven met militiecommissaris Nicolaas Jan Erzey, die net als Jan Naeff een hoge militaire rang had.2 Zij had hem ontmoet bij wederzijdse vrienden in Dordrecht en
178
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
179
werd Erzeys derde vrouw; haar nieuwe echtgenoot had één vrouw door de dood 3
verloren en was van zijn tweede gescheiden. Dat laatste werd in die tijd in het
heid nog groter.
algemeen als ‘schande’ ervaren, maar heeft blijkbaar voor Anna Naeff geen door-
Kort daarop werkte ze moeizaam aan een paar schetsjes voor de krant.7 ‘Het is
slaggevende rol gespeeld. Ook haar dochter vond een gescheiden tweede vader
net of ik me zelf uit een vreeselijke put moet ophalen, en dat lukt niet best nog,’
geen probleem en verheugde zich oprecht in het late geluk voor haar moeder, die
rapporteerde ze Prins op 1 mei. Ook tot lezen kwam ze niet. De plotselinge dood
zij al veel langer een tweede huwelijk gegund had. ‘Och, wat een stap ook voor
van haar oom Gerrit Naeff in Lochem, op 20 juni 1913, vergrootte haar gedepri-
haar,’ schreef een meelevende Ina Boudier haar op 21 december 1912, ‘een moéd,
meerdheid. Zij was erg gesteld op deze oom, met wie zij na de dood van haar
een greep, om nog vóór ’t te laat is, wat geluk te bemachtigen – Ik hoop zoo innig
vader haar reizen naar Frankrijk en Italië had gemaakt, en stond zijn weduwe,
dat zij nog veel fleurige jaren tegemoet gaat; zij is nog flink en jong met haar lief
haar kinderloze tante Mine, rond zijn begrafenis en de tijd daarna liefdevol bij.
gezichtje, en ik denk ook, dat het jou enorm verlichten zal.’
4
Het waren verregende, koude eerste zomerdagen.
Met dat laatste had zij gelijk: Top voelde zich als enig kind verantwoordelijk
Een uitje van de Vereeniging van Letterkundigen naar het Muiderslot, begin
voor haar moeder, die vrijwel naast haar woonde, en onderhield een intensief
juni, betekende afleiding, hoewel Top voor deining en oponthoud zorgde.8 De
contact met haar. Doorgaans was er sprake van bijna één huishouden. Als haar
stoomtram stond op het punt te vertrekken voor de terugreis naar Amsterdam
moeder met vakantie was, voelde Top zich, hoezeer zij ook op haar gesteld was,
toen men haar miste. Robbers vond haar na enig zoeken in gesprek met Henri
van een last bevrijd en kwam zij ook gemakkelijker tot werken.
van Booven, met wie ze samen verdwaald was geraakt. IJlings liepen zij naar de
Twee dagen na het huwelijk, dat op 6 maart 1913 gesloten was, schreef zij war-
tram – Robbers droeg het handtasje van Top. Eenmaal in de tram zette hij het
me woorden naar het besneeuwde Montreux, waar haar moeder op huwelijks-
achter zich neer en even later bleek het verdwenen te zijn: het was ervanaf geval-
reis was. In haar brief, die laat zien hoe vertrouwelijk de band tussen moeder en
len. De volgende dag werd het tasje, overreden en beschadigd, door een inwoner
dochter geworden was, beloofde zij dat er niets zou veranderen aan hun vertrou-
van Laren terugbezorgd. ‘Dit geval heeft ons veel oponthoud en soesa gegeven,’
welijkheid. Dat het tweede huwelijk van haar moeder binnen drie maanden
schreef Robbers op 16 juni aan Prins. Het op zichzelf triviale voorval illustreert
beklonken was en zonder veel ruchtbaarheid was voltrokken, vond zij aantrek-
het gemak waarmee Top Naeff haar eigen gang ging, waarbij zij zich weinig
kelijk: ‘Voelt u u niet een beetje of u geschaakt bent, of heimelijk op een escapa-
bekommerde om anderen en het vanzelfsprekend vond dat men zich voor haar
de!’ Vervuld van haar eigen gecompliceerde geluk, naast haar wettige man, ver-
inspande.
volgde zij: ‘Dat lijkt mij er juist wel aardig aan, aardiger dan na een engagement
Ieder verzetje, hoe tijdrovend ook, greep ze aan om haar werkkamer te ont-
van 5 jaar en een bruiloft in optima forma. En hoe onzinnig is het eigenlijk, dat
vluchten, en zeker als ze daardoor in Royaards’ omgeving kon zijn. Zo accepteer-
het ritje naar het stadhuis zooveel gewicht in de schaal legt.’5 Als in haar bakvis-
de ze een klein rolletje dat God de Vader haar aanbood in Sophocles’ Koning Oedi-
tijd ondertekende zij haar brief met ‘uw Tobias’.
pus. Dit spel werd die zomer in Arnhem als openluchtspel opgevoerd in het kader
Het huwelijk van haar moeder gaf Top even een aannemelijk alibi om niet te werken, maar al snel daarna verviel ze opnieuw in neerslachtigheid.
van de zogenaamde ‘1913-feestelijkheden’, die herdachten dat Nederland honderd jaar geleden een koninkrijk was geworden. Het repeteren met een grote
Eind maart reisde ze voor een paar dagen naar Parijs, begin april stak ze in
groep amateurs – ‘het volk’ werd gestalte gegeven door weinig gedisciplineerde
een stormnacht de Noordzee over naar Engeland, waar ze in Londen de beroem-
Arnhemse dilettanten – was zwaar, maar werd beloond. Vier optredens waren
de Forbes-Robertson als Hamlet zag. Ze ging alleen. ‘Ik moest er noodig eens
gepland, maar het enthousiasme waarmee het openluchtspel begroet werd – de
uit,’ zo motiveerde ze tegenover Prins haar uitjes, ‘als ik niet werk voel ik me
toeschouwers hadden er soms uren reizen voor over om de voorstelling te kun-
6
180
causa, op een school lessen gezondheidsleer ging geven, maakte hun gebonden-
miserabel en het was een vervelende winter.’ In dezelfde brief begon ze al over
nen zien – leidde tot vier extra voorstellingen. Niettemin zou Jacqueline Roy-
plannen voor de zomervakantie, maar ze vreesde het ergste, want Wim zat vast
aards later schrijven dat Oedipus slechts ‘een kijkspel’ was en niet ontroerde.9
aan één kraamvrouw, die juist in die periode zou baren. ‘Met een dokter is het
Top Naeff schreef na Oedipus een ironisch-moraliserende ‘Open brief aan de
altijd gezeur, wij zitten elke zomer in dezelfde eindelooze overleggingen,’
critici van Nederland’, waarin zij pleit voor aanmoedigende kritiek, opdat aan-
schreef ze met nauwelijks verholen irritatie. Dat Wim, ongetwijfeld pecuniae
komend talent niet verloren zou gaan. Zij voert daartoe een fictieve in de knop
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
181
geknakte acteur op die zich tot een criticus wendt: ‘“Ik ben de mensch, dien gij
ieder voelt knagen wanneer hij in de duisternissen van een kouden wintermor-
dezen winter in de Purmerendsche Courant verzuimd hebt aan te moedigen. [...]
gen, terwijl hij zich nog eens omdraait, het meisje-voor-alles met de kaars naar
Ik was de derde moordenaar van links en ik had, al zeg ik het zelf, een gelukkigen
beneden hoort sukkelen om zijn thee te zetten en eitje te koken’.12 Onder de
avond. Ware niet uw vernietigende critiek, uw levend-villende critiek, daarop
taken die voor haar overbleven, leed ze; ze sprak over ‘het verdeelde, enerveeren-
gevolgd ik zou nu misschien... de rol van Oedipus...” Hij snikt. Wat hadt gij
de, dubbele leven van een huisvrouw, die het gebod, Gij zult uw man volgen, ver-
gedaan, collega, in dit uur der vergelding, terwijl uwe een-en-twintig verkeerde
zorgen, voeden en heelhouden, moeilijk nakomt omdat haar geest elders belang-
klemtonen u zwaar lagen in den hongerigen maag? Ik heb den begaafden jon-
stelt’; ‘Het is hopeloos, humeur-tergend en energie-opslokkend, dat er altijd weer
gen-man de hand gedrukt, hem beloofd, dat hij in het vervolg zelf zijn critiek in
gegeten moet worden [...], maar toch, met wat goeden wil en weinig gewichtig-
de Purmerendsche Courant mocht schrijven, omdat een beginneling ook mijns
heid gelukt het ons op den duur het slagersboekje in te vullen met ons andere
inziens zijn school, zijn partij en zijn courant behoort te hebben, en het beter is
oog in het Ochtendblad en den heer des huizes te overtuigen dat een ontbreken-
een paar moordenaars te veel aan te kweeken dan één Oedipus verloren te laten
de knoop geen staatszaak is.’13
gaan.’10
182
Ze vond het jammer dat ze voor haar vakantie de Oedipus-troep in de steek
Het was haar overtuiging dat een criticus pas wist waarover hij oordeelde als
moest laten, ook al omdat ze aan haar kleine rol – het is niet bekend welke – sleu-
hij enige speelervaring had: ‘Een ieder recensent zij verplicht minstens één maal
telde en kleine vorderingen maakte. Tot Keulen reisde ze met architect Berlage,
in zijn leven zijn plaats in de stalles te verlaten en het tooneel te betreden, om
die ‘zeer enthousiast’14 over Oedipus was. In Baden-Baden logeerde zij in het Park
aldaar aan den lijve de bezwaarlijkheden der tooneelspeelkunst in hunnen vol-
Hotel, dat bevolkt werd door toenmalige beroemdheden. Anatole France, met
len omvang te ondergaan.’
wie zij geen gesprek durfde aan te gaan, verbleef er, en acteurs van het Lessing-
Zij vond de hele onderneming ‘een aardig pretje’11, maar speelde alleen mee
Theater, zoals Else Lehmann en Emanuel Reicher en diens dochter, die ‘met meer
in de oorspronkelijk geplande voorstellingen. Eind augustus vertrok zij met
juweelen dan talent hoofdrollen vertolkte’.15 Op de laatste avond in Baden-
Wim naar het Schwarzwald en vervolgens, via Baden-Baden, naar Zwitserland.
Baden zag zij een voorstelling van Anna Pawlowa16, die danste ‘op de ouderwet-
Het was een verschoven vakantie; aanvankelijk zou ze met de Prinsen en de
sche manier, teenenkunst, maar zóo licht, ze zweeft als een libel, en alles is fijn en
Robbersen in juni op reis gegaan zijn, maar Royaards’ Oedipus-uitnodiging was
gedistingueerd aan haar’. Het deftige hotel beantwoordde geheel aan haar aan-
aanlokkelijker. Hoewel ze dat niet zo gezegd had, hadden Prins en Robbers dat
geboren en gecultiveerde behoefte aan ‘chic’, waarbij zij zich er goed van bewust
meteen begrepen – en het had hen geïrriteerd. ‘Toen Top echter naar G.d.V.
was dat zij niet tot de bovenste maatschappelijke laag behoorde. Zij observeerde
deserteerde, en, voor ons, figuurlijk gesproken, Gods water over Gods akker liet
‘het verfijnd slag menschen’ in het hotel en bespeurde een ‘afstand tusschen de
loopen’ was het hele vakantieplan wankel geworden, schreef Prins op 26 juni
gewone beschaafde menschen zooals wij zijn, en die soort van aristocratie’, een
aan Robbers. Top Naeff had de onhebbelijke gewoonte dikwijls pas op het laat-
afstand ‘wel even ver als tusschen ons en de arbeidersklasse’. De brief waarin zij
ste moment uitsluitsel te geven over te maken afspraken, wachtend op een
haar observaties beschreef, was gericht aan Prins, die hem mocht doorsturen
mogelijk aantrekkelijker invitatie uit een andere hoek.
naar Robbers. Deze schreef Prins op 16 september dat hij Tops impressies altijd
Als excuus voor het afzeggen van de reis had Top opgegeven dat een roomse
met enige scepsis las.‘Er is een zekere overdrijving, die ze zelf nauwelijks merkt,’
arts wellicht patiënten van Van Rhijn tijdens diens afwezigheid zou wegsnoe-
meende hij. Volgens hem schreef Top een brief zoals zij een roman schreef, uit op
pen. En wat minstens zo erg was: per 1 augustus hadden twee gedienstigen tege-
‘zekere litteraire effecten’. Hij had gelijk: zij maakte van alles wat zij beleefde
lijk opgezegd, iets wat door Top Naeff als een ondermijnende scheur in het fun-
‘een verhaal’, liefst met een komische pointe. Robbers moest toegeven: ‘Maar zij
dament van haar bestaan werd ervaren. Met geld en goede woorden lukte het
schrijft altijd boeiend en amusant [...].’ En Prins erkende sarcastisch: ‘Zij voelt
haar ze tot november te houden. In menige brief klaagde ze verwend over dit
zich altijd aangetrokken tot het voorname, niet een hollandsche baron of graaf,
‘meidenprobleem’; het huishouden vond ze geestdodend en ze was nu eenmaal
dat vindt zij te gewoon, maar het hooge, ras-echte in het buitenland [...].’17
gewend dat er voor haar gekookt en afgewassen werd. Toch was ze zich welbe-
Weinig verfijnd vond zij dé sensatie van die dagen, de tango, die zij zag dan-
wust van ‘het in den grond diepere onrecht-door-toeval-van geboorte [...] dat
sen in het kurhaus van Baden-Baden: ‘Ik moet zeggen, dat ik dit soort van fat-
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
183
soenlijk vermaak rechtaf gemeen vind, en mij liever poedelnaakt door ’s heeren
echt komen genieten. Op 26 januari 1914 woonde Hervieu ’s avonds in de Stads-
straten begaf dan op deze wijze, al ware het met mijn eigen man, ten aanschouwe
schouwburg de opvoering van zijn stuk bij. Na afloop was er een souper, in gezel-
van een balzaalpubliek te trekkebekken met de beenen.’
schap van onder anderen het Amsterdams burgemeestersechtpaar Roëll, de
Maar ook haar andere kant, haar hang naar uit de band springen en vrolijk-
acteurs Theo Mann-Bouwmeester en Jan C. de Vos, en Top Naeff, die logeerde bij
heid, liet ze zien: in het Zwitserse Weesen am Walensee werd ‘lekker primitief’ in
Robbers. Die had geen enkele bewondering voor de Franse schrijver en ergerde
het blauwgroene meer gezwommen.
zich aan alle eerbetoon. Terwijl Top nog boven zijn hoofd rondliep, ‘doende aan haar toilet’, schreef hij geïrriteerd aan Prins dat zij had meegedaan aan ‘die gat-
In november betraden twee nieuwe ‘meiden’ de Johan de Wittstraat. ‘O, hemel,’
likkerij’ van Hervieu.23 Hoezeer hij ook op haar gesteld was, hij hekelde haar
schreef Top, ‘nu moet ik gaan uitleggen hoe men een vulhaard vult, ontbijt klaar-
hang naar ‘belangrijk zijn’.
18
zet, kamer stoft, bakker en melkboer ontvangt. IJsselijk!’ Haar triviale activitei-
Prettige afleiding ook was het huwelijk in stilte van Nell Bronger en Frits
ten lieten haar ‘geen druppel poëzie’, maar dat lag bepaald niet alleen aan de
Lensvelt in [...] februari 1914. Top was gehecht geraakt aan deze mensen, die zij
instructies die zij aan haar personeel moest geven.
nu al enkele jaren kende, en met de Royaardsen en de Robbersen was zij een van
Zij was na haar vakantie alweer snel vervallen in het patroon van toneelkritie-
de weinigen die wisten van de huwelijksdag. Hoewel het bruidspaar alle plicht-
ken schrijven, gevarieerde uitjes en lezingen houden voor Nutsdepartementen
plegingen en felicitaties wilde ontlopen, toog Top naar het stadhuis van Water-
variërend van Almelo tot Zierikzee. Van haar optredens probeerde zij iets com-
graafsmeer om haar vrienden geluk te wensen.
fortabels te maken; zij eiste niet alleen een podium met een tafeltje, een lezenaar 19
en een stoel, maar ook een rijtuig bij de trein en een verwarmde kamer. Eind
druk van Voor de poort waar zij geen zin in had en waarbij zij zich bedwingen
november was zij in Amsterdam te gast bij Frits Lensvelt en Nell Bronger.
moest niet van alles te gaan veranderen. Een verhaal dat zij de bejaarde redacteur
Gedrieën bezochten zij een tentoonstelling over kubisme in het Stedelijk Muse-
J.N. van Hall al in 1913 voor De Gids had toegezegd en dat maar niet wilde lukken.
um, waar de schilder en kunstkenner Conrad Kickert20 hen rondleidde. Aan
‘Met kloppend hart’ keek zij geregeld ‘alle zwart omrande familieberichten
Prins schreef zij dat het niet veel gescheeld had of zij was met een groot kubis-
langs in de bladen uit vrees dat de man overleden zal zijn vóór mijn bijdrage,
tisch schilderij onder haar arm naar huis gereisd, ‘vol zoete wrake’ op de ‘dolzin-
waarvan drie bladzijden geschreven zijn, hem bereikt heeft’.24
nige koop van negen weilanden met koeien’ van haar echtgenoot21 – een van diens bevliegingen.
184
Maar verder was het somberheid. De correctie van proeven voor de tweede
Het lijkt alsof de versluierde bekentenis van haar gevoelens voor Royaards haar alleen maar onzekerder en kwetsbaarder had gemaakt en haar nog sterker
Zij bleef haar ‘literaire lamlendigheid’ compenseren. Toen er een comité
deed beseffen hóé alleen zij in wezen was. Waarschijnlijk wist Ina Boudier-Bak-
22
gevormd moest worden om de Franse roman- en toneelschrijver Paul Hervieu
ker er wél van; zij beleefde iets vergelijkbaars in die tijd. In januari 1913 had zij
in Amsterdam te huldigen, aarzelde ze geen moment. Tegenover anderen deed
een zware operatie moeten ondergaan aan haar eileiders, waarna het vaststond
zij over deelname aan dit soort comités vaak wat cynisch, alsof ze zich met tegen-
dat zij nooit kinderen zou kunnen krijgen. Al jarenlang was haar kinderloosheid
zin had laten overreden, maar in werkelijkheid genoot ze er meestal van –
een groot verdriet voor haar en haar man. De operatie, waarmee Top intens mee-
natuurlijk van het feest zelf, maar ook van de status die zo’n huldigingsgroepje
leefde, werd uitgevoerd door professor B.J. Kouwer25, met wie Ina in deze voor
haar gaf, van het gezelschap van vaak ‘grote’ namen. Het was net als vroeger in
haar zo moeilijke periode een sterke band kreeg, zó vertrouwelijk dat de grens
gezelschap van grootvader Vriesendorp: bij hem was zij belangrijk omdat híj
tussen vriendschap en liefde vervaagde. Jarenlang heeft zij met deze gevoelens
belangrijk was.
geworsteld binnen haar huwelijk met Henri Boudier, met wie zij overigens, in
Hervieu kwam naar Nederland om de opvoering van een vertaald stuk van
tegenstelling tot Top en Wim van Rhijn, een sterke geestelijke relatie had. Het
hem bij te wonen. Dat was in die dagen nog iets bijzonders; tot kort daarvoor kon
ligt voor de hand dat Top en Ina met elkaar over hun kinderloosheid gesproken
werk zonder enige betrokkenheid van de auteur zomaar vertaald worden. De
hebben. Van Ina Boudier is bekend hoeveel verdriet zij hierdoor had, van Top
regeling van het auteursrecht had daar eindelijk een einde aan gemaakt. Nu alles
Naeff is er alleen De stille getuige als voorzichtige ‘bron’. Dat zij elkaar inwijdden
netjes geregeld was, kon een schrijver van een gespeelde vertaling van zijn werk
over hun geheime gevoelens voor een andere man staat wel vast26 – en het lijkt
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
185
ook wel zeker dat Top er met Arij Prins, toch haar beste vriend, niet over gespro-
inspanning werd vertoond. ‘We willen niet het afval verteren, dat ons uit ’t Moe-
ken heeft. Weliswaar kwam zij eigenlijk nergens liever dan in het monumentale
derland zou worden toegeworpen,’ schreef De Sumatra-Post.33
huis van Prins aan de Schiedamse Nieuwe Haven en uitte zij geregeld in haar 27
Dit alles heeft Top Naeff zich zeker niet gerealiseerd toen Vogel haar op het
brieven haar warme gevoelens voor hem , maar dit precaire onderwerp belijden
idee van een Indiëtrip bracht. Bij haar overheerste de gedachte: een tijdje weg van
aan iemand die met Royaards bevriend was zal haar toch te moeilijk gevallen
Royaards – in wiens nabijheid ze juist zo graag wilde zijn.34 Het reisplan was snel
zijn. Dat Prins – en anderen in haar directe omgeving – het nodige vermoed zul-
gemaakt: Top zou haar man vergezellen en in Indië lezingen gaan houden. Haar
len hebben, is een ander verhaal.
reis betaalde ze – o ironie! – met het opgespaarde honorarium van Voor de poort.
Prins en Top correspondeerden wél openlijk over escapades van vriend Rob-
Op 20 juni vertrokken ze, niet alleen uitgezwaaid door haar moeder en ‘papa
bers. Deze had net Hélène Servaes gepubliceerd, een roman die door ingewijden als
Erzey’, maar ook door het echtpaar Royaards. Jacqueline herinnerde zich later:
een sleutelroman werd gelezen. Zo zou Robbers in de titelheldin zijn ‘harts-
‘Ze had een aardige hut alleen en er stonden bloemen op een tafel. Ik vroeg: “Van
28
vriendin’ Lena Leopold hebben beschreven en zou hijzelf te herkennen zijn in
wie heb je die gekregen?” Ik kreeg er geen antwoord op. Toen Willem en ik alleen
Luuk, in wiens armen Hélène Servaes zich werpt. Dit laatste zou dan een verwer-
waren, zei hij: “Je mag haar wel dankbaar zijn, ze gaat voor jou”. Ik keek heel ver-
king zijn van Robbers’ diepste verlangens. In Assen, waar Lena Leopold lerares
baasd, Willem zag dat ik het niet begreep. Maar het gezegde bleef bij me han-
was geweest, werd zij al in het boek herkend, schreef Prins gretig aan Top. Zij
gen.’35 Erg tactvol van Willem was het niet, zóveel bloemen dat Top ze in ver-
hadden al eerder over Robbers’ buitenechtelijke belangstelling geroddeld. Top
schillende vazen moest schikken, en dan nog zijn opmerking tegenover zijn
vond Robbers niet de man voor serieus overspel – dat zij begrijpen kon – en beti-
vrouw, die in weerwil van haar latere herinnering heel goed geweten moet heb-
29
Zij vond het, ant-
ben wat haar man bedoelde. Het aanvankelijk vriendschappelijke en warme con-
woordde zij Prins op 19 april, uiteindelijk een goed boek, maar had wel de nodige
tact tussen beide vrouwen was inmiddels verkild. Jacqueline adoreerde Willem.
kanttekeningen. Zoals al het werk van Robbers vond zij ook dit boek ‘op een bur-
‘Vanaf dat Willem in mijn leven was gekomen, bestond er maar één man en dat
gerlijk niveau’. In een lange brief, die ze op 12 april aan Robbers schreef, spaarde
was hij. Willem was alles voor me,’ schreef ze. Die grote overgave maakte het haar
ze hem niet. Het al te huiselijke hinderde haar, schreef ze, en ‘van al dat “geschat”
mogelijk de vele avontuurtjes van haar man te accepteren, omdat ze zijn zwakke
en “gezoen” werd zij ‘“recht-af misselijk”.’ Voor Den Gulden Winckel schreef zij een
plekken kende en omdat ze ervan overtuigd was dat hij uiteindelijk toch bij haar
eerlijke, uitgebalanceerde bespreking.30
zou blijven. Maar Top Naeff was een ernstiger bedreiging dan al die anderen. Zij
telde zijn avontuurtjes afwijzend als ‘plomp amusement’.
was niet zomaar een actricetje dat hem vleide in ruil voor een rol. In de intelliAlles irriteerde haar. Het weer. De stofwolken op straat. Slaande deuren in huis. 31
Het was alles: ‘IJsselijk’ . Dit kon zo niet doorgaan. Onverwacht bood zich een mogelijkheid te ontsnappen aan de impasse. Wim
186
gente Top had Royaards een gelijkgestemde ziel gevonden, die niet alleen helemaal gelijk op met hem dacht, maar hem ook in zijn idealen ondersteunde. Een vrouw met wie hij alles deelde wat hem op toneelgebied, dat voor hem zijn le-
van Rhijn had het idee opgevat als scheepsarts een reis naar Nederlands-Indië te
ven was, bezighield. Daarbij was zij aantrekkelijk, charmant en een om haar
maken. In de tijd dat hij op dit plan broedde, opperde voordrachtskunstenaar
geestigheid en scherpe opmerkingsgave algemeen graag geziene persoonlijk-
Albert Vogel bij Top de suggestie lezingen in de kolonie te houden; hijzelf had
heid. Ongetwijfeld heeft Top Naeff Jacqueline als een niet te verslane rivale
ruimschoots ervaring met optredens in ‘de Oost’.32 In de eerste decennia van de
gezien en dat moet Jacqueline gevoeld hebben. Er is niets van overgeleverd, maar
twintigste eeuw trokken wel meer acteurs en voordrachtskunstenaars naar
het kan niet anders of Tops scherpe tong heeft Jacqueline geregeld een onaange-
Indië, vaak gestuwd door romantische ideeën over optredens voor een waaierend
naam gevoel gegeven. Zal Top zich op enigerlei wijze ‘schuldig’ gevoeld hebben?
publiek in theaters met voorgalerijen, omzoomd door palmen. De werkelijkheid
Waarschijnlijk niet. Over de huwelijksontrouw in De stille getuige schreef zij ooit
was dikwijls anders: niet iedereen was bestand tegen het klimaat en het door-
dat het de ‘schuldelooze schuld’ was, die ‘benauwend lieve en trouwe vrouwen
gaans vermoeiende reizen en daarbij kwam dat de kunstzinnige Nederlanders
meedragen aan... de schuld van den man, die haar verliet’. Daarbij vroeg zij zich
niet altijd even welwillend werden beoordeeld. Hier en daar heerste de gedachte
af of er eigenlijk wel sprake was van ‘schuld’. ‘Weinig,’ meende zij: ‘Van beide par-
dat slechts tweederangskunst naar Indië werd verscheept en zonder al te veel
tijen is ’t zoo begrijpelijk.’36
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
187
Toen de boot, de ss Oranje van Stoomvaartmaatschappij Nederland, vertrok, moet dat Jacqueline een gevoel van opluchting gegeven hebben.
volwassen façade heen. Dit ene zinnetje illustreert hoezeer Top Naeff was ingekapseld in fatsoensconventies, waar haar drang tot vrijheid uiteindelijk vaak op stukliep. Ze wilde zich niet generen, maar had tegelijkertijd oog voor wat waar-
Op weg naar Southampton schreef Top al een brief aan haar moeder, waarin zij
achtiger was dan geaccepteerde keurigheid. In dezelfde brief als die waarin ze
veronderstelde dat ze het ‘heerlijk’ zou gaan vinden, dit dolce far niente, en dat het
haar afkeer van Europese kleding verwoordde, schreef ze: ‘Hoe een charme geeft
37
188
leven aan boord ‘juist een leventje’ voor haar was. Ze genoot van privé theedrin-
het toch wanneer menschen weten te “leven”, en hoe ontzettend zijn toch die
ken in het appartement van de kapitein, van het verschillende talen spreken aan
dorre, doffe gezichten van al die brave menschen, die nooit een voet durven te
tafel, van zonsondergangen die zij vanaf het dek kon zien en van de gasten, allen
verzetten om vooral geen builen te vallen.’
‘van goede opvoeding en de heele toon hier is uiterst beschaafd’.38 De zwarte
Het was een geheel nieuwe wereld en zij genoot ervan met volle teugen. Ook
bedienden bekeek zij duidelijk met een koloniaal-Nederlands oog. ‘Die zwartjes
Wim was in zijn element. De vreugde werd echter ruw verstoord toen de marco-
is wel leuk volk,’ schreef ze op 23 juni aan haar moeder. Dat had zij ervaren nadat
nist van de ss Oranje onheilspellende berichten ontving: op 28 juni waren te Sara-
haar kam in de waskom gevallen was. ‘Ik beduidde “Pa Dool”, dat is mijn hutjon-
jevo aartshertog Frans Ferdinand en zijn echtgenote Sophie vermoord door een
gen, wat er gebeurd was, en daarnet kwam hij grijnzend van genoegen vertellen
Serviër. Het rommelde allang op de Balkan, waar de Europese tegenstellingen
dat hij de kam gevonden had. Ik gaf hem toen een Hollandsch kwartje waarmee
zich in het klein aftekenden. Europa was verdeeld in twee kampen: de Zweibund
hij dadelijk bij zijn vrienden op de grond ging zitten en het zien liet, en toen
van Duitsland en Oostenrijk, en de Triple Entente tussen Engeland, Frankrijk en
begonnen ze allemaal als apen te knorren van opwinding. Maar ze zijn toch niet
Rusland. Frankrijk en Rusland steunden Servië en Griekenland, Duitsland en
te vertrouwen en beschouwen ons blanken altijd eenigszins vijandig.’ Op een
Oostenrijk stonden achter Bulgarije, Albanië en Turkije. Gezien dit alles was de
avond, toen ‘onaangename golfslag’39 in de Golf van Biskaje verblijf op het dek
moord op de Oostenrijkse troonpretendent door een Serviër meer dan een zuiver
onmogelijk maakte, zorgden passagiers van de Tweede Klasse met gitaren en
binnenlandse tragedie. Het alarmerende nieuws werd door de passagiers van de
mandolines voor vertier.
ss Oranje op verschillende wijzen ontvangen. ‘Terwijl enkele politiek geschool-
Onderweg was er volop gelegenheid aanlegplaatsen te bezoeken. In Lissabon
de passagiers bedenkelijk keken, dansten de overigen onverdroten tussen de
maakten het klooster Belem en de kerk diepe indruk op haar, in Tanger bekeek ze
hoge golven op het promenade-dek,’ schreef Top,41 die zich afvroeg hoe de reis
de stad vanaf een ezel, geleid door een aantrekkelijke Arabier, ‘een volmaakt
nu verder zou verlopen. Terwijl in Europa een tijdperk ruw ten einde begon te
Rembrandt-model met geelen hoofddoek en van die charmante donkere oogen
lopen, ging het leven op de boot vooralsnog ongerimpeld door. Men dineerde,
als al die zuiderlingen hebben’.40 In Algiers leidde een bekende, de heer Keller
Wim speelde spelletjes schaak, Top vond enkele passagiers met wie zij over lite-
van Hoorn, hen rond in de Arabische wijk. Ze schrok er van ‘de schilderachtige
ratuur kon praten en ’s avonds werd er gewalst. Als het kon, tijdens een aanleg-
smerigheid’. ‘Het is of de Bijbel voor je wordt opgevoerd, alles nog als in de oertij-
periode, zwom zij in zee, een van haar favoriete bezigheden.
den. De vrouwen loopen tot onder de oogen gesluierd. Ze dragen de harembroek
Aan boord waren ook de Amsterdamse hoogleraar H. Treub en professor J.A.
(naarmate ze rijker zijn, dragen ze er meer op elkaar) en een overkleed met hoofd-
van Hamel.42 Met hen gingen de Van Rhijns ongedwongen om; de sfeer was licht
doek van een ruwe witte stof. Elk mensch is mooi door de manier waarop het
en luchtig, en op een avond dansten ze gezamenlijk ‘een idioote lanciers’.43 Vanaf
beweegt en in al die lappen.’
de brug zagen ze van dichtbij de Stromboli lava spuwen. Tijdens de tocht door de
Aan boord genoot ze van weelderige toiletten en gedistingeerde kleding,
Rode Zee was het onstuimig weer en belandde Top zeeziek in bed, terwijl de gol-
maar ze geraakte ook onder de bekoring van een geheel andere wijze van kleden.
ven aan boord sloegen en serviezen van de tafels gleden. De vliegende vissen die
‘Mijn hekel aan Europeesche kleeren en corsetten komt hier weer boven en als ik
op het dek spoelden, lagen de volgende ochtend gebakken op de ontbijttafel.44
mij niet op zijn Hollandsch “geneerde” voor de medepassagiers liep ik den hee-
In Sabang beleefde het reisgezelschap een sensatie toen een majoor Veltman
len dag in de door Toos [de naaister, G.V.] gewrochte tunica’s,’ kreeg haar moeder,
aan boord kwam. Deze bracht dertig Atjeeërs én kisten vol kunstschatten naar
die debet was aan haar keurige opvoeding en gênegevoel, te horen. De eenvoud
een tentoonstelling in Semarang. Veltman had gevochten in Atjeh, maar, schreef
beviel haar, schreef ze. Even brak weer het rebelse kind Top door de beschaafde,
Top op 23 juli aan haar moeder, zijn gezelschap was nu zó dol op hem dat de
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
189
Atjeeërs met niemand anders dan met hem mee wilden. ‘Ze slapen ergens bene-
koelkamer open gaat. [...] Met de kakkerlakken heb ik het nogal getroffen; in het
dendeks en hebben gemeene tronies. Het zijn dansers, vuureters enz. Gister-
begin zag ik ze bij drommen langs de wanden marcheeren, ook wanneer ze er
avond hebben ze voor ons een voorstelling gegeven, een kleine jongen in een
niet waren en moest dan het licht opdraaien om me te overtuigen, dat ik het me
prachtig rood brocaat jasje, vol goud, danste voor. Zeldzaam gracieus zijn de
verbeeldde, maar nu zie ik er weinig meer.’
handgebaren en afschuwelijk de neusgeluiden, die ze erbij uitstooten. Een kerel
Zij gaf een grappige schets van enkele medepassagiers, waarbij zij Van Hamel
boog in een wilden dans een zwaard krom op zijn buik.’ Zij vergaapte zich aan de
‘de baby-professor’ noemde, die ‘geen verstandig woord’ zei. Ook haar man
inhoud van de kisten die Veltman haar toonde: juwelen, met goud doorweven
spaarde zij niet. Zij hoopte, schreef ze, ‘dat er eens iemand zijn been zal breken,
sarongs en een met goud ingelegd huwelijksbed. Bij het afscheid zou hij haar een
dan biedt Wim hem dadelijk aan het te zetten aangezien men voor dit vak alleen
antieke sjaal cadeau doen.
intuïtie behoeft te hebben’. Het is opvallend dat iedere verwijzing naar Wim in
Singapore zag zij bij avond, toen zij zich in een riksja door de Chinese en Japanse wijk liet voeren.
beter weet, denkt dat zij alleen op reis was.
Ondanks alles wat zij beleefde, begon Top haar enthousiasme voor de reis te
Van tevoren was besloten dat Top langer zou blijven dan Wim, die maar een
verliezen. Ze was nu wel gewend aan het leven aan boord en aan de mensen met
week of drie in Indië kon zijn, maar nog vóór zij haar bestemming had bereikt,
wie zij, gedwongen in een kleine tijdelijke samenleving, dag in dag uit moest
kortte zij haar extra tijd al in. Veel langer dan een maand na Wims vertrek wilde
omgaan. Bovendien had zij geregeld last van zeeziekte. Het liefst wilde zij onge-
zij het niet maken, schreef ze aan de gezamenlijke vrienden, en zij zag al op te-
stoord lezen, maar ook aan boord heersten sociale verplichtingen waaraan zij
gen de terugreis: ‘Ik vind de gedachte weer al dat water te moeten afzwemmen
met tegenzin beantwoordde. De brief die zij op 23 juli aan haar moeder stuurde,
vóór ik in mijn eigen kamer met alle dierbare spullen om mij heen, aan mijn
was gematigder van toon dan haar eerste epistels: ‘Toch zou ik een grootere boot,
schrijftafel zit, wel ijsselijk. En de roem en de eer van het Indisch podium, die
waar niet alles zoo “en famillie” is en men zich minder aan elkaar gelegen laat lig-
intusschen nog behaald moeten worden! [...] Nee, ik geloof dat ik beter mijn
gen wat mij betreft kiezen. Vrijheid-blijheid gaat bij mij boven-aan.’
leven lang door sneeuw en ijs naar Harlingen of Zierikzee kan reizen om een
Nu Batavia in zicht kwam, begon ze op te zien tegen de lezingen en alle heen-
bontjas te bemachtigen, dan in deze hitte versmelten, al ware het voor de mooi-
en-weergereis dat daaraan verbonden was. De geestdrift over haar onderneming
ste kimono. [...] Lieve menschen, wat zitten we ver van elkaar af! En wat verzint
was geslonken, maar dat lag niet alleen aan de tot sleur verworden bootreis en de
men al niet om op dragelijke wijze door zijn leven te komen!’
dreigende lezingen: ze miste Willem Royaards. Zij was vertrokken met de ge-
In Batavia kwam zij bij in Hotel des Indes, waar zij twee kamers met voorga-
dachte afstand van hem te nemen – maar nu zij weg was, werd haar gevoel voor
lerij – voor zeven gulden per dag – betrokken. Met koloniale ogen nam zij alles in
hem alleen maar sterker.45
zich op en zij was onder de indruk van ‘het grootscheeps gedoe, dat alles Hol-
Aan haar moeder liet zij slechts met een enkele zin merken dat de room van
190
haar privédagboekje, dat zij tijdens de heenreis bijhield, ontbreekt. Wie niet
landsch is, door Hollanders gemaakt’.47
de reis zuur begon te worden. In een brief die voor Robbers, Prins en Royaards
Op woensdagavond 29 juli zat zij in het Kunstkringgebouw te Batavia op een
samen bestemd was46, is haar onvrede tussen de ironische regels door scherper
podium vol bloemen in een overvolle zaal, ‘zoo propvol’, schreef zij haar moeder
merkbaar.
op 1 augustus, ‘dat er in kleine zijzalen ook nog menschen zaten’. Zij las ver-
De eerste dagen had zij ervaren als een roes, zo blijkt uit haar brief die zij
trouwd repertoire voor. Het Bataviaasch Nieuwsblad vond dat het subtiele werk
schreef in de Straat van Malakka, maar daarna stond zij ‘op bijzonder slechten
van Top Naeff niet geschikt was om in een grote zaal voorgelezen te worden en
voet met Neptunus’. Zij vervolgde: ‘Het is alles “bezienswaardig en belangwek-
oordeelde dat zij een fragment uit De stille getuige met ‘te weinig kracht’ voorlas,
kend” maar het duurt schrikkelijk lang. Mijn hut, die mij in het begin bijna een
waardoor veel ‘intimiteitjes’ verloren gingen. Haar schets ‘Muziek’, over het meis-
boudoirtje leek, vind ik nu een benauwd hok, waarin ik als een recalcitrant kalf
je Letje, dat leeft onder de goedbedoelde opvoedingsterreur van haar ouders,
nauwelijks meer te krijgen ben. En als je nu bedenkt, dat wij nog altijd Amster-
kwam echter levendig over. ‘Ze heeft een groot gevoel voor humor en tevens ook
damsche biefstuk en IJmuidensche visch eten, dan kan je je voorstellen hoe vege-
voor tragiek’, schreef de krant. ‘We kunnen haar dan ook gerust rangschikken
tarisch wij geworden zijn, en hoe men zijn biezen pakt wanneer de deur van de
onder de allerbeste schrijfsters van den nieuweren tijd.’ De Java-bode van 30 juli
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
191
meende dat Top Naeff met haar ‘goede, welluidende stem’ wist voor te dragen, al
geconfronteerd met het echtpaar Verkade, dat een tournee door Indië maakte.
las ze sommige passages te snel. De vuurproef was redelijk doorstaan.
Het was een stilzwijgende ontmoeting: ‘Toen we de eetzaal binnenkwamen,
Een dag later trok zij naar bekenden in Buitenzorg, waar zij ’s avonds een
kwamen door de tegenovergestelde deur Verkade en Enny Vrede binnen. We gin-
voordracht hield in de Sociëteit voor de afdeling Buitenzorg van het Algemeen
gen alle vier ijlings zitten.’49 Dat was verstandig, want: wat hadden ze tegen
Nederlandsch Verbond.
elkaar moeten zeggen? Nog in het begin van dat jaar had Top een zure balans van
Al snel waren zij opgenomen in het Nederlands-Indische ritme. ’s Morgens
Verkades repertoire, dat veelal uit societystukken bestond, opgemaakt: ‘Intus-
vroeg werd, in kimono, koffiegedronken op de veranda. Het ontbijt was niet aan
schen zijn we blij met alles wat ons afleidt en tijdelijk bezighoudt, savoueeren
tijd gebonden; altijd stond een mooi gedekte tafel klaar. Na het ontbijt werd er
even graag een Ibsen-sandwich als een Wildecroquetje in het cosy home der
gewandeld in de Plantentuin, tegenover het huis, om één uur stond er een luch-
Haagsche Haghe spelers en vinden, mits het ons een beetje smakelijk wordt
tig dinertje klaar en daarna werd er tot vier uur geslapen. Na een bad dronk men
opgediend, wel elk Engelsch stuk – was dit al niet het vijfde – genietbaar.’50
in negligé een kopje thee op de voorgalerij en pas dan kleedde men zich ‘Europees’, werd er gereden, gewandeld en gecorrespondeerd. Om acht uur was het
De indrukken die zij opdeed, vond Top overweldigend. Zij begreep goed dat zij
souper gereed. De hele dag stond er een rijtuig gereed.
maanden zou nodig hebben om ook maar íéts van het land te begrijpen, maar
Op maandagavond 3 augustus, een dag na de verjaardag van koningin-moe-
wilde tegelijkertijd zoveel mogelijk zien en beleven. Met acclimatiseren had zij
der Emma, werd Top ontvangen door de gouverneur-generaal op zijn paleis te
geen moeite, maar van het intensieve reizen, vaak onder primitieve omstandig-
Buitenzorg. Het traditionele verjaardagsbal was wegens de stijgende spanning
heden, begon zij genoeg te krijgen. Het heen en weer trekken met twaalf stuks
in Europa afgelast, maar de avondreceptie en soiree gingen door. Terwijl Top op
bagage, trein in auto uit, van hotel naar hotel, vond zij vreselijk en ook de lezin-
verzoek voorlas uit eigen werk, liepen gezagsdragers onrustig heen en weer van
gen zelf waren geen ultiem genot. Ze begonnen pas laat, na half tien, en eindig-
de receptiezaal naar de vergaderzaal onder in het paleis, om op de hoogte te blij-
den doorgaans na middernacht. Top vond het heerlijk om na een lezing in een
ven van het laatste nieuws uit Europa. Daar kwamen nu al enkele dagen onheil-
open auto, met haar ontvangen boeket bloemen op schoot, naar het hotel te rij-
spellende berichten vandaan. Die dag had Duitsland de oorlog verklaard aan
den: ‘Ik was daar niet van te verzadigen.’51 Maar als zij de volgende dag alweer
Frankrijk, één schakel in een keten van gebeurtenissen die elkaar na de moord in
om vijf uur ’s morgens in een trein moest zitten, op weg naar de volgende stad,
Sarajevo snel opvolgden. Op 28 juli had Oostenrijk de oorlog verklaard aan Ser-
was die nachtelijke autorit alweer lang vergeten. Zij merkte hoe vermoeiend
vië, op 1 augustus mobiliseerden Duitsland en Frankrijk en verklaarde Duitsland
optreden in Indië was voor mensen die de omstandigheden daar niet gewend
de oorlog aan Rusland. De volgende dag schond Duitsland de Belgische neutrali-
waren. ‘Wie daar het nobel métier van tooneelspelen of voordragen wil uitoefe-
teit, waarna Engeland de oorlog aan Duitsland verklaarde. De ‘Grote Oorlog’ was
nen moet van te voren wel weten, dat het daar koeliewerk is.’52
begonnen en beheerste alle gemoederen. Heel lang duren kon het niet, dacht
De hachelijke situatie in Europa – Nederland mobiliseerde – maakte haar
men op afstand; vóór zij terug waren in Nederland zou het wel voorbij zijn. ‘Mis-
onrustig, evenals berichten over een oproer op Borneo, waar een opstand onder
dadig en aandoenlijk is het menselijk optimisme,’ schreef Top later.48
Chinezen en autochtonen was uitgebroken. De hele onderneming begon haar te
Zij had scherp in de gaten dat haar literaire repertoire ineens aan kracht
irriteren, zeker nu het oplaaiende geweld in Europa de belangstelling voor
inboette: haar gehoor was in gedachten met heel andere zaken bezig dan de
kunst – een daarmee voor haar lezingen – deed verflauwen. En dan was er Wil-
benepenheid van verhaalheldin Letje. Terwijl de wereld om haar heen begon te
lem Royaards, al veel te lang veel te ver weg.
schroeien, kon zij moeilijk met haar fictie ten tonele verschijnen, vond zij. Later
Nu de hele wereld in onzekerheid zweefde en er rekening werd gehouden
zei ze dat ze in die dagen iets begrepen had ‘van afmetingen en verhoudingen in
met sluiting van het Suezkanaal, besloot zij haar terugreis drastisch, met vier
de kunst’ en besloot ze voortaan geen verhalen en romanfragmenten meer voor
weken, te vervroegen.
te lezen. In de toekomst zouden het betogen zijn, over literatuur en toneel.
192
‘Gezeten op Tosari onder een heliotroop-struik zo hoog als een huis, schreef
Ze bleven twee dagen in Soerabaja, waar Top las voor het Algemeen Neder-
ik alle Sociëteiten op de Buitenbezittingen, waarmee ik al in Colombo gecontrac-
landsch Verbond. In hotel Simpang, waar zij logeerde, werd ze onverwacht
teerd had, weer af. En was daar niet rouwig om.’53 Ook met het gegeven dat ze de
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
193
reis er nu niet ‘uit’ had, had zij vrede. ‘De arme Toplico heeft [...] weinig succes in
niet weet waar je aan toe bent en elke vijf minuten voor een nieuwe verrassing
Indië gehad door dien de oorlog aller aandacht zoo zeer in beslag nam, dat hare
komt.’ Uit niets van wat zij schreef, blijkt enige angst om de situatie waarin zij
voordrachten geen belangstelling hadden. Haar sierlijke en kostbare uitrusting
beland was – zij keek ernaar als naar een toneelstuk.
uit Lord Liberty’s magazijnen is dus even nutteloos geweest als de schrikbarend
Begin oktober, eindelijk, zette zij na een reis van ruim veertig dagen voet op
veel geld gekost hebbende pantserforten om de veste Antwerpen,’ schreef Prins
Nederlandse wal. Daar werd zij meteen opgenomen in de algehele spanning die
met leedvermaak aan Robbers.54
heerste, nu een belangrijk deel van Europa in oorlog was. Indië leek daardoor al
Later zou zij het betreuren dat zij niets van Bali gezien had. De dagen die nog
snel ver weg. Top Naeff heeft altijd beweerd dat het onmogelijk was een zuiver
vóór haar lagen, vulde ze nu zoveel mogelijk met uitjes. Van een zwempartij her-
beeld van het land en de verhoudingen daar te krijgen in zó korte tijd, maar bleef
innerde zij zich vele jaren later nog: ‘Ik vergeet nooit die deftige oude aap, die mij
haar leven lang met veel warmte en liefde aan die enkele weken terugdenken.
– ik had de deur van mijn hokje open laten staan – in het tiefste négligé kwam 55
bezoeken.’
‘Ze was onwaarschijnlijk gauw weer terug,’ vond Jacqueline Royaards, die Top, alweer snel op bezoek bij de Royaardsen, vroeg: ‘Vond je het zó akelig in
Het lukte de Van Rhijns zich opnieuw op de ss Oranje in te schepen.56 De
Indië?’57 Top vertelde nauwelijks iets over haar reis, die er niet meer toe deed nu
20ste augustus, ’s middags om vijf uur, werd het anker gelost. Daarmee begon
zij Royaards weer zag. Jacqueline kreeg er een ‘onplezierig gevoel’ van. ‘Ze sloot
een lange bootreis, met veel oponthoud door onder meer gebrek aan kolen. Op 27
me helemaal buiten het gesprek. Ik ging naar boven, op mijn bed liggen. Na een
september schreef Top aan haar moeder dat het schip drie dagen op de hoogte
tijdje kwam ze en vroeg: “Ben je ziek?” Ik zei: “Een beetje duizelig.” Zij ant-
van Portsmouth voor anker had gelegen, bewaakt door oorlogsschepen. Die dag
woordde: “Een vreemde ziekte” – daar bleef het bij – en vertrok.’
had de kapitein toestemming gekregen verder te varen, maar eerst naar Londen,
194
om daar een lading suiker en rubber te lossen; de Engelsen wilden zo voorkomen
Hoewel Nederland buiten de oorlog bleef, kon het de ogen niet gesloten houden
dat deze producten eventueel naar Duitsland getransporteerd zouden worden.
voor wat er buiten de landsgrenzen gebeurde. Top zag in haar woonplaats lange
Deze activiteit zou zo’n vier dagen in beslag nemen. Het was vervelend, deze
vluchtelingenstoeten uit Antwerpen door haar straat trekken. In de Dordtse
stagnatie, zo dicht bij huis, maar Top nam het niet erg dramatisch. Ze vond het
havens lagen schepen met vooronders overvol Belgische uitgewekenen. Officieel
interessant dit alles mee te maken. Wel heerste er onzekerheid: mocht Nederland
waren zij op doortocht, maar velen wilden niet verder. Toen Top in Dordrecht
ook in de oorlog betrokken raken, dan zouden ze wel eens heel lang in Londen
terugkeerde, was er al van alles geregeld met vluchtelingencomités, die een en
moeten blijven. ’s Nachts voeren de boten niet wegens mijnengevaar. Naast hen
ander coördineerden. Dat speet haar enerzijds, omdat het nu eenmaal dankbaar
lag een schip waarop de Verkades terug naar Nederland reisden; door een binocle
werk was, maar zij gaf ook ruiterlijk toe dat zij blij was dat haar aangeboden
kon Top hen zien.
logeerbedden onbeslapen bleven.
De volgende dag waren ze nog niet veel opgeschoten.‘Het was een interessan-
Zij en Wim waren in de beginperiode van de oorlog uitgesproken pro-Duits,
te nacht,’ schreef Top aan haar moeder, ‘tusschen Dover en Calais alles vol oor-
zij het minder fanatiek dan Arij Prins, die mede door zijn lange verblijf in Berlijn
logsschepen en een geflits van zoeklichten zoodat de beide kusten vlak bij leken.
fel de Duitse zaak propageerde en zich hevig anti-Frans en anti-Engels toonde.
Voortdurend werden we aangehouden, na elk uur begon het gebel en getoet en
Prins stelde zich in het algemeen nogal reactionair op. Zo pleitte hij voor herin-
stopten we weer, en eindelijk lagen we tot den morgen heelemaal stil. Nu gaan
voering van lijfstraffen: ‘De gevangenis is geen schrik meer, maar het schavot
we weer, met een torpedo vlak naast ons en een paar vinnige kanonnen op ons
zeker nog wel.’58 Bij Top Naeff stond naast alle pro’s en contra’s voorop: ‘Het is
gericht, zóó bang zijn ze, dat we ontsnappen zullen. De officieren hebben een
een ongelooflijke hel en ieder redelijk mensch hunkert naar het einde.’59 Zij
heele taak, en komen niet op hun bed. Er zijn vannacht meerdere passagiers
maakte zich grote zorgen over het lot van haar Vlaamse vrienden Ameye, met wie
opgebleven, Wim ook den halven nacht; doordat we zoo dicht bij de kust waren
zij maar geen contact kon krijgen.
hadden ze angst voor mijnen. Ik ben naar bed gegaan met al wat ik aan diaman-
De oorlog nodigde weinig uit tot vertier en werklust; Top verviel in dezelfde
ten bezit op mijn nachtjapon zoodat ik als een flonkerend relequie in mijn bed
increatieve lethargie van vóór haar reis en kwam tot niet meer dan een enkele
lag! Ondanks alle misère is het ook dikwijls humoristisch omdat je zoo totaal
recensie. Voor Groot Nederland schreef zij een sonnet ter nagedachtenis van W.G.
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
195
van Nouhuys, die op 31 augustus was overleden, terwijl Top op de boot zat.60 Het
honk: Henri Smissaert, die de sociaaleconomische rubriek verzorgde, Albert
zal haar gespeten hebben dat zij deze steun en toeverlaat uit haar jongste schrijf-
Plasschaert, auteur van kunstkritieken, toneelcriticus J.H. Rössing en tekenaar
stersjaren niet op zijn laatste gang had kunnen begeleiden. Iedere oktober had
Johan Braakensiek, die met zijn spotprenten al vele jaren het gezicht van De
hij haar geschreven en gevraagd om kopij voor Groot Nederland, waarvoor hij
Amsterdammer bepaalde. Het waren stevige namen, maar ze konden onmogelijk
samen met Couperus en Cyriel Buysse de redactie voerde. Deze oktober zou zijn
een heel blad redigeren en vullen. Van Hamel kreeg redactionele ondersteuning
verzoek voor het eerst niet in de brievenbus glijden.
van onder anderen Frederik van Eeden en als medewerkers werden onder meer
Het enige wat behoorlijk op peil bleef, was haar correspondentie. Op 9 okto-
aangetrokken schrijver Bernard Canter, bioloog Jac. P. Thijsse, de historicus G.W.
ber schreef zij een vermanende brief aan Herman Robbers, die om meer tijd en
Kernkamp, schrijver Henri Borel, die een ‘Dramatische kroniek’ opende, én Top
rust te krijgen voor zijn eigen werk die zomer in Schoorl was gaan wonen. Zijn
Naeff. Over Van Hamel zou zij later nogal gechargeerd schrijven dat zij, ‘dansend
broer, architect, had daar in de duinen een prachtig landhuis voor hem gebouwd.
op het promenadedek’ van de boot naar Indië, blijkbaar ‘een ietwat onuitwisbare
Toevallig kreeg Top een Schoorlse kerkbode, Bouwsteenen, in handen, waar Rob-
indruk’ op hem gemaakt moest hebben.62 Hij vroeg haar of zij de wekelijkse
bers tot haar verbazing een stukje in geschreven had – ‘[...] tusschen een dominé
rubriek ‘Voor de vrouw’ voor haar rekening wilde nemen, maar daarmee was hij
en een pastoor...’ schreef zij hem. ‘Herman keer terug! Dacht je waarlijk de zon-
bij haar aan het verkeerde adres; zij gaf te kennen liever iets anders te doen. De
den van Leentje [ze bedoelt Hélène Servaes, G.V.] te boeten door je kostelijke
wekelijkse vrouwenrubriek ging nu naar Elisabeth Rogge, redactrice van De
naam te leenen aan een Christelijk blad! Is dat nu al de invloed van zee en duin!
vrouw en haar huis.
Keer terug! Bedenk eens hoe onvergetelijk erotisch je volgende roman zal moeten zijn om deze afdwaling goed te maken.’
Op 6 december 1914 formuleerde de nieuwe redactie de principes van De Amsterdammer: ‘onafhankelijk, vooruitstrevend en vrijzinnig’. Vergeleken met de nogal eenzijdige Nieuwe Amsterdammer was de oude Groene degelijker en had deze
In die dagen bereikte haar een bericht van de jurist J.A. van Hamel, een van haar
‘een bredere horizon’.63
medepassagiers op de heenreis naar Indië en net hoofdredacteur van De Amster-
De hevige ontwikkelingen rond De Groene trokken de nodige, soms felle aan-
dammer geworden. Het blad, dat als bijnaam ‘De Groene’ had – naar het omslag –,
dacht, met veel sympathie voor De Nieuwe. Leo Simons typeerde Top, nu zij de
verkeerde in die dagen in een sfeer van spanningen en veranderingen, nadat
oude Groene trouw bleef, als ‘onderkruiper’, Wiessing en Simons schreven zelfs
hoofdredacteur H.P.L. Wiessing na conflicten was vertrokken.61 Wiessing had De
een brief naar de vvl waarin zij hun afkeuring uitspraken over het feit dat vvl-
Amsterdammer vanaf 1907 tot een vooraanstaand en vooruitstrevend weekblad
leden, onder wie bestuurders, hun medewerking aan de ‘oude’ Amsterdammer ver-
gemaakt, dat onder meer veel aandacht besteedde aan vernieuwingen op cultu-
leenden. Voorzitter Van Deyssel en secretaris Frans Bastiaanse pareerden de ver-
reel gebied. De linkse Wiessing bood in ‘zijn’ blad ruimte aan socialistische bij-
oordeling door onder meer te zeggen dat vvl-leden vrij waren in het bepalen van
dragen, wat een doorn in het oog was van uitgever Van Holkema & Warendorf.
hun houding.64 Een en ander lag zó gevoelig, dat enkele maanden later de Nieu-
Simon Warendorf greep begin 1914 in en wilde naast Wiessing een redacteur voor
we Gids-redactie een artikel van Top weigerde wegens haar medewerking aan de
politieke onderwerpen benoemen. Wiessing weigerde en kreeg in juni te horen
oude Groene.65 Die beperkte zich tot op dat moment overigens tot één bijdrage:
dat hij per 1 januari 1915 ontslagen zou zijn. Als opvolger had Warendorf Van
een recensie van Ada Gerlo’s/Annie Salomons Herinneringen van een onafhankelijke
Hamel op het oog, de jonge hoogleraar strafrecht aan de Gemeentelijke Universi-
vrouw.66 Daar zou spoedig grote verandering in komen.
teit van Amsterdam. Een hachelijke keuze, want Van Hamel had geen journalistieke ervaring en weinig stilistisch talent. Wiessing wachtte zijn naderende ont-
De winter van 1914-1915 ervoer zij als saai; de oorlog wierp een verstikkende
slag niet gelaten af en bereidde de publicatie van een eigen blad voor, De Nieuwe
deken over het leven en Top Naeff ging gebukt onder haar schrijfimpasse. Er was
Amsterdammer. Met medewerkers als Carry van Bruggen, Annie Salomons, Theo
maar één iemand die haar bleef beheersen: Willem Royaards. Waar mogelijk zag
van Doesburg en Frans Coenen verwierf het blad snel een goede naam, vooral bij
ze hem, maar dan vaak in gezelschap van anderen. Met oesters en champagne bij
progressieve jongeren.
de Prinsen. Na een vergadering in Amsterdam, die haar de mogelijkheid gaf
Slechts vier van de oorspronkelijke Amsterdammer-medewerkers bleven bij
196
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
weer eens bij de Royaardsen – ‘bij Lientje’, noteerde ze doorgaans camouflerend
197
in haar brieven67 – te logeren. Haar nagelaten papieren verraden het slechts ver-
loven en bieden en konkelen dat ze doen) zijn doel tracht te bereiken.’ Zij was
huld, soms in een enkele achteloze zin. ‘Als de R’s in Juni komen ben ik weer
ervan overtuigd dat Verkade nu al jaren tegen Royaards vocht, omdat deze de
graag van de partij,’ schreef ze Prins op 16 mei 1915.
enige was waar hij bang voor was, ‘omdat hij, onafhankelijk van zijn medespe-
Ze bleef pal voor Royaards staan, in alle opzichten. Dat bleek telkens weer als
lers, kan wat zij niet kunnen: uit een stuk halen wat erin zit en er iets van zichzelf
Verkade zich manifesteerde, zoals het geval was in het voorjaar van 1915. Hij had
in leggen, dat zich niet bepaalt tot kleeden en gordijnen. Maar het publiek be-
een periode van afwisseling achter de rug, nadat hij zijn gezelschap in 1911 ont-
grijpt van dit alles niets, juicht elk nieuw snobbisme [sic] toe en voor R. is het een
bonden had. Een jaar later werd hij op uitnodiging van Heijermans mededirec-
tijd vol moeilijkheid tegen al dat gejacht en gejakker om op de been te blijven.’
68
teur en regisseur van diens gezelschap de nv Tooneelvereeniging. Vanaf janu-
De acteurs riep zij op de kunst centraal te stellen en zich niet om geld van een
ari 1913 bespeelde het gezelschap twee theaters: de Hollandsche Schouwburg en
gezelschap los te maken.72 Over het ‘loven en bieden en konkelen’ – Verkade
het Grand Théâtre in de Amstelstraat, dat Heijermans met ingang van die maand
kocht bij Royaards en Heijermans mensen weg – schreef Henri Dekking in De
gehuurd had om het vermoeiende trekken door het land te beëindigen. Verkades
Amsterdammer van 9 mei 1915 dat Verkades aanpak ‘weinig sympathiek’ was.
eerste voorstelling in dit nieuwe theater, op 18 januari, was Sandeaus klassieke
Top Naeffs verering voor Willem Royaards in alle facetten – de regisseur, de
blijspel De schoonzoon van mijnheer Poirier, dat Top Naeff voor Royaards vertaald
man – stond nuancering van haar visie op Verkade doorgaans in de weg. Toch
had en dat nu naar de concurrent ging en met groot succes gespeeld was. Kort
loofde zij zijn werk af en toe zonder reserves. Over een voorstelling schreef zij dat
daarna beleefde Verkade zijn doorbraak naar een groot publiek met Nina, van sir
het ‘werkelijk heel goed gespeeld en heel aardig was’.73 Maar toen Royaards niet
69
Arthur Wing Pinero.
Wat Top Naeff van zijn rijzende ster vond, is gissen; zij
besprak Nina niet en in haar brieven uit die dagen komt Verkade niet ter sprake.
lang daarna weer een succes boekte, spuide zij even rechtstreeks: ‘Het is een leelijke snede door den viezen neus des ondernemenden Eduards.’
Maar zij moet op haar tanden gebeten hebben bij het horen van al die positieve geluiden die om de gehate Eduard galmden – en hooghartig geglimlacht toen zij
Ze had volop de tijd om zich over te geven aan de irritatie die Verkade bij haar
in de krant kon lezen dat de samenwerking Heijermans-Verkade als gevolg van
opriep, want tot creatief werk kwam zij maar niet, buiten enkele recensies voor
70
conflicten al in de zomer van 1913 eindigde.
Niet lang daarna betrok Verkade in Den Haag een eigen – gehuurd – ‘Theater Verkade’. Aan de naam van zijn vroegere gezelschap hoefde hij maar één letter toe te voegen: ‘De Hagespelers’ werden ‘De Haghespelers’.
198
Den Gulden Winckel. ‘Het scheppend werk wordt met den dag zwaarder’, schreef ze op 16 mei aan Prins, die kort daarvoor had kunnen lezen: ‘Het benauwt me soms, dat ik verwacht word nog iets te zullen schrijven.’74 Ze leefde in deze periode ongestructureerd. Geregeld was zij in Amsterdam
In 1914 werd Verkade lid van de Raad van Beheer van de kv Het Nederlandsch
om daar te vergaderen over dringende veranderingen op de Toneelschool, waar
Tooneel, nadat overeengekomen was dat de kv en De Haghespelers elke dinsdag-
Balthazar Verhagen directeur geworden was.75 Niet alleen werd het gebouw
avond in elkaars schouwburg in Amsterdam en Den Haag zouden optreden.
gerestaureerd, er vond ook een reorganisatie plaats. Zo werd onder meer het vak
Dit was in grote lijnen de geschiedenis van Eduard Verkade toen hij in het
‘improvisatie’ ingevoerd, dat de natuurlijke spreektoon bevorderde.76 Top
voorjaar van 1915 een uitnodiging kreeg de directie van het Rotterdamsch Too-
Naeff, lid van de commissie van toezicht op het onderwijs, begroette de vernieu-
neelgezelschap op zich te nemen. Het leek hem aanlokkelijk: gecombineerd met
wingen enthousiast; zij vond dat de Toneelschool tot dusver te weinig eisen had
zijn eigen Haghespelers en zijn betrokkenheid bij de kv Het Nederlandsch Too-
gesteld aan zijn leerlingen.77
neel kon ‘Rotterdam’ een stevige aanvulling worden. Hoewel de drie bedrijven
Verder hield de oorlog haar bezig. Ruim een week eerder hadden de Duitsers
hun financiële zelfstandigheid behielden, werd het betrekkelijk samengaan van
de Lusitania, een Engelse mailboot, bij Ierland getorpedeerd, zonder enige
de gezelschappen als ‘toneeltrust’ bestempeld.71
waarschuwing. Bijna 1200 mensen kwamen om. Top keurde deze daad niet af:
Top Naeff begroette de ontwikkelingen smalend, bang voor succes voor
‘[...] oorlog is oorlog en dit is niet erger dan alle andere dingen.’ Toch was zij niet
Verkade en daarmee voor Royaards’ hachje. Aan Prins schreef ze geïrriteerd op
meer zo pro-Duits als Prins en haar man, schreef ze, want ‘zoo’n uitvindsel als
6 april 1915 dat Verkade geen idee had van literatuur en slechts een manager
met dat verstikkende gas vind ik vreeselijk. Daartegen moest ieders laatste rest-
was. ‘Een geslepen diplomaat, die langs allerlei wegen (je hebt geen idée van het
je menschelijk gevoel zich verzetten.’ Toen zij enige tijd later wenste dat Duits-
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
199
land spoedig zou zegevieren, kwam dat meer voort uit een hevig verlangen naar
ik had juist in den trein gezeten met een juffrouw, die haar boterham at uit mijn
een einde van alle geweld en ontbering, dan van een bewuste politieke stelling-
laatste feuilleton, en ik was lid van Heemschut. [...] Alsof hij mij een geheim ging
name.78 Hoe onbekend de werking van het gifgas toen nog was, blijkt uit de reac-
toevertrouwen, zoo ver boog hij zich over...En troost om de verloren arke
tie van Prins, die het niet erger vond dan mijnen, bommen en ander moordtuig.
Noach’s lag in zijn zachte stem: “Later worden ze weer ontdekt,” zei hij.’
‘Bovendien kunnen de soldaten toch weg loopen als die gassen komen aandrijven. Zooiets is bv bij een granaat niet mogelijk.’
79
Terwijl buiten de grenzen de strijd woedde, ging in Nederland het leven zo-
Toen Van Hoytema Tops impressie gelezen had, stuurde hij haar als troost en als blijk van erkenning twee gesigneerde reproducties van de verdwenen pauwen toe.81
veel mogelijk gewoon door. Herman en Jet Robbers nodigden de Van Rhijns uit
Top Naeff heeft in deze schets de situatie ongetwijfeld naar haar hand gezet,
voor de pinksterdagen in hun nieuwe huis bij de Schoorlse duinen. Top maakte
ten dienste van het resultaat, dat een voorbeeld is van haar sterkste stijlmiddel:
kennis met Robbers’ geïsoleerd gelegen landhuis, dat hij De Nollen gedoopt had,
haar ironie. ‘In memoriam’, dat haar aanleg voor ‘cursiefjes’ bewijst, herinnert
met prachtig weer, en genoot van het duinlandschap, van wijn en aardbeien. Op
aan de tijd van haar meisjesboeken – dezelfde luchtigheid van stijl, het laconiek-
de terugreis bleef zij een paar treinen over in Amsterdam, waar zij het echtpaar
geestige – en enkele van haar korte verhalen, en staat ver van het serieuze proza
Lensvelt bezocht, terwijl Wim alleen verder reisde. De terugkomst in Dordt
dat zij daarna was gaan schrijven. Het was een stijl die steeds typerender voor
moest nog éven uitgesteld worden.
haar zou worden. De ‘woordkunst’, erfenis van de Tachtigers die in tal van navol-
Die zomer ontmoette zij tot haar vreugde bij een diner boven Riche in Am-
gers en epigonen nog lang echode, was nooit haar passie gewest. ‘De pen schil-
sterdam de schilder Theo van Hoytema. Ze had een zwak voor hem sinds zij in
derde, de geest putte zich uit in woord-verminkingen, waaraan men zich gewen-
haar jongemeisjestijd in Gorcum, begeleid door haar vader, in De Groote Socië-
de. Aan geheel ledige zinnen gewende men zich, zelfs aan welluidende wartaal,’
teit zijn wandversieringen met pauwen en andere vogels had gezien. En nu zat
schreef ze in een recensie, waarin ze stelde dat literatuur ‘eenvoud en klaarheid’
de bewonderde schilder daar, aan dezelfde tafel, met slechts één andere gast tus-
eiste.82
sen haar en hem in. Zij kwam heel kort met hem in gesprek en de neerslag daarvan is terug te vinden in haar schets ‘In memoriam’, die zij enkele maanden later 80
Daarin is te lezen hoe zij popelde om Van Hoytema over haar
om daar te werken aan boekrecensies voor Den Gulden Winckel, klusjes die ze
bezoek aan de sociëteit te vertellen, om haar bewondering over al het geschilderd
‘eigenlijk verspilling van krachten’83 vond. Maar verder was ze vooral geïrriteerd,
gevogelte te uiten. ‘Over den eend op mijn bord – eenig verband blijft er toch tus-
door de ene kraamvrouw aan wie Van Rhijn de zomer vastzat en zo vakantieplan-
schen het eene dier en het andere, al was het andere geschilderd en dit eene maar
nen hinderde, door de perenbomen in de tuin, die in de nazomer ‘nagelopen’
gebraden – over den eend ben ik begonnen. En zóó [...] heb ik mijn hulde inge-
moesten worden. In brieven schreef ze er natuurlijk niet over, maar haar gevoe-
leid.’ Tot haar afgrijzen vertelde Van Hoytema haar dat zijn wandschilderingen
lens voor Royaards, die zij langere tijd niet zag, zaten haar ook dwars. Bijna ‘drie
inmiddels door behang aan het oog onttrokken waren. ‘Gehákt heb ik den vogel
maanden aan een stuk in Dordt maakt mij ook voor mijn werk ongeschikt. De
op mijn bord, letterlijk opnieuw geslacht, onttakeld en gevild, uit woede op het
laatste dagen vlot er niets meer,’ kreeg Prins op 1 september te horen. Een aanbod
heelal! [...] Zóó heftig was ik. En schoon de man, die een halve eeuw van ervaring
van uitgever L.J. Veen om De Hollandsche Lelie te redigeren, bracht haar niet in een
feestelijk verwerkt had, van mij geen commentaar verwachtte, lekker door-at,
betere stemming. Om zijn verzoek met haar te bespreken, reisde Veen naar Ber-
losgevlogen van de aarde als wijlen de witte pauwen van de lucht..., deze aandoe-
gen, waar Top, net als het gezin Prins, in september nog iets van vakantie pro-
ning zou ik niet weder twintig jaren verkroppen! Ik vond het woord, het vóór-
beerde te hebben. Het was vergeefse moeite; Top hield nu eenmaal niet van bla-
historisch, kernig, vacantie-kinderwoord terug:
den die speciaal voor vrouwen bedoeld waren: ‘’t Is idioot en zulk werk benauwt
publiceerde.
“Geméén!” zei ik.
200
In de warme zomer van 1915 trok zij zich geregeld terug in haar huisje in de tuin,
me dadelijk.’84
Zijn bord was leeg en hij zag mij aan, voor het eerst zag hij mij, opmerkzaam.
In het najaar lukte het haar iets op papier te krijgen. Zij was benaderd door de
En in zijn raadselig gezicht schemerde even wat ik zocht...Om mijn kans niet te
Haagse kledingzaak Kattenburg & Co., die de opening van haar nieuwe gebouw
verliezen pakte ik uit, vurig en ongezouten. En niet alleen om zijnentwil. Want
hoek Spui-Spuistraat luister bijzette met een cadeauboekje voor haar klanten.
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
201
Kleeding en de man, werd het gedoopt. Samen met schrijvers als Couperus, M.J.
In de eerste plaats de regie: leidende opvatting, rolverdeling, mise-en-scène en
Brusse en J.H. Speenhoff, en de tekenaar en schilder Willy Sluiter werd Top om
technische aankleding. Verder: de interpretatie van ensemble en individu en ten
een bijdrage gevraagd. Het was een zeer vroege vorm van wat nu ‘merchandising’
slotte de bijzondere omstandigheden waarmee de voorstelling gepaard gaat.
genoemd zou worden en bracht Top tot een klein gewetensconflict. ‘Wij waren
Al deze aspecten had Top Naeff in haar recensies behandeld, met wisselende
toen nog lang niet zo geavanceerd als tegenwoordig en meenden dat zoiets met
accenten – alleen het morele aspect komt niet of nauwelijks aan bod; dat was
onze literaire waardigheid niet overeen te brengen zou zijn,’ schreef zij later.‘Wij
voor haar sterk ondergeschikt.
raadpleegden Couperus, een der genodigden. Maar die kende geen twijfel: “Als
Intelligent wist zij haar persoonlijke gevoelens in haar besprekingen in ratio-
ik vijf-en-twintig gulden kan verdienen met ‘De kleding en de man’”, zei hij zon-
nele argumenten te vertalen. Zo schreef zij over St. Franciscus-Gebarenspel van
der een zweem van valse schaamte, “voor wie z’n plezier zou ik dat dan moeten
Antoon Molkenboer in een brief dat zij het een vertoning vond van ‘al die Room-
laten!” Hij deed het. Wij deden het – als de ganzen achter hem aan, allemaal;
schen zonder fantaisie en vooral zonder stijl’.89 In haar recensie werkte zij deze
gedekt, gesterkt, bekeerd, een tikje beschaamd...[...] Wij waren er allen vijf-en-
neerbuigende zin uit tot een doorwrochte beschouwing over het verschil in
twintig gulden rijker van geworden en hadden er ons lesje bij geleerd.’85 Coupe-
kunst en (politiek of godsdienstig) getuigen. ‘[...] hoe zwakker een kunst in zich-
rus verdedigde zich ongevraagd in Het Vaderland van 25 september: ‘Laten wij,
zelve is, hoe meer de algemeene behoefte haar te vereenzelvigen met verheven
kunstenaars, niet te bang zijn, nu en dan onze Muze eens te “democratiseeren”.’
denkbeelden en gevoelens, zich zal doen gelden,’ schreef zij onder meer. En,
Men moest nog wennen aan deze nieuwe expressie van literatoren. ‘Wij zien in
daaraan gekoppeld: ‘Kunstbeschouwing wordt dan geloofsbelijdenis en wij
de toekomst al ulevellen, verpakt in sonnetten van Kloos en verzen van Boutens,’
geraken op een terrein, waar niet de ontroering van het kunstwerk uitgaat en
schreef De Groene van 10 oktober ironisch, ‘onderbroeken, waarbij eene ontboeze-
over ons komt, doch juist andersom onze eigen, vooropgezette ontroering het
ming van Carel Scharten wordt cadeau gegeven, corsetten, gepakt in bespiegelin-
kunstwerk “verheft”.’90
gen van Borel, oude kaas met eene realistische beschrijving van Querido [...].’ In
Haar kritieken hadden de grote ontwikkelingen van het toneel in Nederland
haar bijdrage ‘De kleeding van den man’ beweerde Top dat man en mode weinig
gemarkeerd. In haar eerste jaren als recensente, rond 1905, had zij onomwonden
aan elkaar hadden, hekelde zij al te duur geklede heren – liever een parelmoeren
uiting gegeven aan al wat haar hinderde aan het belabberde niveau, het gebrek
manchetknoop dan een gouden, vond zij – en uitte zij haar afkeer van herensok-
aan visie en leiderschap van regisseurs, de beperkte repertoirekeuze, de in haar
ken die in die tijd hoe langer hoe dunner,‘zijde-ner’ werden.86
ogen vaak kleinburgerlijke voorstellingen en het doorgaans tergend trage speeltempo, ‘den Hollandschen sukkeldraf’.91 Na 1907, het jaar van Elckerlyc, kon zij
202
In de eerste oorlogsmaanden was het theaterbezoek drastisch teruggelopen; de
positiever zijn: ‘[...] wij kunnen in ons land weer met eere naar de komedie gaan,
mensen hadden wel andere zaken aan hun hoofd. Maar nu Nederland buiten de
het is weer een genieting en een voldoening voor wie oordeelt, dat talent en
strijd was gebleven, trokken de theaters weer gevulde zalen. Top kon na jaren
inzicht, ernst en toewijding vereischten zijn bij een kunstprestatie. En dit dan-
weer eens onbezorgd genieten van voorstellingen; vlak voor haar vertrek naar
ken wij Royaards [...].’92
Indië was zij gestopt met het schrijven van kritieken voor de Dordrechtsche
Zij signaleerde niettemin dat de olievlek Royaards zich nog lang niet ver-
Courant, die met spijt afscheid van haar genomen had. ‘Zij heeft ons twaalf jaar
spreid had en dat er nog veel te verbeteren viel aan het Nederlandse toneel én aan
verwend en menigeen, die zich wel eens wat getroffen voelde door haar welver-
het onontwikkelde publiek. Over het hele kunstklimaat in Nederland bleef zij
sneden pen, kwam later tot het besef dat zij slechts rechtvaardig wilde zijn,’ zo
sceptisch. In 1911 had zij een beknopte samenvatting gegeven van de literaire
luidde het blad haar uit.87
atmosfeer, die later de handboeken in zou gaan als de tijd van de neoromantiek
In Het tooneel te Amsterdam. Dramatisch Jaarboek 1910 staat een bijdrage over
en het psychologisch realisme: ‘De beste kunstenaars keerden in zichzelf, enke-
toneelkritiek, waarin een lijstje is opgesteld van aandachtspunten voor de
len zagen om naar de goden of grepen in de historie, het meerendeel blikt niet
toneelcriticus.88 Twee hoofdgroepen worden onderscheiden: het stuk en de op-
verder dan eigen huis en hof.’93
voering, waarbij bij het eerste de morele waarde, toneelwaarde en letterkundige
Begonnen vanuit het niets was zij enorm gegroeid in de ongeveer twaalf
waarde worden genoemd. Wat de opvoering betreft, is een driedeling gemaakt.
jaren dat zij kritieken schreef. Scherp, direct, zelfbewust en kritisch was haar pen
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
203
vanaf het begin geweest. ‘Voor een verslaggever, die ook een beetje aan literatuur
kwam, dat onze lippen het al prevelden, vóór het ons werd gegund. Zoodat, toen
doet, zijn de werken van Jhr. v. Riemsdijk een ware bezoeking,’ schreef ze over Sil-
hij vroeg: “Was ist ein Weib?” wij er heelemaal voor gingen zitten, en Heinrich
via Silombra van de jonkheer94 en het repertoire van Het Rotterdamsch Tooneel,
Heine’s antwoord op deze kardinale vraag ons bijkans ware ontsnapt!’102
‘veelzijdig en belangwekkend als de conversatie op een theekransje’, bood het
Zij schreef waarderend over ensemblespel, waaraan zij zo hechtte, en vooral
voordeel ‘dat men een stuk vandaag gezien, morgen weer vergeten is’.95 Dergelij-
over bepalende regie van een sterke regisseur. Een persoonlijkheid: ‘Daarop
ke rechtstreekse oordelen zou ze blijven geven, maar in de loop van de jaren had-
komt het toch maar aan in kunst.’103 Een enkele maal recenseerde zij zelfs het applaus: ‘Er is telkens hartelijk gela-
den ze gewonnen door sterkere argumentatie en stijgend inzicht. Aanvankelijk hechtte zij zeer aan details die in stijl behoorden te zijn van het milieu waarin het stuk speelde, en conform de daar heersende omgangsvormen.
chen, niet dom-geproest als bij een klucht, maar intelligent gelachen om de vele rake zetten.’104
Zo vroeg zij zich bij een opvoering van Een ideaal echtgenoot af ‘of het toch niet
Het aantal stukken dat zij kende was in de loop van de jaren enorm uitgedijd
altijd beschaafder schijnt wanneer de lady des huizes zelve den zilveren trekpot
en werd een steeds steviger referentiekader, bagage om nieuwe voorstellingen
hanteert en de knecht de kopjes slechts presenteert?’ en vond zij dat ‘het pover,
aan te toetsen. Van recensies waren haar toneelbijdragen geëvolueerd tot kleine
achteraf theestelletje’ van lady Chiltern ‘beslist twijfel [wekte] aan haar hooge
essays, waarin opvoeringsgeschiedenis, een plaatsbepaling van de auteur, filoso-
geboorte’.96 Ooit viel zij zelfs over de ‘uiterlijke smakeloosheid’ die bleek uit
fieën over ‘het’ toneel en thematieken, visie op, en enscenering en aankleding
97
Dat verwijt accepteerde
van het onderhavige stuk en oordelen over individuele acteerprestaties een vaste
regisseur Ternooy Apèl niet. In een ingezonden stuk verdedigde hij zich door te
plaats gevonden hadden. Toen Top Naeff voor de Dordrechtsche Courant haar pen
zeggen dat die smakeloze kleuren een bewuste keuze waren en verweet hij Top
neerlegde, was zij het niveau van een plaatselijke krant ontgroeid en kon zij zich
Naeff ‘gebrek aan inzicht’.98
meten met critici van de grote landelijke bladen als Rössing (Het Nieuws van den
kleuren van kleding en ‘dat vloekende tafelkleed’.
Een enkele maal verrieden haar recensies iets over een mentaliteit. Daniel
Dag), Johan de Meester (Nieuwe Rotterdamsche Courant) en H.L. Berckenhoff (Nieu-
Hertz van Henri Nathansen speelt in een Joods milieu en daarom leek het Top
we Rotterdamsche Courant).105 Wat vanaf haar beginjaren onaantastbaar bleef, was
Naeff ‘goed gezien van de Tooneelvereeniging de gezindheid, waar er uiterlijke
haar ongecamoufleerde missie: haar pleidooi voor een toneel op hoog niveau,
99
haar liefdesverklaring aan de toneelspeelkunst, ‘de Asschepoes der Nederland-
kenteekenen zijn waar te nemen, in neus en spraak een weinig te accentueeren’.
Haar gevoel voor het suggestieve boven het naturalistische, ook op decorge-
sche kunsten’.106
bied, groeide; zij geloofde in de ‘door handig effect gemaakte illusie’100.‘[...] sinds men het er weer over eens is, dat het tooneel schijn en illusie blijft, behoorden de
Met een gevoel van feestelijkheid keek Top Naeff uit naar zaterdag 20 november
prachtig-echte decoraties en dure requisieten nog slechts tot den inventaris van
1915. Op die dag zou Royaards zijn eerste voorstelling spelen in de verbouwde
achterlijke en onervaren schouwburgondernemers,’ schreef zij in 1912.101 Het was
Princesse-Schouwburg in Den Haag, op de hoek Korte Voorhout-Prinsesse-
de aanloop tot meer aandacht voor wat een voorstelling in haar ogen als essentie
gracht. Hij had het aanbod dit theater als vaste huurder te bespelen met beide
bracht.
handen aangegrepen: eindelijk een theaterplek van hemzélf, waarbij hij niet
Af en toe vulde zij haar rubriek met de bespreking van een zeer plaatselijk
meer gehinderd kon worden door andere gezelschappen die hun rechten opeis-
optreden en soms groeide haar recensie dan uit tot een cursiefje. Zoals in het
ten. Een groot voordeel was ook dat hij met Den Haag en Amsterdam nu twee
geval van een optreden van de uit Duitsland overgekomen dr. Krakau-Versen, die
belangrijke steden bespeelde.
Duitse poëzie kwam voordragen. In een hilarische kolom maakte Top Naeff kor-
Top was al bij de officiële ‘overdracht’ van het theater aanwezig geweest, met
te metten met zijn voordracht en interpretatie; in uiterst beschaafde woorden
een tea waarbij burgemeester en wethouders aanwezig waren. Zij vond het
fileerde zij de Duitse Doktor.
theater ‘allerliefst’, schreef zij Prins in een van enthousiasme smeltende brief op
‘De heer Krakau-Versen zeide ons al deze verzen, alsof hij regel voor regel een
204
15 november, waarin zij veronderstelde: ‘Eduard zal spinnen!’
raadseltje opgaf, en soms wachtte hij zóó lang – ik zie, ik zie, wat jij niet ziet! – op
Als openingsvoorstelling koos Royaards een stuk van August von Kotzebue,
het verrassend, verbluffend of ontroerend woord, waarop het zijns inziens aan-
Die deutschen Kleinstädter107, door Top vertaald als Notabelen. Zij was daarbij niet
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
205
uitgegaan van de originele tekst, maar van een bewerking van Max Reinhardt,
tenechtelijke affaire van haar vriendin. Na de dood van Conny ontvangt zij een
die zijn eigen accenten gelegd had en het spottende karakter tot in het karikatu-
doos met correspondentie tussen Hans en Conny, vergezeld door een brief waar-
rale versterkt had. Oorspronkelijk was het een lichte satire, waarin de bekrom-
in het geheim wordt opgebiecht – én een verzoek de brieven te verbranden.
penheid van de gezeten burgerij werd bespot. In het begeleidende programma-
Opnieuw een verhaal over verlangens en desillusies; Top Naeff bleef zichzelf
boekje schreef Top dat de schrijver zijn slachtoffers door een ‘rose loupe’ bekeek:
trouw. In 1915 had zij in een recensie geschreven: ‘Een verhaal ontstaat uit illusie
‘Slechts wie zich door “Menschenhasz und Reue” den troost der ironie volledig
en herinnering, uit verlangen en ontgoocheling. Het bereikte, dat wat is, geldt
verwierf, kan zich zoo vrijmoedig, in schijnbaar argelooze uitbundigheid op zijn
niet voor den literairen kunstenaar. [...] Aan den einder van het verlangen ligt het
lachende verbeelding laten gaan.’
gebied voor den schrijver.’114 Opnieuw ook ‘verried’ Top Naeff zichzelf in haar
Von Kotzebues/Reinhardts karikatuur bleek geen gelukkige keuze. Het stuk
werk: ‘Vriendin’ is een maskerade van haar gevoelens en gedachten in die tijd. Zij
week af van wat het doorsneepubliek doorgaans zag: een aangrijpende tragedie,
vertelde haar verhaal in het ik-perspectief, dat in het algemeen door veel lezers
een realistisch ‘spel’ à la Heijermans of een lichte komedie, en sorteerde weinig
snel als ‘autobiografisch’ wordt beschouwd. Zij kwamen in dit geval dubbel be-
effect. De aanwezigen durfden nauwelijks te lachen en menigeen vond het stuk
drogen uit, want de ietwat onzekere, enigszins wereldvreemde Marie van Dru-
voor een openingsvoorstelling – en dan nog van Royaards! – niet deftig ge-
nen heeft niets van de zelfverzekerde Top Naeff.
noeg.108 Johan de Meester meende in de nrc dat van Kotzebues ‘spotternij’ een
Het verhaal bevat woorden en zinsneden die verwijzen naar de situatie waar-
‘zotternij’ gemaakt was, maar dan wel een ‘zotheid van kunstzinnige verfij-
in Top nu al enkele jaren verkeerde: die van een passie die geen vleugels kon uit-
ning’.109 Top was blij met zijn kritiek: ‘Nu durft voortaan iedereen er om te
slaan, een hartstocht die niet alleen gekooid was, maar ook was afgeschermd
110
lachen zonder vrees zich te compromitteeren.’
voor de buitenwacht. Met pijnlijke triomf beschreef Top Naeff in ‘Vriendin’ het
J.H. Rössing had zich geërgerd aan de te vrije interpretatie van Von Kotzebu-
succes van haar onbemerkte dubbelleven. Zoals Marie niets vermoedde van de
es werk, dat te zeer een parodie geworden was, ook door de vertaling van Top
wegen die Conny bewandelde, zo wist Top dat het overgrote deel van háár vrien-
Naeff – die er, o schande!, naar eigen inzicht krachttermen als ‘donders’ had inge-
den, ook zij die Royaards en haar vaak samen meemaakten, geen idee hadden van
voegd. Hij keerde zich verder uitgesproken tegen het ‘gevaar’ dat volgens hem
wat er echt in haar omging. Het verhaal is een gematigd pleidooi voor het ver-
111
ook in Nederland dreigde: dat de regisseur belangrijker werd dan de auteur.
zwijgen, waar zij schreef ‘dat openhartigheid een zeker comfort, doch nimmer
Dat was nu precies waar Top Naeff op hoopte.
een weelde kan zijn’.115 Een hevige liefde kon eerlijkheid legitiem blokkeren: ‘In
De Princesse-Schouwburg zou Royaards weinig voldoening brengen. Hij investeerde veel geld in de afwerking en installatie en ging zo verplichtingen aan
vriendschap kan je eerlijk zijn, in liefde niet altijd.’ Eenvoudig was dat niet: ‘Een geheim is een kerker.’
die vele jaren op hem zouden blijven drukken. Daarbij kwam dat het gebouw,
Het ik-personage filosofeert enkele malen over ‘het probleem liefde en huwe-
met nauwe gangen en vestiaires, niet erg aantrekkelijk was voor Royaards’
lijk’. Zo laat Top, die ooit voor Wim van Rhijn gekozen had, Marie met verbazing
publiek. Ook Royaards zelf voelde zich er niet op zijn gemak – slechts één jaar
denken over Conny’s man; wat kon deze ‘in jonger jaren voor bekoring hebben
zou hij er blijven.112
gehad’? Tegelijk huldigt zij het principe ‘getrouwd is getrouwd [...] de stap
In de eerste week van 1916 verscheen, eindelijk, in De Gids een verhaal waaraan
gewaagd, behoort de doffer bij zijn duifje, gelijk het deksel op het doosje’.
Top lang en moeizaam gewerkt had: ‘Vriendin’.113 Net als Voor de poort was het de
Marie is zich bewust van haar ‘verbeten eenzaamheid’; zij slaapt in een ‘maag-
geschiedenis van een heimelijke liefde. In retrospectief vertelt de ik-figuur,
delijk bed’, en realiseert zich dat het nodige aan haar voorbijging. Hét schrik-
Marie van Drunen, over haar vriendschap met de charmante Conny Grashorst en
beeld van veel ongetrouwde vrouwen uit die tijd overkwam ook haar: zij werd de
haar gezin. De ongehuwde Marie is idolaat van de knappe, getrouwde Conny, op
verzorgster van haar oude moeder.
het verliefde af, maar komt er na de dood van haar vriendin achter dat hun
De overspelige Conny vindt het belangrijk dat zij naast haar grote liefde haar
vriendschap niet volkomen was: Conny blijkt een relatie gehad te hebben met
man het leven gegeven had ‘dat hem gelukkig maakte naar zijn aard’. Niettemin
huisvriend Hans Alting Reys, die getrouwd was met een vrouw die niet bij hem
heeft Marie oog voor het verschil tussen ‘de weeke, blauwdooraderde hand’ van
paste. Hoewel Marie beiden jarenlang kende, had zij niets gemerkt van de bui-
Conny’s man en ‘de sterke, behaarde vuist, die ver uit de manchette [...] stak’ van de minnaar.
206
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
207
Ongeveer dertig jaar later keek Top Naeff terug op haar verhaalheldin. Conny
nen dwingt’.121 Het Vaderland proefde in ‘Vriendin’ te zeer de knappe schrijfster,
vond op latere leeftijd de ‘gepassioneerde liefde [...] waaraan geen ontkomen is;
die zich bewust is van literair effect.122 Sommigen veroordeelden ‘Vriendin’ op
116
Zo aanvaardde Conny een dub-
morele gronden. Zo werd van katholieke zijde gewaarschuwd tegen het verhaal
belleven, ‘met al wat daar aan smartelijkheid en gevaren’ voor haarzelf aan vast-
dat ‘niet goed’ was, ‘ook al omdat geen woord van afkeuring over deze verhou-
zat. ‘Maar uit de korte uren van verholen geluk put zij de krachten om haar
ding wordt vernomen’.123 Top Naeff echter meende dat literatuur nu eenmaal
huiselijk leven te dragen, het te bezielen naar haar beste kunnen.’
haar licht laat vallen ‘op mensenwaarden, welke in het leven dikwijls in het duis-
zelfs niet indien zij renonceert,’ vond ze toen.
Het laveren tussen Wim en Willem heeft zijn neerslag gevonden in ‘Vriendin’.
ter blijven of veroordeeld worden naar te kleine maatstaven. Zij mag, afgeschei-
Ina Boudier-Bakker ‘verslònd’ het verhaal, schreef zij Top in een openhartige
den van de maatschappelijke orde, deze waarden verheffen boven de moraal,
brief waaruit blijkt dat zij wist waar Top haar inspiratie vandaan had gehaald.117
welke het geval op zichzelf stelt, uit. Ik geloof, dat hierin zoal niet de roeping,
Bovendien kende zij de tweespalt zelf, in háár geheime gevoelens voor professor
dan toch de grote, vrije kracht van het kunstwerk schuilt en dat het ook dit, ten
Kouwer.
slotte verhelderend vermogen is, dat het voor langer of korter tijd voor algeheel
‘Dat leven van 2 levens,’ schreef ze, ‘het ééne, hèt, dè rijkdom van een hart en
verval bewaart.’124
een mensch, als een misdaad verstopt – en het andere, het leege, het arme, openlijk en fier en trotsch gedragen en den volke vertoond. Ik denk, dat veel men-
Op de ochtend van 26 januari 1916 vond Top bij haar ontbijt een zwartomrande
schen zullen strubbelen tegen zoo’n “bedrog” – die waarschijnlijk nooit zoo’n
brief van Hein Boeken, die de behoefte voelde haar persoonlijk mee te delen dat
vulkaan in hun ziel en hun lichaam hebben voelen branden en dus kalmpjes pra-
zijn vrouw vier dagen eerder na een korte ongesteldheid zacht en kalm was over-
ten van: zelfoverwinning, afstand doen enz. – maar niet een flauw benul hebben
leden. ‘Haar dood is het eind van een vreeselijk, ontzettend treurspel,’ schreef
van de zwaarte, die zoo’n “slechte vrouw” torst. Zooals je zegt: een geheim is een
hij, ‘maar ook van een ontzaggelijk moeielijk mooi en rijk leven.’125 Hij wist dat
kerker – en bekennen lijkt soms verlossing – Geen begrip ook [bij] zulke men-
menigeen in zijn omgeving hem beklaagd had met ‘zoo’n arme tobbert van eene
schen van dat er ook een àndere kant is aan ’t geval, dien jij hier geeft: van je in
vrouw’, maar dat was onterecht, vond hij. Zijn vrouw had jarenlang geestelijk
tweeën te scheuren, en den last v.h. geheim te torsen, en twéé levens te leiden in
intens geleden en leefde in een voortdurende angst krankzinnig te worden, en
plaats van één, zóó dat de verliezer toch nog zoo veel mogelijk krijgt. Ik heb
tegelijk was er in haar een hartstochtelijk verlangen naar schoonheid, geluk en
gevoeld toen ik ’t las, dat jij of ik tot zoo’n verhaal moest komen – als jij ’t niet
liefde. Al die jaren, elf jaar lang met een onderbreking van twee jaren, toen zij
gedaan hadt, was ik ’t geweest.’ Wat Ina Boudier ook herkende, was ‘het dragen
verpleegd werd in een inrichting, had Boeken haar strijd van zeer nabij meege-
kunnen, verborgen, van ’t grootste leed, en de grootsche zaligheid, verborgen
maakt. Nu wenste hij dat er een enkeling was die het grootse van haar lijden zag,
onder de duizend dingen van den dag, zóó dat àlles er naast valt, en ’t alleen zich
‘en ook die liefde en de opoffering, waarvan geen boek verhaalt’. Resoluut ein-
verraadt doordat het je mooi maakt – dàt is ’t.’
digde hij met de constatering dat zijn vrouw nu de vrede gevonden had die zij zo
Ook collega’s die minder ingewijd waren, loofden het verhaal. In hun nieuwjaarswens voor 1916 brachten Rik en Henriette Roland Holst hulde voor haar ‘zoo 118
Top was geschokt door de woorden van Boeken, die zij al jaren, vanaf het
Johan de
begin van de Vereeniging van Letterkundigen, kende en om wie zij veel gaf. Een
Meester had, tot laat in de nacht lezend, ‘erg genoten’119 – de laatste woorden
extra schok was het avondblad, waarin stond dat dr. H.B. te Hilversum was aan-
onderstreepte hij. Robbers noemde het in een brief van 22 januari 1916 ‘een ver-
gehouden en dat het lijk van zijn echtgenote door justitie in beslag was geno-
haal van heldenmoed’. Vier jaar later zou ‘Vriendin’ in boekvorm verschijnen,
men. ‘Het ontzettend drama, waarin onze goede Hein Boeken op dit oogenblik
gecombineerd met het niemendalletje ‘Romance’, in de fraaie luxereeks van
betrokken is, vervult mij zoo zeer, dat het mij belet te werken,’ schreef zij nog
Querido. Frans Coenen schreef in een recensie dat hij het verhaal te anekdotisch
diezelfde avond aan Robbers. ‘En dan schrijf ik maar het liefst aan den een of
vond, te weinig uitgewerkt, maar dat het goed geschreven was en dat het verwees
ander uit ons naaste kringetje. [...] Alles is mogelijk en wenschelijk en barmhar-
naar ‘den donkeren onderstroom van elks bestaan, van het leven zelf, dat ijdel en
tig misschien, maar wat rekent de wereld daarmee! Het is daar een leed geweest,
onwezenlijk is’.120 Martinus Nijhoff noemde de novelle ‘een tragedie die tot tra-
dat we, geloof ik, geen van allen hebben gepeild.’ Aan het eind van haar brief
mooie bijdrage’ en ook Augusta de Wit schreef een enthousiaste brief.
208
lang gezocht had.‘Geene klachten dus!’
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
209
vroeg ze zich af: ‘[...] wat kunnen we doen om Boeken te helpen of wat te steunen
len. Het was hét moment om naar Nederland te komen, schreef ze in een voorbe-
in deze bittere ellende?’
schouwing, waarin ze Reinhardt bejubelde.131 En dat had niets met de tijdsom-
Mevrouw Boeken – Adriana Lina Boeken-Coorengel – was al sinds eind de-
standigheden te maken – ‘de wereld, welke Reinhardt ons brengt, is goddank
cember zwaar depressief, leed aan slapeloze nachten en verlangde naar de dood.
een andere dan die waarin wij leven’ –, maar alles met het nog nauwelijks ont-
In overleg en samenwerking met haar man nam zij op 22 januari een overdosis
gonnen terrein van de Nederlandse toneelspeelkunst. Nederland stond nu open
laudanum in. Toen het slapen toch niet lukte, gaf Boeken zijn vrouw nog enkele
voor nieuwe toneelvormen en zou zijn voordeel kunnen doen met optredens van
veronalpoeders. Een door de werkster opgetrommelde huisarts beoordeelde de
het Deutsches Theater. In haar artikel zette zij Reinhardt in het zonnetje – zon-
toestand als zeer ernstig, maar meende dat zij mogelijk nog een week zou kun-
der overigens zijn zwakke plekken te verloochenen – en onderstreepte zij vol
nen leven en dan misschien aan een longontsteking sterven zou. Boeken was
vuur zijn basisprincipe: het toneel om het toneel, ‘spel der bewogen verbeelding,
bang dat zijn vrouw nog zou bijkomen en raakte in paniek. Omdat hij haar
dat in en om zichzelf bestaat’. In hem prees zij wat zij ook in Royaards zo bewon-
beloofd dat dat zij niet in een gesticht zou komen, besloot hij haar te doden. Hij
derde: zijn kracht als bezielend regisseur.
wurgde haar met een beddenlaken en meldde zich, toen hij zeker was van haar
Uit de ‘Kronieken’ die zij vulde met haar besprekingen spat de geestdrift
dood, met zijn verhaal bij de huisarts, om zich vervolgens aan justitie over te
waarmee zij in de zaal de voorstellingen had ondergaan. Bij de opvoering van
geven. Top had er veel moeite mee toen zij eenmaal had gehoord hoe Dientje
Macbeth was zij vooral onder de indruk van de voorstelling als één geheel, haar
Boeken gestorven was: ‘[...] ik vind het zoo iets ijsselijks, ik wil het, geloof ik, niet
grote ideaal: ‘niet een voor het salon, niet een rommelvertooning met een ster’132,
126
maar uit een bindende visie geboren.
gelooven.’
Tot 5 mei zou Boeken in de gevangenis zitten, om op 6 juni van alle rechtsver127
volging ontslagen te worden.
Zij eindigde haar laatste aan de Duitsers gewijde ‘Kroniek’133 met: ‘Hoeveel maal de Duitsche gezant daarbij was, heb ik niet geteld. Ik keek uitsluitend naar het tooneel.’
Inmiddels had zich bij De Amsterdammer een mogelijkheid voorgedaan waarvan
Het was een por in de ribben van Frederik van Eeden, die een week eerder, in
Top Naeff slechts had kunnen dromen: eind 1915 was zij gevraagd voor de opvol-
het nummer van 6 mei, een felle aanval op het Deutsches Theater gedaan had.
128
ging van Henri Borel , die stopte met het schrijven van toneelrecensies voor
Hij plaatste daarin het optreden van het gezelschap in een sfeer van politieke
zijn ‘Dramatische kroniek’. Haar lange periode bij de Dordrechtsche Courant en de
propaganda: ‘Holland moet zooveel moogelijk oovertuigd [sic] worden en blij-
vele stukken die zij in die tijd gezien had, hadden een stevig fundament gemet-
ven van de voortreffelijkheid van Duitsche Kunst’, en dat dan om de Duitse oor-
seld en vol zelfvertrouwen begon zij aan haar nieuwe werk. Een meer dan aange-
logsmisdaden te bagatelliseren. Zijn verbale kogels richtte hij op de persoon
name bijkomstigheid was het dat zij nu nog vaker naar Amsterdam kon trekken,
Max Reinhardt, die in werkelijkheid ‘natuurlijk’ ‘Nathansohn of Wolkousky’
een ‘geestelijke verruiming’ van haar ‘kleine wereld’.129 Haar lezingen gingen
heette. Hij moest toegeven dat Reinhardt ‘zonder twijfel een Jood-Germaan van
ook gewoon door en zo was zij veel op pad, in die tijd. Gemakkelijk was het gereis
groot talent’ was, maar dat betekende niet dat zijn voorstellingen altijd goed
vaak niet. Tegen onverwarmde treinen wapende zij zich met enkele kranten om
waren. Volgens Van Eeden was Reinhardt met ‘echt-joodsche brutaliteit’ niet vies
haar voeten en de vaak langdurige verblijven in wachtkamers, gevolg van slechte
van reclame en zocht hij zijn kracht in ‘pompeuze uiterlijkheeden’. Die neiging
aansluitingen, benutte zij door er maar meteen te beginnen aan haar ‘Dramati-
om grote effecten te bereiken door ‘drukte en lawaai’ vond Van Eeden een ken-
130
sche kroniek’.
De kritieken kostten haar veel tijd, schreef ze op 30 maart 1916 aan Prins, maar ze genoot ervan. Natuurlijk vond ze het heerlijk om Dordrecht even te kunnen
210
merk van de ‘Joodsch-Duitsche kultuur van heden’. Hij zag er Wagner, van wie beweerd werd dat hij ‘Joodsch bloed’ had, als een vertegenwoordiger van en ook bij Mahler signaleerde hij vaak ‘zijn joodschen aard’.
verlaten, maar het was vooral het theater dat haar het gevoel van een verblijf in
Mogelijk was deze aanval onder de gordel een gevolg van Van Eedens moei-
het paradijs gaf. Haar productie was hoog: vrijwel iedere week vulde ze haar vas-
zame relatie met Reinhardt: hij had de Duitse regisseur diverse malen gevraagd
te rubriek met een uitvoerige toneelbespreking. In mei was ze in euforie toen
stukken van hem te spelen, maar daar was Reinhardt nooit op ingegaan.134 Een
Max Reinhardt met zijn Deutsches Theater zes stukken in Nederland kwam spe-
week later, in De Amsterdammer van 13 mei, reageerde Royaards furieus op Van
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
211
Eedens ingezonden stuk. Hij vond de woorden over Reinhardt beledigend en
aangelegenheid – architect H.Th. Wijdeveld meende dat Royaards, die met
herinnerde Van Eeden, nu blijkbaar zo anti-Duits, er fijntjes aan dat hij ooit
onder meer zijn Vondelstukken veel katholieken tot theaterbezoek gebracht
zoveel moeite gedaan had om zijn werk in Duitsland gespeeld te krijgen. Hij
had, de indirecte oorzaak van deze openluchtmode was.136 Speenhoff wijdde een
vond dat Van Eeden uit zelfbescherming zijn stuk ongeschreven had moeten
ironisch vers aan het fenomeen:
laten. Van Eeden reageerde niet rechtstreeks op Royaards’ stuk, maar trachtte in hetzelfde nummer wel zijn straatje schoon te vegen met een artikel waarin hij
Vloeken beuken er als knotsen,
verkondigde dat hij juist bewondering voor het Jodendom had, maar ook de aan-
Zinnen druipen er langs de rotsen.
135
dacht wilde vestigen op negatieve eigenschappen daarvan.
Nee, de Duitse gezant had Top in de schouwburg niet gezien, maar wel een
Hoort toch dat geredeneel Op het openlucht-Tooneel!137
voorbeeldig Duits gezelschap. Principieel maakte zij met haar l’art-pour-l’artprincipes een scherp onderscheid tussen kunst en politiek.
212
Nuchter stelde Top Naeff vast dat het er minder op aankwam wat, waar en hoe er
Tijdens de tournee gaf Royaards bij hem thuis een souper. Top was erbij,
gespeeld werd, dan dat het droog bleef.138 Wat haar stoorde bij dit type vertonin-
natuurlijk, en verder het echtpaar Reinhardt, theaterdirecteur Felix Hollaender
gen was de niet weg te denken realistische omgeving, die verbeelding in de weg
en Willem Mengelberg met echtgenote. ‘[...] de stemming was heel genoeglijk,’
stond en ook niet altijd paste bij het gespeelde stuk. Wat haar bij openluchtvoor-
schreef zij Prins op 9 mei. Naast Royaards en te midden van toneel- en muziekti-
stellingen altijd fascineerde, waren de toeschouwers. ‘Ook wanneer ze niet luis-
tanen – wat kon zij zich beter wensen?
teren wijl het spel hen heimelijk niets doet, zitten ze in Boeddistische [sic] gela-
Maar het minder lichte leven viel niet te verloochenen: de oude klaagzangen
tenheid op de harde banken zonder leuningen, waarop in het gunstigste geval
over haar eigen werk bleven klinken. ‘Ik werk miserabel,’ kon Prins lezen in een
een barmhartig suppoost een matje, in het ongunstigste uw buurvrouw haar
brief van 19 mei,‘alle dagen zit ik er vóor zonder enige vordering en begin telkens
eau-de-cologne zakdoek heeft gespreid.’139 Zij hoopte nu maar, missionerend als
in wanhoop aan iets anders. Ik heb zoo’n overdreven sterk gevoel voor stijl, dat ik
altijd, dat de voorstelling voor sommigen een inspirerende kennismaking met
alles wat zich daar niet in past krampachtig vermijd, bijv. een gewoon, natuurlijk
het toneel zou zijn.
gesprek, dat mij onmiddellijk geklèts lijkt in een verhaal. En redeneeren helpt
Idealistisch was ook haar artikel over het veertigjarig bestaan van de kv Het
daar niet tegen. Jij bent door je fantaisie gered, maar die heb ik niet, zelfs niet
Nederlandsch Tooneel, dat op 1 september in de Amsterdamse Stadsschouwburg
voor een eenvoudig sprookje. Ik ben aangewezen op onderwerpen uit het dage-
gevierd werd.140 Ze had genoten, maar betreurde het dat er nauwelijks Neder-
lijksch leven. En dat maakt de strijd zoo zwaar dat ik meer doorstreep als be-
landse schrijvers op de receptie waren verschenen – wéér geen Van Deyssel! Top
houd.’
Naeff hoopte nu eenmaal op toneel als een ‘gemeenschappelijk eigendom’ van
Twee weken vakantie met de Prinsen en hun dochter Marietje op de Mooker-
acteurs, regisseurs én schrijvers. In een vervolgartikel, waarin zij de jubileum-
heide waren verkwikkend. Terwijl Top er werkte aan artikelen voor De Amster-
voorstelling Caesar en Cleopatra, in vertaling van Couperus, besprak141, uitte zij
dammer, gaf haar man zich met Arij Prins over aan alweer een nieuwe hobby: vis-
enige teleurstelling over de keuze voor dit stuk van Shaw, die zij weliswaar sa-
sen. Meteen daarna reisde Top naar Maastricht, waar zij getuige wilde zijn van de
men met Ibsen en Strindberg als de drie groten van het internationale toneel
zevenjaarlijkse ‘Heiligdomsvaart’ ter ere van Sint-Servatius. Zij was onder de
zag, maar liever toch had zij een oorspronkelijk Nederlands stuk gezien. Zij nam
indruk van het roomse spektakel en moest erkennen: katholieke kinderen leer-
de gelegenheid waar om nog maar eens te zeggen dat helaas geen enkele Neder-
den het evangelie op deze wijze aantrekkelijker kennen dan ‘het protestantsche
landse toneelschrijver aan het niveau van het befaamde drietal tippen kon. Haar
catechesatie-kind’. In De Amsterdammer van 5 augustus wijdde zij er een warme
fulmineren tegen het in haar ogen middelmatige van eigen bodem viel niet altijd
bespreking aan, waarin zij de zwakke plekken van de manifestatie – ongeschool-
in goede aarde. Zo noemde C.S. Adama van Scheltema, die zelf ook toneelstuk-
de stemmen deden verlangen naar pantomime – niet wegpoetste. Vervolgens
ken schreef, haar opvatting een ‘apodictische dwaasheid’.142
reisde zij naar Valkenburg, waar zij in het Rotspark een openluchtvertoning zag
Top had zich nog voorzichtig uitgedrukt: twee weken later publiceerde De
van A. van Delft, Sauls verwerping. Het openluchttoneel was veelal een katholieke
Amsterdammer een artikel waarin het gekozen jubileumstuk onomwonden als
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
213
een ‘misgreep’ werd betiteld, als een gemiste kans om ‘Nederlandsche idealen te 143
ervan te verzekeren dat hoe eerder haar medewerking zou ophouden, hoe liever hem dit zou zijn. Kort daarop zag hij haar in de schouwburg. ‘Een mooye vrouw,
verdedigen’.
goed gekleed’, dat moest hij toegeven, maar ook: ‘met een arrogant lachje’.152 De Haar toneelbesprekingen in De Amsterdammer oogstten al snel waardering. De
steeds ontoegankelijker en excentrieker wordende Van Eeden was ongelukkig.
gerespecteerde J.H. Rössing, zelf toneelcriticus, schreef haar over haar bespre-
‘Ik voelde me zoo ver en vreemd van alle menschen. Een sombere eenzame.’
king van Doodendans, dat Royaards op zijn repertoire genomen had: ‘Ik gaf er
Mogelijk had hij Top Naeff gezien in de Amsterdamse Stadsschouwburg bij
wat om, als ik het had kunnen schrijven. Uw inzicht in het stuk van Strindberg
het veertigjarig toneeljubileum van Jan C. de Vos, waar beiden aanwezig waren.
en in het spel van Royaards is overtuigend en scherp van oordeel. Bij al de leuter-
Van Eeden hield die achtste november een gênante lofzang, waarin zijn kritiek
artikels, die dames tegenwoordig over artiesten schrijven, doet het frissche en
op het Nederlandse toneelbestel meer aandacht kreeg dan de jubilerende De
doorwrochte van U aangenaam aan. Vaar zoo voort!’
144
Geregeld schreef zij over
stukken van min of meer bevriende collega’s en daarin wist zij doorgaans alle subjectiviteit te vermijden. Over de klucht Kwakzalvers van haar vriend Henri 145
Dekking publiceerde ze een evenwichtige beschouwing
, waarin ze niet voor-
bijging aan zwakheden. Dekking bewonderde haar recensie, waarin ze haar genegenheid voor hem had laten blijken, zonder haar oordeel geweld aan te doen.146 Partijdigheid was er alleen voor God de Vader.
haar oude leermeester, die haar eerste toneelstuk had opgevoerd.154 Vóór de IJsbrand-kwestie had Van Eeden al geen positief beeld van Top Naeff. Hij had haar één keer ontmoet, bij een etentje bij Royaards, en zij deed hem toen ‘niet sympathiek aan’, schreef hij in zijn dagboek.155 Top Naeff had geen seconde geaarzeld over haar recensie. ‘Society-Heiligen heb ik nooit kunnen zetten, en deze allerminst, aldus sprak het voor mij vanzelf
Ook de ‘gewone’ lezer was enthousiast. J. Engelander schreef haar dat hem na
dat ik mij zonder aanzien des persoons in die richting vrijmoedig uitsprak.’156
het genot van de voorstelling zelf nog het genot van haar bespreking wachtte.
Het lukte Van Eeden de gewraakte recensie voorlopig te blokkeren, waarna Top
Daarom was hij zo vrij ‘met dit briefje u van ganscher harte voor uwe kronieken
Naeff een brief aan Van Hamel schreef, waarbij zij Van Eedens brief meestuurde.
te huldigen en te bedanken’.147
Zij vroeg of de redactie zich in haar geheel wilde uitspreken over de kwestie. Zij
Dat ‘aangename’ werd door één van de Amsterdammer-redacteuren niet onder-
schreef haar kritieken niet voor ‘de hoffelijkheid’, zei ze, ‘maar om het persoon-
schreven: Frederik van Eeden. Diens toneelspel IJsbrand uit 1908 werd in het
lijk overwogen, en zoo zuiver mogelijk verantwoord inzicht in zake tooneel-
najaar van 1916 opnieuw gespeeld door de Tooneelvereeniging van Herman
kunst’.157 Na een, niet bewaarde, bemiddelende brief van redacteur Orobio de
Heijermans en Jan Musch. Van Eeden was extra gevoelig voor deze voorstelling
Castro stelde zij een en ander op scherp. Zij wenste van de redactie-als-geheel een
doordat dit stuk indertijd niet erg enthousiast ontvangen was. Bovendien had hij
duidelijke uitspraak: stond zij, ‘bij eventueele voortzetting onzer relatie’ haar
148
Hij was dan ook furieus
werk af aan een ‘lichaam of aan een persoon’?158 Als daarover geen helderheid
toen hij in drukproef een kritische recensie van Top Naeff las. Top had ‘een
bestond, zou zij, wanneer zij voor De Amsterdammer bleef schrijven, óf zich moe-
schampere bespreking’ van zijn stuk ingestuurd, schreef hij verbitterd op 3 no-
ten onderwerpen aan Van Eedens particuliere censuur óf het eerstvolgende con-
vember in zijn dagboek.149 Hij vond het ontoelaatbaar dat deze negatieve kritiek
flict afwachten. Grootmoedig schreef zij verder dat zij er niet erg aan hechtte
over een stuk van hem, nota bene Amsterdammer-redacteur, gepubliceerd zou
haar stuk alsnog te publiceren, als het Van Eeden ‘zoo bijzonder onaangenaam’
worden en trachtte de redactie over te halen het niet te plaatsen. Enkele dagen
was: ‘Critiek-schrijven is ongeveer altijd verdriet-doen, en ik ben er niets rouwig
later noteerde hij dat de hele redactie verontwaardigd was over zijn standpunt.
om deze schaduwzijde van het beroep eens een keer mis te loopen.’
de laatste jaren teleurstellingen moeten incasseren.
214
Vos.153 Top Naeff sprak niet, maar had wel in de nrc een warm stukje gewijd aan
Aan Top stuurde hij een ‘vinnig antwoord’150, waarin hij haar ‘gemis aan begrip
Orobio de Castro reageerde opgelucht. Als Top per se haar stuk gepubliceerd
en gevoel’ verweet. Als zij haar stuk gepubliceerd zou hebben in een hem vijan-
had willen zien, was dat ook gebeurd, schreef hij op 17 november. Van Eeden zou
dig blad zou hem dat weinig gedaan hebben, schreef hij, maar wat zij nu deed, in
zich daarbij hebben neergelegd, maar nu was hij Top voor haar ‘inschikkelijk-
een blad waarvan het literaire deel onder zijn leiding viel, noemde hij ‘onhoffe-
heid’ dankbaar.159 De redactie, die haar medewerking als ‘een voorrecht’
lijk’.151 Hij herinnerde haar eraan dat haar medewerking aan De Amsterdammer
beschouwde, hoopte dat het vertrouwen nu hersteld zou zijn. Top Naeff had
niet zijn idee geweest was en hij maakte ‘gaarne’ van de gelegenheid gebruik haar
ondanks haar principes iets van de kwestie geleerd: ‘dat je de dingen, ook al erger
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
215
je je groen en geel, altijd wel iets minder hardvochtig uit je pen kunt draaien dan je in het vuur der eerste betweterigheid gelooft’.
160
als arts extra brandstof krijgen. De kou verdreef Top zes weken uit haar werkkamer, maar een ‘vlaskachel’, waarin louter vlasafval gestookt kon worden, bracht uitkomst. Zij genoot in die dagen van de nieuwe roman van Ina Boudier-Bakker,
Meer en meer verdrong het toneel en al wat daar aan vastzat het literaire werk
Het spiegeltje, dat zij een mooi boek vond, weliswaar ‘on-litterair’ – waarmee zij op
van Top Naeff. De ‘Dramatische kroniek’, die wekelijks gevuld moest worden,
de stijl doelde –, maar verder ‘wàrm, en knap van conceptie’.165 Het onderwerp
kostte haar niet alleen veel reistijd; haar beschouwingen waren nu eenmaal méér
van de roman, de ongelukkige liefde van een vrouw voor een getrouwde man, lag
dan snelgeschreven impressies. Het stuk analyseerde zij, relateerde het aan het
haar na aan het hart.
oeuvre van de auteur voor zover dat zinvol en mogelijk was, betrok er eerder
Op 9 november bezocht Couperus haar. Hij uitte zijn dankbaarheid met een
gespeelde opvoeringen bij en kwam vervolgens tot een oordeel over déze opvoe-
literair cadeau: De komedianten, waarin hij een kleine opdracht aan zijn gastheer
ring. Regieopvatting en het spel van individuele acteurs werden daarbij betrok-
en gastvrouw schreef.166 Het was een welkome, en eervolle, afwisseling in een
ken. Bij dit alles hechtte Top Naeff aan een sterke schrijfstijl. Al met al betekende
winter die vroeg had ingezet. De hardnekkige koude begeleidde de jaarwisseling
het veel werk, dat vaak nog gecombineerd werd met betrokkenheid bij jubileum-
naar een vierde oorlogsjaar. Top schreef op 28 december aan Prins dat Wim en zij
comités en bezoeken aan de daarbij horende feestvoorstellingen en recepties. En
vervuld waren door de hoop op een spoedige vrede. Dat zij, ondanks allerlei
als een voorstelling de mogelijkheid bood na afloop thuis of elders een souper te
beperkingen, in wezen toch een rimpelloos bestaan leidden, besefte zij goed nu
hebben met Willem en Jacqueline Royaards, Arij en Nelly Prins, Frits en Nell
zij gehoord had dat haar vriendin Cécile Ameye door de Duitsers uit haar huis
Lensvelt, was haar dag helemaal geslaagd. Zij genoot intens van alle theaterdruk-
verdreven was en huisde in de kelder van haar zuster.
te en beleefde ook zelf veel plezier aan haar ‘Kroniek’ als deze eenmaal versche-
Vervelen hoefde zij zich niet, in deze lange winter. Samen met Cyriel Buysse
nen was. Dat nam niet weg dat ze er af en toe genoeg van had. Toen zij eens ‘een-
en Frederik van Eeden zat zij in een jury, die voor een prijsvraag van De Amster-
zaam tusschen een schouwburg vol klappende Roomschen het mirakelig
dammer ingezonden novellen en verhalen moest beoordelen. Zo’n tweehonderd
mirakel van Felix Rutten uit moest zitten’, schreef zij aan Mijnssen: ‘Ik geloof dat
novellen las zij, en zij vond het een ‘amusant slotbedrijf’167 toen zij eind januari
ik er op een dag physiek onder bezwijk.’161
in Amsterdam met de andere juryleden, Amsterdammer-redactie en uitgevers tot eindoordelen moest komen. Daarvoor moest zij in één vertrek vertoeven met
Royaards beleefde in 1916-1917 een sterk seizoen, artistiek gezien en wat zijn
Van Eeden en uit voorzorg ging zij maar zo ver mogelijk van de Boeddha van
financiële situatie betrof. Doodendans en Driekoningenavond waren een succes en
Bussum, zoals zij hem noemde, af zitten. ‘[...] maar hij deed poes-vriendelijk
beide stukken kregen een warm personthaal. Top Naeff schreef lovend over Roy-
tegen mij,’ schreef zij op 25 januari 1918 aan Prins. Van Eeden noteerde in zijn
aards’ regie in Driekoningenavond, roemde Jacqueline om de ‘innerlijke poëzie van
dagboek dat zij het snel eens waren.168 Vijftien prijzen werden bepaald; de eerste,
162
haar geheel optreden’
, en zei ook nadrukkelijk hoe essentieel de aankleding
van Frits Lensvelt en de kostuums van Nell Bronger waren. ‘Lens’ en Nell verrichtten op hun terreinen revolutionair werk. De opvatting: ‘De moderne rich163
born.169 In die januarimaand moet zij, bepaald geen politiek activiste, gegrinnikt
ting wil [...] karakter in décor en kostumeering’ groeide , evenals de waardering
hebben om een onverwachte eer die haar ten deel viel: zij was verkozen in een
voor Royaards, die schrijvers als Vondel en Shakespeare dichter bij het publiek
‘vrouwenparlement’, waarvoor De Amsterdammer verkiezingen had uitgeschre-
164
had gebracht.
216
ter waarde van 125 gulden, ging naar de novelle De stervenden van Arnold Saal-
ven. In 1917 was het algemeen kiesrecht voor mannen ingevoerd en werd dat voor
Na de zomervakantie, die Top met de Prinsen in Domburg doorbracht, brak
vrouwen mogelijk gemaakt. Het zou nog tot 1922 duren voor het vrouwenkies-
een gure herfst aan, die hier en daar in Nederland overstromingen bracht. Grote
recht in de grondwet werd vastgelegd, maar nu dat na 1917 eindelijk in zicht
delen van Dordrecht liepen onder. Ondanks de ellende die het voor betrokkenen
kwam, liet De Amsterdammer de lezers een fictief parlement van 35 vrouwen kie-
bracht, dacht Top vrolijk aan haar kindertijd, als zij met een bootje naar het
zen. Op 26 januari publiceerde het blad een portrettengalerij van de gekozenen.
ondergelopen huis van haar grootouders Vriesendorp voer. Funest bij het schrale
Top Naeff behoorde tot de uitverkorenen, met 42 stemmen, en bevond zich in
weer was de kolendistributie, gevolg van de oorlog, maar gelukkig kon Van Rhijn
een bont gezelschap. Met een overgrote meerderheid van stemmen – 231 – stond
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
217
Aletta Jacobs bovenaan en in het onmiddellijke gezelschap van Top Naeff bevon-
hoe zal Europa worden na deze dagen, met of zonder Duitsche keizer! Als direc-
den zich onder anderen de zangeres Aaltje Noordewier-Reddingius – 52 stem-
teur van zoo’n groote fabriek moet het je ook wel eens benauwen, en als Henriet-
men – en Henriette Roland Holst, met 56 stemmen.
te Roland Holst een mensch is als wij allen, moet zelfs haar de angst bekruipen
Was Top Naeff onverhoeds opgenomen in een schijnparlement, de jaarverga-
voor wat zij van de hemel heeft afgedreigd.’
dering van de Vereeniging van Letterkundigen, op 8 juni in Den Haag, zette een
Zij was de oorlogsjaren zonder al te veel hinder doorgekomen. Natuurlijk,
punt achter haar bestuurslidmaatschap van deze organisatie. Na ruim twaalf
ook zij had moeten wennen aan kolenschaarste, ingekrompen gasgebruik,
jaar besturen was zij niet meer herkiesbaar. Het gehele bestuur onderging een
broodbonnen en andere levensmiddelendistributie, aan dreigende inkwartie-
metamorfose. Van Deyssel, overigens weer eens niet aanwezig, legde zijn voor-
ring van militairen, aan treinen die door gebrek aan brandstof niet op schema of
zitterschap neer. Om gezondheidsredenen, zo gaf hij aan – en daarmee zei hij
helemaal niet reden en vooral aan een permanente onrust. Maar echt persoonlijk
geen woord te veel, want hij was geregeld zwaar overspannen.
ongemak had zij niet ondervonden. Wel was de vrede van vóór 1914 niet langer
In de zomer, terwijl in Nederland de eerste slachtoffers vielen van de Spaanse
‘vanzelfsprekend’ en was de politieke legpuzzel door elkaar geschud.
griep, brachten Top en Wim samen met de Prinsen enige tijd in een nat Nunspeet
Met de val van Duitsland wankelde voor Top Naeff de wereldorde zoals zij
door en daarna nog een week op een stormachtig Texel. Ook de terugtocht was
die altijd gekend had. Het schrikbeeld waarover binnen haar familie altijd
geen onverdeeld genoegen. ‘[...] toen ik op de terugreis van Oudeschild naar den
slechts fluisterend gesproken was – ‘rood’ – zou nu wel eens realiteit kunnen
Helder zoo misselijk als een kat, alle akeligheid van een juffrouw-over-de-ver-
worden. De angst voor het communisme, ongetwijfeld versterkt door de gebeur-
schansing door de wind bijna in mijn bedrukt gezicht kreeg, was ik toch dank-
tenissen in Rusland, waar in juli 1917 het tsarengezin door de bolsjewieken was
170
Van
uitgemoord, had in Nederland grote proporties aangenomen. De oude, traditio-
Rhijn kreeg het druk met patiënten, na thuiskomst, met trieste pieken in okto-
nele zekerheden werden bedreigd, een onduidelijke tijd brak aan, op alle gebie-
171
ber en november. Aan Prins schreef Top dat de griep haar huis ‘tot een hel’
den. Enkele maanden eerder had zij in Rotterdam een tentoonstelling van
maakte: ‘Het gebel en getelefoneer was niet uit te houden.’ Zelf hadden zij het
moderne kunstnijverheid bezocht, waar zij met tegenstrijdige gevoelens had
ook gehad, maar Top was slechts anderhalve dag in bed gebleven.
rondgelopen. Enerzijds vond zij dat Nederland zoals altijd achteropliep – in Ber-
baar dit tochtje niet te dikwijls te hoeven maken,’ schreef zij Robbers.
lijn en München had ze dit ‘moderne’ al vijftien jaar geleden gezien – maar ver-
218
November bracht de vrede waar zo lang op gehoopt was. Nadat de Oostenrijks-
der zag ze er naast veel moois ook veel lelijke dingen en dat ontlokte haar de ver-
Hongaarse monarchie uiteengevallen was en Bulgarije en Turkije wapenstilstan-
zuchting: ‘Wie verlost ons van alle gewilde middelmatigheid op elk gebied! Ik
den sloten, was in september de oorlog op de Balkan al geëindigd. De Duitse ge-
word er soms “naar” van. Ik zag er eenige “broeders” rondloopen en dacht, waar
nerale staf zag de gehele ineenstorting van het westelijk front naderen en wist
blijft het genie dat al dit geknutsel omver schopt! Maar van deze anarchistische
geen andere oplossing meer dan een wapenstilstand. Deze werd op 11 november getekend in het bos van Compiègne, in de spoorwegwagon van generaal Foch,
gevoelens was op mijn pioen-warm en verbrand [...] gelaat niets te bespeuren.’172 De eerste uitingen van een nieuwe tijd waren zichtbaar, mede bepaald door
opperbevelhebber van alle geallieerde legers in Frankrijk.
een oorlog die de laatste stuiptrekkingen van een belle époque definitief tot stil-
In deze onrustige dagen schreef Top Naeff op 8 november een brief aan Prins,
stand had gebracht.Top Naeff realiseerde zich hoe bijzonder het was alles te heb-
waarin zij haar medeleven betuigde bij een brand die in zijn grote achterkamer,
ben meebeleefd, maar meende ook: ‘Literair is het voor mij den nekslag.’173 Aan
waarin zijn schilderijenverzameling hing, gewoed had en schade had aange-
Robbers had zij in 1917 geschreven dat zij fictie steeds meer als een onhaalbare
richt. Nelly Prins had er brandwonden aan haar handen aan overgehouden. Maar
zaak zag: ‘Ik kan me niet meer voorstellen, dat het iemand interesseert wat ik te
er was meer dat Top bezighield: de naderende vrede en de politieke orde in Euro-
vertellen heb, en ik vind elk woord te veel.’174 Ze begon ook te geloven dat ze
pa daarna. ‘De wereld hangt van ellende aan elkaar,’ schreef zij. ‘Van den oorlog
nooit meer zo’n uitvoerige, gedetailleerde roman als Voor de poort zou schrijven,
ben ik niet half zoo onder den indruk geweest als van de vrede. Wat een spanning
want zij zag in dat het allemaal veel strakker, beknopter kon.175
overal! Het is voor Duitschland ontzettend, zulk een grootsch noodlot omvatten
Ze zou zich hebben geschaamd, zei ze, om tijdens de oorlog aan een verzon-
wij met onze hersens niet. Geen menschenmacht, die iets meer tegenhoudt. En
nen verhaal te werken, ‘terwijl de ramen van mijn kamer huiverden van het on-
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
219
tembare achter onze grenzen [...]’.176 Dat laatste was misschien een aannemelijk
idealisme en tot roem van Amsterdam officieel erkend aan de spits der Neder-
alibi voor de buitenwacht, maar had de ellende buiten de grenzen ook niet juist
landsche tooneelschrijfkunst, zijn stempel te drukken op dit gemeentewerk?’
inspirerend kunnen werken?
Het klonk als een retorische vraag en dat besefte zij zelf: ‘Het kan er – vakkundige voorlichting heeft ons daarvan voldoende overtuigd – slechts één zijn. Tus-
De betrekkelijke politieke vrede was in aantocht, maar op theaterterrein smeul-
schen: goed, beter, best, dient gekozen.’ En toen nam zij, met ironie, gas terug:
den verschillende lonten. Al bijna veertig jaar verhuurde de gemeente Amster-
‘Man en paard noemen? Of, neutraal en bedachtzaam naar vaderlandschen aard,
dam via bemiddeling van de Stadsschouwburgmaatschappij de Stadsschouw-
er nog een beetje omheen praten?’ Haar collega J. Ankersmit, toneelredacteur
burg aan de kv Het Nederlandsch Tooneel. Deze kv had als vaste bespeler een
van Het Volk, noemde in de Amsterdammer-enquête man en paard wél: Royaards
monopoliepositie in dit theater en werd dan ook door velen gezien als een be-
was de man! Heijermans paste met zijn genre niet in de grote zaal, meende hij, en
voorrecht gezelschap. Het had vaste planken onder de voeten, terwijl andere
Verkade zat met een ‘verburgerlijkt en vervlakt’ gezelschap.
gezelschappen waren overgeleverd aan vermoeiend door het land trekken. Het
De ‘Schouwburgkwestie’ – de term werd een begrip – was inmiddels voor
ontving als enige een jaarlijkse subsidie van 25 000 gulden van koningin Wilhel-
Royaards alleen maar nijpender geworden. Eind 1918 had hij namelijk plomp-
mina en betaalde verhoudingsgewijs een niet al te hoge huur – 14 000 gulden per
verloren te horen gekregen dat de directie van het Paleis voor Volksvlijt, dat hij al
jaar. Velen waren niet verrukt van het kv-repertoire en de wijze waarop dit
zo lang bespeelde, hem de huur opzegde. In het begin van het jaar waren hem al
gebracht werd. Het gezelschap deed in hun ogen niets aan de verheffing van het
speelavonden, nota bene juist de lucratieve zondagen, ontnomen. En nu moest
toneel in Nederland.177
hij per 1 september 1919 plaatsmaken voor operettes van Louis Bouwmeester
Over de kv Het Nederlandsch Tooneel als vaste bespeler heerste al enkele jaren ongenoegen en in het voorjaar van 1919 zou de Amsterdamse gemeenteraad
werd door Royaards, Top Naeff en anderen ervaren als een grove belediging.183
beslissen over de bestemming van de Stadsschouwburg. Vooruitlopend daarop
Aangenaam was het niet altijd geweest, optreden in het Paleis, waar de direc-
wijdde het Verbond van Nederlandsche Kunstenaarsvereenigingen een buiten-
teur een streng regime voerde. Hij hield zich zeer strikt aan de sluitingstijden –
gewone algemene vergadering aan dit vraagstuk. Initiatiefnemer en voorzitter
in de oorlogsjaren eiste men een sluitingstijd om exact 23.00 uur – en ook al was
Robbers had Top Naeff, die speciaal om de schouwburgkwestie als vvl-gedele-
de voorstelling nog niet helemaal afgelopen, gordijn en ijzeren brandscherm
geerde in het verbond was gebleven178, overgehaald een kort referaat over het
móésten zakken. Toen op 22 maart 1917 de Nederlandsche Opera de Lohengrin
vraagstuk te houden. Ze voelde er aanvankelijk niets voor, omdat zij zichzelf als
speelde, daalde het gordijn en viel het ijzeren brandscherm nog vóór Elsa haar
partijdig, want voor Royaards als vaste bespeler, zag, maar deed het uiteindelijk
stervenskreet had kunnen slaken. Het orkest speelde de laatste dertig maten
179
wel. Onomwonden pleitte zij in haar rede voor het gezelschap van Royaards.
gewoon uit.184 Ook Royaards’ opvoering De duivel in de vrouw was abrupt afgebro-
‘Ik vind het nu eenmaal een paskwil en een schandaal dat ze Royaards maar laten
ken.185 Een versneld speltempo was soms een noodoplossing.
zwoegen terwijl ze op het Leidsche Plein op de eieren zitten’, had ze op 13 september aan Robbers geschreven.
Niettemin was het Paleis voor Volksvlijt sinds de oprichting van Royaards’ gezelschap zijn tweede thuis geweest. Jacqueline koesterde warme herinnerin-
In diezelfde tijd lanceerde De Amsterdammer een enquête onder acteurs, schrijvers, critici en leiders van gezelschappen over de toekomst van de Stadsschouw-
gen aan het primitieve paleis, dat ‘in zijn armoedigheid een grote charme’186 had.
burg. Initiatiefnemer was het socialistische raadslid Kleerekoper, die zich al eer-
Op de huuropzegging reageerde Royaards des Royaards: opgewonden en
der met de materie had beziggehouden.180 Hij vond eveneens dat de schouwburg
eisend. Zijn aanstaande vertrek uit het Paleis moest wel leiden tot liquidatie van
één vaste bespeler diende te krijgen – en het was geen geheim dat hij daarvoor
zijn gezelschap als er geen vervangende ruimte gevonden werd, liet hij na een
181
partijgenoot Heijermans op het oog had.
220
jr.182 Dat het serieuze toneel diende te buigen voor gemakkelijk amusement
Het overgrote deel van de onder-
vergadering met de commissarissen van de nv Het Tooneel weten.
vraagden was voor één vast gezelschap. In De Amsterdammer van 28 december 1918
Johan de Meester mobiliseerde verontruste kunstenaars, die over niet min-
wees Top Naeff opnieuw naar ‘de meestbegaafde spel-leider’ die ‘de bekwaamste
der dan ‘een ramp’ spraken, en plaatste een wanhoopskreet in de krant, waarin
bedrijfschef’ zou blijken. Concreet vroeg zij: ‘Wie behoort, op grond van dit
de wens werd uitgesproken dat de ‘hoogstrevende en zooveel vermogende’ kun-
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
221
stenaar eindelijk zijn eigen schouwburg zou krijgen. Naast Top Naeff tekenden
beste tooneel dat er in Nederland is, zal hij wonderen kunnen verrichten.’191 Hij
Berlage, Boutens, Ina Boudier-Bakker, Couperus, Diepenbrock, Emants, Isaac
had de bijna vergeten Nederlandse klassieken opgefrist en toegankelijk gemaakt
Israëls, Johan Huizinga, Kloos, Mengelberg en Rik Roland Holst.187 Mede ge-
en de verbeelding op een voetstuk geplaatst. Daarbij had hij een eenheid van stijl
sterkt door deze klinkende namen en de aanstaande dakloosheid van zijn gezel-
verwezenlijkt en, net als Max Reinhardt, gestreefd naar een sterk ensemblespel
schap meende Royaards, tot irritatie van velen, dat alleen hém de Stadsschouw-
en kunstzinnige decorontwerpers en componisten alle ruimte gegeven.
burg kon toebedeeld worden.
De eer kon niet op een beter moment komen. Verdreven uit het Paleis voor
Top lééfde voor de kwestie: ‘Het spannendste stuk van dezen winter. Inmiddels is er overal roering.’188
Volksvlijt en strijdend voor een vast podium was hij met dit eredoctoraat volgens Top Naeff ‘oprecht gelukkig’.192 Het was iets bijzonders. Jaren eerder zou het on-
Om een en ander te kanaliseren, benoemde de gemeente Amsterdam een
denkbaar geweest zijn: een acteur die om zijn acteurschap een eredoctoraat
adviserende commissie waarin Top Naeff tot haar verbazing – ‘Ze zullen wel alle
kreeg.193 Top Naeff was blij met het eerbetoon aan Royaards, maar realiseerde
moeite doen om mij er uit te houden [...]’ – tot lid werd verkozen. Ze was opgeto-
zich dat de strijd nog niet gestreden was. ‘Het doet mij plezier,’ schreef ze op 3
gen en had er alles voor over, zoals indertijd met de Vereeniging Elckerlyc: verga-
maart aan Mijnssen, die haar met Royaards’ eredoctoraat gefeliciteerd had, ‘al
deren, vergaderen en verhitte brieven schrijven over medestanders en opponen-
zet dit alles wat m.i. scheef staat, nog niet recht. [...] ik ben benieuwd wat uit den
ten. Dat alles vanuit een onwrikbare missie-ijver die vriend en vooral vijand
verfoeilijken chaos nog worden zal.’
diende te overtuigen van de enige mogelijkheid: Royaards in de schouwburg!
Samen met Johan de Meester, die zich ook voor Royaards inzette, reisde zij
Dat hij zou moeten solliciteren naar een vaste speelpositie in de Stadsschouw-
geregeld naar Amsterdam, om waar zij kon haar invloed te laten gelden. Zij vond
burg vond zij een gotspe. ‘Geef den kunstenaar wat des kunstenaars is,’ schreef
het nodig ‘dat kunstenaars die iets in de melk te brokkelen hebben, een bres vor-
zij in De Amsterdammer van 25 januari 1919. Het was een pleidooi voor de vooraan-
men tegen de drommen van niets-kunners en middelmatigheden, die geen
staande positie van ‘de kunstenaar’, waarin zij zich fel keerde tegen de gemeente
ander doel hebben dan het groote te belemmeren om zelf op den voorgrond te
als werkgever van een toneelleider. Zij meende dat dit soort democratie niet meer
komen’.194 Die ‘chaos’, zoals zij het noemde, was geen hyperbool; de toneelwereld gist-
was dan ‘een misplaatst saluut aan de godin van den dag’ en citeerde instem-
195
Wat opvalt in de krantenpolemieken over de schouwburg is de emotionele
mend Lessingtheaterleider Arthur Eloesser, die eens had gezegd: ‘Nach vollende-
te.
ter Demokratie werden sie (die Künstler) die letzen Könige sein.’ Zij eindigde
toon van alle betrokkenen, die vaak meer op de man dan op de zaak schoten.
haar hartenkreet met de wens dat de Amsterdamse raad zich met onderscheiding
De erepromotie, op 26 maart, bood even een oase.196 Promotor was kunsthis-
zou wenden tot de kunstenaar wiens naam zij nu niet noemen zou, maar voor
toricus professor doctor Willem Vogelsang, vriend van Royaards. In een gloed-
wiens werk zij op deze plaats steeds de aandacht van de lezer had gevraagd. Voor
volle rede beleed Royaards zijn kunstenaarscredo, in de overtuiging dat met zijn
Top Naeff was de Stadsschouwburg voor Royaards geen gunst, maar een recht.
promotie tevens een eredoctoraat aan de Nederlandse toneelkunst was uitgereikt. De dramatische kunst werd, meende hij, na jarenlange miskenning inmid-
Midden in alle tumult bereikte Royaards een bericht dat hem moed gaf: de senaat
dels als even belangrijk als andere kunsten beschouwd, want in de hem verleen-
van de Utrechtse universiteit had hem op 23 februari 1919 tot doctor honoris cau-
de doctorstitel was nu de Nederlandse toneelspeelkunst ‘door de mannen der
sa in de letteren benoemd om zijn magistrale Faust-voorstellingen. Goethes stuk
wetenschap [...] mondig verklaard’.197 Hieraan koppelde hij de verwachting dat een
was in Nederland vrijwel nog niet gespeeld en hoewel de voorstellingen niet
financiële overheidssteun voor het toneel niet langer kon uitblijven; hij ver-
onberispelijk waren, maakten ze diepe indruk. De generale repetitie had twee
trouwde op de zojuist geïnstalleerde ‘Rijkscommissie voor de dramatische
189
dagen en een nacht geduurd
– de zes uur durende voorstelling wist het publiek
‘onafgebroken te boeien en tot geestdrift te brengen’.
222
190
kunst’, van wie hij subsidiëring van het toneel verwachtte. Ten onrechte, zou later blijken.
Royaards had zich een reputatie verworven. Met zijn Vondelopvoeringen had
De toekomst van de Stadsschouwburg kwam dichterbij. Vóór 1 oktober 1919
hij volgens velen het Nederlandse toneel op een hoger plan gebracht dan waarop
konden geïnteresseerde directeuren solliciteren en aan de gemeenteraad ken-
het vóór die tijd gestaan had: ‘Hij is een regisseur van den eersten rang en op het
baar maken hoe hun gezelschap eruit zou gaan zien en aan welk repertoire
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
223
gedacht werd – vrijwel onmogelijke eisen in een situatie waarin niets vast198
stond.
Voor Royaards, Verkade en Heijermans brak een periode van elkaar vlie-
gen afvangen aan.
Top Naeff was bedolven onder toneelbesognes en daar kwam de naderende ontbinding van de nv Het Tooneel nog bij. Royaards had daartoe moeten besluiten nu hij het Paleis voor Volksvlijt zou kwijtraken en nog geen nieuw podium had.
Het ging Verkade inmiddels niet voor de wind. Vanaf het begin van zijn
Top gooide samen met Prins een reddingsboei uit. ‘Top als een Jeanne d’Arc van
komst in de Stadsschouwburg had hij conflicten met zijn onevenwichtige gezel-
Het Tooneel staat nog steeds dapper in den bres voor de rechten van G.d.V.,’
schap, een combinatie van ‘zijn’ veelal jongere acteurs en de oudere garde van de
schreef Prins aan Robbers.203 Royaards kreeg sinds 1918 een subsidie van konin-
kv Het Nederlandsch Tooneel. Vooral de grote Louis Bouwmeester sr. en zijn
gin Wilhelmina, maar dat was niet voldoende. Er werd een Royaards-fonds opge-
zuster Theo Mann-Bouwmeester konden zich niet vinden in Verkades aanpak en
richt om door middel van plaatselijke comités geld in te zamelen, zodat jaarlijks
hadden het idee dat ze niet meer goed aan bod kwamen door nieuwe jonge
aan de nv Het Tooneel steun verleend zou kunnen worden. Met aandeelhou-
199
Spanningen groeiden. Daarnaast had Verkade niet alleen een artis-
derslijsten ging Top aan de slag en schreef brieven aan naar haar idee invloedrij-
tiek, maar ook een persoonlijk verlies getroffen. Zijn huwelijksproblemen had-
ke én vermogende personen – om te zien of er nog iets te redden viel. Het leidde
den in de zomer van 1917 geleid tot het vertrek van Enny Vrede, in wie hij niet
tot weinig of niets.
krachten.
alleen zijn echtgenote verloor, maar ook een van de sterren van zijn gezelschap.
Over de toekomst was zij somber. ‘Je hebt geen idée wat een smerige boel het
Midden in de Schouwburgproblemen bereikte hem het tragische bericht van de
is in Amsterdam. Hoe er gewerkt wordt! Verkade zal het loodje wel leggen [...].
dood van zijn ex-vrouw, die tijdens haar huwelijksreis met F. Vlielander Hein bij
Maar de s.d.a.p.broeders doen al hun best voor Heijermans en het is als overal
een scheepsramp verdronken was.200 Buiten dit alles werd Verkade in die dagen
louter politiek gekonkel. De leus is nu: “Een democratisch tooneel” en wie daar
fel aangevallen in De Telegraaf door toneelcriticus Barbarossa, een pleitbezorger
nu maar de mooiste theorieën over verkoopt, is de man. Intusschen trapt men
van Royaards en ook Top Naeff blies haar partij mee.
met voeten alles wat tot dusver met zooveel moeite bereikt is, en gaan dezer
Toen op 10 mei in het Paleis voor Volksvlijt de vijftigste opvoering van Faust
dagen de Shakespeare-stukken en morgen de Faust voor de laatste maal omdat
gespeeld werd, greep zij de gelegenheid aan om in De Amsterdammer 201 niet alleen
dan het gezelschap uit elkaar spat.’ Royaards was ‘zoo in de put over de heele toe-
nog eens uit te leggen hoe treurig Royaards’ situatie was, maar vooral ook om
stand dat hij alle hoop verloren had’.204
haar visie op Verkade te geven. Zij gooide hem heel wat voor de voeten, onder
In die stemming schreef hij een sollicitatiebrief. De vereiste opgave van een
meer dat hij gezelschappen ontwricht had door er spelers weg te kopen, niet om
tableau de la troupe maakte hij niet; zonder vaste schouwburg en zonder con-
ze zelf te gebruiken maar om ze ‘onschadelijk te maken tegenover den concur-
creet uitzicht op de toekomst leek het hem onmogelijk een groep spelers om
rent’. Wanneer Verkade zich in deze strijd zou terugtrekken ‘tot de bescheidener
hem heen te verzamelen. Hij zou de brief, gedateerd 14 juli 1919, pas na de zomer
plaats, waarop hij, naar gebleken bekwaamheid, behoort’, zou zij dat een geluk
versturen. Een dag later schreef hij aan de Lensvelts: ‘Omtrent eene eventueele
vinden voor Schiller en Shakespeare ‘en voor den geheelen chaotischen toestand
leiding in den Stadsschouwburg maak ik mij in het geheel geen illusies. Ik heb
van ons tooneel’.
mij daar ook los van gemaakt. In mijn goede oogenblikken laat de Stadsschouw-
Zij schetste het subjectieve beeld van een opportunistische windvaan. Subjec-
burgquaesti mitsgaders de eventueele bouw van nieuwe schouwburgen mij ge-
tief, en ook niet geheel waarheidsgetrouw, want en passant zei zij dat Verkade in
heel koud. Laten eerzuchtige heertjes als Heijermans, van der Horst en Verkade
1917 elke samenwerking met Royaards had geweigerd. Dit is onterecht, want het
zich daar druk over maken. Het baantjesjagen is een ijdel vermaak.’205
was Verkade geweest die Royaards in het begin van dat jaar zelf met fusieplannen benaderd had.202
De strijd om het bestaan begon hem te ondermijnen. Hij had een moeizaam seizoen achter de rug met teleurstellende financiële opbrengsten, de strijd om de
Niet alleen Verkade tobde, ook Heijermans had het moeilijk. Zoals zo vaak
schouwburg – beslissingen werden telkens weer vooruitgeschoven – kostte veel
werd hij gekweld door financiële zorgen. Hij zette een stevig wapen in in de
energie en bracht evenveel ergernis, en fysiek werd hij gehinderd door emfy-
strijd om de Stadsschouwburg door een gezelschap van klinkende namen bijeen
seem, waarvoor hij geregeld moest kuren. Na enkele dagen afleiding bij Frits en
te sprokkelen, door onder anderen de actrices Rika Hopper en Emma Morel, bei-
Nell Lensvelt in Veere schreef hij: ‘Ik heb mijn leven lang de grootste mogelijke
den al jaren ‘vast’ op het Leidseplein, van de kv Het Nederlandsch Tooneel weg te
behoefte gehad aan zon en vreugde en de laatste jaren heb ik innerlijk weinig
kopen. 224
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
225
zon gekend. Het lijkt wel oogenschijnlijk of ik er toch mijn deel van heb gekre-
romans, waarvan Armoede in het algemeen heel gunstig beoordeeld was. Tachtig
gen, maar het was meer schijn dan wezen. En die ellendige emphyseem plaagt
getypte schoolschriftbladzijden telde haar verhaal, in mooi Duits opgeschreven.
mij meer dan iemand weet.’206
Toen zij in haar veel te lange voordracht een – geplande – pauze inlaste, bleken de Zweden niet aan een dergelijke opzet gewend te zijn en moest Top de aanwe-
Het najaar van 1919 bood Top Naeff een welkom intermezzo toen zij Nederland
zigen, die al aanstalten maakten om de zaal te verlaten, vragen te willen blijven.
mocht vertegenwoordigen tijdens een ‘Hollandsche week’ in Stockholm. In 1916
Het was een bizarre situatie: ‘Daar ik van dat podium niet af kon komen, zat ik
waren daar al plannen voor geweest en was Top Naeff al benaderd door de ‘Veree-
toen onder doodelijke stilte eenige minuten vis-à-vis mijn gehoor, en stak toen
niging tot verbreiding van kennis over Nederland in den vreemde’. De Duitse
maar snel weer van wal [...]. Ze zijn tot half elf blijven zitten, godlof.’210 De heer J.
regering echter had het organiserend comité indertijd geen toestemming willen
Rippe, vertegenwoordiger van het Algemeen Nederlandsch Verbond, schreef
geven om door Duitsland te reizen. Nu, drie jaar later, kon het congres eindelijk
later dat ‘onze beroemde schryfster’‘in onberispelyk Duitsch’ en ‘met hare weeke
doorgang vinden. Even was er sprake van dat Couperus Nederland zou vertegen-
sympatieke stem’ diepe indruk op het gehoor gemaakt had. Dat Top zichzelf ‘als
woordigen207, maar uiteindelijk werd Top Naeff officieel afgevaardigd om in
eene der beste’ niet genoemd had, viel te prijzen, meende Rippe.211
Zweden de Nederlandse literatuur te promoten. Op zondag 21 september, de dag
Niet iedereen was enthousiast. Oud-minister van Landbouw, Nijverheid,
van haar aankomst, schreef zij in het Stockholmse Grand Hotel, met uitzicht op
Handel en Financiën M.W.F. Treub en H.J. Lovink212, directeur-generaal van het
het Koninklijk Slot, meteen een prentbriefkaart naar Ina en Henri Boudier. ‘Goe-
Departement van Landbouw, hadden naar de lezing zitten luisteren. ‘Beleefd-
de reis gehad en mooi weer bij de overtocht. Lekker voel ik me op zee toch nooit.
heidshalve woonden wij elkaars optredens bij,’ schreef Top Naeff, ‘onverschillig
Ik vind Stockholm prachtig om in te komen, maar binnenin nogal saai. We zitten
of wij aan ’s lands economie, den veestapel of de “Beweging van Tachtig” onze
hier in een splendid hotel, met een bende Hollanders. Dinsdag moet ik op het
geestdrift hadden te spenderen.’213 Na afloop van de lezing nodigde Treub haar
slappe koord en ik zal moeten lachen inwendig als ik op dat verre podium Ien’s
uit om met hem en zijn vrouw in restaurant Hasselbacken te souperen. Daar
naam noem. Ik sta al als de juffrouw van de Pinkpillen in de Zweedsche krant.’208
kreeg zij een reprimande omdat zij in haar lezing Henriette Roland Holst ‘op
Dat laatste artikel was een voorbode van verschillende uitvoerige artikelen over
ontoelaatbare wijze’ in het zonnetje had gezet. Inderdaad had zij van Roland
de Nederlandse ‘Författarinna’.
209
géén vriendin en géén partijgenote van Henriette Roland Holst te zijn. Zij
overmatig punchgebruik en een Zweeds bad in de voormiddag. Het banket
bewonderde haar al lang, had ook op toneelterrein hoge verwachtingen van haar
opende de ‘Nederlandsche week’ officieel. Dinsdagsmorgens maakten de Neder-
gekoesterd ‘omdat zij, feller dan wie ook op dit oogenblik, den polsslag van het
landers een tocht door het oude Stockholm en ’s avonds opende Top Naeff de
leven voelt’, had zij in 1910 geschreven.214 Voor Top Naeff getuigde alle kunst van
serie lezingen met haar voordracht ‘De Nederlandsche letterkunde’. In het klein
persoonlijke overtuiging en was ware kunst dan ook automatisch ‘strekkings-
auditorium van de Akademie van Wetenschappen schotelde zij het publiek een
kunst’. Alleen wanneer de ontroering van de kunstenaar niet was uitgestegen
ambitieus programma voor: een chronologisch overzicht van de Nederlandse
boven de hartstocht van het moment, had die strekkingskunst niets met ‘kunst’
literatuur van Marnix van St. Aldegonde tot Herman Heijermans, met gedichten
te maken. Henriette Roland Holst wist zich boven het moment te verheffen en
en prozafragmenten als illustraties. Speciaal voor haar had Kloos twee van zijn
daarom bewonderde Top Naeff haar werk, ook al had zij maatschappelijk gezien
sonnetten in het Duits vertaald. Emants betitelde zij als de voornaamste Neder-
een heel andere overtuiging dan zij.215 Voor de gemeenschapskunst, die socialis-
landse romanschrijver – de tijd zou haar daarin gelijk geven, meende zij. Ook
tische en communistische kunstenaars nastreefden, had zij geen enkele waarde-
wijdde zij woorden aan de Vlaamse en Zuid-Afrikaanse letterkunde. Niet
ring. Jaren later schreef zij over een optreden van Henriette Roland Holst met
bepaald vleiend voor haar vrouwelijke collega’s merkte zij op dat zij maar weinig
een groep declamerende kinderen: ‘Ik heb ook zoo’n gruwelijke hekel aan al die
goede schrijfsters kon noemen, zowel in het verleden als in het heden. Helemaal
“collectieve kunst” met gedrilde kinderen, die zich verbeelden in hun bloesjes
objectief was zij niet. Zo prees zij in Ina Boudier-Bakker alleen de schrijfster van
een hemelsch werk te verrichten.’216
psychologisch zuivere schetsen over kinderen en ging zij geheel voorbij aan haar
226
Holst gezegd dat zij haar ‘fantastisch’ vond, maar met nadruk had zij ook gezegd
De volgende dag viel zij tijdens het ontvangstbanket in slaap, gevolg van
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
Top Naeff had oog voor de geest van haar tijd, met ‘onzen hang naar altruïs-
227
me, een milder mededoogen, en een zekere offervaardigheid’, maar vroeg zich
en dramatische wereld, zoals Johan de Meester, Herman Heijermans, Cor van der
ook af: ‘Zijn dit feitelijk niet alle min of meer opgelegde verschijnselen onzer
Lugt Melsert, Alida Tartaud en Royaards. Veelvuldig reisde zij naar Den Haag om
ziel? [...] Tegenover het liefderijk gebaar dat heel de lijdende menschheid wil
daar in de regeringsgebouwen te vergaderen. Uit de notulen blijkt dat zij de ethi-
omvatten, waarschuwt ons Ibsen’s vuist: onszelf niet voor beter houden dan wij
sche kant van minder belang vond dan de esthetische. Om die laatste te waarbor-
zijn, doch evenmin ons-beste-zelf te miskennen, prijs te geven aan het gedroomd
gen en te verbeteren, was zij vóór het instellen van een permanente commissie
welzijn van anderen en den drang der omstandigheden.’
217
voor dramatische kunst die subsidieverstrekking zou moeten beoordelen, waar-
De Nederlandse bewindslieden waren bijna onder protest de zaal uit gelopen, zei Treub, die haar ervoor waarschuwde ‘dergelijke propaganda voor het Commu-
in van de zeven leden er drie artistiek-dramatisch inzicht hadden; in het beoordelingsvermogen van niet-vakmensen had zij geen enkel vertrouwen.222
nisme buiten onze landsgrenzen’ in de toekomst achterwege te laten. Top Naeff
Begin september had de Rijkscommissie voor de Dramatische Kunst het eer-
verdedigde haar aandacht voor Roland Holst door een duidelijke scheiding te
ste deel van haar rapport naar buiten gebracht en stof doen opwaaien. De com-
maken tussen de schrijfster en de propagandiste Henriette Roland Holst.
missie had namelijk een aantal voorwaarden verbonden aan mogelijke toekom-
Zij bofte ermee dat zij haar referaat helemaal aan het begin van de week had
stige staatssubsidiëring, die erop neerkwamen dat géén subsidie zou worden
mogen houden; nu konden de overige dagen ontspannen worden doorgebracht.
verstrekt aan drama dat opriep tot ongehoorzaamheid aan de wet, dat kwetsend
Vanzelfsprekend waren er verplichtingen, zoals museumbezoek, een bezoek aan
kon zijn voor bepaalde godsdiensten, dat ‘zinneprikkelend’ kon zijn enzovoorts.
de Koninklijke Opera en veel lezingen. Om een nog scherper beeld van Neder-
De hele commissie onderschreef de opgestelde criteria – behalve één: Heijer-
land te krijgen konden de Zweden in het voormalig gebouw van de Akademie
mans. Dat deze maatschappijkritische auteur en toneelleider van mening was
van Wetenschappen een tentoonstelling van Nederlands-Indische producten en
dat de staat zich alleen diende te bemoeien met economische argumenten kwam
Nederlandse schilder- en etskunst bekijken.
niet als een verrassing. Hij presenteerde een uitvoerige afzonderlijke nota223 die
Het aantal bezoekers bij de lezingen was overigens niet zo talrijk als gehoopt was.218
ruime steun kreeg. ‘Al deze subsidie-voorwaarden raken het innerlijke der Dramatische Kunst,’ citeerde de nrc van 18 september met kennelijke instemming.
Na de afsluiting van de week bleef zij nog een paar dagen langer in Stockholm
‘Zij zetten een lompen voet op nagenoeg alle meesterwerken van de wereldlite-
om aan het officiële bezoek een echt uitje te plakken. Zij besteedde haar dagen
ratuur.’ Op 14 november ging Top naar Den Haag om met het Verbond van
onder meer met het zoeken naar het huis van August Strindberg, dat zij uitein-
Nederlandsche Kunstenaarsvereenigingen over de kwestie te vergaderen. Voor-
delijk vond in de Drottninggatan.
zitter Robbers meldde dat de Vereeniging van Letterkundigen unaniem van oordeel was dat de beperkende voorwaarden van de Rijkscommissie volledig afge-
Eenmaal thuis werd zij meteen weer opgeslokt door toneelperikelen; in novem-
keurd moesten worden. Dat, behalve Heijermans, alle commissieleden een
ber werd stevig vergaderd over toneelsubsidies. Het vraagstuk van subsidiëring
knieval gemaakt hadden, om in ’s hemelsnaam dan toch maar tot een bepaalde
was steeds actueler geworden. Al enige jaren werd het gebrek aan financiële
vorm van subsidie te komen, kon hij ook wel begrijpen.224 Royaards gaf openlijk
, maar in maart
toe dat hij toegegeven had aan de bedenkingen die een deel van het volk tegen
1919 was in de Haagse Trêveszaal een ‘Rijkscommissie voor de Dramatische
dramatische kunst had om zo subsidiëring te redden.225 Heijermans was furieus
Kunst’ geïnstalleerd. Deze moest onderzoeken of toneel in aanmerking kon
en verweet hem alleen oog te hebben voor de esthetische aspecten en niet voor de
steun door de overheid op het gebied van de kunsten gehekeld
220
In het toenmalige
maatschappelijke. Hij ging ervan uit dat Royaards de toonaangevende stem van
overwegend christelijke Nederland werd vooral gevreesd voor ‘bederfelijke en
de Rijkscommissie was geweest, die in haar ‘verblinding’ een commissie van cen-
bedenkelijke kunstopvattingen, welke door velen ter Linkerzijde worden gehul-
suur geworden was. Nu Royaards persoonlijk werd aangevallen, mengde Top
komen voor subsidie en zo ja, op basis van welke criteria.
221
Top Naeff zetelde als ‘letterkundige’ in de commissie en werd later
Naeff zich in het debat. Ook zij had zich laten leiden door bewuste opportunisti-
benoemd tot lid van de ‘Principieele subcommissie’, die zich diende te buigen
sche overwegingen: het winnen van het christelijk volksdeel voor het toneel. Ze
over heikele kwesties als goede zeden op het toneel. Zij bevond zich in een gezel-
was zich ervan bewust dat toneelschrijvers onder de voorwaarden zouden lijden,
schap van representatieve personen uit de academische, journalistieke, literaire
zei ze. Zelf zou ze zich bij het schrijven van toneelwerk niet laten leiden door de
digd’.
228
219
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
229
overweging of het voor subsidie in aanmerking zou komen of niet. De belangen
gaf een ironische presentatie van alle belanghebbenden, waarin de eenzijdige
van toneelschrijvers maakte zij ondergeschikt aan die van de toneelspeelkunst,
repertoirekeuze van Heijermans (‘Vanavond krijg je Heijermans, morgenavond
die volgens haar zeker zou winnen bij het accepteren van de voorwaarden.
Falkland, overmorgen... Heijermans en over-overmorgen... Falkland.’)230 gehe-
‘Schande!’, was hoorbaar in het publiek.
keld werd. De sympathie van het blad lag kennelijk bij Royaards: ‘Geloof me,
Ten slotte werd een motie – ‘De staat steune de Nederlandsche tooneelspeelkunst, en stelle daarbij alleen de voorwaarde van vervulling van in redelijkheid te
menschen, dokter Royaards zal onze zieke dramatische kunst weer gezond maken!’
stellen artistieke eischen’ – met een overgrote meerderheid van stemmen aange-
In het prille begin van 1920 kreeg de schouwburgkwestie een onverwachte
nomen. ‘De subsidie werd noch met het eene, noch met het andere “standpunt”
wending toen, als een deus ex machina, een grote toneelstaking werd uitgeroe-
veroverd,’ schreef Top Naeff later. Over Royaards noteerde zij vergoelijkend, dat
pen.231
hij zelf weinig nut zag in het ‘ijdellijk gebruik van Gods naam’ op het toneel en
Het broeide al lang onder acteurs en actrices, die kreunden onder ronduit
dat het hem dus geen moeite zou kosten dit te vermijden. Volgens haar was Roy-
slechte arbeidsomstandigheden. Voor weinig geld werd opgetreden, contracten
aards’ standpunt door ‘links’ onterecht als een soort pleidooi voor censuur uitge-
waren doorgaans in het voordeel van de directies opgesteld en werk- en vooral
226
Zelf had zij overigens in een van de Rijkscommissievergaderingen over
reisomstandigheden waren veelal treurig. Salarissen waren lange tijd afhanke-
de twistappel ‘onzedelijkheid’ gezegd dat deze minder van toepassing was op het
lijk van de kaartverkoop. Er was de laatste jaren wel een en ander verbeterd,
vertoonde dan op het publiek, dat, ‘onlitterair en ondramatisch’, alleen maar oog
mede door de oprichting van de Nederlandsche Tooneelkunstenaars Vereeni-
had voor het ogenschijnlijk ‘onzedelijke’.227
ging (ntkv), in 1911, maar er heerste nog veel onvrede, onder meer op het gebied
legd.
In 1920 werd een Commissie Advies voor Subsidiëring van Letterkundigen ingesteld, maar tot subsidiëring kwam het nog niet.
van een op te richten pensioenfonds en de wijze van beheer daarvan. Het overleg tussen de ntkv en de Bond van Directeuren van Openbare Vermakelijkheden, die voor een deel bestond uit directeuren van toneelgezelschappen, verliep
In het najaar van 1919 besloot Royaards zijn gezelschap nog zeven maanden
moeizaam en leidde uiteindelijk tot een staking onder de acteurs, vanaf 4 januari
voort te zetten. Ondanks dreigende taal die hij gesproken had, wilde hij nu niet
1920.232 Het was een sensatie. ‘Zoo iets was in Holland ongekend,’ schreef Hij-
stoppen na uitgerekend het slechte seizoen 1918-1919; hij verlangde naar nog
man Croiset, secretaris van het hoofdbestuur van de ntkv.233 ‘Tooneelspelers
enkele goede voorstellingen. Dat het enthousiasme van Frits en Nell Lensvelt
staken! Tooneelspelers manifesteeren! Tooneelspelers demonstreeren, agitee-
begon te tanen, zat hem dwars en demotiveerde hem. Hij wist hoe essentieel de
ren! Tooneelspelers posten, houden auto’s aan. Maar vooral: Tooneelspelers
samenwerking met het echtpaar voor de kwaliteit van zijn voorstellingen was en
staan schouder aan schouder, hand in hand.’
in een brief van 15 juli had hij hen gesmeekt hem te blijven steunen. In de Stadsschouwburg geloofde hij niet meer. Op 12 november besloot de Commissie van Bijstand inzake Kunstaangelegen-
alle eisen ingewilligd, evenals Jan Musch en Van der Horst. Dat bracht Royaards
heden, nadat zij zich over de binnengekomen sollicitaties228 gebogen had, b&w
tot de opvatting dat deze toneelleiders de staking aan de anderen hadden opge-
te adviseren Royaards tot vaste bespeler van de Stadsschouwburg te benoemen.
drongen, daarbij de toneelspelers misbruikend.234 En wat minstens zo erg was:
In december zou de Amsterdamse gemeenteraad eindelijk het oordeel vellen,
de staking kon Heijermans goed van pas komen om de Stadsschouwburg te
maar dat werd opgeschort: burgemeester Tellegen, pro-Verkade, en A.B. Kleere-
bereiken. Immers, nu hij de eisen van zijn werknemers had ingewilligd, beschik-
koper, pro-Heijermans, trachtten het advies van de Commissie van Bijstand
te hij over een beheerst gezelschap, een rustige troep – wie weet wat hem, Roy-
229
En om de zaak nog gecompliceerder te maken, kwam H.
aards, nu boven het hoofd hing aan controversen met zíjn spelers!235 Bovendien
Merkelbach, de pas benoemde directeur van de schouwburg, met het afwijkende
zag hij, overigens net als Verkade, in de staking een poging van de acteurs om
advies Verkade te benoemen.
directies en regisseurs hun macht te ontnemen.
ongedaan te maken.
230
Ook de spelers van Royaards staakten en Verkades gezelschap werd eveneens lamgelegd. Heijermans kon doorspelen; die had, socialist met de opstandigen,
De steeds feller wordende strijd om de schouwburg werd in de pers breed uit-
Verkade lag sterker onder vuur dan Royaards. Als bestuurslid van de Direc-
gemeten en was ook onderwerp van milde spot. Het satirische tijdschrift Uiltje
teurenbond had hij, voorzitter van de afdeling ‘toneel’, in de kerstnacht de be-
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
231
sprekingen met de ntkv geleid. Veel van de algemene kritiek kwam op zijn
uitgestoken ‘in den tijd toen het noodig was geweest het voor mij op te nemen
hoofd terecht. Royaards had maar een klein gezelschap en kon zich tijdens de
tegen de schandelijke campagne die door menschen als De Meester en Top Naeff
staking nog met een enkele voordracht financieel bedruipen. Maar Verkade
en vele anderen werd gevoerd’. Hij ging ervan uit dat Royaards de schouwburg
was verantwoordelijk voor een grote groep mensen en zag zijn financiële mid-
nu wel krijgen zou.239
delen snel slinken. Top Naeff beschouwde de staking als een louterend middel om een einde te
Met die gedachte stond hij niet alleen. Zo publiceerde De Amsterdammer een parodistisch ‘toneelstuk’ over de staking, met de volgende liedtekst:
maken aan een toneelcrisis die al te lang had gewoekerd: te veel gezelschappen, te weinig beschaafde toneelspelers, handelsgeest bij het wisselen van gezelschap,
Verkade, Verkade
contractbreuk. Alles wat smeulde, aan beide zijden van het conflict, kwam nu
Die gaat weer in de koek.
eindelijk tot ontbranding en dat zag zij als winst. Maar verder was zij kritisch.
En Royaards komt op ’t Leidscheplein
Kunstenaars(vak)verenigingen vond zij in de eerste plaats verenigingen voor
Wat zal Top Naeff daar blij mee zijn.
‘geestelijke verstandhouding’ en niet zozeer instellingen voor materiële belan-
Verkade, Verkade
gen. De ntkv helde in haar ogen echter te zeer naar de materiële kant, getuigde
Die gaat weer in de koek.240
toch erg van ‘een overwegend agitatorisch talent’. Daarbij speelde een rol dat in deze vereniging ‘een snel opgekomen stand van heel- of halfintellectueelen’ was
Het was profetisch – op de koek na: op 13 februari meldden de kranten dat het op
opgenomen, een ‘nouveau-riche-van-den-geest’. Het was voor haar duidelijk:
die dag verschenen Gemeenteblad een voorstel van b&w bevatte om Royaards voor
een eis als de instelling van een pensioenfonds was een ‘onafwijsbare’, maar zij
drie jaar tot vaste bespeler van de Stadsschouwburg te benoemen.241 De Commis-
wilde toch wijzen op het dienend kunstenaarschap, dat nu eenmaal offers diende
sie van Bijstand motiveerde haar voorstel door te zeggen dat nadat Verkade zijn
te brengen omwille van de kunst. ‘Het ergste kwaad dat een vakvereeniging kan
sollicitatie had ingetrokken – een niet geheel zuiver argument, want reeds vóór
stichten is wel dit: dat zij proletariërs tracht te maken van hen, die bestemd zijn
diens terugtreden had de commissie al Royaards geadviseerd242 – er nog twee
zich den koning te rijk te voelen. Geen loonsverhooging, door deze staking afge-
serieuze kandidaten overbleven: Royaards en Heijermans. Royaards had welis-
dwongen, zal aan de kunstenaars van het tooneel vergoeden wat zij aan zichzelf
waar het vereiste tableau de la troupe niet ingeleverd, maar dit was ook maar één
misdeden, toen zij zich plaatsten op den rang van den handwerksman, toen zij
van de te beoordelen aspecten, aldus de commissie. Heijermans mocht dan met
verzaakten in wat hun het liefst is, en de dramatische kunst prijs gaven aan het
een grote serie uitgelezen namen gekomen zijn, dat was allerminst een garantie
lot.’236
voor een eenduidig ensemble. Ook ingeleverde repertoirekeuze zei niet alles.
De kleindochter van Corneille Vriesendorp, die voor haar een symbool van de veilige gevestigde orde geweest was, had gesproken.
232
Nee, om regiekwaliteiten moest het gaan en in dit opzicht was, volgens de commissie, Royaards veruit de sterkste: ‘Het scheppend talent op regiegebied van
Op 14 januari besloot de Commissie van Bijstand inzake Kunstaangelegen-
Royaards achten wij grooter en veelzijdiger dan dat van Heyermans. De vernieu-
heden opnieuw Royaards aan b&w als huurder van de Stadsschouwburg voor te
wing van het Nederlandsche Tooneel is voor een groot gedeelte van Royaards
dragen, nadat tegenacties van burgemeester Tellegen en raadslid Kleerekoper op
afkomstig [...].’
de eerdere voordracht geen succes gehad hadden.237 Nu de kaarten geschud
Het was een vreemde gang van zaken: de commissie verloochende de eisen
leken, nam Verkade twee dagen later een ingrijpend besluit: hij diende zijn ont-
die zij zelf bij de sollicitaties gesteld had. Dat Royaards in haar ogen als regisseur
slag in als gedelegeerd lid van de Raad van Beheer van de kv Het Nederlandsch
de sterkste was, had vastgesteld kunnen worden zonder alle eisen die aanvanke-
tooneel en adviseerde het college Royaards zijn functie aan te bieden. Tevens trok
lijk als de leidraad voor de benoeming waren voorgeschoteld.
hij zijn eigen sollicitatie in, nu hij niet langer kon bouwen op zijn stakende
Kleerekoper, die zich niet kon verenigen met de meerderheid binnen de com-
acteurs.238 Vier dagen later schreef hij een brief aan Mijnssen, waarin hij zijn
missie, stelde een uitvoerige nota op waarin hij opkwam voor de rechten van
teleurstellingen en verbittering kwijt kon. Hij had genoeg gedaan voor het
Heijermans en zich uitgesproken tegen Royaards richtte. Een week voor de
toneel in Nederland, meende hij, en zelfs zijn beste vrienden hadden geen vinger
raadsvergadering, die uitsluitsel zou geven – het was een strategisch moment –,
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
233
ondersteunde Top Naeff nogmaals Royaards’ kandidatuur met een pittig stuk in 243
De Amsterdammer.
tus van de Stadsschouwburg én Vondel erdoor groeien zouden: ‘Men moet bij de uitvoering van een Nederlandsch dichtwerk van zoo hoog gehalte toch waarlijk
De raad kwam er nog niet uit en na een tumultueuze raadsvergadering op 29 februari werd besloten tot verdaging naar 3 maart. Op die dag werd de voordracht-Royaards aangenomen met 25 stemmen voor en 14 stemmen tegen.
244
Het is moeilijk te zeggen wat de doorslag gegeven heeft voor deze uitslag. De hele Schouwburgkwestie is een samenspel geweest van stemmingmakerij – ver-
hopen dat de vreemdeling, die Amsterdam bezoekt, via het Vondelpark ook eenmaal op den goeden roep van den Stadsschouwburg zal afkomen.’247 Zij kon toen niet vermoeden hóé symbolisch de Adam-rol van Royaards in deze première in de Stadsschouwburg later gezien kon worden: op de eerste verrukkingen in het paradijs zou, onafwendbaar, de uittocht volgen.
dachtmakingen, vriendjespolitiek en gekonkel. Eveneens is het moeilijk te bepa-
Vanaf het begin liep Royaards op tegen hinderlijke ambtenarij en weinig on-
len in hoeverre de zowel bevlogen als eenzijdige pleidooien van Top Naeff en
dersteuning van het schouwburgpersoneel. Aan het eind van het seizoen 1920-
Johan de Meester een rol bij de uiteindelijke besluitvorming gespeeld hebben.
1921 schreef Louis Saalborn dat de ambtenaren van de stad Amsterdam Royaards’
De strijd om de Schouwburg heeft het contact tussen deze beide critici verstevigd.
werkmogelijkheden remden: ‘[...] ambtenaren, niet berekend voor hun taak, en
Vlak voor de ontknoping van dit Amsterdamse koningsdrama had De Meester
beter ter plaatse, in burgerlijke instellingen, dan in een kunstonderneming;
zijn zestigste verjaardag gevierd, op 6 februari. Top, Robbers en Prins hadden er,
ambtenaren onwillig, met van binnen de angstige achterdocht, laffen wrevel, en
verenigd in een commissie met als voorzitter de onvermijdelijke Van Deyssel,
dom-holle-critiekaanmatiging voor den nieuwen heer, en de schijnheilig-zalige-
veel werk aan gehad. Royaards, toen nog midden in de strijd en dankbaar voor
nagedachtenis, aan den roemrijk gevluchten vroegeren meester. Samen te moe-
alle steun van De Meester, hield een warme speech. Twee dagen na de huldiging
ten werken “qualitate qua” in nauw verband met zulke elementen, werkt op den
schreef De Meester een emotievolle brief aan Top, waarin hij haar bedankte voor
sterksten mensch, physiek en geestelijk remmend.’248
alle werk. Hij zweefde op een roezige wolk na alle aandacht en maakte haar deel-
Een ernstige artistieke aderlating voor Royaards was het vertrek van Frits
genoot van een terugblik op zijn leven. Over zijn jonge jaren in Parijs vertelde hij
Lensvelt als decorontwerper, in het voorjaar van 1921. Al langer was de relatie tus-
dat hij daar ‘smerig geboemeld’ had, ‘gelukkig zonder gevolgen’. ‘Lieve Top, deze
sen Royaards en het echtpaar Lensvelt niet meer wat deze geweest was. Voor Frits
groote intimiteit, aan je vriendinnen-vertrouwen toevertrouwd, zegge je, hoé-
Lensvelt was de voldoening geslonken; als zijn decor eenmaal klaar was, was het
245
De Meester dweepte met haar – toen hij in januari hoor-
voor hem voorbij, terwijl een acteur iedere avond opnieuw van zijn rol iets moois
de dat Top in het huldigingscomité zat, had hij haar met enige exaltatie in zijn
kon maken. Het was hem te statisch. ‘[...] z’n beste jaren gaan heen en Lens heeft
moeilijk leesbare handschrift geschreven: ‘Maar voordat we nu Maandag tegen-
het gevoel dat hij met leege handen staat,’ had Nell aan Jacqueline geschreven.249
over elkaar zitten, moet ik... láát Van Rhijn het lezen! ’t liefst zou ik u, o! netjes!
Lensvelt vond ook dat hij te weinig verdiende bij Royaards.
veel je voor me deed.’
Man-van-zestig nu, zij het zondaar géén nymphomaan, ’t liefst gaf ik je in gedachten een flinken kus der dankbaarheid.’ De eerste voorstelling van Royaards’ nieuwe gezelschap, dat de naam kv Het
tot een stiefkindje. Vrijwel wekelijks moest een ‘Dramatische kroniek’ geschre-
Nederlandsch Tooneel handhaafde – de nv Het Tooneel was hierin opgegaan246
ven worden en ook aan de in 1920 opgerichte Bladen van den Stadsschouwburg lever-
– was een afsluiting en een begin. De Schouwburgkwestie werd er, voorlopig,
de Top Naeff bijdragen.250 Dit blad, dat maar twee jaar zou bestaan, wilde iets
naar later zou blijken, mee afgesloten en voor Royaards brak een nieuw tijdperk
vastleggen van de vergankelijke toneelkunst en was eenzijdig gekoppeld aan de
aan. Hij greep terug op een oud succes, dat hij in twee weken tijd professioneel
activiteiten van Royaards in de Stadsschouwburg.
oppoetste: Vondels Adam in ballingschap, waarmee hij in 1908 ook de start van zijn nv Het Tooneel gevierd had.
234
Het toneel beheerste Top Naeffs leven intens en maakte de literatuur voor haar
Acht jaar na Voor de poort lag in 1920 een kleine uitgave van Top Naeff in de winkels, haar verhaal ‘Vriendin’, dat al in 1916 in De Gids gepubliceerd was. In de
De première, op 2 september 1920, vond plaats zonder veel uiterlijk vertoon.
zomer hoorde Top dat haar Deense uitgever Jespersen zonder toestemming én
Royaards speelde Lucifer, net als in 1908, en zijn vrouw nam opnieuw de Eva-rol
zonder honorarium herdrukken wilde brengen van ’t Veulen en School-Idyllen. Zij
voor haar rekening. Top Naeff plaatste een enkele kritische kanttekening bij de
was er als de kippen bij om te protesteren – het leverde haar alsnog 400 kronen
voorstelling, die zij vooral als een veelbelovend begin zag en zij hoopte dat de sta-
op; Jespersen zou zij later onomwonden ‘een oplichter’251 noemen.252 Waar het
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
235
royalty’s betreft, bleef zij gehaaid, al kon zij met zelfspot schrijven over een pe-
uitstekend; op één plek blijven lag haar niet. Te lang tussen de bergen beklemde
riode waarin het ‘leenrecht’ nog niet bestond: ‘Onlangs vertelde mij de vrouw
haar, en ergens zijn zonder de mogelijkheid wat te kunnen werken al evenzeer.
van een millioenair, dat zij den halven zomer “onder aan de lijst” van een leesbi-
Vooral Van Rhijn was aan vakantie toe; in het begin van het jaar was hij naast zijn
bliotheek had gestaan ten einde een mijner boeken te bemachtigen [...]. Haar
praktijk waarnemend directeur van de Geneeskundige Dienst geweest en ook
onschuldig gezicht overtuigde mij, dat zij in den gelukkigen waan verkeerde,
verder hadden zijn activiteiten zich uitgebreid. Zo was hij, opgepord door zijn
253
vrouw, lezingen gaan geven – om de huishoudkas aan te vullen? Om haar eigen
mij met deze geduldige klandizie te vleien.’
Ook het verzoek van uitgever Becht om een derde druk van haar bijna twintig
groeiende uithuizigheid zo te nuanceren? Ook Wim moest ervoor op pad; hij
jaar oude toneelstuk Aan flarden te brengen, betekende herkauwen, zij het met
reisde naar dorpen en steden om het publiek te onderhouden over onderwerpen
nieuwe ingrediënten. Ze bracht de oorspronkelijke vier bedrijven terug tot drie,
als ‘Eerste hulp bij ongelukken’.260
herschreef de dialogen en wijzigde het slot. Volgens de pers – de heruitgave werd 254
Top was blij geweest weg te kunnen, want de Dordtse kermis achter haar huis
– had het stuk erdoor gewonnen. Aan flarden was dan wel van de
vergalde dagenlang haar rust. ‘Letterlijk in onze tuin,’ schreef ze aan Prins, ‘staat
officiële podia verdwenen, door dilettantengezelschappen in de provincie werd
de centendraaimolen, geflankeerd door een schiettent en een gelegenheid waar
het geregeld opgevoerd. ‘Ze spelen het nu in “Lochem”! Een zacht graf, de mei-
de dames en heeren uit het Amsterdamsch panopticum zaliger te prijk zitten en
den van mijn tante vonden het prachtig [...],’ schreef ze veelbetekenend aan
per turksche trom worden gepresenteerd. De draaimolen heeft een hartver-
opgemerkt
255
Mijnssen.
scheurend orgel van al maar dezelfde dreun en de schiettent alle soorten muziek
Een tussendoortje was ook haar vertaling van Le mariage de Figaro van Beau-
en een hel als er een raak schiet. Een keurcorps hoempa’s en eenige straatorgels
256
marchais, al jaren oud, maar nu bracht de Wereldbibliotheek het in druk.
wedijveren daarmee en een ontzettende poffertjesstank vaart door onze peren-
Enkele maanden later zou zij zonder succes de Wereldbibliotheek een vertaling
boomen waarboven op gezette tijden een vliegmachine snort. [...] We eten in de
van Strindbergs Droomspel aanbieden, met het oog op een naderende uitvoering
voorkamer met àlles dicht, suitedeuren en gordijnen, en staren verwezen naar
van het stuk door Royaards.257 Het was lange tijd armoe, op literair terrein. Aan
een rij electrisch verlichte kramen aan den overkant van de straat.’261
nieuwe fictie kwam zij nog niet toe, maar eind 1920 begon zij wel te werken aan
Hoe anders onderging vriendin Ina Boudier de kermissfeer. In het najaar van
een essay over Goethes vriendin Charlotte von Stein, die haar in haar greep
1921 begon zij aan haar novelle De straat, waarin zij de invloed van een kermis op
gekregen had. Enkele maanden gingen op aan het lezen van studies over deze
een bekrompen notabelengemeenschap uitbeeldde, geïnspireerd door het
vrouw en aan het schrijven van het ‘verhaal’, en toen het eenmaal klaar was, ging
benauwende Vianen waar zij toen woonde. Het werd haar meesterwerk. Voor
Top Naeff uitrusten in het buitenland. Eind juni 1921 vertrok zij met Wim naar
Top Naeff was de kermis alleen maar een irritant volksvermaak.
Zuid-Duitsland, om van daaruit verder te reizen naar Oostenrijk. Oorspronkelijk stond ook Wenen op het programma, maar bijna drie jaar na het einde van de
Al zo’n twaalf jaar lang nu beheerste Willem Royaards Top Naeffs innerlijk
oorlog waren de treinverbindingen nog primitief en werden kaartjes op de zwar-
leven. Voor haar was Royaards de man die ‘volmaking’ was. Top Naeff zag het als
te markt verkocht. In plaats daarvan landden de Van Rhijns in Berchtesgaden,
een ‘onomstootelijke waarheid’ dat het zwaartepunt van een vrouwenleven lag
waar toen nog niet de naam van Hitler aan kleefde. Wim genoot er stevige berg-
‘in de liefde [...], in de volledige liefde, wel te verstaan, voor den man, die haar aan
wandelingen, een liefhebberij waar zijn echtgenote een hekel aan had. Zij woon-
zichzelve openbaart, die haar naar haar aard en aanleg tot bloei brengt, die, kort-
de er een repetitie van een Bauernteater bij, ‘meer om de warmte te ontvluchten
om, haar volmaking is’.262 Wanneer de liefde toesloeg in de fase waarin een
Daarna ging het richting Dolomieten, waar zij een
vrouw haar jeugd vrijwel achter zich gelaten heeft, werd deze niet alleen onont-
autotocht maakten en schrokken van de oorlogsverwoestingen. ‘Boven Cortina
koombaar maar vooral gretig beleefd. In een recensie schreef zij over een vrouw
liepen wij door loopgraven en vonden massa’s verroest prikkeldraad, blikjes, en
van veertig: ‘Op den gevaarlijken leeftijd, waarin zij in de liefde volleerd, rijp en
stukken van lazaretten, alsof de oorlog nog maar juist geëindigd was. De men-
nòg schoon is, bij de kentering der getijden, op de grens van twee werelden,
schen waren goedsmoeds en vooral in Beieren merkt men niet meer wat een
waarvan de eene den vóórgrond en de andere den achtergrond van het leven
ellende het geweest is.’259 Salzburg werd het einddoel. Het rondreizen beviel Top
vormt, is zij onwillig terug te treden, beseft zij den vluchtigen duur der dingen,
dan uit artistieken drang’.
236
258
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
237
en de waarde van één minuut geluk. Nòg kan zij het leven zulk een minuut
zekerd van begrip, medeleven, advies en gedeelde verontwaardiging. Hij wist
afwinnen, nòg kan zij, het moge dan geoorloofd of ongeoorloofd heeten, ’s le-
dat zij, ook in het openbare leven, zijn pleitbezorgster was. Haar invloed op hem
vens hoogsten, wellicht éénigen prijs trekken uit de loterij, en geen drogrede-
was groot, zij was ‘eigenlijk zijn “dramaturg” geweest’.268 Royaards had Top
nen, die men deugdzaamheid en gezond verstand noemt, geen te-voren-gewe-
Naeff nodig, maar op een andere wijze dan zij hem nodig had. Daar lag een span-
ten terugslag ook op dit geluk, zijn bij machte haar te weerhouden, als de tijd
ningsveld en dáár leed Top Naeff.
263
Het was haar
Daarnaast wist zij dat zij ook nooit ‘de enige’ zou zijn voor Royaards. Actrice
overtuiging dat uitsluitend de grote passie een vrouwenleven geheel kon veran-
Sara Heyblom269 had in haar jonge jaren, in de tijd waarin Top Naeff op Royaards
deren – louteren of ondermijnen, al naargelang de omstandigheden264 – en dat
gefixeerd was, een relatie met hem; als oude vrouw dacht zij nog verrukt aan zijn
één grote liefde meer invloed heeft op je (literaire) werk dan alle oorlogen ter
passie terug. Aanvankelijk meende zij dat zij zijn enige grote liefde was, maar
dringt en de liefde, in welken vorm ook, nog éénmaal zich biedt.’
wereld.
265
later wist zij hoevelen er voor en na haar waren. ‘Toch geloof ik dat hij voor ieder
Haar subjectieve opvattingen over ‘de liefde’, ‘de vrouw’ en ‘de man’ waren
zijn eigen wijze van liefhebben had, gericht naar de ontvankelijkheid en het zie-
voor haar niet discutabel: ‘Alle echte vrouwen zijn gelijk op dit punt, die niet zoo
leleven van haar die op dat ogenblik zijn uitverkorene was. [...] Hij zal de liefde
zijn, zijn geen echte vrouwen. En de poëzie, die daar uit voortkomt, is groot in
op duizend manieren beleefd hebben, van hoogste schoonheid tot banaalste rea-
elke kleinigheid. Ze omvat het waardevolste: het persoonlijke, dat onpersoonlijk
liteit.’270
wordt, en het eenige dat je op aarde “goddelijk” kunt noemen.’266
Top zijn bewaard gebleven in zijn ‘copieboeken’. Het zijn heel persoonlijke epis-
tigste levensjaar, ‘de mooiste tijd’. Baseerde zij haar stelling op de jaren waarin zij
tels, warm van toon, direct, vaak opgewonden wanneer hij zich tekortgedaan
haar liefde voor Royaards het uitbundigst beleefde?
voelde door de pers, en ze gaan over alles wat hem bezighield: opvoeringen, kri-
Op haar vierenveertigste schreef zij dat ‘in burgerkringen’ de erotische liefde
tieken, geld, gezondheid, toneelopvattingen. ‘Lieve Top,’ schreef hij, maar ook
ten onrechte als iets minderwaardigs werd beschouwd. Daar heersten ‘tevreden-
‘Beste Top’ – het zijn bijzonder vertrouwelijke brieven, maar geen liefdesbrie-
heid boven geluk, het duurzaam, verzekerd maatschappelijke wel-zijn, boven de
ven. Uit zijn reacties blijkt goed dat hij veel waarde hechtte aan haar visies en
Het zijn voor
adviezen271 en dat zij elkaar vonden in gemeenschappelijke sympathieën en
haar doen zeer directe formuleringen, die laten zien hoe achter haar ongenaak-
antipathieën. Voor Royaards was het altijd ‘een feest’ wanneer hij op kantoor
bare façade sterke erotische gevoelens en verlangens schuilgingen.
komend – Top schreef hem niet naar zijn huisadres – haar handschrift op een
extazen van één in de vlucht gegrepen, uur van vergetelheid’.
238
Hun correspondentie ging verloren, maar enkele brieven van Royaards aan
Zij vond dat ‘de bloeiperiode’ van de mens valt tussen zijn dertigste en veer-
267
Zij voelde zich vaak wanhopig door haar gevoelens die na al die jaren niet tot
enveloppe herkende: ‘En och, van hoe weinig menschen, zonder ik mijne lieve
een evenwichtige relatie geleid hadden. Haar aangeboren én gecultiveerde fat-
moeder uit, is dit nog te zeggen. Van je beste vrienden houd je wel eens brieven in
soensnormen beletten haar haar huwelijk te beëindigen, omdat zij het eenmaal
de hand, die je aarzelt om open te maken. Zoover mijn herinnering gaat is dit
gegeven jawoord beschouwde als een onbreekbare code die haar verhinderde de
met geen brief van jou nog het geval geweest.’272 In een andere brief noteerde hij:
ander te kwetsen. In haar recensies en correspondentie spreekt zij in moreel
‘Dat ik in zoo langen tijd niet in je huis was, hindert me meer dan je weet.’
opzicht nergens afkeurend over ‘scheiden’, maar het is de vraag of zij waar het
Er valt weinig steekhoudends te zeggen over de vraag of de band tussen Top
haarzelf betrof boven de maatschappelijke schande die er in die tijd nog aan
en Willem seksueel beleefd is. Top Naeff was geremd door loyaliteit jegens haar
kleefde gestaan zou hebben.
man waar het definitief breken betreft, maar dit impliceert niet automatisch dat
En áls zij zichzelf had kunnen overwinnen, zou zij dan niet gebroken hebben
zij lichamelijk contact gemeden heeft. En ook al was Willems gevoel voor haar
voor niets? Zou Royaards bereid geweest zijn Jacqueline en de kinderen in de
minder sterk, dan nog is het goed mogelijk dat hij ook bij haar toegegeven heeft
steek te laten voor Top Naeff? Zijn band met haar oversteeg de vriendschap, maar
aan zijn hevige seksuele drang. Misschien ook schrikte de gedachte dat Willem
waarschijnlijk was er bij hem geen sprake van passie – althans, niet in die zin die
vaak intiem was met andere vrouwen haar af.
Top Naeff zich wenste. Zij was voor hem vooral dé figuur met wie hij op toneel-
In een ongepubliceerd gedicht spreekt zij van een zomernacht en ‘een droom,
terrein alles delen kon, van zijn successen tot zijn frustraties. Hij was daarbij ver-
die ons niet samenbracht / Maar stil-verinnigd ieder liet alleen’.273 Het gaat ook
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
239
om het ‘vluchtig wonder fluistren’ ‘Zoo dicht bij d’ander, dat geen harteklop /
schreef zij.279 Het is de kern van haar auteurscredo: het gaat de lezer om ‘het
Verloren gaat voor ’t hart, dat ligt te luistren’. Refereert zij aan één nacht samen
wezen van den mensch, die zich door het werk manifesteert. Kunst is onwille-
die geen vervolg kreeg? Aan een nacht waarin het juist niet tot samenzijn kwam
keurige manifestatie. Een schrijver van zeker gehalte zal feiten en gebeurtenis-
en zo slechts een droom bleef? Het ligt er maar aan hoe deze regels gelezen wor-
sen uit zijn omgeving vermijden, hij zal niet kunnen beletten dat zijn ziel in dit
den – of gelezen willen worden.
verband kleur bekent.’ In dat bedekt kleur bekennen lag voor haar de essentie
Rechtstreekse confidenties worden node gemist; de niet-bewaarde brieven
van kunst: ‘Het vinden van den vorm voor een kunstwerk beteekent: het vinden
die Top Naeff en Willem Royaards wisselden, hadden woorden als ‘zou’, ‘wel-
van een transformatie voor de ervaringen van de ziel.’ De lezer zoekt niet alleen
licht’, ‘misschien’ en ‘mogelijk’ door zekerder formuleringen kunnen vervangen.
een esthetische ervaring, maar wil vooral weten wat de schrijver bewoog, om zo
Maar wat er ook precies wel of niet gebeurd is, vaststaat dat Top Naeff met haar
mogelijk iets te vinden dat hij herkennen of bevestigen kan. ‘Het zijn “ontmoe-
overweldigende gevoelens voor Royaards, die niet door hem bevestigd werden
tingen” waarbij de zwakkere iets van den sterker-gewaande hoopt te vernemen
zoals zij wenste, intens verdrietig is geweest. Een kleine kring rond Top Naeff
omtrent het beangstigend duister en verward lot, dat in de groote lijnen voor
wist inmiddels dat zij ‘ongelukkig verliefd was’.274
allen gelijk is.’ Daarom vond zij het verklaarbaar én ‘vergeeflijk’ dat via het lite-
In een recensie over een driehoeksrelatie had zij nogal laconiek – uit eigen
raire werk gespeurd werd naar ‘de diepste schuilhoeken van het privé kunste-
ervaring? – geschreven: ‘Een vrouw met geestkracht, goede hersens en een beetje
naarshart’. Dat daarbij ook intieme dagboeken en brieven door derden gelezen
275
humor, die niet wordt tegengewerkt, kan dit dubbele leven áán.’
Haar samen-
worden, had eveneens haar zegen.
zijn met Wim van Rhijn moet, het kan niet anders, eronder geleden hebben. Top
Charlotte Ernestine Albertine von Stein-von Schardt, hofdame bij hertogin
kon zich goed voorstellen dat een vrouw ‘van den eenen man naar den anderen
Anna Amalia, had in 1764 een verstandshuwelijk gesloten met opperstalmeester
gaat’, maar niet dat ze, ‘droomend van den ander, in de armen kan liggen van den
Josias von Stein. Zij kwam in contact met Goethe toen deze zich in 1775 in Wei-
276
Of de Van Rhijns in deze
mar vestigde. Al snel ontwikkelde zich een hechte band, die voor latere onder-
periode al gescheiden sliepen, is niet bekend. Dat Tops echtgenoot iets geweten
zoekers nooit geheel scherpe contouren gekregen heeft. Alleen Goethes brieven
heeft van de geheime passie van zijn vrouw lijkt aannemelijk, maar ook hier ont-
aan Charlotte bleven bewaard, die van haar werden op eigen initiatief vernie-
breekt iedere aanwijzing.
tigd, waardoor haar perspectief in de relatie ontbreekt. Gangbaar is de opvatting
man, dien zij niet meer wil. Dat ze dat dan verdráágt.’
van Charlotte als de meest beminnende en gevende partij en Goethe als de ont-
240
In haar fictie had zij al enkele malen lucht gegeven aan haar gefnuikte gevoelsle-
vangende, meer platonisch gerichte. Conventies dwongen Charlotte, echtgenote
ven, maar in het essay over Charlotte von Stein, dat zij eind 1920, begin 1921
en moeder, tot een gereserveerde houding, die waarschijnlijk mogelijke intimi-
geschreven had, nodigde zij de lezer als het ware met klem uit lijnen te trekken
teiten afgeweerd heeft. Daarbij moest zij ervaren dat zij voor Goethe, zeker aan-
tussen haar en haar essayheldin.277 Haar keuze voor Goethes vriendin Charlotte
vankelijk, vooral een spirituele hartsvriendin was en minder een vrouw die hij
von Stein als onderwerp is een begrijpelijke. Immers, ook deze Charlotte werd
hartstochtelijk beminde. Goethe, die zich moeilijk kon binden, heeft met zijn
verteerd door gefrustreerde gevoelens voor een andere man dan haar echtgenoot.
gevoelens geworsteld. In 1786 vluchtte hij, zonder Charlotte daarvan op de hoog-
In haar zag Top Naeff een emotionele tweelingzuster, op eenzelfde niveau als
te te brengen, naar Italië. Zij heeft dit als een verraad gevoeld. De beschadigde
Liesbeth van Landschot. Zij beweerde onomwonden dat zij in dit essay het mees-
band tussen beiden herstelde zich later enigszins, maar werd nooit meer wat zij
te van zichzelf gegeven had en dat zij ‘de militante Charlotte’ liefhad ‘als mijn
geweest was. Haar opgestapelde gekwetste gevoelens – Goethe die niet beant-
bloedeigen zuster’.278
woordde aan haar intense verlangens, haar gevoelens die zij zelf kerkerde, en het
Al op de eerste bladzijde zegt zij expliciet dat de kunstenaar zich in zijn werk
‘verraad’ dat hij pleegde met zijn Italienische Reise – uitte zij door in brieven in
in essentie blootgeeft, alsof zij bang is dat de lezer haar geschrift te argeloos zal
haar laatste jaren smalende opmerkingen over haar beminde te maken. Het
lezen, eenzijdig gericht op ‘het verhaal’. ‘Alles wat wij neerschrijven, hetzij in
waren wanhoopskreten die haar gevoelens voor Goethe, die nooit zouden ver-
kunstvorm, hetzij als inhoud van een brief, is belijdenis, verraad aan onszelf.
dwijnen, moesten overschreeuwen. Het was ook een schild voor de buitenwacht
Meer of minder bewust, meer of minder beheerscht, meer of minder bedekt,’
om haar ‘geheim’ in stand te houden. Toen Goethe later huwde met Christiane
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
241
Vulpius, was dat voor Charlotte een pijnlijke ervaring. Christiane kreeg met
ding tussen Charlotte en Goethe en die tussen Top en Royaards was er een, in de
Goethe een ‘complete’ relatie, waar Charlotte enerzijds naar verlangd had en die
woorden van Top Naeff, ‘waarvoor het moeilijk valt een naam te vinden’. Hoe
zij anderzijds zelf uit de weg gegaan was.280
deze relaties met de aanbeden mannen ook in concreto geweest mogen zijn, bei-
Top Naeff heeft het leven van Charlotte von Stein weergegeven op basis van gegevens die haar toentertijd ter beschikking stonden. Zij legt daarbij een stevig
de vrouwen leden hevig onder de realiteit die de droom een droom deed blijven. Desondanks voelden zij zich goed bij een ongrijpbare man.
accent op de lijdende Charlotte, op haar onvervulde verlangens. In haar optiek
Verschillen waren er ook. Top Naeff noemt Goethe een tegenvoeter van Don
gingen in de band van Charlotte met Goethe ‘een innige vriendschap en een sterk
Juan, die tijdens zijn band met Charlotte zeker niet gevallen zal zijn voor andere
zinnelijke neiging’ gepaard, die echter niet ‘ineenvloeiden tot één machtigen
vrouwen – een tegenvoeter van Royaards dus ook. Dat geldt ook voor Goethes
stroom’.281 Charlotte wilde wel, meent Top Naeff, maar volgens haar ondermijn-
vrees voor heftigheid.
de Goethes weloverwogen reserve de omgang. Charlotte van haar kant gaf zich
Top Naeff is in haar visie op Charlotte niet kritiekloos. Zij verwijt haar het
als getrouwde vrouw ook niet helemaal, maar voelde eveneens dat Goethe haar
negativisme in haar laatste levensjaren, dat volgens Top voortkwam uit het niet
niet begeerde ‘met den hartstocht op leven-en-dood, die voor een vrouw als zij de
kunnen aanvaarden van Goethe zoals hij was: een man in wie ‘de kunstenaar’ de
282
Ook daarom gaf zij niet toe aan haar verlangens, om
boventoon voerde en ‘de man’ ondergeschikt was. Charlotte was niet in staat ‘den
niet te dalen in de achting van Goethe, voor wie ‘zielenadel’ hoog in het vaandel
vriend te meten met den maatstaf, welke den kunstenaar toekomt’. Dit vermo-
stond. Simpel gesteld: hun relatie was een onevenwichtige, met een vrouw die
gen had Top juist wél. Van meet af aan had zij de talloze irritaties en teleurstel-
zich helemaal verloor in de ander, terwijl hij zijn grote ontzag en bewondering
lingen die Royaards opriep met de mantel van haar grenzenloze bewondering
voor haar verwarde met ‘liefde’ en niet ‘werkelijk’ van haar hield – al beweerde
voor de regisseur en acteur kunnen bedekken. Prins schreef in een vroeg stadium
hij in zijn vele brieven telkens weer dat hij haar eeuwig zou beminnen.
eenige bestaanbare was’.
Is het beeld dat Top Naeff van deze band schetst juist? Het doet er eigenlijk
al eens dat zij van Royaards ‘zoo dikwijls op haar tabernakel heeft gekregen zonder dat haar onwankelbare trouw daardoor geschokt is geworden’.283 Die hou-
niet toe. Het gaat om de accenten die zij legt vanuit haar persoonlijke visie – de
ding behoedde haar uiteindelijk voor de smalende aantijgingen die de oude
projectie vanuit haar eigen ervaringen en gevoelens. Charlotte von Stein en haar
Charlotte haar idool toewierp. Dat Top Naeff niet daarin verviel, maakten haar
‘erotische vriendschap, zonder ander uitzicht dan de steriele extaze van dag en
eenzaamheid, frustraties en ongestilde verlangens – ‘duizend heete verbeel-
nacht’ boden haar de gelegenheid – behoorlijk bewust, nauwelijks beheerst en
dingsnachten [waarin] zij de zijne was geweest’284 – overigens niet minder.
minder bedekt – lucht te geven aan de onmogelijke liefde die haar al jaren gevan-
Elders getuigde zij dat de man ‘nu eenmaal in de Liefde geen held is’.285 Over
genhield.
mannen schreef zij als bejaarde vrouw: ‘Ze kennen de fierheid niet, die de vrouw
De parallellen zijn opmerkelijk. Charlotte en Top waren beiden vrouwen met
bezielt, wanneer zij de wereld en haar normen trotseert. (een vrouw loopt er zelfs
het hart op de tong. Toen Top Naeff aan haar essay werkte, kende zij Royaards
graag mee te koop) Maar de man is anders: hij wil wél de zonde bedrijven, maar
twaalf jaar, even lang als de vriendschap tussen Charlotte en Goethe geduurd
het voor zichzelf niet weten, en stelt er graag iets edels: van berouw, of zoo naast.
had. Zowel Goethe als Royaards was behept met een egocentrische ijdelheid. Net
Ze vinden het dan minder erg en schuwen de normale consequenties.’286
als Charlotte was Top getrouwd met een man die niet bij haar paste. Von Steins
Nadat Charlotte von Stein eenmaal in boekvorm verschenen was, noemde Top
belangstelling ging vooral uit naar paarden, zoals Van Rhijn zich verloor in
Naeff in een brief aan Robbers, 2 juni 1921, Goethe een ‘onbevangen egoïst’, die de
vogels, insecten en flora. Het echtpaar Von Stein ging harmonisch, vriendschap-
kunst te zeer boven Charlotte verkozen had. Waaraan zij toevoegde: ‘Het hoog-
pelijk met Goethe om, net zoals de Van Rhijns en de Royaardsen dat een tijdlang
ste lijkt me toch een volledig mensch te zijn.’ In dezelfde brief komt zij terug op
deden. Charlotte von Stein was voor Goethe een geestesverwant en daarmee een
een zinnetje uit een van Charlottes brieven, na de breuk met Goethe: ‘Ik kan niet
steun en toeverlaat; Top Naeff was voor Royaards de gedroomde pleitbezorgster.
instinctmatig van iemand houden.’ Volgens haar bedoelde Charlotte daarmee:
Charlotte von Stein voelde zich door milieu en conventies én door haar trouwbe-
‘Ik ben geen vrouw die een man aan z’n hals gaat hangen, daar moet iets in hem
lofte beperkt in haar band met Goethe, Top Naeff hield eveneens vast aan ‘de’
zijn dat mijn warmere gevoelens wekt.’ Achteraf meende Top dat ze beter had
heersende normen en waarden én aan haar jawoord aan Van Rhijn. De verhou-
kunnen vertalen: ‘Ik kan niet zoo-maar van iemand houden’, haar eerste versie, die ze te triviaal vond.
242
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
243
En passant verraadt Top Naeff in haar essay dat de in de praktijk afstandelijke
blad 290 kon zich helemaal niet vinden in de interpretatie van Goethe en Charlotte
band met Royaards meer dan eens geleid moet hebben tot kleine spanningen die
door de schrijfster. De elementen die haar ontroerd hadden, lieten de onbekende
onevenredig grote proporties aannamen. ‘In het wettig huwelijk is één dankbare
recensent, die het opnam voor Goethe, onverschillig. Frans Coenen291 meende
instelling: de nachtkus,’ schrijft zij.287 Het is deze verzoenende kus die scherpe
dat het Top Naeff ‘wel ongeveer gelukt’ was in Charlotte ‘de arme, lijdende men-
kantjes van de dag kan verzachten en vergeven. Het ‘huwelijk tusschen Charlotte
sch’ te tonen, maar vond ook dat Goethe daarin geen directe schuld trof.
en Goethe verbood dien kus,’ zegt ze vervolgens, waardoor een ‘gevoelsverschil,
In Charlotte von Stein presenteert Top Naeff de balans van haar leven als vrouw
dat dagen, weken lang den tijd om te gedeien heeft’ erger kon worden dan een
van begin veertig, die de kunstenaar Royaards weliswaar vergeven kan, maar ook
misverstand. Het blijven interpretaties, deze projecties die gelezen kunnen wor-
bitter erkennen moet: ‘Niet ieder wordt door de smart “gelouterd”, niet ieder ook
den in Charlotte von Stein. Aan de algemene uitspraken die Top Naeff in dit – overi-
streeft, na eigen ingrijpend liefdeleed, naar dien hemel van algemeene men-
gens met veel zetfouten uitgegeven – boekje doet, valt echter nauwelijks te tor-
schenmin, waar onverschilligheid vaak voor verheven goedheid geldt.’292 En:
nen. Samen geven ze haar credo van liefde en trouw, die volgens haar voor een
‘Op den langen duur wordt het geheele leven een compromis en wat niet heeft
vrouw een andere betekenis hebben dan voor een man: ‘In het hart der vrouw
willen buigen, breekt.’
bloeit-vol de liefde, wanneer zij eenmaal verwekt is, tot haar laatste uur.’ Man en vrouw zijn in dit opzicht niet gelijk gericht en daardoor is een ultiem samengaan onmogelijk. In een van haar toneelrecensies schreef Top Naeff: ‘Het
kunst,’ vond zij.293
is het eeuwig tekort, dat Man en Vrouw, die elk op eigen wijze levenslang honge-
Royaards had uiterlijk wel trekken van Goethe. Dat bracht Jacqueline Roy-
ren naar het volstrekte – de een in het Leven, de andere in de Liefde – scheidt,
aards ertoe te schrijven dat de gelijkenis van Willem met Goethe Top aanleiding
zoowel in het praalbed als onder de hanebalken.’288
gaf ‘zich de rol van Mevrouw von Stein toe te bedelen’.294 In de loop der jaren was
Charlotte kreeg voor haar gevoelens levenslang, voor Goethe was zijn band met haar ‘een episode’, zoals de ondertitel van het essay luidt.
mevrouw Royaards Top meer en meer als een concurrente gaan zien, een die een veel essentiëlere plaats bij haar man innam dan de doorsneedames met wie hij
Uit vriendschap kan liefde ontstaan, maar ‘liefde verschrompelt niet tot
zich omringde. Ze merkte hoeveel Royaards aan Top had als steun, uitlaatklep en
vriendschap waar zij haar beste deel heeft ingeboet’. ‘In elke liefdesverhouding
geestverwante en daar kon zij niet tegenop. Een passage in haar memoires
van een zekere waarde,’ meende zij, ‘komt het oogenblik, waarvan de vrouw,
spuwt, zelfs vijftig jaar na de dood van Willem, nog gal. Het gaat om een periode
schoon haar geheele wezen haar waarschuwt dat de crisis voorbij en de dood
waarin Willem ‘alle mogelijke andere dames’ had, ‘die hem met meer of minder
reeds ingetreden is, nog “het wonder” verwacht.’ Zij leunt op haar toneelkennis
succes het hof maakten. Eén geschiedenis kwam aan het licht. “Mevrouw von
als zij Shaw aanhaalt, die gezegd heeft dat een vrouw nooit weet wanneer het
Stein”, die toen van het geval hoorde, zei: “We zouden haar weg kunnen sturen.”
scherm voor de laatste keer zakken moet. Nee, zegt Top Naeff, een vrouw weet
Ik liet haar niet uitspreken en ging. Je kon je voorstellen, hoe zij de rollen ver-
het wel, maar wíl het niet weten. Zij erkent: ‘Een sterke, mannelijke geest maakt
deeld had: ik de moeder van de kinderen en zij de aangebeden vrouw. Zij haatte
een vrouwehart als was.’
mij, die “vriendin” van me. En probeerde altijd mij te kleineren. Zij heeft me een
Charlotte von Stein verscheen midden 1921 in boekvorm. De – niet talrijke –
244
Het schrijven van Charlotte von Stein gaf haar lucht. ‘Het beste van de literatuur is haar bevrijdend element. Het is de uiteindelijke bestemming van alle
ontzettende boel kwaad gedaan, in alles, ook in haar kritieken.’
recensies gaan niet in op de door Top Naeff zo sterk gesuggereerde confidenties,
Ze moet haar positie als dusdanig bedreigd ervaren hebben dat ze (achteraf?)
maar beperken zich tot haar beeld van Frau Von Stein en Goethe. Dat de schijn-
meende dat Top haar in haar kritieken ‘kwaad gedaan’ zou hebben. Het is echter
werper gericht wordt op de vrouw in deze liefdestragedie, is voor de meeste
juist opvallend hóé positief en aardig Top in haar recensies over Jacqueline
recensenten nieuw. J. Prinsen JLz. had Charlotte tot dan toe slechts gezien als een
schreef. Als zij minder enthousiast was, probeerde ze dat niet te laten blijken.
‘Bildungsmoment’ voor Goethe en was Top Naeff er dankbaar voor dat zij nu
Over een zwakke voorstelling van Royaards schreef zij eens: ‘’t Was een geweldi-
probeerde door te dringen in het hart van deze lijdende vrouw. Dat leed werd
ge toer er over te schrijven, een tergend gemodder met mijn eigen gevoelens om-
invoelbaar, maar ‘dat Frau von Stein in zich zelf groote geestelijke waarde verte-
dat ik, vooral Lientje zoo ongaarne pijn doe, en de heele krant mij minder waard
genwoordigde’ bewees het essay volgens Prinsen niet.289 Het Algemeen Handels-
is dan de onderlinge vriendschappen.’295 Jacquelines jaloezie en woede zullen
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
245
ertoe uitgenodigd hebben ook onder positieve en neutrale opmerkingen van Top
v
Naeff adders te zien. Ook in de brieven van Top aan bijvoorbeeld Arij Prins komt geregeld een sympathieke zin voor over ‘Lientje’ – maar het kan natuurlijk alle296
maal camouflagetechniek zijn.
Wijze leidsvrouwe en Top Deken
Van Top Naeff zijn rechtstreekse uitingen van
afkeer jegens Jacqueline niet bekend – wat niet zeggen wil dat zij zich in vertrou-
(1921-1929)
welijke kring nooit negatief over Willems vrouw zal hebben uitgelaten. Dat de bitterheid en woede bij Jacqueline Royaards na zoveel jaren nog zó hevig waren, zegt veel. Op meer plaatsen in haar herinneringen toont zij zich, ook jegens anderen, rancuneus. Bijna vijftig jaar nadat zij iemand aan wie zij een hekel had per ongeluk een hand gegeven had, schreef zij: ‘’k Tril nog terwijl ik het neerschrijf!’297 Zij was een sterke vrouw, maar was ook zeer prikkelbaar, zó hevig dat haar man ooit schreef: ‘Lien is beslist een beetje ziek van binnen.’298 Terugkijkend op haar leven schreef Jacqueline: ‘Mijn zelfvertrouwen zou
Het eerste nummer van De Amsterdammer van 1922 vermeldde in de redactionele
helemaal kapot gemaakt zijn door het optreden van al die mevrouwen om me
kop de naam Top Naeff; zij was tot de redactie toegetreden1 en nam de plaats in
heen, vooral van die zelfgenoegzame “mevrouw von Stein”.’ Met kennelijk
van Van Hamel, die een functie bij de jonge Volkenbond had aanvaard. Achter de
genoegen noteerde ze in haar memoires iets over het uiterlijk van Top Naeff: ze
redactietafel voelde zij zich meteen thuis, al confronteerde de aanwezigheid van
schrijft dat ze nogal zwaar was en als ze stilstond onrustig met haar voeten drib-
mederedacteuren Kernkamp en Brugmans, beiden historici, haar weer eens pijn-
belde. In die dagen – dat moet begin jaren twintig geweest zijn, toen Top zich
lijk met haar gebrekkige kennis op het gebied van geschiedenis, erfenis van haar
299
druk begon te maken om haar figuur
– noemde Willem haar ‘een troddelende
gans’, verklapt zijn weduwe. Het heeft iets van wraak over het graf heen.
schooljaren. Bij de vergaderingen trof zij niet alleen tekenaar Johan Braakensiek, die zij graag mocht, maar ook Frederik van Eeden, die zich enkele jaren eerder zo gekwetst gevoeld had door haar recensie van IJsbrand. Met hem was het moeilijk land te bezeilen, schreef Top Naeff 2; Van Eeden was ‘niet altijd te volgen in zijn speciale pro’s en contra’s’.3 In de loop der jaren had hij een steeds geïsoleerder positie binnen de redactie gekregen. Top zou overigens maar kort met hem samenwerken; Van Eeden, die begin van dat jaar rooms-katholiek gedoopt was4, nam in de zomer van 1922 op tumultueuze wijze afscheid van De Amsterdammer na een conflict over een artikel van hem, dat de redactie te katholiek getint vond en weigerde op te nemen.5 Verder ontmoette Top Naeff op de redactie Frans Coenen, ‘die met één schroomvallig woord, waarvoor hij nauwelijks den mond opende, een volledig artikel ten beste gaf’,6 en Nolst Trenité alias Charivarius, de spotdichter7, ‘nét op tijd, want hij maakte van de dag een verlengstuk van de nacht’.8 Ook aanwezig waren secretaris Melis Stoke9 en uitgever A.B. van Holkema. Top Naeff en Elisabeth M. Rogge, die de vrouwenpagina redigeerde, waren de enige vrouwelijke redactieleden. Geheel volgens de patronen van die tijd schonk juffrouw Rogge thee en met Sinterklaas verraste zij de redactie met ‘croquante wafeltjes’.10 De Amsterdammer-redactie betekende voor Top nóg meer werk en versnippering en dus een overvol bestaan. Haar nieuwe werk koppelde ze af en toe aan
246
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
247
een reisje naar het buitenland, om vervolgens verslag te doen van wat zij daar op
neelland’ en schreef er vier grote artikelen over. Dat de tentoonstelling inder-
toneelterrein gezien had. Begin januari ging ze naar Berlijn, speciaal voor thea-
daad het grote publiek voor het betere toneel winnen zou, betwijfelde zij; de
terbezoek.11 Zij was onder de indruk van een voorstelling van het Moskouse
massa zou altijd ontspanning blijven zoeken en slechts een kleine minderheid
12
Kunsttheater, dat in regie van Konstantin Stanislavski, die zij bewonderde ,
zou méér verlangen. ‘Zal het [volk] inzien hoe schrikbarend onontwikkeld het
werk van Tsjechov bracht, onder meer De kersentuin – door Top Naeff kersenbon-
nog is op dit dramatisch gebied?’ vroeg zij zich af. ‘Hoe ondankbaar uit onwe-
13
gerd genoemd. Zij zag een zeer traditionele, realistische voorstelling in een na-
tendheid en hoe blind ingenomen met wat toevallig de menigte in het gevlei
turalistisch decor, die ‘den futuristisch gespitsten toeschouwer in onthutsende
komt? Wanneer de theatertentoonstelling tot deze erkenningen leidt, dan houdt
mate’ verraste. Een ‘gesublimeerde alledaagschheid’, die volgens haar zeker zo
ze de victorie in [...]’. Die victorie zou uitblijven: het grote publiek kwam niet
expressief was als het in haar ogen wat modieuze expressionisme, dat toen in
bepaald massaal de tentoonstelling bekijken. In retrospectief kon jaren later
Duitsland actueel was.
worden vastgesteld dat het nog niet toe was aan het ‘Nieuwe Theater’: ‘Ver-
Haar toneelbelevenissen in Berlijn waren een opmaat voor een aaneenschakeling van evenementen op theatraal terrein in het eerste gedeelte van 1922. Op 21
trouwd aangeklede melodrama’s of Franse blijspelen spraken meer aan dan vreemde nieuwlichterij.’19
januari gingen de deuren open voor een Internationale Theatertentoonstelling
Top Naeff vond het jammer dat de schouwburgen niet in het verlengde van
in het Amsterdamse Stedelijk Museum. Architect en kunstenaar H.Th. Wijde-
de tentoonstelling hoogstaande opvoeringen brachten en meende ook dat er
veld en Frits Lensvelt waren in grote mate verantwoordelijk voor deze bijzonde-
eigenlijk niet veel meer hervormd hoefde te worden. Immers, met regisseur Gor-
re expositie, een idee van Frans Mijnssen.14 Met de tentoonstelling hoopte men
don Craig en decorontwerper Adolphe Appia was het moderne toneel toch gro-
een groot publiek in contact te brengen met de contemporaine opvattingen over
tendeels verwezenlijkt. Zij eindigde haar terugblik op het evenement met een
theater en het zo bewust te maken voor het theater van de toekomst. In verschil-
verzuchting over subsidiëring: het ware mooi geweest wanneer de Theaterten-
lende, modern gestileerde zalen waren maquettes, decorontwerpen, kostuums
toonstelling de regering ‘met klem’ eraan zou herinneren ‘dat de dramatische
en foto’s uit diverse landen te zien. Het was een tentoonstelling met allure, met
kunst niet een artistiek onderonsje’, maar van essentieel belang was, dat in alle
15
inbreng van Gordon Craig, Appia, Edmond Dulac, Jacques Copeau en leden van
beschaafde landen, op een na, werd erkend.20
16
de Wiener Werkstätte. Een groot gezelschap beroemdheden uit de Nederlandse toneelwereld – onder anderen het echtpaar Royaards, Verkade, Top Naeff, de
Op 28 februari 1922 werd Frans Mijnssen vijftig jaar. Hij hield niet van uitbundig
gevreesde criticus Barbarossa, Mijnssen en Nell Lensvelt-Bronger – was er getui-
huldigen, maar dat belette zijn vrienden niet hem een bescheiden feest aan te
ge van toen Edward Gordon Craig, een ‘rijzige figuur met fijn besneden trekken
bieden. Top Naeff zat, met onder anderen Boutens, het echtpaar Van Looy, Ver-
17
en Liszt-haar’ , met een kort woord de tentoonstelling opende. Hij gaf met zijn
kade en – natuurlijk – Van Deyssel in het feestcomité21, dat een bijzonder ge-
oproep de gelederen te sluiten in de grote strijd om een beter toneel volgens Top
schenk voor de jubilaris bedacht: de opvoering van zijn stuk Ida Wahl, dat Mijns-
Naeff ‘in vijf minuten meer wijsheid en schoonheid over theaterkunst [...] dan
sen na aan het hart lag, maar nog nooit gespeeld was.22 Van zijn toneelwerk is
18
velen in lengte van dagen [...]’. Ook Royaards sprak die middag. Hij hoopte dat
weinig opgevoerd; Mijnssen probeerde in zijn werk de dramatische ‘handeling’
spoedig in Amsterdam een schouwburg geopend kon worden waarin de nieuwe
meer te bereiken door de dialoog dan door ‘actie’, en dat maakte zijn werk moei-
inzichten op toneelgebied architectonisch verwezenlijkt zouden zijn. Wie daar-
lijk speelbaar. Het huldigingscomité wilde hem nu op zijn feestdag verrassen
van de bespeler moest worden, was voor het gehoor wel duidelijk.
Mauhs in de hoofdrol. Om de financiële kant van de voorstelling te waarborgen,
hardt ontvangen en bejubeld. Het leek wel symbolisch voor deze tijd van grote
benaderde het comité vrienden en bekenden van de schrijver met het verzoek
veranderingen: Bernhardt, de representante van een acteerstijl uit een voor-
een intentie tot een garantieverklaring te geven. De reacties waren in het alge-
bije periode, in contrast met een Theatertentoonstelling die de blik voor-
meen positief, maar Top was niet enthousiast. Zij vond het voor Mijnssen geor-
waarts richtte.
ganiseerde huldebetoon op deze wijze ‘welbeschouwd een gratificatie en de
Top Naeff was enthousiast over deze manifestatie in ons ‘lang achterlijk too-
248
met de toezegging dat Verkade Ida Wahl op de planken zou brengen, met Else
Toevallig werd op die openingsdag in Den Haag de legendarische Sarah Bern-
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
reclame van een rijtje letterkundige namen voor den grooten Eduard’.23 Ida Wahl
249
leek haar ook niet erg geschikt voor opvoering, maar nu het plan doorgang zou
om ‘de essentie’, het onderbewuste, visioenen. In het expressionistische drama
vinden, wilde zij zich er niet aan onttrekken, omdat zij het Mijnssen zo gunde.
waren de suggestie, stemmingen en metaforische beelden veel belangrijker dan
Het personage Ida Wahl kon zij niet doorgronden. ‘Ze doet maar raak, trouwt
de werkelijkheidsillusie. Na 1918 trad het expressionisme, gevoed door vier oor-
maar raak, wil ze eigenlijk wat? Zoekt ze wat?’ had ze Mijnssen gevraagd in een
logsjaren, nog nadrukkelijker experimenterend naar voren en vond de stroming
brief van 24 januari 1921. Zij meende dat Ida ‘van een geheel ander ras is dan ik, en
ook meer weerklank buiten Duitsland.
dat ik van deze soort vrouwen te ver afsta om haar te beoordeelen’. Met enige tegenzin steunde ze de onderneming met een tientje.24
Zo ook De vertraagde film. Top Naeff heeft geworsteld met haar waardering van dit stuk, dat zij als een eerste Nederlandstalige uiting van ‘de onrust en het
Mijnssen was blij verrast met het opvoeringsplan, maar het zou voor hem een
verlangen, de spanning en het ritme’ van haar tijd zag.29 Dat de schrijvers van
pijnlijke teleurstelling worden dat van een officiële opvoering van Ida Wahl, na
‘dezen révolutionairen tijd’ naar nieuwe uitingen zochten, vond zij begrijpelijk,
een lange periode van gerommel, niets gekomen is.
25
maar naar haar oordeel spanden zij het paard achter de wagen door uit te gaan
Top Naeff kon ’s avonds nog een uurtje mee aanzitten aan het galamaal op
van nieuwe vormen en daar een ‘maar half gerijpten inhoud’ in te persen. Zij
Mijnssens feestdag, waar Van Deyssel ‘onbetaalbaar’ was, schreef ze Mijnssen,
geloofde in het omgekeerde: voor het ‘heftige bewogene’ voldeden de klassieke
terugblikkend op zijn feest. ‘Alsof hij onze lieve Heer was en nauwelijks merkte
vormen niet meer en dienden dus nieuwe gezocht te worden. Niettemin waar-
wat voor schepselen aan de vreemde tafeltjes rondom naar hem op staarden.’26
deerde zij de experimenterende toneelschrijvers die ‘de breede contouren van
Enkele dagen vóór het feest had zij in De Amsterdammer een aan Mijnssen
het waarachtig modern drama’ probeerden te omspannen, hun ‘moedigen wil’,
gewijd artikel gepubliceerd.27 Zij typeerde hem daarin als een ‘niet sterk the-
en het feit dat zij ‘onze bevattelijkheid, onzen eerbied voor dit grootere verster-
atraal, maar onbetwistbaar dramatisch talent’. Als lectuur boeide Mijnssens
ken’. Helemaal geslaagd vond zij de voorstelling niet; voor haar had het nog
werk haar, maar de enkele opvoeringen ervan die zij had bijgewoond schenen
gestileerder gemogen. In haar oordeel sloot zij aan op de latere samenvattende
haar ‘een verdriet voor den schrijver’ toe.
visie dat het stuk meer fascineerde dan overtuigde.30
De controversen tussen Mijnssen en haar in het Elckerlyc-tijdperk waren ver
Hoe verder het werk in haar herinnering bezonk, hoe beter zij het vond. Toen
weg en met voldoening keek zij terug op het feest waaraan zij haar bijdrage had
enkele maanden later De Haghespelers het stuk in Nederland brachten, vond zij
kunnen leveren. ‘Juist omdat er wel eens wat gehokt heeft tusschen ons, en dan
dat De vertraagde film, ‘het eerste drama geschreven in onze taal, dat ontlook aan
toch, – misschien is het een voordeel van den iets ouderen en minder heftigen
onzen tijd, er de onrust en het verlangen, de spanning en het rhythme van in zich
dag – blijkt, dat de vriendschappelijke gevoelens onder een enkel meeningsver-
draagt’, torenhoog uitreikte boven ons oorspronkelijk repertoire van jaren.31
28
schil niet geleden hebben.’
Echt verwant met Teirlinck voelde zij zich niet, maar zij vond hem sinds Heijermans ‘de eenige waarlijk begaafde voor het tooneel’.32
250
Kort na het feest reisde zij naar Brussel om daar een bijzondere première bij te
Het etiket ‘expressionisme’, dat op De vertraagde film geplakt werd, zoekt men
wonen: in de Koninklijke Vlaamse Schouwburg werd Herman Teirlincks De ver-
in Top Naeffs besprekingen van het stuk vergeefs en het kan niet anders of dat is
traagde film gespeeld. Het was door het gebruik van zang, dans, gestileerde decors
opzet geweest. In haar ogen was het expressionisme een in wezen overbodige
en lichteffecten heel ander theater dan het in Nederland en België nog gangbare
term voor iets wat er altijd al geweest was. ‘Wat een onzin toch al die nieuwe vor-
realistische/naturalistische. De moderne stad, allegorische figuren en het onder-
men,’ had zij op 27 december 1921 aan Prins geschreven, ‘’t is alles zoo oud als de
bewuste waren ingrediënten van Teirlincks stuk, dat vernieuwing van het thea-
wereld en enkel een kringloop. Ik voel voor al die onderscheidingen niets. Je
ter in Vlaanderen markeerde. Het werd gepresenteerd als de eerste expressionis-
denkt: doe het nu maar. ’t Komt er niet op aan hoe. Maar als je eenmaal in de
tische toneelproductie van een Vlaams auteur, die daarmee aansloot op wat in
beweging zit, moet je zeggen wat je ervan vindt, anders krijgen de moderne hee-
Duitsland op dit gebied al jaren actueel was. Al vóór 1914 was men daar, uit onvre-
ren te veel praats.’ Met vernieuwing-om-de-vernieuwing had zij geen affiniteit;
de met het bestaande, ander proza, andere poëzie en ander drama gaan schrijven,
instemmend citeerde zij eens: ‘Het gaat niet vóór alles om een “nieuw” tooneel,
waarbij onder meer afgerekend werd met een psychologische benadering en een
om “nieuwe” décors, om een “nieuwe” kunst: het gaat om een sterke, duurzame,
beperkt realisme. Het ging niet langer om uiterlijke verschijningsvormen maar
eigen uiting van de besten en die uiting zal, waar de tijd verandert, een andere
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
251
vorm van uiting zijn.’33 Strindberg was in haar ogen al een ‘expressionist’ vóór de 34
term was uitgevonden.
In één van haar ‘Dramatische kronieken’35 gaf zij haar visie op het expressio-
Haag, Rotterdam en Amsterdam te houden. De Amsterdammer schonk er op 22 april uitgebreid aandacht aan met een artikel van Top Naeff. Zij bewonder-
nisme in het toneel. Zij benaderde daarin de stroming eenzijdig waar zij de term
de Schnitzler hevig, vond hem samen met Bernard Shaw en Gerhart Hauptmann
betrok op louter de vorm en meende dat deze alleen invloed had op de speeltrant
de belangrijkste contemporaine toneelschrijvers. Over Der einsame Weg had zij
en niet op het ‘wezenlijke’ van de dramatische kunst. In dit kader betoogde zij
Mijnssen, die het vertaald had, geschreven: ‘Je kent mijn liefde voor Schnitzler
dat Sophocles in wezen ook expressionist was. ‘Naar den geest is expressionisti-
en dit is een schitterend stuk. Speelbaar lijkt het me eigenlijk niet. Het is alles te
sche Tooneelkunst zoo oud als de wereld. Zooals de muziek, die niet anders dan
zeer op de spits gedreven. Ik voel er ook een beetje te veel invloed van Ibsen
expressionistisch kan zijn, zoo rijst ook het ideale drama – de muziek van woord
onder, maar overigens... ik wou dat ik het zoo kon!’37
en gebaar – hoog boven onze aanschouwing uit, zoo bestaat er eenvoudig geen
Toen in 1921 Het Schouwtooneel De eenzame weg speelde, schreef zij zuinig dat
waarachtig kunstwerk, waarvan niet de compositie, bewust of onbewust, in
zij de voorstelling niet ‘geslaagd’38 vond, maar in een brief aan Mijnssen van 24
transpositie overgaat. [...] Wat is een inderdaad vervulde “rol” anders dan het
januari 1921 was zij scherper: ‘Zoo’n vertooning lijkt eenvoudig op niets, je kunt
monumentaal beeld der intensiefste gewaarwording? Zelfs in wat men dan, als
het net zoo goed niet spelen onder ons gezegd. In Duitschland hebben ze er de
tegenstelling tot dit expressionisme nog gaarne impressionisme noemt, doelend
flair voor.’
op de dichter bij de natuur gebleven, zich meer in het aanschouwelijk détail vin-
Het duurde lang voor Nederland rijp was voor Schnitzler en dat gold zowel
dende en soms verliezende kunst eener vorige generatie, is veel meer expressio-
spelers als publiek. Ook in de boekwinkels was zijn naam lange tijd ‘een witte
nisme, veel meer symbool, veel meer mysterie dan de oppervlakkige aanschou-
raaf’, schreef Top Naeff in 1913.39 In haar recensies had zij vaak én vroeg van haar
wer meent.’ Wat generaties schrijvers als het ware intuïtief aan expressionisme
liefde voor Schnitzler getuigd, bijvoorbeeld al in 1909 over De gezellin.40 Nu hij
op de planken hadden gezet, werd nu bewust als doel gepropageerd, stelde zij, en
naar Nederland kwam, balde zij haar bewondering samen in enkele kolommen,
dat vond zij verklaarbaar: ‘De oorlog en zijn gevolgen rakelden met de grootere
waarmee zij volgens een Schnitzler-kenner de grondigste uiteenzetting – ‘kühl
gevoelens, ook de grootere effecten op en het reeds vóór 1914, uit altijd gereed
analysierend’ – schiep die in deze dagen in de pers verscheen.41 Zij roemde ‘een
verlangen naar vernieuwing geboren expressionisme vond zoowel in het eene als
kunstenaar, die in alle menschen den kunstenaar, den even-mensch zoekt, nooit
in het andere zijn gading.’ Inmiddels was veel in dit expressionisme echter tot
schippert naar burgerlijken maatstaf, voor wien het burgerlijk, het stoffelijk
maniertjes verworden. ‘Het expressionisme in Duitschland ligt m.i. op sterven
tekort, waar zelfs de grootsten, als Strindberg, zich niet van los konden maken,
aan zijn uitgeputte chablonen [...].’ Ondanks haar scepsis tegenover dit isme –
niet bestaat, voor wien alleen van beteekenis is: het diep gemis der ziel. Maar dit
zoals zij alle ismen wantrouwde – kon het op dramatisch vlak zeker zijn nut heb-
dan ook... onmeedoogend, hoog boven het bewustzijn van den gemiddelden
ben: ‘Als uiterste middel tot een meer bewogen, langs eenvoudige wegen tot de
burger. [...] Het verzuim, het te-kort, één oogenblik van liefdelooze nalatigheid,
synthese gebrachte speelkunst, tot een zoo beknopt en zoo expressief mogelijk
voor Schnitzler is het onherstelbaar. Een groot schrijver, die dit alles onder de
zich-uiten [...].’ Door het al te expliciet uitgedragene van zijn principes vond zij
oogen zag en in levende gestalten beeldde, een man uit één stuk, die de harde
dat het expressionisme verder vooral het karakter had van ‘een openbare les’.
waarheid aandurfde, wiens oprechtheid ons kwelt, en wiens vrije overtuiging
Zij publiceerde haar lange ontboezeming ter gelegenheid van een voorstel-
ons verheft.’
ling van Het Schouwtooneel, dat Vrijheid van Herbert Kranz bracht. Het was de
Zij maakte de balans op van vertoningen van Schnitzlers stukken in Neder-
eerste opvoering van een Duits expressionistisch toneelstuk in Nederland. ‘[...]
land tot dan toe en moest concluderen dat deze, op een enkele uitzondering na,
vóór dat de kampioenen van het “Expressionisme” den laatsten adem uitblazen,
weinig hadden voorgesteld. Over Professor Bernhardi, dat in 1917 door Verkades
halen wij er nog juist een over de grens,’ schreef zij ietwat smalend. Zij vond het
Haghespelers was gebracht, had zij indertijd Verkade alle waardering voor zijn
stuk een ‘knap ineengezette “einacter”’ – blijkbaar toen een nog nieuwe term –
regie gegeven.42
‘drie kwartier, langer niet; hij meende er een avond mee te moeten vullen, en toen werd het een expressionistisch drama.’36
252
Eind april 1922 kwam Arthur Schnitzler naar Nederland om lezingen in Den
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
Met instemming haalde Top Naeff woorden van de Duitse toneelkenner Julius Bab aan: ‘Wie wenig wissen wir von andren. Nur die Kunst verrät bisweilen
253
etwas.’‘Verrader bij uitnemendheid’ was Schnitzler: ‘Met wellust haalt hij de ziel 43
uit haar genadig isolement en spreekt uit wat wij niet durven denken.’
Uit-
haar man elk hun eigen weg gingen. Zij was zichzelf goed bewust van dit gezapige leven, dat zij aankon juist door de hevige passie die zij voor een ander voelde.
komst bood hij niet met zijn stukken en dat diende de toeschouwer ook niet te verlangen,‘enkel dat ze ons voor een oogenblik binnen leiden in de gemeenschap
Vol verwachting keek zij uit naar de komst van Schnitzler in Nederland, op 25
der eenzamen’.
april. Die dag werd hij ’s middags in Den Haag, op zijn verzoek informeel en zon-
Behalve met de algemeen menselijke thematiek van zijn werk raakte Schnitz-
der toespraken, ontvangen door de echtelieden Pieter en Ermina Kleykamp in
ler haar ook specifieker – in haar gemankeerde gevoelens voor Royaards. Wie
hun gerenommeerde Koninklijke Kunstzalen Kleykamp aan de Scheveningse-
haar recensies over zijn stukken leest op sententies, krijgt haar visie op man en
weg.47 Een gezelschap van voornamelijk kunstenaars verwelkomde hem, ‘niet
vrouw, het huwelijk en de burgerlijke moraal voorgeschoteld. ‘[...] de vrouw wil
groot van gestalte, niet forsch van bouw’ en vermoeid van de lange reis.48 Naast
den man, en de man wil zichzelf,’ schreef zij over Das weite Land. En ook bij Inter-
Top Naeff begroetten hem onder anderen Johan de Meester sr., H.P. Berlage,
mezzo, over ‘het noodlot der geslachten. Een onafwijsbare wet’, keek zij in een
Chris Lebeau, Annie Salomons en Frits Lapidoth. De daaropvolgende dagen
spiegel. Bij de man en de vrouw in dit stuk konden ‘hartstocht en kameraad-
hield Schnitzler voordrachten, onder meer in Amsterdam, waar hij te gast was bij
schap’ niet samenvloeien ‘in de bedding van een gelijk geluk omdat in den man
de Mijnssens. Na zijn lezing in de Kleine Zaal van het Concertgebouw werd hem
de kunstenaar voor zijn werk den stroom van het verlangen behoefde’, terwijl de
een souper aangeboden, waarbij zijn Nederlandse vriendin Berthe Brevée49 en
vrouw ‘de rust der liefde-zekerheid niet ontberen kon’. Alsof zij over zichzelf en
Top Naeff hem flankeerden als tafeldames; onder anderen Mijnssen, die het sou-
Royaards sprak.‘Alles laat zich in het leven repareeren,’ vond Top Naeff,‘behalve:
per georganiseerd had, Heijermans, Ina Boudier-Bakker, Van Deyssel en wethou-
de Illusie, die voor de vrouw de eeuwigheid inhoudt en voor den man: het
der Wibaut zaten mee aan. Schnitzler vond de sfeer ‘recht animirt’, zo noteerde
moment.’ Wat zij ook in Schnitzler meende te herkennen was haar standpunt:
hij in zijn dagboek.50 ‘Champagner wohlthuend, aber noch mehr die Selbstver-
beter lijden door onbeantwoorde liefde dan tevreden zijn met een oppervlakkig
ständlichkeit.’ Deze avond markeerde het einde van Schnitzlers succesvolle offi-
sleurhuwelijk. Mensen die hevige gevoelens kenden, vond zij ‘beschaafder’ dan
ciële tournee.
mensen die met al hun burgerdeugden een gezapige relatie in stand hielden:
Top Naeff keek met voldoening terug op de Schnitzler-avond. ‘[...] ik denk
‘Alleen voor de onbewusten, minder-beschaafden is na “zalig” kibbelen en ver-
dat Schnitzler het ook een genoeglijke avond heeft gevonden. Een buitenge-
zoenen, “alles wieder gut”.’ En over personages in Intermezzo: ‘Het echtpaar van
woon prettig mensch, aan wien ik nog dikwijls denk.’51
minderen rang [...] die [sic] het gelukkig huwelijk waarin men elkaar zooveel mogelijk ontloopt met aplomb voortzetten [...].’44 ‘Normale’ opvattingen over leven en liefhebben leiden volgens haar ‘noch tot
naar Top in de hoop dat zij kon zorgen voor plaatsing als feuilleton in De Amster-
de hoogste vlucht, noch tot den diepsten val’.45 Niettemin durven maar weinig
dammer. Zij vond het een meesterwerk, maar tevens veel te lang én wat pikant
mensen te leven naar innerlijke gedrevenheid; de meeste conformeren zich aan
voor de huiskamer. ‘Begrijp me goed,’ schreef ze Mijnssen, ‘in zijn wezen kan
de heersende moraal. Schnitzlers moraal is een andere: ‘De lokkende en gevaar-
men zich wel niets “zedelijkers” denken dan deze schat van een Else, maar de
lijke moraal, welke: leven naar aanleg, aard en lust stelt boven geleefd-worden
Weeners zijn nu eenmaal verder dan wij wat betreft de dingen bij den naam te
volgens geweten en plicht, de waarde van het “offer” gering schat, het geluk-van-
noemen.’53 Zij hoopte echter op een Nederlandse vertaling en probeerde aanvan-
den-hartstocht met den dood niet te duur acht betaald. Een moraal, waarvan we
kelijk daartoe te bemiddelen bij uitgeverij Querido, hoewel ze ook huiverig was
de illustratie zien in de uitgedoofde oogen, harde trekken en verbeten mond van
voor een vertaling: ‘[...] de Weensche sfeer van dit oogenblik is, evenmin als de
menig voorbijganger, maar die toch maar een enkele onzer voor zichzelf in al
titel, in het Hollandsch over te brengen zonder dat het vergroft en verburgelijkt
46
Top Naeff kende deze lok-
[sic]. Ik blijf het prachtig vinden in zijn soort. En wat een monoloog voor een
kende en gevaarlijke moraal – en erkende dat een leven naar aanleg, aard en lust
actrice die wat kan!’ De novelle zou in 1926 in vertaling verschijnen.54 Tot een
voor haar alleen maar een innerlijke realiteit was. In haar nette woning aan de
‘echt’ contact tussen Top en Schnitzler is het nooit gekomen.55
haar wreede consequenties, vreesloos, aanvaardt.’
Johan de Wittstraat sleet zij haar monotone huwelijksleven waarbinnen zij en
254
In 1924 zou Schnitzler twee keer schriftelijk contact met Top Naeff zoeken over zijn novelle Fräulein Else.52 Hij stuurde deze, op suggestie van Mijnssen,
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
Niet lang na Schnitzlers verblijf in Nederland bracht Cor van der Lugt Mel-
255
sert met zijn Hofstad-Tooneel twee dialogen uit het geruchtmakende Reigen, een
In het voorjaar van dat jaar kreeg hij hevige lichamelijke klachten: buikpijn,
stuk dat bestaat uit tien ‘losse’ scènes over onder meer een graaf en een prostitu-
onrustige ingewanden. ‘Met Ary is het niet best, Catharina met vreemde nuk-
ee. Reigen kende een treurige geschiedenis; de vrijmoedige aard en inhoud van
ken,’ schreef Top op 19 april aan Robbers. Ze gebruikte een eufemisme uit die tijd
het stuk hadden in 1921 tot hevige afkeuring en stevige protesten, ja schandalen
voor diarree,‘de snelle Kathrijn’.
geleid bij opvoeringen in plaatsen als Wenen en Berlijn.56 Ook de voorstelling
Eind april 1922 werd Prins voor zijn ingewandsproblemen opgenomen in het
van Van der Lugt Melsert oogstte weinig bijval en werd al na enkele dagen van
ziekenhuis. Vóór hij vertrok, schreef hij aan zijn vrienden een nuchter brief-
het repertoire gehaald. Daar kwam bij dat ook Schnitzler zich tegen deze voor-
kaartje, alleen vermeldend dat hij die middag naar het ziekenhuis vertrok om
stelling keerde omdat Van der Lugt Melsert zonder zijn toestemming speelde én
daar een stuk van zijn dikke darm te laten verwijderen. Zeker twee à drie weken
omdat in ongeveer dezelfde tijd de Hamburger Kammerspiele de volledige Rei-
ziekenhuis zouden het worden, dacht hij. Het werden slechts enkele dagen: een
gen in Nederland kwamen opvoeren. Top Naeff was blijkbaar niet op de hoogte
gezwel in zijn darm velde hem in korte tijd. ‘Hij heeft zelf toch wel iets ergs
van de controverse tussen Van der Lugt Melsert en Schnitzler en schreef kritisch,
gevreesd,’ schreef Top aan Robbers, ‘hij liet aan Nelly een brief achter, en ik denk
maar onterecht, dat ‘een te goeder naam en faam bekend tooneeldirecteur hier te
dat hij op alle manieren nog veel geleden heeft.’59
lande moest zwichten ter eere der vreemde gasten’.57
Al op de avond van zijn dood, 3 mei, ging Top naar Schiedam om afscheid van
De opvoeringen door de Hamburger Kammerspiele verliepen in Nederland,
haar vriend te nemen. Hij lag in zijn eigen huis opgebaard, te midden van de vele
net als elders, niet probleemloos. Alleen in Den Haag werd gespeeld; in Utrecht,
kunstschatten die hij tijdens zijn leven verzameld had. Top Naeff schreef: ‘Wij
Rotterdam en Amsterdam werden de voorstellingen door de gemeenteraden/
hebben hem voor het laatst gezien zooals hij, fijn en wit, in statie lag, in het mid-
burgemeesters verboden. Top Naeff veroordeelde dit in haar bespreking van Rei-
den van de kamer waar alleen het allermooiste uit zijn huis werd neergezet.
gen impliciet waar zij schreef: ‘Zoodra de goede zeden er aan te pas komen, wordt
Boven zijn hoofd hing het vrouweportret met den kanten kraag van Van Rave-
er maar gesold met “de kunst”.’ Verder stond zij stil bij wat zij zag als een pro-
steyn en wanneer hij zijn oogen, met dien eigenaardigen rappen oogopslag, nog
bleem dat zich voordoet bij het beoordelen van kunst waarin ‘hogere’ en ‘lagere’
eenmaal had kunnen openen, zouden ze zijn dierbaarst bezit: de groote Breu-
gevoelens een rol spelen: ‘Het bezwaar van alle kunstbeschouwing op het gebied
ghel, het winterlandschap met al het menschen- en kinderengewoel dat hem zoo
der geslachtelijke verhoudingen is voor mij de onmiddellijke scheidslijn, die het
bekoorde, aan het voeteneinde hebben gevonden. Er was aan deze kamer niets
groote publiek trekt tusschen de zoogenaamde “hoogere” en de “lagere” liefde,
veranderd, maar ze scheen ons in het avondlicht zuiver en schoon als een kapel.
alsof niet “de hoogere liefde” vaak door gemis aan sexueele warmte werd ver-
En Arij Prins lag daar als een vorst.’60
laagd, terwijl in de lagere liefde soms onbewust de edelste toppen van het te
Hij werd op zaterdag 6 mei onder grote belangstelling begraven op de Open-
zamen-mensch-zijn, worden bereikt.’ Zij loofde de dialogen en ried gedupeer-
bare Begraafplaats in Schiedam. ‘Jelui komen ellendig thuis,’ schreef Top na de
den die de voorstelling door de verboden niet hadden kunnen zien aan de tekst-
plechtigheid aan Robbers en zijn vrouw, die niet op tijd van hun vakantie in
uitgave te lezen, ‘om in de stille binnenkamer een onbespiede traan te wijden aan
Zwitserland hadden kunnen terugkomen. ‘Vandaag hebben we hem begraven,
de ongerechtigheden in het passantenhuis van den hemel’.58
je hart brak van ’t mooie weer en al de tegenstrijdigheden, en ’t huis, waar elk schilderij zoo’n beetje van ons allen was, het leek me alles meteen ontvallen.’61
256
Grote afwezige bij de Schnitzler-ontvangst in Den Haag was Arij Prins geweest.
Prins’ overlijden sloeg haar uit het lood. Sinds het vrolijke uitstapje naar Ant-
Al langere tijd was hij moe en somber. Door de oorlog had de kaarsenproductie
werpen, in 1907, toen de vriendschappen tussen Top, Prins, Robbers, Mijnssen en
lange tijd stil gelegen en halverwege 1919 functioneerde zijn fabriek nog steeds
Boeken waren opgebloeid, was Arij Prins in persoonlijk en literair opzicht steeds
niet. Het personeel moest drie dagen per week met gezochte klusjes worden
aan haar zijde geweest, als vriend, wijze vader en mentor. Aan zijn oordeel over
beziggehouden, met behoud van hun volledige loon. De zorgen remden zijn lite-
haar werk, ook als dat niet helemaal positief was, hechtte zij meer dan aan dat
raire activiteiten en ook de politieke situatie drukte op hem. ‘Het vredesverdrag
van alle andere vrienden. ‘[...] een fijn en nobel man, die op mijn werk veel
van Versailles en de fransche politiek zijn groote rampen’, had hij op 25 februari
invloed heeft gehad,’ schreef zij aan Frits en Nell Lensvelt.62 En Robbers kreeg te
1922 aan Robbers geschreven. ‘Europa heeft veel kans daaraan te gronde te gaan.’
lezen: ‘Zoo lang je elkaar hebt, vind je alles altijd gewoon. Maar toen we daar
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
257
Woensdagavond naast hem stonden, en het niet gelooven konden dat die oogen
auteursloopbaan van Herman Heijermans vierde67, en lid van het Amsterdamse
niet meer open zouden gaan... Ik vind het rechtaf verschrikkelijk, wij praten over
erecomité ter gelegenheid van het bezoek van de Duitse toneelschrijver Gerhart
niets anders en zoo zal het jelui ook wel gaan. ’t Heele leven staat in mijn geval
Hauptmann aan Nederland. En alsof het allemaal nog niet genoeg was, nam zij
63
stil en ik ben nauwelijks capabel het noodige werk te doen.’ Sinds de dood van
ook nog deel aan een lezingentournee in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam,
haar vader had ze niets of niemand verloren die haar nader stond dan Prins.64
een initiatief om het publiek in contact te brengen met ‘de groote figuren der
De warme pinksterdagen van dat jaar, niet lang na de dood van Prins, werden
hedendaagsche letterkunde’.68 Collega-sprekers van Top waren naast haar land-
doorgebracht in Schoorl bij Herman en Jet Robbers, die deze keer ook Ina en
genote Henriette Roland Holst Thomas Mann – die tweede helft oktober Ne-
Henri Boudier hadden uitgenodigd. Op de avond van eerste pinksterdag genoot
derland bezocht –, Georg Hermann69 en Georges Duhamel.70 ‘Ik voel me overi-
Top van zang van Ina, die een bijna geschoolde stem had, en van het voorlezen
gens nog of ik een soort bokspartij heb moeten winnen,’ schreef ze Mijnssen op
van Robbers. Verder maakte zij wandelingen en zwom in zee, maar de dagen
27 november over haar optreden in Amsterdam, ‘en doe het na deze tournée van
stonden toch vooral in het teken van een ‘in memoriam Prins’. Het waren ‘bijzon-
mijn leven niet weer.’
dere dagen’ geweest, schreef zij Robbers in een bedankbrief van 8 juni. ‘[...] de dood is voor mij iets verschrikkelijks, zoo met één slag alles wèg, en ik kan me
Begin 1923 maakte de grote Oostenrijkse acteur Alexander Moissi71 een rondreis
nooit goed paaien met “de herinnering”, als het levende, waarbij ik mij warmen
door Nederland met vier voorstellingen: Tolstojs Der lebende Leichnam, Haupt-
kon, niet meer bereikbaar is. [...] en zoo onverschillig als de litteraire onsterfelijk-
manns Einsame Menschen, Ibsens Gespenster en Hamlet. Top Naeff bewonderde
heid mij laat tegenover het nageslacht, zoo gelukkig maakt het mij te denken dat
hem en besprak drie van zijn optredens.72 Na de voorstelling in Amsterdam had
zoolang wij leven, wij tenminste elkaar in en door het werk nog een beetje
zij met onder anderen Mijnssen een lange nazit met de acteur en zijn vrouw. ‘[...]
behouden.’
een van de prettigste avonden die we hebben beleefd,’ schreef zij Mijnssen op
De zomer bracht een vakantie naar onder meer Zwitserland en Oostenrijk,
1 maart. ‘Hij dacht over veel anders dan wij, maar hoe bekoorlijk was ook dat.
een welkome afleiding in de rouw om Prins. Ook verder was er genoeg dat Tops
Ook zijn vrouw was een prettig element zonder aanstellerij. We togen ten slotte
zinnen verzette. In het voorjaar had zij op verzoek van het politiek neutrale
met z’n drieën in de lift naar boven bij [hotel] Schiller, toen zag je ineens hoe moe
‘Comité van intellectueelen tot hulpverschaffing aan de hongerenden in Rus-
ze waren [...]. In elk geval: een groot kunstenaar en een mensch uit één stuk.’
land’ een lezing gegeven om zo geld in te zamelen. Ook onder anderen Robbers,
Zij leefde in die dagen toe naar wat zij als een gebeurtenis zag: Royaards’
Annie Salomons, A. Roland Holst, Hein Boeken en Henriette Roland Holst hiel-
opvoering van Georg Büchners Dantons dood.73 Het was al lange tijd een grote
den een voordracht voor dit ‘goede doel’. Top was begaan met de voor veel Russen
wens van Royaards dit stuk uit 1835 over de twijfelende revolutionair Danton en
afschuwelijke situatie, maar vond het lezen in dit kader toch een opgave: ‘Akelig,
diens tegenstander Robespierre te brengen. Nu hij Frits Lensvelt, die in staat
ik vind zoo iets quasi intiems het allerergst. Hein B[oeken] was mijn steun en toe-
geweest zou zijn een prachtige enscenering voor dit stuk te maken, miste, zocht
verlaat en nam mij ten slotte nog mee naar zijn kwartier [...]. Je moet wat doen in
en vond hij in het buitenland iemand die dit aankon: de Oostenrijker Oskar
de wereld.’65
Strnad74, die als medeoprichter van de Weense School naam gemaakt had als
Zij deed wat. In juni werd zij tot lid benoemd van een Toneelschoolcommis-
modern vormgever. Royaards bloeide op in het vooruitzicht van dit in zijn
sie, opgericht voor een reorganisatie van de school, die onder meer door bezuini-
ogen fenomenale stuk, dat zijn tijd ver vooruit was – en waarmee hij aangaf oog
gingsmaatregelen een moeilijke periode doormaakte. Particuliere financiële bij-
te hebben voor moderne ontwikkelingen. Het was ‘een wonder’, schreef hij op
dragen liepen terug, een gevolg van de economische slapte. Het kwam zelfs zo
5 maart aan Top.75 Hij bewonderde de techniek waarmee Büchner zijn mensen
ver dat een loterij moest worden georganiseerd om de school een reddende hand
tot leven wekte en jubelde over zijn gastvormgever: ‘Strnad’s arbeid is prachtig.’
66
Ruim een week later volgde een nieuwe benoeming: die van lid van
De première was op 14 maart en tien dagen later pakte De Amsterdammer groot
het hoofdbestuur van de Vereeniging Nederland in den Vreemde, de vereniging
uit voor Tops recensie, waarmee het belang van het stuk onderstreept leek. Een
– met een inmiddels gewijzigde naam – waarvoor zij in 1919 naar Stockholm was
hele bladzijde getuigde van haar bewondering. Ze vond dat het stuk zelf in dra-
gereisd. In het najaar was zij lid van het huldigingscomité dat de dertigjarige
matisch opzicht niet eens heel sterk was, maar loofde niettemin het effect dat het
te bieden.
258
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
259
opriep: ‘Doch elke verwondering wijkt hier voor bewondering, voor wat dan op
tigheid trekt den neus op voor het vaderlandsch tooneel en de rest is verbio-
andere wijze, op onvergelijkelijke wijze, is geweld als kokende lava uit een kun-
scoopt.’80
76
En wat Royaards en Strnad met Büchners tekst gedaan hadden,
Tussen Royaards en de gemeente, de verhuurder, heeft het nooit echt gebo-
was boven alle lof verheven: ‘[...] te zamen vatten zij de vierentwintig tafereelen
terd. De Amsterdamse raad kon weinig begrip opbrengen voor de eigenzinnige
in kleur en klank, legden het rhythme, als het suizelen van den valbijl vast, groe-
Royaards en had door een starre opstelling voor veel ergernis gezorgd. Maar er
peerden en bezielden honderden menschen en dingen, en wat die beiden op het
speelde ook iets anders. Directeur Merkelbach van de Stadsschouwburg had
tooneel van de Stadsschouwburg volbrachten, is machtig en mooi.’ Veel later zou
indertijd de voorkeur gegeven aan Verkade als vaste bespeler en was na Roy-
zij zeggen dat de opvoering ‘waarlijk grootsch geweest [was], met geen andere op
aards’ benoeming een weinig verholen guerrilla tegen hem begonnen, die zich
zulk een plan te vergelijken’.77 Als er genoeg jonge kunstenaars rijp voor geweest
uitte in tegenwerking. Jacqueline schreef: ‘Er was een toneelmeester en er waren
waren, had deze gebeurtenis de toneelkunst in Nederland mijlen vooruit kun-
toneelbeambten, die ik vroeger “toneelknechten” zou hebben genoemd, alle-
nen brengen, voegde ze daaraan toe. Rijp, dat hield in: geïnspireerd worden door
maal stadsambtenaren!’81 Als Royaards een kleine opdracht aan zo’n ‘stadsbe-
de regieaanpak van Royaards én in de buurt komen van diens talent.
ambte’ gaf, meldde deze dat hij eerst permissie aan de toneelmeester moest vra-
stenaarsziel.’
Dat in het slottoneel op de achtergrond de guillotine zichtbaar was, riep pro-
gen. Midden in repetities eiste men schafttijd op. Het waren stekels in Royaards’
testen op, ook van overheidswege. Top Naeff bestreed deze. De visualisering van
oog; God de Vader wenste niet van zijn troon gestoten te worden, ook niet tijde-
Strnad hoorde voor haar bij de essentie van het stuk en mocht dan ook om geen
lijk. Het was niet alleen een kwestie van organisatie en voortschrijdende demo-
enkele overweging, ook niet die van ‘goede smaak’, sneuvelen. Men moest nog
cratie; de directie van de schouwburg maakte zich soms aan niet minder dan aan
wennen aan deze nieuwe uitingen. De suggestieve belichting werd geroemd,
sabotage schuldig.82
maar dat Strnad ook de zaal onderdeel van de voorstelling maakte door deze
Buiten de specifieke problemen waar Royaards mee kampte, waren er ook
zeventien taferelen lang geheel donker te laten, werd niet begrepen. De Nieuwe
perioden van algemene malaise, waar niet alleen hij onder leed. Na een treurig
Rotterdamsche Courant schreef dat gezien ‘de vele clandestien aangestoken luci-
seizoen 1921-1922 was de nood zó hoog geworden dat deze leidde tot verbroede-
fers’ het publiek enige seconden licht op prijs zou stellen.
78
ring en Royaards, Heijermans en Van der Horst/Musch tot een gezamenlijke
De eerste voorstellingen kregen luid applaus; professor Strnad schaarde zich
petitie aan de Amsterdamse raad bracht.83 Een lange griepepidemie, een strenge
na de voorstelling bij de buigende spelers op het toneel. Toch bleef het grote
winter met afleidend ijsvermaak, werkloosheid en concurrentie van bioscoop en
publiek weg. Jacqueline Royaards, terugblikkend, meende in tegenstelling tot
plat theateramusement hadden voor slecht theaterbezoek gezorgd, reden waar-
haar man dat Dantons dood geen ‘toneel’ was: ‘De mensen hadden van de auteur
om zij aan de gemeente om subsidieverhoging vroegen.
geen leven gekregen, het bleven woorden. Het was een diepe teleurstelling en bracht financiële zorgen.’79
Inmiddels was het einde van het vierjarig contract dat Royaards aan de Stadsschouwburg verbond in zicht gekomen en in januari 1923 had hij gesolliciteerd naar een tweede periode.84 Aan een eventuele verlenging van drie jaar koppelde
260
Die zorgen kon Royaards er nog nét bij hebben. Meer door de nood gedwongen
hij een serie alleszins redelijke eisen op technisch en sociaal vlak, die misstanden
dan echt enthousiast had hij indertijd een gooi gedaan naar de Stadsschouw-
zoals hij die de afgelopen jaren had moeten ervaren zouden uitbannen. Een
burg. De drie jaren die hij er inmiddels had doorgebracht, waren verre van feeste-
beter en aangenamer functioneren zou zo mogelijk worden.
lijk geweest. Hij had er mooie stukken gebracht die al snel een legendarische sta-
De gemeente Amsterdam wilde echter haar subsidie van vijftigduizend gul-
tus gekregen hadden – Driekoningenavond, Faust, het door Top vertaalde Droomspel
den voor Royaards’ gezelschap halveren en dat pikten de commissarissen van de
van Strindberg, Shakespeares Een winteravondsprookje en vooral Een midzomer-
kv Het Nederlandsch Tooneel niet. Zij hadden al veel geld moeten bijleggen op
nachtdroom, Sophocles’ Elektra, vertaald door Boutens –, maar om het hoofd finan-
Royaards’ exploitatietekorten en op 23 april stuurden zij een lange brief naar
cieel enigszins boven water te kunnen houden moest hij daar véél van een ander
b&w. Daarin deelden zij mede dat zij besloten hadden Royaards de machtigin-
garnituur naast spelen: Paarlen, Prulletje, Madame Sans-Gêne. De tijden waren nu
gen te onthouden die het hem mogelijk maakten zijn benoeming tot vaste huur-
eenmaal moeilijk: ‘Er is geen middenstand meer die geld heeft en uitgaat. De def-
der te verlengen, zolang de gemeente hem niet tegemoetkwam.85 b&w stelden
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
261
vervolgens voor de subsidie voor Royaards weer terug te brengen tot vijftigdui86
zend gulden, maar dit voorstel werd verworpen.
dan discreet gelachen.’ Hoe kan het anders, als de ‘Surinaamse’ bij het aanbieden
Top Naeff reageerde veront-
van haar bananen aan de koningin een tekst moet uitspreken als: ‘Ik hoop dat u
waardigd in De Amsterdammer.87 De gemeente Amsterdam schoof de beslissing
ze hebben wil’ en daaraan in een terzijde toevoegt: ‘Maar niet uitglijden over den
voor zich uit en besloot Royaards acht maanden als ‘los huurder’ in de schouw-
schil.’95 De koningin klapte niet en daarmee onthield ze de hele zaal applaus aan
burg te laten doorspelen. Daarna zou definitief beslist worden.
dit gelegenheidsstuk.96
Ondanks alle onzekerheid was er even een opleving. ‘Onder geheel nieuw
Vertoningen als deze wekten de ergernis van Top Naeff op, zeker in het licht
te scheppen omstandigheden zou ik misschien nog iets kunnen presteeren...’
van wat Royaards, die voor haar nu eenmaal het ideale theater belichaamde,
schreef Royaards aan Top.88 Het groote deel van alle tumult had hij vanuit de
presteerde en waarvoor in haar ogen te weinig waardering was. Over slechte
verte meebeleefd; om wat afstand te nemen, verbleef hij die zomer een tijd in
stukken en benedenmaatse opvoeringen was zij dan ook duidelijk. Daarbij wist
Amerika.
ze in het algemeen een scherpe scheiding te maken tussen haar sympathie voor de man achter het werk en het stuk zelf. Zo schreef ze over Maskers en wijn van
Al snel na terugkomst werd hij weer ondergedompeld in geharrewar, ook door
Albert van Waasdijk en Speenhoff, die haar dierbaar was en wiens versjes ze
het aanstaande vijfentwintigjarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina
waardeerde, zonder reserves: ‘Een stuk, zoo onbeholpen, onwaar en plat, als ik er
in september. Ter gelegenheid daarvan zou zij onder meer een galavoorstelling
in geen jaren een gezien heb, een dépressie!’97
in de Amsterdamse Stadsschouwburg bezoeken. Royaards wilde voor deze gele-
Frederik van Eedens Ismea, of de stervende vlinder zag zij ook als toneelvervui-
genheid zijn veelgespeelde Mijlpalen brengen, een stuk van Engels fabricaat89, en
ling en zonder reserves sabelde zij het neer.98 Opnieuw voelde Van Eeden zich, na
dat leidde tot protesten. Waarom een buitenlands stuk bij zo’n uitgesproken
de ergernis over IJsbrand in 1916, gegriefd door een artikel van zijn vroegere
nationale gebeurtenis, nog wel voor Hare Majesteit, die de Koninklijke Vereeni-
mederedactrice; haar inderdaad scherpe beoordeling van zijn toneelstuk typeer-
ging subsidieerde? Tijdens Royaards’ afwezigheid hadden de Bond van Neder-
de hij als ‘vinnig’, Top zelf als ‘het kwaadaardige schepsel’. Was ze beïnvloed door
landsche Tooneelschrijvers en de Vereeniging van Letterkundigen officieel pro-
Royaards? Of was het ‘anti-papisme?’ vroeg hij zich af.99 Met dat laatste koos hij
test aangetekend. Frederik van Eeden greep de kwestie aan om een persoonlijke
misschien een té sterke term, feit is wel dat Top Naeff weinig moest hebben van
irritatie jegens Royaards uit te vieren. In een open brief, die hij aan diverse kran-
het katholicisme én uitgesproken christenen. Haar kritiek op Ismea bevat inder-
ten stuurde,90 zei hij dat het niet minder dan een plicht voor Royaards was een
daad schimpscheuten aan het adres van deze groepen. Zo typeert zij een familie
oorspronkelijk Nederlands stuk te spelen. Een titel had hij al in gedachten: zijn
in het stuk als ‘een gezin van nog-ergere-christenen’. In haar brieven maakte zij
eigen De heks van Haarlem, waarvan Royaards, die het eerder gespeeld had,
af en toe een badinerende opmerking over katholieken.100
beloofd had een reprise te geven.91 Uiteindelijk werd niet Mijlpalen opgevoerd, maar werd gekozen voor delen uit de zéér nationale Gysbreght.92
262
Het liefst had zij het stuk van Van Eeden, die zij in een brief aan Robbers ‘een mispunt’ noemde,101 genegeerd. ‘Alles wat hij doet, druipt van de valschigheid.
Op 6 september was de galavoorstelling. Samen met prins Hendrik en de
Ik had over dit laatste product liever gezwegen, maar Kernkamp vond dat we er
veertienjarige Juliana – die voor het eerst een avondvoorstelling in de schouw-
notitie van moesten nemen en ik geloof ook, zulke menschen hebben heimelijk
burg bijwoonde – genoot Wilhelmina van de Gysbreght-fragmenten. Top Naeff
nog een heele aanhang en als wij zwijgen, woekert al dat litteraire onkruid voort
trippelde in haar bespreking van de voorstelling93 tactvol om alle commotie
en brengt het publiek hoe langer hoe meer van de wijs.’ De laatste frase is be-
rond deze avond heen. Zo positief als zij was over de Gysbreght, waarin zij ‘me-
langrijk: zij stond strenge kritieken voor in het kader van ‘dramatische opvoe-
vrouw Royaards’ poëtische “Badeloch”’ prees, zo negatief oordeelde zij over het
ding’ van het publiek. Ook vrijwel al haar andere artikelen zijn doordesemd
daaropvolgende ‘nationaal tafereel’ Rondom de kroningslinde, een soort revue waar-
van Top Naeffs idealisme. Toen Esther de Boer-van Rijk102 haar gouden jubi-
in allerlei vertegenwoordigers van het koninkrijk optraden.94 Zo dienden zich
leum als actrice vierde, wijdde Top Naeff in De Amsterdammer103 warme woorden
een tuinier uit het Westland aan, een Rotterdamse bootwerker, een Limburgse
aan de jubilaresse. Natuurlijk refereerde zij aan haar legendarische Kniertje-rol,
mijnwerker en een Surinaamse vrouw met een tros bananen. Over de auteurs
maar zij stelde ook dat deze actrice tekortgedaan werd met een repertoire waar-
merkte Top Naeff zuinig op: ‘Om hun grapjes is ook tijdens de vertooning nu en
in voor haar portuur te weinig rollen beschikbaar waren. Ook van dit herden-
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
263
kingsartikel maakte Top Naeff een subtiel pamflet. Dat gold ook voor haar bij-
en als voordrachtskunstenaar van zijn eigen werk. In die laatste hoedanigheid
drage aan het gedenkboek dat verscheen bij Wilhelmina’s zilveren regerings-
vond zij hem ‘een geboren tooneelspeler’ die ervoor zorgde dat het publiek vaak
jubileum.104
meer uit nieuwsgierigheid naar ‘den buitenissigen Hagenaar’ kwam, dan uit belangstelling voor de kunstenaar. De Nederlandse regering en het Nederlandse
Het jubileum van Wilhelmina werd ook ‘literair’ gevierd, met een ‘Tentoonstel-
volk hadden in haar ogen te weinig voor Couperus gedaan. Er ontvielen haar in
ling voor letterkundigen’. Top Naeff was aanwezig bij de opening, op 25 augus-
die tijd meer figuren die zij uit de kunstwereld meer of minder kende: Breitner,
tus in het Raadhuis aan de Haagse Javastraat. Het tentoonstellingscomité had
Witsen, Jan Veth, Haverman, Emants. De laatste stierf op 14 oktober. In De Amster-
diverse Nederlandse auteurs benaderd met het verzoek een handschrift, foto of
dammer van 20 oktober herdacht Top Naeff hem als toneelschrijver, die altijd ach-
schilderij voor de expositie uit te lenen. Er waren portretten te zien van onder
ter de roman- en novellenschrijver gesteld was. Zijn Domheidsmacht uit 1907
anderen Jacques Perk, handschriften van Kloos en Ina Boudier-Bakker. Na het
beschouwde zij als een van de vooraanstaande Nederlandse stukken dat zij een
beëindigen van de tentoonstelling verzocht het comité de bruikleengevers mate-
plaats gunde in een blijvend repertoire.
riaal af te staan, voor een op te richten ‘Museum voor letterkunde’ in Den Haag. Gemeentearchivaris W. Moll, die ook al een uitgebreide verzameling brieven van
In de eerste weken van 1924 lanceerde de Amsterdamse gemeenteraad een plan
schilders had aangelegd, was hierbij een stuwende kracht. De op de tentoonstel-
om subsidiëring niet langer te versnipperen, maar te verstrekken aan ten hoog-
ling van 1923 gebaseerde collectie was het begin van wat later het Letterkundig
ste twee gezelschappen. Zo kon een ‘concentratie’ – het is een trefwoord in alle
Museum zou worden. Top stond zonder enige weemoed haar School-Idyllen-
publicaties over het toneel in die dagen – van het Amsterdamse toneel bereikt
handschrift af. ‘[...] ’t kan me niets schelen dat zoodje van mij. Zoo’n groot ge-
worden en werden de leiders bevrijd van materiële zorgen, waardoor zij al hun
schilderd portret is wat anders.’105
krachten aan hun werk konden wijden. Het plan kreeg bijval van een groep men-
Een van de schilderijen op de tentoonstelling was dat van Couperus, het por-
sen uit de toneelwereld, die van hun ingenomenheid getuigden in een brief aan
tret dat Antoon van Welie van hem maakte en dat in de Tweede Wereldoorlog
b&w. Naast Top Naeff tekenden onder anderen het echtpaar Lensvelt-Bronger,
verloren zou gaan. Het moet in die dagen een bijzondere indruk gemaakt heb-
Frans Mijnssen, J.W.F. Werumeus Buning en H.Th. Wijdeveld. Maar hun ‘adres’
ben; na de uitbundige viering van zijn zestigste verjaardag, op 10 juni van dat
aan b&w ging verder dan louter instemming. Voor de subsidie kwam volgens
jaar, was Couperus op 16 juli plotseling overleden. Na vijf weken hadden Top
hen in de eerste plaats in aanmerking het gezelschap van Royaards, dat thans de
Naeff en andere feestvierenden elkaar opnieuw ontmoet, nu op Westerveld, bij
Stadsschouwburg bespeelde en waarvan nog zoveel belangwekkende voorstel-
zijn crematie. Na zijn dood plaatste zij de bekende foto van Couperus aan zijn
lingen konden worden verwacht. Verder gaven ze nog enkele alternatieve subsi-
schrijftafel, die hij als dankbetuiging na zijn zestigste verjaardag verstuurde, op
dieadviezen.109
de hare. Bevriend met Couperus was zij niet – zij had hem naar eigen zeggen 106
,
Top Naeff, andere toneelrecensenten110 die hun invloed aanwendden bij de rege-
maar zij had grote bewondering voor hem. Toen ooit Streuvels, die zij óók
ling van toneelsubsidies en daarbij onverbloemd hun voorkeur uitspraken voor
bewonderde, een Nederlandse literaire prijs zou krijgen, schreef ze: ‘Hoe meer ik
één gezelschap. In een brief aan Mijnssen van 4 februari had Top er geen twijfel
van Couperus lees, hoe meer ik denk: wat een idioot land, dat zóó’n schrijver
over laten bestaan waarom zij de brief medeondertekende: om ‘het democratisch
slechts viermaal ontmoet en af en toe had hij haar over haar werk geschreven
107
heeft, en er een bij de buren leent om te bekronen!’
beginsel van Wibaut: ieder wat van de stokvischvellen, dat zooveel onheil ge-
In augustus herdacht zij hem waarderend. Hoewel hij voor het Nederlandse
brouwen heeft’ de kop in te drukken. Niet ieder waardeerde deze stellingname.
toneel in concreto niets betekend had, vond zij dat hij recht had op aandacht in
Het Getij leverde in een redactioneel ‘Protest’ felle kritiek op het stuk en stelde dat
108
Met weinig succes waren Eline Vere en Noodlot voor
eerlijke, onbevooroordeelde toneelkritiek bij deze critici door met name de uit-
toneel bewerkt – dat was slechts bijzaak –, het ging haar erom dat Couperus in
gesproken voorkeur voor het gezelschap-Royaards nu voorgoed had afgedaan.111
twee opzichten wel degelijk een ‘dramatisch kunstenaar’ was: als schrijver van
Ongetwijfeld zinspeelde Top Naeff op dit oordeel toen zij in De Amsterdammer 112
‘van leven tintelende, natuurlijke, nimmer tot banaliteit verzakkende dialogen’
toegaf dat zij zich in haar rubriek nooit onpartijdig had opgesteld. Ze had al die
haar ‘Dramatische kroniek’.
264
Het was een gewaagde onderneming: onder de briefschrijvers waren, naast
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
265
jaren openlijk verdedigd wat haar het sterkste geleken had: het werk van Roy-
zaakt; Top Naeff besprak in het vervolg geen stukken van Het Schouwtooneel
aards, in combinatie met de inbreng van het echtpaar Lensvelt. ‘[...] en ik ben
meer en kwam daar pas enkele jaren later op terug.118
daarvan niet afgeweken terwille van het ook-wel-eens-aardig zwakke, omdat ons land te klein is om alle heeren, alle smaken en theorieën (tijdelijk) te dienen, en
Het einde van Royaards’ acht maanden in de Stadsschouwburg kwam in zicht.
het ietwat ontwikkeld publiek, dat zich slapjes interesseert, er slechts den kluts
Het was een moeilijke periode geweest, waarin hij er alles aan had moeten doen
bij kon verliezen. Anderen – hebben daar anders over gedacht – dat is ieders recht
om niet failliet te gaan en de toekomst bleef onzeker. In maart kwam de gemeen-
[...].’113
te Amsterdam met een nieuw Cahier des charges, dat niets van verbeteringen liet
Haar inzet voor Royaards inspireerde journalist en letterkundige W. Nieu-
zien, integendeel. Allerlei bezuinigingen werden voorgesteld en ook Royaards’
wenhuis tot een scherpe, maar rake ‘Open brief aan mevrouw Top Naeff’ in het
streven zijn spelers een twaalfmaandelijks contract te bieden in plaats van het
avondblad van De Maasbode, 1 april 1924. Hij verweet haar – en hij kon niet ver-
tegen alle sociale rechtvaardigheid indruisende tienmaandelijkse, bleek niet
moeden hoe weinig metaforisch hij in die zin schreef! – dat zij gevangenzat in ‘de
haalbaar, evenmin als een vaste repetitieruimte. ‘Het is geen toestand de leden
tyrannie’ van haar liefde voor Royaards. Haar enige dogma was, schreef hij, de
van het eerste gezelschap vrij te moeten geven [om] onder elkaar drie maanden
kunst die Royaards bracht. Dat maakte haar oordelen voor haarzelf ‘onbetwist-
te gaan schmieren omdat je ze zelf niet betalen kunt,’ schreef Top op 6 maart
baar’ en vertroebelde daarmee haar blik waar zij de Amsterdamse gemeenteraad
aan Mijnssen. Vijf dagen later schreef zij hem weer, nu om in vertrouwen te ver-
en het publiek aanviel op een in haar ogen verkeerde houding. Sterker nog: Nieu-
tellen dat Royaards, in opdracht van zijn commissariaat, aan b&w geschreven
wenhuis vreesde dat Top Naeffs ‘tyrannieke liefde voor Royaards en zijne too-
had niet te solliciteren indien de voorstellen zoals geformuleerd in het Cahier
neelkunst dezen grooten kunstenaar schaadt. Wij zien met bezorgdheid hoe
des charges gehandhaafd zouden worden. Het was voor hem onmogelijk op
deze kunstenaar steeds meer egocentrisch wordt.’ Hier kan Nieuwenhuis een
basis van die voorwaarden opnieuw drie jaar aan de Stadsschouwburg verbon-
kern geraakt hebben: wellicht is Royaards’ ongenaakbaarheid en gelijkhebberig-
den te zijn.
heid door Tops kruistocht voor hem versterkt. Top reageerde op het lange stuk
Nu Royaards afviel, gaven burgemeester en wethouders de voorkeur aan een
met een korte reactie waarin zij vasthield aan het verdedigen van ‘het goede
nieuw gezelschap, het resultaat van een samengaan van de gezelschappen van
tooneelwerk’ zolang niemand haar iets beters toonde. Zij koppelde ‘smaak’ aan
Verkade (De Haghespelers) en Verbeek (Comoedia): Het Vereenigd Tooneel. Wet-
het voortreffelijke en niet het middelmatige en beriep zich op Goethe, ‘die “nur
houder Wibaut, die Royaards lange tijd gesteund had, had zich inmiddels van
114
die Persönlichkeit” erkende als hoogste goed’.
Nieuwenhuis’ reactie op haar
repliek liet zij voor wat het was.115
optreden irriteerde de sdap mateloos. Wibaut werd hierbij sterk beïnvloed door
Haar reputatie lag in die dagen meer onder schot. In haar recensie van Strind-
het hoofd van de afdeling Kunstzaken van de gemeente Amsterdam, mevrouw
bergs Vader door een Duits gezelschap refereerde zij terloops aan een eerdere
H. van Dam van Isselt.119 Even leefde de hoop op toen het Amsterdamse raadslid
opvoering van dit stuk, die zij typeerde als ‘een melo-drama’. Zij schreef deze
Frida Katz120 voor Royaards in de bres sprong. Zij trachtte kort voor de beslissen-
opvoering toe aan Het Schouwtooneel, en daarmee vergiste zij zich, want het was
de raadsvergadering van 9 april de pers te mobiliseren om bijvoorbeeld nog eens
116
Regisseur was indertijd Adriaan
naar Droomspel te gaan en naar aanleiding daarvan te schrijven wat het verlies van
van der Horst, Jan Musch speelde de hoofdrol; beiden waren inmiddels de leiders
Royaards betekenen zou.‘Het is de laatste kans,’ schreef Top op 2 april aan Mijns-
van Het Schouwtooneel en vielen nu over haar negatieve kwalificatie ‘melo-dra-
sen. ‘Frida Katz schijnt er echter nog een gaatje in te zien, nu de Commissie van
ma’, die zij onterecht in verband bracht met dit gezelschap. De gemoederen
Bijstand het onderling ook al zoo oneens is. Wibaut is ondoorgrondelijk en er is
waren gespannen, zeker nu Top in dezelfde week haar standpunt inzake subsi-
veel duisters in de heele zaak.’121 Vele jaren later nog sprak zij over het ‘leelijk
diëring bekendgemaakt had. Van der Horst en Musch stuurden haar een tele-
spel’ van Wibaut en Van Dam van Isselt, waarvoor dezen zich de ogen uit hun
gram met de volgende tekst: ‘Mocht u onze voorstellingen wenschen te bezoe-
hoofd zouden moeten schamen.122
de Tooneelvereeniging die het gespeeld had.
266
hem afgekeerd, mogelijk onder invloed van zijn partij; Royaards’ autoritaire
ken dan zullen wy u zelfs op gekochte plaatsbewyzen geen toegang verleenen.’117
Twee dagen vóór de raadsvergadering schreef de Commissie van Beheer nog
Het is opmerkelijk dat deze aanvechtbare opstelling geen deining heeft veroor-
een petitie aan de Raad waarin gepleit werd voor Royaards. Zijn vertrek uit de
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
267
schouwburg zou niet alleen voor Amsterdam, maar voor heel Nederland een groot verlies betekenen, stelde zij.
De vlaggen wapperden aan de Stadsschouwburg ter ere van de vijftiende verjaardag van prinses Juliana, toen Royaards er op 30 april zijn afscheidsvoorstel-
Het hielp allemaal niets meer: de bureaucratie had het laatste woord, schreef
ling gaf: zijn successtuk Jonkvrouwe de la Seiglière. Het werd een weemoedige én
Top Naeff: ‘De ambtenaren reden in de eerste koets, de kunstenaars in de
waardige avond, waarop Royaards in zijn afscheidswoorden vooral dankbaar-
laatste.’123
heid en geen wrok uitte. In intieme kring werd vervolgens afscheid genomen in
Begin april kon Royaards in de krant lezen wie de strijd gewonnen had: het
Trianon, waar onder anderen Frida Katz waarderende woorden sprak.128 Top
nieuwe gezelschap van Verkade-Verbeek. ‘En nu maar weer vooruit,’ schreef hij
kon tot haar spijt geen getuige zijn van Royaards’ uittocht: zij was die dagen in
laconiek aan Top. ‘Gisteren was het even moeilijk om weer actief te zijn. Maar
Londen, waar zij sprak voor de Hollandsche Club in ‘een stampvolle zaal’.129
vandaag voel ik de noodzakelijkheid. Ik zal Dinsdag met het kleine troepje, dat
Twee keer had zij haar reis naar Londen uitgesteld, midden in de strijd om de
mij van de oude n.v. “Het Tooneel” overbleef, spreken. Het blijft de vraag: waar
Stadsschouwburg, toen zij haar werk voor De Amsterdammer als een schildwacht
124
zullen wij gaan spelen?’
Het zou De Hollandsche Schouwburg worden.
Ondanks alle teleurstellingen was Royaards opgelucht verlost te zijn van alle gedoe en bureaucratie. Bovendien vertrouwde hij erop dat er speciaal voor hem
voor Royaards wilde vervullen. Na de beslissende raadsvergadering zouden ze ‘met z’n allen een rustkuur [gaan] doen’, had ze op 2 april ironisch aan Mijnssen geschreven. Daar was, nu de kruitdampen optrokken, alle ruimte voor.
een nieuwe schouwburg gebouwd zou worden. Top Naeff wist wie er achter deze ogenschijnlijk stoïcijnse houding schuil-
Begin 1924 was Herman Heijermans toegetreden tot de redactie van De Amster-
ging: een hevig teleurgesteld, in zijn idealen gefnuikt en door de kille ambtena-
dammer. Hij leed toen al aan, wat later zou blijken, keelkanker. Top Naeff zag
rij getergd kunstenaar. Vier jaren Stadsschouwburg – hij was er met enige tegen-
hem tijdens de wekelijkse redactievergaderingen steeds verder aftakelen, tot hij
zin aan begonnen, maar had geprobeerd er iets van te maken. Hij had artistieke
zijn thee nog maar met lepeltjes slikken kon en nauwelijks meer tot werken kon
successen behaald, maar vaak had hij die financieel gezien met banale publieks-
komen.130 Op 18 april werd hij in zijn mond geopereerd en kort daarna kreeg hij,
trekkers moeten compenseren. En dan waren er steeds weer die ambtelijke schot-
nog in het ziekenhuis, bezoek van Royaards, die nét de schouwburg aan het
ten waartegen hij aan liep; op het stadhuis stonden regelgeving en beknibbeling
Leidseplein vaarwel had gezegd. Het was een opmerkelijke ontmoeting tussen
in hoger aanzien dan zijn kunstenaarschap. Zijn vrouw zou later zonder restric-
deze twee regisseurs, die elkaar nooit ‘gelegen’ hadden en in wezen hinderlijke
tie zeggen dat de vier jaren in de Stadsschouwburg ‘de vreselijkste’ van haar leven
concurrenten geweest waren. Nu deelden zij een slachtofferpositie. Heijermans
Wellicht kwam zij vooral op persoonlijke gronden tot deze
zat aan de grond, Royaards was zijn toneelhuis kwijt. Twee mannen met geknak-
kwalificatie; in de jaren voorafgaand aan de Stadsschouwburg had zij het gevoel
te idealen en illusies – en daaruit ontstond ineens, op de valreep, een vriendschap
gehad een onmisbare factor voor Royaards te zijn, maar kennelijk was zij dat
in een late herfst. Royaards was zó aangedaan door Heijermans’ persoonlijke en
kwijtgeraakt. Het kan haar niet ontgaan zijn dat haar man aan Top Naeff meer
artistieke tragedie dat hij alarm sloeg in zijn omgeving. Zijn zwager Pieter Klijn-
steun had dan aan haar.
veld bekommerde zich ‘om niet’ om Heijermans’ administratie en schulden,
waren geweest.
268
125
Criticus Barbarossa, die in het verleden minder gunstig over Royaards geoor-
Frans Mijnssen, mecenas voor velen,131 steunde hem financieel – privé. Ook Top
deeld had, schreef nu dat ‘de beste van onze regisseurs’ ‘uit den besten van onze
Naeff kwam in actie. Nu bleek hoe benard Heijermans’ financiële positie was,
schouwburgen’ verdwenen was. ‘Heeft Royaards te hoog spel gespeeld? Het is
schreef zij in de zomer van 1924 samen met Johan de Meester en Henri Dekking
mogelijk. Aan den anderen kant is het begrijpelijk dat een kunstenaar van zijn
bekenden, relaties en anderen aan om geld in te zamelen voor de schrijver en zijn
temperament, na al de ellende, die hij in den Stadsschouwburg doormaakte,
gezin. Bindend element bij dit alles was Royaards, die Heijermans na die eerste
deze nieuwe periode niet wenschte in te gaan zonder zekerheid te hebben dat
keer in april bleef bezoeken in zijn Zandvoortse woning.132 Zo ook op de avond
tenminste het financieele [sic] hem geen zorgen zou baren.’126
van de 21e november, na een repetitie in de Hollandsche Schouwburg. Op 3
Royaards’ jaren in de Stadsschouwburg zouden de historie ingaan als ‘een
december hoopte Heijermans zestig te worden en bij die gelegenheid zou Roy-
hoogtepunt in de Nederlandse toneelgeschiedenis’; ‘Royaards schiep een norm
aards voor het eerst een Heijermans-stuk spelen: Schakels. Er werd al volop gere-
voor het toneel in Nederland’.127
peteerd. Het kwam ter sprake, die avond, voor zover het woord ‘sprake’ op zijn
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
269
plaats is, want Heijermans kon na zijn operatie nog slechts moeizaam spreken.
onvergeeflijk. ‘Wij hebben daar allen schuld aan, een schuld, die niet meer af te
Hij mocht het ook helemaal niet meer, nu één long was aangetast en zijn toe-
lossen is, althans moreel niet.’ Voor ingewijden moet het duidelijk geweest zijn,
stand snel verslechterde. Potloodgekrabbel bood enige uitkomst. Tot heel veel
dat zij hier, zonder Heijermans tekort te doen, gecamoufleerd ook aan Royaards
uitwisseling kwam het niet meer; Royaards zag een doodzieke man tegenover
herinnerde. Heijermans’ betekenis vatte zij samen met: ‘Wat blijft er, op deze
hem op de sofa, die hevige pijn leed en bloed spuwde. Rond half tien kwam de
afstand, van Heijermans’ “tendenzen”, van zijn koppigheden en zijn “socialis-
behandelend arts en nam Royaards afscheid. Voorgoed – de volgende dag stierf
me”?... wat anders dan een felle, weeke liefde voor het leven, en een rusteloos
Heijermans. Twee dagen later schreef een door emoties overmande Royaards een
medelijden met de menschen.’
uitvoerige brief over zijn laatste avond met Heijermans aan Top, die over de
Luttele dagen later, op 3 december, zou Heijermans zestig geworden zijn. Er
onverwachte innige band schreef: ‘En even verwonderlijk als de uiterlijke
waren plannen gesmeed om in de week van zijn geboortedag in heel Nederland
omstandigheden de menschen tot elkaar en uiteen drijven, wordt vaak ook de
werk van hem te spelen en een commissie Herman Heijermans-fonds ijverde
innerlijke mensch door onbestemde aandriften gedreven naar tegenstellingen
onder meer voor het inzamelen van geld voor de schrijver en zijn gezin. Wat een
en uitersten, welke hij zelf het minst heeft verwacht. [...] De werkelijk grooten in
hulde aan de toneelschrijver had moeten zijn, werd nu een postuum eerbetoon.
133
deze wereld zijn elkander als het er op aankomt ook altijd: de naasten.’
re tijd zijn eigen kunst (her)schept en dat nieuwe inzichten altijd betrekkelijk
turbulente persoonlijkheid Heijermans. ‘Zijn grootste angst schijnt altijd
zijn. Het was een van haar diepste overtuigingen. ‘Hoeveel vaag idealisme, maar
geweest te zijn dat ze hem eronder zouden krijgen,’ schreef hij, ‘en hij schroom-
ook hoeveel dom vooroordeel stoot de tijd uit.’136 Vanuit deze opvatting zag zij
de, om dat te verhinderen, niet om naar middelen te grijpen die hem niet altijd in
Schakels, gespeeld door Royaards met zijn kv Het Nederlandsch tooneel, en Op
het beste licht deden zien. Als het er om ging om het lot en anderen de baas te
hoop van zegen, van Van der Lugt Melsert en diens Vereenigd Rotterdamsch-Hof-
worden, week hij voor niets terug. Maar zijn fond was goed, zooals dat bij waar-
stadtooneel minder als een uiting van maatschappijkritiek dan in de tijd van
achtige fantasten, bij werkelijk groote kunstenaars als hij er een was, altijd het
hun eerste opvoeringen. Beide stukken én Uitkomst zouden eenmaal ‘klassiek’
geval is.’
zijn, voorspelde zij.137 Over Op hoop van zegen, in een stampvolle Rotterdamse
Vier dagen na zijn dood werd Heijermans op Zorgvlied in Amsterdam begra-
schouwburg, schreef zij dat het ‘in de omstandigheden zoo ontroerend [was], dat
ven. De sdap voerde de regie over zijn uitvaart en maakte er een stijlvolle propa-
je er half kapot van ging’.138 Dat Heijermans alle publiekelijke warmte niet meer
gandadag van. Duizenden mensen waren uitgelopen om het afscheid van de man
kon voelen, stemde haar weemoedig.
die zoveel deernis gestalte gegeven had bij te wonen. Toen de rouwstoet in bewe-
Haar lof was niet ingegeven door het sentiment van het moment: haar waar-
ging kwam, speelde een orkest de ‘Marche funèbre’ uit de Eroica-symfonie en had
dering voor Heijermans was in de loop der jaren alleen maar gegroeid. Voor haar
Top Naeff het ‘te kwaad’.134 Zij was in gezelschap van vele letterkundigen, zoals
was hij, onomstotelijk, een auteur ‘wiens naam het begin en het einde van onze
Israël Querido, Johan de Meester, Frederik van Eeden en Ina Boudier-Bakker. De
dramaturgie omvat’.139 Daarnaast erkende zij later dat het Heijermans’ stukken
laatste beklaagde zich erover dat de sdap bij het graf mocht staan, terwijl de poli-
waren geweest die haar ogen geopend hadden voor ‘de misstanden in den toen-
tie schrijvers weerde ‘achter een rij boompjes’, maar vond de begrafenis ‘indruk-
maligen kapitalistischen Staat’.140
135
wekkend en waardig – prachtig al die vaandels over het graf’.
Een ontroerde
Royaards was een van de sprekers.
270
In algemene zin wees Top Naeff, lid van het uitvoerend comité, erop dat iede-
Aan het eind van zijn brief poogde Royaards een balans op te maken van de
Het toneel bleef haar leven beheersen. Ze zat in de examencommissie van de
De Amsterdammer wijdde op 29 november de hele voorpagina aan Heijermans
gereorganiseerde Toneelschool, slecht behuisd in de Marnixstraat, en begin 1924
met een door Top Naeff geschreven herdenkingsartikel. ‘Het gebrek aan natio-
had Cor van der Lugt Melsert haar gevraagd om literair adviseur van het Hof-
naal zelfbewustzijn wreekt zich aan de kleinen niet, het wreekt zich aan de
stad-Tooneel te worden. Ze vond het een aantrekkelijk aanbod, maar ging er
grooten,’ schreef ze. De waardering voor Heijermans was ‘te weinig geweest; te
toch niet op in omdat ze wel zag dat dit niet te combineren was met haar recen-
verdeeld, te machteloos, te benepen’. Dat hij zich jarenlang als toneeldirecteur
siewerk: ‘[...] omdat ik dan gehandicapt zou zijn bij alles wat ik dan toch nog wel
had moeten afbeulen zonder dat ‘Nederland’ daar iets aan gedaan had, was
eens in het midden wil brengen. De situatie zou niet onzuiver hoeven te zijn,
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
271
maar ze zou er den schijn van hebben, en dat is al genoeg.’141
tooneel, maar daar had zij geen drama van gemaakt. Nu echter – omdat het Ver-
Echt van harte deed ze het niet meer, haar werk voor De Amsterdammer. Al in de
kade gold? – bracht zij Amsterdammer-hoofdredacteur Kernkamp op de hoogte,
nadagen van Royaards’ verblijf in de Stadsschouwburg begon haar geestdrift te
en deze nam de zaak ernstig én strijdlustig op. Hij stelde voor Top naar de eerst-
slinken. Aan Nell Lensvelt had ze eind 1923 geschreven dat het haar kracht kostte
volgende première in rok te begeleiden, ‘en dan moeten zij ons maar, met onze
de komende winter nog op haar post te blijven.142 Dat Royaards zijn leidende
keurig betaalde plaatsen, in de vestibule door de deurwaarder de deur uit laten
positie na zijn vertrek uit de Stadsschouwburg was kwijtgeraakt, met alle bitter-
zetten’.147 Zover zou het niet komen. Toen Wibaut, wethouder voor Kunstzaken,
heid die daardoor was opgeroepen, werkte ook niet stimulerend. En verder zag
hoorde van de brief van Het Vereenigd Tooneel, stuurde hij een verontwaardigde
ze té veel in haar ogen slechte opvoeringen. De gemoedelijkheid rond de redac-
brief aan de heren directie waarin hij aangaf ‘met groote verbazing en met nog
tietafel hield haar echter overeind.
veel grooter leedwezen’ het nieuws van de directeur van de Stadsschouwburg
Op nieuwjaarsdag 1925 werd de Gysbreght weer gespeeld in de Stadsschouw-
gehoord te hebben. ‘Ik treed niet in de beoordeeling van de publicaties van
burg, ditmaal door het gezelschap van Verkade en Verbeek. Top onderging de
Mevrouw top naeff in het weekblad ‘de amsterdammer’, die U daartoe aan-
voorstelling in een sfeer van weemoed, met de Gysbreghten van Royaards in haar
leiding hebben gegeven. Doch ik stel vast, dat Gij door dit te doen aantast het
herinnering, en irritatie door de interpretatie van Verkade, die in haar ogen een
recht van de tooneelcriticus om voor zijn kritiek zijn eigen vorm te kiezen.’ De
stap terug in de tijd was. In haar recensie over de opvoering zijn beide gevoelens
gemeente zou zeker niet toestaan dat Top Naeff de toegang tot de Stadsschouw-
143
Zij noemde Royaards’ Gysbreght een ‘alreeds klassiek te
burg geweigerd zou worden: ‘Ik heb op dit punt aan den Heer Directeur van de
noemen nationaal bezit’, en niets in Verkades opvoering en Albert van Dalsums
Stadsschouwburg uitdrukkelijk opdracht gegeven. Het zou me bijzonder ver-
Gysbreght-rol herinnerde hieraan. Zij plaatste de voorstelling in ‘de jaren van
heugen, wanneer het nog mogelijk was het hier gestichte kwaad te herstellen.
afbraak en beproeving’, had kritiek op de te sterk realistische spelopvatting, het
Indien de Heer Directeur van de Stadsschouwburg mij eerder had ingelicht dan
overdadige decor dat te weinig aan de verbeelding overliet, de dictie van de ver-
zou ik terstond daartoe pogingen bij U hebben aangewend. Ik vrees echter, dat
zen en individuele spelprestaties van vooral jongeren. ‘De verantwoordelijkheid
de “Amsterdammer”, die straks uitkomt, het feit openbaar zal maken. Daarna is
daarvoor draagt echter de regie, die de spelers aan haar wil te onderschikken
nog wel terugkomen op de m.i. volkomen onjuiste handeling mogelijk, doch
heeft,’ zo eindigde zij haar bespreking. Al eerder had zij geschreven dat Verkade
eigenlijk herstel niet meer.’148 Niet alleen Wibaut was verontwaardigd. Op 22
‘als een geheelonthouder’144 tegenover Vondels lyriek stond.
januari staken zeven recensenten de hoofden bij elkaar en schreven een brief aan
onverhuld merkbaar.
Door de directie van Het Vereenigd Tooneel, dat financiële zorgen had, werd 145
de directie van Het Vereenigd Tooneel.149 Het protest van Maurits Uyldert, A.M.
Twee dagen na het
de Jong, J. Kalf, J. de Meester, F. Mijnssen, H.J. van der Vies en J.W.F. Werumeus
verschijnen van De Amsterdammer schreven Verkade en Verbeek Top Naeff een
Buning tegen de gang van zaken, maar ongetwijfeld vooral de houding van
brief:
Wibaut leidde ertoe dat Verkade en Verbeek op 26 januari Top Naeff weer toe-
haar recensie kennelijk beleefd als een soort doodvonnis.
gang tot de Stadsschouwburg verleenden. Zij deden dit indirect, via een brief aan de zeven protesterende recensenten, die het haar meedeelden.150 Top schreef
Zeer Geachte Mevrouw, Hierdoor deelen wy U mede, dat wy het in strijd met onze belangen achten, U
later dat zij het eigenlijk wel jammer gevonden had dat er van het ‘voorgenomen
voortaan tot onze voorstellingen toe te laten. Reden waarom wy U in het vervolg,
spectaculair optreden’ met Kernkamp nu niets meer komen zou.151 En aan Mijns-
noch tegen betaling, noch op invitatie, toegang tot onze voorstellingen verlee-
sen, ironisch: ‘[...] wie verlost mij nu van den tooneelkritiek, nu het zelfs Eduard
nen. – Mocht U onverhoopt toch trachten onze voorstellingen te komen bywo-
niet gelukt is?’152
nen, door een ander plaatsen voor U te laten nemen, dan zal U by de controle worden geweigerd, waar U dan het betaalde entrée terug zult ontvangen. –
146
Verkade zag ‘de pers’ als een bedreiging van het toneel. Volgens hem overstemde de dagbladcriticus met zijn subjectieve indruk van het werk het eigen geluid van de toneelkunstenaar: ‘[...] de aanbeveling of afkeuring ligt in de han-
De directeuren hadden aan alles gedacht. Het was een jaar nadat zij een soortgelijk conflict had gehad met Het Schouw-
272
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
den van anderen, met een geheel andere verantwoordelijkheid en veelal verschillende kunst- en levensopvatting.’153
273
In toenemende mate had Top Naeff weinig vleiend over het werk van Ver-
rivarius een ironisch gedicht voor.158 Aanvankelijk stond Top sceptisch tegen-
kade geschreven – ‘Alle Shakespeare-vertooningen onder Verkade lijden aan
over de radio. Zij zag het medium, evenals de film, als uiting van algehele ver-
bloedarmoede’; ‘De voorstellingen van Verkade vind ik altijd het mooiste vóór
vlakking.159 Later zou zij beide steeds meer gaan waarderen. De Van Rhijns beza-
ik ze gezien heb’154 – maar welwillend-kritisch was haar recensie die zij, ogen-
ten overigens al vroeg een radio, waarnaar zij luisterden met koptelefoons.
schijnlijk sans rancune, na alle spanningen schreef over een nieuwe uitvoering
Toen zij, nog in de kleutertijd van het medium, een boekrecensie voor de
van Het Vereenigd Tooneel. Het betrof het experimentele, expressionistisch
avro-radio voorlas, zei ze het moeilijk te vinden dat de letterkunde, ‘deze al-
getinte De woonschuit van August Defresne. Het stuk en de voorstelling als zoda-
lerintiemste kunst van “stilte en stemming” door middel van een luid-spreker’ aan
nig kon zij niet volmondig positief waarderen, maar impliciet prees zij in Het
de man moest worden gebracht. Ze vond het ook niet aantrekkelijk dat haar ‘per-
Vereenigd Tooneel dat het Defresnes ‘opmerkelijk werk’ met al zijn mankemen-
soonlijke en betrekkelijke meening over een boek’ ‘door wie-weet-hoeveel open
ten op de planken bracht, in een klimaat dat daar eigenlijk nog niet rijp voor
deuren en ramen, over straten en pleinen zal schallen met de commando-stem
was. Zij zag in dat voor een heldere beoordeling van dit avant-gardistische stuk
van een generaal’.160
een nieuwe benadering op zijn plaats was: ‘[...] wij moeten ons eenigermate willen instellen op gewaarwordingen, welke in het kader onzer conventies niet
Na een niet fortuinlijk jaar in de Hollandsche Schouwburg was Royaards moe en
vóór de hand liggen.’155 Het lijkt erop dat ze wilde voorkomen dat een al te nega-
moedeloos. Het publiek liet het afweten en in arren moede had hij zelfs Grand-
tieve bespreking in verband zou worden gebracht met wraak op Verkade en Ver-
Guignolstukjes gespeeld.161 Er gloorde wel enig licht nadat van particuliere zijde
beek. Helemaal oprecht waren haar woorden niet. In een brief aan Mijnssen, van
geld beschikbaar was gesteld om voor hem een nieuwe ‘Dr. Willem Royaards
23 februari, bekende ze: ‘Ik ben bijna gestorven aan “De Woonschuit”, dat ik met
Schouwburg’ te bouwen: een ‘patriciërsfamilie’ had als aanloop driehonderd-
al mijn krachten heb opgelapt en bijgepleisterd tot een “interessant tooneel-
duizend gulden geschonken. Door zelf obligaties te plaatsen maakte Royaards
stuk”.’
een begin met vermeerdering van dit kapitaal. Een beoogde locatie was er ook al, een mooie plek: het terrein achter het Concertgebouw. Hij was er korte tijd door
Op 9 mei 1925 verscheen het 2500e nummer van, inmiddels, De Groene Amsterdam-
opgeleefd. ‘Ik werk als een paard,’ had hij in de zomer van 1924 aan Top geschre-
mer. Kort daarvoor had de editie van 14 maart deze kop voor het eerst gevoerd en
ven, ‘en het bekomt me! Overdag repeteeren en correspondeeren en bezoeken
daarmee had de jarenlange bijnaam nu een officiële status gekregen. Het blad
afleggen, en ’s avonds vertaal ik. Mijn liefste werk. Dit is een recreatie!’162 Eufo-
had inmiddels een onaantastbare positie in de Nederlandse pers verworven. Het
risch stelde hij: ‘De opening is beslist te verwachten op 1 Sept 1926.’163 Top zag
stond open voor alle richtingen en gezindten en was, zonder revolutionair te
een metamorfose. ‘Het was als een Faust-drank, die hem van vroeg-oud weer
zijn, vooruitstrevend. Politici lieten zich er graag door interviewen, allerlei mo-
jong maakte, uiterlijk zoowel als innerlijk.’164 Maar het drankje was snel op; een
156
Het opkomende fascisme in
‘bureaucratische wereld met haar holle gewichtigheid en vermolmde stelsels’
Italië en Duitsland werd kritisch gevolgd. In het nummer van 20 oktober 1923
verfrommelde de illusies: ‘Bouw-politie, schoonheids-commissie, brandweer, ze
nam De Amsterdammer een artikel op van de Amerikaanse journaliste Lily Winner,
hadden allen een hoog woord mee te praten eer er sprake kon zijn van een eer-
die in Hitler en zijn medestanders ‘oorlogszuchtige jongens, onontwikkelde
sten gemetselden steen.’165 Teleurgesteld door zijn seizoen in de Hollandsche
knapen’ zag, wier haat en verbittering zich tegen de Joden richtten. Zij achtte
Schouwburg, moe van alle ambtenarij inzake de beoogde bouw166 en in afwach-
Hitler wel degelijk in staat een militair dictator à la Mussolini te worden, maar
ting van wat komen zou, had Royaards in het voorjaar van 1925 besloten zich
kon zich toch eigenlijk niet voorstellen dat dit type man met het soort figuren
terug te trekken als leider van de kv Het Nederlandsch Tooneel. Zijn spelers kre-
met wie hij zich omringde het zó ver brengen zou.
gen alle vrijheid om, onder een andere naam, verder te spelen, waarbij zij konden
derne (kunst)verschijnselen vonden er een plaats.
Het 2500e nummer werd gevierd met een ‘tea’ – een opkomend modeverschijnsel in die dagen –, die werd uitgezonden door de jonge Hilversumsche 157
Toen het eenmaal zover was, voelde hij zich bevrijd, maar ook leeg en doel-
Groene-hoofdredacteur professor Kernkamp hield een
loos. ‘Ja, het is precies zooals je zegt,’ schreef hij kort na zijn besluit aan Top, ‘wij
openingsrede, daarna sprak Top Naeff en vervolgens las de nonsensdichter Cha-
leefden veel te gespannen in één richting. [...] Het is precies éénder, alsof je een
Draadlooze Omroep.
274
beschikken over alle bezittingen van de kv.
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
275
zware jeugdverliefdheid achter je hebt liggen; uit de roes ontwaakt, voel je je dan ook zoo leeggelopen, en zonder eenig houvast in ’t leven staan [...].’
167
mensen.’ Het cliché ‘met je beste vrienden kun je maar beter niet op vakantie gaan’ was hier bevestigd. Meer en meer zou Ina zich gaan ergeren aan wat zij
Het was misschien niet toevallig dat juist in deze dagen het longemfyseem
noemde ‘Top haar hoogmoed’. Ina zei eens op een verregende zon- of feestdag
weer opspeelde. Royaards vertrok naar de Franse Rivièra om daar te kuren. Uit
dat zij dit sneu vond voor de dagjesmensen, die het van zo’n dag moesten heb-
zijn brieven begreep Top dat hij het ‘matig’ maakte, ‘moe steeds, van niets. Maar
ben. ‘Wat kunnen jou in vredesnaam die mensen schelen!’ reageerde Top. Ook
dankbaar, dat hij voor ’t moment van al die kopzorgen verlost is.’
168
Na een rustperiode zou hij toch weer aan het werk gaan, met gastrollen, en
stoorde zij zich aan Tops houding tegenover Van Rhijn als deze eens iets over literatuur beweerde: ‘Wat heb jij daar nu voor verstand van?’172
verder keerde hij terug naar een activiteit uit zijn jonge jaren: hij ging weer voor-
Het contact na de reis bleef ogenschijnlijk goed. Toen Ina Boudier in 1927 van
dragen, in bioscopen in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Daar bracht hij, als
Utrecht naar Groningen verhuisde, vond Top dat oprecht vervelend, omdat ze
afwisseling van filmvoorstellingen, net als vroeger, een Multatuli-programma.
haar vriendin toch al zo weinig zag. Toch had hun band een haarscheurtje opge-
Een toehoorder herinnerde zich zo’n optreden in het Rembrandttheater: aan
lopen, dat in de loop van de jaren uitgroeide tot een barst – tot hij definitief uit-
Royaards’ voordracht van ‘Saïdjah en Adinda’ werd weinig aandacht geschonken
eenviel.
door het publiek, maar ‘de hoofelijke waardigheid van de onttroonde toneelvorst in dat Zondagsavondvermaakmilieu, is mij altijd bijgebleven’.169 Niettemin
Als schrijfster van proza trad Top Naeff nog maar weinig naar buiten. Voor de poort
vond Royaards er veel voldoening in. Aan Top schreef hij, ergens in 1926: ‘Wat
was nu al dertien jaar oud en daarna waren alleen nog maar haar novelle Vriendin
deze voorstellingen in dit seizoen voor mij beteekend hebben, is moeilijk te
en het essay Charlotte von Stein verschenen in respectievelijk 1920 en 1921.
omschrijven. Zij hebben mij eindelijk weer eens geboden, waarop ik al die jaren
Ze raakte het schrijven van fictie ontwend. Een enkele novelle lukte nog wel
van mijn directeurschap vergeefs gewacht heb – een gelegenheid om mijn hart
eens, maar een roman lag in deze tijd ver buiten haar bereik: ‘Ik zou het niet meer
en mijn geest gelijkelijk genoeg te doen.’170
kunnen overzien en omspannen,’ schreef ze Robbers op 16 maart 1925. Haar onrust en versnippering bleven blokkeren. Veel tijd ging ook verloren met het
Van wie het initiatief uitging, is niet meer na te gaan, maar een deel van de
lezen van boeken voor de Haagsche Postprijs, waarvoor zij van 1921 tot en met
zomervakantie van 1925 brachten de Van Rhijns samen met het echtpaar Boudier
1925 in de jury zat; ook voor Van Holkema & Warendorf jureerde zij.173 Haar
door. Ze waren een week in Annecy, reisden daarna naar Parijs, waar Top en Wim
huiselijke plichten drukten ook. ‘Wat dat betreft, was ik liever een man geweest,
nog enkele dagen bleven, terwijl Ina en Henri Boudier terugkeerden naar Neder-
die komt het toe zich “af te zonderen”... met de Muze natuurlijk, voor een huis-
land.
vrouw gaat altijd al het andere vóór.’174 Er ging meer vóór. Top Naeff ging laat
Aan Mijnssen schreef Top op 11 augustus: ‘Ina is een merkwaardig type op
naar bed en stond ook laat op. Iedere middag om vijf uur dronk zij thee met haar
reis, fel pro-en-contra. We konden het, ofschoon we zeer verschillende apprécia-
moeder. Daarnaast groeide de onzekerheid die er altijd al geweest was. Voor haar
ties hadden, wel vinden samen.’ Het is een wat zuinige balans. Kort daarop zou
waren de eerste zinnen van groot belang – de spankracht van wat zij verder
zij haar vriendschap met Ina Boudier trots ‘al van een kwart eeuw en zonder één
schreef, hing daarvan af en daarom schreef zij haar eerste bladzijde doorgaans
171
Ina Boudier keek anders op de reis terug. Zij vond dat deze
ook ettelijke keren over. Ook haar kronieken voor De Groene kwamen zo tot
was tegengevallen en dat lag volgens haar aan Top. ‘Dat was eenmaal en nooit
stand: ‘Drie, vier, vijfmaal begin ik een kroniek wel eens opnieuw, en ik ben dan
weer,’ zei ze tegen haar man bij thuiskomst. Wat tot dusver niet aan de opper-
zó zeer van ieder woord daarin vervuld, – dat ik op ’t laatste oogenblik den cor-
vlakte gekomen was, had zich nu geopenbaard: dat Ina Boudier en Top Naeff uit
rector in Amsterdam nog wel opbel, om “mooi” in “schoon” te veranderen of zoo
heel ander hout gesneden waren. Top hunkerde naar terrasjes, terwijl haar man
iets.’175
krenkje’ noemen.
276
en de Boudiers graag wandelden. Ina ergerde zich aan de onaardige houding van
Het schrijven van kritieken ging steeds moeizamer. Nadat Royaards uit de
Top tegenover dieren, mogelijk als reactie op Wims hevige belangstelling daar-
Stadsschouwburg vertrokken was, verslapte haar motivatie meer en meer en
voor. Wat haar ook irriteerde, was Tops superieure reactie toen Ina haar attent
groeide haar irritatie over veel ‘machteloos geknoei’176 op de planken. In het
maakte op het ‘allerliefst gezichtje’ van een kamermeisje: ‘Ik let nooit op dat soort
voorjaar van 1926 vroeg zij de jonge letterkundige Henrik Scholte177 haar te assi-
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
277
steren. Over en weer gingen er brieven en briefkaarten over het verdelen van de te
hart niet “neen!” kreet; wie doorzag haar als ze lachte, terwijl haar ziel misschien
bespreken stukken, waarbij Top, uiteraard, de lakens uitdeelde, maar altijd in
kromp in onuitsprekelijken nood...!’ Op zijn oude dag erkent de dominee in
harmonie. Zij verheugde zich over de ‘ijverige’ hulp, voor wie zij op haar beurt
weerwil van alles wat hij in zijn leven gepreekt heeft dat het huwelijk maar in
178
een wijze mentor was.
een enkel geval een sacrament, en in een zeldzaam geval bijzonder is.
Top Naeff realiseerde zich dat het voor haar gepubliceerde werk belangrijk
Weer verhief Top Naeff haar persoonlijke avontuur tot een algemeen beeld;
was dat er weer eens iets nieuws zou komen: ‘Het ligt gewoon allemaal stil en
haar plaats in de maatschappij was zonder meer een eerbare, maar in haar ver-
brengt me al jaren geen duit meer op!’179 Dat laatste lijkt belangrijk. Beleefden de
beelding zondigde zij al vele jaren.
Van Rhijns financieel gezien betrekkelijk zware tijden? Top Naeff was in deze
Ook in ‘Passanten’ typeert zij het huwelijk als een schrale aangelegenheid. De
periode opmerkelijk fanatiek bezig met haar werk als bron van inkomsten op een
opgelucht gescheiden, maar eenzame Anna de Canter overdenkt in een hotel aan
wijze die niet al te veel moeite kostte. Aan uitgeverij Becht verkocht zij de rechten
het Meer van Genève haar leven, waarbij Top Naeff de echtelijke slaapkamer
van School-Idyllen, De tweelingen en ’t Veulen – vertaalrechten uitgezonderd – voor
typeert als ‘de intimiteit der gezamenlijke eenzaamheid’.186 Anna ziet zij als een
negenduizend gulden;180 in 1932 zou zij de banden met Becht definitief verbre-
middelmatige vrouw, niet in staat tot grote liefde: ‘Ze krijgt alleen, in het voor-
181
ken.
bijgaan, even een Ahnung van het koninkrijk, waarnaar vele vrouwen als zij,
Ook wat ‘nieuw’ werk betreft, maakte ze zich het niet moeilijk. Ze besloot verhalen die ze merendeels al in tijdschriften gepubliceerd had te verzamelen in een
in de bundel, ‘Beurtvaart’, is van een typerende Top Naeff-wrangheid. Betty Eber-
bundel, Voorbijgangers. Mede op initiatief van haar nieuwe uitgever, Van Holkema
son, getrouwd met een professor in de kunstgeschiedenis, is geëvolueerd van een
& Warendorf – uitgever van De Groene Amsterdammer 182–, bracht ze ook haar,
echtgenote die jaloers is om haar flirterige, ontrouwe echtgenoot, in een stevige
enigszins bewerkte, schetsen over het meisje Letje, die in de loop van de jaren her
tante, die de regie overneemt en alle veroveringen van haar man met een glim-
183
Na jaren van stilte op fictio-
lach – en lichte spot – bejegent en zelfs bij hen thuis uitnodigt. Aan het eind weet
neel terrein184 lagen er nu in 1925 en 1926, relatief gezien kort achter elkaar, weer
zij een situatie zó naar haar hand te zetten, dat haar man met zijn jongste aan-
twee boeken van Top Naeff in de winkels.
winst naar een concert moet en na afloop met haar in een hotel zal moeten over-
en der verschenen waren, in één uitgave samen.
Voorbijgangers werd door een prospectus gepresenteerd als: ‘Nu, na bijna 14 jaar,
nachten. Daarmee ontneemt Betty Eberson hem alle genot, immers: ‘Wat bleef er
weer haar eerste groote werk’ – een wel erg stevige typering voor een klein bun-
van een avontuur, wanneer je eigen vrouw van haar huis uit, om zoo te zeggen,
deltje met vijf verhalen. In gevarieerde uitwerkingen hebben ze alle als onder-
de directie voerde!’188
werp inmiddels vaste Naeff-thema’s: het huwelijk, trouw, ontrouw en de gehei-
In Voorbijgangers tekent Top Naeff de mens als een banneling in een onken-
men tussen man en vrouw. ‘Tot, aan het einde, ieder met zijn geheime bagage
bare wereld. Huwelijkspartners leven jarenlang onder één dak, maar kennen
onder diezelfde aarde...’ denkt dominee Walland in ‘In den avond’.185 Hij heeft
elkaar niet, vermoeden zelfs niets van de gedachten en gevoelens van de ander.
nooit geweten of zijn overleden vrouw, met wie hij geen enkele interesse deelde,
Top Naeffs standpunt dat man en vrouw zó wezenlijk verschillend zijn dat een
meer dan vriendschap gevoeld heeft voor een huisvriend. Hij komt tot een aarze-
intense en evenwichtige geestelijke en fysieke relatie iets zeldzaams is, levert
lend inzicht als hij in zijn zoon en schoondochter een spiegeling ziet van zijn
met name eenzame vrouwenfiguren op, die in het beste geval een geheime hevi-
eigen huwelijk. Top Naeff laat de dominee denken over het verschil tussen man
ge passie koesteren. De lange jaren tussen Wim en Willem hadden Top Naeffs
en vrouw en refereert daarbij aan de door haar bewonderde Strindberg. Een man
mensbeeld sterk bepaald. Niet alleen de vrouw met haar onvervulde verlangens
was in zijn afdwalingen nog te volgen, die ging openlijk zijn gang en werd door-
en bedwongen wanhoop was eenzaam, in Top Naeffs visie was ‘de’ mens een
gaans verontschuldigd met de tekst: ‘De geest is zwak, het vlees is gewillig.’ Bij de
zwerver in een chaotische wereld. In de slotzin van ‘Passanten’ verheft Top Naeff
vrouw daarentegen lag het vaak juist andersom en daarmee was zij ‘vijandig aan
de individuele eenzaamheidstragiek van Anna subtiel tot een universeel thema
den man’. Bij haar was het ‘de geest, die uit passagieren toog. En terwijl zij haar
als zij schrijft: ‘In de verte floot de nachttrein, tot de donkere vlucht bereid, de
eerbare plaats in de maatschappij zonder verlet innam, zondigde haar verbeel-
dolende kudde [cursivering van mij, G.V.] bijeen.’189
ding in verre en vreemde landen. [...] Wie wist ooit als een vrouw “ja” zei, of haar
278
onbewust, jaloersch en machteloos, haar leven lang loeren.’187 Het laatste verhaal
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
De verhalenbundel kreeg in de pers een warm onthaal. A.M. de Jong was
279
getroffen door de eenzaamheidsthematiek en vond dat de bundel behoorde tot
Vijfentwintig jaar later zijn Letje en Adriaan op weg naar Parijs, om daar de
‘het allerbeste wat in jaren uitkwam’. Het verhaal ‘In den avond’ plaatste hij zelfs
zilveren gedenkdag te vieren van hun huwelijk, ‘die ééne vreemde bestemming,
‘naast het beste, wat de wereldlitteratuur opleverde’.190 De meeste recensenten
waarvan men als zedelijke en inschikkelijke menschen niet terugkeert...’ De
bewonderden de wrange stijl. Zo oordeelde de nrc dat ‘het sarkasme van geen
voorbije jaren hebben twee kinderen gebracht maar verder weinig spectaculairs:
anderen Hollandschen schrijver elegant is als dat van Top Naeff’.191 Ook een
‘Na vijfentwintig jaren was je aangepast, wist je wat je aan elkaar had. Misschien
andere recensent had genoten van haar ‘fijne ironie. Hier knallen ieder oogen-
zelfs, wat je aan elkaar niet had...’196
192
Een in krullerige lijst geplaatste tekening van Lizzy Ansingh op het boekom-
blik de raketten van haar joligen geest.’
Top zelf vond dat de novellen in Voorbijgangers tot haar beste werk behoorden.193
ondertitel die Top Naeff haar boek meegegeven had: of De Weg naar het Geluk.
Haar andere boek kreeg een minder jubelende ontvangst. In een voorwoord
Meedogenloos heeft Top Naeff die weg naar dat ‘geluk’ beschreven, in een
bij Letje zegt Top Naeff dat haar hoofdfiguur niet op één lijn gesteld moet worden
honende stijl met weinig compassie voor Mama, Papa en Oma en al evenmin
met kinderen als Boefje en Merijntje Gijzen, personages uit in die tijd heel popu-
voor het slachtoffer van hun opvoeding. Met kennelijk genoegen leefde ze zich
194
en ook niet met een vrouw
uit in spot op het schijnheilige tijdperk waarin ook zij, net als Letje, geboren en
als Eline Vere. Haar Letje was niet ‘echt’, waarschuwt zij, waarmee ze bedoelt dat
getogen was. Hoewel de feitelijke omstandigheden in het boek anders waren dan
Letje een type is, een symbool voor ‘het’ middelmatige meisje dat opgroeit in een
de hare, komt de grote lijn met haar eigen kindertijd overeen: enig kind, de
benepen gegoed milieu waarin ‘voeten vegen’ en ‘rechtop zitten’ tot de verheven-
strenge opvoeding, wanprestaties op school – al is Top niet te vergelijken met de
ste levenswetten behoren. In een brief vertelde ze dat Letje een ‘kapstokje’ was
onnozele en fantasieloze Letje –, en ook in details zijn voor wie haar jeugd kent
waaraan zij de zeden en gewoonten van een tijdvak had opgehangen en zo tot het
equivalenten herkenbaar.197
laire romans over kinderen – een soort mode toen –,
‘ietwat caricaturale van den tijd’ gekomen was.195
280
slag, die Letje in verschillende levensstadia toont, onderstreepte de cynische
Letje is geen uiting van expliciet engagement of vrouwenemancipatie, maar
Letje is enig kind en wordt door haar ouders – en niet te vergeten door haar
wel een niet te verloochenen aanklacht tegen een bekrompen mentaliteit waar-
grootmoeder – liefdevol geterroriseerd, uit angst dat ze verwend zal worden.
van met name vrouwen de dupe waren. Impliciet is het boek een pleidooi voor de
Voor het minste vergrijp wordt ze opgesloten in de provisiekast of, het wreedst,
vrouw als zelfstandig en ondernemend wezen. Letje was hiervoor, letterlijk en
uitgesloten van een feestje of bal. Op school is zij geen uitblinker en haar ouders
figuurlijk, niet in de wieg gelegd. Met haar achtergrond én beperkte vermogens
– en oma! – reageren op teleurstellende resultaten en gedrag alsof zij cholera ver-
was er voor haar geen andere weg dan dít huwelijk met déze man. Voor deze
spreidt. Al vroeg, als zij merkt dat Sinterklaas niet bestaat, doorziet zij bij haar
onzelfstandige vrouw was het een uitkomst dat zij zich kon opsluiten in haar
ouders en grootmoeder hypocrisie en geveins en al even vroeg wordt haar stands-
huwelijk; zonder haar burgerlijke staat zou Letje nergens geweest zijn. Het
bewustzijn bijgebracht, dat haar berooft van een vriendinnetje van wie de ouders
huwelijk bood dit soort weerloze mensen enig houvast. ‘[...] de sociable vormen
‘maar’ een winkel hebben. Zo groeit Letje op tot een kleurloos meisje met weinig
schragen meer dan wij vermoeden het ondoorgrondelijk menschenlot,’198 meen-
fantasie en inzicht. Een ‘eerlijk’ kind, ‘minder uit ethische beginselen, dan wel
de Top Naeff en ook vond zij dat niet-bewust levende vrouwen als Letje daar niet
omdat het ingewikkeld samenstel der leugen haar geestelijke vermogens in de
echt onder leden. In haar optiek had een vrouw met weinig diepgang automa-
meeste gevallen te boven ging’. Op de leeftijd waarop dat in haar milieu gebrui-
tisch oppervlakkiger lief – en leed dus ook minder.
kelijk is, verlooft Letje zich met de saaie Adriaan, die echter een goede economi-
Letje deed stof opwaaien, werd een boek waarover ‘zooveel te doen’ was.199 De
sche positie in het vooruitzicht heeft. Al in haar verlovingstijd vraagt Letje zich af
kritieken laten het zien. Grof getypeerd vallen ze in twee groepen uiteen: recen-
of dit nu ‘het Ware’ is, waarover de mensen spraken. Het afstuderen van Adriaan
senten die de spot waarderen en zij die zich hieraan hevig storen.
loopt vertraging op en daarmee de huwelijksvoltrekking. Voor Letje is dat eigen-
Leo Fens begreep dat Top Naeff met haar ‘vlijmscherpe ironie’ een benepen
lijk een uitkomst: nu kan ze haar vingerdoekjes nog afborduren. Maar in oktober
opvoeding hekelde. Daarmee ontmaskerde ze volgens hem ‘de gepatenteerde
moest het eindelijk gebeuren, meende Letjes moeder, ‘vóór de kachels worden
levensleugen in onze moderne samenleving, in de samenleving van alle tij-
gezet, anders kunnen we hier met het déjeuner niet zitten’.
den’.200 Johan Koning, in de Haagsche Courant, had genoten van ‘den kostelijken
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
281
humor, van de fijne ironie’ en voorspelde het boek ook nog voor de volgende 201
Frans Coenen, in Groot Neder-
W. Markus-Poels naar aanleiding van Martinus Nijhoffs visie op Letje.206 Nijhoff
land, meende dat wij allen ons deze ‘héél scherpe satire’ konden aantrekken,
besprak Letje gecombineerd met Jo van Ammers-Küllers De opstandigen, een fami-
immers wij kenden in onze omgeving allemaal wel zulk soort mensen. Hij had
lieroman over drie generaties, waaraan de auteur de vrouwenemancipatie kop-
oog voor wat zich achter ‘dit meedoogenloos lachende masker’ verborg: ‘De
pelde. Aan beide boeken had Nijhoff zich gestoord.207 Wat Jo van Ammers-Küller
doorleden smart, om dat hopeloos leelijke, in schandelijke kleinheid versmoor-
betreft, vond hij het eigenlijk onzin om veel woorden aan haar boek, dat ‘onno-
de leven, dat zoozeer ons Hollandsch-eigene is.’202
zele dames-ding’, vuil te maken. Top Naeff echter sloeg hij als auteur hoog aan en
generatie herdrukken, net als de Camera Obscura.
Ook Henri Borel, in de Haagsche Post van 13 november 1926, zag deze twee
juist daarom begreep hij niet dat zij tot zoiets minderwaardigs gekomen was als
lagen in Letje: ‘Dit is een boek van haat en wraak. Ook van buitengewoon diepe
Letje, dat volgens hem ontstaan was vanuit een ‘hoogmoedig ingescherpte verbit-
smart.’ Het was volgens hem juist ‘een overmate van hart, dat dit boek zoo bitter
tering’, ‘een funest doorvretend en alles aantastend zuur’. Het boek was door
en hard’ maakte.
wrangheid en geforceerde geestigheid gif geworden, een karikatuur waarmee
Om die hardheid en bitterheid rekenden anderen radicaal met Letje af. Gerard
Top Naeff ‘een wel-overwogen en met omzichtige omhaal berekende pats toe-
Knuvelder zag in Roeping Top Naeffs boek als een voorbeeld van het gehate Hol-
bracht in het gelaat van de Nederlandse vrouw’. Van Letje kon hij niet houden en
landse realisme, dat zij combineerde met wrang, zuur commentaar. In dezelfde
dat verweet hij Top Naeff. In wezen rekende hij af met romanfiguren die, door
203
plaatste de redactie een ingezonden stuk van een jonge vrouw, die
hun karikaturale typering, zijn sympathie niet konden wegdragen: ‘Wij willen
slechts met ‘J’ ondertekende. Zij zag Letje als en bloedeloos, levenloos, akelig,
kunnen liefhebben, om het even hoe het karakter uitvalt.’ Aan het eind van zijn
vervelend wezen en Top Naeff als een bittere, oude vrouw. Dat Top Naeff voer op
artikel stond Nijhoff uitvoerig stil bij Betje Wolff-Bekker, die het Nederlandse
het kompas van de bitterheid was de grootste misstap die een mens begaan kon.
volk had liefgehad en dat in Sara Burgerhart had vormgegeven. Dat vervolgens de
Zij wilde niet geloven dat er zóveel duffe wezens in één milieu konden bestaan;
kritische, sombere Aagje Deken in haar leven gekomen was, had haar niet posi-
mensen hadden immers allemaal altijd een ziel gehad ‘die hongerde naar de
tief beïnvloed. In Jo van Ammers-Küller en Top Naeff zag hij als het ware reïncar-
Groote Weg van het Geluk’ – lees: naar God. ‘En daarom, en daarom alleen ver-
naties van Aagje Deken. ‘Wij zijn bang voor Aagje Deken. Wij hebben haar schim
dient Letje ongelezen verbrand [...].’ Zij hoopte van harte dat Top Naeff de weg
weer zien rondspoken.’ Zo kwam Nijhoff tot de spottende titel van zijn bespre-
naar liefde tot God en tot de mensen nog eens zou volgen.
king: ‘Aagje Ammers en Top Deken’.
aflevering
Ook Willem Nieuwenhuis miste in Letje het religieuze aspect en zag het boek
Top was gegriefd door de aanval van Nijhoff, waaruit bleek dat hij geen oog
als een uiting van ‘de vloek van het verstandelijke-als-eenigen-levensinhoud’,
had voor het persiflerend karakter van haar boek. ‘Las je “de Gids” over “Letje”?’
‘verzuurde venijnigheid’, gevolg van ‘de verwording van Top Naeff’s levensbe-
vroeg zij Mijnssen. ‘Lieve jongeren, het ergste vind ik dat de jongenheer Pom mij
sef’.204
met die “dame” in één adem noemt en blijkbaar nog nooit – op één schetsje na –
Een andere recensent meende dat het ‘meesterlijk cynisme’ van Top Naeff
iets van mij gelezen heeft.’208 Ook aan Robbers klaagde zij haar nood: ‘Je moet
tevens de mislukking van het boek inhield. Immers: het steeg niet uit boven het
die blagen maar op de troon zetten vóór ze iets hebben gepraesteerd!’209 Tot die
niveau van de satire: ‘Uit de smart om het leege leven van deze wijde schare “fat-
‘blagen’ zal zij ook J.C. Bloem gerekend hebben, die ook al in De Gids beweerd
soensmenschen” is bij Top Naeff haat geboren tegen dit volk met zijn “fatsoens-
had dat er na herijking van de Nederlandse literatuur van pakweg de laatste veer-
moraal”, een haat, die te eenzijdig is om liefde tegelijk te kunnen zijn.’ Daarom
tig jaar weinig zou overblijven en geschikt zou zijn voor vertaling; slechts een
was dit boek ‘zoo koud, als er in onze litteratuur slechts weinige te vinden
enkeling als Couperus, Elsschot, Nescio en Cyriel Buysse was voor hem de moeite
205
zijn’.
waard.210
Top Naeffs waarschuwing in de inleiding tot Letje was duidelijk niet door
Toen De Gids haar niet lang daarna om een bijdrage vroeg, weigerde zij daar-
iedereen begrepen; de figuur Letje werd overwegend als een psychologisch per-
op in te gaan omdat zij zich, schreef zij cynisch, niet jong genoeg meer voelde om
sonage gezien en niet als een – bewust zwaar aangezet – symbool van ‘het’ brave,
aan de jeugdige aspiraties van de redactie te kunnen voldoen.211
inhoudsloze meisje van haar tijd en haar milieu. Om de spottende toon had niet
282
iedereen kunnen grinniken. ‘[...] hoe weinig weten wij raad met ironie!’ schreef
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
Het ontging Top Naeff niet dat het literaire klimaat veranderde. Kritische
283
jongeren hadden geen boodschap meer aan de gangbare romans die als naspel
vvl gezeten hadden, niet voor het diner gevraagd waren – en Jo van Ammers-
van de Tachtigers en naturalisten beschouwd werden, realistisch proza waarin
Küller wél. ‘Het schijnt, dat Mevrouw v A-K. tegenwoordig de vrouwelijke
de beschrijvingskunst vaak uitbundig beoefend werd en waarin al even breeduit
schrijfster volledig remplaceert [zij bedoelt: representeert, G.V.],’ schreef zij def-
gepsychologiseerd werd. Met dit type romans en verhalen moest worden afgere-
tig, maar bozig.
kend; er moest een prozaliteratuur komen die in alle opzichten ‘nieuw’ was.
Steeds minder bevredigde het veranderende heden haar, meer en meer voel-
Theo van Doesburg bekritiseerde al in 1918 wijdlopig psychologiserend proza en
de zij zich overvallen door weemoed om wat voorbij was of voorbijging, om wat
in jonge tijdschriften als Het Getij en De Vrije Bladen gebeurde dit in de jaren twin-
‘vroeger’ beter geweest was. Het gezelschap van collega’s van haar eigen en de
212
Top Naeff werd overigens niet of nauwelijks bij name genoemd –
oudere generatie was een veilige haven waarvan ze uitbundig getuigen kon,
collega’s als Margo Scharten-Antink en Herman Robbers des te meer –, maar toch
zoals blijkt uit een herinnering aan Karel van de Woestijne. Ze ontmoette hem
trok zij zich de kritiek op haar generatie aan, ook al omdat deze vaak haar vrien-
tijdens een literaire tournee door België, die georganiseerd was ter versteviging
den trof. Aan kritische opmerkingen in recensies over haar werk was zij gewend,
van de banden tussen ‘Noord’ en ‘Zuid’.219 Het was een vol programma, met veel
maar een bespreking als die van Nijhoff vond zij principieel beneden peil, ook al
heen-en-weergereis – van Antwerpen, Brussel, Mechelen en Gent tot Leuven. In
omdat Nijhoff haar in één adem noemde met Jo van Ammers-Küller, boven wie
Gent trad zij op in de aula van de Gentsche Hoogeschool, waar zij bij binnen-
zij zich verheven voelde. Zij had ook moeten lezen in het Nagelaten werk van de
komst schrok van ‘den aanblik van die plechtige, tot den nok gevulde, ronde
tig eveneens.
213
hoe deze de vloer aanveegde met Voor de poort,
zaal; beneden, boven: professoren, geestelijken, brievenbestellers, studenten,
dat hij om het ontbreken van enig religieus perspectief haatte – het woord is van
dienstmeisjes, een publiek zooals ik er nog nooit een vóór mij had gehad’. Zoals
hem – en een boek van ‘een machtelooze ontbinding’ vond. Bid dat God je
vaker werd zij onzeker: kon zij met haar causerie dit heterogene gezelschap boei-
opvangt en accepteer je lot, maar kwijn niet weg aan ‘verziekte hartstocht’, riep
en? Zou haar zachte stem toereikend zijn? ‘Doch als de nood op het hoogst
jonggestorven Gerard Bruning
Bruning in felle bewoordingen.
214
is...Terwijl ik niet anders meer dacht dan: “Wat begin ik?” voelde ik plotseling
Over realistische literatuur zei ze ooit zelf: ‘Dat de literatuur een “afspiege-
een zacht rukje aan een slipje van mijn rok, en keek omlaag. Daar zat, in toga met
ling” van het leven zou zijn, een natuurgetrouwe weergave van de schepping,
witte bef, maar overigens zonder eenige deftigheid, op een trede van het gestoel-
215
Van het veranderende proza, dat
te, niemand minder dan Karel van de Woestijne; ik zag neer op zijn ruigen, blon-
soberder werd, was zij niet gecharmeerd. Eenzijdig typeerde zij het met ‘al het
den dichterkop, en hij sloeg zijn groote blauwe oogen naar mij op, met waarlijk
zou ik in geen geval als uitgangspunt nemen.’
216
schrijf-maar-raak en goedkoope woorden-gebral’.
het verlossend woord. Het brak mijn eenzaamheid daar boven, het reikte mij den
zijn. Als ze zag wat er zoal gepubliceerd werd en aandacht kreeg, was ze soms ver-
polsstok voor den sprong, dien ik, hoe ook, daar toch moest doen, het verwarmde
bijsterd, zoals bij het beruchte boek De zondaar van Alie Smeding.217 ‘Al maanden
mij tot in mijn diepste ziel. Een menschelijk woord van een bóvenmenschelijk
praten ze nu over dat boek [...] dat niet voor jonge dames schijnt te zijn,’ schreef
Dichter, de grootste van zijn tijd. Wat had ik nog te vreezen, na dit woord van
ze Mijnssen.218 ‘Ik heb het niet gelezen, maar ’t lijkt me de moeite niet daar zoo’n
hartelijke, schier nederige kameraadschap!’
drukte van te maken.’ Toen zij het eenmaal gelezen had, typeerde zij het als ‘iets
Hij zou haar de hele avond tot steun zijn: ‘Tusschen alle bedrijven van mijn
achterlijks’. Dan was Eva van Carry van Bruggen iets anders, ‘dat vond ik wel
twijfelachtige voordracht, was daar van beneden naar boven, en van boven naar
belangrijk, een ontmoeting met een mensch, die me uit geen van haar boeken
beneden, een reddende verstandhouding. En toen ik eindelijk met den moed der
zóo na was gekomen’.
wanhoop, want er vielen al meer menschen flauw van mijn flauwhartige verhaal-
Het kostte haar moeite dat zij, al zo vroeg een zondagskind in de literatuur, nu af en toe genoegen moest nemen met een plaatsje op de tweede rij – of zelfs
284
de diepste deernis! Hij zei: “Voor geen goud stond ik in Uw schoenen.” Het was
De nieuwe literatuur bleef ze wel volgen, maar ze kon niet steeds enthousiast
tjes, mij aan mijn eigen, nog nooit geuite verzen waagde, fluisterde deze lieve mensch: “goed.”’220
helemaal werd overgeslagen. Toen de dichter Frans Bastiaanse bij zijn zestigste
Bij haar Vlaamse schrijvers voelde zij zich minstens zo op haar gemak als
verjaardag gehuldigd werd, klaagde Top in een brief aan Mijnssen erover dat zij
bij haar Nederlandse generatiegenoten. ‘Het is de vreugde van een jaartje ouder
en Ina Boudier, die meer dan tien jaar samen met Bastiaanse in het bestuur van de
worden, dat men zich als generatie meer en meer verbonden voelt en zich
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
285
warmen kan aan oude en beproefde kameraadschap,’ schreef ze Emmanuel de 221
maaiveld uitstak.225
Bom.
Op toneelgebied stond zij veel meer open voor een nieuwe mentaliteit; iro-
Haar zorg om het toneel was versterkt door het vertrek van Royaards, maar ze
nisch sprak zij van een goede, oude tijd ‘met zijn phrasen en goedkoopen troost’
stond niet alleen; meer publicaties uit die dagen maken er gewag van. ‘Wat ont-
en van een jonge generatie, die door ‘de “Umwertung aller Werten” tot een die-
breekt er aan ons tooneel?’ vroegen Van Eeden, Verkade en Veth zich af, terwijl
222
per bewustzijn’ was gekomen.
Haar hoop was nog steeds gevestigd op gunsti-
ge invloeden uit het buitenland.
mr. H.G. van der Vies over ‘De nood van onze tooneelkunst’ schreef.226 Natuurlijk dacht ieder daar het zijne van, maar veelvuldig wordt gesproken over een
Kort na de jaarwisseling 1926-1927 reisde Top Naeff naar Berlijn, alleen maar
onduidelijke periode, een fase van verwarring waarin toneeldirecties niet goed
om er toneel te zien. Van de stukken als zodanig was zij niet onder de indruk, wel
meer wisten hóé het steeds pluriformer wordende publiek te dienen. De smaak
van de acteurs en de hele theateratmosfeer. In gezelschap van Berlijnse sterren
van dat publiek werd allerbedroevendst genoemd: ‘Men gaat nog te veel naar
soupeerde zij bij haar oude bekende Arthur Eloesser. ‘’t Is hier weer als vóór den
den Schouwburg om geamuseerd te worden, en niet om “leerzaam tijdverdrijf”.
oorlog,’ schreef ze opgetogen aan Mijnssen223 – in Berlijn vond zij wat zij in
Zin om zich in een stuk te verdiepen, een geestesgesteldheid, zooals men op de
Nederland miste: niveau.
concerten aantreft, bestaat in den Schouwburgzaal nog niet.’227
In een artikel dat zij in deze tijd schreef
224
, uitte zij haar angst voor de massa,
nivellering en middelmatigheid. Voor de oorlog was het toneel in Nederland
Op 20 januari 1927 vierde Royaards zijn zestigste verjaardag in een lichte
vooral een aangelegenheid geweest voor ‘dames en heeren’, schreef ze, ‘het aan-
majeursfeer. Hij genoot van een kleine opleving, dat seizoen waarin hij vol over-
zien van côterie’ ging toen boven artistieke eisen. Daar was verandering in geko-
gave Pirandello’s Wat is de waarheid? regisseerde en ook een rol speelde in dit stuk.
men; tal van ‘tusschenstanden’ hadden inmiddels de weg naar het theater gevon-
Royaards had Pirandello ontdekt in een bewerking van Benjamin Crémieux:
den en drukten daar nu op hun beurt hun stempel. Diverse kunstgenootschappen
Chacun sa vérité, was erdoor gegrepen en vertaalde het, met veel voldoening. De
en volksuniversiteiten trachtten de smaak van het publiek – dat vaak geen of
belangstelling voor Pirandello, aangewakkerd door Royaards, groeide in deze
nauwelijks opleiding genoten had – enigszins te leiden, maar zij stond hier scep-
periode in Nederland.228 Top Naeff bewonderde deze Italiaanse schrijver van
tisch tegenover. Het waren eerlijke, maar ook gedurfde opmerkingen, want het
vernieuwende novellen en toneelstukken al in een vroeg stadium; ‘voor het werk
artikel dat zij schreef, was bestemd voor een boek dat het tienjarig bestaan van de
van Pirandello was zij hier een pionierster’.229
Volksuniversiteit in Rotterdam begeleidde.
In 1925 was zij in Parijs beland bij een voorstelling van Pirandello, die na
Zij vond het bedenkelijk dat de meeste toneelgezelschappen het veranderen-
afloop zelf op het toneel verscheen – ‘een nietig heertje met een allervriendelijkst
de theaterpubliek te zeer naar de ogen keken om te kunnen concurreren met de
gezicht, die keek of hij het heusch prettig vond dat de menschen klapten’, was de
oprukkende bioscopen. In de praktijk zag zij veel oppervlakkigheid en kunstma-
indruk van Top.230 Wat haar in Pirandello trof, was ‘het geloof aan de superiori-
tigheid en vreesde zij voor snobisme, ‘anders, maar niet minder gevaarlijk dan
teit van de ziel, het ontzag voor “het geheim”, dat ieder mensch in zichzelf is, en
dat der dames en heeren uit de vorige periode’. Niettemin keek zij ook kritisch
voor zich en zijn allernaasten bewaren moet. En bovenal [...]: h e t m e d e l i j d e n,
naar zichzelf en vroeg ze zich af of ze niet te zwaartillend was en de mentaliteit
het medegevoel, dat niets uitstaande heeft met onze gereede, domme meewarig-
van het ‘nieuwe publiek’ onderschatte. Zou er niet op den duur een kritisch,
heid – het kiesch en liefdevol begrijpen, dat de eenige balsem is voor onze won-
betrokken theaterpubliek uit kunnen groeien? Zij hoopte het, maar zag ook het
den, de eenige oplossing aan dit overigens zoo verward en duister bestaan.’231
gevaar van snel wisselende modes, opgedrongen door ‘het tijdelijk gezag van “een groep”’.
286
tisch regime’ verpletterde volgens haar alles wat, in welk vorm ook, boven het
De aanloop tot Pirandello’s introductie in Nederland herinnerde zij zich jaren later nog heel goed. Op een zondagmiddag in 1926 was zij uitgenodigd bij
Nee, blij met de tijdgeest was zij niet. ‘Democratie’ in de dagelijkse praktijk
Cor van der Lugt Melsert en Annie van der Lugt Melsert-van Ees, waar Royaards
hield voor haar vooral in: opgedrongen gelijkheid, een geforceerde gelijkschake-
zijn Pirandello-vertaling kwam voordragen.232 Tijdens Royaards’ voordracht
ling van ontwikkelden en onontwikkelden, beschaafden en onbeschaafden,
kreeg zij niet alleen nieuw inzicht in Pirandello’s werk, maar werd zij ook weer
diepgang en oppervlakkigheid. Een ‘alles-gelijkmakende wals van het democra-
hevig gegrepen door de kracht van Royaards, die zo lang geleden al in artistiek
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
287
en persoonlijk opzicht verpletterend op haar gewerkt had en zich nu nog eens in
bereid tot welk compromis ook. ‘Ruzie dan maar!’ had hij op 22 mei 1926 aan Top
alle hevigheid openbaarde.
geschreven. ‘Geen schouwburg desnoods.’235 Top Naeff schreef later, terugblik-
‘Uit een met de hand geschreven, niet eens vlot leesbaar manuscript, doem-
kend op deze pijnlijke periode: ‘Een schier ongelooflijk sprookje: Daar lag eens,
den al die menschen en menschengroepen op [...]. Achter de kleffe meewarigheid
in de hoofdstad des Rijks meer dan een half millioen op tafel om daarvan een
dezer maskers grijnsde de maatschappij zoo zij reilt en zeilt, de samenleving,
nieuwen, dringend benoodigden schouwburg te bouwen. Bedoeld als een eerbe-
dien den “ongelijke” haat, en altijd haten zal. Ik heb het talent van den tooneel-
wijs jegens den grootsten tooneelkunstenaar die in de laatste kwart eeuw de
speler zich nooit zoo overtuigend zien baanbreken als bij die gebrekkige, maar
tooneelkunst had beheerscht en voorbeelden heeft gesteld, welke vooralsnog
meesterlijke “privé première”, waarbij geen gedachte aan zaal en publiek rem-
niet overtroffen zijn geworden. Bestemd tot huisvesting van een kv Het Neder-
mend werkte, de intuïtie ongerept uit een rijke, diepe natuur alles haalde wat de
landsch Tooneel en de eerste gezelschappen des lands. Een aanwinst ook voor de
233
inspireerende geest van den Italiaanschen auteur er in had gelegd.’
Geheel onverwacht, in een Amsterdamse huiskamer, was Top Naeff bevestigd in wat Royaards voor haar betekende – misschien laaide de oude verliefdheid nog
van het stadsbeeld. En ziet, er gebeurde niets. Een half millioen afgewezen.’236 Het zou inderdaad bij dit miniatuurtheater blijven; begin maart, niet heel lang na de warme huldiging, die Royaards moed en hoop gaf, keurde de schoon-
één keer fel op. De proeflezing leidde tot opvoeringen van Wat is de waarheid? bij het Vereenigd Rotterdamsch-Hofstadtooneel, waar Royaards enkele gastrollen speelde. Het gaf hem weer enige energie en in deze sfeer beleefde hij zijn zestigste verjaar-
heidscommissie van de gemeente Amsterdam het ontwerp af. Er ontstond opnieuw vertraging en uiteindelijk is het plan niet verwezenlijkt. Is het toeval dat Royaards in deze omstandigheden volledig afknapte? Op
dag. Voor één keer kwam hij terug naar de vertrouwde planken van de Stads-
6 maart speelde hij, hoewel hij zich niet goed voelde, een voorstelling van Doo-
schouwburg, om er in het kader van zijn jubileum zijn successtuk Mercadet te spe-
dendans.237 De volgende dag zou hij op Paleis Noordeinde voor de koninklijke
len. Hij werd er gelauwerd. ‘Royaards is dadelijk bij zijn optreden in het eerste
familie poëzie voordragen. Kort voor aanvang – de gasten waren al aanwezig –
bedrijf door het publiek met applaus begroet, een applaus, dat weldra aanzwol
voelde hij zich zó beroerd dat hij van zijn voordracht moest afzien. Na onderzoek
tot gejuich en lang aanhield, en na elke acte moest vele malen gehaald worden,’
door een arts werd hij per hofauto naar een hotel in Den Haag gebracht. De gas-
schreef het ochtendblad van de Nieuwe Rotterdamsche Courant de volgende dag.
ten moesten het doen met de bijna achttienjarige prinses Juliana en haar gouver-
Burgemeester De Vlugt – erevoorzitter van het feestcomité – en zijn vrouw zaten
nante, die geïmproviseerd gedichten voorlazen van onder anderen Gorter, Van
in de zaal, en wethouder Wibaut, alsof er geen spanningen tussen Royaards en de
Eeden en Adama van Scheltema.
gemeente Amsterdam geweest waren. ‘[...] de stemming in de zaal, en al wat er
Hij herstelde, ogenschijnlijk, en vertrok kort daarop, zoals hij zich had voor-
over dien feestavond geschreven werd, ook door degenen, die zich tot dusver
genomen, naar Beaulieu aan de Middellandse Zee. Maar zijn longkwaal en
onder de heele of halve tegenstanders hadden geschaard, getuigde van genegen-
benauwdheden reisden met hem mee. Enkele weken verblijf in een kliniek in
234
Verschillende redenaars spraken hem
Nice waren noodzakelijk en toen hij eenmaal weer terug was in Nederland, bleek
toe en haalden wapenfeiten aan, zoals de renaissance die Vondel door Royaards’
algauw opname in de Ziekenverpleging aan de Amsterdamse Prinsengracht
toedoen beleefd had. Alle waarderende woorden leken wel een necrologie. Een
nodig.
heid en verzoening,’ schreef Top later.
288
stad, als kunsttempel op een daarvoor uit-muntende [sic] plaats, ter verfraaiing
dag later recipieerde hij in ‘Arti et Amicitia’, waar midden in de receptieruimte op
Zijn oude longkwaal speelde weer op, ondermijnde hem meer en meer en
een voetstuk Royaards’ liefste illusie geplaatst was: een maquette in terracotta
maakte hem steeds somberder. Het is niet uitgesloten dat de naderende ouder-
van zijn schouwburg die aan het Kleine-Gartmanplantsoen zou moeten verrij-
dom, die door zijn zwakke conditie eigenlijk al had ingezet, de altijd zo viriele
zen, een schepping van architect D.F. Slothouwer, in samenwerking met Oskar
Royaards ook dwarszat. Van escapades met dames kwam niets meer. Ooit had
Strnad. Het was al enige tijd een moeizaam proces. Plannen voor de locatie veran-
Arij Prins met betrekking tot Royaards geschreven over een instelling op de
derden, regelgeving zorgde telkens weer voor problemen en uitstel – en Roy-
Filippijnen, zo’n 150 jaar geleden, waar mannen slechts ontmaagde meisjes wil-
aards, teleurgesteld maar strijdbaar, liet zich bij dit alles niet onbetuigd. Het zou
den trouwen. De regering had er ambtenaren aangesteld om meisjes te ontmaag-
zijn schouwburg worden, hij moest zich er goed in voelen en was dan ook niet
den. Prins schreef aan Robbers: ‘Ik geloof, dat Gd.V zulk een staatsbetrekking
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
289
met genoegen zou hebben aanvaard. [...] Volgens Boutens, die physiologische
het Utrechtsch Stedelijk Orkest. Op maandag 30 juli waren de leden van het
studies over hem maakt, helaas slechts mondeling, is GdV gedoemd een trooste-
Kunstconcours en verschillende kunstenaars uit binnen- en buitenland de gas-
loozen ouden dag te hebben.’238
ten van het Nederlandsch Olympisch Comité. Op de salonboot De Stad Zwolle
In augustus werd Royaards opgenomen in een rusthuis in Noordwijkerhout,
voeren ze door de Amsterdamse haven naar Volendam. Van Deyssel was er, het
waar twee pleegzusters voor hem zorgden. ‘De reis erheen, per auto, heeft hem
echtpaar De Meester, Hein Boeken en schilders en architecten uit Dresden, Parijs
nogal aangegrepen,’ schreef Top op 22 augustus aan Mijnssen, ‘en ik krijg den
en Dusseldorf.243
indruk dat hij in al die maanden nog niet veel opgeknapt is, vooral ook erg zwak
‘Een plotseling partijtje,’ schreef Top op 10 augustus opgewekt aan Mijnssen, ‘en een waarlijk heerlijke vaart, over de met zeilschepen bevlogen Zuiderzee [...].’
van zenuwen blijft.’ In januari 1928 sprong zij, bitter, nog eens voor de zieke Royaards in de bres,
Aan boord werd gedejeuneerd. ‘Ik vond het bij die lichte bries (er waren ook nog
voor wie de eerste steen van ‘zijn’ schouwburg de beste medicijn zou zijn. Dat
enkele aardige internationale menschen om eens mee te praten) ineens goed om
theater zou onderdak moeten bieden aan een gezelschap dat representatief zou
te leven.’
zijn voor het Nederlands toneel – dat wenste zij Royaards toe, tussen de wanden
Kort daarop werd Robbers’ zestigste verjaardag gevierd, op 4 september 1928.
239
Al vroeg in het jaar had Top met Mijnssen over de aanstaande huldiging gecor-
Het was in feite tegen alle ratio in, want Royaards’ conditie ging zó hard achter-
respondeerd en zich over persoonlijke kwestietjes heen gezet om Robbers op
uit dat een terugkeer op de planken niet meer realistisch leek.
zijn feestdag het volle pond te kunnen geven. Zo deed zij moeite om het echtpaar
van zijn ziekenkamer, ‘de eenige coulissen die hij sedert acht maanden zag’.
Royaards’ ziekte maakte Top mistroostig, ook al doordat het contact met hem
Van Looy naar het feest toe te halen, louter omdat zij wist hoe belangrijk dat voor
moeilijker geworden was. In de perioden waarin hij geheel het bed moest hou-
Robbers zou zijn. Het feest werd gevierd in Hotel de l’Europe in Amsterdam,
den, was hij voor haar onbereikbaar. Het contact tussen Jacqueline en Top was
’s middags receptie en daarna een diner. Top beschouwde Robbers als ‘een van de
inmiddels bedorven geraakt – ‘doordat ik niet goed ben met Lien, is voor de rest
steunpilaren van de schoone letteren, een van de weinigen, die ons werk, al is het
alle communicatie voor het oogenblik uitgesloten’240 – en zo kon zij slechts via
dan niet monumentaal en universeel en à la Dostojewsky, waardeeren om wat
via horen hoe haar grote liefde het maakte.
het dan wèl is, en we kunnen er hoe langer hoe minder missen’.244
Er waren in die tijd meer zieken in haar omgeving, vooral in haar familie. Top
Niet lang na het festijn ging Top met haar man een week naar Berlijn, waar ze
Naeff was nu bijna vijftig, in de fase waarin de generatie boven haar, ooms en tan-
elke avond in een stampvolle en zeer prijzige schouwburg zat en niet begreep
tes, begon weg te vallen. ‘Ik vind dat iets vreeselijks van onzen leeftijd,’ schreef ze
‘hoe dat daar allemaal in weelde baadt’.245 Zij zag er onder meer Oktobertag van
Mijnssen, ‘al die oude menschen om je heen, waaraan je toch dikwijls nog meer
Georg Kaiser.246 Wat haar onder meer in het stuk trof, was de kloof tussen een
gehecht bent dan je denkt, en die je dan een voor een gaan ontvallen.’
‘officiële’ relatie en gepassioneerde liefde: ‘[...] hoeveel kinderen zouden, indien zij in de ziel, in plaats van in den schoot hunner moeder geboren werden, de
Van oudsher waren het uitjes die haar troostten en dat was nu niet anders. Begin
trekken verraden van een anderen man dan den toevalligen vader...’247 Na thuis-
1928 was ze zes dagen in Parijs bij haar oude vriendin Jo Zwartendijk. Ze zag er
komst schreef zij een pamfletachtige bespreking van de jongste schepping van
241
, maar ze was dan toch weer in de Franse hoofd-
deze toneelschrijver, die zij als de belangrijkste figuur na Pirandello beschouw-
stad, weg van Dordt en alle zorgen. In juni maakte ze een reis in de Pyreneeën en
de: ‘Wat aan deze moderne tooneelkunst een vordering in een bepaalde richting
in de zomer van 1928 was ze actief voor het Olympisch Kunstconcours. De Olym-
lijkt te zijn, berust op de wetenschappelijke ziels-ontginningen der laatste kwart
pische Spelen werden dat jaar in Amsterdam gehouden en men had bedacht om
eeuw, die veel tot het bewustzijn en aan het licht hebben gebracht, wat vroeger
naast de sportieve krachtmetingen ook kunstwedstrijden te organiseren. Vier ca-
tot het geheim domein van de gesloten persoonlijkheid behoorde. Hoe men over
tegorieën mochten zich internationaal meten: literatuur, schilderkunst, beeld-
de psycho-analyse en de sexueele openhartigheden in het belang van het alge-
houwkunst en architectuur. Als jurylid ‘literatuur/dramatische werken’242 kreeg
meen welzijn denken moge, een feit is, dat eenige talentvolle kunstenaars dank
Top vrijkaarten voor diverse evenementen, zoals de opening en de openluchtuit-
zij dit zoeken en wroeten naar de “waarheid” tot op den bodem der menschen-
voering Ichnaton in het nieuwe stadion, door het Utrechtsch Studentencorps en
ziel, en de populaire onthullingen op dit gebied, geïnspireerd werden.’ Meer dan
toneel dat haar niet erg greep
290
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
291
door woorden en daden wordt de mens gedreven door neigingen en instincten, 248
Nederland door om lezingen te geven en ook dit ging zij in deze periode van de-
In dit verband zag zij de inzichten van Freud als ‘louter winst’
faitisme minder aangenaam vinden. In een interview zei ze dat ze ‘niet zoo bijs-
voor schrijvers; volgens haar zouden auteurs als Pirandello, Zweig en Proust
ter gesteld’ was op direct contact met het publiek en dat ze eigenlijk iets deed dat
meende zij.
249
ze niet als ‘vak’ geleerd had. Behoefte aan populariteit had ze niet. Ook bekende
anders geschreven hebben zonder hem.
ze dat ze en public niet improviseren kon – een overblijfsel uit haar jonge jaren – In oktober kwam opnieuw een bundel oude schetsen en verhalen van haar uit,
‘Zoodra ik voor de menschen sta, voor iets van een speech... dan worden de zenu-
onder de verzameltitel Klein avontuur. Ze vond het zelf ‘niet veel bijzonders’ en
wen mij baas, en als ik mijn eersten zin eruit heb, loop ik al vàst met den twee-
was er moeilijk toe gekomen ‘dit heterogene zoodje’ te bundelen. ‘Maar tenslotte
de...’257
is het ook nog zonde ze zoo te laten verwaaien,’ bekende ze Mijnssen.
250
Wat een groot deel van de bundel betreft, had ze een goede kijk op haar eigen
oppervlakkigheid, met argwaan. Toch verleende ze er af en toe haar medewer-
werk: sommige verhalen reiken nauwelijks uit boven het niveau van de eerstelin-
king aan. Het moeten wel haar geldingsdrang én de extra inkomsten geweest
gen in haar carrière. Het zijn kleine tranches de vie en niet veel meer dan dat. Eén
zijn die haar haar scepsis ten opzichte van lezingen en Volksuniversiteit deden
verhaal, ‘Een confrontatie’, is in zoverre interessant dat het gaat om een onbevre-
overwinnen.
digde vrouw die, geconfronteerd met de baby van een ander, zich bewust wordt
‘Ik vond de opdracht vrijwel gekkenwerk,’ schreef Top aan Mijnssen, ‘de
van haar gemis. Ze heeft gehouden van een getrouwde man, die inmiddels is
opgave is liefst: “Sarah Bernhardt en Eleonora Duse” en wat moet je nu in vredes-
overleden, en realiseert zich: zij had minstens zijn kind kunnen hebben. Op-
naam tegenover dat soort publiek daarvan maken!’ Vooral de door haar vereerde
nieuw gaf Top Naeff uiting aan haar eigen onvervuldheid. De sterkste verhalen
Duse maakte haar ten slotte enthousiast. ‘En ’t gevolg is geweest, dat ik werkelijk
in Klein avontuur zijn ‘Rendez-vous’ en ‘Bergopwaarts’, die beide lotgevallen van
gelukkig was mijn dagen in zoo goed gezelschap door te brengen en die lieve
een sleurhuwelijk vertellen. Deze keer geen buitenechtelijke liefdes, maar huwe-
Duse nog eens aan mijn hart te drukken.’258
lijken die op dit vlak geen enkel perspectief hebben en verdragen moeten wor-
Met voldoening reanimeerde Top Naeff deze beide toneelspeelsters, repre-
den tot het bittere eind. Top Naeff gunt de lezer één moment in deze echtelijke
sentanten van, zoals zij het stelde, een vergankelijke kunst. Wat bleef er in die
verbintenissen en het is weer de lichte spot die deze verhalen niveau geeft.
tijd over van indrukwekkende theatervoorstellingen en van monumentale rol-
De uitgever gaf het boekje een los velletje mee, waarop hij zich keerde tegen
len? Een enkele foto, een herinneringsartikel.
het ‘benepen vooroordeel’ in Nederland tegen het korte verhaal, en dit in tegen-
Ook deze causerie, hoe kan het anders, werd een pleidooi en een schotschrift
stelling tot Engeland, waar de short story juist in die dagen gewaardeerd werd.
waarin zij een en ander spiegelen kon.259 Zij stelde dat juist in tijden van nivel-
Ook in Nederland had het korte verhaal tijden van aandacht gekend met werk als
lering de belangstelling voor afwijkende, en ‘grote’ persoonlijkheden sterk was
J.J. Cremers Overbetuwsche novellen, Heijermans’ Falklandjes en novellen van onder
– het uitte zich onder meer in interesse voor memoires – en dat vooral in deze
anderen Couperus. Kennelijk kende het genre in de jaren twintig minder waar-
tijd van gemeenschapszin het belang van de individuele persoonlijkheid werd
dering.251 Top Naeff meende dat er in Nederland een vooringenomenheid be-
gepropageerd. Twee rake schetsen van iconen werden het, die over Bernhardt
stond jegens het genre waar zij een zwak voor had.252 In recensies werd erkend
vooral waarderend waar het de actrice betreft en niet de naar succes en populari-
dat voor het schrijven van korte verhalen een specifiek talent nodig was; Top
teit hengelende persoon, terwijl het portret van Duse uit liefde en mededogen
Naeff stond als schrijfster van dit type werk ‘mee bovenaan’, oordeelde een criti-
gegroeid lijkt. Eleonora Duse had een weinig gelukkig leven geleid, toen zij in
cus.253 Ook anderen schreven positief over de bundel.254 Henri Borel rekende tot
1924 plotseling, tijdens een tournee in Amerika, stierf. Armoede en ongelukkige
Top Naeffs kwaliteiten ‘het ironisch, ietwat wreed savoueeren van kleine bour-
liefdesaffaires waren haar deel geweest. Zij was niet zo jong meer toen ‘de groote
255
geoismenschjes’.
Om dit laatste zouden anderen haar juist betichten van 256
standsvooroordelen en arrogantie.
292
Het instituut ‘Volksuniversiteit’ bejegende ze, angstig voor nivellering en
passie haar achterhaalde en overviel, als een sublieme prooi’.260 Het was schrijver Gabriele D’Annunzio die deze passie in haar wekte. Nog lange tijd nadat deze
Met groeiend plezier werkte ze in het najaar van 1928 op verzoek van de
relatie stuk was, bleef zij van hem houden en zette zij zich in om zijn stukken te
Volksuniversiteit Rotterdam aan een causerie. Twintig jaar al reisde zij heel
propageren. Top Naeff zag haar als slachtoffer van D’Annunzio, een van de
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
293
‘geboren liefde-vrouwen [...] voor wie het geheele leven één rampzalig zoeken en
bed verlaten mocht om verder in een ligstoel te rusten. Het einde leek die dagen
niet vinden is’. Overigens kwam zij later tot een ander beeld van Duse – ‘egocen-
nabij; Jacqueline en de kinderen waakten bij hem en hoorden hem ijlen, frag-
trisch, harteloos en ontrouw van nature’ – en begreep zij wat meer van D’Annun-
menten uit Hamlet, Julius Caesar. Toen hij bijkwam, zei hij: ‘Als dat sterven is, is
zio. ‘Haar “lijden” was op het gebied van de liefde (niet op dat van haar kunst)
het niet erg.’ En toen bleek dat het leven toch nog, even, sterker was dan de dood:
voor een groot deel pose. Maar met dit al: quelle femme!’261
‘Moet dit wrak nog langer leven?’265
Net zoals van Charlotte von Stein, die andere gewonde vrouw, hield Top
Korte tijd werd Royaards in Noordwijkerhout verpleegd en vervolgens
Naeff van Eleonora Duse – in deze twee vrouwen had ze, meende ze, het meest
opnieuw in de Ziekenverpleging op de Prinsengracht. Kerstmis 1928 vertrok hij
van zichzelf gegeven: ‘Zij lokten als het ware confidenties uit.’262
naar Menton, waar zijn behandelend arts, dokter Vlaanderen, woonde. Hij be-
Duse eindigde in armoede. Ze droomde vergeefs van een eigen schouwburg
landde in Pension Marina aan de quai Laurenti, waar hij en zijn vrouw, zo herin-
voor het kleine gezelschap dat zij nog oprichtte, maar vond alleen onderhuidse
nerde Jacqueline zich later, ‘een harde winter’ beleefden: ‘Als je in Menton uit je
tegenwerking in een nieuwe maatschappij, die ook op kunstgebied sociale gelijk-
raam keek, zag je tegen een huis grote viooltjes bloeien, omringd met daarheen
heid ‘boven elk ander belang’ stelde. En rancuneus, zonder enige terughoudend-
door de wind geblazen dunne sneeuw. Niets was vrolijk. En toch was het heerlijk
heid, vervolgde Top Naeff: ‘Wij hebben hier in Nederland dezelfde crisis beleefd,
dat hij er nog was.’ Een enkele keer trokken ze er nog op uit. Top bleef op de
en er voor het tooneel alle schade van ondervonden; ieder vindt hier vanzelf de
hoogte via Royaards’ zuster en zwager Klijnveld. Half januari schreef Vlaande-
punten van vergelijking...’ Wat zij over Royaards publiekelijk niet zeggen kon,
ren in een briefje aan hen dat de toestand van de patiënt vrij gunstig was. ‘Maar
durfde of wilde, uitte zij indirect in haar causerie: ‘De heele wereld is mede ver-
dat alles heeft betrekking op den lichamelijken toestand,’ schreef Top relative-
antwoordelijk voor den moord op Eleonora Duse.’
263
Mussolini hield zij persoon-
rend aan Mijnssen, op 16 januari 1929. ‘Moreel is hij daar net als hier.’ Ondanks
lijk verantwoordelijk; Duse had bij hem aangeklopt om financiële steun, maar
alles roerde zij in dezelfde brief de perikelen rond de bouw van de Royaards-
hij had niets voor haar gedaan.
schouwburg nog aan. Maar op een dag was het voorbij, schreef Jacqueline in haar memoires. Haar
De conditie van Royaards was zeer verslechterd. Hij had een tijd doorgebracht in
schijnbaar achteloze mededeling volgt op: ‘Het was misschien wreed van me dat
de Ziekenverpleging op de Prinsengracht en verbleef, na inzinkingen en ople-
ik iedere dag blij was, dat hij er nog was, terwijl ik toch moest begrijpen, hoe vre-
vingen, daarna een tijd in het huis van zijn broer in Zandvoort. Eind augustus
selijk dit leven voor hem was.’266 In deze twee zinnen vat Jacqueline Royaards
werd bekend – de kranten hielden zijn conditie bij als gold het een lid van de
het drama van de dood van haar man gecamoufleerd samen. Het leven was zo
koninklijke familie – dat het alarmerend slecht ging. Top bleef op de hoogte
‘vreselijk voor hem’ dat hij trachtte er zelf een einde aan te maken. In een sfeer
door dagelijkse telefoontjes van de familie, de zuster en zwager van Royaards.
van uitzichtloosheid is Royaards, op zijn 62e verjaardag, uit het raam van zijn
‘Hij heeft het erg benauwd,’ had ze op 23 augustus aan Mijnssen geschreven, ‘en
pension gesprongen.267 Hij brak daarbij slechts zijn enkel268, maar zijn conditie
is – ook onder den invloed van morphine – niet meer bij kennis den meesten tijd.
was zó slecht – hij had ook hartproblemen – dat hij drie dagen later, op 24 januari
Verder laat er zich niets van zeggen, het zijn hartkrampen, waaruit ze het soms
1929, aan zijn verwonding bezweek. Jacqueline reisde kort daarna terug naar
nog wel eens weer ophalen, maar hier ziet het er nu toch niet meer naar uit.’ Later
Nederland, het stoffelijk overschot van haar man arriveerde pas op 2 februari
schreef ze: ‘Het afscheid van deze wereld heeft hem, die het leven hartstochtelijk
in Amsterdam.269 Drie dagen later werd hij begraven, vanuit de Stadsschouw-
had liefgehad, ten slotte niet zwaar meer gewogen. Want dit leven was: het werk,
burg.
en de zekerheid, dat hij zelfs bij aanmerkelijk herstel dit geheel op zou moeten
Op maandag 4 februari lag Amsterdam nog sfeervol onder een deken van
geven – half kon hij het niet – ontnam er elke aanlokkelijkheid aan. Voor zich
sneeuw, maar in de nacht voor Royaards’ uitvaart was het gaan dooien. De bomen
had hij afgerekend, en de vrees, dien zoo zwaar bevochten vrede aan het wanke-
druppelden en het modderige asfalt glom. Boven de Stadsschouwburg, waarvan
len te brengen, maakte hem ontoegankelijk voor welgemeende bedoelingen,
de vlaggen halfstok hingen, was de hemel mistig-grauw. Binnen, vóór het
264
welke wezen in andere richting dan deze.’
Het bleef op en neer gaan. Soms meldde een krantenbericht dat Royaards zijn
294
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
toneel, lag Willem Royaards in een lichtgele, met zwaar zilverwerk beslagen kist, in een zee van bloemen en planten. In de vestibule, ‘die prijkte in een indrukwek-
295
kende rouwversiering van zwarte, met zilveren randen afgezette draperieën’270,
wie zij al enkele jaren bevriend was. Aan hem, patholoog-anatoom en een goede
was het door Mari Andriessen gemaakte borstbeeld van Royaards geplaatst en
vriend van Royaards, durfde zij vragen wat haar vanaf het moment waarop zij
ook daaromheen lagen bloemstukken.
wist dat Royaards dood was, had beziggehouden: ‘Zeg het me eerlijk, was het
Royaards’ geschiedenis was, voor zover zijn medespelers nog in leven waren,
zelfmoord?’ Geruchten over ‘val uit een hotelraam’ hadden haar bereikt. ‘Dat
aanwezig in de schouwburgzaal. Johan de Meester, die in zijn nrc-stukken
kan ik u niet zeggen,’ antwoordde De Josselin de Jong, die op de hoogte was van
steeds een pleitbezorger van Royaards was geweest, zat op het balkon. Hubert
Royaards’ doodsoorzaak. Zich weer half omdraaiend mompelde Top: ‘U dus ook
Cuypers, die voor het grote succes Adam in ballingschap de muziek geschreven had,
al niet.’273 Later zou zij schrijven dat Royaards’ laatste reis naar Menton ‘meer
was er, Rik Roland Holst, die zoveel affiches ontworpen had, professor Vogel-
een vlucht dan een illusie’ was geweest, ‘een welbewust vaarwel aan het Aemstel-
sang, zijn promotor, Oscar Strnad, uit Wenen gekomen, zoals enkele jaren eerder
land’.274
om Dantons dood vorm te geven, wethouder Wibaut, steunpilaar en later protago-
Om tien uur openden zich de toneelgordijnen. Op een met rouwdoek omge-
nist in de Schouwburgkwestie en daarnaast vele, vele toneelspelers en vertegen-
ven toneel zat het orkest van het Concertgebouw en op de voorgrond stond, in
woordigers van diverse verenigingen en instellingen.
het zwart, de Hongaarse mezzosopraan Ilona Durigo.275 Bij de eerste klanken
Top Naeff moet zich er, tussen alle belangstellenden, ongemakkelijk hebben
van ‘Der Abschied’ uit Mahlers Das Lied von der Erde, Royaards’ lievelingslied, kwa-
gevoeld. Door haar slechte relatie met Jacqueline was het haar niet mogelijk ge-
men Jacqueline en haar zonen binnen. Het ging allemaal aan de weduwe voorbij
weest dicht bij de familie mee te rouwen en net zoals zij in stilte haar band met
en zij voelde zich daar ongelukkig bij, schreef zij later – zij ervoer het als een con-
Royaards beleefd had, moest zij nu, als het ware in het geheim, zijn verlies ver-
cert dat weinig met Willem te maken had.276
werken. Velen wisten hoezeer ze op Royaards gesteld was geweest, misschien wel vermoedend dat er ‘meer’ was, maar waarschijnlijk heeft niemand geweten hoe Top geleden had, met al haar uiterlijke vrolijkheid en spot. Dat ze een meer dan
‘Müd ist mein Fusz und müd ist meine Seele.’277
goede vriend verloren had, dát hoefde ze niet te verbergen. ‘Als wij buitenstaan-
Deze woorden zoekt men echter in Mahlers lied tevergeefs – haar onjuiste
ders [...] zóó de volheid voelden van zijn persoon en zoo de leegheid na zijn ver-
‘herinnering’ zegt veel over Tops gevoelens, toen zij terugkeek op die vijfde
scheiden van onze tijd arm aan zulke karakters, hoe is het voor jou Toplief dan
februari 1929. Moe was zij, lichamelijk en geestelijk.
dit onherroepelijke in dit verlies,’ schreef een oude bekende haar, een dag na 271
Een halfuur later verliet Royaards voor het laatst zijn schouwburg. Volgens
De ex-vrouw van kunsthistoricus Jan Kalf zag Top als een van
de kranten stonden ‘duizenden in een wijden stoet geschaard’278 op het Leidse-
‘de menschen waar Willem’s hart aan hing’, die zij ‘een beetje als zijn erfenis’
plein om getuige te kunnen zijn van het uitdragen van de overledene, die nu op
beschouwde. Ook zij moet iets meer geweten hebben, want zij durfde te vragen
weg ging naar Westerveld. Onderweg werd even gestopt bij de schouwburg aan
of Top ‘mee mocht deelen in het verdriet van Lien en de jongens of dat dit niet
de Jansweg in Haarlem. Daar speelde een ensemble ‘Aases Tod’ uit Peer Gynt en
Royaards’dood.
272
ging’.
hing schouwburgdirecteur Johan Kaart sr. een krans aan de baar. In een van de
Zo’n twintig jaar was hij Top zeer nabij geweest – en tegelijk veraf. Zij had
vele duinheuvels op Westerveld, hoog, onder een oude eik, was het graf gedol-
innerlijk hevige gevechten om hem moeten leveren en had in professioneel
ven. De talrijke bloemen – onder meer een krans met een wit zijden lint waarop
opzicht barricaden voor hem beklommen. Royaards was een motor voor haar
de letter ‘W’ van de koningin – werden er in hoefijzervorm omheen gelegd. Op
geweest, in haar gevoelsleven – door hem had zij waarachtige passie leren ken-
verzoek van de overledene werd er niet gesproken. De oudste van de vier zonen
nen – en in haar missionerende toneelkritieken. En nu was die motor uitgeval-
Royaards dankte na het zakken van de kist en daarmee was de plechtigheid ten
len, midden in een tijd waarin haar al zoveel leek te ontglippen.
einde.
Door degenen die iets vermoedden, iets wisten, zal zij zich bekeken hebben gevoeld. Hoe gedroeg ze zich? Hoe keek ze? Huilde ze? Achter haar in de schouwburg zat professor Rohan de Josselin de Jong, met
296
Top Naeff citeert in haar herinnering aan de uitvaart één regel uit ‘Der Abschied’:
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
De pers besteedde uitvoerig aandacht aan Royaards’ overlijden. Veel kranten brachten het nieuws van zijn dood groot op de voorpagina, ettelijke lovende in memoriams verschenen. Johan de Meester herinnerde zich hem als een man die
297
‘uiterlijk’ alles voor had, ‘met de stem, het gelaat, de gestalte: een gentleman in
met Jacqueline in de titelrol. Na enige aarzeling wilde zij wel, maar zij stelde
burgerlijk Holland’. En als slotsom: ‘Zijn leven moest zijn een vie de combat,
condities betreffende decors, muziek en kostuums. Frits en Nell Lensvelt-Bron-
waarbij het in veel hem is tegengeloopen.’279
ger verzocht zij om medewerking – maar die weigerden principieel. Nell schreef
Braakensiek nam in De Groene Amsterdammer afscheid van hem met een de trap
aan Top Naeff dat zij Jacqueline ‘ronduit’ gezegd had dat ze niet begreep ‘hoe ze
af strompelende Elckerlyc, en daaronder een citaat uit het stuk dat in 1907 zo’n
er over denken kon’, en dat zij het ‘als een verraad tegenover Willem voelde’.282
markant evenement geweest was:
Top schreef uitdagend aan Mijnssen: ‘Je weet zeker dat Lien de volgende maand bij Verkade optreedt als Maria Stuart? Het is nog een jaar vroeger dan we gedacht hadden.’283
‘Want mijn tijt is schier vervult 280
Neemter exempel aen, alle diet hoort ende siet.’
Omdat Jacquelines ‘eisen’ niet door Verkade werden ingewilligd, zag zij van de rol af.284 Niet veel later zou zij wel de rol van Badeloch voor de vroegere con-
In hetzelfde nummer wijdde Top Naeff een pagina aan Royaards. Het werd een
current van haar man spelen.
beheerst artikel, waarin zij zijn wapenfeiten bondig samenvat, maar ook nog
De eerste tijd na de begrafenis was Top passief en stuurloos. De buitenwacht
eens scherp refereert aan zijn martelaarschap omwille van het toneel. Zij kwam
zal er weinig van gemerkt hebben; zoals zij al die jaren haar ware gevoelens voor
ook tot een kenschetsing van zijn persoon: ‘Roijaards was een gesloten natuur,
Royaards verborgen gehouden had, zo probeerde zij ook nu uiterlijk met haar
die veel tegemoetkoming behoefde, zich gauw bezeerd terugtrok, en slagboo-
gereserveerde houding de situatie te beheersen.
men vallen liet, zoodra hij van een ontmoeting geen samentreffen verwachten
Er is niet één rechtstreekse inhoudelijke reactie van haar op Royaards’ dood
kon. [...] Een vriend, die veel eischte, en veel gaf: een trouw vriend.’ Zij eindigde
bewaard gebleven. Slechts een enkele zin in een brief verraadt iets van de schok.
met een citaat van Goethe:
Pas op 14 maart, na de lange strenge winter 1928-1929, schreef zij voor het eerst weer aan Mijnssen. ‘Ik kon moeilijk tot iets komen, in het bijzonder aan jou niet,
‘Und sanfter als des Lebens liege dann
naar ik vermoed, de eenige van de vrienden, die wel iets begrepen zal hebben van
Auf dir des Grabes Bürde, guter Mann.’
de atmosfeer om dit sterfbed, en het bitter tragisch einde. Jij en ik zijn de laatsten geweest die afscheid van hem hebben genomen, en ik geloof dat we allebei wel
Een laatste groet van mevrouw Von Stein.
wisten, dat onze gesprekken over den nieuwen schouwburg geen doel meer hadden. Je zult mijn stilzwijgen wel niet als een minder vriendschappelijk iets heb-
Nog geen twee weken na de uitvaart van Royaards brandde, in de nacht van 18 op
ben beschouwd, het leven is zoo ingewikkeld dat je de woorden om te praten en
19 april, het Paleis voor Volksvlijt af. Het was een theatraal toeval dat het gebouw,
te schrijven soms niet meer vinden kunt. Maar dat komt wel weer, wij hebben
waarin Royaards zijn eerste gelukkige jaren als zelfstandig toneelleider beleefd
werkelijk te weinig menschen in ons kringetje over, en telkens als er een afvalt,
had, vrijwel gelijktijdig met de regisseur verdween. Het comité voor de te bou-
voel je hoeveel meer je nog aan elkaar had kunnen hebben; en dat te liever, omdat
wen Royaards-schouwburg had op dat moment negenhonderdduizend gulden
je aan de meeste menschen in je latere leven totaal niets meer hebt.’
bijeengegaard. Voor daadwerkelijk bouwen was nog vier ton nodig. ‘Amsterdam gaf Royaards een even grootsche als treffende uitvaart,’ schreef criticus Barbarossa, ‘doch daarmee heeft het zijn schuld aan den grooten tooneelleider niet vereffend. Dit zal eerst geschied zijn als de Royaards-schouwburg is verrezen, een schouwburg, waarin zijn geest zal voortleven.’281 Ook postuum heeft Royaards zijn schouwburg niet gekregen. Ongelooflijk snel na de dag van de begrafenis werd Jacqueline door Verkade benaderd met een opmerkelijke uitnodiging: de driehonderdste sterfdag van Vondel naderde en nu wilde hij diens nooit opgevoerde Maria Stuart brengen,
298
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
299
vi
meer tot mijn jeugd behoort. Wat ik ervan gehoopt had, dat ik er een beetje vlijtig van zou worden, is tot dusver nog niet gebleken. De werklust en werkkracht
Gedesillusioneerde dame
blijven nihil, niettegenstaande ik van verstrooiing toch glansrijk genoeg heb ook. Maar ja, onze tijd wordt hoe langer hoe onmogelijker vooral ook in de exces-
(1929-1940)
sen waarmee de prullen worden aangeprezen. Het verlamt je bijna nog naar iets te streven als je ziet hoe satisfait iedereen met alles is. Het treft mij dubbel na al die geweldige “culturen”, waarvan ik nu zooveel gezien heb, stijlen, die honderden jaren geleefd hebben en zulke perfecties bereikten, en die zoo maar kalm zijn ondergegaan. Voor de stijllooze rommel van tegenwoordig, waarbij men na elke vijf jaar meent dat de vorige vijf jaar uit de mode zijn!’5 In de zomer maakte zij opnieuw een reis, nu in gezelschap van haar man. Zij nam deel aan het pen-congres6 in Wenen en knoopte er een vakantie aan vast in
Onverwacht perspectief in de eerste weken van rouw om Royaards bood een
Enige afleiding bood een eervolle opdracht waaraan zij werkte: een bijdrage
kele plaatsen beschikbaar waren. Top nam een impulsief besluit en tekende in.
aan een Duitse uitgave waarin vijfentwintig ‘führende Frauen’ in Europa een
‘Hevig aanlokken doet het me nog niet,’ schreef ze Mijnssen op 14 maart, ‘maar dat
zelfportret presenteerden. Het was puur toeval dat zij, na Royaards’ dood op een
komt er minder op aan, het is in elk geval een ommezwaai.’ Haar besluit was zó
keerpunt van haar leven, de balans voor haarzelf kon opmaken. Zij keek terug op
abrupt dat ze Robbers niet eens op de hoogte bracht van haar vertrek, op 3 april.
de ontwikkeling van haar schrijverschap, bepaalde haar houding jegens de vrou-
Wim bleef thuis.
wenemancipatie en stelde nog eens nadrukkelijk dat zij geen enkele tendens
Zestig deelnemers scheepten in op de ss Lützow, een mooi groot aantal om
nastreefde met haar werk. Ook zei ze, met haar gemankeerde gevoelens voor
zich enigszins afzijdig te kunnen houden, hoopte ze. Het gezelschap viel haar
Royaards, dat er in haar leven ‘Erschütterungen’ hadden plaatsgevonden ‘von
mee, al was het dan ‘zeer gemengd, erger dan ik het me had voorgesteld. Maar
denen kein Frauenleben verschont bleibt und auf die wohl auch keine Frau ver-
ook enkele eerste klas passagiers, met wie het prettig praten was. En niemand,
zichten möchte’.7
die over litteratuur of tooneel sprak. Weldadig vond ik dat!’1 Het ‘kudde-reizen’ was draaglijk.2
Ergens in deze tijd bezocht zij met Annie Salomons mensen in een huis waar zij niet eerder geweest was. Daar verloor zij één moment de beheersing die haar
Eerst ging het per boot naar Corfu en Athene, vervolgens naar Palestina en
in het openbaar altijd kenmerkte, toen zij als versteend bleef staan bij een voor
Egypte. Bij de sarcofaag van Alexander de Grote en bij de piramide van Cheops
haar onbekend portret van Royaards aan de wand. ‘Zij deed, hoewel femme du
las ze verzen uit Leopolds Oostersch, speciaal voor haar door Mijnssen overge-
monde, geen moeite de innerlijke schok te verbergen – zózeer werd ze door deze
schreven. Vanuit Damascus stuurde ze een kaart naar Louis van Gasteren, ter her-
plotselinge confrontatie overrompeld.’8
innering aan zijn rol in Paulus onder de joden.3 Zij had nauwelijks contact met deze
Op 23 november 1929 waren Top en Wim 25 jaar getrouwd, een jubileum dat
acteur; haar prentbriefkaart is een voorbeeld van haar attente, hartelijke kant die
zij stilzwijgend voorbij lieten gaan. Mochten er al feestplannen geweest zijn,
zij toonde aan mensen die zij mocht. Anderen ontmoetten vooral haar afstande-
dan zijn deze ongetwijfeld verworpen door de dood van de tweede echtgenoot
lijke, hooghartige zijde. Wie haar behoorlijk goed kende, waardeerde de ‘Top’se
van Tops moeder, die een rouwtijd met zich meebracht. Nicolaas Jan Erzey was
4
Charme: dat mengsel van innigheid en vinnigheid’.
300
Boedapest, een stad waar zij erg van hield. Het was opnieuw een vlucht.
berichtje in De Telegraaf, die een ‘Oriëntreis’ organiseerde en meldde dat er nog en-
na een ziekbed van ruim drie maanden op 1 november op 78-jarige leeftijd
Een maand later reisde ze terug, via Lugano, waar het sneeuwde. De reis was
gestorven. In zijn militaire omgeving maakte men in de dagen van zijn overlij-
een vlucht, maar toen ze eenmaal thuis was, drukte alles weer op haar. ‘Het onge-
den een profane Bijbeltoespeling: ‘Erzey ligt’.9 Tops moeder was door haar twee-
luk van zoo’n reis is dat het bij mij zoo gauw weer wegwaait, omdat ’t me au fond
de echtgenoot verwend en afhankelijk gemaakt en zou meer dan ooit op haar
toch allemaal te weinig kan schelen en zoowel de vóór als de napret van zooiets
dochter en schoonzoon, nog steeds haar buren, terugvallen. Maar de eerste tijd
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
301
na Erzeys overlijden overheerste weemoed. ‘Wij teren langzamerhand op onze
zich voorgenomen om nog slechts maandelijkse bijdragen te leveren, maar door
herinneringen en ik vind dat dat wel erg vroeg komt,’ had Top kort daarvoor
lange afwezigheid van haar compagnon Scholte was haar werk toch weer tot de
geschreven, toen Karel van de Woestijne was overleden.10
volle omvang gekomen. De dood van Royaards ten slotte verlamde haar in alles
De periode rond hun huwelijksdag brachten Top en Wim door in Parijs, waar
en des te sterker op het terrein waarop zij voor hem zo vaak en zo stevig haar nek
zij een voorstelling zagen met het acteursechtpaar Pitoëff.11 Dat was het enige
had uitgestoken. Zij had in haar recensies altijd getuigd van haar geloof in een
hoogtepunt in een week waarin de avonden hun lang vielen.
sterke, visionaire regisseur en die was er nu niet meer – eigenlijk al niet meer na Royaards’ vertrek uit de Stadsschouwburg. Zij verwachtte vooral heil uit het bui-
Royaards’ dood is waarschijnlijk een katalysator geweest in Tops onvrede met
tenland, van baanbrekende regisseurs als Oskar Strnad, Georges Pitoëff, Kon-
haar werk voor De Groene Amsterdammer. In de zomer had zij al willen stoppen,
stantin Stanislavski – ‘Het begin en het einde van alle theaterkunst’16 – en Svend
maar mr. A.C. Josephus Jitta, die per 1 januari 1929 hoofdredacteur Kernkamp
Gade.
12
had opgevolgd, haalde haar met een indringende brief over te blijven. Hij stel-
Dat toneel de wereld kon veranderen had zij nooit geloofd; voor haar weer-
de dat ieder in Nederland die belang stelde in het toneel, ervan overtuigd was dat
spiegelde toneel de maatschappij en de tijd waarin wij leven. Een stuk ademde,
Top Naeffs kritieken ‘tot het beste behooren, zoo zij niet het beste zijn, dat over
hoe dan ook, iets van de tijd waarin het was ontstaan. Zo had zij zich verbaasd
ons tooneel geschreven wordt’. Hij hoopte dat zij haar ‘zoo nuttigen invloed op
over een stuk dat als reactie op 1914-1918 was geschreven, maar waarin ‘geen
de ontwikkeling van ons tooneel’ zou blijven behouden.
nader aan onzen tijd rakende beschouwing’ te vinden was.17
Ook Groene-tekenaar L.J. Jordaan schreef haar een uitvoerige brief waarmee
Terugblikkend vond zij later: ‘Ik heb nooit iets voor probleemstelling ge-
hij hoopte haar binnenboord te houden. Haar werk, dat zijns inziens op eenzame
voeld, niets voor moraal, sociale vorderingen en ethiek. Maar wèl heb ik altijd
hoogte stond, was het allerbeste wat het blad te bieden had, meende hij: ‘Uw
àchter de woorden gezocht naar iets van het wonderbare leven, een erkenning of
13
werk behoort by de “Groene”.’ Top Naeff zwichtte, maar in november besloot zij
een verwerping, naar iets wat dieper peilde dan de conversatie van den dag, en
toch definitief haar recensiewerk én haar redacteurschap met ingang van het
houding had.’18 Bij het schrijven van haar kritieken had zij het altijd heerlijk
nieuwe jaar neer te leggen. Het plezier dat zij aan haar Groene-werk beleefde, was
gevonden het stuk in haar verbeelding ‘over te spelen’.19 Dat was een methode
verdampt. De werkdruk was groot; in principe leverde zij iedere week een arti-
om het zo vluchtige toneel, dat nog niet of nauwelijks door film kon worden
kel, waarvoor zij zich intensief documenteerde. Het reizen naar Amsterdam, met
vastgelegd, enigszins vast te houden. Van die vergankelijkheid was Top Naeff
soms vertraagde treinen of gedwongen overnachtingen, begon haar te vermoei-
zich altijd bewust geweest. Een kunst ‘geboren om te sterven’ had zij het toneel
en. Het vaak teleurstellende dat de schouwburgpodia toonden, vergrootte haar
ooit genoemd, en daarom verdedigde zij ook toneelspelers die zich geregeld lie-
animo niet. Zij ergerde zich niet alleen aan slechte opvoeringen maar ook aan
ten fotograferen, wat wel als ijdelheid werd uitgelegd. Zij vond deze portretten
‘het bête publiek, dat al die leege grimassen als bezeten zit toe te juichen’.14 Wee-
het ‘eenig behoud voor den tooneelspeler’, die zo zijn werk van maanden liet
moedig keek zij terug naar de jaren rond de Eerste Wereldoorlog, toen het in
vastleggen in ‘een houding, een gebaar of blik, dat, bij wie het genoten heeft,
haar ogen achterlijke toneel zich verheven had – uiteraard met Royaards als
somtijds bij machte is de oude ontroering nieuw te wekken, het geluid van een
spil –, een positieve ontwikkeling die tenietgedaan was door het uitblijven van
verloren stem terug tooveren kan’.20 Verder waren haar kritieken een doorlo-
staatssteun en een groeiende, noodgedwongen commercialiteit van toneellei-
pend eerbetoon geweest aan de toneelschrijvers die zij bewonderde, met Piran-
ders die acteurs met geld bij gezelschappen wegkaapten, waardoor ensembles
dello als kampioen en daarnaast Ibsen, Strindberg, Shakespeare en Shaw. Heijer-
ondermijnd werden. Leiders waren steeds meer elkaars concurrenten dan colle-
mans was de enige Nederlander voor wie haar bewondering essentieel gegroeid
ga’s geworden en dat ervoer Top Naeff als een verziekte sfeer.
was. Een van haar idealen was de concentratie van toneeltalent rond één auteur:
Er waren nog andere factoren die haar plezier in het Groene-werk deden ver-
een Strindberg-ensemble, een Ibsen-ensemble, waarin bijvoorbeeld Else Mauhs
slappen. Het vertrek van Kernkamp betreurde zij – aan hem had zij altijd veel
als Nora tot een modeluitvoering zou kunnen komen en zo Nederland rijper
steun gehad – en het heeft er veel van dat zij weinig ophad met directeur Maurits
maken voor de stukken van deze auteurs.21
15
Kann, die in 1926 het grootste deel van de Groene-aandelen had gekocht. Zij had
302
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
303
Een selectie van wat zij tussen 1918 en 1923 geschreven had, was in die jaren door
Men heeft mij wel verweten, dat ik idealiseerde wat zich eenmaal in aanleg
Van Holkema & Warendorf in vier verzamelbundels Dramatische kroniek uitgege-
als goed of schoon aan mij had voorgedaan... Ik geloof, dat dit vermoeden juist
ven. Het belang hiervan was indertijd in de pers breed onderkend; voor wie zich
was, maar tevens kenschetsend voor de goede kunst, die ons schooner toeschijnt
in later jaren een beeld zou willen vormen van het toenmalige toneel waren Top
naarmate zij dieper in ons bezinkt; en dat hierin dan tevens het privilegie, mis-
Naeffs toneelbeschouwingen het geschiktst, schreef een toneeldeskundige.22
schien het loon voor den criticus ligt: een beetje de hand te mogen hebben in dit
Voor toneelkenner Ben Albach waren ze van jongs af ‘een richtsnoer’: ‘Haar
geheimzinnig groeiprocès.’
inzicht heeft jarenlang mijn kijk op ’t toneel bepaald [...].’23 Simon Carmiggelt
Ongeacht of haar lezers het met haar eens of oneens geweest waren, hoopte
meende dat zij ‘een stuk Nederlandse toneelgeschiedenis op brilliante wijze ver-
zij dat zij hun de ernst had doen beseffen ‘van het werk, waarvoor ik pleiten
eeuwigde.’24 J.W.F. Werumeus Buning, toneelrecensent bij De Telegraaf, schreef
mocht’. Grote waardering had zij voor de liberale geest van De Groene, een menta-
over de ouderwetse speeltrant van Het Rotterdamsch Tooneel dat Top Naeff deze
liteit die ‘de befaamde vrijheid-van-het-woord’27 ruimhartig in praktijk had
‘voor eens en voor altijd, als “opgevoed bij Sardou”’ gekarakteriseerd had – een
gebracht.
detail waarmee hij haar status bevestigde.25 Ook anderen bestempelden haar kri26
tieken als ‘van groot historisch belang voor de toekomst’.
304
Scherp waren vaak haar observaties van details geweest. De door haar bewonderde Nap de la Mar speelde eens een ouderling die een slok koffie waarin te veel
In een paginagroot ‘Ten slotte’ luidde zij zichzelf uit in De Groene Amsterdam-
suiker zat uitspuwde. ‘En nu dit spuwen!’ schreef Top Naeff. ‘Keurig, in een sier-
mer van 28 december 1929. Ze keek terug met voldoening, weemoed en wrok. Aan
lijk boogje, met slechts even een vieze huivering van zijn glad gezicht, volmaakt,
de jaren tien herinnerde ze, toen het Nederlandse toneel zich positief ontwikkel-
waardig, gelijk het den ouderling past. Dit doet geen acteur Napoleon de la Mar
de en de repertoirekeuze steeds beter geworden was. Ze schreef met nauwelijks
na. Dit tooneel is in zijn eenvoud meesterwerk. Laat niemand zeggen dat spu-
verholen boosheid over de teruggang daarna, onder meer door gebrek aan staats-
wen spuwen is, en op het tooneel evenmin oirbaar als in de tram. Op de noblesse
steun en door commerciële belangen. Extra accent kreeg het getouwtrek om de
van het gebaar, op de bezieling komt het aan. En het verschil tusschen kunst en
Stadsschouwburg, ‘een weerzinwekkend schouwspel. Weerzinwekkend, omdat
geen-kunst is mij bij deze gelegenheid minstens even helder geworden als Ham-
in onze verpolitiekte tooneelwereld slechts het hasardspel van den meest-belo-
let’s to be or not to be.’28
vende een kans krijgt, en de beste kunstenaar het bij voorbaat aflegt tegen den
In haar kritieken hanteerde ze vooral realistische, emotivistische, structurele
besten diplomaat.’ Zij geloofde niet in gisteren en vandaag, schreef ze, alleen in
en vernieuwingsargumenten; wat de realistische betreft, toetste zij de voorstel-
goede en slechte toneelspelers. Zij geloofde evenmin dat zoeken en experimente-
ling doorgaans aan de leestekst. Verder oordeelde zij op basis van eerdere voor-
ren een nieuwe kunst opleverde, wel dat ook voor het theater van tijd tot tijd een
stellingen van hetzelfde stuk. Door de vaak minutieuze beschrijvingen hebben
sterke persoonlijkheid moest opstaan. In dit verband herinnerde ze, natuurlijk,
de kritieken van Top Naeff een sterke documentaire functie. Ze voldoen verder
aan Royaards, maar ook Heijermans noemde ze. Beiden moesten niet als ‘voor-
aan criteria die een latere generatie formuleerde: ze bieden achtergrondinforma-
beeld’ gezien worden, ieder moest het op zijn eigen wijze doen, maar sterke per-
tie, descriptie, interpretatie en evaluatie.29 Dit alles in een gemêleerde stijl van
soonlijkheden waren wel een maatstaf.
esthetiek, scherpheid, ironie en nuchterheid.
Zij relativeerde haar toneelbesprekingen en verhief ze tegelijkertijd voor
Door haar vaak zeer scherp geformuleerde toneelkritieken stond Top Naeff
zichzelf op een hoog niveau: ‘Ik heb mij nooit langer dan een halven dag ver-
bij sommigen bekend als ‘meedogenloos’,30 maar dan wel gefundeerd.‘[...] nooit,
beeld, dat woorden zouden kunnen bevorderen, wat alleen door daden, voor-
zelfs waar gij door ergernis uw hooghartig verwijt schril doet klinken, bemerkt
beeldig en bezielend, gedreven wil zijn. Maar dien halven dag heb ik het mij dan
men schraalheid van gedachten bij schelle expressie,’ schreef een letterkundige
ook terdege verbeeld, er mijn beste kans in gezien, mij vurig voorgesteld, dat het
haar in een open brief.31
heil der dramatische kunst aan mijn pen hing, dat zij op haar grondvesten zou
Een breed publiek heeft zij niet bereikt; de lezers van De Groene Amsterdam-
wankelen, indien onze waaksche corrector de komma, die mij ontsnapt was, op
mer waren een relatief elitaire groep. Maar deze wisten wat zij aan haar hadden,
het laatste oogenblik niet veranderde in een linker- en rechterfractie verplette-
juist omdat Top Naeff niet streefde naar objectiviteit in haar kritieken en zich
rende kommapunt.
daar geenszins voor verontschuldigde.32 Met ‘onbeschroomde partijdigheid’
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
305
had zij bijvoorbeeld Royaards’ Gysbreght-vertolkingen tegenover die van Verkade geplaatst.
33
reserve heb ik jou altijd geëerd als verre de eerste in ons gilde,’ schreef Henri Dekking haar. Cornelis Veth meende dat Top Naeff formuleringen had gebruikt ‘die
Dat werd niet door iedereen gewaardeerd. Enkele jaren voor haar vertrek had
men als openbaringen voelde en die men onthield’.38 Tweede Kamerlid H.W.B.
criticus Henri Borel geschreven: ‘Ware het niet, dat haar sterk geprononceerde
van Itallie-van Embden39 zag Top Naeffs besprekingen als ‘een leidraad voor den
voorkeur voor één directeur met zijn gezelschap haar keer op keer van den, aan
tooneel-minnenden’ en stelde zich open voor adviezen betreffende de rijksbe-
elk criticus, opgelegden weg der strikte onpartijdigheid deed afdwalen, ik zou
groting en kunst. ‘Ik ben er ten volle van overtuigd, dat U zeer velen heeft
haar onder de drie, vier eenige critici over tooneel rekenen, voor wie ik volkomen
bekeerd,’ schreef een Groene-lezeres. ‘Leerde U ons niet, het kaf van het koren te
34
respect heb.’ Karel Wasch had bij het verschijnen van de eerste gebundelde Dra-
onderscheiden?’ Een andere drukte zijn ‘groote spijt’ uit nu zij stopte. Haar kri-
matische kronieken gesignaleerd dat door Top Naeffs uitgesproken voorkeur al het
tieken beschouwde hij als ‘het beste wat sinds 15 jaren, op Tooneelgebied
andere te zeer naar de achtergrond verbannen was. Niettemin loofde hij haar kri-
geschreven is in ons land’. A.T. Vos had haar kritieken als het belangrijkste van De
35
Dat zij deel uitmaakte van het commissariaat van de kv Het Neder-
Groene Amsterdammer beschouwd: ‘Velen zult U, ongetwijfeld, tot het goede
landsch Tooneel werd nergens aangehaald als een mogelijke bedenkelijke ver-
inzicht hebben bekeerd, maar ook bij velen het geloof hebben versterkt en in
menging van belangen.
stand hebben doen houden aan de idealen, die zij zelf op dit terrein hadden.’40
tieken.
Over het aspect ‘objectiviteit’ schreef theaterdeskundige Hans van den Bergh
In 1922 had J.L. Walch geschreven dat De Amsterdammer wat toneelkritiek
in algemene zin dat juist het subjectieve waardeoordeel de voornaamste bestaans-
betreft ‘vooraan’ stond, al vond hij haar mening ‘ietwat eenzijdig-bewonde-
grond van de recensie is36 en dat in de subjectiviteit van critici hun betrouwbaar-
rend’.41 Bijna tien jaar na haar vertrek schreef Johan Broedelet dat Top Naeff hem
heid schuilt: ‘Als zij met alle winden meewoeien, zouden de lezers nooit weten
bij het schrijven van toneelstukken ‘dikwijls ’n groote aanmoediging’ was
waar ze met hun recensent aan toe waren. Hoe duidelijker de critici voor hun
geweest.42 De heer D.C.A. Lugt noemde haar in een felicitatiebrief bij haar
persoonlijke opvattingen uitkomen, hoe informatiever de recensies worden. [...]
zeventigste verjaardag zijn ‘wijze leidsvrouwe’.43
Dat neemt niet weg dat ook de literaire kritiek alleen de moeite waard is als zij
Ook vele jaren later werden haar artikelen als van hoog niveau gezien, gepre-
uit wezenlijke belangstelling is geschreven en dat veronderstelt altijd dat men
zen als‘juist en scherpzinnig’.44 Toneelkenner C.A. Schilp zag haar naast Weru-
literaire “vrienden” en “vijanden” heeft. Wie daar eerlijk voor uitkomt, zijn
meus Buning als ‘de beste toneelcriticus uit die periode’45 en Royaards-kenner
voorkeuren noemt en zich dus kwetsbaar opstelt, kan nooit van vals spel beticht
Ben Albach spreekt over ‘niet geheel onpartijdige maar scherpzinnige en geïn-
worden. Daaraan maakt zich pas degene schuldig die achter een schijn van objec-
spireerde toneelkritieken’.46
tiviteit in feite onvermijdelijk even partijdig is, maar zich alleen niet blootgeeft.
Dat Top Naeffs visie op toneelzaken status had, blijkt uit het feit dat geregeld
[...] Je kunt alleen maar hopen dat die subjectieve mening zó overtuigend wordt
met instemming en waardering fragmenten uit haar ‘kronieken’ door andere
opgeschreven dat je tenminste kunt meevoelen wat er tussen de oren van de criti-
bladen waren overgenomen.47
cus is omgegaan.’ In dit opzicht kon de criticus de rol van gids vervullen en blij-
Haar afscheid van De Groene betekende in zekere zin ook een afscheid van
kens reacties van lezers was Top Naeff dat voor velen geweest. Zelf had zij ook
Amsterdam, haar ‘tweede geboortestad’48, waaraan zij nu alleen nog door de
altijd het uitgangspunt van partijdigheid gehuldigd. In dit opzicht stond zij niet
Toneelschool gebonden was. De gedachte dat zij meer dan ooit nu weer aan Dor-
ver af van criticus Menno ter Braak, die ‘objectieve voorlichting’ een ‘drogbeeld’
drecht was overgeleverd, met een aandacht vragende moeder in haar directe
noemde en ‘dodende onpartijdigheid’ van de criticus uit den boze achtte: ‘Juist
nabijheid, was niet aanlokkelijk. ‘Kerstmis enz zijn hier in Dordt en in ons krin-
in zijn partijdig oordeel openbaart hij de verhouding, die er tussen zijn slacht-
getje heel wat minder opwekkend,’ bekende ze Mijnssen in een brief van 27
offer en hemzelf bestaat en aan die verhouding kan de lezer zijn eigen meningen
december 1929.
37
toetsen.’
306
Voor de lezers van De Groene kwam haar afscheid volstrekt onverwacht. Het
De oude, vertrouwde wereld verdween meer en meer. Op 24 februari 1930 stierf
bracht haar een stroom van reacties, van vrienden en bekenden tot onbekende
Jacobus van Looy, en met hem viel de tweede van het vriendengroepje dat in het
lezers. Hun zang was eenstemmig: treurnis om haar vertrek. ‘Zonder eenige
voorjaar van 1907 rumoerig en uitbundig door Antwerpen getrokken was weg.
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
307
Een speciale band had Top niet met hem – de eerste jaren van strijd om Royaards
het troepje van Saalborn zijn kans kreeg, en wat ik daar dan nog toe mee kan wer-
en Verkade hadden hun tol geëist. Zij vond Van Looy niet warm en spontaan en
ken zal ik doen, zonder omzien,’ schreef ze op 25 maart aan Mijnssen, die ook
zij had zich altijd wat geërgerd aan zijn ‘eenvoud’ waar hij volgens haar mee
voor Saalborn was. In haar correspondentie over de strijd en het bijwonen van
koketteerde. ‘Hij verzuimde geen gelegenheid om deze nederige geboorte te
vergaderingen herhaalde zich de geschiedenis. Haar idealisme was overeind
memoreren, waarin dan de stille bewondering van de schare verdisconteerd lag:
gebleven, maar toch is de toon in haar brieven over het onderwerp minder strijd-
49
...“en het dan zó ver te hebben gebracht!”’
Niettemin was hij haar dierbaar
gebleven.‘[...] zóó natuurlijk en begaafd als van Looy was er van zijn tijd eigenlijk 50
lustig en scherp dan in vroeger jaren. Er werd niet langer om Royaards gestreden.
geen een,’ schreef zij aan Robbers. De superlatieven illustreren haar weemoed.
De Amsterdamse gemeenteraad kwam tot een halfslachtige oplossing: zowel
Zij had ooit over Van Looy geschreven dat zijn Nederlands ‘ruig en beeldend’ was,
het Amsterdamsch Tooneel als de kv Het Nederlandsch Tooneel mocht de Stads-
maar dat hij verre stond van de ‘majesteit van den denkenden geest’.51
schouwburg gaan bespelen, gecombineerd met de Hollandsche Schouwburg en
Kort daarna warmde zij zich aan een gezelschap van geestverwanten, toen op
het Rika Hoppertheater. Lang zou deze merkwaardige constructie niet duren:
8 maart de Vereeniging van Letterkundigen haar 25-jarig bestaan vierde. Bij een
beide gezelschappen gingen eraan te gronde. Een faillissement maakte in 1932
feestmaaltijd in American trof zij veel collega’s van het eerste uur. Robbers was er,
een einde aan de ooit eerbiedwaardige kv Het Nederlandsch Tooneel. Top Naeff
en verder onder anderen Gerard van Hulzen, Ina Boudier-Bakker, Boutens,
onderging het lijdzaam: ‘[...] ’t is toch alles verloren, over de geheele linie, en
Mijnssen, Boeken en Nico van Suchtelen. Van Deyssel, erevoorzitter, was volgens
onredbaar.’56 Niettemin publiceerde zij af en toe een kritisch artikel over toneel-
Top als tafelvoorzitter ‘gezellig op dreef’. Zij vond het heerlijk die avond te mer-
kwesties, onder meer in het jonge blad De Tooneelspiegel.57
ken ‘dat we ten slotte toch bij elkaar hooren en éen taal spreken’.52 Van de toenmalige jongeren zochten er maar weinig aansluiting bij de vvl.
In juni 1930 reisden Top Naeff en Herman Robbers als Nederlandse afgevaardigden naar Warschau, waar het achtste internationale pen-congres gehouden
Met een gevoel van rust was Top Naeff het nieuwe decennium ingegaan, einde-
werd. Ze ging samen met haar man naar Berlijn, waar ze toneel wilde zien, trof
lijk verlost van haar werk voor De Groene. Maar die rust was relatief. Haar werk
hier Robbers en gedrieën trokken zij door naar Warschau.
voor de toneelschool, waar zij haar bezonken en rationele oordeel gaf over te
Voor haar lag de betekenis van een pen-congres vooral op het informele vlak:
benoemen docenten53 en ook nog steeds examens bijwoonde, ging door en dat
zinvolle uitwisselingen met collega’s in een gemoedelijke sfeer, ‘au fond niet
was prettig. Zij zag en hoorde er rijp en groen en rapporteerde in haar brieven af
meer dan litteraire pretjes’.58 De zakelijke en politieke aspecten van de congres-
en toe over ontdekkingen. In maart traden Wim Kan en Ank van der Moer – Top
sen hadden haar belangstelling niet; zij kon niet warmlopen voor het ‘uit-ten-
vond haar ‘zeer begaafd’ – voor haar op. Hun spel gaf haar vertrouwen in de toe-
treure over vertaalbelangen van de een of andere onuitspreekbare uitheemsche
komst: ‘heel gevoelig, en veel zuiverder dan een vorige generatie het ooit zou
Staat [...] redeneeren’.59 Liever trok ze, en graag in gezelschap van gelijkgestemde
hebben gedaan. Zoo zie je, dat het alles in de wereld een quaestie van tijd is, en
collega’s, de stad in. ‘Ik ben voor ’t café geboren,’ bekende zij een vriendin eens in
geduld.’54
een van de vele etablissementen die zij frequenteerden en waar zij uren kon zit-
In deze zelfde periode raakte zij – zij had het niet kunnen voorspellen – nóg
ten.60 Ze had de sterke drang in een vreemde stad ‘iets’ te kopen, deed daar met
eens betrokken bij de problematiek rond het vast bespelen van de Amsterdamse
haar weifelende natuur lang over en kon in de trein op de terugweg alweer spijt
Stadsschouwburg. Daar speelde vanaf 1924 het gezelschap van Verkade en Ver-
hebben van het gekochte hoedje of een radijzensnijder, die zij op de markt – zij
beek, dat inmiddels in twee troepen uit elkaar gevallen was: het Amsterdamsch
was dol op standwerkers – gekocht had.
Tooneel van Verkade en Albert van Dalsum en de kv Het Nederlandsch Tooneel 55
308
Op de tweede dag in Warschau hield zij een kleine causerie over de literatuur
van Verbeek en Louis Saalborn. Het waren deze twee gezelschappen die in 1930
in Nederland. ’s Avonds werden de gasten ontvangen door de Poolse minister
aasden op de positie van vaste bespeler.
van Buitenlandse Zaken, Zaleski, en op 27 juni vond een officieel banket plaats.
Top stelde zich natuurlijk op als pleitbezorgster van Saalborn. ‘Alle humbug
De volgende dag reisde het gezelschap per trein – een trip van zeven uur – naar
daargelaten en zonder al te hooge verwachtingen: het zou rechtvaardig zijn als
Krakau. Het waren feestelijke dagen met prachtig weer, waaraan Top goede her-
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
309
inneringen overhield, ‘voornamelijk aan den omgang met de Polen [...]. Het zijn natuurlijke menschen, net als de Zweden, ze hadden niets van die verfoeilijke
’s Middags ontving het gemeentebestuur de gasten in de Haagse Dierentuin
pose, die kunstenaarsbijeenkomsten dikwijls zoo ondragelijk maken [...].’ Aan
en de eerste congresdag werd ’s avonds afgesloten in het Scheveningse theater
generalisaties bij Top Naeff geen gebrek. Fransen vond zij ‘exclusief en hooghar-
Seinpost, waar het publiek onthaald werd op ‘typerende’ Nederlandse cultuur:
tig’, Duitsers ‘opdringend (niet allen gelukkig)’, Engelsen ‘overwegend onnoozel
een groep Indische dansers, de opvoering van het tweede bedrijf van Op hoop van
[...]’, om in dit verband van de Belgen ‘niet te spreken’. Na het congres in War-
zegen, natuurlijk met Esther de Boer-van Rijk als Kniertje en, na de pauze, De brui-
schau brachten Top en Wim nog dagen door in Wenen, Bolzano en in verschillen-
loft van Kloris en Roosje, met onder anderen Kommer Kleijn, Fien de la Mar en Mary
de plaatsen in Zwitserland. Het was een onrustige reis, met veel korte verblijven
Dresselhuys.
op verschillende plaatsen, maar voor Top, met haar hang naar afwisseling, in
Aansluitend verschenen in traditionele Noord-Hollandse kostuums Top
wezen ideaal. ‘[...] ik weet nooit of ik eigenlijk niet meer uitrust van dit soort
Naeff en Herman Roelvink op het podium om in diverse talen – overwegend
internationalisme, dan van soliede verblijven op een plaats, waar ’t gezicht van
Engels, Duits en Frans – de gasten welkom te heten en toe te spreken. Een krui-
den Ober of het kraken van de eetzaalvloer mij na een paar dagen al bezwaart.’
wagen vol boeken, waaruit Pieternel er af en toe een griste om er in cryptische
Hoezeer ze verder ook genoot, ze verlangde tijdens haar reizen altijd hevig naar
bewoordingen iets over te zeggen, was het enige rekwisiet. Toen zij een heel dik
haar bureaustoel in de Johan de Wittstraat; dat was toch ‘het essentieele’.61
exemplaar omhooghaalde, signaleerde Thomasvaer: ‘He’s heavy, Nel!’ – waarop
In het voorjaar van 1931 leefde Top toe naar het pen-congres, dat dat jaar in
Pieternel antwoordde:
Nederland gehouden zou worden. Over het programma maakte zij zich als
‘Das muss er auch! – It is the only way to tell
bestuurslid zorgen, omdat zij vond dat Nederland zo weinig te bieden had. ‘Wij
the life of families – l’histoire des familles:
zijn eigenlijk een ongelukkig land zonder traditie, geen representatief tooneel,
Grand-père, papa, maman, les tantes, les fils, les filles. –
geen opera, geen ballet. Als er gasten komen, zit je met je handen in het haar.’
62
Der Schicksal eines Hauses...– Its fate – Misère...splendeur...’65
De buitenlandse gasten zouden uiteindelijk onthaald worden op een zeer
Ongetwijfeld ging het om De klop op de deur, de omvangrijke familieroman van
‘Hollands’ getint programma, waarin onder meer een voorstelling van de klucht
Ina Boudier-Bakker uit 1930, een enorm succes in die dagen. Sommige aanwezi-
De bruiloft van Kloris en Roosje was opgenomen, die al lange tijd werd opgevoerd na
gen, zoals John Galsworthy, werden rechtstreeks toegesproken.
de Gysbreght. De nieuwjaarswens van Thomasvaer en Pieternel, twee figuren uit
Aan het eind schakelde het wensende echtpaar over op diverse andere talen
het stuk, werd daarvoor jaarlijks aangepast; in deze wens werd milde kritiek
om zo ook onder meer Polen, Italianen, Noren, Zweden, Portugezen en Roeme-
geleverd op actuele kwesties.63 Voor het congres schreef Melis Stoke, die Top nog
nen te kunnen toespreken. Geacteerd moeizaam declameerden ze ook nog twee
kende uit haar Groene Amsterdammer-tijd, een speciale pen-wens in verschillende
regels Esperanto, de kunsttaal die in die tijd opgang maakte en door velen werd
talen. De rol van Thomasvaer ging naar Herman Roelvink, Top Naeff nam Pieter-
gezien als een middel tot verbroedering en wereldvrede. De souffleur reikte hun
nel voor haar rekening. ‘Wij zijn op streek met “de Wensch”,’ schreef zij op 8 juni
de tekst aan vanuit zijn hokje, demonstratief, alsof hiermee afstand werd geno-
aan Robbers. ‘Om te leeren nog een heele kluif, maar ’t zal wel terecht komen.’ Ze
men van deze artificiële taal. Telkens als er van taal gewisseld werd, klonk er
kon met Roelvink veel beter overweg dan zo’n twintig jaar geleden, in de roerige
ergens in de zaal gelach of applaus.
Elckerlyc-periode. Het congres zetelde in Den Haag, waar de gasten – onder anderen Jakob Wassermann, Felix Salten en John Galsworthy – op 21 juni in Pulchri werden verwel64
komd.
P.C. Boutens, president van de Nederlandse afdeling, fungeerde met
leden van het congrescomité als gastheer. De volgende dag werd het congres offi-
310
een ontmoeting van vrije geesten die streefden naar een vredelievende wereld.
Vanaf de eerste rij volgde mevrouw Erzey-Vriesendorp de inspanningen van haar dochter en ook Van Rhijn zat in de zaal. Annie Salomons schreef aan Ina Boudier dat Top er ‘allerliefst’ uitzag en dat ze zich, bij het overspringen op telkens een andere taal, geen enkele keer versproken had. Ze was wél heel nerveus, meende Salomons.66
cieel geopend in een met palmen en varens versierde Ridderzaal, waar minister-
Het Vaderland vond het meer aardig dan goed. ‘Het was natuurlijk geheel in de
president Ruijs de Beerenbrouck, erepresident Galsworthy en Boutens spraken.
sfeer van den avond, dat twee p.e.n.-leden de hoofdrollen speelden, maar... enfin,
Uit de verschillende toespraken werd één gemeenschappelijk ideaal duidelijk:
mevrouw Top Naeff deed het met innig lieve vrouwelijke charme, en Herman
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
311
Roelvink, met – mogen we het zeggen? – met gotspe. Toch ging veel verloren, door gebrek aan routine en dat was jammer, want de wensch was alleraardigst.’
67
18 december in een brief, ‘– ofschoon alweer een beetje ontaerd [sic] – en ik vrees dat het z’n langsten tijd alweer gehad heeft; zoowel om de malaise in alle landen,
Ronduit lovend was de Haagsche Post, die op 27 juni schreef dat De bruiloft van
als om den vorm waarin het langzamerhand gekomen is. Maar dan komt er wel
Kloris en Roosje het hoogtepunt van de avond was. Verslaggever ‘Guido’ gaf vooral
weer wat anders uit voort.’ Ze schreef dit aan de jonge schrijfster Kitty de Josselin
Top Naeff alle eer: ‘Het was een evenement op zichzelf, de groote, zoolang
de Jong, die zij al enkele jaren kende en met wie zij steeds meer bevriend raakte.
gevreesde en tegelijk bewonderde critica [...] op de planken te zien.’ Hij vond het
Kitty had in 1926 gedebuteerd met haar roman De eene richting en in 1930 was haar
van moed getuigen dat Top na zoveel jaren van kritisch werk zich nu zelf op het
verhalenbundel Dissonanten verschenen. Zij borduurde, op lager niveau, voort op
podium waagde: ‘Liefde voor het tooneel en voor de p.e.n., die haar “begeistert”
het psychologisch-realistische proza van schrijfsters als Top Naeff en Ina Bou-
heeft tot een daad, die geen tooneel-criticus haar zal durven nadoen.’
dier-Bakker. Met beiden zou zij zeer bevriend raken en door hen werd zij ver-
Het feest werd afgesloten met een ontvangst door de regering, die buffetten
trouwd met hun literaire omgeving.
aanbood. Een Hongaarse kapel speelde Slavische muziek. Na alle vertier was het de volgende dag tijd voor serieus vergaderen. Unaniem werd een motie aangenomen waarin alle regeringen gewezen werden op ver-
haar artikelen in De Groene Amsterdammer, bleef het toneel meer de ruggengraat
plichtingen inzake een correcte behandeling van politieke of religieuze gevange-
van haar bestaan dan haar eigen werk. Cor van der Lugt Melsert had haar
nen. ’s Middags was er weer tijd voor ontspanning en begaven de congressisten
gevraagd hem als literair adviseuse bij te staan en ze had ingestemd. Nu zij geen
zich via Delft naar Rotterdam, waar zij op het stadhuis ontvangen werden en een
verplichtingen aan De Groene meer had en dus niet meer onpartijdig hoefde te
rondvaart door de havens maakten. De directie van de Rotterdamsche Lloyd
zijn – voor zover ze dit ooit geweest was – kon ze zich vrij aan welk toneelgezel-
bood aan boord van het stoomschip Sibajak een door Javanen geserveerd diner
schap ook verbinden.
aan.
Van der Lugt Melsert was op dat moment al enige jaren leider van het Veree-
Hoewel de pen zich nadrukkelijk als een niet-politieke vereniging opstelde,
nigd Rotterdamsch-Hofstadtooneel, de vaste bespeler van de Haagse Koninklij-
werd de volgende dag een motie van Herman Robbers, voorzitter van de pen-
ke Schouwburg.69 Het was zeker niet haar ideale gezelschap; zij deed er ook niet
congrescommissie, aangenomen, die aandrong op groeiende ontwapening in
meer voor dan stukken ter beoordeling lezen en daar commentaar bij schrijven:
deze periode van toenemende spanningen. In Italië werd Mussolini’s fascisme
‘Noch moreel, noch finantieel [sic] zou ik voor eenig gezelschap op deze voet mee
sterker en Duitsland was dan weliswaar na 1918 ontwapend maar bleek een verre
de verantwoording willen dragen.’70 Sporadisch leverde zij teksten voor pro-
van stabiele natie.
68
grammaboekjes.
Het pen-congres werd officieel afgesloten met een diner in het Kurhaus, waar
Het beoordelen van stukken voor Van der Lugt Melsert kostte veel tijd, alleen
onder anderen de minister-president aanzat. Er werd rijk gespeecht en na afloop
al wat het lezen betreft, en helemaal vrij van ergernis was het niet. Zo was zij geïr-
dansten de congresgangers tot diep in de nacht op de Scheveningse pier. Niette-
riteerd door de wijze waarop Van der Lugt Melsert het door haar vertaalde Robert
min was het gezelschap de volgende ochtend alweer present om per extra trein
et Marianne van Paul Géraldy op zijn repertoire plaatste, zonder haar daarbij te
naar Amsterdam te rijden. Het oude centrum werd bezocht en veel gasten waren
betrekken en met een zelfbedachte titel.71 Ook het feit dat er geen overleg met
vooral onder de indruk van de nieuwe architectuur in de stadionbuurt. Vanaf
haar over de rolverdeling was geweest, ergerde haar. Zij geloofde niet in Fien de
half tien was er een soiree in het Rijksmuseum. Boutens, Robbers en andere
la Mar als vertolkster van de kuise hoofdrol en zou zij ‘die slappe Jan van Ees’ als
Nederlandse bestuursleden liepen er in zeventiende-eeuwse kostuums rond.
laatste gekozen hebben voor de sterke mannelijke hoofdrol.72 Soms raakte zij
Als afsluiting werd de volgende dag over de Zuiderzee gevaren. Drie Volendammers zorgden op de boot voor muziek. Het hele congres kende een sterk folkloristische, naar het verleden gekeerde uitstraling.
312
Hoewel Top Naeff niet meer geregeld naar Amsterdam hoefde te reizen voor
incidenteel bij iets betrokken, zoals het ‘Schouwburgcomité’, dat in 1931 in Dordrecht was opgericht om tot de bouw van een nieuwe schouwburg te komen.73 Net als vroeger rekte zij na Toneelschoolverplichtingen in Amsterdam haar
Top Naeff vond ongetwijfeld de tijdens dit congres aangenomen moties voor
verblijf met extra hotelnachten – dat patroon veranderde niet, maar haar be-
een literair evenement te politiek. ‘Het is een gezellige p.e.n.,’ rapporteerde ze op
trokkenheid bij wat de theaters brachten was minder fel. Die was een beetje
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
313
meegestorven met het overlijden van Royaards. Steeds vaker doken in haar brie-
Op 19 december zag zij, met enige tegenzin, in de Amsterdamse Stadsschouw-
ven frasen op als: ‘Wij zullen ons er maar niets meer van aantrekken. Een zegen
burg een toneelbewerking van Ina Boudier-Bakkers De klop op de deur, geschreven
van den ouden dag!’74 De eerste tijd na Royaards’ dood haakte ze ook minder
door August Defresne. Top Naeff hield niet van bewerkingen van romans voor
naar publiekelijke optredens. Ze gaf niet veel lezingen en zag ook meer op tegen
toneel; ooit had zij zo’n adaptatie ‘het bloedeloos fantoom van den roman’
deze activiteiten. Tegenover het gehele openbare leven voelde zij een ‘warsheid’
genoemd.83 In dit geval speelde er meer.
en zij zag het ervan komen dat zij zich op den duur geheel uit de ‘kunstwoeste-
De klop op de deur, een familieroman over drie generaties van een Amsterdamse
nij’ zou terugtrekken. Haar gevoel voor kwaliteit verloochende zich niet; zij
koopmansfamilie, getekend in veranderende tijden, was in het najaar van 1930
genoot van optredens van Charlotte Köhler, die haar al tijdens een openbare les
zeer gevarieerd door de literaire kritiek ontvangen. ‘Het hoogtepunt van den
op de Toneelschool opgevallen was75 en die zij ‘een groot talent’76 vond, en was
Hollandschen familieroman,’ vond Anthonie Donker.84 Anderen bekritiseerden
onder de indruk van La voix humaine van Jean Cocteau, waarvan Else Mauhs een
de structuur van de roman met talloze uitweidingen scherp, evenals de vermen-
77
monoloog gaf.
ging van de familiegeschiedenis met de maatschappelijke en culturele historie.
Toen Carel Scharten, de helft van het toen razend populaire schrijversduo 78
Scharten-Antink , haar toneelwerk ter beoordeling stuurde, gaf ze haar visie en
roman. In korte tijd werd het boek enkele malen herdrukt; het was een ‘bestsel-
adviezen en schreef ze aanvankelijk nadrukkelijk: ‘Maar ik bemoei er me voor
ler’. Zelfs The New York Times maakte melding van de ‘hype’, zoals alle aandacht
79
geen goud mee, hoe onvriendelijk dat ook klinkt.’
Toen het stuk haar echter
boeide – als De bigamist had Scharten het vertaald en Top had ‘pret’ om ‘dien 80
tegenwoordig genoemd zou worden.85 Top Naeff had aan Robbers geschreven: ‘[...] wat een geweldig bombarde-
onomwonden titel’ – deed zij haar best om het op het repertoire te krijgen van
ment op de deur is dat boek van Ina! Ik zal vergrijsd zijn vóór ik aan de laatste
Van der Lugt Melsert, na veel inspanningen zonder succes. Het leek haar niet
generatie toe ben.’86 In haar vriendenkring liet ze zich ontvallen dat je een krui-
realistisch dat zij De bigamist bij een ander gezelschap zou kunnen onderbren-
wagen nodig had om het boek van de ene kamer naar de andere te transporteren.
gen, schreef zij Scharten, omdat zij ‘met de meeste gezelschappen “uit oude rela-
Haar schampere oordelen – ook over dierbaren kon ze heel onvriendelijke woor-
tie” op geen goeden voet’ stond. Ook voor een stuk van de sociaal-geëngageerde
den zeggen – bereikten via via Ina Boudier. Die was, begrijpelijk, erdoor geïrri-
81
Tsjechische schrijver Karel Konrád wist zij Van der Lugt Melsert niet te winnen. Het is moeilijk een beeld te krijgen van de invloed die Top Naeff uitoefende
teerd. De klop op de deur verscheen in een periode waarin het Top Naeff niet lukte
op de samenstelling van Van der Lugt Melserts repertoire. In de nagelaten papie-
verhalen of romans te schrijven. Voor de poort was tot dusver eigenlijk haar enige
ren van de toneelleider zijn er geen sporen van terug te vinden en ook in publica-
‘grote’ roman, maar die dateerde uit 1912. Daarna waren er nog wel boeken ver-
ties over zijn gezelschap komt de naam Top Naeff niet voor. Het heeft er alles van
schenen, maar dat waren toch voornamelijk verzamelbundels met kort werk,
dat zij letterlijk en figuurlijk achter de schermen functioneerde en dat zij zich
Letje niet uitgezonderd. Haar vele activiteiten op toneelterrein hadden respect
sporadisch, meer officieus dan officieel, met méér bemoeide. Zo beloofde zij ‘een
afgedwongen, maar leidden toch tot een ander soort waardering dan boeken die
oogje op de repetities’ te houden toen het erop leek dat De bigamist gespeeld zou
in etalages lagen, romans waarover gesproken werd. Terwijl Top Naeff zich al
82
worden.
314
Het grote publiek trok zich van die negatieve geluiden niets aan en verslond de
jarenlang afvroeg of zij ooit nog tot literair werk van enige omvang zou komen,
Op 21 oktober 1931 stierf Arthur Schnitzler en Top Naeff stuurde Mijnssen
schreef Ina Boudier schijnbaar onbekommerd voort aan een alsmaar groeiend
nog diezelfde dag een hartelijke brief waarin zij hem haar meeleven betuigde
oeuvre. En nu was zij gekomen met een omvangrijke roman, die haar bekend-
met het overlijden van deze vriend. ‘Zulk soort vriendschappen, waarin voor een
heid en populariteit bij een groot deel van het Nederlandse publiek alleen maar
deel vereering, zijn, door een geheel leven heengedragen, zeldzaam,’ schreef ze,
versterkte. Mogelijk heeft het succes van Ina Boudier Top Naeff gestoken. Daar-
en nog eens gaf ze uiting aan haar bewondering voor de gestorven schrijver: ‘Ze
bij vond zij alle aandacht waarschijnlijk ook vaktechnisch gezien niet terecht,
zullen nu wel schrijven, dat Schnitzler uit den tijd is, dat hoort er tegenwoordig
omdat zij Ina’s schrijfstijl niet erg hoog aansloeg en zichzelf – overigens terecht
zoo bij [...]. Zijn werk zal zich, ook voor het tooneel, wel handhaven denk ik, wat
– als een veel beter stiliste beschouwde. Voor de hoofdpersoon van de roman had
ze ook vertellen [...].’
zij weinig sympathie – en daarin raakte zij een gevoelige snaar bij Ina Boudier,
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
315
die in dit personage veel van haar moeder verwerkt had. De reacties van Top
taal- en stijloefeningen in de door haar verfoeide schooljaren. Zij maakte zich er
Naeff op De klop op de deur ondermijnden hun verstandhouding, die na de
dan ook grotendeels spottend-ontwijkend van af, al bieden haar antwoorden
gemeenschappelijke vakantie-met-irritaties in Annecy toch al licht beschadigd
toch wel aardige informatie over bijvoorbeeld het ontstaan van School-Idyllen.92
was. Zij hadden elkaar daar van een andere kant leren kennen en juist verschil-
Na een nietszeggende aanloop in het antwoord op de vraag: ‘Hoe denkt u over
len op triviaal terrein openden hun ogen voor het verschil in karakter, persoon-
den modernen tijd?’ volgt dan toch in een mengeling van spot en ernst iets
lijkheid.
inhoudelijks als zij zegt dat zij maar beter kan zwijgen over een wereld die zij
Ina Boudier zei later dat Top Naeff na De klop ‘koel’ geworden was; ‘er kwam 87
een andere toon in haar stem, in haar brieven.’
nog niet bevatten kan. ‘Uit eerbied voor een zich met oneindige moeiten uit bloed en modder, zwendel, corruptie en bankroet oprichtende maatschappij.
Boven op het bestsellersucces kwam nu ook nog de aandacht voor de toneel-
Voor een jongere wereld, waarvan wij het eerst[e] ontwaken, de pijnlijke bewust-
versie van De klop op de deur. Top Naeff keek er met weinig animo naar uit, maar
wording, de smartelijke worsteling, met oogen vol verwondering en angstig
omwille van haar vriendin ging ze. ‘Wij zijn den laatsten tijd, (veel doordat zij
ontzag gadeslaan. Waarbij wij ons schamen voor de mediocre klachten van den
het zoo druk heeft) een beetje vervreemd van elkaar geraakt, wat niets te bedui-
dag. Waaraan wij met onze beste pen nog niet durven te raken... Omdat wij er
den heeft in een verhouding als de onze, maar daarom juist was ik niet graag
met ons allen zoo klein, verbouwereerd en wankel tegenover staan.
heelemaal weggebleven,’ schreef ze Mijnssen na de voorstelling, die veel publiek 88
getrokken had.
Ze was niet gecharmeerd van wat ze gezien had en zag de
bewerking met een zee aan verschillende taferelen die in hoog tempo werden
“Mensch!”, zei vanmorgen de groentevrouw, terwijl ze me op de spinazie tekort deed, “wat een tijden beleven wij!” En die behoefde er nog niet eens een opstel over te maken.
gespeeld als een uiting van ‘achter de film te moeten aanhollen’. De pers was
“Hoe denkt u, juffrouw Pietersen, over den modernen tijd?”
matig over het resultaat en ook Ina Boudier-Bakker zelf vond het een vreselijke
Als ik het dan zeggen moet, dan denk ik over den modernen tijd maar liefst
89
voorstelling.
als over alle andere tijden, die op hun beurt modern waren, en ons in versneld tempo als rariteiten worden voorgesteld. Dat ze tijdelijk zijn, en onvermijdelijk
In 1932 werd in Nederland voor het eerst een ‘Boekenweek’ gehouden. Anderhalf jaar eerder, op 15 november 1930 en de daaropvolgende drie dagen, was er een
De vraag over haar toekomstplannen ontdook ze – dat wil zeggen ze zei
‘Dag van het Boek’ geweest – een manifestatie om het vijftigjarig bestaan van de
ronduit dat ze nooit sprak over plannen of werk in wording. Waarschijnlijk had
Nederlandsche Uitgeversbond te vieren. De ‘Dag’, die drie dagen duurde, was
ze op het moment waarop ze de vragen als onaangenaam huiswerk beantwoord-
een succes en moest een vervolg krijgen. Vanuit de Vereeniging ter Bevordering
de ook weinig constructiefs onder handen. Ze leverde hier en daar een artikel, en
van de Belangen des Boekhandels werd een commissie samengesteld, die toe-
had net een lang verhaal in twee delen aan De Gids gesleten: Offers...94
werkte naar een Boekenweek – te houden van 7 tot 14 mei 1932. De ideologie ach-
316
zooals ze zijn, en schoon van onsterfelijke verwachting...’93
De veranderende tijden waarin Top Naeff haar weg nog moest vinden, dron-
ter dit plan was mensen tot meer lezen, kopen, begrijpen en waarderen te bren-
gen zich ook aan haar op tijdens het jaarlijkse pen-congres. Half mei 1932 vond
gen. Als stimulans werd een Boekenweekgeschenk bedacht, dat gratis verkregen
het plaats in Boedapest en Top ging ernaartoe, op het laatste nippertje, als ver-
kon worden bij een aanschafbedrag van een rijksdaalder aan boeken.90 Het
vangster van Robbers. Aanvankelijk voelde ze er niet heel veel voor; hoewel zij
cadeautje, dat het eerste van een lange reeks zou worden, heette simpelweg
een zwak had voor de stad95 was het wat ver weg, het verblijf zou van korte duur
Geschenk en het bevatte bijdragen van gevestigde en opkomende auteurs.91 Van
zijn en de reis was prijzig. Maar ook haar vergezellende collega’s – Jo van
Deyssel leverde een bijdrage, en generatiegenoten als Top Naeff en Herman Rob-
Ammers-Küller en W.M. Westerman, haar medeafgevaardigde – vond ze weinig
bers. Van de jongeren waren onder anderen uitgenodigd Antoon Coolen, Antho-
aantrekkelijk. Van Ammers-Küller was een rijzende ster na het succes van haar
nie Donker en Victor van Vriesland. De auteurs hadden van de redactie een aantal
roman over drie generaties, De opstandigen, uit 1925. Eind jaren dertig zou zij de
obligate vragen gekregen, zoals: ‘Hoe kwaamt gij tot het schrijven van uw eerste
meest vertaalde Nederlandse schrijfster blijken.96 Literair gezien had Top Naeff
boek?’ en ‘Wilt gij iets vertellen van uw liefhebberijen?’ Top Naeff schreef weinig
weinig waardering voor haar. W.M. Westerman was directeur van de Rotterdam-
verhullend dat deze vragen haar niet meer lokten dan de Graven van Holland en
sche Bank, maar ook redacteur van het Haagsch Maandblad. Hij zou zich in de loop
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
317
van de jaren dertig meer en meer fascistisch manifesteren en was van 1933 tot
gesloten zal blijven. Dat maakt het voor mij rustig op den tweeden rang. Ik mag
1937 Tweede Kamerlid voor het sterk rechtse Verbond voor Nationaal Herstel.
haar overigens wel en bewonder haar levensmoed.’
Op de avond van de opening van het congres, 15 mei, genoten de gasten van
De gezellige sfeer tussen de aanwezige schrijvers had het congres voor haar
een feestvoorstelling in de Koninklijke Opera, maar de volgende dagen zouden
bepaald, niet de groeiende politieke lading, die om principiële standpunten
minder feestelijk verlopen. Europa was in beweging en menigeen vroeg zich af
vroeg. Top Naeff had in Boedapest kennisgemaakt met Madelon Székely-Lulofs101
welke kant het op zou gaan met de stevige fascistische politiek van Mussolini,
en haar Hongaarse echtgenoot László, schrijver en planter. Székely-Lulofs had in
terwijl in Duitsland de nationaalsocialisten met Adolf Hitler als boegbeeld een
1931 haar roman Rubber gepubliceerd, waarin zij, puttend uit een jarenlang ver-
steeds geduchter partij werden. De politiek begon nu ook door te dringen tot de
blijf in Nederlands-Indië, een kritisch beeld gaf van de verhouding tussen
principieel apolitieke pen.
Nederlanders en Indiërs. Zij herinnerde zich later hoe zij werd voorgesteld aan
Tijdens de eerste vergadering propageerde president John Galsworthy dat
de door haar bewonderde schrijfster van School-Idyllen, die net gearriveerd was en
pen-leden zich van politiek moesten onthouden en niets mochten schrijven wat
op het terrasje van een Boedapests café zat, ‘omringd door kopstukken uit de
de oorlog diende – wat in wezen natuurlijk ook ‘politiek’ was. In een volgende
Oosteuropese schrijverswereld’.102 Top Naeff was gecharmeerd van de jonge
vergadering zei de linkse Ernst Toller97 dat, wanneer de pen-clubs los moesten
schrijfster: ‘Zij is een pittig vrouwtje, heel gezellig, ongelooflijk jong ziet ze er
staan van partijpolitiek, fascistische propaganda dan ook uit den boze was. Hij
nog uit. En dat kinderlijk spontane heeft ze ook in den omgang. Haar man, die
98
doelde op een toespraak van de Italiaanse futurist Marinetti. De voorzitter van
uitstekend Hollandsch spreekt, is ook een zeer aangenaam element,’ schreef ze
de vergadering verzocht Toller bij zijn onderwerp te blijven, en onderbrak hem
op 10 juni aan Robbers103, aan wie zij verder laconiek verslag uitbracht: ‘En de
toen deze toch verderging met zijn kritiek. Toller riep: ‘Ik dacht op een congres
gewone stormen in glazen water, door Toller natuurlijk bewerkstelligd en dit-
van schrijvers te zijn en niet in een toeristenvereniging.’ Hij kreeg er luid applaus
maal door “son excellence Marinetti” (’t is heusch, zoo laat hij zich voorstellen)
voor. Ook de derde bijeenkomst, gepresideerd door W.M. Westerman, verliep
van den anderen kant bevorderd. Het liep zonder dat er levens te betreuren
niet zonder incident. Het was opnieuw Toller die aandacht vroeg, nu voor ontoe-
waren, af, ik geloof zelfs nogal verbroederd en ik mag het eigenlijk wel, al ware
laatbare censuur en onderdrukking van intellectuele arbeiders. Toen Westerman
het ter compensatie van den gladgemangelden, opgepersten en uitgestreken
ingreep, keerde de zaal zich tegen hem. Verschillende landen, waaronder Frank-
Galsworthy.’
rijk, Polen en Hongarije, steunden Toller in zijn protest tegen de politieke vervolging van schrijvers. De tijdgeest was niet te keren: op de sluitingsdag van het
Op Koninginnedag 1932, 31 augustus, werd Top Naeff benoemd tot Officier in de
congres werd eenstemmig besloten dat bij het verbieden van literair werk een
Orde van Oranje-Nassau. Het initiatief was afkomstig van de Universiteit van
uitvoerend comité van de pen na onderzoek een protest bij de regering van het
Amsterdam, die haar wilde eren om haar jarenlange Groene-kritieken.104 Zij gaf
99
desbetreffende land zou indienen.
Top Naeff tilde niet zwaar aan de gebeurtenissen; in een brief met impressies
geestige wijze de vloer aangeveegd met lintjes, trotse ridders en verongelijkte
van het congres bespaarde zij Kitty de Josselin de Jong het hele politieke verhaal.
niet-geëerden105 – maar voelde zich, mede door alle onverwachte aandacht en
‘Het was heel charmant in Budapest,’ schreef zij, ‘[...] verrukkelijk zomerweer, en
felicitaties die zij kreeg, toch een beetje feestelijk. Aan Robbers schreef zij
de stad is op zichzelf al een feest. [...] ’t Volgend jaar in Zagreb, ga maar vast spa-
op 7 september, als antwoord op zijn gelukwens, dat zij in het algemeen weinig
ren! Ze trekken hoe langer hoe verder weg, maar eigenlijk is het in die buurten
voelde voor ‘openbare huldes, jubilea en grafredenen. 3/4 humbug en 1/4...wel
voor ons het aanlokkelijkst, alles al een beetje van het Oosten. En bovendien
aardig door geëxplodeerde hartelijkheid. Geen haar op mijn hoofd dat hieraan
schiet men met de Polen, Hongaren, Tschechen, Kroaten veel gemakkelijker op
gedacht had.’ Ook Ina Boudier stuurde een felicitatie waarin zij, wetende dat Top
100
dan met onze naaste buren.’
Over Jo van Ammers-Küller schreef zij, met een mengeling van spot en jaloezie: ‘Onze Jo was natuurlijk als altijd: Die Königin von Holland en ’t is makkelijk voor mij dat alle concurrentie voor mij daarbij uitgesloten is en, hoop ik, ook uit-
318
weinig om dit soort eerbetoon – in het laatste hoofdstuk van Letje had zij op
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
‘lintjes’ niet belangrijk vond, schalks twee regels uit een vers van A.C.W. Staring vlocht: ‘Maar de ster op de borst van de brave man zal door de wolk van zijn nederigheid stralen.’106 Top Naeff kon er niet om lachen, was vooral geraakt door de ‘nederigheid’. Zij
319
camoufleerde haar kwaadheid niet tegenover Ina Boudier, die later vertelde:
de man zich belachelijk maakte, die niet nam, wat het lieve leven hem bood!’ Hij
‘En ’t hielp niet of ik haar al verzekerde, dat ik heus niets onaardigs had bedoeld,
wijt dit aan het feit dat hij, na de vroege dood van zijn vader, als kind in een sfeer
zij bleef er lang over doormokken. Nu ja, ’t wàs ook stom van me, om haar zo iets
van rouw vroeg oud geworden is en hij rekende het zich ‘als een gebrek aan, dat
107
te schrijven.’
Er was weer een scheurtje bij gekomen in de vriendschap tussen
Top en Ina.
hij vreemd was gebleven aan het lichtere leven, een fout in zijn opvoeding tusschen de twee rouwdragende vrouwen, bezinksel eener te vroeg oude jeugd’. Het
De hekel aan jubilea en huldes die zij pretendeerde te hebben, was óf zwaar
verdriet van zijn moeder als jonge weduwe gaf het huwelijk voor hem een bijna
overtrokken, óf werd overwonnen door haar plichtsbesef jegens het feestvarken.
bovenwereldlijke status. Toen Madeleine op zijn weg kwam, benaderde hij haar
Zij leverde tal van bijdragen aan jubileumboeken en sloeg als het enigszins kon
dan ook, uit respect voor haar huwelijk, voorzichtig en genoot hij van wat hij nu
geen feest over. Zo sprak zij op 13 oktober in de Koninklijke Schouwburg over
wél bezat: ‘Zulk een vriendschap, de volkomen genegen aandacht voor elkanders
Gerhart Hauptmann, ter gelegenheid van diens zeventigste verjaardag, en span-
wezen en de schier dagelijksche beroering daarvan in een handdruk, een oog-
de zij zich in voor een feest ter ere van het veertigjarig journalistenjubileum van
opslag, een onverschillig woord, gewekt! Wanneer de beheersching op zichzelf
haar oude vriend Henri Dekking, op 3 december.
al mag leiden tot een zoo zoete pijn...’ Madeleine op haar beurt verdeelde zich tussen ‘haar man en den vriend, met den tact en de bevalligheid eigen aan de
Willem Royaards was bijna drie jaar dood en nu hij definitief onbereikbaar was
vrouw, die zich haar geluk bewust is’. Maar beiden kenden hun grenzen, ‘de
geworden, kon Top Naeff helderder zien wat deze band haar gegeven én niet
innerlijke grenzen, die niemand overschrijdt...’, ondanks het door Madeleine
gegeven had. Het was een relatie geweest waarin de geestelijke verbondenheid
uitgesproken besef: ‘Het is, dat als wij jong trouwen, wij vrouwen geen flauwe
had geprevaleerd, waarin Willem en Top elkaars hartsvrienden waren geweest.
voorstelling hebben van wat het is... van wat het zijn... of worden kan...’ Die
Dat Top veel meer en veel heviger voelde voor Royaards dan hij voor haar, had zij
wetenschap mag echter niet tot een breuk leiden: ‘Je laat een mensch, aan wien je
al die jaren weten te hanteren – ook omdat zij wel wist dat hij niet breken wilde
trouw beloofd hebt... met wien je zooveel jaren... als man en vrouw... hebt
met zijn gezin en omdat zij zelf ook trouw wilde zijn aan haar jawoord. Haar
geleefd... niet in de steek zonder geldige reden... Alleen maar omdat je voor een
weinig gepassioneerde huwelijk was draaglijk geweest omdat er daarnaast, in
ander... anders voelt... een andere vrouw bent geworden... een, die je nooit kon
gedachten, in gevoelens en in correspondentie, altijd die ander was. Maar nu
voorzien, dat je worden zou...’ Ook de conventies van de kleine provinciestad,
Royaards weg was, werd zij geheel teruggeworpen op haar samenleven met Wim
decor van deze liaison, spelen een rol, deze ‘Hollandsche provinciestad, waar het
van Rhijn. Zij begon zij zich af te vragen of haar scrupules verstandig waren
bloed traag vloeide en het heimelijke leven zich door alle mazen wrong, liever
geweest en leed onder haar gefrustreerde gevoelens die nu definitief onvervuld
dan zich te wagen...’ Als De Bordes Madeleines weduwnaar Otto bezoekt, hoort
zouden blijven en onder een leven dat zo weinig gaf van wat het aanvankelijk
hij van hem dat deze al enige tijd een relatie met een meisje heeft – en dat Made-
leek te bieden.
leine zelfmoord gepleegd heeft. Niet om het overspel van haar man als zodanig,
In deze sfeer schreef zij een kleine roman die zij, veelzeggend, Offers... doopte. Hoofdpersoon is deze keer een man, de journalist Lodewijk de Bordes, die twee
320
maar omdat haar offer en dat van De Bordes, de man om wie zij écht gaf, zinloos geweest blijken te zijn, concludeert de lezer.
jaar geleden Nederland ontvluchtte om een ondraaglijke verhouding met een
Op de laatste pagina’s maakt De Bordes – en Top Naeff – de balans op van het
getrouwde vrouw, Madeleine Twist. Hij is net boven de veertig, zij halverwege de
leven als ‘die onbegrijpelijk eenzame, ongelijke, machtelooze opgave’, een ‘mis-
dertig. Tussen hen is liefde gegroeid, maar buiten één kuise kus ‘gebeurt’ er niets;
verstand tusschen God en de menschen’, die zonder resultaat hun weg zoeken in
Madeleine wil haar echtgenoot niet kwetsen. Aan het begin van het boek heeft De Bordes, op terugreis van Egypte naar
de chaos die het leven is.108 Opnieuw greep Top Naeff naar fictie, vermomming, om lucht te geven aan
Nederland, een telegram ontvangen dat hem de onverwachte dood van Madelei-
haar gevoelens. In Offers... smeedde ze verschillende schakels uit haar eigen leven
ne meldt. In flashbacks worden zijn kennismaking met Madeleine, hun ontlui-
tot een nieuwe ketting die in deze vorm ver van haar eigen belevenissen af leek te
kende gevoelens en de matiging daarvan beschreven, waarbij De Bordes denkt:
staan. Zij wilde nu eenmaal ‘het zielsconflict, waaruit de roman geboren werd’
‘Wat had hem uitgedreven in een tijd zóó verlicht van zeden en gewoonten, dat
zoveel mogelijk verbergen achter de nieuwe werkelijkheid die de schrijver dient
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
321
te scheppen: ‘Hij heeft te waken, dat hij zich niet alleen in woorden, maar vooral 109
ook tussen de regels – de gevaarlijke zônes! – niet te veel verraadt.’
Maar hoe-
bekoord hebben. De prospectus heeft iets van een strijdlustig pamflet, waarin
veel moeite zij zich kennelijk getroostte, ook nu speelden verraad en belijdenis
Top Naeff vooral getypeerd wordt als uitbeeldster van ‘Hollands welgesteld
een cruciale rol. Zij moet zich hiervan zelf bewust geweest zijn, immers voor haar
milieu’ en als zodanig in bescherming genomen wordt tegen ‘het luidruchtig
was elke uiting van een kunstenaar ‘zelf-ontdekking, zelf-verraad, auto-biogra-
modernisme der jongeren’ en de ‘ietwat geborneerde hoon van haar jongere tijd-
110
phie van de ziel’.
genooten’. Ze eiste dat de uitgever de reeds verspreide reclamefolders terug-
Offers... is een roman van rouwverwerking, van ontgoocheling, een erkenning
vroeg, wat even prompt als geïrriteerd gebeurde. Nog vóór Offers... in de etalages
van ‘de wanhoop van het vergaan... Dat een mensch van deze aarde verdwijnen
lag, kon Top Naeff opnieuw schrijven dat zij met een uitgever ‘op een gespannen
kon in één seconde, als een fatamorgana... om nimmer weer te keeren in zijn
voet’ leefde114: ‘En het gaat misschien nog gemakkelijker van een echtgenoot te
eigen vorm en staat [...].’111 Verdriet en machteloosheid domineren, maar ook de
scheiden dan van een uitgever, wanneer de keuze minder gelukkig uitvalt.’115
vraag of het zinvol geweest is distantie te bewaren omwille van gevoelens van
Offers... is een roman waarin de hoofdpersonen niet toegeven aan hun gevoe-
anderen, omwille van een door opvoeding en milieu bevelende gedragscode. De
lens omwille van moraal en fatsoen, overgeleverde waarden waar Top Naeff
Bordes’ houding tegenover het huwelijk noemt Top Naeff ‘een naïef geloof in
vraagtekens bij plaatst. In christelijke kringen riep deze ‘sfeer van humane ver-
een genadige bedoeling, welke dit bolwerk, met de heerlijkheid van het paren en
twijfeling’ – een uitspraak van de katholieke criticus Jos. Panhuijsen116 – weerzin
vereenigd blijven onder één dak, voor man en vrouw had opgericht’.
op. Zijn geloofsgenoot Jan Nieuwenhuis trok in De Maasbode fel van leer. Hij sig-
De roman, die in haar eigen tijd speelt – er worden foxtrotplaten op de gram-
naleerde een morele verwarring bij de personages door het ontbreken van een
mofoon gedraaid en Madeleine laat haar haren afknippen tot een polkakopje –
religieuze lading. Voor hem was de roman een ‘tendentieus geschrift, dat het
bevat verschillende motieven die herinneren aan Top Naeffs leven: de zelfmoord
geloof in het leven en het vertrouwen in den redelijken zin daarvan ondermijnt’,
van Royaards, haar jeugd die door rouw bezoedeld was, haar reis naar de Oriënt
een boek ‘geschreven zonder één “onvertogen woord”, maar in werkelijkheid vol
na Royaards’ dood – De Bordes ontvangt het bericht van Madeleines dood in Port
verrotting en moreele verkeerdheid’.117 De Maasbode weigerde een advertentie
Said – en het kleinsteedse Dordrecht, dat nergens met naam genoemd wordt,
voor Offers... te plaatsen.118
maar herkenbaar is. De Bordes een alter ego noemen van de schrijfster gaat te ver,
Het Zondagsblad behoorende bij De Rotterdammer zag dit boek-zonder-God als
maar overeenkomsten tussen beiden vallen op, zoals de vroege dood van de vader
een spot op ‘de heiligheid van het huwelijk’. De hoofdfiguren beheersten dan wel
en de daaraan gekoppelde rouw die beiden beïnvloedde.
zichzelf, maar werden door de schrijfster met ‘een hautaine glimlach’ als zielige
Top Naeff was in de zomer van 1931, die zij en Wim deels doorbrachten aan de
stumpers beschreven. Daarmee was Offers... in al zijn terughoudendheid ‘een
Middellandse Zee, al begonnen aan haar roman, maar daar wilde het niet vlot-
gevaarlijker wapen [...] dan menig moderne roman die realistisch brutaal voor de
ten. Zij werkte er thuis verder aan, zoals gewoonlijk met grote pauzes door veel
dag komt’. Heel goed overigens zag deze moralistische recensent dat de roman
afleiding, en had er ten slotte zelf geen kijk meer op. Toen Offers... in het voorjaar
het product was van ‘een sceptische geest, die aan alle vastigheden leerde vertwij-
van 1932 in De Gids verschenen was, hadden haar meteen enthousiaste reacties
felen’.119 Andere critici signaleerden ook wel dat Top Naeff over afkalvende waar-
van onder anderen Frans Mijnssen en Hein Boeken bereikt.112
den schreef, maar zagen juist haar gevoelens van verwarring daarover als essen-
De roman werd door Van Holkema & Warendorf in boekvorm uitgegeven.
tie.120
Daar had het nog even om gespannen, want ook het contact met deze uitgever –
Enkele recensenten wezen erop dat in Offers... Top Naeffs ironie ontbreekt. Zij
het is een refrein – was niet vrij van irritaties. Top Naeff was onder meer boos op
hadden gelijk: in de eerste periode na Royaards’ dood waren verdriet en verwar-
Van Holkema & Warendorf omdat deze te weinig reclame voor haar werk
ring sterker dan spot.
113
En nu had de uitgever zonder overleg met haar een wer-
Volgens Victor van Vriesland werd haar werk tot dan toe gekenmerkt door
vende prospectus voor de boekhandel laten drukken en daarover was Top Naeff
‘een nauw verholen spot en een schrander registreerende bitterheid’ jegens con-
woedend. Offers... werd ‘de nieuwe roman’ van Top Naeff genoemd, terwijl zij
venties en de menselijke kleinheid, die in Offers... door de afwezigheid van ironie
haar werk meer als een lang verhaal beschouwde en meende dat op deze wijze
nu juist ‘geïdealiseerd en verheerlijkt’ werden.121
gemaakt zou hebben.
322
een verkeerde indruk gewekt werd. Maar ook de verdere inhoud zal haar weinig
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
323
Met dit oordeel was Top Naeff het niet eens. Zij zag haar boek als een doorlo-
herablassend, bedillig en bot geworden, dat men er zich nauwelijks meer voor
pend vraagteken, dat het meer tot een elegie dan tot een positieve belijdenis
interesseeren kan. Persoonlijk heb ik nog niet eens zoo erg te klagen, maar het is
maakte en waarin de moraal het loodje legde.122 Offers... gaat over mensen die niet
een bijna verstikkende atmosfeer in de litteratuur geworden, die stellig op nie-
gemakkelijk breken met hun partner omwille van een ander en de vraag of ze
mand opwekkend werkt en velen den moed zou benemen.’128
hier goed aan doen. Ze leven in verwarring tussen vreugde om hun passie en schuld om wat ze hun partner aandoen, waarbij dit laatste op den duur de groot-
De recensies van Offers... weerspiegelen een tijd en literatuur die hevig in bewe-
ste hartstocht verlamt. ‘In de meeste gevallen, waar het middelmatige menschen
ging waren. Na het einde van de Eerste Wereldoorlog was een periode van ver-
geldt, zooals deze twee, en nog door een ouderwetsche opvoeding gehandicapt
warring ontstaan. Er was opluchting over het einde van de gruwelen, maar ook
bovendien. Wat ik in dit verhaal heb willen geven [...] is eigenlijk alleen de onze-
onzekerheid over de toekomst van een Europa dat nog maar in weinig leek op
kerheid geweest, de vertwijfeling ten slotte. Madje sterft geenszins aan een
het werelddeel van vóór 1914. Duitsland was geografisch gewijzigd, maar vooral
“ongelukkige liefde”. Zij sterft aan de malaise van het leven, waarin niets steek
ook inhoudelijk veranderd. Kort na het beëindigen van de oorlog en het vertrek
houdt en alles op den duur zoo vermoeiend vergeefsch werd, dat ze het opgaf.’123
van de keizer hadden de communisten getracht hun heilstaat te verwezenlijken,
Het is opmerkelijk hoe vaak en uitvoerig Top Naeff in brieven over dit boek
maar dat was op een mislukking uitgelopen. Frustraties door de Vrede van Ver-
schreef; het had haar ook na voltooiing niet losgelaten. Ze noemde Offers... ‘een
sailles, inflatie, woede over ontwapening en andere elementen leidden in de
novelle, die mij van al mijn werk inderdaad het diepst heeft gezeten’.
124
malige keizerrijk. Meer en meer rukte het land op naar rechts. Aan de andere
volle ‘scrupuleuzen’ en de jongeren ‘die, aan één kant goddank, ook zóó zwaartil-
kant bloeide, deels als compensatie, het genot in steden als Berlijn, waar het
lend nooit meer zullen worden’.125 Uit haar brief blijkt hoezeer zij doolde in een
cabaret hoogtijdagen beleefde; de roaring twenties rekenden af met de ontberin-
tijd waarin de normen, ook ten aanzien van liefde en huwelijk, veranderden en
gen die de jaren tien grotendeels gekenmerkt hadden – tot de beurskrach in 1929
dat ‘de waarheid’ even onvindbaar als aanvechtbaar was: ‘Het is moeilijk schrij-
velen in grote nood bracht. Te midden van deze ontwikkelingen groeide het
ven op het oogenblik, je staat met je eene been in de eene wereld, met je andere in
nationaalsocialisme, met Adolf Hitler als sterke leider.
de andere, het is wankel en dreigend overal om ons heen en niets vervult mij eigenlijk zoozeer als de betrekkelijkheid van dit alles.’
Er was een nieuwe wereld ontstaan, die neerkeek op een verleden dat voor een groot deel gedomineerd was door burgerlijke deugden die een wereldoorlog
Offers... is een bitter boek, waarin Top Naeff meer vragen en twijfels opwerpt
niet hadden kunnen voorkomen. Deze andere wereld uitte zich in nieuwe kunst-
dan antwoorden en zekerheden geeft, de liefdesroes typeert als ‘de hel van den
richtingen, zoals modernisme, dadaïsme en nieuwe zakelijkheid, stromingen
aardschen hemel’
126
en concludeert: ‘Op de spitsuren van het leven zijn de meeste
mensen zulke armzalige figuranten...’
die afrekenden met de traditionele, door realisme gedomineerde kunst. In de jaren twintig had De Vrije Bladen nieuwe geluiden laten horen en in november
In haar brieven schreef zij over de meeste recensies cynisch. Zij meende dat
1931 verscheen het eerste nummer van het tijdschrift Forum 129, opgericht door
velen niet meer een boek lazen ‘om wat het als zoodanig is. Ze gebruiken den
Menno ter Braak en E. du Perron. Dat nummer maakte meteen duidelijk wat de
inhoud om hun beginselen en wereldwijsheden voorop te stellen en te vertellen
redacteuren voor ogen stond: géén vrijblijvende referaten over boeken, géén
hoe zij het eventueel geschreven zouden hebben. De Christelijken zouden Madje
opbouwende kritiek, maar ontmoetingen met schrijvers, waarbij een polemi-
aan de griep hebben laten sterven, en de Tristannen van den kouden grond zou-
sche opstelling niet geschuwd werd. Boven alles ging het om de authentieke per-
den haar eens flink gezoend hebben.’ Ze vroeg zich nog af hoe de socialistische
soonlijkheid van de schrijver en niet om de door hem gekozen vorm. Het was een
pers zou reageren, maar veel goeds verwachtte zij er niet van ‘nu het weer over
opvatting die de literatuurgeschiedenis in zou gaan als het ‘ventisme’, ofwel:
127
Zij herkende in de meeste reac-
‘niet de vorm, maar de vent’.130 Schrijvers met mooie woorden en weinig inhoud
ties haar eigen boek niet meer. ‘Het is vooral “koud” om ons, ouderen, heen
– wel vorm, geen vent – dienden ontmaskerd te worden. Berucht is Du Perrons
geworden, de dood heeft daaraan het meeste schuld; hoevelen die van nature ons
nietsontziende afrekening met de vooral in ethisch-humanistische kringen
werk genegen waren, vielen af! En verder is de toon in de kritiek zoo belachelijk
gewaardeerde Dirk Coster: Uren met Dirk Coster, gepubliceerd in de eerste jaar-
menschen gaat, die niet met hun handen eten’.
324
jaren twintig tot onrust en de roep om restauratie van oude waarden in het voor-
Aan Mijnssen schreef Top dat er een grote kloof was tussen de al te gewetens-
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
325
gang van Forum.131 Dat de gepropageerde nieuwe literaire geest wars was van
haar afkeer van stromingen en ismen. Top Naeff was geen vrouw van grote ideo-
schrijvers die ‘vertelden’ over het wel en vooral wee in de huiskamer, auteurs van
logieën; bij haar was meer sprake van een levenshouding.
‘het verloopen genre burgerlijke roman (De Meester, Robbers, de Schartens en de 132
In de gemeenschapskunst, waar sommige jongeren naar streefden, geloofde
schrijvende dames van middelbaren leeftijd)’ , is duidelijk. De geluiden van Ter
zij niet; de ‘menigte’ was in haar optiek vooral een geestelijke middenstand, die
Braak, Du Perron en hun geestverwanten hebben sindsdien veel en luid geklon-
al te passief overnam wat een enkele leidende figuur propageerde.
ken in studies, beschouwingen en handboeken – hun slachtoffers en opponenten
‘De kunst moet niet getuigen, zij getuigt vanzelf’, was háár invulling van het
kwamen, ook in latere beschrijvingen en analyses van deze periode, aanzienlijk
parool ‘de kunst om de kunst’, dat ook bij haar in de loop van de jaren dertig zou
minder aan bod.
gaan wankelen.
Afkeer van de traditionele roman met een overwegend vertellend karakter blijkt ook uit H. Marsmans artikel ‘Der Weg zurück’ in De Nieuwe Eeuw van 9 juni
In Offers... had Top Naeff geschreven: ‘Wie weet zich te bergen voor een leed, dat
1932. Hij hield hierin een pleidooi voor een literatuur op ‘Europees’ niveau en
elk verlangen in zich heeft verijdeld, elk doel den pas afsnijdt, en het verdere
wees ‘provincialisme’ af. Hij sprak voornamelijk banvloeken uit over de regiona-
leven maakt tot een bij voorbaat vergeefsche moeite. Het leed, dat de jeugd nog
le literatuur, romans van schrijvers als Antoon Coolen en Herman de Man, die in
niet kent, de ouderdom in dezen omvang al niet meer, het leed van den middel-
die tijd zeer populair waren. Zijn artikel leidde tot pittige polemieken.133
baren leeftijd.’137
Ook recensies van Offers... refereren aan een veranderende kunst en een jonge
Vierenvijftig was zij nu, en niet alleen de tijd maar ook haar onvervulde leven
generatie die een ander type roman eiste. ‘Er wordt in onze dagen veel gesproken
drukte op haar. Haar sterkste verlangens, naar de aanbeden man, naar een verhe-
over het verlangen naar een “nieuwe zakelijkheid” [...],’ schreef Gerard van Ecke-
ven toneel, waren niet ingelost en haar verworvenheden – status en faam – ble-
ren134 en Herman Robbers zei dat enkele jongeren een onderwerp als ‘driehoeks-
ken broos bezit. Nijhoff had met zijn scherpe bespreking van Letje een ongekend
135
relaties’ achterhaald zouden vinden.
lezen dat de bijna vanzelfsprekende waardering voor haar en haar werk kenter-
lijn van Forum lagen: het waren géén vrijblijvende referaten, ze waren polemisch
de, in een tijd waarin alles wat ooit ‘vast’ had gestaan ter discussie stond. Haar
en ze raakten de authentieke persoonlijkheid van de toneelschrijver en de regis-
conservatieve aard, die haar in haar idealen op toneelgebied nooit gehinderd
seur. Opbouwend waren ze in zoverre dat Top Naeff met haar kritieken naar een
had, vocht met een wereld in beweging.
algemeen hoger – internationaler – peil streefde. In de beoordeling van proza was zij veel behoudender en daarbij speelden factoren op voornamelijk stilistisch en ideologisch vlak een belangrijke rol.136
Haar uiterlijke leven was statisch; ondanks haar vele activiteiten begon zij het als sleur én als een opgave te ervaren. Ze verlangde naar een ander huis in een andere stad: ‘Er komt een moment, dat je alles eens zoudt moeten opfris-
Van de versoberde stijl in veel nieuwe literatuur hield zij niet, omdat deze
schen.’138 Aan Carel Scharten, met wie ze door haar inspanningen voor diens
geen oog meer had voor wat zij het sprekende detail noemde. Daarmee bedoelde
vertaling van De bigamist in correspondentie was geraakt, schreef zij: ‘Dordt is
zij geen mooischrijverij – aan de ‘woordkunst’ van de Tachtigers had zij immers
langzamerhand een doode stad geworden wat het geestelijk leven betreft. Behal-
een grote hekel –, maar het gebruik van trefzekere woorden, die de psychologie
ve het Nut (geheel in handen van den middenstand) en een zoogenaamd Arbei-
in een verhaal versterkten. Veel van het moderne proza vond zij in dit opzicht te
ders-Instituut, [...] waar een publiek komt, dat aan ons niets heeft (en wij niet aan
kaal, waardoor ook de psychologie, waaraan minder expliciete aandacht geschon-
hun) bestaat er hier niets meer.’139
ken werd, vervlakte.
Dertig jaar leven in Dordrecht, dertig jaar met Wim van Rhijn. Over commu-
Dat de jongeren, na de wereldoorlog, het anders wilden, vond zij een begrij-
nicatie binnen het huwelijk had zij eens geschreven dat zij als ‘ergste tobberij in
pelijke evolutie. Door het propagandistische karakter ervan was deze volgens
de wereld’ zag: ‘Dit langs elkaar heen praten, onder menschen, maar vooral tus-
haar echter eenzijdig doorgeslagen en ongenuanceerd negatief over veel van de
schen een man en een vrouw; dat je het beiden over iets totaal ànders hebt, terwijl
voorgaande ‘burgerlijke’ generatie. Natuurlijke veranderingen waren vanzelf-
je zoogenaamd samen een gesprek voert.’140
sprekend, veranderingen afgedwongen in manifesten verwierp zij, trouw aan
326
felle aanval op haar gedaan en uit recensies over Offers... kon Top Naeff opnieuw
In haar toneelkritieken had Top Naeff altijd principes gehanteerd die in de
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
In Offers... had Top Naeff de eerbied van de hoofdpersoon voor het huwelijk
327
omschreven als ‘een naïef geloof in een genadige bedoeling’. Er is weinig con-
toire aan hing te drogen.143 In de loop van de tijd waren twee bijnamen geboren,
creets over bekend, maar Wim van Rhijn schijnt buiten zijn huwelijk zijn vleu-
waarvan de meest gebruikte geïnspireerd was door een van de meisjesboeken
gels te hebben uitgeslagen. Flirten zat in zijn aard en de afstandelijke relatie met
van zijn vrouw: ‘Het veulen van Top Naeff’. De andere luidde: ‘De vliegende
zijn vrouw kan hem extra geïnspireerd hebben buitenshuis genot te zoeken. Een
geest’.144 Van Rhijn bleef tot op zijn oude dag een opvallende verschijning in het
niet-verifieerbare bron vertelt dat Wim van Rhijn een kind, een dochtertje, zou
Dordtse straatbeeld. ‘[...] het moge dan vriesen, dat het kraakt, de sneeuwstor-
hebben verwekt bij een Dordtse vrouw, met wie hij jarenlang contact had. Een
men mogen Siberisch door onze straten snijden, dat alles kan onze Doctor van
vriendinnetje van dit meisje herinnert zich dat dokter Van Rhijn vaak ’s middags
Rhijn niet deren! Blootshoofds, het wijd-open colbertje wapperend in de wind,
bij de moeder op bezoek kwam, waarna beiden naar boven vertrokken en daar
zal hij op zijn uitzonderlijk hoge fiets zijn patiënten blijven bezoeken.’145
langere tijd bleven. De twee kleine meisjes verbaasden zich erover dat moeder
Met zijn fletse voorkomen, slungelachtige figuur en magere praktijk dwong
kennelijk nogal vaak ziek was. Deze herinnering lijkt een intieme relatie tussen
Van Rhijn weinig respect af, maar zijn patiënten waren in het algemeen op hem
Wim van Rhijn en zijn ‘patïente’ te bevestigen, maar bewijst nog niet diens
gesteld. Wel vond men hem een man die zich vaak merkwaardig gedroeg. Ook in
vaderschap van het meisje, dat als jonge vrouw zou overlijden.141 Heeft Top Naeff
zijn bijbaantjes viel hij op, zowel in negatief als in vermakelijk opzicht. Toen
hiervan geweten? Ook hierover valt niets met zekerheid te zeggen. Als ze op de
hij eens als plaatsvervangend directeur van de ggd herbenoemd moest wor-
hoogte is geweest van avonturen van haar man moet haar dat pijn gedaan heb-
den, schreven b&w hem dat zij hoopten dat ‘gerechtvaardigde klachten’ over de
ben, en niet alleen om ‘het overspel’. Immers, zij hechtte aan het eenmaal gege-
wijze waarop Van Rhijn zijn functie uitoefende zich in het vervolg niet meer
ven ja-woord en had haar man niet willen kwetsen met verlating van hem voor
zouden voordoen.146 Een van zijn bijbaantjes was het geven van ehbo-lessen aan
Royaards. In Offers... erkende Madeleine Twist dat haar offer – haar bedwongen
examenleerlingen van de toenmalige mts aan de Oranjelaan. Een leerling hield
liefde voor De Bordes – voor niets geweest is, toen bleek dat haar man haar jaren-
er hilarische herinneringen aan over.147 De bouw van het menselijk lichaam de-
lang bedrogen had. Haar ontgoocheling drijft haar tot zelfmoord. Ook haar min-
monstreerde Van Rhijn met glazen potten met harten, longen en magen op
naar, eenmaal op de hoogte, wordt geconfronteerd met de zinloosheid van het
sterkwater, die hij mee naar school zeulde. Af en toe viste hij er een strottenhoofd
offer dat hij eveneens gebracht heeft, omwille van Madeleines huwelijk.
of iets anders uit om de werking ervan te laten zien. Praktijkoefeningen gaf hij
Is deze roman ook de neerslag van Top Naeffs ervaringen met haar man?
niet meer na, zoals hij het zelf zei, kinderachtige ervaringen met leerlingen. In
Realiseerde ook zij zich dat zij een overbodig offer had gebracht, dat zij zich
hoog tempo, Van Rhijn kwam altijd gehaast en nerveus over, deed hij allerlei aan-
ingehouden had terwijl haar man het niet zo nauw nam met de huwelijkstrouw?
doeningen voor. Zo hinkte hij met zijn been om vervolgens te laten zien hoe je
In ieder geval speelde de – vermoedelijke – relatie van Wim van Rhijn met een
een gebroken kuitbeen moest spalken. Hij vond zichzelf een expert op het ter-
andere vrouw al begin jaren dertig – het dochtertje werd geboren rond 1932, het
rein van het geheel pijnloos uittrekken van vinger- en teennagels en toonde zich
verschijningsjaar van Offers...
eens verbaasd en teleurgesteld toen hij geen enkele leerling bereid vond tijdens de les als proefkonijn te fungeren. Wel kreeg hij een jongen zo ver om languit op
Van Rhijn had niet een echt bloeiende artsenpraktijk weten op te bouwen.‘[...] als
de demonstratietafel van het lokaal te gaan liggen, zodat hij bij hem kunstmati-
medicus in Dordt heeft hij minder werk verricht dan als natuuronderzoeker,’
ge ademhaling kon tonen. In hemdsmouwen kroop Van Rhijn op de tafel ‘om
oordeelde een nichtje van Top.142 Hij echter, trachtte de schijn van een florerend
hijgend en puffend het denkbeeldige water uit de longen van onze medeleerling
huisartsenbestaan op te houden. Geregeld zagen de Dordtenaren hem in een
te pompen’. Zijn lessen hadden weinig effect; de leerlingen gingen ervan uit dat
hoog tempo door de stad fietsen, een lange magere gestalte die ook bij slecht
ze goedbedoeld waren, maar vonden ze vooral komisch en volgden ze ‘met een
weer geen jas droeg, maar een slipjas met fladderende panden die hem een Prik-
mengeling van medelijden en onbegrip’.
kebeenachtige uitstraling gaf. Op de bagagedrager was zijn verlostas bevestigd,
Ook in zijn eigen huis riep dokter Van Rhijn verbazing op. Soms gebruikte
suggererend dat ‘dokter’ op weg was naar een spoedbevalling. Op frisse dagen
hij voor de afdaling van de eerste etage naar de begane grond niet de trap, maar
stak hij zijn handen in fietsmoffen. Hij had de curieuze gewoonte zijn hoed met
gleed hij van de leuning naar beneden.
een respectueuze buiging af te nemen als hij waslijnen passeerde waar een direc-
328
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
Wim van Rhijns liefde voor de natuur was pregnant zichtbaar in zijn huis,
329
dat zich steeds meer vulde met opgezette vogels en geprepareerde vogeleieren.
op zoek was naar literaire contacten, ontroerde Top: ‘Ik ken je, zooals ik mezelf
Het was geleidelijk aan gevuld geraakt met parkieten, sperwers, uilen en Vlaam-
nog ken van dien lieven leeftijd waarop men gaarne “relaties” maakt. Later weet
se gaaien, in de gang, langs de trap. De werkkamer van Van Rhijn was een maca-
men weer niet hoe ze met fatsoen kwijt te raken.’153 Top Naeff steunde Kitty van-
bere volière, een ruimte waarvan zijn vrouw de drempel nooit overschreed. Zij
uit een bijna moederlijke betrokkenheid, maar had ook oog voor haar beperkin-
verafschuwde de geflatteerde vogellijken, maar deed er naar de buitenwacht
gen. In haar proza zag zij wel toekomst, maar haar poëzie vond zij ‘imitatie-ver-
luchtig over. Aan Kitty de Josselin de Jong schreef ze eens dat haar salon vol stol-
zen’: ‘[...] ik ben de laatste om K. over het paard te beuren,’ schreef zij aan
pen met vogels stond. ‘[...] te middernacht wordt het met al die glinsterende gla-
Robbers. ‘Met dat al is ze een lief kind met een warm hart en veel fijn gevoel. [...]
zen oogen en uitgespreide struisveeren een onheimelijke wereld, een soort oer-
Ze heeft, al is het nog niet erg oorspronkelijk toch ook een zeker talent, en meer
woud, waar je elk oogenblik de roode duivel tusschen uit ziet springen. Je hoeft
beeldend vermogen dan de meeste jongeren met meer pretenties [...]. [...] Waar-
148
Eens trof een politieagent
om of ze het bij mij zoo bijzonder “dol” heeft gevonden, weet ik niet. Ze zal het in
midden in de nacht in een achtertuin aan de Johan de Wittstraat een verdacht
Schoorl wel even dol vinden. Zoo doet ze tenminste.’154 Minder dol vond Kitty
persoon met een zaklamp aan. Het bleek Wim te zijn, op zoek naar pieren.
het dat Wim eens plotseling in de logeerkamer in huize Van Rhijn stond terwijl
voor de romantiek heusch niet [ver] weg te loopen.’
In de stad zag men het echtpaar Van Rhijn weinig samen; hij en zij hadden nu
zij bezig was zich uit te kleden en haar gretig begon te betasten. Met een oplo-
eenmaal hun eigen besognes. Ze sliepen al geruime tijd gescheiden, schuin
pende stemverheffing – ‘Wim Wim Wím! – wist zij de ongewenste gast haar
tegenover elkaar op de overloop – in de verst van elkaar verwijderde kamers. Een
kamer uit te werken. Ook voor woelwaterige Wim moet het een eenzaam huwe-
latere huishoudelijke hulp karakteriseerde de sfeer in huis als die van ‘twee
lijksleven geweest zijn.155
werelden’.149 Nieuw werk van zijn vrouw las Van Rhijn niet onmiddellijk. ‘Hij komt moeilijk tot de belletrie [sic], en zit voor het moment verdiept in schelpen
In de onrustige jaren dertig begon Top Naeff zich een vreemdeling te voelen in
150
Nadat Top een lezing gehouden had
een wereld waar smakeloosheid en nivellering156 heersten. Tegen deze achter-
voor het Haagse Oefening Kweekt Kennis, zat zij samen met haar moeder aan bij
grond kon zij, zoals meer mensen in die tijd, enthousiasme opbrengen voor
Het Servetje. ‘Wim voelt voor zulke zaken niets en dan sleep ik mijn oude moe-
Benito Mussolini, die halverwege de jaren twintig in Italië aan de macht was ge-
en fossielen en dergelijke zaligheden.’
der nog maar eens mee,’ schreef zij aan familie.
151
komen. In een groot deel van de Nederlandse pers – vooral de katholieke – waren
Aan één principe trachtte Top haar hele huwelijk lang vast te houden: zondags thuisblijven voor haar man. Dat voelde maar al te vaak als een corvee.
Carel Scharten158 schreef Top Naeff: ‘Ik behoor niet tot hen, die voor Mussolini
Na de jaarwisseling 1932-1933 schreef zij aan Mijnssen, op 10 januari: ‘Jelui
en zijn prachtig werk nog warm gepraat moeten worden, ik begrijp veeleer niet
hebben zeker nogal genoeglijk Kerstmis gevierd, au grand complet, en mis-
hoe er nog zoovelen zijn, die de waarde van dit werk en de geniale grootheid van
schien wel met je kleinzoon te logeeren. Het is prettig, jeugd om je heen te heb-
zijn zeldzame figuur niet willen inzien [...]. Ik geloof intusschen, dat in geen
ben, en ook goed. Wij missen dat hier, hoewel ik niet ondankbaar mag zijn want
land zóó sterk als in Nederland de tot bandeloosheid ontaardende “vrijheid”
mijn moeder heeft, trots haar 76 jaren, nog zoo’n jonge, in alles belangstellende
wordt aangebeden, ten koste van de innerlijke vrijheid, die alleen door zelftucht
geest, dat zij aan alles nog fleur en gezelligheid geeft, waar ik al wel een beetje
en bedwang door anderen, in het algemeen belang, te verkrijgen is. Onbewust
dreig te “verzaken”.’
gaat het verlangen van de jongste jeugd daar ook weer naar uit, en het is niet
Zij stelde het, zoals wel vaker in brieven, iets prettiger voor dan het was: zij
anders denkbaar dan dat het langzaam maar zeker in geheel Europa dien kant
had met Kerstmis haar moeder en een oude, blinde en vooral humeurige tante te
uit moet gaan.’159 Beter die kant dan de communistische, heeft zij ongetwijfeld
gast gehad. Haar moeder, die aan aangezichtspijnen (trigeminus-neuralgie) leed,
gedacht. Ook in de fascistische kant van Pirandello160 herkende Top Naeff zich, naast
werd steeds meer voor haar dochter een bron van zorg en aandacht. 152
, bracht
haar bewondering voor hem op puur toneelmatig terrein. In het voorjaar van
Kitty de Josselin de Jong. De charmante, knappe Kitty, die met een mengeling
1933 publiceerde zij twee artikelen in De Stem161, die ze beschouwde als een plei-
van schroom en zelfverzekerdheid een plaats zocht in de letterkunde en ijverig
dooi voor zijn meesterschap. Dat werd volgens haar, na een korte periode van
Afleiding in huis, ‘waar het bij opstaan, eten en naar bed gaan’ bleef
330
positieve woorden aan de duce gewijd.157 Aan de zich openlijk fascistisch uitende
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
331
waardering in de jaren twintig, nog steeds onderschat. ‘Over Pirandello is nog
Met het begrip ‘democratie’ had Top Naeff moeite; zij kon niet geloven in
niets geschreven, dat wat waard is, en tracht iets te benaderen’, vond ze onom-
een staatsvorm die mede gedragen werd door mensen die in haar ogen er geeste-
wonden.162 ‘Ibsen was de laatste van een tijdperk, de kroondrager, Pirandello is
lijk niet toe in staat waren inzicht te hebben en verantwoordelijkheid te dragen.
het begin van een ander tijdperk [...].’
‘Het gezag kweekt revoluties, maar ook de vrijheid heeft haar bezwaren voor
Carel en Margo Scharten-Antink, die al jaren in Florence woonden – ‘jelui
wie nog niet recht weten wat ermede te doen,’ schreef zij in een verhaal.165 De
halve Italianen’ –, beval zij het artikel aan, ‘ook om mijn lichtelijk fascistische
democratie tastte volgens haar niveau, stijl en fijnzinnigheid aan, begrippen die
neigingen, die ik altijd gehad heb, en die daar toevallig in uitkomen’.163
haar vertrouwd waren sinds haar vroegste jeugd, toen de leefsfeer van de familie
Wat zij met die neigingen bedoelde, blijkt uit een interview met Pirandello
Vriesendorp haar een onaantastbare waarheid geleken had. Zij zag zelf goed in
waaruit ze met instemming enkele uitspraken – in vertaling – citeerde: ‘Ik ben
dat zij met haar aard en aanleg ‘weinig neigde naar “collectieve” idealen’ en ‘een
fascist omdat ik zelf een schepper ben. Omdat de volksmassa nooit tot scheppen
onoverwinnelijke afkeer’ had van alles wat nivellerend werkte in een wereld,
in staat is, maar alleen het individu. Het leven bestaat uit scheppers en materie.
waarin zij ‘de persoonlijkheid’ als hoogste goed nooit wilde opgeven.166 Top
De volksmassa is de materie, zij heeft geen eigen wil, heeft geen eigen kracht in
Naeff was intelligent genoeg om rationeel de noodzaak van veranderende tij-
zich, is louter materie in de hand van den grooten schepper.’ ‘Gelijkheid, broe-
den en structuren te accepteren, maar gevoelsmatig verzette zij zich ertegen. De
derschap, zijn oude, versleten phrasen. Er bestaat geen gelijkheid. Ik ben ik, gij
afbraak van een dierbare leefsfeer met duidelijk herkenbare hiërarchie deed
zijt gij. Het wordt tijd, dat de oude wachtwoorden verdwijnen.’ Als direct com-
haar pijn. Typerend is wat zij in dit verband over Dordrecht schreef. Haar woon-
mentaar noteerde Top Naeff hierbij: ‘[...] deze taal is niet de taal van de menigte,
plaats bekoorde haar minder en minder – voor zover Dordt haar ooit bekoord
van haar, die in onzen tijd het heft in handen heeft genomen. Het is weer de taal
had. In haar beleving breidde de stad zich hoe langer hoe meer uit ‘aan de opper-
van den geboren Caesar, van de persoonlijkheid en het individualisme.’ Daarbij
vlakte’ en stierf het geestelijk leven er langzaamaan ‘den hongerdood’. ‘Mis-
tekende zij wel aan, dat ook deze woorden een verandering ondergingen en niet
schien woon ik er te lang en kan ik er daardoor den vooruitgang, zooals dat heet,
meer geheel de ‘beperkte en tyrannieke’ lading dekten van weleer.
minder van waardeeren, ten koste van het cachet en de dingen waar we onze
Wat Top Naeff in Mussolini en diens fascisme heeft aangetrokken, was haar
vreugde aan hadden.’167
hang naar een duidelijke maatschappelijke hiërarchie, haar voorkeur voor sterke persoonlijkheden en een afkeer van de collectieve idealen van het communisme.
Stond zij aanvankelijk bewonderend tegenover Mussolini, van Adolf Hitler, die
Zij typeerde haar levenshouding wel met de term ‘gevorderd humanisme’, dat in
op 30 januari 1933 tot rijkskanselier benoemd was en zo het nationaalsocialisme
haar ogen iets heel anders was dan het ‘Alle Menschen werden Brüder’-humanis-
in Duitsland ‘officieel’ vestigde, moest zij vanaf het begin niets weten. Impliciet
me; zij streefde niet naar een algemene maatschappelijke verbroedering van
refereerde zij eraan in een brief aan Robbers, op 13 februari: ‘Wat gaat er veel om
mensen, maar naar ‘het waarachtig mede-voelen met den individueelen mensch’,
in de wereld! En alles even beroerd.’ Ook aan haar vriendin Jet Holst-Hendrix
164
Een
schreef zij kennelijk negatief over Hitler, want Jet antwoordde: ‘Over Hitler is
zoektocht naar het wezen van ‘de ander’, en daarvoor was een bewuster en dieper
ieder het eens met je, en wij hopen maar, dat hij spoedig vermoord zal wor-
leven van de mens noodzakelijk. Dát was voor haar het zuivere uitgangspunt van
den.’168
met dat ‘wat ons hart omvatten, en als aan den lijve mede-lijden kan’.
mensenliefde. De kunstenaar, die zij boven de massa plaatste, was de aangewezen persoon voor die zoektocht.
332
Toen snel na Hitlers machtsovername allerlei maatregelen genomen werden die de democratische rechten van de Joden met voeten traden, stelde een groep
Zij beleefde het fascisme, zo blijkt uit haar artikelen over Pirandello, vooral
van 75 vooraanstaande Nederlanders een manifest op. Hierin werd verontwaar-
eenzijdig als een levenshouding en minder als een politiek systeem. Elementen
diging uitgesproken over de ‘ontrechting en verdrukking der Joden in Duitsch-
uit dat systeem als het antiliberale en het verheerlijken van geweld pasten niet bij
land’, die voor ‘de gansche menschheid even diep beschamend en beleedigend’
haar en zal zij zeker niet onderschreven hebben. Ook in de gelijkschakeling van
was.169 Het stuk was ondertekend door onder anderen Greshoff, Robbers, Ina
individuen onder een allesoverheersende overheid kan zij zich moeilijk gevon-
Boudier-Bakker, Top Naeff en de latere minister-president P.S. Gerbrandy. Op-
den hebben.
vallend is de nadrukkelijke toevoeging ‘zonder eenige politieke bedoeling’ – als-
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
333
of het manifest niet impliciet een politieke lading droeg. Vijf dagen na publicatie
recente dramatische gebeurtenissen in Duitsland goedkeurden. Hij zei expliciet
van het manifest, op 10 mei 1933, werd de wereld opgeschrikt door een ‘plechtige’
dat ook Nederland verontwaardigd was over de boekverbrandingen en het uit-
boekverbranding, waarbij nationaalsocialistische Duitse jongeren bij de Berlijn-
stoten van Joden. Jo van Ammers-Küller verklaarde dat zij in Dubrovnik een klei-
se Staatsoper boeken van Joodse, communistische en socialistische schrijvers aan
ne speech had willen houden, waarin zij haar visie had willen uiten, maar dat
de vlammen offerden.170
was niet mogelijk geweest. Daardoor was de ene zin die zij wél had kunnen zeg-
De ontwikkelingen in Duitsland domineerden het pen-congres, dat dat jaar
gen, over Galsworthy, verkeerd begrepen. Dat zij wellicht niet op het juiste
in Dubrovnik gehouden werd, twee weken na de gebeurtenissen in Berlijn. Tij-
moment het woord genomen had, erkende zij. Verder zei ze dat het grootste deel
dens een chaotische en gecompliceerde vergadering kwamen daar onder meer de
van de Duitsers de boekverbrandingen óók afkeurde en dat zij daarom, uit soli-
boekverbrandingen, de uitsluiting van de Duitse pen-leden en de abjecte behan-
dariteit met hén, een scherpe motie niet had willen steunen. Westerman en Van
deling van Joodse en communistische schrijvers in Duitsland ter sprake. Leden
Ammers-Küller wezen er verder op dat zij niet op de hoogte waren geweest van
van de Duitse pen wilden niet reageren op de situatie in hun land en verlieten de
correspondentie tussen de voorzitter van de Nederlandse pen en de secretaris
zaal, begeleid door een kakofonie van gejoel en geroep. In dit tumult rende de
van de Engelse over een aan te nemen houding tegenover de gebeurtenissen in
Nederlandse gedelegeerde Jo van Ammers-Küller het podium op en riep boven
Duitsland. Dit verwijt was terecht.175
alle lawaai uit dat dit onder de vroegere president, John Galsworthy – hij was op
Na enige discussie werd die middag een door het bestuur gestelde motie aan-
31 januari gestorven – nooit gebeurd zou zijn. Ook zij verliet kort daarop de zaal.
genomen waarin onder meer stond dat alle politieke of rasvooroordelen de gede-
Medegedelegeerde Westerman verkondigde dat het wel ‘een communistische
legeerden vreemd waren, maar dat het bestuur het niettemin betreurde dat er
171
propagandavergadering’ leek.
Het congres, en vooral ook het optreden van Jo van Ammers-Küller, werd in de pers breed uitgemeten. A. den Doolaard, die als gewoon pen-lid samen met
uitgesproken. Men was het erover eens dat gedelegeerden voortaan beter voorbereid moesten worden.
Madelon Székely-Lulofs en Johan Fabricius ook aanwezig was, schreef voor de
Jo van Ammers-Küller werd die middag herbenoemd als bestuurslid ‘wegens
Nieuwe Rotterdamsche Courant een smeuïg verslag, waarin hij onder meer zei dat
haar vele werkzaamheden en verdiensten aan de p.e.n.club bewezen’.176 De ver-
het gedrag van Van Ammers-Küller en dat van medegedelegeerde Westerman tij-
gadering stemde met applaus in. Voor de twee overige vacatures werden Top
dens het congres tot de opvatting geleid had dat Nederland ‘een Hitleriaansche
Naeff en de jonge romanschrijver Johan Fabricius voorgesteld; de eerste werd
172
kolonie’ was.
Top Naeff was deze keer niet meegegaan. Ze vond de reis te lang en vooral te
eveneens met applaus benoemd. Fabricius, die in Dubrovnik tegen de opstelling van Van Ammers en Westerman geprotesteerd had, was niet aanwezig.
duur; de financiële positie van de Van Rhijns was in die dagen niet erg floris-
Drie dagen na de vergadering schreef Top Naeff aan Robbers over de verdedi-
sant.173 Toen zij hoorde van alle opschudding, schreef zij aan Robbers dat ze blij
ging van Van Ammers-Küller en Westerman: ‘Het zal de boosdoeners geducht
was dat ze niet gegaan was, zodat ze nu ‘geen rekenschap’ hoefde af te leggen.174
mee zijn gevallen, maar ze waren ook geloofwaardig in hun verweer en ieder die
Inhoudelijke opmerkingen over het gebeurde maakte ze niet.
de Zuidelijke Pen-Congressen van nabij kent, kan zich wel voorstellen hoe het
Op 17 juni was ze wél aanwezig bij de Algemene Ledenvergadering van de
gegaan is, en wat een babylonische verwarring het is geweest.’ Zij vond dan ook
Nederlandse pen in het Amsterdamse Carlton Hotel. Vier dagen eerder had ze
dat ‘zelfs een minder gelukkig optreden als dit geweest is, begrepen en vergeven’
aan Kitty geschreven: ‘’t Zal een gezellige heibel zijn in Amsterdam, en de groote
moest worden.177 Uit haar brief aan Robbers blijkt nog eens hoe Top Naeff de
Jo zal het een kolfje naar haar hand vinden het middelpunt te vormen van al deze
pen zag: als een vriendengroep, waarin ieder zich uit kon spreken ‘in een fat-
belangstelling, al is de aanleiding nu niet bepaald loffelijk. Ik weet niet, of een
soenlijke sfeer’. Dat zij in het bestuur gekozen was, vond zij prettig: ‘[...] de p.e.n.
onzer, stel dat we er geweest waren, haar bij haar slippen had kunnen grijpen, ik
ligt me toch, sinds het Congres hier, na aan het hart, en het is nog eens een gele-
betwijfel het!’
genheid om wat voeling met elkaar te houden. Er zal ook meer moeilijks op te
Westerman ontkende tijdens de vergadering dat hij en Van Ammers-Küller zich solidair hadden verklaard met de Duitse delegatie en eveneens dat zij de
334
een verkeerde indruk gewekt was. Over het verbranden van boeken werd afkeer
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
lossen zijn in de toekomst dan tot dusver, en daarvoor is nu een goede grondslag gelegd.’
335
Dat de pen, gedreven door de tijdgeest, een veel meer politieke koers zou
Voor een avondvullende film vond hij haar script niet geschikt, maar misschien
gaan varen dan tot dusver, kon zij op dat moment niet vermoeden, en evenmin
wel voor een ‘short’.183 Top reageerde verrast en positief 184; in het decembernum-
dat haar reputatie er bezoedeld door zou raken.
mer van 1933 werd haar scenario afgedrukt.185 Zij had beter geen toestemming kunnen geven; Max de Haas186 vond haar scenario ‘een groote blamage’, schreef
Literatuur en toneel compenseerden een steeds grauwer wordende tijd. Ondanks
hij aan Scholte.187 Hij zag Top Naeffs verhaal als gedateerd en oninteressant –
een wat vooringenomen houding jegens ‘de jongeren’ las Top Naeff geregeld
‘volkomen onbenullig’ –, maar hekelde vooral haar gebrek aan filmtechnisch
nieuwe boeken. Zij erkende allang dat veel jongeren sterker waren in vinding-
inzicht. Haar ‘filmmanuscript’ was literatuur en had niets met een scenario te
178
en zij genoot van uiteenlopend werk als Jean-
maken; hij toonde het aan met enkele sprekende voorbeelden. Zo gaf zij in haar
ne van Schaik-Willings Uitstel van executie, van Julien Greens Adrienne Mesurat en
tekst aanwijzingen die niet in beeldtaal te vertalen zijn en die een volstrekt
Albert Helmans De stille plantage. Den Doolaards De druivenplukkers vond ze ‘nogal
gebrek aan filmregie verraden. Het is bij een eenmalige poging gebleven.
rijkheid dan de vorige generatie
179
een mislukking’.
Oude tijden op toneelgebied herleefden toen in januari 1934 Max Reinhardt
Hoewel Top Naeff in 1929 opgelucht was gestopt met haar kritieken voor De
een kleine tournee in Nederland kwam maken. Hij bracht in Den Haag, Amster-
Groene Amsterdammer laaide haar drang om over toneel te oordelen geregeld op.
dam en Rotterdam Der Diener zweier Herren van Carlo Goldoni, en erecomités or-
Toen in de zomer van 1933 schrijver en journalist Henri Borel stierf en daarmee
ganiseerden soupers voor hem in de hoofdstad en in de residentie. Top zag het
zijn post als criticus bij Het Vaderland vacant werd, solliciteerde zij. Wat haar pre-
stuk in Rotterdam en was er uitgesproken negatief over; zij vond het te plat, ‘ver-
cies bewogen heeft deze stap te zetten, is niet bekend; haar nagelaten brieven
moeiend overladen’, waardoor er van Goldoni niets overbleef.188 De recensies lie-
zeggen er niets over. Zij was niet de enige sollicitant; ook de letterkundigen Hen-
ten andere geluiden horen en dat irriteerde haar. Zij beklaagde zich erover dat er
rik Scholte, die haar eind jaren twintig bij De Groene geassisteerd had, en dr. P.H.
vroeger in Nederland veel oppositie geweest was tegen Reinhardt – ‘dien bijna
Ritter jr. toonden belangstelling. En: Menno ter Braak. Die schrok ervan toen hij
genialen theaterman’ –, terwijl toen lang niet iedereen in Duitsland zijn voor-
hoorde dat Top Naeff een mededingster was; zijn kansen leken hem nu met 75
stellingen had bijgewoond. En nu hij hier een voor hem ‘onbeduidende vertoo-
procent geslonken, schreef hij aan Du Perron: ‘Want deze compleet haegsche
ning’ gaf, jubelde men alleen om het feit dat het van de befaamde Reinhardt was.
dame, bovendien toneelexpert en adviseuse van het hofstadtooneel [...], lijkt mij
De onkunde waarmee jonge recensenten over hem en zijn carrière schreven, er-
alle advantages te hebben, die voor dit beroep maar vereischt kunnen worden.’180
gerde haar; er was er niet een die in haar ogen een enigszins behoorlijke karakte-
Hij maakte zich zorgen voor niets: Top Naeff redde het niet en per 15 november
ristiek van de figuur van Reinhardt en zijn werk had gegeven.
1933 kon Ter Braak voor Het Vaderland kritieken en artikelen gaan schrijven.181
Zij had die avond Reinhardt nog even gesproken en ‘vond hem oud gewor-
Buiten het toneel waagde zij zich op een ander terrein, dat van de film. Aan-
den en een beetje downer dan vroeger’. Dat was niet zo vreemd; de Joodse Rein-
vankelijk had zij, zoals velen, het nieuwe medium met argwaan tegemoet ge-
hardt was het jaar daarvoor, na Hitlers machtsovername, uitgeweken naar Ame-
zien: was de film geen concurrentie voor het toneel? Toen zij met haar man Trader
rika. Over de persoonlijke omstandigheden van Reinhardt schreef ze niets, wat
Horn gezien had, schreef zij: ‘Wim was er natuurlijk verrukt van en ’t is ook won-
niet uitsluit dat die tussen hem en haar wel ter sprake zijn gekomen.
derbaarlijk wat de natuuropnamen betreft. Maar ’t is net of ik voor het film-
Achter de coulissen bezocht zij een andere oude bekende uit de tijd dat zij in
procédé toch het ware gevoel niet kan krijgen. Het raakt me tenminste niet diep,
het Berlijn van vóór de eerste wereldbrand van het ene theater naar het andere
noch wat de akeligheid betreft, noch hetgeen er mooi in is. Je hebt geen tijd er iets
liep: de actrice Helene Thimig, sinds kort Reinhardts ex-vrouw.189 Ze waren bij-
182
van in te leven [...].’
Maar gaandeweg ging ze films waarderen en schreef zij
zelfs een filmscenario, dat zij instuurde voor een prijsvraag van ‘neco-filmpro-
na schimmen uit een voorbij leven, waarin Royaards zijn toneelhart bij haar uitstortte en zij vooral leefde door en voor zijn aspiraties.
ductie’. Het was de bewerking van een al bestaand, maar nog niet gepubliceerd
336
verhaal: ‘En in alle menschen...’, een van haar zwakste, dat gespeend is van alle
Met zijn verlies had ze inmiddels enigszins leren leven – wat moest ze anders?
humor en balanceert op de rand van de kitsch. Henrik Scholte las als jurylid van
Het menselijk bestaan in al zijn wreedheid, dat meer nam dan gaf en cynisch
de neco het scenario en vroeg Top Naeff of hij het mocht publiceren in Filmliga.
omsprong met illusies en verlangens, had Top Naeff in Offers... met een menge-
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
337
ling van verbijstering en wrok gestalte gegeven. Zij stond in een leven en wereld
Kort na haar terugkomst uit Engeland kreeg zij van Van der Lugt Melsert te
die haar vaak ondraaglijk voorkwamen, maar die tegen alle klippen op geaccep-
horen dat hij haar niet langer als literair adviseur kon gebruiken. Als officiële
teerd moesten worden, met spot als wapen. Daar was zij zichzelf goed van
reden gaf hij ‘bezuinigingen’ op, maar het is niet onmogelijk dat hij Top Naeffs
bewust. ‘Voor onzen ouderdom blijft dan misschien het veiligste hoekje der
inmenging in zijn toneelzaken irritant was gaan vinden; zij had hem immers
wereld nog bewaard: de ironie, die ons in staat stelt al ons lief en leed nog een-
met ettelijke brieven bestookt over het door Scharten vertaalde De bigamist. In
maal te belijden, maar dan op ’n afstand, minder pijnlijk aan den lijve, niet meer
een niet-bewaarde brief had Top gepleit voor dit toneelstuk dat toch een plaats
persoonlijk allengs. De satyre mag bloedig zijn... het is dan eindelijk niet meer
verdiende naast ‘al het middelmatige en minder dan middelmatige’ en dat was
ons eigen pelikanenbloed, dat wij vergieten. Want wij hebben geleefd, geleden,
Van der Lugt Melsert in het verkeerde keelgat geschoten. ‘Juist zoo’n zin als U
bemind, gedwaald, gezondigd en geboet, en het werk van den kroniekschrijver
schrijft stelt mij zoo teleur, omdat ik naast mij[n] financieele verplichtingen alles
mag ons op deze basis gegund zijn. Naar dat hoekje richten zich langzamerhand
doe om mijn repertoire op peil te houden,’ schreef hij haar.193 En toen zij toch
190
mijn oogen...’
338
bleef aandringen schreef hij haar dat de kwestie voor hem vervelend werd.194 Zij
In deze stemming begon zij aan een nieuwe roman: Een huis in de rij, over het
belandde, schreef ze Scharten, met Van der Lugt Melsert ‘op den rand van
machteloze verlangen van een kunstenaar naar ruimte in alle opzichten. Het
ruzie’.195 Haar werk voor Van der Lugt Melsert, dat veel lezen inhield en dus tijd-
werd ook opnieuw een verhaal over een weinig geslaagd huwelijk en pogingen
rovend was, zou zij niet missen. ‘Overigens is het geen baantje dat ik betreur,’
daaraan te ontsnappen. De titel weerspiegelt het onderwerp waarover ze schreef:
schreef zij aan Scharten op 22 juli.
‘gewone’ mensen in een gewone straat in gewone omstandigheden – een ander
Er leek nu meer ruimte te komen voor haar nieuwe boek, maar de aange-
milieu dan dat van de bourgeoisie die zij doorgaans als onderwerp koos. Het was
zichtspijnen van haar moeder waren zó hevig geworden dat mevrouw Erzey
een bewuste keuze: in deze tijd van ‘grote’ onderwerpen en aversie tegen ‘de
voorlopig bij haar dochter en schoonzoon in huis kwam. ‘Eten en praten gaan
huiskamer’ wilde zij een zo alledaags mogelijk verhaal schrijven, om recalcitrant
nauwelijks, met een lepeltje een beetje vloeibaar, door een scheurtje van haar
te tonen dat dit nog wel degelijk bestaansrecht had.191 Ze schreef grote delen van
mond,’ schreef Top aan haar plaatsgenote en schrijfster Marie Schmitz.196 Drie
het boek in 1934, maar onderbrak haar werk telkens voor andere zaken. In juni
maanden zou haar moeder blijven, waardoor Top Naeff nauwelijks aan werken
maakte zij samen met haar man, Kitty de Josselin de Jong en Robbers de over-
toekwam. ‘Het wonderlijke is, dat ik nú juist zou kunnen werken, nu ik er om de
steek naar Groot-Brittannië, om het pen-congres in Edinburgh bij te wonen. In
vijf minuten af moet. Zoo treiteren ons de muzen!’ Het was het bekende patroon
tegenstelling tot het rumoerige congres in Dubrovnik ging het er dit jaar rustig
van onrust: als zij de tijd had om te werken, zocht ze afleiding en als de omstan-
aan toe en kon Top na afloop terugkijken op een vooral vakantieachtig uitje, dat
digheden haar het schrijven beletten, had ze een hevige drang tot werken. Haar
besloten werd met enkele dagen Londen. Wim ging logeren bij een bevriende
nieuwe boek groeide met horten en stoten en om er toch ‘in’ te blijven, las zij het
vuurtorenwachter in de buurt van Edinburgh om daar vogels te bestuderen. Hij
haar moeder in etappen voor. Mevrouw Erzey kreeg na enige tijd in het Dordtse
keerde terug met ‘prachtige eieren van de Bass-Rock, die mij onderweg veel emo-
Huize St. Anna een bovenverdieping, maar daarmee waren de zorgen niet voor-
ties hebben doen uitstaan’, schreef Top aan Robbers, op 1 juli. Daarmee doelde zij
bij. ‘Herhaalt de geschiedenis zich, dan kan ik als schrijfster wel afbinden [...],’
ongetwijfeld op haar man, die zich zorgen maakte over het transport van zijn
schreef Top op 2 oktober aan Robbers.
kwetsbare buit. Vijf dagen later schreef zij Kitty: ‘De bezwaarlijke struif, die den-
Ondanks de huiselijke problemen was Top Naeff op 22 september aanwezig
zelfden avond nog in een emmer in den tuin aan de circulatie is onttrokken, staat
bij de zeventigste verjaardag van Van Deyssel. ’s Middags werd hem namens het
nu geprepareerd onder de stolp bij de vogels, die ze zouden hebben kunnen ge-
huldigingscomité een, inmiddels klassiek, portret door Isaac Israëls aangebo-
legd hebben (excuseer deze examenzin) en ik moet zeggen, de aanblik is de moei-
den, ’s avonds volgde een geanimeerd feest in het Amsterdamse Carlton Hotel.
te waard, het zijn prachtige eieren!’ Zij bleef laconiek onder de biologische esca-
Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen H.P. Marchant maakte tij-
pades van haar man. Tijdens etentjes met gasten thuis kon hij ineens opspringen
dens het diner bekend dat Van Deyssel benoemd was tot Commandeur in de
en de tuin in rennen. ‘Vast een vlinder of een mees – hij komt wel terug,’ zei Top
Orde van Oranje-Nassau. Tafelpreses Boutens mocht de jubilaris de versierselen
dan, beheerst dooretend.192
omhangen die aan het commandeurskruis verbonden waren.197 Bijna zeventig
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
339
gasten waren er getuige van, onder wie maar weinig schrijvers. Top was tafelda-
Met Nell Bronger stierf opnieuw een deel van het Royaards-tijdperk en
me van de Duitse romanschrijver Georg Hermann, die een jaar eerder om zijn
natuurlijk refereerde Top Naeff eraan in haar herdenkingsartikel in De Groene.
joodse achtergrond uit Duitsland naar Nederland was uitgeweken.198 ‘Met
Zij had weer eens de gelegenheid te herinneren aan ‘de groote voorstellingen’
Thijm’s verjaardag trof het sneu,’ rapporteerde Top Naeff op 2 oktober aan Rob-
van Royaards en schreef over Nell: ‘In de rustige omlijsting van haar man’s
bers. ‘Ina was er ook niet. En velen ontbraken omdat het ook onwijs duur was
décors pasten haar figuren als juweelen in de vitrine. Bij de vijftigste voorstelling
opgezet. Daar heeft Boutens altijd een handje van. [...] Het aantal telegrammen
vond ze – een medewerkster naar Royaards hart – altijd nog wel wat te verbete-
was te groot om voor te lezen. En hij [Van Deyssel, G.V.] wist ook onder deze
ren, deelde diens eindelooze zorg het werk juist dàn voor inzinking te behoe-
omstandigheden den afstand te bewaren zonder daarom onhartelijk te zijn. Dat
den.’203
is zijn geheim. Om half drie in den nacht zei hij tegen mij, min of meer zuchtend
Niet lang daarna verloor zij een andere dierbare uit een voorbij tijdperk toen
onder het strubbelige lint, waaraan het Commandeurskruis van de orde van
H.J. Kiewiet de Jonge stierf, de literaire mentor uit haar jonge jaren en degene
Oranje Nassau om zijn hals hing: “Och, wilt u mij dat even afdoen?” en dat was
die de stuwende kracht was geweest achter haar loopbaan als toneelcritica.204
het meest menschelijke oogenblik dat ik, opereerend tusschen nek, witte das,
Sterker dan ooit steunde zij op de band met de twee die nog over waren uit haar
boord en boordenknoopje, dien dag met hem beleefde.’ In De Nieuwe Gids her-
jonge jaren: Robbers en Mijnssen. Aan de laatste schreef zij: ‘Wij, menschen, van
dacht zij Van Deyssel als tafelheer bij vvl-diners, waar hij altijd tussen haar en
éen generatie, hebben elkaar innerlijk noodig om van de heele rommel niet glad
Ina Boudier-Bakker in zat en waar over van alles behalve literatuur gesproken
genoeg te krijgen.’205
werd. In bewuste hyperbolen schreef zij dat haar gesprekken met Van Deyssel niet verder reikten dan babbels over de vol-au-vent of de sauce tartare.
199
En nu kwam de verjaardag van een andere vertrouwde, Ina Boudier, in zicht. Door de sluipende verwijdering tussen haar en Ina had Top met geforceerd enthousiasme meegedaan aan de voorbereidingen voor de huldigingsdag, die op
Enkele maanden later zou Ina Boudier-Bakker haar zestigste verjaardag vieren.
15 april 1935 plaatsvond in hotel Pays-Bas te Utrecht. Kitty de Josselin de Jong
Daar zag Top Naeff tegen op, gezien de afstand die tussen haar en Ina gegroeid
had als secretaresse van het huldigingscomité – Boutens was voorzitter – een
was. ‘Ik hoor niet veel van haar,’ schreef zij op 17 oktober aan Robbers. Veelzeg-
belangrijk aandeel in de voorbereidingen. Tussen haar en Top Naeff was daar-
gend – was ‘schrijven’ niet ‘onbewust verraad’? – is een passage in een brief aan
over een intensieve briefwisseling geweest, waaruit vooral een innerlijke blokka-
Mijnssen, op oudejaarsdag 1934, waarin ze de naderende verjaardag in één passa-
de bij de laatste blijkt. Van alles werd opgevoerd om maar aan te geven hoe slecht
ge met treurigheid noemt. ‘Nell Bronger is ook nogal ziek [...]. En Augusta de Wit
het feest haar uitkwam: veel andere verjaardagen, haar nieuwe roman die nog
schijnt ook heel slecht er aan toe te zijn. En dan wordt Ina Boudier in April 60
steeds niet af was, de schoonmaak en een werkster die het liet afweten ‘wegens
jaar. Ze schijnt wel zin te hebben in een festijntje. Ik krijg Kitty de J. de J. begin
rheumatische knieën’.206 Het gezamenlijk aan te bieden cadeau – een aquarel
januari hier om de eerste beginselen te bespreken [...].’ Tegenover Kitty verried
van Willem Witsen –- werd pas begin april bij de weduwe Witsen gekocht en een
zij nog meer: ‘Ik ben niets geen mensch voor zulke dingen en speciaal vind ik het
week vóór de huldiging was nog steeds niet duidelijk wie er namens de aanwezi-
moeilijk nu het I. geldt.’200
ge schrijfsters spreken zou. Zelf voelde Top er weinig voor, maar, schreef zij aan
Haar aandacht voor het te organiseren feest werd afgeleid door het vrij plotse-
Kitty, het lag toch eigenlijk wel op háár weg, ‘en de bezwaren die ik er voor me-
linge overlijden van Nell Lensvelt-Bronger. Het contact met deze vriendin, die zij
zelf tegen heb, zou ik dan tegen dien tijd maar moeten zien te overwinnen...’
al sinds de Warenar-voorstellingen van 1908 kende, was juist de laatste tijd weer
Aanvankelijk nam ze kritische woorden over Ina Boudiers werk in de tekst van
intensiever geworden. Top logeerde graag in het huis van de Lensvelts in Veere,
de huldigingscirculaire op, die ze er na opmerkingen van Kitty uit verwijderde.
waar zij gedrieën de gloriejaren van Royaards herdachten.
‘Ik voor mij spreek “Wat iedereen toch denkt”, altijd maar graag openlijk uit,’
Bij de crematie, op 9 januari 1935 te Driehuis-Westerveld, hield zij een korte,
schreef zij op 21 februari aan Kitty, ‘dan kan je het in zóover ontzenuwen, dat het
warme afscheidsrede voor een grote groep belangstellenden201, onder wie Jac-
als waardebepaling van het werk geen groot gewicht meer in de schaal legt, en al
queline Royaards. ‘Het was een aangrijpende middag op Westerveld’, schreef zij
de rest er des te helderder tegen uit komt. Maar een circulaire is inderdaad min-
kort daarna aan ‘Lens’, ‘ook door alles wat er in ons omging bij dit defilé van de
der geschikt voor debat en kan licht verkeerd worden opgevat, ook door de
202
oude garde.’ 340
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
gehuldigde zelf.’ 341
Zij zou niet alleen Ina Boudier toespreken, maar ook een bijdrage leveren
moet ik in mijn hemd gaan, want ik heb geen tijd meer voor eenig kleedingstuk,’
aan het Letterkundig bijblad van de Haagsche Courant, dat op 10 april met een dubbe-
las Kitty in een brief van 8 mei. Slecht voorbereid, niet blij met haar medegedele-
le, geheel aan de jarige gewijde pagina kwam. Zij legde daarin het accent op wat
geerde, bijna halsoverkop – ‘Ik ben nog nooit zoo slecht gelaarsd en gespoord op
in het algemeen als Ina Boudiers sterke kant gezien werd: de psychologische
reis getogen’209 –, vertrok ze. De chaotische aanloop was een prelude voor een
benadering van haar personages: ‘Zij schiep menschelijke menschen en kinder-
opnieuw tumultueus congres.
lijke kinderen.’ In haar toespraak op 15 april, die zij in korte tijd geschreven had,
In zijn openingsrede stelde H.G. Wells210 dat schrijvers kunstenaars zijn en
was zij persoonlijker. ‘Ien, wij hebben elkaar lang en tamelijk goed gekend. Wij
geen politici, niettemin werd met unanieme stemmen een motie aangenomen
hebben samen op vergaderingen gezeten, en wij hebben elkaar in onze beste
die pleitte vóór de vrijheid van het woord en een afkeuring inhield van schen-
uren voorgelezen uit eigen werk, uit het handschrift en uit “het klad”. En ook de
ding van de mensenrechten in landen waar dat op dat moment gebeurde.
equivalenten in ons beider leven zijn vele geweest, omstandigheden en lotgeval-
Op de tweede bijeenkomst hield Marinetti een rede waarin hij de loftrompet
len, die soms verwonderlijk parallel liepen, en die onwillekeurig de bodem wer-
stak over het fascisme in de Italiaanse literatuur. Een heel ander geluid kwam
den, waarop ons beider werk ontsprong. Men heeft ons dientengevolge wel eens
van Klaus Mann, die de vreselijke toestand in Duitsland beschreef, waar schrij-
met elkaar vergeleken, maar wij hebben hoe dit ook uitviel, nooit geconcur-
vers van Joodse afkomst, evenals schrijvers met een volgens de nationaalsocialis-
reerd.’207
ten abjecte politieke overtuiging, vervolgd en mishandeld werden. Het congres
Kitty de Josselin de Jong zou later verklaren dat het Top Naeff moeite gekost
was onder de indruk en verzocht Mann een motie op te stellen waarin de pen-
had van harte te spreken.208 Wie haar speech leest, valt op dat deze alleen maar
club ‘eenstemmig’ protesteerde tegen deze vervolging en mishandeling. Deze
ernstig is; iedere geestigheid waarmee Top Naeff doorgaans haar toespraken
motie zou als ‘telegram’ naar de Duitse regering gestuurd worden. De auteurs
kruidde, ontbreekt. Was daarvoor de situatie te gespannen? Ze koos voor deze
die slachtoffer van vervolging waren, werden met name genoemd: Ludwig Renn,
gelegenheid woorden waaruit vooral weemoed sprak, de herinnering aan iets ge-
Carl von Ossietzky en Berthold Jacob.211 Onmiddellijk na voorlezing van deze
meenschappelijks dat aan slijtage onderhevig leek, alsof Top Naeff zich tijdens
motie staken velen instemmend hun hand op. Johan Koning vroeg daarop het
het voorbereiden van haar toespraak realiseerde dat de verwijdering tussen haar
woord en verwees naar het congres in Edinburgh, een jaar eerder, waar een meer-
en Ina opnieuw afscheid van iets dierbaars betekende.
derheid van mening was geweest dat in dit type moties géén namen genoemd moesten worden om zo rekening te houden met de verschillende gezindheden
342
Van 20 tot 26 mei werd in Barcelona het pen-congres van 1935 gehouden. Na de
in de pen. Hij vond dan ook dat er géén namen in de motie-Mann genoemd dien-
troebelen in Dubrovnik, twee jaar eerder, had de Nederlandse afdeling besloten
den te worden, opdat een brede grondslag gehandhaafd kon worden. Impliciet
de officieel gedelegeerden voortaan beter voorbereid te laten vertrekken, maar
bedoelde hij: deze motie komt alleen op voor communistische schrijvers. Hij zei
daar kwam in de praktijk weinig van. De aanloop tot het congres verliep romme-
ook niet te kunnen beoordelen of de genoemde schrijvers inderdaad te lijden
lig; men had zelfs het plan de gedelegeerden door loting te laten aanwijzen. Top
hadden onder het Duitse regime. Een Engelse gedelegeerde verwierp deze op-
Naeff was er ontevreden over. ‘De fout is, dat er geen vergadering meer is ge-
merking: de hele pers had immers uitvoerig geschreven over deze gevallen. Hij
weest, die had er moeten zijn [...],’ schreef zij op 20 april aan Kitty. Ronduit
kreeg bijval van de Amerikaanse criticus Henry Canby, die voorstelde de motie
geschrokken reageerde zij op een van de delegatiekandidaten: ‘En hoe kom je
aan te houden zodat deze eerst in de afzonderlijke pen-centra besproken kon
aan Johan Koning? Dat is toch geen man om ons land te vertegenwoordigen! De
worden. De verschillende uitslagen konden vervolgens naar het Algemeen Secre-
leden zouden hun oogen niet gelooven als het lot hem dit toewees.’
tariaat gestuurd worden. Zijn voorstel kreeg algemene bijval en meteen daarop
Het was niet het lot dat besliste, maar wel werd de journalist Koning, niet
ging de vergadering uiteen. Johan Koning en Top Naeff verkeerden in de veron-
alleen redacteur van de Haagsche Courant maar ook van het nazi-angehauchte tijd-
derstelling dat er niet officieel gestemd was over de motie en dat deze ‘thuis’ ver-
schrift Nederland, als officieel gedelegeerde aangewezen. Top Naeff was medege-
der besproken zou worden.
delegeerde, maar tot begin mei was het onzeker of zij inderdaad zou gaan. ‘Mijn
De overige dagen werden, zoals gebruikelijk, grotendeels gevuld met lezin-
hoofd loopt over van de ongedecideerdheden en áls ik nog naar Barcelona ga
gen en uitstapjes, onder meer naar het huis van Chopin. Top hield een rede in het
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
343
Frans over de Tachtigjarige Oorlog. Bij de uitjes was zij veelal in gezelschap van 212
Kitty en de Vlamingen Fernand Toussaint van Boelaere en Franz de Backer.
Na
noodig hebben, bij uiterst links aansluiten.’ Buiten dit had zij ook maar weinig
een zwempartij in zee zorgde zij onbewust voor verbroedering tussen twee gede-
fiducie in ‘de hoogere belangen van zulke internationale samenkomsten’ en leek
legeerden uit Hongarije en Joegoslavië, die elkaar vermeden. Toen zij op het dro-
het haar het beste daar maar eerlijk voor uit te komen.217
ge wilde komen, lukte het haar niet tegen de gladde rotswand op te klauteren. De
Albert Helman, die in Spanje woonde, schreef een scherp stuk in De Groene
twee gedelegeerden hielpen haar eendrachtig en het ijs tussen hen was gebro-
Amsterdammer van 1 juni en daar was Top Naeff min of meer op voorbereid. Hij
ken.213
had zich na de fatale behandeling van de motie-Mann kwaad tot haar gewend
De zonnige herinnering aan Spanje verbleekte heel snel toen Top weer thuis
met het dreigement: ‘Ik zal niet nalaten u in Nederland belachelijk te maken’ –
was en inmiddels verschenen krantenverslagen over het congres las. Verontwaar-
waarop Top Naeff hooghartig reageerde: ‘Dat moet je doen, jongeman, het zal je
digd werd bericht dat de Nederlandse delegatie als enige tegen de motie van
geen moeite kosten.’218 Hij hield woord en nu stond het er, zwart-op-wit: dat
214
Menno ter Braak meende dat de Nederlandse dele-
Konings optreden getuigde van een ‘onsterfelijke belachelijkheid’. Hij sprak ver-
gatie de kans gekregen had zich ‘onsterfelijk te blameeren’ en betichtte Johan
der van ‘onze georganiseerde pennelikkers’, ‘die minores’, die zich bepaalden tot
Koning van ‘struisvogelpolitiek’. Koning wilde volgens hem de pen buiten de
‘leuke uitstapjes en gezellige kransjes’. Top Naeff schrok van de hevigheid van de
politiek houden en diende zo als spreekbuis van de ‘gezelligheidsfractie der
reacties én was woedend. Zoals Ter Braak signaleerde, ontbreekt haar stem in het
p.e.n.-club’. ‘Het woord “politiek” is steeds bij de hand om als afschrikwekkend
verhaal over de motie, maar in haar brieven zweeg zij niet. Tijdens de pinkster-
verzamelbegrip dienst te doen voor iedere strooming, die de realiteit onder de
dagen, die zij traditiegetrouw doorbracht bij Robbers in Schoorl, kon zij haar
oogen wil zien. Zeggen, dat er in Duitschland schrijvers worden mishandeld en
hart bij haar gastheer luchten. Van hem hoorde zij dat de gemoederen in de
wederrechtelijk gevangen gehouden... is politiek. Protesteeren tegen het optre-
Nederlandse pen ‘zeer bewogen’ waren en dat van haar en Koning een verklaring
den van de Gestapo tegen de vervolging van geëmigreerde auteurs... is politiek.
in de pers werd verwacht. ‘Ik heb daar een regenmorgen aan besteed,’ schreef
Alles wat op dit oogenblik de levensbelangen van de schrijvers, die de p.e.n.-club
zij op 12 juni aan Kitty, ‘een vervelend werk omdat je het zoo pitteloos mogelijk
toch heet te vertegenwoordigen, raakt... is politiek.’ De gezelligheidsfractie van
moet doen, wil je nog niet veel meer van dien kant uitlokken.’ En dan, bijna
de pen stak de kop in het zand om niet te willen zien dat er in Europa gevaar
achteloos, vermeldt zij wat haar dreef in haar opstelling: ‘Het gedrijf in com-
dreigde, concludeerde Ter Braak. Hij merkte op dat het niet duidelijk was wat
munistische richting, waar ik nu eenmaal niet in mee ga, zal de pen.Club om
Klaus Mann gestemd had.
344
standpunt heb gestaan, kan ik mij toch bezwaarlijk, nu zij ons “bourgeois”
Top Naeff van het optreden van Koning gevonden had, maar hij ging ervan uit
hals brengen.’ Het is opmerkelijk dat zij, en niet Koning, het leeuwendeel van de
dat zij zich blijkbaar bij hem aangesloten had, omdat zij geen protest had laten
verklaring voor de kranten schreef. Waarschijnlijk vertrouwde zij dat zichzelf
horen.215 Terecht merkte hij verder op dat de delegatie ook deze keer weer blijk-
beter toe, want van Koning had zij, zo had zij al vóór het congres geschreven,
baar zonder mandaat op reis was gestuurd.
geen hoge pet op. In het stuk, dat op 12 juni in de avondbladen verscheen, vatte
Het Ossietzky-comité, dat een protestbrief aan Hitler gestuurd had over
zij het gebeuren in Barcelona samen zoals zij dat ervaren had. Zij herinnerde aan
auteur Carl von Ossietzky, die kort na de brand in de Rijksdag in een concentratie-
het congres in Edinburgh, waar bezwaren waren ingebracht tegen een motie ‘ten
kamp was opgesloten, uitte in een brief aan de Nederlandse pen zijn verontwaar-
gunste van zekere personen, die een bepaalde richting vertegenwoordigen in de
diging over de gedelegeerden. Het is curieus dat Top Naeff in april op initiatief
politiek’. Over de door Mann genoemden zei zij dat hun ‘droevig lot een ieder
van ditzelfde comité een verklaring had ondertekend waarin werd geprotesteerd
betreurt, maar wier beginselen daarom nog niet door een ieder worden onder-
tegen een antisemitisch artikel van Albert Kuyle in De nieuwe gemeenschap.216 Met
schreven’. Nadrukkelijk stelde zij dat er volgens de Nederlandse delegatie niet
haar tekenden onder anderen Henriette Roland Holst en Menno ter Braak. Haar
officieel gestemd was; immers, de motie zou in de thuislanden nader bestudeerd
medewerking geeft de gecompliceerdheid van de affaire-Barcelona aan: haar
worden. ‘[...] van de pathetische beschuldiging als zou de Nederlandsche delega-
opstelling daar had niets te maken met sympathie voor nazi-Duitsland, maar wel
tie “als eenige hardvochtige uitzondering, tegen het telegram hebben gestemd”,
met antipathie tegen (vermeende) communisten. Aan medecongressist F. Tous-
blijft derhalve niets over,’ betoogde zij. In geval er tot stemmen was overgegaan,
saint van Boelaere schreef zij: ‘[...] aangezien ik mijn geheele leven op het liberale
zou zij zich hebben onthouden, ‘geenszins uit gebrek aan medegevoel met de
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
345
genoemde martelaren, en nog minder uit sympathie met de betrokken regee-
gedaan hebben. ’t Is tóch vergeefs, ze willen nu eenmaal elke gelegenheid om te
ring’, maar omdat zij tegen een ‘uitsluitend naar links gericht’ optreden bezwa-
hitsen in het belang van de communistische partijen [...].’
ren had.
Haar afkeer van het communisme groeide in deze dagen buitenproportio-
De ‘red.’ – het was Menno ter Braak – plaatste er een commentaar onder, waar-
neel. Op 7 juli schreef ze opnieuw een lange brief aan Robbers waarin ze haar
in stond dat de namen in de motie niet als vertegenwoordigers van bepaalde
visie op de politieke situatie van dat moment, en de gevolgen daarvan voor in
beginselen gepresenteerd waren en dat deze bovendien niet eens van dezelfde
haar ogen essentiële kunst opgewonden uiteenzette. ‘Ik geloof ook wel, dat ik
politieke richting waren. Top was niet erg onder de indruk van zijn woorden:
meer bezwaar voel dan jij tegen die, zich overal in het kunstleven naar voren
‘Uiterst zwakjes!’ schreef zij op 13 juni aan Robbers. De kwestie bleef haar echter
dringende verdedigers van fraaie leuzen. Sinds de communisten geen commu-
bezighouden en haar verwarren. In haar ogen was er nu eenmaal geen officiële
nisten meer heeten, maar “humanisten” en de speciaal uit Duitschland verdre-
stemming geweest: ‘Ik heb niet anders begrepen, dan dat het op de gewone wijze
venen of uitgewekenen – de meesten met uitsluitend journalistiek talent – in
in stemming zou worden gebracht n.l. door het afroepen van de namen van de
Londen en Parijs de martelaren uithangen, zie ik inderdaad een gevaar voor de
landen, die dan “ja” of “neen” hebben te antwoorden. Het gaat altijd zoo, en het
eerlijke litteratuur, voor zoover ze niet opkomt voor éénzijdige menschenrech-
kan ook niet anders gaan in een zaal waar behalve de gedelegeerden (die alleen
ten, maar te goeder trouw iets van álle menschen in hun tegenstellingen, moei-
stem hebben) nog een troep andere menschen zitten, die allemaal meeschreeu-
lijkheden en goede bedoelingen, in beeld wil brengen.’ Het irriteerde haar dat
wen. Des te meer als er politiek achter zit. [...] Wat een gezanik! Nooit wil ik meer
weliswaar intelligente ‘journalisten’ als Jakob Wassermann en André Gide221 als
gedelegeerde zijn. Galsworthy had groot gelijk, ’t is nonsens om de pen voor de
grote ‘schrijvers’ werden beschouwd. ‘Alles ten koste van een gezonde, verdiepte
politiek te gaan gebruiken, je komt er niet uit op die manier. Ze schijnen nu een
en ietwat bezonken litteratuur. Deeze heeren, die vroeger uitsluitend naar Rus-
nieuwe te hebben opgericht in Parijs (een rose-rood getinte) waarin goddank
land loensden [sic], hebben het huikje naar den wind gehangen nu het resultaat
mijnheer Jef Last, Du Perron en de onsterfelijke Menno ter Braak hun plaatsje
der Sovjetrepubliek niet zoo erg meevalt. Zij noemen zich met een ethisch vernis
hebben bemachtigd. Daar was het maar om te doen. Europa zal ermee gered
“humanisten” en voerden in den laatsten tijd nog een heerlijk praedicaat, n.l.
219
Zij doelde op het ‘Eerste internationale congres van schrijvers ter verde-
“Individualisten”. Nu de massa-vereering en het collectief ideaal hun onmacht
diging van de beschaving’, dat eind mei in Parijs werd gehouden. Na drie zittin-
getoond hebben, en men overal met de gebakken peren zit, waar zou men het
gen schreef Ter Braak er een kritisch stuk over, waarin hij vond dat het commu-
wel anders kunnen zoeken dan maar weer bij het “individu”, die ietwat uitste-
zijn.’
220
Tot dusverre was er gezwegen over
kende persoonlijkheid, die er misschien raad op weet! Maar om dàt nu goed te
de dictatuur zoals die in Sovjet-Rusland werd uitgeoefend, merkte Ter Braak op,
praten en plausibel te maken voor de jaknikkers! [...] Want dat wordt nu, let op,
die voorlopig concludeerde dat ‘bij de “burgerlijke” (d.w.z. niet-communistische)
de kunst: communist-zijn èn niet-communist tegelijk ten minste niet zoo èrg,
auteurs het scepticisme jegens de culturele bedoelingen van de Sowjet-Unie’ door
want dan lijkt het te veel op de schanddaden der n.s.b. en mochten wij ons te veel
dit congres zou toenemen.
het vergoten bloed om de idealen van Moskou herinneren! Communist, maar
nistische karakter eenzijdig domineerde.
346
Top Naeff las het met grote instemming. ‘Hij is daar van een koude kermis
“in het nette”. Totdat Hitler van zijn troon ligt, en zij er weer op zitten. Zóó zie ik
thuis gekomen!’ schreef zij op 30 juni aan Robbers. ‘Maar hij is tenminste zoo
tenminste, op deze Zondagachtermiddag de zaken. En de vrees voor deze soort
eerlijk om het te zeggen. Niet lief is, dat hij, niettegenstaande zijn verontwaardi-
halfzachte broeders maakt mij voorzichtig ook in de pen-Club. Maar het is moei-
ging voor deze élite van den bolsjewiekschen geest, het toch nog noodig heeft
lijk iemand dit uit te leggen. Als ik kans kreeg de sleutel van het concentratie-
gevonden de Nederlandsche delegatie te Barcelona aan de kaak te stellen. Maar
kamp te bemachtigen, liet ik de heeren er ook dadelijk uit, want ik ben evenmin
ik moet zeggen, dat het mij tegenover dit parterre de rois nog méér gegeneerd
als jelui zoo onmenschelijk om iemand, die geen misdadiger is, de gevangen-
zou hebben als hij ons een pluimpje had gegeven. Ik ben meer dan ooit over-
schap te gunnen, maar au fond gaat het daar heelemaal niet om bij die p.e.n.“re-
tuigd, dat de heer Koning en ik precies gedaan hebben, wat we behoorden te
solutions”, die belachelijk zijn omdat ze nooit verder komen, en op deze wijze
doen in Barcelona (Ter Braak werpt me de vette kluifjes letterlijk toe om het te
niets kunnen uitwerken. Het doel ervan is: de p.e.n. Club kleur te laten beken-
bewijzen!) maar ik ga me er niet in begeven me nog meer te verdedigen dan we
nen, d.w.z. profiteerend van den gegronden afkeer van het Duitsch fascisme,
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
347
zielen te winnen vóór het roode front. En daarom sta ik daar, door vele troebele
te voltooien. Begin 1935 begon Groot Nederland haar roman in afleveringen te
wateren omgeven, pal voor het liberale standpunt, zooals Galsworthy het heeft
publiceren224 en dat was stimulerend, omdat Top een deadline nodig had, maar
bedoeld. Een en ander neemt niet weg, dat er over deze dingen klaarheid dient te
ook hachelijk, omdat het boek nog niet af was. Het was een lijdensweg: ‘“Een
komen in alle pen centra en dat onze eigen pen dringend een reorganisatie
huis in de rij”, en ook een boek in de rij. Maar niet in het eerste gelid. Ik zal blij
behoeft.’
zijn als ik eraf ben.’225
Het rumoer ebde pas weg in oktober, toen het Nederlandse pen-centrum in
De onzekerheid over het literaire klimaat zorgde voor extra twijfels. Aan Rob-
een vergadering de kwestie evalueerde. Op 16 oktober las Top Naeff een lange
bers schreef ze dat ze niet altijd ontkwam aan ‘den druk der zoogezegd moderne
verklaring voor waarin zij de gebeurtenissen in Barcelona op een rij zette.222 Het
eischen en monumentale aspiraties’226 en ze sprak zelfs van een ‘minderwaardig-
accent lag op de chaotische ‘stemming’ die zij en Koning niet als een stemming
heidscomplex’, waartoe de tijdgeest uitnodigde. Haar zieke moeder, aan wie ze
ervaren hadden en de neutraliteit in de pen in plaats van een ‘politieke’ keuze.
haar groeiende boek voorlas, kon voorkomen dat Top het verscheurde. Met grote
Zij had uit Londen vernomen dat het bewuste telegram voor de Duitse regering
tegenzin – zij vond het zonde om het ‘in deze benarde tijden [...] zoo-maar te laten
niet eens verzonden was en concludeerde daaruit dat men het daar bij nader
liggen’ – voltooide zij het en begin oktober lag de roman in de winkels. ‘Het best
inzien ‘weinig au sérieux’ had genomen. Zij betreurde het dat de emigrés, de
verkoopbare boek van dit najaar’ van ‘Nederland’s eerste schrijfster’227, adverteer-
‘groote mannen’ namens wie Klaus Mann ook gesproken had – onder anderen
de haar uitgever monter, tot hevige weerzin van Top Naeff.
Joseph Roth, Heinrich Mann en Alfred Döblin –, niet zelf naar Barcelona geko-
‘Met hopen verdoen we ons leven,’ had ze in 1933 in een brief geschreven.228
men waren om met hun autoriteit de zaak te bepleiten. Ten slotte stelde zij vast:
Hoop, of beter gezegd, valse hoop en dus teleurstelling, is een van de thema’s in
‘Het parool waaronder Galsworthy de club heeft opgericht en waarmede ook dit-
Een huis in de rij. Hoofdfiguur Gustaaf Rippe, leraar aan een provinciaalse mu-
maal de Nederlandse delegatie naar Barcelona is gereisd: “geen politiek”, zal
ziekschool, is getrouwd met de benepen Cato – ‘Toos’ –, die ‘geloofde aan den
meer en meer onhoudbaar blijken. Tusschen een politieke tribune en een intel-
vrede van Europa wanneer de groenten eenige centen waren afgeslagen’. Hij
lectueel reisgezelschap ligt op den duur de keuze.’
hoopt op een verheffing uit zijn sleurbestaan, een betere positie als schooldirec-
In de hieropvolgende discussie stelde Victor van Vriesland onder meer dat het
teur, erkenning als kunstenaar en een gepassioneerde band met een jongere col-
onbillijk was de Duitse emigrés te verwijten niet zelf gekomen te zijn, gezien
lega op wie hij verliefd geworden is. Niets van dit alles valt hem ten deel en ten
hun moeilijke omstandigheden.
slotte kan hij niet veel meer dan tekort op alle terreinen aanvaarden. Dit leidt
Top zelf had een redelijk voldaan gevoel over de afsluiting van de kwestie.‘De
niet tot verbittering, want allang staat hij sceptisch tegenover het leven, waarvan
Barcelonesche beroeringen liggen nu gelukkig achter ons,’ schreef ze op 24 okto-
de zin zoek is en dat in het algemeen zo weinig inhield van wat het beloofde, ‘Het
ber aan Kitty, ‘de heer Helman zal zich, hoop ik, in het vervolg twee maal beden-
burgerlijk leven, zooals het zich van lieverlee als een spinneweb om den middel-
ken vóór hij anti-fascistische relletjes tegen ons op touw zet. ’t Is hem slecht be-
matigen mensch weeft.’ Een leven in een provinciestad, ‘waar op den duur alle
komen.’
driften, elk élan en elk verzet, doodliepen tegen den muur van plichten en ge-
Zij kon niet vermoeden dat ‘Barcelona’ haar nog lang zou blijven aankleven.
woonten’.
In latere publicaties waarin het incident ter sprake komt, wordt het gebeuren
Plicht en gewoonte zijn ook passende woorden voor zijn huwelijk, dat door
doorgaans samengevat in enkele zinnen, waarin gesproken wordt over het
Top Naeff met weinig verheven metaforen getypeerd is. ’s Morgens, als het bed is
‘tegenstemmen’ van Top Naeff en Johan Koning en waarbij Top Naeff in een fas-
afgehaald, hangen twee handdoeken op het achterplatje te drogen, ‘de twee vre-
cistische/nationaalsocialistische sfeer geplaatst wordt. Losgeweekt van de con-
desvlaggen, waarmee in deze buurt huis aan huis de echtelijke staat was gepavoi-
text hebben formuleringen als ‘Top Naeff en Johan Koning, die het wagen Hitler
seerd’. ‘Aankleeden, scheren, ontbijten... De kleine ceremoniën, waarin het bit-
223
te helpen op het Pen-congres’ daaraan bijgedragen.
terste van den nacht zoo ongemerkt zich oplost, als spoelde er met veel water en zeepschuim werkelijk wat van weg.’ Rippe nuanceert de trouw aan het eenmaal
348
Ondanks de onverkwikkelijke naweeën van de trip naar Barcelona, die fleuriger
gegeven jawoord door te denken: ‘[...] meer misschien nog: onderworpen aan
‘kiekjes’ opleverde dan herinneringen, was het Top Naeff gelukt Een huis in de rij
omstandigheden, waartegen wensch en wil zich eindelijk lam vechten.’ Hij
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
349
vraagt zich af of hij in laatste instantie de moed gehad zou hebben te breken met
Een huis in de rij heeft de eigen tijd, zoals Top Naeff die ervoer, als neerslachtig
zijn vrouw omwille van de jonge geliefde en Top Naeff laat hem zeggen: ‘Een
decor. Er is sprake van malaise, geldontwaarding, middelmatigheid, van ver-
man [...] breekt niet licht. Niet alleen uit verantwoordelijkheidsbesef, ook uit een
schillende kampen in de politiek en in de kunst die elkaar bevechten met ‘holle
soort van ingeschapen conservatisme. Helden zijn schaarsch onder ons. Het is
phrasen, doch voor een oogenblik hoopvol, bevrijdend, vreugde-verwekkend.
bijna altijd de vrouw, die het tot de uiterste consequenties drijft.’
Oneindige inspanning, allerwegen om één voetstap te vorderen in een richting
Hij erkent: ‘Neen, zijn huwelijk met Toos ten Hope – waarom het te ontkennen – was niet gelukkig geweest, een van die jeugdige dwalingen, welke men
Met Een huis in de rij sloot Top Naeff, zonder dat dit haar opzet was geweest,
eenmaal begaat en waarop voor de meesten geen verhaal meer is.’ ‘Hij leefde met
een cyclus af. Voor de poort is de roman van een wanhopige, sensuele verliefdheid.
haar het gewoonteleven, zooals het door tal van mannen en vrouwen, aan wie het
Charlotte von Stein is het relaas van een hevige, onvervulde liefde, van machteloos-
huwelijk niet de groote vervulling heeft gebracht, in vrede en vriendschap wordt
heid en eenzaamheid en van een onoverbrugbaar ravijn tussen man en vrouw,
voortgezet; gepantserd allengs tegen illusies en teleurstellingen boven de daad-
die liefde en leven fundamenteel anders beleven. Offers... kijkt terug op een liefde
kracht hunner gevoelens.’ ‘Wat kende de een van den ander, zelfs nadat men
die verborgen moest blijven, gaat over verlies en rouw en stelt zich de vraag of
twintig jaren het bed en het brood heeft gedeeld!’
ingeperkte gevoelens omwille van conventie en compassie verstandig geweest
Wanneer hij op alle terreinen zijn wonden likt en hij sterker dan ooit door-
zijn, in een tijd waarin normen veranderen. Een huis in de rij biedt de acceptatie
drongen is van de zinloosheid en leegte van het aards bestaan, overheerst in hem
van het onvervulde en daarmee van het onvolkomene; het lijkt Top Naeffs invul-
deernis, met in wezen alle mensen die hij als lotgenoten, medeslachtoffers ziet
ling van een van de grote thema’s van de door haar bewonderde Pirandello:
en met zijn onnozele Toos in het bijzonder. ‘Het was zijn eenige wensch nog: in
berusting uit onmacht.
vrede te leven naast haar met wie hij het brood deelde, de kameraad op wie hij
Deze vier boeken weerspiegelen het verhaal van Willem Royaards en Top
aangewezen was, die hem eenmaal wellicht de oogen dichtdrukken zou. Elkan-
Naeff, gezien vanuit het perspectief van de laatste. Waar verder iedere concrete
der te verdragen. In ’s hemelsnaam niet, zooals die ongelukkige echtparen, wel-
herinnering aan en elke directe verwijzing naar haar band met Royaards ont-
ke tot hun laatsten ademtocht meenen elkanders gebreken te kunnen verbete-
breekt, geeft Top Naeff in dit deel van haar oeuvre haar emotionele en mentale
229
ren! Zich aanpassen. Was dat niet het parool van heel deze moede wereld?’
De laatste zin sluit naadloos aan op een brief van Top Naeff uit die tijd: ‘Ons
autobiografie. Meer of minder bewust, meer of minder beheerst, meer of minder bedekt.
leven lijkt me dikwijls al zoo ver heen, al doen we nog geïnteresseerd in vele din-
De kritiek was in het algemeen positief over het boek. Er was aandacht voor
gen.’ ‘In A’dam kom ik zelden of nooit meer, de stad is me altijd nog dierbaar,
het verstikkende leven dat Rippe murw maakte en voor Top Naeffs wrange toon.
maar ik heb er niets meer te doen. [...] De tijd voelt zoo moe aan in alle op-
Enkele recensenten vonden, terecht, dat de roman hier en daar te uitvoerig
zichten.’230 Voor de meeste mensen was het leven niet groot of verheven, maar
was.234 Werumeus Buning meende dat de roman een te eenzijdig negatief beeld
vooral lang, schreef ze in Een huis in de rij.231 Dat gold ook voor het huwelijk, dat
presenteerde: ‘Is dit een beeld van ons land in dezen tijd? Zijn wij zoo lammena-
zij ooit ‘een heksentoer’ genoemd had om het ‘met en ondanks de beste vermo-
dig, vervelend, meewarig en uitgebloeid?’235 Top trok zich weinig aan van de
gens en verwachtingen [...] samen tot een goed leven te brengen [...]’.232
dagbladkritiek, waarin zij niet veel vertrouwen meer had. Ook de positieve
Waar drie jaar eerder Offers... nog een schreeuw van gemis en wanhoop was, is
besprekingen lieten haar in wezen koud, omdat ze vaak niet verder kwamen dan
Een huis in de rij een acceptatie van leegte. Het boek ademt, zoals veel brieven van
het navertellen van de inhoud, gecombineerd met een weinigzeggend commen-
Top Naeff uit deze periode, een sfeer van berusting, gelatenheid, ontstaan uit
taar. Het verwijt van christelijke critici als Roel Houwink236, die zich stoorden
tekort en teleurstelling. Wat stelde het leven nu welbeschouwd helemaal voor?
aan haar sarcasme en vonden dat ze haar personages weinig liefdevol beschreef,
Het had ooit iets zinvols geleken – toen Royaards er nog was, toen er gestreden
deed ze af met: ‘[...] ik geloof dat ik de moeder ben, die haar kinderen uit liefde
kon worden voor diens belangen en toen het literaire klimaat nog weldadig was.
kastijdt. (Ina zegt: ik schep ze, en dan breek ik ze af ) [...].’237
Nu keek ze, vanuit een gecompliceerde tijd, weemoedig terug op een verheerlijkt verleden.
350
zonder einddoel.’233
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
Menno ter Braak schreef dat Top Naeff geen enkele goedkope concessie aan een groot publiek deed en vond dat Een huis in de rij ‘zeer goed’ – hij cursiveerde
351
het – geschreven was, zowel stilistisch als wat betreft de psychologische verant238
is er bij hem echter in het algemeen goed van afgekomen. In 1928 had hij geschre-
‘Top Naeff bereikt, hoe dan ook, op de beste
ven over het ‘duivels knappe, maar zo hopeloos zure’ Letje in een artikel over Car-
bladzijden van haar roman een afstand tot haar personages, die in de litteratuur
ry van Bruggen, waarin hij het talent van de laatste plaatst boven dat ‘zelfs van
van haar medeschrijfsters zeer zeldzaam is; en wie afstand kan nemen, staat op
een Top Naeff’240, die hij elders ‘de vrouw van het gezonde verstand’ noemde.241
een of andere manier boven zijn (haar) onderwerp.’ Het onderwerp van de roman
In zijn briefwisseling met Du Perron komt Top Naeff een enkele maal voor. Over
deed hem denken aan Vestdijks Else Böhler, Duitsch dienstmeisje, en Couperus’ De
een Bijenkorflezing in 1933 schreef hij dat het ‘erg’ was met een hopeloos banale
boeken der kleine zielen, ook romans over ‘kleine’ mensen, maar in deze sfeer kreeg
lezing en voordrachten van Margo Scharten-Antink en Top Naeff.242 Du Perron
Een huis in de rij iets ‘mevrouwachtigs’. Dit laatste zag Ter Braak als een ‘plaatsbe-
moest nog minder hebben van schrijfsters. ‘Die dames-auteurs spreken in alle
paling’: ‘Waarom zou er niet een superieure mevrouw-schrijfster in onze littera-
landen gelukkig voor zichzelf,’ schreef hij, ‘van de 1001 is er altijd precies 1 die
tuur kunnen zijn?’ Niettemin meende hij dat in Een huis in de rij de ‘negativiteit’
talent heeft, in Holland, zegt men, mevrouw Carry van Bruggen of mevrouw Top
aan het woord was ‘van iemand, die, uit de conventies voortgekomen, hun pas-
Naeff.’ Niettemin vond hij hun werk ‘een zouteloos gekwetter’.243
woording van haar personages.
kwilligheid heeft gezien... en desondanks de magische cirkel dier conventies niet
352
heeft kunnen verbreken’. Hij sloeg daarmee de spijker op de kop, maar vond ook
Een huis in de rij verscheen vrijwel gelijktijdig met een nieuw boek van Ina Bou-
dat achter de scepsis van Top Naeff ‘een leegte’ school, ‘omdat desillusie en ver-
dier-Bakker: Vrouw Jacob, een historische roman over Jacoba van Beieren. Menno
vreemding van het eigene voor deze schrijfster geen nieuwe perspectieven heb-
ter Braak besprak het boek voor Het Vaderland, waarin hij onder meer signaleerde
ben geopend en haar onherroepelijk blijven opsluiten in haar lang verworpen
dat Ina Boudier sterk leunde op een zwakke Duitse bron.244 Verder had hij ont-
kring’. Deze, in de visie van Ter Braak, tekortkoming kan als de tragiek van Top
dekt dat zij die bij tijd en wijle vrijwel ‘natuurgetrouw’ gekopieerd had. Omdat
Naeff, rebel en desondanks dame, gezien worden. Zij doorzag de voosheid van
zij deze bron niet noemde, drong de term ‘plagiaat’ zich bijna onvermijdelijk op,
het milieu en de tijd die haar gevormd hadden, maar was er gevoelsmatig te zeer
aldus Ter Braak. Een woedende Ina Boudier probeerde zijn kritiek te weerleggen
aan gehecht – te conservatief – om zich geheel los te maken en bewust een andere
met een overhaast ingezonden stuk, waarin zij Ter Braak betichtte van ‘onbe-
weg in te slaan. Ze stond met het ene been in een nieuwe tijd waar zij enerzijds
kookte recensies over slechtgelezen boeken’. Onder haar verweer245 illustreerde
met verbazing en verbijstering naar keek en waarin zij anderzijds bevrijding en
Ter Braak nu met vijf uitvoerige fragmenten dat Ina Boudier-Bakker gedeelten
winst erkende. Haar andere been haakte in het verleden, dat ondanks alle hypo-
uit haar bron niet of nauwelijks bewerkt had. Een literaire rel was geboren.
crisie en benauwdheid helder en overzichtelijk was geweest. Dat zij zich bewust
Ina Boudier voelde zich onheus bejegend. Zij had willens en wetens niet
was van deze tweeslachtigheid en er innerlijk strijd tegen voerde, liet zij zien in
bewust geplagieerd, had zich vertild aan de historische stof en was ‘slechts’ bij-
Offers...
zonder slordig met haar bronnen en aantekeningen omgesprongen. Uit haar
Aan de andere kant zag zij ook weinig heil in nieuwe perspectieven; haar
omgeving kreeg zij meteen de nodige steunbetuigingen, sommigen stuurden
overtuiging van de betrekkelijkheid en zinloosheid van alle menselijk streven en
een warm woord naar de pers. Wie ontbrak in het koor van medeleven was Top
hopen werd steeds sterker.
Naeff. Zij stuurde drie dagen na de pijnlijke recensie wel een briefje naar Ina,
De recensie van Ter Braak over Een huis in de rij heeft iets tweeslachtigs. Het
maar daarin danste zij om de hete brij heen. Een dag later schreef zij aan Rob-
lijkt of hij, verrast, van het boek van deze ‘damesschrijfster’ genoten heeft en ver-
bers: ‘Ja, ik las het “Vaderland” ook (moeder heeft het) en was er nogal ontsteld
volgens rationeel zijn genoegen over het boek heeft bijgeschaafd. Zijn omslach-
over. Ze kunnen veel van je zeggen, maar dit zou ik, zoo gedocumenteerd, wel
tig geformuleerde slotzin is in dit opzicht veelzeggend: ‘[...] Een Huis in de Rij, dat
beroerd vinden. De volgende week zal hij mij wel kraken; weer op een andere
als document van Top Naeffs levenshouding zeker tot haar beste boeken
manier.’246 Ina’s poging tot verweer, met het rampzalige gevolg van een regel-
behoort, en – meer in het algemeen – tot de boeken, die men niet weglegt zonder
rechte plagiaatbeschuldiging, vond Top Naeff ongelukkig en dat maakte het
er (met welke gevoelens dan ook) door geboeid te zijn geweest.’
moeilijk contact met haar vriendin te zoeken. ‘[...] het geeft toch een zekere gêne
Ter Braak stond uitgesproken kritisch tegenover door vrouwen geschreven
over en weer, te meer nu Ina zich op het standpunt stelt van de beleedigde en het
proza, dat hij, op Carry van Bruggens werk na, op één hoop veegde.239 Top Naeff
als een bagatel beschouwt. Zoo kan ik het met den besten wil niet vinden. En ik
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
353
vind het lam dat het gebeurd is, en zij niet een behoorlijk verweer heeft geschre-
Het werd een onaangename logeerpartij, waarbij ‘het’ onderwerp onvermij-
ven, of door goed-ingelichte vrienden heeft laten schrijven. De vrouwelijke
delijk ter sprake kwam. Dat was ‘verre van makkelijk’, schreef Top op 3 februari
auteurs staan toch al zoo weinig in aanzien, het slaat op het geheele gilde terug.
aan Robbers. Het had haar geïrriteerd dat Ina over haar boek sprak alsof er niets
Enfin, ik zwijg er maar over, ook tegen haar, want ik weet niet wat ik er van zeg-
aan de hand was. ‘Ik kan niet met twee monden spreken, en heb haar gezegd hoe
gen moet [...]. Een zegen, dat we niet meer voor die 60ste verjaardag staan!’
ik er over dacht, en dat ik haar, al vind ik het nu ook niet bepaald een “halsmis-
In dezelfde brief wijdde zij opmerkelijk milde woorden aan Ter Braak: ‘Ik
daad” [...] in mijn hart niet vrij kan pleiten. Ik vind het spijtig voor de litteratuur
vind Ter Braak – hij moet mij nog kraken – ook de slechtste nog niet. Hij is zeer
(speciaal voor het vrouwelijk departement) dat ze deze “gulle” bron niet eénmaal
geborneerd op het gevoelsgebied (misschien een beetje opzettelijk, maar ook van
heeft genoemd in het boek. Wij zijn niettemin als goede vrienden gescheiden, en
nature) maar hij geeft zich wèl veel moeite en schrijft behoorlijk en gedocumen-
zoo geeft het leven ook nog wel eens een kleine opluchting. [...] Ina heeft het ove-
teerd wat hij, in jeugdige overmoed en pedanterie, ik geloof, eerlijk meent. Ver-
rigens slecht bij mij getroffen, ik was al een week ziek van een meer dan erge ver-
geleken bij Borel die een ploert was, is dit een zuiverder mensch in elk geval. Du
koudheid. Ik wou haar juist in de gegeven omstandigheden niet afschrijven, en
Perron vind ik eigenlijk meer een lastige vlieg of vloo, die op den duur niet veel
bid nu maar, dat ze het ook niet zal krijgen.’
kwaad doet, en te warhoofdig om te begrijpen wat een mal figuur hij zelf slaat
Ze schatte de afloop van het bezoek verkeerd in. Haar scherpe tong en kille
met zijn dikke “familie-roman” [Het land van herkomst, G.V.]. Wij kunnen het dàn
houding, twee van haar kenmerkende eigenschappen die, soms gecombineerd
tóch nog beter.’247 Wat later vond zij, terwijl in haar ogen de hele dagbladkritiek
met een verkeerde spontaniteit, plotselinge irritaties en ruzies konden veroorza-
slecht was: ‘Ter Braak neigt ten goede.’248 Du Perron vond zij ‘onzinnig overschat
ken252, hadden ook Ina Boudier gekwetst. Dat blijkt uit wat zij zich jaren later
[...] in het rijk van Menno ter Braak’.249
herinnerde over haar overnachting in de Johan de Wittstraat: Tops ‘vijandig
Ze stelde een brief aan Ina alsmaar uit; ze zou haar ‘gauw’ eens schrijven, schreef zij op 6 december aan Kitty de Josselin de Jong. Kitty, met beide schrijf-
voor mij nooit meer goed kon worden.’253
sters bevriend, hoopte bruggen te slaan, maar Top Naeff bleek hardnekkig in
Was het een vijandige houding waar Top Naeff zich helemaal niet van bewust
haar veroordeling van Ina’s werkwijze én verweer. Toen Annie Salomons in De
geweest was? Haar smalende aanduiding van Ina als ‘Vrouw Jacob’ in haar brief
Maasbode schreef dat Ter Braak het loden woord ‘plagiaat’ niet had mogen
aan Robbers wijst op enige strijdlust. Anderzijds was Ina Boudier in deze perio-
gebruiken omdat ‘de argeloze goede trouw’ van Ina ‘er dik bovenop’ lag, zei Top
de lichtgeraakt en heeft zij wellicht meer gevoeld dan er was.
250
Haar hou-
Gewoontegetrouw schreef zij Top een bedankbrief – en deze keer meer dan
ding verhardde zich en ook haar woorden werden feller, gescherpt door haar
dat. ‘Van Ina kreeg ik nog een brief, waarop ik haast niet meer weet te antwoor-
karakteristieke spotzucht. Aan Robbers schreef zij: ‘Ja Kitje is Kitje... een geluk,
den,’ schreef Top op 13 februari aan Robbers. ‘Zij vindt, dat wij er allemaal niets
dat ze zoo’n goedaardig (al te goedaardig) karakter heeft, anders stichtte ze niets
van begrijpen, en zit zoo allemachtig “hoog te paard”, dat ik ook maar liever
dan onheilen met al dat gewandel van den een naar den ander in het belang van
zwijg. [...] Zij heeft op haar beurt geen flauw idee hoe moeilijk ze het een ander
de litteraire besognes. Ina heeft juist de satelliet aan haar, die zij noodig heeft.
maakt. In mijn innerlijk gruw ik van den “roman vie” romancée (in het alge-
Ans [Salomons] en zij zijn de paarden voor Jacoba’s zegekar. Tot mijn spijt kan ik
meen), een uitvinding des duivels, even erg als een opera. Maar dat is alles per-
zelfs in de kattebak niet plaats nemen.’251
soonlijk, en zeg ik haar niet eens. Alleen de Kroniek van zoo’n legendarisch leven
tegen haar: ‘Prettig voor je, dat je het zo zien kunt. Ik kan het niet.’
Op 1 februari 1936 zou Ina Boudier een lezing voor de Dordtse Rotaryclub
354
hatelijk optreden tegen mij, in háár huis [...]. Zo beledigend en gemeen, dat het
heeft reden van bestaan (Maria Stuart van Zweig bijv.).’254
houden en zoals gewoonlijk bij Top logeren. Hoewel zij teleurgesteld én geïrri-
Ina’s brief had voor Top meer kapotgemaakt dan deze enkele regels aan Rob-
teerd was door de houding van haar vriendin, meldde zij zich ook deze keer als
bers doen vermoeden. Toen Ina ruim tien jaar later naar het leek dodelijk ziek
logé aan. Ook Top zag ertegen op. ‘“Vrouw Jacob” komt hier 1. Febr. een lezing
was, schreef Top: ‘Voor mij is zij veel jaren geleden gestorven, toen ze met een
houden,’ schreef zij op 22 januari aan Robbers. ‘Het is gek zooals je in de ‘“péni-
paar regels schrift den dolkstoot gaf aan een vriendschap, die ik meende dat de
belen” kunt komen over iets waar je part noch deel aan hebt!’
beste van mijn leven was.’255
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
355
Tot twee keer toe had Top Naeff zich in haar reacties op het Vrouw Jacob-tumult
zouden evengoed op Letje kunnen slaan: ‘Onweerstaanbaar geestig en van een
laten ontvallen dat zij alle ophef ook zo onaangenaam vond voor de vrouwelijke
raakheid in zijn onverbloemd-wraakzuchtige kritiek op de eigen opvoeding, die
auteurs in het algemeen, die toch al zo weinig aanzien genoten. Ze doelde daarbij
een huiver heeft doen gaan door onze toch al zo schuldbewuste moderne pae-
niet alleen op schimpscheuten van critici als Ter Braak en Du Perron, maar ook op
dagogen.’ Ongenuanceerd is ook haar constatering dat Top Naeff ‘de grootheid
Vrouwenspiegel. Een literair-sociologische studie over de Nederlandsche romanschrijfster,
en de pathetiek’ van de door haar beschreven emotionele conflicten ‘welke de
waarop Annie Romein-Verschoor in 1935 was gepromoveerd. In de inleiding
mens in zijn tegenstelling tot de natuur of als faktor in de samenleving ervaart’
schreef Annie Romein wat haar voor ogen had gestaan: niet zozeer een peiling
ontbeert.257 Los gezien van de beschreven milieus gaat het in de meeste van haar
van de kunsthistorische waarde van door vrouwen geschreven boeken, maar meer
verhalen en romans om algemene thema’s als verlangens, illusie, desillusie, de
de vraag: ‘Wat laat zich in onze literatuur van de laatste vijftig jaar aflezen om-
strijd tussen schijn en wezen, en het menselijk tekort.
trent de kulturele betekenis der “vrouwenbevrijding”?’ Het ging haar dus voor-
Ten slotte is het zonder meer tendentieus te noemen dat Romein-Verschoor
namelijk om cultuurhistorische en sociologische vragen en zij stelde expliciet
uit Offers... één werkelijk abominabele – al eerder door een recensent opgemerk-
dat deze niet ‘langs de weg der zuivere literatuur-beschouwing’ te beantwoor-
te! – zin citeert die zij als exemplarisch ziet voor Top Naeffs stijl, die in het alge-
256
den waren.
In de praktijk kwam het erop neer dat zij het literaire werk van de
schrijfsters van haar onderzoeksgebied voornamelijk langs een sociale lat legde en op basis daarvan waardeoordelen uitsprak.
meen trefzeker en verzorgd was en doorgaans ook als zodanig in recensies was geprezen.258 Ter Braak, die uiteraard ingenomen was met de vonnissen van Romein-Ver-
Top Naeff verweet zij dat deze telkens weer met vooringenomenheid de ‘aris-
schoor259, maakte een cruciale opmerking over de visie van de auteur. Hij miste
tocratische lagen’ van de bourgeoisie beschreef, waarbij zij de mensheid in twee
‘een duidelijke afbakening van vrouwelijke tegenover mannelijke litteratuur’ –
categorieën opsplitste, gebaseerd op maatschappelijke tegenstellingen. Dat zij
een van zijn stokpaardjes – maar signaleerde verder dat Romein-Verschoor niet
zich daarbij als vanzelfsprekend solidair opstelde jegens haar personages uit die
verklaarde dat sommige mannelijke schrijvers, zoals Robbers, zo verwant waren
aristocratische lagen, zag Romein-Verschoor als een essentieel tekort. Daarbij
aan hun vrouwelijke collega’s. Hij had gelijk: de term ‘damesroman’, die in die
had zij geringschattende opmerkingen over ‘de kleine man’ aangetroffen. Top
tijd veelvuldig gehanteerd werd, wordt daarmee diffuus.260
Naeffs talent typeerde zij als ‘een kostelijke plant in al te schamele aarde. De fijne
Rechtstreeks commentaar op Vrouwenspiegel van Top Naeff is niet overgele-
wortels van haar aanvoelingsvermogen vertakken zich in het oneindige in de
verd, maar blij kan zij er niet mee geweest zijn. Gezien Annie Romeins maat-
schrale “menschelijkheid” van haar eigen klasse, maar vinden er niet de sappen
schappelijke invalshoek zal zij wel aan een communistische aanval gedacht heb-
voor een spontane, uitbundige bloei.’ Romein-Verschoors benadering kon niet
ben. Haar afkeer voor Romein-Verschoor werd er voor de toekomst door gevoed.
anders dan tot een eenzijdig beeld leiden. Dat de gebondenheid van Top Naeff
Over een foto waarop zij niet erg geflatteerd stond afgebeeld schreef zij: ‘[...]
aan haar eigen milieu haar visie soms beperkt, is onmiskenbaar. Zij was er nu
maar ik troost me met de gedachte dat, als mevrouw Romein-Verschoor mij hier-
eenmaal van doordrongen dat verschillen in achtergrond altijd voelbaar bleven.
op ziet, zij geen oogenblik meer aan mijn bolsjewieksche neigingen zal twij-
‘[...] zulke dingen zijn op den duur bijna altijd onplezierig, het is niet te over-
felen.’261 Dat zij hier haar vooroordeel ten opzichte van ‘links’ pijnlijk bevestig-
bruggen en je voelt het verschil in opvoeding in alle kleinigheden,’ had zij op 3
de, was zij zich ongetwijfeld niet bewust.
januari 1921 aan Prins geschreven. Die opvatting had Annie Romein terecht in
Af en toe verscheen er een publicatie waarin getracht werd het door vrouwen
haar oeuvre gesignaleerd, maar zij verzuimde wel aandacht te besteden aan Top
geschreven werk genuanceerd te benaderen. Zo schreef het Vlaamse blad Vooruit
Naeffs spot en dus indirecte kritiek, die juist de ‘aristocratische’ figuren niet
eind jaren dertig dat het ‘meer dan dwaas’ was al het werk van deze schrijfsters
spaarde. Over Letje bijvoorbeeld zegt Romein-Verschoor alleen maar dat in dit
op één hoop te vegen, immers, er waren ‘enkele zeer knappe’ onder, zoals Top
boek ‘de naaktheid van dit bloedeloos gezinsleven’ ‘louter-geestig’ wordt uitge-
Naeff, Ina Boudier-Bakker, Carry van Bruggen en Augusta de Wit, ‘de dames,
stald, zonder daarbij iets op te merken over de niet eens alleen maar impliciete
die heel wat goed gemaakt hebben van wat velen onder hun zusters verknoei-
milieukritiek die Top Naeff in dit boek spuit. Verderop spreekt zij waarderend
den...’262
over Mary Dorna’s Wanordelijkheden rondom een lastig kind. Haar lovende woorden
356
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
357
Steeds meer werd Top Naeff in beslag genomen door haar moeder, die niet alleen
Soms waren het droevige reisjes, zoals op 25 juni, toen zij naar Westerveld
door neuralgische pijnen gekweld werd, maar ook haar gezichtsvermogen begon
ging om de crematie van Frans Coenen bij te wonen. Niet lang na zijn zeventig-
te verliezen en daardoor wat zij het liefste deed – lezen – vrijwel niet meer kon.
ste verjaardag was hij bezweken aan pemphigus, een zeer ernstige huidaandoe-
Mevrouw Erzey was in haar hele leven verwend geweest en kon zich moeilijk
ning. Top Naeff had hem een felicitatie gestuurd waarin zij hem tegemoet trad
aanpassen aan haar beperkingen. Top voelde zich verantwoordelijk voor haar en
als een van de ouderen die nog ‘met hart en verstand’ kritische richting gaf in De
bezocht haar doorgaans tweemaal per dag in het rusthuis. Ze deed dan wat nood-
Groene en Groot Nederland.268 Haar brief was afstandelijk-bewonderend; een warm
zakelijke klusjes en las haar grote delen uit de krant voor. Haar dagritme stond
contact met Coenen had zij niet. Al vanaf de Elckerlyc-periode had zij in brieven
hierdoor onder druk en haar toch al slechte concentratie werd er niet beter op. Op
wat schampere geluiden over hem laten horen, maar nu vond zij het toch ‘wel
7 maart 1936 vierde mevrouw Erzey haar tachtigste verjaardag. Top organiseerde
een verlies, een van de weinige overlevenden die het wist, en het wist te zeg-
een feestelijk diner voor haar, waar zij met voldoening op terugkeek. ‘De jarige
gen’.269 Welbeschouwd, schreef zij Kitty op 17 juli, was een slechte kritiek van
263
zat aan tafel naast haar vriendin van haar zesde jaar af (mevrouw Tijdeman
) en
het was vermakelijk die “twee mooiste meisjes van Dordt” in haar tijd, nóg aardig met haar grijze kopjes, daar te zien zitten,’ schreef ze aan Kitty.
264
Feest met een ander gezelschap was er eind april, toen de Nederlandse penClub een kleine delegatie van de Vlaamse afdeling ontving in het Haagse
Zijn crematie was uiterst sober; gesproken werd er niet. Top vond zijn afscheid ‘allernaarst’; Coenen had volgens haar beter verdiend, schreef zij op 28 juni aan Mijnssen, die er ook bij geweest was, naast onder anderen Robbers, A. Roland Holst, H.P.L. Wiessing en Annie Romein-Verschoor.
Gemeentemuseum. Top verheugde zich op de komst van oude bekenden als
Kort daarna begon zij met haar man aan een bootreis naar Noorwegen. Aan
voorzitter Fernand Toussaint van Boelaere en Franz de Backer, maar ook op die
Mijnssen bekende zij dat het haar eigenlijk ‘onverschillig’ liet hoe de trip verlo-
van de jongere Maurice Roelants en Gerard Walschap. In Vlaanderen was geen
pen zou, ‘als ik Dordt maar eens uit ben’.270 Top genoot van de bootreis en vond
sprake van een gecultiveerde kloof tussen jong en oud, meende zij, en veel jong
de Noorse kusten een verrassing, maar Noorwegen zelf scheen haar te primitief
Vlaams werk bewonderde zij. Walschaps roman Adelaïde, die vooral in rooms-
om er lang te blijven.271 Haar reis was gezien de financiële situatie in huize Van
katholieke kringen verguisd was, oogstte haar waardering en gaf haar moed: ‘[...]
Rhijn opmerkelijk. Het kwam wel eens voor dat zij in een brief een opmerking
er is kans dat de Vlamingen – lang niet zoo bedorven als onze broeders en zusters
maakte over uitgaven, dure reizen, maar dat was meestal zijdelings. Per slot van
– weer eens gezonde taal zullen spreken. Ver van de ethische nonsens waar we
rekening was praten over geld niet comme il faut. De financiën in de voor velen zo
265
hier in verzinken.’
Helemaal van ethiek gespeend was de middag niet: Wal-
schap hield een lezing over ‘essentieel leven en essentieel kunstenaar zijn’.266
moeilijke jaren dertig werden blijkbaar ook door de Van Rhijns als zó nijpend ervaren, dat Top er expliciet over schreef in een brief aan Robbers.272 De aanlei-
In Hotel du Vieux Doelen genoten de aanwezigen van een ‘schraalhanzig’
ding was een abonnement op Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift, dat zij te duur
diner267, waarvan het Algemeen Handelsblad van 27 april een foto plaatste. Top zag
vond. ‘[...] het bedrag – dat ieder jaar terug komt – is ons te machtig,’ schreef ze
zichzelf en stelde vast: ‘Een ongelooflijke dikke tante! De Belgische gezant is
hem. ‘Ik behoef daar niet over uit te weiden, het is bij ons allen ongeveer hetzelf-
geen adonis, maar naast mij zou men hem een engagement voor Hollywood aan-
de, maar de menschen met vaste salarissen zijn – al worden ze nòg zoo bekort – er
bieden.’ De vanzelfsprekende vertrouwelijkheid met haar Vlaamse collega’s en
toch altijd nog heel wat beter aan toe dan in de zoogenaamde “vrije beroepen”,
vrienden was zó aangenaam dat ze, hoewel ze eigenlijk diezelfde avond naar
zonder eenige ondergrond of pensioen. En van die vrije beroepen is het dokters-
Dordrecht had willen terugreizen, in Den Haag bleef logeren.
vak, ook door de stomme vakregeling – wel het allerberoerdste. [...] Met vereende
Veelvuldig had ze in brieven superieur geschreven dat het voor haar allemaal niet meer hoefde, die uitjes, maar daar bleek zij nu in de praktijk op terug te
358
Coenen haar meer waard dan een goede van menig ander.
krachten kunnen wij het in ons te groote huis nog net bolwerken, maar ook niets meer, en als we het voor een redelijke prijs kwijt konden, deed ik het dadelijk.’
komen. Af en toe ging ze naar Amsterdam om daar een toneelstuk te zien en er in
Een bundel met grotendeels al in tijdschriften gepubliceerde verhalen zou
American of Schiller te overnachten, ze logeerde op het buiten Beukenstein van
opnieuw enig soelaas kunnen bieden, hoopte zij. Terug uit Noorwegen moest ze
de familie De Josselin de Jong en bracht de pinksterdagen door in de duinen bij
er hard voor aan het werk en toen ze alles achter de rug had, ging ze eind septem-
Robbers.
ber een week uitrusten bij haar oude vriendin Cécile van Ameye in Ronse. Van
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
359
daaruit trok ze naar Ingooigem om na vijfentwintig jaar weer eens Stijn Streu-
een ongerepte vrijgezelle dame van begin veertig. Wanneer de zoon van een jong
vels in zijn Lijsternest te bezoeken. Onder het genot van ‘koekebrood’ en ‘onver-
overleden vriendin haar hulp inroept in verband met relationele perikelen, her-
gelijkelijke kweeënjam’273 haalden ze herinneringen op aan de jaren waarin,
leven gebeurtenissen van twintig jaar geleden. Kea Stolk studeerde toen in
achteraf gezien, alles gemoedelijk scheen en die beloftes inhielden. Ze spraken er
Parijs, waar zij een onstuimige relatie met een Slavische kunstschilder had, die in
over literatuur en hun literaire normen; het was, schreef Top in haar bedankbrief
de Eerste Wereldoorlog naar zijn land moest terugkeren en van wie zij nooit
aan Streuvels, ‘tegenwoordig zoo zeldzaam’ ‘vrij-uit te kunnen spreken over de
meer iets zou horen. Vóór zijn vertrek had hij haar geadviseerd het kind dat zij
dingen die ons aan het hart gaan, met een van onze eigen generatie, dien ik als
van hem droeg te laten aborteren. Met deze ingrijpende ervaringen leeft Kea
schrijver bewonder en als mensch altijd zoo gaarne mocht. Er is zooveel aanstel-
Stolk verder. Een beminnelijke bijna middelbare vrouw, aan wie het huwelijk nu
lerij in de wereld gekomen, er zijn zulke kloven tusschen de schrijvers in het
eenmaal ‘gewoon’ voorbij is gegaan, die haar geheim perfect weet te maskeren en
noorden, ieder trekt zich allengs op zijn eilandje terug.’
trouw blijft aan die ene man uit haar verleden.
Huiverend stuurde Top Naeff in oktober 1936 haar nieuwe verhalenbundel, Juf-
gekend heeft, maar daarna een onvervuld leven leeft. ‘Het redelooze en redde-
frouw Stolk en andere verhalen, de wereld in. ‘Bij al wat ik tegenwoordig nog uitgeef,
looze geluk, waarna de vrouw in de Seine springt, of in een passend huwelijk den
heb ik het gevoel van een “privé-uitgave”,’ schreef ze Mijnssen op 16 november.
anderen dood sterft, of in een nuttigen werkkring haar verdere leven slijt. Zij
‘Mijn illusies gaan, afgezien van het schrijven zelf, niet verder dan de enkele pre-
wist het al, de onervarene, met haar reine intuïtie voor het waarachtige, dat zich
sent-exemplaren aan de weinige litteraire vrienden die ik nog heb, en hun reac-
in het vrouwenleven ten hoogste één maal meldt.’ Vanuit dat gevoel, vanuit die
ties daarop. Al de rest is vrij waardeloos geworden.’
overtuiging, is er geen ruimte voor een ander huwelijk, dat zij als een compromis
Opnieuw gaat Top Naeffs aandacht uit naar een vrouw die hevige passie
De uitgave was toch al enigszins een risico, aangezien het korte verhaal, de 274
Wat de
Kea Stolk is zich welbewust van de veranderende tijd en moraal. Top Naeff
opzet van het titelverhaal betreft, zette Top Naeff haar deur op een kier voor een
typeert de ‘goede oude tijd’, net als in Letje, als ‘wreed op zijn wijze’ en Kea Stolk
toen modern procedé. ‘Een deel retrospectief – een zig-zag van heden en verle-
realiseert zich dat de problemen waar zij voor gestaan had inmiddels minder
den – met grote sprongen, veel monologue intérieure en simultaanspel van de
zwaar telden: ‘Al datgene, waarvoor zij zoo duur heeft moeten betalen... het
auteur,’ zei ze er later over.275 Toen hield zij niet meer van deze aanpak, die door
schijnt haar thans wel billijker te koop.’ ‘Juffrouw Stolk’ kijkt met gemengde
een enkeling positief was opgemerkt. Het Zuid-Afrikaanse Ons eie boek zag het
gevoelens op haar leven terug en Top Naeff met haar. De tijd van een schijnbaar
verhaal als een ‘hele nuwe stadium in die werk van Top Naeff’, een overgang tus-
onwrikbare ethiek vloeide weg en af en toe kon het haar voor de ogen schemeren:
novelle, in die tijd in Nederland nog altijd weinig aanzien genoot.
276
sen haar vroegere werk en ‘die saaklikheid van die na-oorlogse prosa’.
360
zou ervaren.
of zij er goed aan gedaan had haar gevoelens voor Royaards, ondanks diens eigen
Ook in haar zoeken naar mogelijkheden in een nieuw literair klimaat was er
gereserveerde opstelling, als ‘vanzelfsprekend’ te kerkeren. Was haar ‘waarheid’
bij Top Naeff sprake van een tweespalt. Zij had moeite met moderne procedés,
‘wijsheid’ geweest? Sterker dan ooit was haar besef van betrekkelijkheid. ‘Het is
terwijl zij van de andere kant los wilde komen van de oude, ‘in de vaart die het
met het leven als met de boeken: voor een ieder staat het er anders in’, schreef zij
tegenwoordige leven nu eenmaal genomen heeft. Aan één kant hebben we de
in ‘Juffrouw Stolk’.‘En waar de een vlot overheen leest, daar hokt de ander...’279
oude, uitgesponnen manier met al haar détails noodig, om de sfeer te maken en
Kitty de Josselin de Jong gaf zij, in een brief van 9 november 1936, een advies
den lezer een duidelijk beeld te geven, aan den anderen verlang ik vurig naar dit
mee op het terrein van liefde en relaties, dat in al zijn omslachtigheid in feite
snellere rhythme met z’n vele sprongen en sous-entendu’s. Of we langzamer-
pleit voor één woord: lef. ‘Ik ben van nature weinig dogmatisch, maar de dingen
hand tot een vorm zullen komen, die juist genoeg van de beide manieren in zich
krijgen als je er de juiste woorden voor vindt, gedrukt soms een gevaarlijk reliëf.
vereenigt, om tot een geheel te komen van sneller wisselende en even verdiepte en
Dat dacht ik vooral toen ik “Juffrouw Stolk” schreef, dat wel een requisitoire
omlijnde beelding...?’277
tegen “het compromis” lijkt. [...] ik zou niet graag willen, dat je in het werkelijke
Juffrouw Kea Stolk, uit het titelverhaal, is directrice van een leeszaal – gemo-
leven alles wat daar in staat als een onoverkomelijk vrouwelijk evangelie
delleerd naar een bekende Dordtse ‘collega’278 – en voor het oog van de wereld
beschouwde. Er zijn, op de “kruispunten” ook andere wegen, dan de weg, dien
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
361
zij ging (gaan móest naar háár aard); niet minder edele, en misschien vruchtbaar-
al wat wij bezitten. Tijdelijk...’ In het licht van dat tijdelijke zien zij ineens dat er
der voor onszelf en anderen. En ik zou haar niet graag tot voorbeeld stellen, al is
geen tijd te verliezen valt en voelen zij zich voor het eerst één. Voor het voorbij zal
ze een kind van mijn bloed! Daarom – dit wou ik maar zeggen – neem wat je zoo
gaan.
in mijn werk tegenkomt, niet al te veel ter harte, en bedenk erbij dat ik een bijna oude vrouw ben, en jij nog aan het begin van alles staat. In een tijdperk, dat in elk geval meer levensmoed kweekt dan het mijne.’ In haar brieven had zij veelvuldig haar dwaaltocht in een nieuwe, verwarrende tijd verwoord, maar in haar jongste novellebundel kwam zij tot mildere uit-
Zelf vond zij het ‘een goed bundeltje op het (beperkt) terrein dat ik beheersch, en tot “de pers” mij van het tegendeel overtuigt, kan ik die illusie behouden’.286
spraken. ‘Het rhythme van onzen tijd dwingt de besten tot concessies en ont-
In Juffrouw Stolk en andere verhalen presenteert Top Naeff het leven als een
neemt aan de eeuwigheid haar langen duur,’ schreef zij relativerend in ‘Het raam’,
optelsom van vergeefsheid, tekort en teleurstellingen. Iedere generatie probeert
een geestig verhaal over de onthulling van een gedenkraam voor een overleden
het beter te doen dan de vorige, maar zal vervolgens, ontgoocheld, op haar beurt
leraar en wetenschapper.280 Ook ‘De boodschap’ ademt een andere tijd. Met een
ingehaald worden door een volgende. De enige overlevingsstrategie biedt relati-
mengeling van sentiment en ironie vertelt Top Naeff over het keurige echtpaar
verende humor. Dat haar spot door sommigen als koud ervaren werd, deerde
Brunner, dat stap voor stap benepen fatsoensconventies opoffert. Eerst wordt
haar niet: ‘Wat is dat tegenwoordig toch voor een gehaspel met woorden als
dienstbode Corry, vertrokken om ergens in de provincie als ongehuwde vrouw
“deernis” en “menschenliefde” in de romankunst? Ik ben allerminst gesteld op
een baby te baren, in huis teruggehaald en na enkele jaren is het echtpaar eraan
dat soort van half-zacht humanisme, dat het leven vervalscht, en niets begrijpt
toe ook dit kind in huis op te nemen. ‘En pal staan, zoo noodig tegenover de ge-
van het grandioos, wreed en teeder spel van licht en schaduw in de menschelijke
heele buurt!’281 In vrijwel alle verhalen spelen twee generaties een rol, waarbij
ziel.’287
Top Naeff minder dan anders overtuigd is van het gelijk van de oudere en ver-
In een van haar toneelkritieken had zij geschreven: ‘Hekelen dat is spotten in
baasd-vertederd ziet hoe zelfbewust de jongeren beginnen aan een leven dat, hoe
haat. [...] Een satyricus is een door het leven ontgoocheld mensch. Wáár hij peilt
kan het anders, ook voor hen decepties en verdriet zal brengen. ‘Je hebt aan zoo
vindt hij modder. Toch graaft hij erin: zijn eigen graf. Maar vóór hij afdaalt glim-
weinig meer houvast als je oud wordt en kijkt neer op een reeks van vergissin-
lacht hij, en jongleert met de kluiten. Hoog, en met voornaamheid.’288
gen,’ schreef ze in een brief.282 Ruim twintig jaar eerder had zij eens in een toneel-
De Nieuwe Rotterdamsche Courant bewonderde in Juffrouw Stolk en andere verhalen
kritiek geschreven over ‘de Dood als Weldoener der menschheid. Hij ruimt het
haar ‘schrijnenden, ontgoochelden humor’, ‘de glimlachende skepsis’ en ‘de
eene geslacht, met al zijn illusies en vooroordeel, op om het volgende zijn tijdelij-
schrander registreerende bitterheid’, uitingen van een ‘gewonde levensliefde’.289
ken waan te gunnen.’283 Van die tijdelijke waan was zij, veel ouder nu, meer doordrongen dan toen zij dit, minder door het leven getekend, in 1913 opschreef.
362
Het verhaal had evengoed ‘Eros en de Dood’ kunnen heten, schreef Top Naeff,‘het mystiek verband daartusschen in zijn primitiefsten staat’.285
J.C. Bloem schreef dat de gevoelige kant van Top Naeff hem niet raakte, de satirische des te meer. In dit opzicht had alleen ‘Het raam’ hem getroffen, maar
Voor het verhaal met de simpele titel ‘Hans en Hansje’ had zij een zwak. De
dat maakte de bundel dan ook het lezen meer dan waard. Hij rekende Top Naeff
titelhelden zijn een jonge man en vrouw, op huwelijksreis in Italië en Parijs. Los
tot de ‘innerlijke revolutionairen’: zij, ‘die de erbarmelijkheid der menschen
van de roes van verkering, verloving en huwelijksdag zijn zij nu voor het eerst op
(niet alleen in de provincie) volkomen doorzien, maar daartegenover geen daad,
elkaar aangewezen – en voelen zich daar onzeker bij, in eerste instantie wat
waarin het eigen leven wordt betrokken, stellen’. Dit was, vond Bloem, zelf wei-
teleurgesteld in hun verlangens en verwachtingen: was dit nu alles? Staande voor
nig ondernemend, geen laksheid; het kwam voort uit de wetenschap dat alle
het beeldhouwwerk Amor en Psyche voelt de man zich onhandig. ‘Te ver bene-
menselijke daden en hun ‘aureool van bombarie’ tot niets leiden, omdat mens en
den het voorbeeld zouden zij blijven, een pijnlijke mislukking in den vroegen
wereld blijven wat zij zijn: een armzalig iets.290
ochtend...’284 In Parijs komen zij terecht in een rouwstoet, die hen als vanzelf de
Hoewel de persreacties op Juffrouw Stolk overwegend positief waren, ervoer
kerk in voert waar de dodenmis wordt opgedragen. En daar raken beiden onder
Top Naeff de kritieken als ‘ergerlijk van oppervlakkigheid en onwil’, schreef zij
de indruk van de onbekende dode en de rouwende kerkgangers. Zij ervaren voor
Robbers op 25 november. Als zij het zich veroorloven kon, zou zij nooit meer iets
het eerst de dood, die ‘behoort tot het leven, dat wil zeggen, tot al wat wij zijn, en
buiten de kleine kring van haar vrienden willen uitgeven, voegde ze eraan toe.
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
363
Eén recensie raakte haar bijzonder: die van Menno ter Braak. Die had zijn
ceerde oordeel over Top Naeff tendentieus weergegeven. Van enige nuance is al
bewondering voor Een huis in de rij wat besmuikt gepresenteerd, maar nu loofde
helemaal geen sprake meer in een oordeel over haar romans in Het kinderboek:
hij Juffrouw Stolk en andere verhalen ongecamoufleerd. ‘Een uitstekende bundel’,
‘Menno ter Braak rangschikte die daarom denigrerend onder de noemer “Dames-
291
stond in de onderkop van zijn bespreking.
Hij schreef dat Top Naeff onder de
gematigd-realistische romanschrijfsters de enige met een persoonlijk idioom
Als Top Naeff in handboeken of literair-analytische publicaties ter sprake
was, de stijl van ‘de gedesillusioneerde “dame”’, zoals hij al bij Een huis in de rij
komt, is dat vrijwel altijd in de sfeer van ‘damesauteurs’, voor wie de serieuze lite-
– ‘haar knappen roman’ – gezegd had. ‘In het werk van Top Naeff treft telkens
ratuurbeschouwer geen oog heeft, en als schrijfster van ‘die feuilletondikke pil-
weer èn de scherpe, ironische objectiveering van de Nederlandsche gedachten-
len’295 – een vreemde kwalificatie, waarvoor met enige moeite hooguit Voor de
wereld èn (des ondanks) de gebondenheid van de schrijfster aan juist deze onder-
poort in aanmerking zou kunnen komen.
werpen. Het is, alsof zij niet genoeg kan krijgen van een milieu, dat zij met de
Zelf maakte Top Naeff overigens ook een onderscheid tussen ‘literatuur’ en
koele belangstelling van de sceptische buitenstaandster honoreert; zonder dat
‘lectuur’ van schrijvende vrouwen, en daarmee bracht zij een scheiding aan tus-
milieu zou Top Naeff waarschijnlijk niet schrijven (of minder goed schrijven),
sen ‘schrijvende vrouwen’ en ‘dames-schrijfsters’. De laatste typeringen hanteer-
zonder haar superieure ironie zou het milieu ons niet meer vermogen te interes-
de zij al in 1905, toen zij schreef dat het ‘schrijvende vrouwen’ niet om een simpel
seeren.’ Alle verhalen getuigden volgens hem van ‘het sterke talent der “dame”.
boeiend verhaal ging waarmee de lezer gevleid moest worden. ‘De jaarlijksche,
Men heeft Top Naeff haar zuurheid verweten; ik zou zeggen, dat die zuurheid
lijvige boekdeelen der dames-schrijfsters daarentegen worden verslonden. Ze
het nu precies was, die haar, met behoud van d e z e l f d e ingrediënten en zelfs
zijn zoo echt-gezellig, boeiend niemendal inspannend, flinke druk, het dikke
d e z e l f d e rancune jegens het leven, tot een schrijfster van formaat maakte, op
boek in de portefeuille!’296 Een vertegenwoordigster van de eerste categorie was
een geheel a n d e r plan dan welke harer vrouwelijke collega’s van haar generatie
voor haar Augusta de Wit, terwijl Cornélie Noordwal in haar ogen een dames-
ook.’
364
romans”.’294
schrijfster was. Het is alsof een lid van de Forum-generatie aan het woord is. Ook
De geprezene zelf wist niet goed wat ze met deze loftrompet aan moest; Ter
in de jaren dertig hanteerde zij deze visie nog. Toen haar eens gevraagd werd een
Braak had niet alleen een visie op haar werk gegeven, maar was haar ook persoon-
artikel te schrijven over de populaire Duitse veelschrijfster Vicky Baum297 had ze
lijk erg dichtbij gekomen. Aan Kitty de Josselin de Jong schreef zij: ‘Zij hebben
dat geweigerd omdat haar ‘lust’ helemaal niet uitging naar ‘een auteur van het
mij nu weer voor een tijdje een “dame-complex” in de schoenen geschoven, sinds
gehalte van Vicky Baum, das lohnt sich nicht, en het is met één zin gezegd. “Een
mevr. Romein-Verschoor uitvond dat wij maar “mevrouwen” zijn. En eigenlijk
erotisch geschoolde Jo van Ammers-Küller en een voortreffelijke journaliste.” Ik
moet je zulke jongens beklagen, die zoo geabsorbeerd worden door hun eigen
lees haar graag – in den trein. Maar ’t is nog nooit in mijn hoofd opgekomen deze
“intelligentie”, dat dit hen zelfs belet de eenvoudige quintessence van een een-
romans [...] onder de “litteratuur” te rekenen!’ Zij noemde haar kortweg een
voudig verhaaltje te begrijpen, en die, waar ze dan, trots alle verzet, gedwongen
‘vaardige schrijfdame’.298
worden iets te waardeeren, dit nog trachten te bemantelen met een poging tot
De kritiek van veel jongeren op het werk van de oudere generatie irriteerde
psycho-analyse van den menschelijken persoon, uit benauwdheid dat er één war-
Top Naeff en maakte haar onzeker, maar zij sloot zich er niet voor af. Toen zij
mer woord van bewondering aan hun pen zal ontsnappen.’292
eind 1936 proza van Schnitzler herlas, schrok zij er zelf van dat dit epische werk,
Ondanks Ter Braaks genuanceerde oordelen over Top Naeff presenteren hui-
dat zij altijd zo graag gelezen had, bij herlezing zo snel vervluchtigde. ‘Je denkt
dige statusbepalende standaardwerken, zoals het Literair lexicon en het Biogra-
dan wel eens,’ schreef ze op 23 december aan Mijnssen, ‘zouden de “jongeren”
fisch woordenboek, haar hardnekkig als slachtoffer van Menno ter Braak: ‘In de
met hun minachting voor het fijner detail dan toch nog een schemer van gelijk
jaren dertig ondervond haar werk veel kritiek van onder anderen Menno ter
hebben? Ik wil er moeilijk aan, te meer omdat ze met al hun groote gebaren er
Braak en Annie Romein-Verschoor’ en: ‘Een invloedrijk criticus als Menno ter
zelf weinig of niets van terecht brengen en het alleen als wapen tegen ons uitspe-
Braak liet zich in nogal schampere bewoordingen uit over “tante Top” en haar
len. Maar toch slaat me de schrik om het hart als ik merk hoezeer dat lichte, dat
esthetische normen, al wilde hij wel erkennen dat zij in haar soort (dat van de
mij zoo lief is, uitwischt.’ Het liet haar niet los en kort daarop begon ze er weer
damesliteratuur) rijp werk leverde.’293 Met dit laatste wordt Ter Braaks genuan-
over: ‘Deze vragen interesseeren mij in het bijzonder omdat er tusschen de
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
365
schrijvers van de, ik zal maar zeggen, Schnitzler-periode en de tegenwoordige
De tijdgeest bleef verwarrend. In Duitsland paradeerde de ss, Spanje werd ver-
jonge menschen, die daar weinig meer voor voelen, zoo’n onwaarschijnlijk
scheurd door een burgeroorlog, communisten predikten hun eigen heilstaat, de
groote kloof is gevallen. Voor een deel aan hun oppervlakkigheid toe te schrijven,
afstand tussen ‘links’ en ‘rechts’ groeide, de agressie verscherpte. Leuzen en
voor een ander deel toch te zoeken in die litteratuur zèlf. [...] Ik heb mijn heele
woorden beconcurreerden elkaar in een helse kakofonie. ‘Er is overal veel misè-
leven “gezworen” bij het détail – overtuigd, dat dit niet alleen de verfijning, den
re,’ schreef Top in een brief over familieverwikkelingen, ‘de buitenlandsche poli-
glans en de verdieping eraan geeft, maar dat het zelfs het geheele boek of verhaal
tiek en donderwolken nog daargelaten.’303
“maakt” – maar tegenwoordig twijfel ik wel eens naar den anderen kant – al het
Al heel lang was zij ervan overtuigd dat de superioriteit van het eigen stand-
gezwets over “monumentaal en groote lijnen” nu daar gelaten – of het toch niet
punt mensen van links tot rechts tegen elkaar opzette: ‘Een niet-te-verkroppen
in de eerste plaats “de greep” is, die erover beslist? Het raakt mij trouwens aan
weerzin tegen den “ongelijke”, die christenen tot anti-semieten, joden achter-
den lijve – ik kan er eenvoudig niet anders komen dan langs den weg van het
dochtig en vaak ten onrechte wantrouwig maakt, die den geloovige hooghartig
détail – en bij de meeste jongeren haalt mijn beste werk – waar mijn eigen gene-
op den ongeloovige, de ongeloovige smalend op den geloovige doet neerzien,
ratie nog veel van houdt – dan ook niet meer dan een succès d’estime, onverschil-
het instinct tot zelfbehoud en zelfverheffing, dat welbeschouwd overal mensch
ligheid of een soort van onbepaalde vijandigheid. Elke generatie heeft blijkbaar
anti mensch stelt.’304 Dat die zelfverheffing steeds harder in opzwepende strijd-
haar vóórliefdes en haar dwalingen, en die na te speuren houdt me op het oogen-
kreten uitgeschreeuwd werd, beangstigde haar. Zij voelde zich bekneld in een
299
wereld waarin het massale alle individualiteit dreigde te vermorzelen. Begin
blik sterk bezig.’
1937 schreef zij, wat zij zo zelden deed, een door de tijd ingegeven gedicht – ‘VanOp oudejaarsdag 1936 schreef Top Naeff een somber gestemde brief aan Frits
daag’ – dat zij Robbers aanbood voor zijn Elsevier.305 Het paste ‘zeer bepaaldelijk
Lensvelt. Ze kwam vrijwel nooit meer in Amsterdam, schreef ze ‘Lens’, en daar-
in dézen tijd,’ schreef zij hem op 29 januari en in dit opzicht hoopte zij dat het
mee gebruikte ze onbewust een metafoor voor de sleur waarin zij beland was. En
over een paar jaar verouderd zou zijn. Haar vers, waarin zij haar twijfel over een
áls ze ging, voor een sporadische vergadering van de Toneelschool, zat ze vier uur
door leuzen gepolariseerde en gespleten mensheid uitte, is inhoudelijk interes-
in de trein om één middag in de Marnixstraat te zitten. Toneel zag zij niet zo heel
santer dan de weinig spectaculaire vorm waarin het geschreven is. ‘Politiek’ had
veel meer, maar zij had zich wel geërgerd aan een gelegenheidsstuk dat Pom Nij-
zij nooit in haar kunst willen bedrijven, maar nu drong het engagement – het
hoff en Anton van Duinkerken geschreven hadden bij gelegenheid van de verlo-
woord zou zij nooit zelf gebruikt hebben – zich aan haar op.
ving van prinses Juliana en prins Bernhard, in september van dat jaar, en hun aanstaand huwelijk. Volgens Top hadden zij het ‘in drie weken uit hun poëtische
Vandaag
mouwen’ geschud – en het resultaat was ernaar. De auteurs zelf erkenden dit en Nijhoff besloot zelfs het stuk niet langer te laten opvoeren.300 En ook ‘al die rare
Dit uitwas van den tijd,
rijmelarij, die uit de oranje-gezinde pennen druipt’ irriteerde haar. ‘Maar al was
Waarin wij leven moeten
er wat goeds uit gekomen[,] er is toch nergens meer aandacht voor. En dat is het
In horden en in stoeten,
ergste. Wij hebben – vergeleken bij nu – in onze bloeiperiode nooit genoeg ge-
Elk in zijn eenzaamheid.
waardeerd wat we, trots alle moeilijkheden, toch hadden aan belangstelling en gezelligheid [...].’ Aan het eind van haar weemoedige brief raakte zij aan wat
[...]
‘Lens’ wel had en zij niet: Lensvelts zoontje Boed, dat zij in haar verbeelding zag lopen langs het strand in Veere om schelpen te zoeken. ‘Hij is zoo’n aandoenlijk lief mannetje. Dat dacht ik dezen zomer nog in Schoorl.’
301
Met al uw groote woorden?
Ze was opgelucht dat de feestdagen bijna voorbij waren: ‘Ik ben altijd blij als we door al die duisternissen en tradities weer heengebroken zijn.’
Hoe zijt gij mij gezind
302
Ginds martelen ze en moorden, En de asch waait met den wind.
De volgende dag begon een nieuw, lang jaar.
366
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
367
[...]
Duitse schrijvers er na het ingaan van het Hitlerbewind nog slechts twaalf in Duitsland woonden – met Hitler meegerekend dertien, voegde hij er cynisch aan
Ga heen, ik wil u niet,
toe.
Uw leuzen en fanfaren,
Top Naeff vond het een zeer geslaagde bijeenkomst, ‘dank zij Jules Romains
God zal de ziel bewaren
eindelijk bevrijd van de politieke heibels’. Het gezelschap van haar Nederlandse
Die niet uw werk doorziet.
metgezellen – onder anderen haar vriendinnen Jo Zwartendijk en Kitty de Josselin de Jong en verder Anthonie Donker, Johan Fabricius en Constant van Wessem – vond zij aangenaam, ook al omdat het contact met ‘de jongeren’ prettig was. Op
[...]
het terrein van de Wereldtentoonstelling liep zij ontspannen met Van Wessem De wereld ligt in nood
aan een Eskimo-ijsje te likken. Meteen na het congres werden zij en Wim, die
Daar staat een kind te schreien...
haar in Parijs vergezeld had, door ‘een autocar’311 met slechts enkele andere toe-
Raapt, helden der partijen,
risten opgehaald en via Duitsland naar Oostenrijk gebracht. Vanuit Nördlingen
Zijn vlieger uit de goot.
stuurde zij een prentbriefkaart naar Kitty. ‘Kampf dem Verderb!’ schreeuwde het poststempel, dat eraan herinnert dat Duitsland niet meer het onschuldige va-
Dat in landen met een dictatoriaal regime de literatuur hevig bedreigd werd, ver-
kantieland was waar Top in het verleden zo graag met Robbers en Mijnssen in
ontrustte haar: ‘Wij hebben in Duitschland, het land dat cultureel op zulk een
gereisd had. De politieke situatie in het land heeft zij zeker niet als een beletsel
hoog peil stond, een afschrikwekkend voorbeeld van verval over de geheele linie:
gezien er te verblijven; een minderheid in die tijd hechtte aan principieel ‘poli-
zijn tooneelkunst, zijn boek-kunst [...].’306
tiek correct’ reizen.
De zomer van 1937 ging voornamelijk op aan een dolce far niente, dat begon met
Herman Robbers had geen ambitie gehad om dat jaar het pen-congres in
een tochtje langs de Belgische kust. Eind juni reisde ze naar Parijs, waar de
Parijs bij te wonen. Hij voelde zich er ‘niet meer zoo geschikt voor’, had hij Top
Wereldtentoonstelling gehouden werd, om er toch weer eens een pen-congres bij
op 4 juni geschreven. ‘Een soort moeheid misschien [...]. Die eeuwige maaltij-
te wonen. Veel zin had ze er niet in, alle tumult van vorige congressen indachtig,
den! Je hangt heelemaal af van je toevallige buurdame of -heer.’ Waar hij ooit
maar Kitty de Josselin de Jong wist haar over te halen. ‘Maar ik zal ditmaal “onof-
van genoten had, zag hij nu als een opgave. De altijd actieve Robbers was moe
ficieel” gaan, als een verloren schrijfster,’ schreef zij aan Toussaint van Boelaere,
en energieloos geworden. Hij ging die zomer zó achteruit dat hij moest wor-
‘maar met behoud van mijn vrijheid, en van plan daar ruim gebruik van te maken,
den opgenomen in de Amsterdamse Boerhaavekliniek, waar hij in zijn bed de
terwijl de vergadering “la liberté de la parole” verdedigt.’307 Het congres viel haar
septemberaflevering van ‘zijn’ Elsevier’s Maandschrift – sinds januari 1937 was Geïl-
308
nadrukkelijk
lustreerd uit de titel geschrapt – nog corrigeerde en het oktobernummer, dat hij
dat het de pen-club er niet om ging politiek te voeren en dat zij tegen geen enkel
niet meer zou zien verschijnen, samenstelde. Toen zijn toestand ineens verslech-
deze keer mee. In zijn openingsrede zei voorzitter Jules Romains
309
Hij waar-
terde, begreep hij dat hij de kliniek niet meer levend verlaten zou. ‘Hij heeft
schuwde tegen politieke discussies, die de kracht van de pen zouden kunnen ver-
afschuwelijk geleden, physiek en moreel,’ schreef Top er later over.312 Op 15 sep-
zwakken. Hoe moeilijk dit soort principes in praktijk te brengen was, bleek toen
tember stierf hij, toch nog vrij onverwacht. De dag daarvoor was Top Naeff naar
nog diezelfde middag door de Spaanse delegatie aandacht werd gevraagd voor
het ziekenhuis gegaan. Haar negenenzestigjarige vriend, die toen al buiten
Federico García Lorca, die in augustus van het jaar daarvoor door de franquisten
bewustzijn was, zag zij niet meer; zij was er vooral op verzoek van Jet Robbers,
regime was, op voorwaarde echter van volkomen geestelijke vrijheid.
310
Een voorstel om tegen de executie te protesteren werd uitein-
die een en ander in naam van haar man wilde bespreken. Het was Robbers’ grote
delijk een protest tegen ‘alle’ executies. Ook al had Romains het onpolitieke van
wens dat Top zijn redactiewerk voor Elsevier’s Maandschrift, het blad dat hem zo
de pen willen benadrukken, de politieke situatie in Europa beheerste toch een
dierbaar was, zou overnemen; zij had hem op zijn verzoek wel vaker officieus
deel van het congres. Lion Feuchtwanger wees erop dat van de honderd bekende
geholpen met oordelen.313 Ook was het Robbers’ wens dat Top bij zijn begrafenis
was gefusilleerd.
368
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
369
op Westerveld zou spreken. ‘Wat zij mij opdroeg, woog me heel zwaar,’ schreef
of ‘noode’, ‘in liefde’ of ‘in haat’? Er spreekt een tweeslachtige houding uit; er
Top later, ‘maar toen ik er stond, vond ik het goed, en kwam het er onder al die
zijn dagen dat haar voeten haar ‘niet verder dragen’, maar ook momenten waar-
oprechte vrienden ook niet op aan wie de woorden uitsprak.’314 Lode Zielens
op haar handen zich ‘vastklemmen aan den aardschen disch’. Niet lang daarna
sprak namens de Vlaamsche Vereeniging van Letterkundigen. Hij memoreerde
verscheen, ook in Elsevier’s, ‘Overgave’, waaruit een uit weemoed geboren doods-
onder meer dat Robbers meteen oog had voor de kwaliteiten van bijvoorbeeld
verlangen spreekt. Haar besef van gemis en haar heimwee naar de doden deden
315
Walschap en Elsschot.
haar verlangen naar het overschrijden van de drempel waarover inmiddels al
Top Naeff herdacht, in aanwezigheid van onder anderen Gerard Walschap,
zovelen haar voorgegaan waren. Wat viel er nog te hopen?
Ina Boudier-Bakker, Frans Mijnssen en Victor van Vriesland, haar oude vriend
In ‘Overgave’ schreef zij dat sterven niet moeilijk is voor ‘Wie aan zijn won-
als schrijver, redacteur, uitgever en typeerde hem samenvattend met ‘het,
den stil-aan is verbloed’ – die ‘Sluit de oogen: het is goed.’ Doodgaan betekent
helaas, verouderd begrip van “lettré”’. Het was een warme toespraak waarin zij,
ook het terugzien van hen die voorgegaan zijn:
kenmerkend, niet expliciet verwoordde wat Robbers voor haar persoonlijk betekend had. Haar tekst werd op verzoek van de redactie in Elsevier’s Maandschrift opgenomen.
316
‘Ik had het liever niet gedaan. Beter is het ze te laten verwaaien
met den wind en verwelken met de kransen. Maar weigeren wilde ik dit natuurlijk niet.’
317
O, mijne vrienden, al te lang verbeid, Treedt gij mij tegen uit uwe eeuwigheid, Die me in den bloei van mijnen dag verliet? [...]
Nog geen twee weken later stierf Maggy Mijnssen. ‘Hoevelen missen we er 318
al!’ schreef Top aan haar weduwnaar.
‘Het is me soms, of ik nog maar alleen op
Wij ijlen door de ruimte en den tijd... ’t Is goed, ik ben bereid.
de wereld over ben. [...] En Zaterdag zullen we opnieuw samenzijn, waar we al zooveel voetstappen hebben staan.’ Voorbije tijden herleefden. De onbekommer-
Aan Mijnssen, die in de zomer van 1937 van Amsterdam naar Den Haag verhuisd
de dagen in Antwerpen, haar eerste bezoek aan de Mijnssens in 1907, vóór haar
was, had ze geschreven ook dikwijls naar een verandering van omgeving te ver-
eerste verhaalvoordracht in het Concertgebouw, sneeuwhoen op de borden in
langen, maar: ‘Soms grijpt mij elke verandering aan en vraag ik me af: wat zou ik
Mijnssens eetkamer. Beloftevolle dagen waren het geweest.
eigenlijk nog begeeren?’321
Toen zij hoorde hóé ziek en depressief Mijnssens vrouw geweest was, kon zij 319
‘Het is nog meer “ons eigen” wat wij schrijven, dan wat wij zeggen,’ schreef
zich met Maggy’s dood verzoenen. ‘Dan gaan je gedachten naar Effi Briest , die
zij eens in een brief.322 Haar omgeving kon haar vaak bijzonder pessimistische
zei “’t is net als met een diner, waarvan je wat vroeger op moest staan dan de ande-
literaire uitingen moeilijk combineren met de opgewekte indruk die zij altijd
ren. Vraag je later, of je veel gemist hebt, dan zeggen die anderen: och neen,
maakte. In de familie Naeff kwamen depressies voor en Top bekende al vroeg dat
eigenlijk niet zooveel.”’
zij zelf ook een zwaarmoedige aard had. Maar deze was voor haar familie en
Na de begrafenis van Maggy, toen iedereen de begraafplaats verlaten had,
bekenden ‘niet merkbaar’.323
ging Top met een familielid van Royaards nog eens terug ‘naar de plek waar onze
Voor Ter Braak sprak uit het gedicht ‘Overgave’ ‘een gevoel van resignatie
dooden zoo wonderlijk dicht bijeen liggen, als was het zoo geschikt’, schreef zij
tegenover den dood, dat wel heel merkwaardig aandoet bij deze sceptische
Mijnssen.320 ‘Er ging toen van de stilte en de vochtige herfstlucht zooveel rust
vrouw, de ontgoochelde “dame” bij uitstek, maar tevens verreweg de verdienste-
uit, iets werkelijk goeds – [...].’ Onze dooden. Mijnssens Maggy, Tops Willem.
lijkste der “dames-auteurs” door dit critisch besef’.324
Het was niet alleen het gemis – het was ook het gevoel tekortgeschoten te
370
zijn: ‘Bij ieder die sterft heb je ’t knagend gevoel hem te weinig te hebben gewaar-
Een literair uitje naar België, in november, was een verademing in een periode
deerd. ’t Schijnt ons noodlot.’
van rouw. Op initiatief van de Vlaamsche Vereeniging van Letterkundigen wer-
Rouw en reflectie op eigen leven leidden tot gedichten waarin dood en ver-
den hier drie ‘Hoogdagen der Vlaamsche letteren’ gehouden, op 13, 14 en 15
langen naar overledenen domineerden. In het septembernummer van Elsevier’s
november. Het lag in de bedoeling iedere drie jaar een overzicht te geven van wat
publiceerde zij ‘Hoe?’ – waarin zij zich afvroeg hoe zij ooit zou sterven: ‘gewillig’
Vlaamse schrijvers hadden gepubliceerd en tevens de samenhang van volk en
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
371
literatuur te bevorderen.325 Diverse Nederlandse auteurs reisden naar het zui-
daar aanlokkelijker [...] dan al deze deftige officiëele toestanden van tegenwoor-
den, zoals Boutens, Van Duinkerken, Van Vriesland, Top Naeff, Ina Boudier en
dig’.327
Kitty de Josselin de Jong. Ook enkele niet-Nederlandstaligen gaven acte de pré-
Thuis wachtte haar veel werk nu zij onverwacht weer betrokken was bij een
sence, onder wie Jules Romains. Emmanuel de Bom, Gerard Walschap en andere
tijdschriftredactie. Ter Braak vond haar Elsevier-redacteurschap een goede ont-
Vlamingen fungeerden als gastheer. Het programma was bont en varieerde van
wikkeling. ‘De keuze van Top Naeff op deze plaats als opvolgster van Robbers
een bezoek aan het Antwerpse Plantijnmuseum en een rondvaart over de Schelde
kan slechts tot voldoening stemmen,’ schreef hij328, die enkele jaren eerder nog
tot een trip naar Brugge en een congreszitting in het Paleis voor Schoone Kun-
met haar geconcurreerd had bij de redactionele Vaderland-vacature.
sten in Brussel. ’s Avonds ging hier Teirlincks toneelstuk De ekster op de galg in première. In een Brusselse kroeg schoot Romains in de roos van een schietschijf.
De haar onbekende A.M.W.J. Hammacher en J.G. van Gelder, die de beeldende kunst onder hun hoede hadden, werden haar mederedacteuren. Ze kreeg met
Een foto die gemaakt werd in het Brusselse hotel Atlanta toont een deel van
hen een prettige band. Na een eerste onwennige periode, waarin zij stapels ach-
het gezelschap. Top Naeff poseert, als zo vaak, stralend centraal, met links van
terstallige kopij aantrof, groeide zij al snel in haar nieuwe functie. Eind 1937
haar een ogenschijnlijk gereserveerde Ina Boudier-Bakker. Vóór de reis had Kitty
schreef zij aan Kitty: ‘’t Is een soort van nieuwe wereld, met ontelbare draden en
min of meer bezorgd aan Top gevraagd hoe dit nu moest, gezamenlijk in België.
connecties, en eer ik het allemaal een beetje naar mijn hand gezet heb, komt er
Top antwoordde op 10 november dat zij en Ina Boudier in gezelschap best met
veel kijken. Maar ik kan het, geloof ik, wel aan, en merk niets van de donkere
elkaar konden omgaan en dat Kitty niet bang hoefde te zijn voor het verdelen van
dagen en de mist, zóó zit ik over mijn naaste plichten gebogen. En ’s avonds val
haar sympathie voor beide vriendinnen. ‘Het overige is mijn zaak. Ik heb daar
ik van het eene boek in het andere. Wat wordt er waanzinnig veel geschreven! En
veel verdriet van gehad, maar ik heb dit nu niet meer. Stellig worden we eenzaam
niet eens slecht. Alles passabel, maar zelden verrukkend.’329 Aan Streuvels, die zij
tusschen de velen, die niet met ons jong zijn geweest, en het is even treurig
tijdens de Hoogdagen weer gesproken had, schreef zij dat haar veel kopij werd
iemand te verliezen door het leven als door den dood. Maar ik verkies deze een-
aangeboden, maar dat deze zelden iets wás. ‘Maar iedereen schrijft ook maar
zaamheid boven een zoogezegde vriendschapsverhouding, waarin ik niet ade-
tegenwoordig! En wie op een tram moet wachten, dicht aan de halte een vers.’330
men kan. En zelfs wanneer de dood ons eenmaal scheidt, op een nog onherroepe-
Zij bedelde om werk van hem omdat zij zo graag het peil van de bellettrie wilde
lijker wijze dan deze, zal ik niet het gevoel hebben dat ik, na de vergeefsche
verhogen.
pogingen die wij deden, nog iets had kunnen doen om de verschillen in wezen en
In een ‘Aan de lezers’ presenteerde zij zich in de januariaflevering van 1938.
gezindheid te overbruggen. Voor weinig menschen in mijn leven heb ik vriend-
Zij hoopte met haar kritieken een evenwicht te vinden tussen de twee uitersten
schapsgevoelens gehad zóó van alle smetten vrij als vele jaren voor Ina. Dat had
in literatuurbenadering: zij die lazen om ‘de inhoud’ en zij die lazen om ‘de wijze
zij kunnen weten, en dat had haar van meer waarde moeten zijn dan de laster-
waaróp’. Daarbij trachtte zij te steunen op bezinning en kritisch oordeel die zij
praatjes van haar vrienden en kennissen. Zoo is ’t Kitje. Ik geef niet licht een
inmiddels had opgebouwd: ‘Wat een vrouw zelden tot blijmoedigheid stemt,
vriendschap prijs, maar als het daartoe gekomen is, trek ik de streep – doorhalen
durf ik in deze tot mijn voordeel te rekenen. Het zijn de jaren.’
en verder gaan, zei Strindberg, de wereld is wijd genoeg voor ons beiden.’ Door het grote gezelschap was er genoeg gelegenheid elkaar niet steeds voor
Die jaren groeiden aan: haar zestigste verjaardag, op 24 maart 1938, naderde en
de voeten te lopen. Ze hernieuwde en verdiepte oude vriendschapsbanden met
eind 1937 al had Kitty de Josselin de Jong laten doorschemeren dat aan een groot-
Vlamingen en maakte kennis met jongeren. Na afloop schreef ze aan F. Toussaint
scheepse huldiging gedacht werd. Top voelde er niets voor – ze liet zoveel moge-
van Boelaere: ‘Een Hollandsche dame spreekt men aan met: Top. Tout simple-
lijk haar verjaardagen geruisloos voorbijgaan en ook haar vijftigste had ze niet
ment. Ik overwin op dit punt nu mijn laatste schromen en zeg: wij kennen elkaar
gevierd. Ze bezweek na enig verzet voor Kitty’s charme en stemde toen maar in
thans lang genoeg, in vriendschap en, ik durf zeggen, in letterkundige verwant-
met de plannen voor een feest, waarbij zij wel zelf een flinke vinger in de pap wil-
schap, en zijn het privilegie waardig.’326
de hebben. Via haar moeder kwam haar ter ore dat Kitty dacht aan een voorstel-
Hoewel zij van dit soort congressen genoot, vond zij ‘de vroegere bohème
372
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
linkje waarin romanfiguren van Top Naeff letterlijk ten tonele zouden worden
373
gevoerd, met tot de jarige gerichte teksten. ‘Maar o lieve Kit, als je wist hoe wars
gie die haar pincet feilloos plaatst op de plek van de kwaal’.335 Vaak werd opge-
ik van zulke vertooningen ben! Doe me dat niet aan! Zelfs met mijn bruiloft is dit
merkt dat Top Naeff veruit de meerdere was van haar vrouwelijke collega’s, die
het scherpst consigne geweest, door niemand overtreden. Het spijt me diep dat
meer succes hadden dan zij.336 Victor van Vriesland meende: ‘Niemand heeft
ik het je zeggen moet, want ’t zou een kolfje naar je hand zijn geweest als Lies-
zooals Top Naeff met het schier boosaardige leedvermaak van de insider het
beth, Juffrouw Stolk, of Letje “op te treden”. Maar heusch, daarmee doe je mij
gezeten burgerdom en deftige familieleven uitgebeeld. Daarin was een haat, die
geen plezier, integendeel het zou mij als zestigjarige doodelijk benauwen van
gedeeltelijk zelfhaat maar ook een tikje liefde en verteedering bevatte.’337
zulke litteraire grapjes, persoonlijk of met mijn werk, het middel- en mikpunt te
Jo de Wit meende dat Top Naeff om ‘haar distinctie’ wel eens te mevrouwerig
zijn, hoe verteederd en vleiend ze ook aan jelui naarstige pennen zouden ont-
werd genoemd. Ten onrechte: ‘[...] deze vrouw is, in den grond van haar hart, een
vloeien.’331
revolutionnaire.’ In haar overigens niet erg fraai geschreven stuk peilde De Wit
Ruim een maand voor het feest trachtte ze alles nog af te blazen. Ze schreef
scherp een kernthema in Top Naeffs werk: ‘[...] wat is menschelijke liefde waard?
Kitty, op 10 februari: ‘[...] nu moet ik tóch zeggen: stop! Ik kan er niets aan doen,
Bestaat er durende, beantwoorde én hooggedragen liefde en is soms onbeant-
ik bén eenvoudig geen mensch voor zulke huldigingen: het gaat in tegen mijn
woorde liefde niet het beste wat het leven te bieden heeft? Omdat deze liefde uit
diepste natuur – en nu het realiteit dreigt te worden ben ik me dit al te bewust
eigen bron put en niet anderen opteert... Een verlangend vragen, dat erkennen
geworden. Ik ben geen mensch voor “comités” en “circulaires” en bij elkaar ge-
moet hoezeer de menschheid, door droom bezeten, dien droom zelden of nooit
raapte namen – hoe vriendelijk het ook alles is bedoeld – en al die koude bluf van
gaaf verwezenlijkt.’338
regeeringspersonages, die van mijn werk geen letter gelezen hebben.’ Er werd een compromis bereikt. De besturen van de vvl en de pen zouden
Wit – onder ons gezegd – een erg over het paard getilde juffrouw en veel te zwaar
haar ’s middags een ontvangst aanbieden in het Haagse hotel De Witte Brug,
op de handsch voor wat ook van ironie – meenen het goed, maar je moogt al blij
waarbij ieder welkom was, en aansluitend zou een maaltijd worden geserveerd.
zijn als je er redelijk afkomt,’ schreef ze op 10 maart aan Mijnssen.
Als feestdag werd bepaald: zondag 27 maart, drie dagen na haar verjaardag; de
In een goed afgewogen stuk waarmee Groot Nederland opende339 bestreed Ge-
dag zelf vierde ze in familiekring in Lochem, een verrassing die haar door neven
rard van Eckeren dat Top Naeff alleen maar over haar eigen milieu schreef en
en nichten was bereid. Tijdens het haar aangeboden diner hield ze een warme
zich daarbij badinerend uitliet over andere kringen, zoals Annie Romein-Ver-
speech waarin ze haar liefde voor Lochem en haar verwanten uitsprak. In Lochem
schoor haar verweet. Slechts in een enkel fragment vertoonde zich volgens hem
332
Hoe ouder zij
‘de fameuze “dame”’. Met enkele rake formuleringen typeerde hij de kern van
werd, hoe meer zij, het ‘enig kind’, zich koesterde in de sfeer van haar Gelderse
Top Naeffs werk: ‘De mensch is eenzaam en gaat aan zijn eigenlijk leven, zijn
familie, waar getrouwd en geboren werd.
diepste zelf, voorbij. [...] Maskers dragen wij allen om onze eenzaamheid te ver-
had zij zich nooit één moment niet gelukkig gevoeld, zei ze.
In de Johan de Wittstraat werden talrijke bloemstukken en schriftelijke geluk-
bergen, en wij spelen ons spel en onze grime is aandoenlijk of lachwekkend,
wensen bezorgd, onder meer van professor Slotemaker de Bruine, minister van
maar ons hart verdort.’ In een reactie aan Van Eckeren, 6 april 1938, schreef Top
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, en van de Amsterdamse Toneelschool.
dat hij de enige was die haar werk goed gepeild had. ‘De menschen die van mijn
Verschillende Dordtse boekhandels wijdden hun etalage aan de jarige.
werk hielden, zijn al bijna alle overleden, en de meeste jongeren schuiven mij
De pers ruimde vele kolommen voor haar in en in grote lijnen legden alle artikelen het accent op dezelfde elementen: haar verfrissende meisjesboeken, haar
maar zoo wat in de schoenen en borduren daar op voort, wat hen van de lectuur zelf ontslaat.’
ironie die eerder een uiting was van meewarigheid dan van negativisme en haar
Uit onbekende hoeken bereikte haar hartelijke post. Een lezeres schreef: ‘Wat
fonkelende toneelkritieken. ‘Triestheid, verlevendigd door ironie’, zo typeerde
Uw boeken voor de meisjes en vrouwen van mijn generatie hebben beteekend,
333
‘Zij is noch een moraalpredikster,
zullen anderen beter vertolken dan ik. De bevrijding uit den schijn; de herken-
noch een sentimentaliteitsspeculante. Dikwijls is Top Naeff wrang, ironisch, sar-
ning van problemen, die in ons leefden, en in dien moeilijken, steenen tijd geen
de Nieuwe Rotterdamsche Courant haar werk. 334
castisch [...],’ schreef V. Varangot.
Dr. P.H. Ritter jr. vond haar ‘sedert den dood
van Marcellus Emants, de voortreffelijkste operatrice der letterkundige chirur-
374
Top Naeff reageerde nogal schamper op dit artikel.‘Zulke elementen als Jo de
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
weg met zichzelf wisten, het maakte iets los, dat, gerijpt, velen van ons tot moeders gemaakt heeft, die hun kinderen als menschen konden zien.’340
375
Tegen de aanvankelijke klippen op groeide nu toch een sfeer van feestelijk-
een reeks gefingeerde gelukwensen voor van personages als Letje, Charlotte von
heid. Aan Kitty schreef Top op 23 maart een brief waarin ze haar dank uitte voor
Stein en juffrouw Stolk. Echte felicitaties en telegrammen volgden, onder meer
al het werk dat ze voor haar gedaan had: ‘Want ik zou toch op dit oogenblik – en
van Van Deyssel, die weer eens – nu wegens ziekte – ontbrak; namens hem las
misschien wel nooit – de woorden vinden, die iets weergeven van wat er ook in
pen-secretaresse Fenna de Meyier347 zijn toespraak voor. Bevriende schrijvers
mijn hart omgaat als ik je – zoo jong nog – naast mij heb, als een zusje in hetzelf-
zoals Streuvels, De Bom, Dekking en Mijnssen haalden herinneringen op. De
de vak, en geniet van de fleurigheid en de hartelijkheid die je in mijn oudere
aanwezigheid van de laatste betekende veel voor Top. Hij, de toneelschrijver en
leven gebracht hebt. Je houdt er den moed in bij me, en misschien weten we bei-
-criticus, was voor haar de enige die nog herinnerde aan haar bevlogen toneel-
den nog maar ternauwernood wat dat waard is. Ik hoop dat ik jou ook nog een
jaren, haar strijd voor een beter toneel. ‘Dit geeft een band, die door al het aan-
beetje tot steun en troost kan zijn, al zal ik helaas je zestigjarige niet meer bele-
gewaaide nieuwe en jonge om ons heen, niet te evenaren is,’ had zij hem kort
ven.’
voor haar feest geschreven.348 En ná de huldiging schreef zij hem dat zijn woor-
Enkele dagen voor haar verjaardag interviewde de avro-radio haar over haar
den en aanwezigheid haar zo goedgedaan hadden. ‘Om onszelf, en om de vele
carrière.341 Luisteraars die haar alleen maar kenden van haar boeken maakten nu
oude vrienden, die je feitelijk geheel alleen verving, en wier namen je noemde.
kennis met haar stem, die hoewel vlot wat lijzig was en enigszins verongelijkt
Wij deelden daar veel ontroeringen, waar de anderen buiten bleven – haast alle-
klonk, ‘slepend’.342 Zij had een zachte stem, het tegenovergestelde van de luid-
maal andere gezichten om ons heen – en als ik bedenk hoe mij dat door alles heen
ruchtige Royaards, maar als zij begon, luisterde iedereen.
343
‘[...] het trof ons
weder hoe eentonig de bekende schrijfster leest en hoe zij het publiek nochtans weet te boeien,’ schreef een recensent over een lezing van haar.
344
onder woorden te brengen.’ Boutens hulde zich in een opvallend stilzwijgen. Top zou er later aan refere-
Op de avond van de 27ste maart arriveerde zij in een versierde De Witte
ren in háár speech bij zijn zeventigste verjaardag. ‘Tot daar opeens een stem
Brug, waar zij werd toegesproken door Frans Bastiaanse, J.P. Bierens de Haan
naast mij begon te klinken, allerminst in den feesttoon, en blijkbaar voor mij
en mevrouw dr. Bilderbeek-van Meurs, namens respectievelijk de vvl, de pen
alléén: “Ja... ze vinden nou wel, dat ik ook wat moet zeggen, maar wat kan ik nou
en ‘Dordtse vereerders’.
345
tegen je zeggen? Mijn wil is goed genoeg. Maar ik weet heusch niet...” Ik wist het
De gasten waren niet alleen figuren uit de wereld van de literatuur; ook onder
heusch óók niet... tot mijn spijt. [...] Ik dacht: zou ik een paar titels van mijn boe-
anderen oud-Groene-redacteur professor A.C. Josephus Jitta en Rik Roland Holst
ken opnoemen? Maar wat doet iemand met een titel als hij geen denkbeeld van
waren aanwezig. Na alle drukte van de receptie zat de jarige ’s avonds aan aan het
den inhoud heeft?’349 Dat Boutens ruiterlijk erkende niet te weten wat hij zeg-
feestdiner, geflankeerd door een zwijgzame Boutens en tafelpresident Bierens
gen moest, vond zij een uiting van vertrouwen en vriendschap. Aan het slot van
de Haan. ‘In een licht blauw-groen pastelkleurige japon, mooi contrasteerend
de dag dankte Top Naeff ‘slagvaardig, humoristisch en gevoelig’, ‘ondanks de
tegen een profusie van veel roode en roze azalea’s, zat de jubilaresse als het geluk
snell[e] conceptie weer in den stijl, die haar onvervreemdbaar en onnavolgbaar
346
zelve,’ rapporteerde een journalist in kennelijke vervoering.
376
hoog zat, dan begrijp ik hoeveel moeite het jou moet hebben gekost, daarvan iets
Het waren vooral
eigendom is’.350
collega’s die het gezelschap vormden; naast de al eerder genoemden waren er
Het was die avond niet alleen feest en vrolijkheid; in haar rede refereerde Top
onder anderen Marianne Philips, Jeanne van Schaik-Willing, Jo van Dullemen-
aan de recente, verontrustende Anschluss van Oostenrijk bij Duitsland.351 ‘In de
de Wit, F. Toussaint van Boelaere, Kitty de Josselin de Jong, Annie Salomons en
laatste veertien dagen hebben zich deze gebeurtenissen overweldigend, adem-
Marie Verhoeven-Schmitz. Oud en jong verenigd – maar niemand uit ‘het andere
beklemmend toegespitst, velen van ons leven in gedachten mee met vrienden
kamp’. Uit België was haar oude vriendin Cécile van de Moortele-Ameye overge-
buiten onze grenzen, die den tol moeten betalen voor de zegevierende ideeën
komen. Ook Tops bejaarde moeder was aanwezig. Het door Cornelis Veth met
van dit oogenblik.’352
tekeningen versierde menu stelde onder meer ‘visschotel van tongetjes’ – Tops
Zij stond ook stil bij alle doden, die zij speciaal op deze dag miste en beleed
lievelingsgerecht –,‘jonge gemeste hoentjes’ en ‘Russische Charlotte pudding’ in
nog eens haar visie op literatuur, kunst. Aan Annie Romein-Verschoors Vrouwen-
het vooruitzicht. Helemaal aan een sfeer van ‘voordrachtjes’ ontkwam Top Naeff
spiegel refererend zei ze: ‘Een, de vrouwelijke letterkundige kunst geen best hart
niet; terwijl puddingen, desserts en fruit werden opgediend, las Bierens de Haan
toedragende dame heeft in haar dissertatie over mij één waar woord geschreven,
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
377
hoewel ook dit, geloof ik, niet als een compliment was bedoeld. Zij schreef “Top
bijgedachte aan het schone, dat ons dan nog van u te wachten staat’.357 Exilau-
Naeff’s kunst is een spél.” Inderdaad, mevrouw, dat is ze. Een prachtig “spel” is
teur Georg Hermann verbaasde zich in zijn brief over haar ‘zestigste’, waar hij
onze kunst. Het is misschien het best te vergelijken met bellen blazen. Aan de
Top Naeff veel jonger had ingeschat. Was Holland zo’n gezond land? Of was het
zeepbel, die in haar teere glanzen, het heelal weerspiegelt en omhoog draagt in
schrijverschap zo heilzaam? De uitgeweken Joodse schrijver, die in 1943 in het
de zon, beleven wij onze kinderlijke vreugden. Maar het is ook een zeer ernstig
concentratiekamp Birkenau zou omkomen, repte met geen woord over de poli-
spel, waarvan ik de verantwoordelijkheid nooit heb onderschat, en waarvoor ik,
tieke spanningen.358 Anderen deden dat wel. Haar vroegere Groene-collega L.J.
als het mij gegeven is, nog eenige jaren mijn beste krachten hoop in te spannen.’
Jordaan, die zich in zijn spotprenten fel keerde tegen nazi-Duitsland, schreef
Rik Roland Holst zou later zeggen dat Top met haar dankwoord ‘de huldiging op
hoe verheugd hij was over Tops redacteurschap van Elsevier’s Maandschrift: ‘Laten
slag op een hooger niveau bracht’.353
in godsnaam de weinige persoonlykheden overeind blyven staan, waarachte[r]
Het was laat, toen de gasten vertrokken. ‘In het late uur waren de tulpen
een ondergaande cultuur tenminste cum dignitate kan sterven. In deze gezegen-
waarmee de tafel overvloedig versierd was, opengelaaid tot het uiterste,’ schreef
de dagen bieden zich allerlei “wachten” aan: roode wachten, bruine wachten,
een poëtische verslaggever.354
Wachte am Brenner en am Rhein. Wel – dit is een “wacht” die U behoort te be-
Drie dagen later werd zij in Amsterdam gehuldigd door de Nederlandsche Vrouwenclub in het clubgebouw aan de Keizersgracht, waar haar het lidmaat-
trekken... misschien de laatste, maar zeker de gewichtigste dienst die iemand zyn medemenschen kan bewyzen.’
schap werd aangeboden. Zij voelde zich daar enigszins onhandig bij, vertelde ze
Het was niet de enige felicitatie waarin zorg om de tijdgeest klonk. Schrijver
in een toespraak, want zij had haar hele leven maar weinig betekend op het
Sam. Goudsmit359, die zij nooit persoonlijk ontmoet had, stuurde haar een lange
gebied waar vrouwen samenwerken, ‘noch voor de vrouwenbeweging, noch voor
brief waarin hij haar bedankte voor het feit dat zij in 1933 onmiddellijk het mani-
het zoogezegd “Nieuw-Feminisme”’.355 Zij haastte zich te zeggen dat dit niet
fest dat verontwaardiging uitsprak over de eerste anti-Joodse maatregelen in
voortkwam uit onverschilligheid, maar dat haar werk haar geen tijd gelaten had
Duitsland had ondertekend. ‘Al is de Europeesche lucht nu vol van dien wangeur
zich in te zetten ‘voor deze zaken, die mij immers niet minder aangaan dan elke
[...], U hebt Uw nobelen plicht gedaan, en in de bijna overstelpende hopeloos-
andere vrouw en waarbij ik niet minder dan zij van de voordeelen geniet, door
heid van vandaag, dank ik U daarvoor.’360
deze vrouwen voor ons allen bedongen en verkregen’. Toen zij deze woorden uitsprak, moet zij geweten hebben dat zij een halve
Na het feest schreef Top aan Kitty dat zij haar verjaardag ‘best prettig’ had gevon-
waarheid uitsprak. Immers, de vrouwenbeweging en het feminisme hadden
den, ‘net zooals ik het graag had, maar de rompslomp ervóór en erná overtreft
nooit haar warme sympathie gehad omdat zij ze te drammerig vond.
mijn stoutste verwachtingen en behoort lang niet tot mijn liefhebberijen. [...] En
Niettemin was zij op haar ‘eenzijdig gebied’ een hardwerkende vrouw geweest,
nog alle dagen komen er maar meer brieven, ik heb er geen overzicht meer over,
zei ze, en ze herinnerde nog aan een onzalige episode uit haar leven: haar samen-
en de grootste toer de belangen van “Elsevier” daar niet doorheen te warrelen.
werking met Jet Holst-Hendrix, inmiddels ook al gestorven, en Marie Metz-
Tot overmaat van ramp stierf Kloos ook nog op dit moment.’361
Koning om te komen tot een Nederlandsche Vrouwenclub en het debacle van het daaraan verbonden De vonk.
378
Op maandag 4 april was zij een van de aanwezigen bij zijn begrafenis, op Nieuw Eykenduynen in Den Haag. Een ‘ergerlijke toestand’362, vond zij het daar,
De dagen na haar feest waren gevuld met het beantwoorden van de vele per-
waarschijnlijk omdat zij en andere oudere letterkundigen weinig eervolle plaat-
soonlijke brieven die zij ontvangen had. ‘Wanneer er één vergissing geslopen is
sen hadden en vrij onbekende figuren op de voorgrond traden. ‘Het eenige lijkt
in uw geest,’ schreef Jeanne van Schaik-Willing, ‘dan is het wel deze, dat wij, die
me, dat de vakvereenigingen bij een geval van dit formaat kaarten uitgeven,
van een jongere generatie zijn, niet meer gevoelig zouden wezen voor uw nobel
zooals de s.d.a.p. voor Heyermans heeft gedaan.’
talent. Wanneer ik op den dag van uw zestigsten verjaardag dit misverstand, dat
Kort voor haar feest was ook haar oude vriend Arthur Eloesser overleden. Zij
U ongetwijfeld verdriet heeft berokkend, uit den weg kon ruimen, zou ik me
kende hem al zo’n dertig jaar, nog uit de tijd van haar eerste bezoeken aan de
gelukkig prijzen.’356 A.M. de Jong, die op 29 maart vijftig werd, wenste haar in
theaters in Berlijn, en had sporadisch contact met hem gehouden. Toen het voor
een kort, maar warm briefje nog vele jaren van werkkracht, ‘met de egoïstische
de Joodse Eloesser onmogelijk werd zijn werk als theatercriticus en kunstredac-
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
379
teur uit te oefenen, was hij in Elsevier’s Maandschrift, waar hij vaker bijdragen aan
voor Groot Nederland en De Groene Amsterdammer schreef en geen tijd had. In een
geleverd had, gaan schrijven onder het pseudoniem Marius Daalman. Na zijn
niet bewaard gebleven brief adviseerde hij Marsman, aan wie Top ook al gedacht
dood durfde Top Naeff in dit blad de identiteit van Daalman te onthullen in haar
had – al vond zij hem ‘meer essayist dan criticus’. Marsman zou een enkele boek-
363
herdenkingsartikel.
Zij herdacht hem als journalist, theaterman, als vriend
van en publicist over Thomas Mann – en als Berlijner. ‘Eloesser is in Berlijn
Veel werk, maar in zekere zin ook verstrooiing, had haar ook het jurylidmaat-
gebleven,’ schreef ze, ‘nadat de voor de kunstenaars onuithoudbare toestanden
schap van de D.A. Thiemeprijs gegeven. Samen met onder anderen Dirk Coster
en verhoudingen de meesten zijner vrienden en rasgenooten hadden doen uit-
en Martinus Nijhoff bekroonde ze A. Roland Holst voor diens Een winter aan
wijken. [...] Maar hij bleef zijn stad trouw.’ De kunstminnende Duitsers, ‘voor
zee.368
zoover nog ontvankelijk’, zouden in hem ‘een voornamen en beminnelijken geest’ missen.
In juni maakte ze met Wim een ‘verzorgde’ reis naar de Alpen en Noord-Italië. ‘Je wordt aan je huis afgehaald, toert luchtig gezeten onder open dak bosch
Meer en meer schreef Top Naeff openlijk over wat er in nazi-Duitsland ge-
en bergen over, drinkt een kopje koffie in de Palleria Humberto in Milaan,
beurde; haar afwerende houding op de pen-congressen vervluchtigde. In het
zwemt een slagje in het Lago Maggiore, en wordt na veertien dagen op je stoep
maartnummer van Groot Nederland had zij drie, overigens zwakke, gedichten
weer afgezet. Een klein partijtje onverschillige menschen – dit blijft natuurlijk
gepubliceerd, waarvan er twee de politieke omstandigheden als onderwerp heb-
de schaduwzijde – met wie nu en dan een beleefd woordje moet worden gewis-
364
Uit het eerste, ‘Radio-journaal’, spreekt een schuldgevoel ten opzichte
seld.’369 De vakantie en vooral het zwemmen – dat bleef, ook in Dordrecht, een
van de generatie na haar, die zal erven wat zij geduld heeft. Het andere gedicht,
grote passie370 – deden haar goed. Na terugkomst genoot ze thuis van enkele
‘De kunst van de kunst’, getuigt van minder inzicht. Het gaat over een margina-
zeer warme juli- en augustusweken. Op het balkon bij haar werkkamer las ze het
le, succesloze schrijver die zijn vaderland moet verlaten en ‘emigrant’ wordt. In
net uitgekomen Verzameld werk van Marsman, ‘hij doet het niet minder – een
den vreemde wordt hij als held ontvangen en wordt zijn werk bejubeld. In de
heele kluif – de kippenpooten van Mallorca zijn er niets bij371 – Maar aan één
slotregels vraagt hij zich af of inspiratie niets anders is dan ‘een beetje dom
kant vind ik het toch wel eens aardig met die heeren, waar ik eigenlijk nooit aan
geluk’? Het gedicht laat zien dat Top Naeff een eenzijdige visie op emigrantenli-
toe kwam, nader kennis te maken. Dom zijn onze intelligentia’s [sic] in elk geval
teratuur had: in haar ogen was dat ‘journalistiek’ werk, geproduceerd door niet-
niet, en ze weten ook, op hun manier, wel wat werken is,’ schreef ze op 23 augus-
literaire figuren die door de politieke situatie status hadden verkregen.
tus aan Kitty.
ben.
In april leed zij opnieuw een verlies, toen Jo Zwartendijk, haar jongere vrien-
In haar recensie over de Marsman-uitgave in Elsevier’s 372 schetste zij een beeld
din, journaliste en kunstcritica, vrij onverwacht aan kanker stierf. Weer stond Top
van de verhouding tussen oudere en jongere schrijvers zoals zij die ervoer. Het
op een begraafplaats, deze keer het kleine kerkhof van Hillegersberg. ‘Zij was mij
jongere schrijversgeslacht van na de wereldoorlog had ten opzichte van de oude-
veel jaren een beste kameraad,’ schreef ze aan Kitty, op 4 mei, ‘zóó zuiver op de
ren een houding van ‘algeheele negatie’ aangenomen. De ouderen dienden
graat, de waarheid keek haar oogen uit, en daarbij zei ze je vierkant waar het op
hoogstens als een bewijs van hoe het niet moest, als stootblok. Ten tijde van het
stond, zoodat iedereen wist wat hij aan haar had. Ik ben nog zoo vervuld van haar,
individualisme, vond zij, zat elk in zijn ivoren toren, nu ‘betrokken deze jongere
hoe langer hoe meer eigenlijk. [...] Mijn verjaardag is een soort van eilandje in de
schrijvers gezamenlijk een ivoren flatwoning en maakten daar hun vesting van,
zee van begrafenissen geweest deze winter. Iets onwezenlijks bijna.’365
met schietgaten voor de projectielen. Tot den aanval ging men liever niet over,
Haar drukke werk voor Elsevier’s leidde af, maar bracht vooral ook zorgen met zich mee. Nu veel achterstallige zaken van Robbers waren weggewerkt werd het
want daarvoor had men de moeite moeten nemen het werk dier verguisden ook te lezen; het bleef bij schimpscheuten.’
tijd voor een nieuw beleid. Voor de ‘Boekbespreking’ zag zij het liefst een vaste
Dat zij hier de waarheid enig geweld aan deed, moet zij geweten hebben; Ter
medewerker, die vanuit zijn of haar opvattingen lijn kon brengen in deze ru-
Braak, Marsman en Romein-Verschoor immers hadden wel degelijk gefundeer-
briek. Daartoe zocht zij, naast incidentele besprekers als Jo de Wit en Roel Hou-
de analyses van het werk van ‘de ouderen’ gemaakt. Kennelijk was haar vooral de
wink, naar een nieuwe criticus die rekening kon houden met de lezers van El-
hitserige, schampere toon bijgebleven.
sevier’s: de ’beschaafde middensoort’.366 Zij benaderde D.A.M. Binnendijk, die al
380
bespreking leveren.367
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
Zij signaleerde verder dat de slachtoffers ‘met opmerkelijke gelatenheid’ zich
381
alles hadden laten welgevallen. Op hun beurt hadden zij weinig op met het werk
de Conferentie van München, op 29 september, die de Engelse premier Cham-
van de jongeren, dat zij dan ook niet volgden. En dit vond Top Naeff jammer
berlain tijdelijk het aureool van redder van de vrede bezorgde. In werkelijkheid
omdat wel degelijk het nodige de moeite waard was.
was hij gezwicht voor Hitlers eisen en was Tsjecho-Slowakije verraden. Zoals bij
Zij meende dat de partijen inmiddels wat minder bot tegenover elkaar ston-
zovelen gloorde bij Top Naeff ondanks alles enige hoop. ‘Staan we nu plotseling
den en juichte het toe dat nu Marsmans Verzameld werk verschenen was, dat ‘een
in het licht?’ vroeg zij zich hardop af in haar brief aan Toussaint. ‘Te goed om
groep vertegenwoordigt en houding heeft’ en hoopte dat het in veler handen zou
waar te zijn. Het is een fantastische374 wereld waarin wij leven. Al mijn gedach-
komen.
ten bewogen in de richting Edmond Konrád, de eenige onvervalschte Tsjech,
Marsmans oudere gedichten hadden haar voorkeur boven de recentere. Zijn
dien ik van nabij ken, en ik vroeg mij af hoe het hem te moede zou zijn!’375 Toen
kritisch proza waardeerde zij maar matig; in haar ogen zweefde zijn kritiek om
zij kort daarop van onder anderen het echtpaar Székely-Lulofs hoorde over de
het onderwerp heen ‘in een niet altijd boeienden dialoog van den criticus met
pro-Hitlersfeer en anti-Joodse sfeer in Hongarije was zij verontrust. Voor oudere
zichzelf’, waarbij hij ‘met zooveel zwier en heftigheid’ vooral open deuren in-
mensen zonder kinderen was het vooral een belangwekkende tijd, vond zij, ‘en
trapte. Over Marsmans theorieën over ‘de kritiek’ zei ze dat hij zijn standpunt tot
een beetje lastig. Maar voor jonge menschen, en voor wie wat nalaten, is het bar
zulke uitersten opzweepte ‘dat zelfs wie zijn standpunt deelt er bijna van in de
beangstigend.’376
oppositie zou geraken. Het gaat immers niet om subjectief òf objectief, au fond is
Op 12 en 13 november was zij te gast in achtereenvolgens Antwerpen en Brus-
alle critiek onvermijdelijk subjectief, maar dan dient er minstens nog evenveel
sel. Aansluitend op de jaarlijkse vergadering van de Vlaamsche Vereeniging van
objectiviteit bij te komen, wil de criticus zijn stof beheerschen en niet, omge-
Letterkundigen, in de Antwerpse Stedelijke Bibliotheek, werd zij tijdens een
keerd, door haar beheerscht worden.’
diner feestelijk toegesproken door Emmanuel de Bom, die herinneringen
Zijn proza leed voor haar gevoel aan opgebouwde spanningen die eindigden
ophaalde waarbij het bezoek aan Antwerpen in 1907 een belangrijke plaats
in een zwakke pointe – ‘Een parachute, die niet opengaat’. Maar voor De dood van
kreeg. Hij stond stil bij wie uit dat gezelschap inmiddels ontbraken: Robbers,
Angèle Degroux had zij altijd een zwak gehad. Het verwondert niet te lezen wat
Boeken, Prins, Maggy Mijnssen en Van Looy en prees Top om haar nog steeds
haar in deze roman trof: een liefde waarin twee mensen elkaar niet konden bena-
jeugdige uitstraling: ‘Als ’t een kompliment mocht heeten zou ik je wel “een
deren, ‘en nadat zij van elkaar wederzijds te vergeefs de verlossende daad hebben
gemankeerde Jongen” durven noemen.’377 Ook De Bom zelf, net zeventig gewor-
afgewacht, liever het hoogste derven dan het goddelijk besef te krenken met wat-
den, en Nico van Suchtelen, wiens zestigste verjaardag378 op 29 oktober in Am-
ook beneden den absoluten eisch’.
sterdam gevierd was – Top zat in het feestcomité –, werden gehuldigd. De vol-
De recensie van Marsmans Verzameld werk geeft Top Naeffs persoonlijke, niet-
gende dag was er nog meer eerbetoon toen Top in Brussel door de Vlaamse pen
rancuneuze visie op de controverse tussen ‘oud en jong’ in die tijd. De scherpe,
en de Vlaamsche Club in het zonnetje werd gezet. In haar dankwoord memoreer-
soms ongenuanceerde toon in haar brieven over dit onderwerp wist zij in dit arti-
de ze verschillende dierbare anekdotes die met Vlaanderen verbonden waren.
kel professioneel om te buigen naar een evenwichtige, beargumenteerde afwe-
’s Avonds hield zij een lezing op de Vlaamsche Club, waar de belangstelling zó
ging over een dichter die voor haar met kop en schouder uitstak boven zijn
groot was, dat velen zich met een staanplaats tevreden moesten stellen.379 ‘’t Was
‘hoogbegaafde’ generatiegenoten.373 Het was dezelfde aanpak als bij haar toneel-
zoo gezellig, en een zaal die zoo scherp reageerde,’ schreef ze op 20 november aan
kritieken: de ratio laten zegevieren over de eerste, al te persoonlijke gevoelens.
Kitty. ‘Ze zijn daar altijd wel warm, en met zoo’n bende! Ik zat als Daniël in de leeuwenkuil met al die jonge dichters.’
382
Eind september 1938 ontving Top Naeff een brief van F. Toussaint van Boelaere,
Blijkbaar reisde ze in een roes terug naar Nederland: zij stapte weer eens in
die haar namens de Vlaamse pen en de Vlaamse vvl uitnodigde haar zestigste
een verkeerde trein en moest noodgedwongen op het station van Antwerpen
verjaardag ook nog in België te komen vieren. Op 2 oktober schreef zij dat ze
twee uur wachten op een d-trein.
graag kwam en verontschuldigde zich voor haar vertraagde antwoord. Zij had
Kort daarop werd het derde eeuwfeest van de Amsterdamse Stadsschouw-
met haar brief gewacht ‘tot we door den donkeren tunnel heengekropen waren
burg gevierd. Top had meegewerkt aan het jubileumboekje380 en was van de par-
verleden week’. Daarmee doelde ze op de spanningen rond Tsjecho-Slowakije en
tij bij enkele opvoeringen op de avond van 1 december. Zij genoot van een oudje
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
383
van Mijnssen – diens Hun eerste thuis werd onder de titel Thuiskomst opgevoerd,381
Roland Holst onmogelijk. Top ontkende niet dat zij op Rik – hij liet haar een
en verder onder meer een bedrijf van de Gysbreght, waarin ze de meeste spelers
aquarel van Isaac Israëls, ‘De nachtwaker’, na387 – veel meer gesteld was dan op
382
‘sloome duikelaars’, maar Loudi Nijhoff ‘een verrassing’ vond.
Vanuit de ko-
zijn echtgenote.388
ningsloge volgden prinses Juliana en prins Bernhard de voorstelling. Het was een reünieachtige avond, waarop directies van verschillende gezelschappen aan-
Tien jaar na zijn dood leefde Willem Royaards voor Top Naeff nog steeds. Hij
wezig waren en acteurs als Verkade en de hoogbejaarde Theo Mann-Bouwmees-
bleef, naast alles wat hij voor haar betekend had, dé belofte die het theater in
ter, die op het podium een openingswoord gesproken had.
Nederland ooit voor haar had ingehouden – en symbool voor de teleurstellingen
Na afloop was er een souper in Lido, waar Top op uitnodiging van de gemeen-
die daarop gevolgd waren.
te ook bij was. Zij zat aan tafel met veel vertrouwden uit de toneelwereld, onder
Nu Royaards steeds meer tot de geschiedenis ging behoren en de afstand in
wie Frits Lensvelt, en genoot op een weemoedige wijze: ‘Nu en dan kwam er van
tijd enige distantie bevorderde, besloot Top Naeff een monument voor hem op te
het Abendrot toch nog iets over mij, het is zoo lang mijn wereld geweest, en ze
richten. Zij begon aan zijn levensbeschrijving, waarin zij alle accent legde op de
waren hartelijk.’ Net als vroeger rekte ze de avond. ‘Er is ook nog gedanst,’ schreef
acteur en de regisseur – en waarbij zij haar persoonlijke bewondering, meer of
zij op 6 december aan Kitty. ‘Toen ik om twee uur verdween, zweefde Mien Duy-
minder bedekt, meer of minder beheerst, meer of minder gecamoufleerd, kon
maer van Twist nog als een ballon in de armen van Paul Storm. [...] Ik zat zoo’n
uiten. Haar voorbereidend werk bracht haar terug in een tijd die haar bijna
beetje als Fedja bij de zigeuners, in zijn oude wereld die toch zijn wereld niet
geheel ontglipt was en het weerzien van zijn verzorgde handschrift in de vele
meer was [...].’ Het American bood haar, ook als vanouds, die nacht onderdak.
brieven die zij van hem bezat, liet haar niet onberoerd. Het moet haar een vreugde geweest zijn rijkelijk citaten uit die persoonlijke epistels te putten – maar het
Het jaar 1938 beroofde Top Naeff op de valreep opnieuw van een oude vriend:
was ook een confrontatie. In deze tijd publiceerde zij in De Stem haar gedicht ‘In
oudejaarsdag overleed onverwacht Rik Roland Holst. Als onderdeel van een gro-
memoriam’, dat uiting geeft aan een schrijnend verlangen:
te schare professoren, mensen uit de wereld van de beeldende kunst en literatuur, politici en vele anderen vergezelde Top Naeff hem op 4 januari 1939 op zijn 383
laatste tocht.
‘Gisterenmiddag hebben we hem naar Westerveld gebracht –
Dan, op een dag, als raak’lings ons ontvalt, Soms in een enkel mensch, wat aan ons leven
alles was wit van de sneeuw, die niet ophield te vallen,’ schreef zij aan Carel Schar-
Heeft wet en zin en veel geluk gegeven,
ten. ‘Alleen Huizinga heeft gesproken. Jet was er – tot ieders verbijstering bijna.
En de aarde voor ons tot een graf versmalt,
Een schim, maar dit alles nog willend met de oude vurigheid en heftigheid384
Niets meer verwachting wekt, en niets kan schaden,
[...].’ Top schreef voor Elsevier’s een warm herdenkingsartikel over hem, ‘De bra-
En slechts een spel te spelen overblijft,
menzoeker’.
Een maskerspel, waarbij het hart verstijft
Het jaar daarvoor was Henriette ziek geweest en had haar man voor háár
En oud wordt achter lachende façaden...
gezondheid gevreesd. Zijn plotselinge dood zou zij kalm verwerken.385 Hij was
Viel, vrome zielen, van uw zekerheid
nauwelijks gecremeerd, of zij schreef al brieven naar vrienden om hen, volgens
Dan maar één vonk in wie niet kan gelooven
wens van haar man, te verzoeken al zijn correspondentie te vernietigen. Ook Top
In uw genade en ’t paradijs hier-boven,
Naeff kreeg zo’n verzoek. ‘Lieve Top,’ schreef de prille weduwe. ‘Ik begrijp hoe
Chimère, waar verlatenheid om schreit.
zwaar het je valt, Rik zijn brieven te vernietigen. Maar dit was het eene verzoek
De geest is moe van altijd af te dalen
waarvan hij vast vertrouwde, dat zijn vrienden het zouden uitvoeren. Het is ont-
Naar gindsche stilte, diep en aarde-zwart,
zaggelijk jammer, maar je weet hoe “geheel” Rik was.’
386
Ze voegde eraan toe dat
bewaard gebleven brieven van Top aan Rik, samen met andere, onmiddellijk na
Laat het gelogen zijn, geloof, o hart, Aan ’t wonder eens uw dooden te achterhalen.389
zijn dood vernietigd waren. Dat hun wederzijdse correspondentie verloren is gegaan, maakt een helder beeld van de vriendschap tussen Top Naeff en Rik
384
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
385
Over dit gedicht zei ze: ‘[...] ik geloof zelf ook dat er weinig uit mij gekomen is uit 390
zoo diep gewortelde gevoelens als deze.’
vertoond, de vermaatschappelijking van acteurs, die zich meer als werknemers dan als kunstenaars waren gaan opstellen én de bemoeienis van vaak bureaucra-
In hetzelfde nummer staat een ander vers van haar,‘Het uitverkoren hart’, dat
tische leken, die geen verstand van toneel en kunst hadden, maar zich via kunst-
regelrechte verbittering uitstraalt. Zij haat het geluk van het ogenblik, zegt ze,
commissies en vakverenigingen wel overal in mengden. Wat de laatste categorie
want: ‘wie beschrijft de pijn, koorts wreeden duur, / Wanneer de knop onrijp ligt
betreft, haalde zij uit naar het gemeentelijk beheer van de Stadsschouwburg, dat
391
afgescheurd...’
Als ouder wordende vrouw ging het haar steeds meer opbreken dat zij zo voorzichtig was geweest en tegen haar gevoelens voor Royaards had in geleefd.
Royaards’ positie had ondermijnd. Dat Cor van der Lugt Melsert benoemd was als vaste bespeler van dit theater en niet had hoeven solliciteren, vond zij een positieve ontwikkeling.
Lang geleden had zij in een toneelrecensie gerefereerd aan woorden van Ibsen:
De pers besteedde lange kolommen aan haar lezing. ‘Onomwonden critiek
‘Wanneer wij, dooden, ontwaken... dan weten wij dat wij niet hebben geleefd.
op ons tooneel,’ schreef De Telegraaf op 19 januari. Een andere krant sprak van een
Dat wij hebben geleefd tegen onzen diepsten aard, omdat wij onszelf niet, of te
‘belangwekkende en openhartige voordracht’.395 De Amsterdamse wethouder
laat, in de oogen zagen.’392 Die woorden kon zij nu op zichzelf betrekken, en niet
voor Kunstzaken, E. Boekman, was minder onder de indruk. In een brief aan
alleen wat Royaards betreft: het gold haar hele laveren tussen conventie en los-
haar plaatste hij kanttekeningen en verweet haar dat zij de ‘sociale en cultureele
heid. In dit verband schreef zij eens aan de schilderes Jeanne Bieruma Oosting
omstandigheden van de laatste twintig jaren’ in haar beschouwingen uit het oog
dat zij altijd respect gehad had voor ‘de kracht’ waarmee deze ‘uit het conventio-
verloor, ‘om van de innerlijke verhoudingen binnen het tooneel en zijn dienaren
neele leven’ was ‘gesprongen’: ‘Ik was en bleef een kind van Dordt [...] en U trok
maar niet te spreken’.396 Zijn verwijt was niet inhoudsloos; inderdaad verlangde
de wereld in en werd een kind van Amsterdam. Dat scheelt zóó veel.’393 Toen eens
Top Naeff te zeer terug naar een wereld zoals die was tijdens Royaards’ hoogtij-
een familielid stierf, verzuchtte zij: ‘Benijdbaar in veel opzichten zoo naar je aard
dagen – een wereld die al verleden tijd was toen hij in Menton zijn laatste adem
en wezen te hebben mogen leven. Niet velen kunnen het, de meesten blijven in
uitblies.
het gareel en weten niet beter of het behoort zoo.’394
386
Top Naeff ontvluchtte de illusieloze alledaagsheid door nog één keer Roy-
Déze tijd, de hare, bleef haar verbazen en het enige wapen was haar ironie. Van
aards in zijn volle grootte tot leven te wekken. Het werd naast een feitelijke
25 februari tot 4 maart 1939 werd de achtste Boekenweek gehouden. Meer en
acteurs- en regisseursbiografie ook een boek van rancune, waarin Royaards niet
meer werd ernaar gestreefd de schrijvers uit hun ivoren torens te lokken en ze in
alleen als held, maar ook als slachtoffer van een hem niet begrijpende en tegen-
contact te brengen met ‘de lezer’. Daartoe zat Top Naeff op 25 april in het Haagse
werkende wereld werd getekend – én een als het ware ononthuld monument
Château Bleu aan aan een ‘letterkundige koffiemaaltijd’, georganiseerd door de
voor een grote liefde.
’s-Gravenhaagsche Boekhandelaars Vereeniging, in gezelschap van onder ande-
In een lezing op 18 januari 1939 voor het Nederlandsch Tooneelverbond, in de
ren Clara Eggink, J.C. Bloem en kinderboekenschrijver Leonard Roggeveen.
overvolle marmeren zaal van American, presenteerde zij een kleine prelude. Zij
Kort daarna was ze in Amsterdam onderdeel van een ‘literaire koffietafel’, waar
gaf toen een eigenzinnige visie op veertig jaar toneel in Nederland, als kritisch
schrijvers en lezers gezamenlijk aan de dis zaten, in de hoop dat hier verbroede-
antwoord op een uitspraak van minister-president Colijn. Die had in september
ring en hoogstaande gesprekken zouden ontstaan. Anders dan in Den Haag
van het jaar daarvoor in zijn officiële rede bij het veertigjarig regeringsjubileum
stond ‘de klant’ hier centraal en was gekliek met collega-auteurs niet de bedoe-
van koningin Wilhelmina over maatschappelijke en culturele ontwikkelingen
ling. Top toog er met reserves heen en schreef er later een smalend stuk over.397
gesproken, zonder daarbij iets inhoudelijks over de kunst te zeggen. Wat het
De lezers konden zelf zien waar ze gingen zitten – voor hun plaats betaalden
toneel betreft, trachtte Top Naeff daar nu invulling aan te geven in een lezing,
ze een gulden –, de schrijvers hadden vaste, met een kaartje aangegeven plaat-
waarin zij alles nog eens de revue liet passeren: de erbarmelijke toestand van het
sen. ‘Ik vond mijn naam, aangeleund tegen een jaffa [sinaasappel, G.V.], en nam
Nederlandse toneel rond 1900, de Zomerspelen van 1907, een bloeiperiode met
terstond de beenen. Niet omdat ik ook maar iets had tegen de mij onbekende
Royaards en alle obstakels die het toneel daarna moest ondervinden. Zij hekelde
dames en heeren, op weg wellicht zich aan mijn litteraire conversatie toe te ver-
de van sociaaldemocratische zijde geëiste ‘tendenzen’ die op de planken werden
trouwen – niet meer aandacht had ik aan hen kunnen besteden dan aan henge-
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
387
laars, aarzelend waar den angel in den vischvijver te laten vallen – maar omdat ik
De zomer van 1939, die voorlopig de laatste relatief onbezorgde zou zijn, was
verderop een goede kennis uit-het-vak ontdekte, en de litteratuur toch altijd een
voor Top Naeff een periode waarin het ene reisje op het andere volgde. Eind
soort van dieventaal blijft, die wij het gemakkelijkst onder elkaar spreken. “Dat
mei ging ze naar Brussel, waar koningin Wilhelmina een bezoek bracht aan
mag niet”, waarschuwde een collega, welke zich al aangepast had en zich zoo
het Belgische hof. In dit kader organiseerde de Vlaamse pen voor Belgische en
smal mogelijk maakte tusschen zijn buren, “de vrijheid die wij in dit land met
Nederlandse schrijvers een ‘verbroederingsfeest’ – alsof dat nodig was! –, dat
z’n allen zoo schoon bezingen”... Meteen werd ik door den sterken arm van een
opende met een receptie in de Vlaamsche Club, waarna ’s avonds gedineerd
boekhandelaar gegrepen en naar mijn plaats teruggeleid.’ Op haar gemak voelde
werd in Hotel Atlanta. Top was met een grote delegatie naar het zuiden afge-
zij zich niet. ‘Ik haastte mij mijn overbuurvrouw het botervlootje aan te bieden.
reisd, onder wie Van Deyssel, Boutens, Mijnssen, Donkersloot, Ritter, Marian-
En nog had ik het gevoel, letterlijk in alles te kort te schieten. Het menu met zijn
ne Philips en Van Suchtelen. Zij had zich erop verheugd. ‘Kriekenlambiek met
drie gangen broodjes was gelukkig niet lang en al spoedig traden tot onze ver-
onze Koningin – of, wat nog beter zal zijn, zònder Haar,’ had ze aan Toussaint
ademing de sprekers op. Aan de eeretafel. Daar kon men als letterkundige dicht-
geschreven.404
bij of ver-af zitten, maar volstrekt niet er aan.’ Aan die eretafel zaten organiseren-
Met dr. P.H. Ritter, de toen bekende radiospreker, had Top op de stoep voor
de commissieleden en diverse autoriteiten, en géén schrijvers – dat zat méér
het hotel een kort, ietwat korzelig onderhoud, nadat Ritter haar gevraagd had of
auteurs dwars.398
hij iets in Elsevier’s kon publiceren. Aangezien de relatie Robbers-Ritter de laatste
Menno ter Braak vroeg zich in Het Vaderland van 27 april af of zij niet beter had
jaren vertroebeld was, reageerde Top terughoudend – ongetwijfeld op de haar
kunnen schitteren door afwezigheid, immers: ‘Men kan toch van tevoren wel
kenmerkende ijzige wijze. Er waren enkele pittige brieven over en weer nodig
weten, dunkt mij, dat de litteraire koffie wat slap zal zijn [...]’. Hij vond haar ‘kor-
om de lucht weer te zuiveren.405
zelige nabroodje’, waaruit hij waarderend een groot, sarcastisch fragment citeer399
Leiestreek en bezocht Top met anderen de voormalige werkruimte van de in
de,‘een aardig staaltje van haar stijl’.
In het voorjaar van 1939 werd voor het eerst de Mr. H.G. van der Viesprijs uit-
1932 overleden Cyriel Buysse. Ze legden bloemen bij zijn portret, schreef ze op
gereikt, een prijs die was ingesteld door de vvl op basis van een legaat van vijf-
2 juni aan Toussaint van Boelaere, en zij nam zich voor gauw verslag uit te bren-
tienduizend gulden dat toneelkenner H.G. van der Vies de vereniging had nage-
gen bij Buysses weduwe in Den Haag.406 Zoals altijd was ‘Vlaanderen’ een ver-
laten. Top Naeff was samen met Mijnssen en regisseur en acteur Ko Arnoldi door
kwikkend bad door de gemoedelijke sfeer, zo heel anders dan in Nederland, waar
Van der Vies per testament aangewezen als jurylid. Ze adviseerde om ook Ter
zij niet wist of ze haar benen met vriend of vijand onder de tafel stak.407
400
, maar daarvan is niets geko-
Feest ter ere van een nieuwe brug over de Maas verdreef de Van Rhijns in juni
men. Samen met Mijnssen, Cornelis Veth, Victor van Vriesland en Ko Arnoldi had
uit hun huis. Het plein achter hun huis was, zoals wel vaker, tot kermisterrein
zij zich door een stapel oorspronkelijk Nederlandstalige stukken heen gewor-
getransformeerd, met verschillende draaimolens, poffertjeskramen ‘en tegen
steld. Top Naeff vond het, naast haar werk voor Elsevier’s, een heel karwei, maar
het hek letterlijk een vlooientheater, il n’y a q’un pas tot in mijn bed. Onder deze
genoot van de gezelligheid die het overleg bracht. Zij vond het ‘au fond zelf ook
omstandigheden is hier blijven onmogelijk,’ schreef Top op 25 juni aan Kitty. De
gezellig met die zoogenaamde “jongeren” wat te overbruggen; wij willen toch
volgende dag vertrok zij met Wim naar Parijs, waar zij de toen bekende Russisch-
alle hetzelfde’.401 Met die ‘jongeren’ doelde zij op Van Vriesland. Er viel moeilijk
Franse actrice Ludmilla Pitoëff408 in La dame aux camélias zag. In Chartres raakte
te kiezen uit de twee geheel verschillende stukken De ondergang van de vrijheid van
zij diep onder de indruk van de kathedraal, die zij voor het eerst zag. Na een week
Jan de Hartog en Des duivels prentenboek van Ary den Hertog, die dan ook beide
Frankrijk reisden zij naar Heerlen, waar haar moeder bij een nichtje, getrouwd
Braak in de ‘Commissie van advies’ op te nemen
402
bekroond werden.
388
De volgende dag maakte een deel van het gezelschap een boottocht in de
met een mijningenieur, logeerde. Ze maakten een expeditie naar de Oranje-Nas-
Tijdens de gewraakte ‘literaire koffietafel’ in Amsterdam kwam zij de beide
saumijn, waar Top ‘angstig’ boven bleef, maar haar man heroïsch afdaalde. ‘Wim
winnaars – zij deelden de geldsom van 996,53 gulden – gearmd tegen. ‘Mag ik u
vond het een kolfje naar zijn hand,’ schreef Top op 5 augustus aan Kitty. Vanuit
de andere helft van de Van der Viesprijs voorstellen?’ zei Den Hertog tegen haar.
Limburg trok zij met haar man en haar moeder nog naar de omgeving van Houf-
‘Een frissche jongen’, leek Jan de Hartog haar,‘met veel gevoel voor het tooneel’.403
falize. Bijna vier weken bleven ze van huis. Het genot smolt al snel toen zij terug
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
389
was; het was een zomer geweest ‘van veel, dat de dagen opslokte en weinig naliet’, 409
schreef zij Mijnssen.
De ellende buiten de grenzen beklemde haar intens. ‘Het is mij of het leven eigenlijk stilstaat, en wij werktuigelijk marcheeren voor zoover dit van ons verlangd wordt. Het is niet wezenlijk meer, niet ècht.’411 Ze leefde ‘als vóór een hevi-
De ingrijpende politieke gebeurtenissen dreven de vakantie-impressies geheel
ge donderslag, die, hopen we nog maar, uit zal blijven. De buitenlandsche be-
naar de achtergrond. Al het hele voorjaar was er onrust en spanning geweest, met
richten omtrent ons waren overdreven, maar zoo, zonder vuiltje aan de lucht, als
onder meer Mussolini’s bezetting van Albanië in april en eisen van Hitler ten
de Regeering het wil voorstellen, is het ook niet.’412
aanzien van Polen als dreigende hoogtepunten. Frankrijk en Engeland hadden Polen een garantie van bijstand gegeven, in geval van een Duitse aanval, waarmee
De spanningen persten opnieuw een geëngageerd vers uit haar, ‘Pact 1939’, waarin zij haar afschuw over het Duits-Russische niet-aanvalsverdrag uitte:
de betrekkelijke vrede in Europa op haar grondvesten schudde. Top ervoer het als ‘de eene enerverende en ergerlijke verrassing na de andere, en zoolang den
Twee, die de wereld, om hun grillen,
machthebbers in dit troebele water nog wat te vinden overblijft, zal het niet ver-
Vertrappen met het jonge zaad,
beteren’, had zij op 10 april aan Mijnssen geschreven. Dat de oorlog ooit zou los-
Zij zijn nu dief en diefjesmaat.
barsten ‘in zijn alles-vernietigende vorm’, geloofde zij toen nog niet – ‘Maar wie
De laatste mensch van goeden wille
kan het weten?’
Spuwt op dit schamel hoogverraad.
Ergens in deze tijd hield zij een lezing voor een Vereeniging van Huisvrouwen, waarin zij, de apolitieke, vrij uitvoerig stilstond bij de spanningen: ‘Wat
Na publicatie van dit gedicht in Elsevier’s Maandschrift 413 schreef zij aan Kitty:
buiten onze grenzen voorvalt, is van zulk een aangrijpende ernst, dat menigeen
‘Wie had gedacht dat ik – volgens Dirk Coster nog wel “de dame” in onze littera-
er ’s nachts niet van slapen kan, en ’s morgens opstaat met een vermoeid, alle
tuur – nu nog de enige zou zijn, die de neutraliteit schendt! Ik zelf het laatste.
energie fnuikend gevoel van: wat baat al het kleine werk dat wij verzetten tegen-
Maar wat kan je er aan doen, als het zo uit je puilt, ik heb er een concentratie-
over de blinde vernieling van alle waarden daarginds, en het troosteloos leed
kamp voor over.’414
door menschen over menschen, over vrouwen en moeders gebracht. Er mag een kleine minderheid zijn, die niet verder denkt dan: “Wij hebben er gelukkig nog
In de zomer van 1939 had Top Naeff een vrij abrupt besluit genomen: zij wilde de
niets mee te maken” en in dit veilig bewustzijn nog een gezellig toertje aan de
redactie van Elsevier’s verlaten. Alle inspanningen en vergaderingen vond ze zó
bivakmuts breit, de meerderheid, met ruimere verbeeldingssfeer dan deze voor
enerverend dat ze bang was nooit meer aan eigen werk toe te komen. Veel tijd
het overige zeer nuttige muts, lijdt onder het gruwelijk besef, en de machteloos-
vergden haar boekbesprekingen, die dan weliswaar niet zó uitvoerig waren als
410
haar vroegere toneelkritieken, maar die toch zorgvuldig leeswerk kostten, waar-
Het was voor velen een schok toen eind augustus Duitsland en Rusland een
na een afgewogen oordeel op papier gezet kon worden. Daarin trachtte zij zo
niet-aanvalsverdrag sloten – een treurige prelude van de tragedie die op 1 sep-
zuiver mogelijk te zijn, ook waar het haar vrienden betrof; over een roman van
tember begon, toen Duitsland Polen binnenviel. Twee dagen later verklaarden
Kitty de Josselin de Jong die zij, merkte zij op in een brief, ‘onbeduidend, te onbe-
Engeland en Frankrijk Duitsland de oorlog.
duidend’415 vond, schreef zij een eerlijke recensie.416 Net als in haar proza en haar
heid van het geheele menschdom, dit geweld te keeren zoolang het nog dag is.’
‘’t Is allemaal zoo heél erg,’ schreef Top op 20 september aan Mijnssen, ‘zon-
theaterkritieken vijlde zij aan haar stijl, waarbij zij extra zorg besteedde aan haar
der eenige moreele bazis of verschiet, niets dan een slachting. Je kunt er je oogen
beginzin, waarvan zij vond dat die beslissend was voor de rest.417 Dat het bespro-
moeilijk over dicht doen, en het geluister aan de Radio, wat we hier niet laten
ken werk haar vaak koud liet, werkte niet motiverend. Ze had onder meer gere-
kunnen, maakt het al niet beter. Natuurlijk blijven we ons werk doen, maar dat is
censeerd Bordewijks Karakter, Elsschots Pensioen, Slauerhoffs De opstand van Gua-
nauwelijks een verdienste, zooals ik ook onze hooggeroemde neutraliteit maar
dalajara, Vestdijks De nadagen van Pilatus en Van Schendels De grauwe vogels, naast
nauwelijks een verdienste kan vinden... zooals de zaken nù staan.’ Niettemin
nu vergeten boeken als Louis de Bourbons Vrouwen en J.A. van der Mades Twee-
hoopte zij dat ‘de wonderen waar wij soort menschen hardnekkig aan gelooven,
honderd gulden voor Darja Wledinskaja.418
zullen gebeuren vóór we weer drie of vier jaar aan den waanzin hebben geofferd’.
390
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
Hoewel ze bijna dagelijks bezig was voor het blad, had ze doorlopend het
391
gevoel tekort te schieten. ‘[...] het neemt mijn gedachten te zeer in beslag,’
Het zeurde door tussen haar en Tielrooy, die de gerezen kwestie wilde voor-
Reorga-
leggen aan een neutrale partij. ‘Mij best,’ reageerde Top strijdlustig.426 Zij stuur-
nisatie in de bedrijfsleiding, in het voorjaar van 1939 ingezet, speelde voor haar
de een uitvoerig stuk naar de vvl, waarin zij een overzicht gaf van alle ontwikke-
ook een rol. Het ging haar er niet om per direct te vertrekken, daarvoor droeg zij
lingen en enkele concrete vragen stelde, waarvan de belangrijkste was: ‘Is het
het blad een te warm hart toe en vond zij een geschikte opvolger te belangrijk.
behoorlijk bij de overdracht van een tijdschrift-redactie zich van de onvermijde-
Die werd gevonden in professor J.B. Tielrooy, hoogleraar Franse letterkunde in
lijk nog in voorraad zijnde bijdragen te willen ontdoen op de wijze, door prof.
Amsterdam420, en vriend van Robbers. Top zou hem inwerken en dan per 1 ja-
Tielrooy voorgestaan: door intimideering en het aanbieden van een geldelijke
nuari 1940 de redactie verlaten. Het speet haar zeer de harmonieuze samenwer-
vergoeding?’427
schreef zij aan Gerard Walschap, met wie een warm contact groeide.
419
king met de twee andere redacteuren, A.M.W.J. Hammacher en J.G. van Gelder,
De vvl stelde haar eenstemmig in alle opzichten in het gelijk en sommeerde
te moeten afbreken. Een gezamenlijk etentje, begin november, bezegelde haar
Tielrooy Van Steens verhaal te plaatsen.428 Pas in 1948, toen Tielrooy een warm
besluit. ‘Ik zit al haast op mijn lauweren,’ schreef Top enkele dagen later aan Kit-
artikel aan de zeventigste verjaardag van Top Naeff wijdde – hij roemde haar
ty. ‘Tielrooy at bij ons, en vertrok met zijn zakken vol proza en poëzie. Ieder zijn
ijver, inzicht, smaak en tact waarmee zij indertijd Elsevier’s bestierde – zou het
421
geïrriteerde contact tussen beiden zich herstellen.429
beurt.’
Maar zó gladjes verliep haar vertrek niet. Tielrooy was weinig content met de kopij die Top Naeff hem samen met de maaltijd voorgeschoteld had. Er zaten bij-
Eind januari 1940 reisde Top Naeff naar Mechelen voor de huldiging van Albert
dragen bij die zij al had aangenomen, voor een deel zelfs al drukproeven, en hij
van Hoogenbemt. Deze schrijver van voornamelijk psychologisch werk was
schreef haar dat hij het niet aangenaam vond deze voorraad te moeten aanvaar-
voor zijn roman De stille man uit 1938 bekroond met de Belgische driejaarlijkse
den. Zijn voorstel reeds geaccepteerde bijdragen met ‘een fooi’ terug te sturen
staatsprijs en werd nu gehuldigd door het stadsbestuur van Mechelen en de
naar de auteurs maakte Top furieus. Zij vond Tielrooys plan ‘een zeer onwaardig
Vlaamsche Vereeniging van Letterkundigen. Deze laatste vereniging nodigde
gebaar’, ‘woordbreuk’.422 Zij herinnerde hem eraan dat zij na Robbers’ dood in
Top uit om op 28 januari een lezing te houden over Van Hoogenbemts roman
eenzelfde situatie verkeerd had en de reeds door hem geaccepteerde bijdragen
in het stadhuis, waar de gelauwerde schrijver de eremedaille van de stad Meche-
netjes had gepubliceerd.
len ontving.430
Zij was vooral geïrriteerd door de wijze waarop Tielrooy met één auteur om423
aan wie Top Naeff had toegezegd
Zij arriveerde op het nippertje in de studio; het waren dagen van hevige sneeuw-
dat diens verhaal ‘Het verlangen’ in de januari-aflevering van 1940 geplaatst zou
val en de taxi die haar vervoerde, was vastgelopen in een sneeuwhoop. Na afloop
worden. Tielrooy wilde het alleen maar opnemen met de mededeling ‘Buiten
liet zij zich naar Woluwe brengen, waar Maurice Roelants haar op de maaltijd
verantwoordelijkheid der redactie’ – waarmee hij Top Naeffs reputatie raakte –
genodigd had. Roelants’ woning, ‘voor het met fakkels en natriumlicht fantas-
of in herschreven vorm. Top was furieus en een geïrriteerde correspondentie tus-
tisch verlicht bosch’, leek haar een sprookjeshuis. Hij ontving haar ‘met zijn ver-
sen haar en Tielrooy en Tielrooy en Van Steen was het resultaat.424 Als gevolg van
waaide kop’, ‘en binnen de gedekte tafel en vier beeldige kinderen op een rij-
alles verbrak zij haar relatie met Elsevier’s per 1 december; een maand eerder dan
tje’.431 Op de laatsten had zij zich bijzonder verheugd, vooral om hen samen met
gepland verliet zij de redactie. Het was een onaangenaam einde van een jaren-
hun ouders naar bed te mogen brengen. In enkele brieven refereerde ze eraan, als
lang contact met het blad waarin zij in 1896 gedebuteerd had. De relatief korte
onbewuste uitingen van gemankeerd moederschap.432 Roelants had ook Karel
tijd waarin zij redacteur geweest was, had haar weinig kans geboden een nieuw
Leroux433 met echtgenote en Marnix Gijsen uitgenodigd. Top vond het aardig,
stempel op het blad te drukken, als zij dit al gewild zou hebben. Wel streefde zij
warm en avontuurlijk en reisde laat in de avond voldaan met Gijsen in een taxi
sterker dan Robbers naar het opnemen van essays, had zij meer oog voor de nieu-
naar Brussel.
sprong: de jonge schrijver Peter van Steen,
392
De avond daarvoor las zij in Brussel een van haar verhalen voor voor de radio.
we ‘idealen’ in de literatuur én had zij al snel na haar aantreden een eind gemaakt
Ook Mechelen trof zij de volgende dag aan onder de sneeuw. In de raadzaal
aan de medewerking van Roel Houwink, die vanuit zijn christelijke levensover-
voelde Top zich ‘als in de middeleeuwen, ik op een soort van troon, onder versle-
tuiging tot zeer eenzijdige oordelen kwam in zijn recensies.425
ten vlaggen en tropheeën’. Samen met August Vermeylen en Maurice Roelants
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
393
hield zij een beschouwing over De stille man, en wat haar frappeerde was dat de
ker in daden om te zetten zijn dan in het menschenleven.’ Zij verweet de genera-
drie sprekers van verschillende generaties uit weliswaar andere gezichtshoeken
tie die het na 1918 voor het zeggen gekregen had dat deze ‘haar uitsluitende
eenzelfde pleidooi hielden voor ‘literatuur van dit soort en gehalte’. Ze wisselden
kracht zocht in afbraak en met veel hocus-pocus van woorden den natuurlijken
elkaar volgens Top als in een beurtzang af. ‘Stel je dat hier voor, bijv. met Vestdijk
bloei van het zwak aanwezige talent belemmerde’.439 In wezen stond zij open
en Du Perron.’ De dag werd afgesloten met een feestelijke maaltijd, waarbij Van
voor veranderingen in de literatuur, maar in haar ogen leidden deze tot dan toe
Hoogenbemt naar maar liefst twaalf tafelredenaars kon luisteren. Gerard Wal-
tot weinig geslaagds. Wat zij miste in dit proza was aandacht voor de stijl, waar-
schap en zijn vrouw begeleidden haar op ‘het spookachtig Mechelsch station’434
aan zij nu eenmaal sterk hechtte: ‘Het gaat nooit om de feitelijkheden, maar
waar zij de trein naar Antwerpen nam en in een geluksstemming verder reisde
altijd om den vorm, waarin die verdroomde menschen en dingen tot een nieuw
naar Dordrecht, gesterkt door de kameraadschappelijkheid die zij opnieuw in
leven zijn gebracht, en om het timbre van de stem, die ervan vertelt. [...] “De
België ervaren had. ‘Hoeveel zwaarwichtige onzin wordt er, vooral in Nederland,
vorm, de stijl,” zei de groote essayist Georg Brandes, “is het eenige, wat een litte-
toch over de letteren gesproken,’ schreef zij in haar bedankbrief aan het echtpaar
rair werk voor verval behoedt.”’440
Roelants, op 29 januari 1940, ‘met opzettelijke verguizing van die eenvoudige
Pittige meningsverschillen vond zij een uitdaging – ‘[...] het zijn de ruzies,
waarheid, dat al wat menschelijk is en zuiver wordt beleden belangrijk is, even
die in de kunstwereld de beste verstandhouding scheppen’441 –, maar het lite-
belangrijk als de wereldschokkende gebeurtenissen die nu eenmaal niet onder
raire debat in die jaren ervoer zij als vijandig, hetzeachtig, met een gelijkhebbe-
het bereik van ieders pen vallen. Ik moet daar lang onder geleden hebben, maar
rige houding van polemisten die anderen niet alleen de wet wilden voorschrij-
de mate van de vreugde die het mij gaf, daar met ons drieën, drie generaties – ach-
ven, maar ook smalend neerkeken op veel van hun collega’s, die door Du Perron
ter de groene tafel te zitten, als gold het een eerherstel van deze waarheid, terwijl
als ‘vijanden’ betiteld werden.442 In haar ogen werd het schrijven van een roman
uit niets dan natuurlijke verwantschap onze gedachten in elkaar grepen.’ In een
al te eenzijdig een kwestie van gezindheid en stelling nemen, terwijl zij in de
andere brief formuleerde zij het nog scherper: ‘Alles moet zijn tijd hebben, maar
essayistiek naast ‘de sterke figuur van Menno ter Braak’ veel epigonen zag.443
ik geloof dat ik er als schrijfster onderdoor was gegaan, had ik niet in Vlaanderen
Toen Het Vaderland in 1934 onder schrijvers een enquête had gehouden over
435
‘Onderschatting en overschatting’ in de Nederlandse literatuur had Top Naeff
mijn tweede vaderland gevonden.’
Het veranderde literaire klimaat in ‘een tijd van zoo verfoeilijke nivellee-
een reactie gefabriceerd waarin zij niet één naam noemde, maar wél kwijt wilde
ring’436 bleef haar bezighouden, hoewel zij geregeld positief over de jongste lite-
dat volgens haar alles overschat werd waarin volgens de nieuwe normen de
ratuur in Elsevier’s geschreven had. In haar beschouwing ‘Proza, Poëzie en Propa-
inhoud als belangrijker werd gezien dan de vorm.444 De enquête zag zij als een
437
ganda’, opgenomen in Het Nederlandsche Boek 1939
, had zij uiteengezet wat
volgens haar de essentie van schrijven en literatuur was: levende mensen schep-
394
vorm van stemmingmakerij, een uiting van de polarisatie die zij zo verafschuwde en waarbij ze naast alle verschillen en andere geaardheid respect miste.
pen die zo tot dragers van ideeën worden. In wezen stond zij in dit opzicht niet
Naast haar eenzijdige accent op de vorm idealiseerde zij haar eigen jonge
ver van een Forum-principe af: de persoonlijkheid – het woord komt veelvuldig in
jaren, had zij heimwee ‘naar dat verloren land, toen we allemaal zulke idealen
haar kritieken voor438 – van de schrijver die zich uit in zijn werk.‘Eerst dan mani-
najoegen en ook zoo innig genoten van wat we mooi vonden. [...] Natuurlijk ligt
festeert zich de geest van den auteur, onwillekeurig en onbewust, door een boek
het aan onze voorbije jeugd voor een deel, maar toch ook aan de rest [...]. Dit
heen, eerst dan klinkt het grond-accoord van zijn ware wezen – waaraan hij niets
gemis vind ik het ergste van dezen tijd. De jongeren weten niet beter, en daar-
veranderen kan – zuiver door.’ En dit dan in contrast met wat zij nu vooral con-
door accepteeren ze deze uitgesproken vervalperiode ook makkelijker. En verder
stateerde: de bewuste en verre van onwillekeurige manifestatie van opvattingen
beheerscht ze de strijd om het bestaan en de eerzucht door de cafévrienden te
en geestesgesteldheid van de schrijver, die belangrijker leek te zijn geworden dan
worden geteld. Een zoeken naar minutieuze verschillen en nergens een gemeen-
het kunstwerk als zodanig. In haar ogen had dit niet veel meer met ‘literatuur’ te
schappelijk ideaal, zelfs geen persoonlijk. De oorlog, de heele menschonteeren-
maken maar eerder met journalistiek en reportage, die niet veel meer waren dan
de toestand in de wereld is het ergste, maar dit, misschien daarmee verband hou-
‘gedachten-polemiek; ja, of neen. En boven alles: mode-show van humanitaire,
dend, schijn-bestaan dat de kunst tegenwoordig met nog een soort van succès
vredelievende en heroïsche gevoelens, die op het papier in elk geval gemakkelij-
voert, is óók erg. En daarbij zijn wij de naast-bestaanden.’445
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
395
Haar plaats in de Nederlandse literatuur, die sinds het begin van de eeuw al
werkelijk belangwekkende beschouwingen’449 over zijn boek. Typerend vond
snel vanzelfsprekend geworden was, bleek niet langer onwankelbaar en binnen
hij dat zij aandacht had geschonken aan de liefdesgeschiedenis van Katadreuffe
het literaire leven voelde zij zich geïsoleerd.
en Lorna te George, voor hem een wezenlijk element in de roman. ‘Ter Braak
In deze sfeer ontving zij begin februari een brief die haar verrast zal hebben.
deed dat af met de woorden: dat het liefdeshistorietje naar niets leek, – of iets
Hij was van Ferdinand Bordewijk, die haar waarderend schreef over haar recen-
dergelijks. Zulke uitspraken, zonder eenige poging tot bewijs daarenboven,
sie van Karakter, die hij nu pas gelezen had. Eerder had Top Naeff over De winger-
maken op mij den wezenloozen indruk van een slagzin als De Bijenkorf heeft ’t.
drank geschreven446, waarbij zij Bordewijk een uitzonderlijk schrijver genoemd
Maar Ter Braak schijnt mij dan ook een zeer slecht criticus, volkomen gehandi-
had. Niettemin had zij kritiek. Zijn stijl herinnerde haar aan de buitenissighe-
capt door intellectualisme.’
den van de Tachtigers-epigonen en de verhalen op zichzelf had zij als ‘kwellend
Net als Top Naeff had Bordewijk weinig waardering voor het peil van het
in plaats van bevrijdend’ ervaren, en daarom als ‘tegennatuurlijk omdat ons, ter
contemporaine proza. Ook vond hij dat het schrijverschap zich ontwikkeld had
compensatie van alle, anders ondragelijke menschelijke narigheid, de bloemen,
in een sfeer van productie en niet veel meer met kunstenaarschap te maken had.
de sterren en de dingen van kunst gegund willen zijn’. Ook haar bespreking van
Top Naeff had hem geschreven dat negentig procent van de jongste literatuur op
Karakter was niet kritiekloos. Over Bordewijks registrerende – de typering is van
den duur vergeten zou worden – hij vond dat een nog ‘milde schatting’.
haar – stijl, die een van zijn visitekaartjes zou worden, wilde zij niet spreken in
Hij hoopte dat hij in zijn brief niet te stellig op de voorgrond getreden was,
termen van ‘mooi’ of ‘lelijk’ – zij vond dat deze niet getuigde van ‘een groot stylis-
maar vond het bovenal ‘prettig’ haar te schrijven. Twee schrijvers met verschil-
tisch vermogen’.447 Verder plaatste zij enkele vraagtekens in psychologisch op-
lende stemmen hadden elkaar gevonden.
zicht. Maar haar bespreking getuigde overwegend van grote bewondering voor
396
Bordewijk en zijn nieuwe roman, waarin zij de suggestieve aanduidingen prees
Nu zij bevrijd was van haar redactiewerk voor Elsevier’s kwam Top Naeff weer
die het talent van Bordewijk bewezen. Onomwonden stelde zij: ‘Van alle schrij-
eens toe aan veel lezen, puur voor haar eigen plezier. Daarmee trachtte zij een
vers, die zich in de laatste kwarteeuw aan het schrijven van een roman hebben
gevoel van opgesloten zijn te overwinnen. Dat opgesloten zijn had niet alleen te
gewaagd, moet Bordewijk, om een complex van begaafdheden en bekwaamhe-
maken met letterlijk in huis zitten – aan afleiding ontbrak het niet. Zo was zij, na
den, zonder voorbehoud de eerste worden genoemd.’
haar trip naar Vlaanderen, op 24 februari aanwezig geweest bij het diner ter gele-
Bordewijk was zó getroffen door haar bespreking dat hij haar spontaan een
genheid van de zeventigste verjaardag van Boutens, in kasteel Oud Wassenaar.
brief stuurde. ‘Over het algemeen schijnt mij in ons land de boekbeoordeeling in
Kort daarop toog zij naar de receptie van de zestig jaar geworden Cornelis Veth.
niet te beste handen,’ schreef hij haar.448 ‘Het was daarom voor mij een groot
Het waren festijnen die zij vooral zag als sociale verplichtingen. ‘Wat een ge-
genoegen kennis te nemen van een intelligent en tevens gevoelig oordeel als het
drang, en wat is alles overdreven! Haast erger dan de oorlog en Hitleriaansche
Uwe, en ik veroorloof mij, ofschoon U niet kennend, daaraan tegenover U uiting
dreigementen, vind ik die doenerigheid onder het menschdom. Je wordt dood-
te geven.’ Hij schreef haar ook om een inhoudelijk punt van kritiek van haar te
moe van niets, of misschien juist daarvan, dat je je niet meer concentreeren kunt
weerleggen, zei hij, en eindigde zijn brief met: ‘Bizonder geslaagd vond ik dat U
en de dagen zoo maar wegsmelten,’ schreef zij op 11 maart aan Kitty de Josselin de
mijn boek een exploot noemt. Zonder den schijn van hoovaardij op mij te willen
Jong.
laden zou ik willen eindigen met de opmerking dat een werk van kunst met
Het tijdsgewricht en de politieke spanningen benauwden haar. Soms had zij
zekere verdiensten naar objectieven maatstaf ook altijd interessante reacties ten
het gevoel dat zij getuige was van een bijna theatrale geschiedenis. Na de Duitse
gevolge heeft.’
invasie in Noorwegen, op 9 april, schreef zij aan Mijnssen: ‘Als je er je gevoelens
Top Naeff antwoordde per omgaande – haar brief is verloren gegaan bij het
eens even van los kunt maken, is het of Shakespeare zelf door de Radio spreekt:
bombardement dat Bordewijks huis in de Tweede Wereldoorlog zou treffen –
“Het Engelsch heir staat gereed, zij komen, moed Noormannen! God zegene
waarna ook Bordewijk weer meteen reageerde, met een openhartige brief van
koning Haakon450...” Het is ongelooflijk dat het realiteit is, ècht. En voor zoover
twee getypte kantjes. Hij schreef haar dat hij meer aan vrouwelijke dan aan man-
je medelijden met al die arme jongens niet overloopt, is het een spannend
nelijke oordelen over zijn werk hechtte en rekende haar recensie tot de ‘weinig
schouwspel, met dien éénen misdadiger, en maar niet klein te krijgen, ondoor-
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
397
grondelijken man als inzet. Shakespeare moet toch wat in zijn mars gevoerd heb-
vii
ben om uit zulk chaotisch bedrijf zulke heldere stukken te kunnen maken. Er zal er nooit weer een opstaan als hij.’
Lieve mevrouw Top
Maar op andere dagen overheersten angst en afkeer: ‘[...] de dagelijksche portie politiek die verwerkt moet worden, is me toch teveel een druk.’451 En op 18
(1940-1945)
april aan Carel Scharten: ‘Wij leven hier – of liever wij leven niet. Dit is weer de tijd van afwachting, zooals we die van ’14-18 gekend hebben, en waarna men dan plotseling ontdekt, dat intusschen de jaartelling is voortgegaan. Toch heb ik ditmaal meer dan de vorige maal het gevoel, dat het ook op mij aankomt, dat er inderdaad nog een geestelijke wereld met man en macht te verdedigen valt tegen den aanslag op de elementaire beschaving in woord en daad.’ ‘Ik meende altijd dat ik in Dordt te weinig beleefde, maar in de vier dagen die achter ons liggen, hebben we onze schade ingehaald,’ schreef Top Naeff op 19 mei 1940 aan Kitty. In de eerste oorlogsnacht, op 10 mei, toen achter het tehuis voor ouden van dagen kerk en pastorie afbrandden, had Wim van Rhijn zijn schoonmoeder uit Huize St. Anna gehaald. Gedrieën, later in gezelschap van de buren, hadden zij zich vervolgens in huis verschanst, met gesloten blinden. Op tweede pinksterdag ging het er hevig aan toe. Het huis van de Van Rhijns, tussen station en de eerste brug naar de stad, lag precies in de vuurlinie. Tanks rolden door de straten en met brandbommen en granaten werden huizen in brand gezet. Ook rond de woning van de Van Rhijns werd flink gevochten; achter hun tuin stond een heel huizenblok in brand. Top, Wim en mevrouw Erzey hielden zich schuil achter muren of lagen op de grond om zich te beschermen. Op een enkele kogel na – één bleef steken in de Chesterfieldcanapé in de tuinkamer – kwam huize Van Rhijn er genadig van af. Een ‘grillig lot’1, erkende Top Naeff zelf: ‘Mijn vrome naaister zegt: ik ben “bewaard” gebleven. Ik noem het meer blind toeval, wat mij betreft.’2 Het tehuis voor ouden van dagen was doorzeefd van kogels, die geen ruit heel hadden gelaten. Mevrouw Erzey bleef enkele weken bij haar dochter en schoonzoon logeren. Dordrecht was onbereikbaar geworden nu de brug naar Rotterdam was afgezet en er geen treinen reden. Op 30 mei probeerde Top toch naar Amsterdam te reizen, maar zij moest al snel rechtsomkeert maken. ‘Ontzettend is het,’ schreef zij de volgende dag aan haar nichtje Nella Naeff over Rotterdam, ‘al dat rookend puin en die walgelijke brandstank boven de geheele stad. Je weet niet waar je bent. Wat een hel moet dat geweest zijn!’ Hoe meer zij op de hoogte raakte van wat anderen overkomen was, des te sterker waardeerde zij haar eigen redelijk veilige bestaan. Het weer stond in contrast
398
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
399
met de omstandigheden: het waren prachtige zonnige dagen en de vogels zon-
zichzelf, en heel de wereld zit er in gevangen.’ Zij vroeg zich af of zij na deze over-
gen uitbundig. Tegen dat decor zag Top schepen met krijgsgevangenen door
weldigende ervaringen ooit nog zichzelf zou kunnen worden. ‘En, dat is het erg-
Dordrecht varen, ‘erger dan welk vee-vervoer ook. En dat alles onder den dek-
ste – nooit meer onbevangen met anderen om zullen kunnen gaan. Ik zou wel
mantel van edelaardige leugens. Je walgt van de kranten. Politiek en militair heb
eens willen weten wat Ibsen van deze wereld waarin geen woord meer stand
ik er geen inzicht in, maar de hypocrisie en de geraffineerde grofheid van déze
houdt, gezegd zou hebben! En ik neig nog altijd maar meer tot mijn vriend
mentaliteit, als die werkelijk moet zegevieren, dan valt er niets meer op te bou-
Pirandello.’
wen, ook in de kunst niet.’3
Onzekerheid en angst verlamden vrijwel iedere activiteit, en daaraan gaf zij
De nachten bleven, ook na de capitulatie, onrustig; Engelse vliegtuigen loer-
zich over. ‘We zitten allemaal in afwachtende houding en je durft niet dóór te
den op bruggen en een fabriek van watervliegtuigen in het nabijgelegen Papen-
denken wat dit voor een millioenenmoord worden moet. Ik kan mijn gedachten
drecht. Betrekkelijke onrust van andere aard werd veroorzaakt door een bij de
werkelijk nergens anders bij bepalen, en hoef dat gelukkig ook niet te forcee-
buren ingekwartierde ‘Hauptmann’, bij wie een soort telefooncentrale was aan-
ren.’10
gelegd met een veelvuldig klingelend belletje dat Top uit haar slaap hield. Maar
De oorlog drong alle controversen in maatschappij en literatuur die haar zo
verder troostte zij zich vooral met de gedachte dat haar nog geen Duitse logé
gehinderd hadden naar de achtergrond en dat zij niets meer moest of hoefde, gaf
werd opgedrongen, noch dat haar huis werd aangewezen als verblijfplaats voor
haar een gevoel van rust: ‘Een afwachtende houding tegenover het heele leven,
evacués.
en het aangenaam bewustzijn aan geen “opbouw”, of hoe al die opgeschroefde
De zelfmoord van Ter Braak, op 14 mei, had haar niet onberoerd gelaten. Aan Kitty schreef zij op 21 juni: ‘Ter Braak heeft wel de harde consequentie van zijn
andere is erger.’
recht-door-zee-leven getrokken. Ik heb hem niet gekend, zelfs niet van aanzien,
Aanvankelijk ging het leven gewoon door, met alle vergaderingen en bijeen-
maar hij was wel de meest boeiende persoonlijkheid van zijn generatie, door dit
komsten die daarbij hoorden. Top bezocht ze echter niet meer; zij vond in dit
einde in een sterk licht gezet.’ Verdrietig was zij door de dood van Ter Braaks
tijdsgewricht ‘al deze samenscholingen uit den booze’. Ook schrijven deed ze
4
generatiegenoot Jo Otten , die op de eerste oorlogsdag in Den Haag getroffen
niet. ‘[...] ik ben veel te geboeid in het geweldige schouwspel, en zou het rechtaf
was door een bom. Zij had Otten, een heel andersgeaarde schrijver dan zij, leren
jammer vinden mij te begraven in een verzonnen wereldje waar dit zich in de
waarderen in de Vereeniging van Letterkundigen, toen hij haar steunde in haar
werkelijkheid voltrekt. Al zitten we niet veilig in onze “stalles”, we zouden toch
5
controverse met Tielrooy. Een ‘lieve figuur in onze letteren’ , noemde zij hem.
nooit een drama kunnen verzinnen dat het hier tegen uithield.’ Af en toe inspi-
Enkele dagen voor zijn dood had hij haar zijn jongste roman Drijvend casino, uit
reerde de actualiteit haar tot enkele versregels, die ‘in portefeuille’ verdwenen.
6
1939, gestuurd , het boek dat zij las in de eerste bezettingsdagen. Aan de jonge
Haar opvatting dat het leven nu machtiger was dan de verbeelding werd niet
weduwe Otten, die achterbleef met een dochtertje, schreef zij een inlevende,
gedeeld door Bordewijk, die haar schreef: ‘Ik voor mij vind den roman eer te
hartelijke deelnemingsbrief, waarin zij de omgekomen schrijver de beminne-
machtig voor dezen tijd, want ik houd niet van dezen tijd, al is dat appreciatie en
lijkste van zijn generatie noemde, die tussen oud en jong veel overbrugd had.7
wellicht kortzichtigheid.’11 Hij had Top Naeff opnieuw benaderd; haar oordeel
Zijn dood vervulde haar het meest omdat hij nog tot ontplooiing moest komen,
over Karakter had hem indertijd zóveel genoegen gedaan, dat hij er ‘onbeschei-
terwijl bijvoorbeeld Marsman volgens haar het beste al met zijn jeugd had inge-
den’ van was geworden en haar nu zijn boek De korenharp toestuurde. Hij beken-
8
lost. Later las zij met bewondering en verbazing zijn postuum verschenen laat-
de: ‘U hebt gelijk; mijn stijl is stroef en onwelluidend, maar misschien vindt U in
ste boek, Machiavelli, sleutel van onzen tijd, dat zijn weduwe haar gestuurd had:
dit nieuwste werk iets meer te waardeeren.’ Tevens bracht hij haar op de hoogte
‘Een soort van helderziende is die Otten geweest – hij was dezen tijd vooruit in
van zijn bewondering voor haar bundel Juffrouw Stolk en andere verhalen, waarvan
zijn heele gedachtengang. Een belangrijk mensch in elk geval.’
400
phrases heeten mogen, mee te doen. Deze zijde van de zaak bevalt me best. De
9
‘Het raam’, in haar ‘ouden satirieken geest’ hem het meest beviel. ‘[...] U blijft
De eerste dagen van de oorlog had zij het idee weer spoedig aan het werk te
toch steeds de uiterst verzorgde styliste, de beste styliste die wij de laatste tiental-
kunnen, maar al snel verloor zij dat. ‘Dat zal wel bij menigeen zoo gaan,’ schreef
len jaren konden aanwijzen, mèt Augusta de Wit, maar weer heel anders, heel
zij aan Mijnssen, ‘de beangstigende onzekerheid is een concentratiekamp op
eigen.’ In een vervolgbrief, als reactie op haar antwoord12, schreef hij dat hij
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
401
inmiddels ook Offers... gelezen had, dat hem stilistisch meer geboeid had dan in-
‘voor de zóóveelste maal, en wéér met nieuwe oogen’16 –, en hield zij opruiming
houdelijk en begon hij nóg eens terug over Juffrouw Stolk en andere verhalen. Het
in haar bewaarde brieven.
titelverhaal vond hij modern in het ‘simultaneïsme’ dat Top Naeff erin had toe-
Af en toe was er in deze eerste oorlogsmaanden een verrassing, zoals de ope-
gepast en over haar personages merkte hij op: ‘Het scheppen van exceptioneele
ning van de verbouwde schouwburg Kunstmin in haar woonplaats.17 Top vond
figuren is een gave der fantasie, het scheppen, het werkelijk “scheppen” van au
het ‘een heel aannemelijke schouwburg’, ‘ver van de nieuwe zakelijkheid, wat ik
13
fond doodgewone menschen is een gave van het meesterschap [...].’
voor een schouwburg een zegen vind; maar met het oog op de praktijk in een
In een brief van later datum kwam hij terug op haar personages, toen hij Een
provinciestad wat al te coquet. Toch was ik er van ontroerd toen ik na al die tob-
huis in de rij – ‘toch werkelijk voortreffelijk’ – gelezen had. Over Toos Rippe
berige jaren in mijn vaderstad dit tooneel-huis betrad.’18 De openingsvoorstel-
schreef hij: ‘Ook hier wisselen spottende verachting en genegenheid bij U af. Het
ling, Ibsens Peer Gynt, vond zij uiterst matig: ‘Conventioneel en burgerlijk,’
gifmengen ligt, zoo leert ons de statistiek, het zwakke geslacht het meest, onder
schreef zij op Kerstmis aan Mijnssen, aan wie zij bekende dat zij dit jaar wel
onze letterkundigen ligt het echter niemand zóó als U!’
graag naar de Gysbreght zou willen, ‘om de Reyen, die nu zoo wonderlijk ingrij-
Ze leefde van gerucht naar gerucht. De ene dag ging de mare dat Dordrecht geëvacueerd zou worden, de volgende dat de stad lazaretstad, hospitaalstad, zou
pen in den tijd. En wat zou ik er graag een zeggen! Passés ces jours de fête. Alle jours de fête trouwens.’
worden. Dat laatste was niet eens zo onaantrekkelijk – dan zou ’s avonds de verlichting weer aan kunnen.
402
De wind was koud en het sneeuwde geregeld. In de tuinen van gevorderde hui-
Het lot van haar vrienden in België hield haar sterk bezig. In juni had Mau-
zen kookten de soldaten hun eten; meeuwen zwermden over de stad, op zoek
rice Roelants plotseling bij haar op de stoep gestaan – die was op zijn fiets op weg
naar achtergelaten brokken. Top en Wim konden hun toch al koude, vochtige
naar Amsterdam, in de overtuiging dat het daar veiliger was dan in zijn Vlaamse
huis maar met moeite warm stoken. Van Rhijn had als arts recht op extra kolen
woonomgeving. Hij kon haar in ieder geval vertellen dat al haar Vlaamse vrien-
en soms was er een patiënt die ‘voor dokter’ een zakje aandroeg. Top leed altijd
den nog leefden. Toen het briefverkeer, zij het met grote vertragingen, weer op
snel onder koude, maar paste zich in deze omstandigheden wonderwel aan. De
gang kwam, vertelden brieven en briefkaarten wederzijds over alle ervaringen.
gedachte dat ze het, vergeleken met anderen, in wezen nog comfortabel hadden,
Cécile van de Moortele-Ameye was na een vlucht tot bij Calais terug op haar bui-
troostte haar en maakte haar laconiek. Toen begin februari 1941 de waterleiding
ten Te Nitterveld, waar Top Naeff zoveel zorgeloze vakanties had doorgebracht.
sprong, berichtte ze daar Kitty over alsof het een dagelijkse ervaring was.‘Ik ging
De enige zoon van Ernest Claes was heelhuids teruggekeerd uit de eerste oor-
boven kijken en vond al een vierde van de logeerkamer blank. Mijn Ali en haar
logsdagen. Minder opwekkend waren de berichten over Toussaint van Boelaere,
verloofde zaten op onze plaatsen bij Molière (van v. Dalsum, daar heb ik geen
die onder de druk van de oorlogsgebeurtenissen in een zenuwcrisis was geraakt
moed meer voor) en mijnheer en mevrouw renden met al wat op emmer of schaal
en in een psychiatrische inrichting was opgenomen.14 Zij vreesde dat sommigen
leek. We hebben het Nazi-of Communisme [sic] werkelijk niet meer noodig, alles
van haar Belgische collega’s, de activisten, zich ter wille van de Vlaamse zaak min
loopt als vanzelf volgens “de Orde”.’19
of meer aan Duitse zijde zouden scharen en daarmee voor verwijderingen zou-
Door de sneeuw ploeterde ze iedere avond naar haar sukkelende moeder, in
den zorgen. ‘Dat is heel naar, ook voor ons,’ schreef zij Kitty op 11 september, ‘de
het tehuis. ‘De Duitsche schildwacht heeft me al eens met zijn lampje moeten
beste vrienden verliezen elkaar daarbij en wij staan tusschen de partijen. In den
redden toen ik in de gladde moddersneeuw steken bleef, waarna ik in de duister-
vorigen oorlog was Streuvels op het randje van activisme, en ditmaal neigt ook
nis een “danke schön” over mijn overigens vaderlandslievende lippen heb moe-
Roelants dien kant uit.’
ten brengen.’20
De eerste oorlogszomer en het najaar kwam zij door met het lezen van stapels
Ze was anti-Duits, daar was geen twijfel over mogelijk. Toch verscheen er in
toneelstukken, als jurylid van de Amsterdamse Koepelprijs. Met de medejuryle-
dat tweede oorlogsjaar werk van haar in Duitse vertaling Voor de poort (Vor dem
den Jan Engelman, Cor van der Lugt Melsert, Victor van Vriesland en J.L. Walch –
Tore) en Een huis in de rij (Erfüllung eines Lebens). In de aanloopfase met het tekenen
van wie eigenlijk alleen Van der Lugt Melsert goed functioneerde – las zij 165
van de contracten, nog voor de oorlog, had ze daar moeite mee gehad. Bij het con-
stukken.15 Verder herlas zij uit eigen boekenkast – Oorlog en vrede bijvoorbeeld,
tract dat zij op 6 februari 1939 voor Erfüllung eines Lebens had ontvangen, zat een
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
403
uitvoerig aanhangsel met ‘Bekanntmachungen der Reichsschrifttumskammer’,
tuurraad. Volgens Scholte29 zou afzijdigheid ‘anderen’ – hij moet bedoeld heb-
dat eindigde met ‘Heil Hitler!’21 Ze had gemengde gevoelens over deze Duitse
ben: deutschfreundlichen – in de kaart zou spelen, waarmee hij kennelijk een appel
uitgave, schreef ze aan Mijnssen.22 Aan Kitty bekende ze dat ze de uitgaven ‘angst-
tot toetreding deed. ‘Het gaat inderdaad om die “Raad”, waarin ze trachten men-
vallig stil’ hield, ‘want het blameert me minstens, terwijl ik er niets tegen heb
schen van naam te krijgen [...],’ schreef Top aan Mijnssen.30 ‘Het is te hopen dat
23
kunnen doen’. Het fascineerde haar wel te zien hoe haar werk ook in een andere
niemand ervoor bezwijkt. [...] Wij ouderen, die er niet van leven hoeven, staan er
taal overeind bleef én dat uitgevers in een tijd van bommen en kanonnen belang-
zoo veel makkelijker vóór dan die mannen tusschen 30 en 40 jaar als ze een beetje
stelling hadden voor eenvoudige verhalen als de hare. Vor dem Tore verscheen in
gevoelig zijn. Het zal nog menigeen, vrees ik, den weg van Ter Br[aak] opdrijven.’
een oplage van maar liefst twintigduizend exemplaren. Dat streelde Top, die al-
Zij stond pal: ‘Met dat al kon ik niet anders antwoorden dan dat ik voor niets te
tijd had gehoopt op succes in het buitenland. Maar bij deze vertalingen was er
vinden was, nu niet, en nooit onder deze omstandigheden!’ Scholte drong niet
toch een bijsmaak. ‘Nu is er geen aardigheid aan; eer het tegendeel,’ schreef ze op
verder aan en Top gaf hem de boodschap mee dat zij er nu genoeg van wist en op
3 februari aan Kitty. Ook hier gold haar motto: ‘Het leven vervult al onze wensen,
het bezoek van de gestrande motorrijder niet meer gesteld was.31
mits we maar geduld hebben, doch zelden op de wijze die ons past.’24 Bij een bombardement op Leipzig, begin 1944, gingen meer dan achtduizend exempla-
De literatuur raakte op de achtergrond en daar was Top Naeff niet echt rouwig
ren van deze vertalingen in vlammen op.25
om. Na al die jaren van geregeld werken, gelegenheidsopdrachten, lezingen en deadlines leefde zij nu in een ongekende, weldadige vrijheid. Een enkel luchtig
Het door de Duitse bezetter gepropageerde antisemitisme nam eind 1940, be-
schetsje ontsnapte af en toe aan haar pen; wat haar echt vervulde vond zijn weg
gin 1941 steeds duidelijker vormen aan. Anti-Joodse maatregelen en de daarbij
in een vers, dat aanvankelijk nog gepubliceerd kon worden.32 Wel trok zij, met
horende pesterijen waren vooral merkbaar in Amsterdam, waar de bezetter,
Wim, zondagsmiddags vaak naar de vernieuwde schouwburg, waar zij met wis-
geassisteerd door nsb’ers en wa-mannen, Joden provoceerden en vernielin-
selende belangstelling voorstellingen onderging en soms geboeid raakte door
gen aanrichtten. Er begonnen borden te verschijnen met teksten als ‘Joden
een nieuwe generatie toneelspelers. Ze genoot van Paul Steenbergen, Caro van
niet gewenscht’.
Eyck, Loudi Nijhoff. Vooral de laatste zag ze graag. Een groot regisseur zou van
‘Het is in Amsterdam, wat ons dan ter ooren kwam, wel erg geweest,’ schreef
haar iets internationaal bijzonders kunnen maken, meende ze.33 Zij bleef toneel-
Top aan Frits Lensvelt.26 Op het gebied van de kunsten voerde de bezetter steeds
critica, ook in haar brieven. Toen zij Fien de la Mar zou zien in De getemde feeks
meer censurerende maatregelen in. In het voorjaar van 1941 verschenen berich-
schreef zij aan Mijnssen: ‘Daar ben ik wel benieuwd naar, of die rakker met haar
ten in de pers waaruit bleek dat het Duitse gezag een ‘Kultuurkamer’ wilde
zwaarmoedige inslag, zoo maar ineens op haar intuïtie tot Shakespeare springen
instellen, die het Nederlandse culturele leven zou gaan organiseren en beheer-
kan, of alleen maar een lastig vrouwmensch zal blijven.’ Verder las ze veel – naast
sen. Verder waren er plannen voor een Nederlandsche Kultuurraad, die naast de
de klassieken uit haar eigen kast ook jongeren, zoals Vasalis. ‘[...] ik vind ze wer-
Kultuurkamer een toezichthoudende en adviserende taak op cultureel vlak zou
kelijk mooi, die verzen,’ schreef ze over Parken en woestijnen.34 Een van haar weini-
27
Al in een vroeg stadium veroorzaakte dit onrust onder veel kunste-
ge verplichtingen was haar lidmaatschap van de Raad van Bijstand voor de boe-
naars, die zich ineens voor een heel nieuwe, onbekende situatie geplaatst zagen
kenabonnementen van De Muiderkring, van de Amsterdamsche Boek- en
waarin ze hun houding moesten bepalen. In deze periode werd Top Naeff per-
Courantenmaatschappij. Samen met onder anderen Anton van Duinkerken had
soonlijk benaderd inzake de in te stellen Kultuurraad. Er kondigden zich voor
zij hierin een adviserende taak. En ook nu weer was zij jurylid voor de Van der
4 april twee heren aan, waarvan er een – zijn naam is niet bekend – onderweg
Viesprijs.35
krijgen.
motorpech kreeg. De ander arriveerde wel. Hij was een oude bekende van Top,
Eind juli bracht onrust toen het bejaardenhuis St. Anna door de Duitsers
Henrik Scholte. Zij kende hem uit haar Groene-tijd, toen hij enige tijd samen met
gevorderd werd. Binnen twee dagen dienden alle achttien bewoners het pand
haar de ‘Dramatische kroniek’ verzorgde. Hun contact was altijd aangenaam
met hun bezittingen verlaten te hebben. Mevrouw Erzey arriveerde met haar
28
404
geweest. ‘Ibsen’s peetzoon’, zoals Top hem in een brief noemde , bezocht nu ver-
ingepakte boedel in de Johan de Wittstraat, waar zij tijdelijk onderdak kreeg.
schillende letterkundigen van naam om van gedachten te wisselen over de Kul-
Ook nu reageerde Top Naeff gelaten: ‘Enfin – er zijn nóg erger dingen, alles is
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
405
betrekkelijk.’36 Begin september werd haar moeder elders ondergebracht – voor
Viesprijs zat. De autoriteiten schreven geen bezwaar te hebben tegen de wed-
haar doen primitief met enkel een zit-slaapkamer.
strijd, maar deelden ook mede dat te bekronen stukken vooraf aan het Departe-
Cultureel gezien verengde het leven zich meer en meer. Op verzoek van Anthonie Donker schreef Top voor Critisch Bulletin een herdenkingsstuk over
Op 25 november werd officieel bekendgemaakt dat de Nederlandsche Kul-
Hélène Swarth37, die op 20 juni gestorven was, en de Dietsche Warande en Belfort
tuurkamer was opgericht. De nsb’er T. Goedewaagen43 kreeg de leiding over dit
plaatste nog een verhaal van haar38, maar verder maakte en publiceerde zij vrij-
instituut, waarvan de kunstenaars begrepen dat het alle ‘ongewenste’ elementen
wel niets. In Amsterdam woonde zij de toelatingsexamens van de Toneelschool
op kunstterrein zou gaan smoren. De Kultuurkamer, waar alle kunstenaars zich
bij – een slechte oogst dat jaar: ‘En we hadden ze, althans de eerste dag, wel alle-
verplicht aan moesten verbinden, was de paraplu over zes ‘gilden’: Letteren;
maal kunnen laten zakken. [...] geen talent en geen gehalte.’39
Film; Theater en Dans; Pers; Muziek en Bouwkunst; Beeldende kunsten; en
In oktober hield zij in Pictura een inleidend praatje voor een viertal jonge
Kunstnijverheid. Niet melden betekende het einde van beroepsuitoefening.
Dordtse dichters, die daar optraden. Toen een van hen haar uitnodigde, had zij
Kunstenaars, ook zij die zich nooit om enige politiek bekommerd hadden,
een dag bedenktijd gevraagd, maar het feit dat alles ‘pour l’amour de l’art’ was
moesten nu een standpunt innemen. Aan het eind van 1941 had Top Naeff al
georganiseerd, vertederde haar, ‘hoewel ik vrees, met grootmoederlijke gevoe-
bedankt voor de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde en voor de Veree-
lens’, schreef zij op 12 september aan Mijnssen. In die stemming toog zij op zater-
niging van Letterkundigen.44 De aanmelding voor de Kultuurkamer liep niet
dag 4 oktober naar Pictura, waar zo’n 250 voornamelijk jeugdige bezoekers naar
bepaald storm. nsb’ers en kunstenaars die sympathiseerden met de Duitsers
hun plaatsgenoten kwamen luisteren. In haar openingsrede zei Top Naeff dat er
hoefden zich niet lang te bedenken, voor anderen lag het vaak gecompliceerder.
tussen grootvader en kleinzoon vaak meer sympathie bestond dan tussen vader
Naast uitgesproken principiële weigeraars waren er ook kunstenaars die neig-
en zoon. Het ‘groepsindividualisme’ van de jongste generatie – zoals zij het
den tot tekenen. Uit angst. Om economische redenen. Sommigen werden gericht
typeerde – sloot aan bij haar eigen individualisme, zei ze verder; nog steeds was
benaderd. ‘Ik heb er één gehad van het Dep. v. Volks-Voorlichting en die is bij mij
de hoogste waarheid in de kunst voor haar ‘de allerindividueelste emotie’, waar-
van een koude reis gekomen,’ schreef Top in een ongedateerde brief.45 ‘Laat
mee zij bedoelde: ‘Zelf-verdieping, in hartstochtelijk verlangen iets van dit inge-
mijnheer Goedwagen [sic] zijn romans maar schrijven voor de koeltoer; op geen
wikkelde leven aan den lijve te vatten, het trots alles te beminnen, in het aange-
gebied staan ze zwakker dan op dit, waar wij het te vertellen hebben – of niet.’
zicht van den goeden dood, dit is, met de ervaringen van den Eros, het begin van
En, met inzicht in de botsing tussen principes en pragmatisme: ‘Maar voor wie
alle zuivere kunstuiting.’
40
Na haar hield Ed. Hoornik, overigens geen Dordte-
er van leven moeten, is het erg, en het kan nog erger worden.’
naar, een inleiding over de actuele dichtkunst, waarbij hij opmerkte dat het
Een grote groep schrijvers en kunstenaars weigerde aanmelding en besloot
cynisme verdween en plaatsmaakte voor een tragische spanning tussen het aard-
tot een ondertekend proteststuk. ‘Je hebt zeker ook, met de overige 2000, het
se en het hemelse. Als voorbeeld las hij ‘Fanfarecorps’ van Vasalis voor. Daarna
stuk voor Sijs geteekend,’ vroeg Top Naeff retorisch aan Kitty. ‘Helpen zal het
droegen de Dordtse dichters C. Buddingh’, Anthony Bosman, Con Schröders en
niet veel, alleen het gebaar.’46 Op 14 maart schreef ze: ‘Ik heb nog geen “aanmoe-
41
Pieter van den Bos voor uit eigen werk.
406
ment dienden te worden voorgelegd.42
diging” ontvangen. Ik denk ook, dat ze wat de litt. betreft van een koude kermis
La vie de provence, waarvan zij altijd zo’n afkeer had gehad, zorgde nu voor een
thuiskomen. Bij alle dingen die tegen ons zijn, is dit nog maar een kleine voldoe-
zekere verheffing. De oorlog begon ook wel lang te duren, was het algemeen
ning.’47 Kort daarop nam ze deel aan een informele bijeenkomst bij Marie
gevoelen.‘En hoe raken we er hier in ons land aan toe, als het nog erger moet wor-
Schmitz thuis, om over de kwestie te discussiëren, samen met de schilder Mari-
den dan het is. Ik bedoel geestelijk, de maag komt in de tweede plaats,’ schreef
nus Adamse en Cas van Son, redacteur van Morks-Magazijn. Na afloop rapporteer-
Top Naeff op 1 november 1941 aan Mijnssen.
de Marie Schmitz aan Mijnssen: ‘Top en Adamse hadden al dadelijk verkondigd
De kunsten werden steeds meer aan de leiband van de bezetter gebonden. Dat
“het te vertikken”, maar al pratende ervoeren ook zij, dat de zaak toch zoo een-
er aan vrijheid werd ingeboet, blijkt uit onder meer een brief van het departe-
voudig niet is. Heeft het zin met een houding van verzet te beginnen wanneer je
ment van Volksvoorlichting en Kunsten aan C. Veth, die weer samen met Top
vooruit weet voor het uiteindelijke geweld toch te zullen zwichten? Het verstand
Naeff, Joh. W. Broedelet, Ko Arnoldi en Frans Mijnssen in de jury voor de Van der
zegt: neen, het gevoel zegt ja. Het nut van “houding” toonen is niet verstandelijk
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
407
te beredeneeren, zwichten voor geweld is geen schande, en voor de andere partij
anderzijds had zij een hekel aan Ibsens Peer Gynt, dat zij ‘zoo stomvervelend’52
dàn ter nauwernood meer een overwinning. [...] Ten slotte spraken wij af voor-
vond. Toch ging zij. Uit recalcitrantie nam zij zich voor puur formeel acte de pré-
loopig niets te doen, te zeer stuitte het ons onszelf al dadelijk te komen “aanbie-
sence te geven en aan te kondigen dat zij in de pauze moest vertrekken.
48
den”, doch eerst de bekende kat eens uit den boom te zien.’ Hoe door sommigen
Het optreden van de zeventienjarige Mari Bosland vond op een zaterdag-
– of velen? – met de kwestie ‘aanmelden of niet’ geworsteld werd, illustreert het
morgen plaats in een bovenzaaltje van Patrimonium, met negentien – het door
feit dat Marie Schmitz zich enkele dagen later bij de Kultuurkamer meldde en de
de Duitsers toegestane maximum aantal – aanwezigen. Top Naeff werd met alle
dag daarop, met een gevoel van ‘berouw en een besef van laf verraad’ het insti-
egards ontvangen en kreeg de mooiste stoel vooraan, een ‘logeplaats’. Toen Mari
tuut opnieuw benaderde met een brief waarin zij meedeelde dat zij gemeend had
Bosland zijn voordracht begon, merkte zij al meteen dat zij iets bijzonders mee-
‘hiermee slechts aan een louter administratieven maatregel van voorloopig
maakte. Hij speelde alle rollen zelf en wist het stuk boeiend te maken. Van haar
karakter te voldoen. Het is mij evenwel een gewetenszaak te verklaren, dat ik
aankondiging na de pauze ‘verhinderd’ te zijn, kreeg zij spijt, maar zij zou haar
daarmee geenerlei uit deze aanmelding voortvloeiende mij thans nog onbeken-
gezicht verliezen als ze nu ineens bleef. Dus vertrok ze, met tegenzin.53
de consequentie kan aanvaarden.’49
Mari Boslands optreden had diepe indruk gemaakt en bleef haar bezighou-
Resultaat van alle oppositie en gebrek aan medewerking was dat een ultima-
den. Op 31 mei schreef ze een lange brief naar de jonge kunstenaar, waarin zij
tum werd gesteld aan degenen die zich niet gemeld hadden: dat diende uiterlijk
haar bewondering niet camoufleerde: ‘Het is altijd gevaarlijk jonge menschen te
50
1 april 1942 te gebeuren. ‘Vandaag de kritieke dag,’ schreef Top op 31 maart aan
veel in de hoogte te steken, en vooral om hen bewust te maken van wat zij groo-
Mijnssen. Haar brief laat verder zien hoe gecompliceerd de overweging ‘tekenen
tendeels intuïtief bereiken. Men kan er zich ook deerlijk bij vergissen in een
of niet tekenen’ lag, voor beide groepen. Zij had Marie Verhoeven-Schmitz aan-
talent. Zooals de debutant-kegelaar wel eens “alle negen” gooit, zoo kan in de
geraden zich maar op te geven, ongetwijfeld omdat zij als weduwe op haar schrijf-
kunst een eerste greep soms zoo gelukkig uitvallen, dat de ongelukkige, die dat
inkomsten aangewezen was. ‘Zij kan niets riskeeren. Doet het noode. Ik doe het
gelukje te beurt viel, het nooit meer evenaren kan. En ten slotte is de loopbaan
niet. Wij hebben te zelden gelegenheid te “getuigen”, om deze niet dankbaar aan
van den tooneelspeler een zoo uitzonderlijke – uitzonderlijk moeilijk en uitzon-
te grijpen. Zetten ze ons ten slotte het mes op de keel, dan zal ik er geen marte-
derlijk wat het maatschappelijk leven betreft – dat ik altijd huiverig ben iemand,
laarschap van maken. Dat is niet naar verhouding.’
zelfs met een uitgesproken talent, in die richting aan te moedigen. Maar al deze
Kort daarvoor was haar artikel ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag
overwegingen worden in deze naar den achtergrond gedrongen bij de herinne-
van Mijnssen in De Gids verschenen. Zij stelde daarin dat de jubilerende schrijver
ring aan uw werk, dat voor mij, om den ernst waarvan het getuigde en het plan
te weinig waardering ondervonden had: als Mijnssens wieg aan de Seine of in het
waarop het stond, zooveel verrassende bekoring heeft gehad.’
oude Wenen had gestaan, zou zijn werk meer gewaardeerd zijn dan in het beperkte Nederland, meende zij.51
Dat zijn optreden in een kaal zaaltje, met een huilend kind, zó wist te ontroeren, was voor haar een bewijs van zijn bijzondere talent. ‘De meeste Aase’s klagen
Dit artikel markeerde het voorlopige einde van haar openbare schrijverschap.
en zeuren zich dood, maar deze stierf gelukkig, inderdaad aan de poort van den
Wel bleven er nog even herdrukken verschijnen, zoals in april Voor de poort. Er was
hemel.’ Het kon niet anders, of het moest voor hemzelf ook een grote voldoening
in die tijd waarin de leeshonger hevig was meer belangstelling voor haar werk
zijn, dacht zij. ‘Misschien leest ge later, als ge een beroemd acteur geworden zijt,
dan in de jaren voor de oorlog.
of wat anders – de herinneringen aan uw eerste optreden nog eens over, en sterken ze u in de minder moedige oogenblikken, die met de jaren niemand be-
408
Ergens in april kreeg Top Naeff een uitnodiging voor een solo-optreden van een
spaard blijven. Mocht ik u in dit verband eens met het een of ander van dienst
onbekende jongeman. Maarten Human Bosland, roepnaam Mari, inviteerde
kunnen zijn, een inlichting of een introductie, dan zal ik daar altijd gaarne toe
haar voor een voordracht van Peer Gynt in een besloten voorstelling. ‘Wie is nu
bereid zijn.’
weer mijnheer Bosland die “Peer Gynt” gaat vóórdragen!’ schreef Top Naeff op
Hoezeer zij vervuld was van zijn talent blijkt ook uit een brief die zij kort
30 april aan Marie Verhoeven-Schmitz. Ze had helemaal geen zin om te gaan.
daarna aan Mijnssen schreef. ‘Toen kwam er een jongen te voorschijn in een
Enerzijds irriteerde het haar dat een wildvreemde haar zomaar inviteerde,
sportblouse. En – de rest was inderdaad Peer Gynt. Ik zat er verbouwereerd van.
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
409
Zoomaar met een ongeschoolde stem speelde hij in zijn eentje al die groote scè-
aan ouders en grootouders kunnen bieden. Het waren briefregels van niet alleen
nes en het was voortdurend gespannen, doorleefd en ontroerend. [...] Dit won-
een gemankeerde moeder en grootmoeder, maar ook van het enige kind dat
derkind is 17 jaar.’54
thuis zo weinig gezelligheid gekend had, en nu in haar eentje haar hoogbejaarde
Het wonderkind was op 22 oktober 1924 in Dordrecht geboren in een gezin
moeder moest bijstaan. Mari Bosland, jong, knap, intelligent, geestig en talent-
waarin veel gemusiceerd en gezongen werd.55 Op school – vóór de hbs had hij de
vol, was voor haar in heel veel opzichten een compensatie. Moeder, grootmoeder,
mulo doorlopen – viel hij niet alleen op door zijn humor en fantasierijke geest,
mentor – én af en toe een oudere zus, die met hem onbekommerd lachen kon,
maar ook door zijn hoffelijke, attente instelling. In zijn schooljaren groeide in
zoals de heldinnen in haar meisjesboeken.
hem een hevige belangstelling voor literatuur en toneel in het bijzonder. Hij schreef originele opstellen die ook als zodanig herkend werden en hem hoge cij-
Na de hevige eerste gevechtsdagen in mei 1940 was de oorlog lange tijd iets
fers opleverden. Ook maakte hij gedichten, waarvan er enkele gepubliceerd wer-
geweest wat zich voornamelijk ver weg voltrok, maar Top Naeff begon de nabij-
56
den in Morks-Magazijn. Ze vallen op door een lichte toon, die aanleg voor caba-
heid van alle ellende en dreiging te voelen. Toen zij in Den Haag familie bezocht,
retteksten verraadt. Hij was toen net zestien jaar oud.
werd zij geconfronteerd met de gevolgen van een ingrijpend plan dat de Duitsers
Hij had één toekomstdroom: acteur worden. In de Dordtse schouwburg zag
eind 1941 gemaakt hadden: de bouw van de zogenaamde Atlantikwall met een
hij een opvoering van Peer Gynt en het was deze voorstelling die hem inspireerde
tankgracht. Duizenden mensen in westelijk Den Haag werden daarvoor ge-
tot het waagstuk het te bewerken voor solotoneel. Hij was er al eerder mee opge-
dwongen hun huizen te verlaten, zodat deze gesloopt konden worden. Meer nog
treden, op een zeer lokale avond voor het Centraal Drankweer Comité. De plaat-
dan de verwoeste huizen troffen haar de vele omgehakte bomen, die haar ‘het
57
selijk pers prees de ‘verbluffende wijze’ waarop hij Peer Gynt had voorgedragen.
De warme brief van Top Naeff leidde tot een persoonlijke kennismaking: begin juni bracht Mari haar een bezoek.‘Ik had hem eens bij mij,’ schreef Top aan Mijnssen, ‘het is al litteratuur en tooneel wat er aan is, een aardige jongen boven58
dien.’
gevoel van machtelooze woede’60 bezorgden. Een oude tante van haar was een van de Hagenaars die moest vertrekken, evenals Frans Mijnssen, die terugging naar Amsterdam. Steeds meer huizen werden het slachtoffer van inkwartiering of vordering. ‘We zitten nu allemaal in hetzelfde schuitje,’ schreef Top op 26 april aan Kitty.
Het bleef niet bij deze ontmoeting. Top Naeff nodigde hem opnieuw uit om
‘Tot dusver zijn het hier nog hoofdzakelijk de centraal verwarmde huizen en van
over literatuur en toneel te praten en zo ontwikkelde zich een patroon: elke
een mooier slag dan het onze. Maar er komt steeds meer militair en ieder houdt
woensdagmiddag kwam Mari naar de Johan de Wittstraat om daar samen met
zijn hart vast, speciaal in onze buurt.’
Top Naeff de grote drama’s uit de wereldliteratuur te lezen en te analyseren. Bei-
Op 29 april werd in de kranten bekendgemaakt dat Joden een davidster op
den genoten er intens van. Voor Top was het een overweldigende ervaring mid-
hun kleding moesten gaan dragen. ‘Ik ben ontdaan van die verordening voor de
den in de oorlog, die alle culturele leven gedoofd had, haar liefde voor het toneel
Joden,’ schreef Top Naeff een dag later aan Marie Schmitz. Toen zij kort daarop
te kunnen overbrengen op een veelbelovende jongeman, die elk woord dat zij zei
haar Joodse buren met de ster zag lopen werd zij ‘helemaal akelig’.61 Begin mei
gretig opzoog. Mari, die uit een hecht gezin kwam maar er toch niet deze vorm
werden acht Dordtse kennissen van haar gevangengenomen, half juni arresteer-
van liefde en begrip ontving, koesterde zich in de warmte van een literaire moe-
de de ss een andere goede bekende. ‘[...] we hebben geen flauw begrip waarvoor,
der. ‘Top Naeff was voor hem een tweede moeder, met wie hij soms op straat te
en niemand weet waar zij gebleven is. Van zoo iets komen je gedachten niet los.
59
zien was’, herinnerde zich een vriend van Mari later. ‘Bij zo’n wandeling trof
En dat is een van de duizenden gevallen, die je je wel niet allemaal hoeft aan te
het mij eens, dat hij Top Naeff begeleidde als een zorgzame zoon. Ik denk dat die
trekken, maar die een mensch ten slotte toch niet in de koude kleeren blijven zit-
“moeder-zoon”-relatie ook voor Top Naeff gold.’
ten. Het duurt allemaal zoo lang en er is zoo weinig uitzicht.’
In brieven van Top Naeff is de aandacht die zij voor andermans kinderen had
En dan waren er de inmiddels ‘gewone’ dagelijkse problemen. In de winter
opvallend. Geregeld schreef zij warm over de kinderen van Prins, Lensvelt, Roe-
1941-1942 was de bodem van het antraciet in zicht gekomen en hadden Wim en
lants en Mijnssen, en later over Mijnssens kleinkinderen. Er blijkt oprechte
Top zich verder met cokes moeten ‘behelpen’. Het voorjaar had gelukkig de zor-
belangstelling uit en ook het besef van de warmte en koestering die de kinderen
gen om kolen naar de achtergrond gedrongen, maar het economisch omspringen met bonkaarten was niet seizoensgebonden.
410
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
411
Brieven schrijven ging zij een opgave vinden. ‘Er is langzamerhand te veel
‘Het zijn de daden niet die wij bedrijven,
waarover wij zwijgen moeten, of zelfs liever zwijgen,’ schreef zij op 5 mei aan
De zonden niet, waartoe harts drift ons jaagt,
Mijnssen, ‘en dat alles gaat zoo tegen mijn mededeelzamen aard in, dat ik er,
Alleen wat wij verzuimen zal beklijven ...’,
geloof ik, een beetje apatisch bij word.’ Contacten op literair vlak waren er nau-
[...]
welijks, nu congressen en vergaderingen tot het verleden behoorden. Wel zag zij
‘En God verwijten, in die laatste stonde,
geregeld Marie Schmitz, die Tops boek over Royaards, waaraan zij af en toe door-
Dat wij niet roekeloozer zijn geweest.’66
schreef, tegen betaling uittikte. Top Naeff leverde haar werk altijd letterlijk als manuscript in bij de uitgever; waarschijnlijk liet zij haar Royaardsboek overty-
Op klein terrein trachtte zij echter te functioneren. Toen de jonge dichter Cees
pen om Marie Schmitz aan inkomsten te helpen. Schmitz was zo vrij gesignaleer-
Buddingh’, die zij eind 1941 had leren kennen bij het optreden van de jeugdige
de fouten te melden en daar voelde Top Naeff, die na de dood van Prins geen mee-
Dordtse dichters, ziek werd, vroeg zij, na een verzoek van de ziekenhuisdirec-
lezer meer had gehad, zich door gesteund. In juni 1942 voltooide zij haar boek,
teur, Frans Mijnssen om financiële hulp voor hem.67 Het was haar onduidelijk of
dat zij geschreven had als getuigenis van een volgens haar ‘hoog en zuiver kun-
het Willem Kloosfonds en het Ondersteuningsfonds in de contemporaine om-
stenaars-idealisme’, maar vooral ook ‘als laatste hoofdstuk aan een groote vriend-
standigheden nog functioneerden, maar Mijnssen leek haar de aangewezen per-
schap’.62 Wanneer het ooit gepubliceerd zou kunnen worden, was een groot
soon om Buddingh’, die zij typeerde als een jonge Dordtse dichter, ‘die er ook
vraagteken.
naar mijn meening, werkelijk een is’68, te helpen. Zij geloofde in zijn talent en
Tot haar verbazing hoorde zij op een zondagmorgen, terwijl zij met haar man
vond hem verder ‘een beminnelijke jongen, bescheiden en beschaafd uit de klei-
zat te ontbijten, een van haar oorlogsgedichten, dat nog in De Gids gepubliceerd
ne burgerstand. Zwaarmoedig van nature, is hij op het oogenblik in de diepste
was voor de Kultuurkamer ‘actief’ geworden was, gedeclameerd worden op de
put, ligt op de groote zaal van het ziekenhuis en zijn psychische gesteldheid
radio – waarschijnlijk door Radio Oranje. Het was haar een raadsel ‘hoe al zulke
werkt de genezing tegen.’ Mijnssen spande zich met succes in en op 7 augustus
dingen aan den anderen oever kómen’, schreef ze aan Kitty, die ze ook toever-
kon een dankbare Top hem melden dat Buddingh’ de volgende dag naar sanato-
trouwde: ‘Het was me, of ik nu toch voor een oogenblik deel had aan het groote
rium Zonnegloren in Soest zou vertrekken. Mede door een bijdrage van het Wil-
63
lem Kloosfonds én een persoonlijke bijdrage van Mijnssen was een bedrag verza-
leven en verbonden was met millioenen over de wereld.’
De behoefte ‘iets’ te betekenen in deze tijd blijkt ook uit een reactie op het lot
meld dat voor de eerste vier maanden toereikend zou zijn. Zij was opgelucht dat
van de Nederlandse intellectuelen die in het kamp Sint-Michielsgestel door de
‘een lieve, intelligente jongen misschien voor zijn verdere leven [...] gered’ zou
Duitsers werden gegijzeld.64 Van iemand die in het voorjaar van 1942 uit het
zijn door deze financiële hulp. Mijnssen stuurde zij als bewijs van Buddingh’s
kamp terugkeerde – wie is niet duidelijk – hoorde Top over zijn ontmoeting met
talent een verzenbundel van zijn hand. Daar stond ook veel ‘niet “navenants”’ in,
Vestdijk, Van Duinkerken en Donkersloot. ‘Zij houden voordrachten onder
schreef zij en ook wel ‘veel niet altijd beautiful nonsense, zooals die jonge heeren
65
elkaar en mogen binnen de omrastering buiten zijn,’ schreef zij in een brief. ‘De
dat tegenwoordig doen. Dat zal deze jonge dichter ook nog wel eens overwinnen
meesten zitten als gijzelaars. Ik was blij te hooren, dat A.[nthonie] D.[onker] ten-
mits zijn gezondheid hem niet fopt.’
minste niet in een gevangenis zit, zijn zwakke constitutie zou daar stellig niet tegen kunnen. Het is wel een ervaring voor die poëeten, niet dat ik het zou
Nu haar Royaards-boek voltooid was en zij niet meer schreef, beschikte zij over
ambiëeren, maar toch knelt het leven van onnoozel burger mij in dezen tijd erg
veel vrije tijd. Veel daarvan besteedde zij aan haar sterk verouderende moeder,
nu er zoovelen mee op de bres staan.’
die in haar pensionkamer een kwijnend bestaan leidde. Zij bracht haar dagen
Aan deze gedachten een concrete invulling geven door bijvoorbeeld iets op
grotendeels passief door, met de handen in de schoot en op maar één ding wach-
verzetsterrein te doen, was voor haar blijkbaar een te grote stap. Zij moet zich
tend: de komst van haar enige dochter, twee keer per dag. De oorlogsomstandig-
daarvan bewust geweest zijn. Een van de laatste gedichten die zij in het begin van
heden, die haar uit haar kamers verdreven hadden, beroofden haar van haar
de oorlog nog had kunnen publiceren, was ‘Bekentenis’, een uiting van onmacht
levenswil. Eind 1942 werd zij wéér uit haar woning gezet en vond zij opnieuw
om alles wat er om haar heen gebeurde en waar zij, zo ervoer ze het, niets aan kon
onderdak bij Top.
doen: 412
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
413
Mede om de veelvuldige bezoeken aan haar moeder én om enig tegenwicht te
geschreven, maar verder oninteressant. Haar oordeel over Vestdijks Rumeiland
hebben nu zij niet meer werkte, besloot Top Naeff te gaan fietsen. Na zo’n dertig
luidde: ‘Hoe kan men zulk goed proza aan zulke onbenullige menschen en hun
jaar klom zij weer op een rijwiel, onzeker en geassisteerd door een fietsenhande-
kinderachtige lotgevallen verspillen. Misschien ligt zooiets een man nader, die
laar, die haar op het plein achter haar huis liet oefenen. Alleen op pad gaan durfde
de herinnering aan de jongensboeken uit zijn jeugd graag nog eens voelt herle-
zij niet; de handelaar vergezelde haar ook, tegen vergoeding, op haar tochten.
ven.’73 Toch was zij ook telkens opnieuw positief verrast door relatief recente uit-
Het kostte haar veel geld, maar ze genoot ervan en leerde haar stad, uiteindelijk
gaven, zoals Elsschots Het tankschip. Zij hield van Elsschot en ontkende dat deze
ook zonder fietsende begeleider, van heel andere kanten kennen en meer waar-
bij zijn debuut niet meteen op zijn waarde geschat zou zijn.74 In Het tankschip
deren dan zij ooit gedaan had. Het werd een patroon, die zomer: ’s ochtends
was de humor ‘fijn’ gebleven, vond zij, ‘terwijl er toch zoo alle gelegenheid was
zwemmen, ’s middags fietsen. Op 22 juli schreef zij ironisch aan Kitty dat ze in
geweest het er dik op te leggen. Maar dat doet Elsschot nooit.’75 Ook de poëzie
ieder geval op straat de ruimte had: ‘700 heerenfietsen zijn in beslag genomen.’
van Bertus Aafjes sprak haar aan. Zij erkende op zulke momenten van waarde-
Zij ondernam meer als triviaal wapen tegen een tijd van verlangend afwach-
ring ruiterlijk hoe weinig zij eigenlijk wist van de jongeren.
ten en begon die zomer met typelessen, viermaal per week. Schrijven begon haar
De nieuwe literatuur confronteerde haar vaak met haar eigen ambities.
moeilijk te vallen nu zich reuma in haar handen aandiende. Gemakkelijk vond
Nadat zij The Fountain van Charles Morgan, dat in 1932 verschenen was en in die
ze het niet, de lessen in Instituut Pont. ‘De ijselijkste woordgedrochten ontbloei-
tijd populair was, gelezen had, verbaasde zij zich erover dat dit een ‘modern’
69
en aan mijn stijve vingers,’ bekende zij. Maar zij bleef oefenen, sterk in zichzelf
boek genoemd werd: ‘’t Kon dertig jaar geleden geschreven zijn. Voor mij is het
gekeerd70, en verbaasde zich over haar eigen leergierigheid: ‘Als kind had ik daar
eigenlijk vergif, want ongeveer zóó kan ik het ook, en ik wil het zóó – die uitge-
minder last van, maar op z’n ouden dag krijgt een mensch vreemde afwijkin-
plozen liefdesverhoudingen – toch niet meer.’
gen.’71 In juni zegde haar ‘tweede meisje’, dat ondanks de oorlogsschaarste nog steeds
‘Het zal in ’43 nu wel lukken, willen we hopen en gelooven,’ schreef ze op 28
gefunctioneerd had, op en ging haar ‘eerste’, Ali, na zeven jaar dienst trouwen. Er
december 1942 nogal roekeloos op een open briefkaart aan Kitty. Algauw in het
kwam wel vervanging, maar toch werd Tops leven druk, op een andere wijze dan
nieuwe jaar moest Top Naeff worden opgenomen in een ziekenhuis. Een niet
vroeger, vol praktische perikelen. Veel van haar aandacht ging ook uit naar haar
doorgekomen verstandskies had een cyste veroorzaakt en die diende geopereerd
echtgenoot, die in juni getroffen was door een bloedvergiftiging in zijn rechter-
te worden. Narcose was niet mogelijk; het was een pijnlijke ingreep, maar het
hand – opengehaald aan prikkeldraad tijdens het botaniseren – en met alles hulp
ziekenhuisverblijf als zodanig onderging zij als verkwikkend. Ze werd verzorgd
nodig had. Hij hield er een stijve middelvinger aan over. De ziekte trof hem in
en verwend en voelde zich bevrijd van alle dagelijkse zorgen, zoals het verstan-
een bovenmatig drukke periode, waarin veel patiënten die onder de oorlog en
dig omspringen met bonnen. Op 24 februari schreef zij aan Mijnssen dat zij weer
het gewijzigde voedingspatroon begonnen te lijden een beroep op hun huisarts
thuis was, maar dat er in de wonde nog ‘een groote tampon’ zat – ‘dus mooi ben ik
deden. Van Rhijns zenuwen konden het allemaal moeilijk aan.
72
Top Naeff
erkende dat persoonlijk ongerief in deze tijd sterker woog dan in normale tijden.
414
nog niet, en het zal nog wel eenige weken duren eer ik dat, naar vermogen, weer worden kan.’
De literatuur van anderen bleef een troost. Ze greep nog steeds veel uit haar
In diezelfde tijd lag Boutens ook in het ziekenhuis, maar in een niet te ver-
eigen bibliotheek, herlas boeken die zij soms tientallen jaren niet meer gelezen
gelijken situatie. Hij had kanker en het einde was onvermijdelijk. Kitty de Josse-
had – en was opnieuw onder de indruk. Stendhals Le rouge et le noir, Flauberts
lin de Jong, die de dichter eens een vollemelkbon had gebracht en sindsdien con-
Madame Bovary, dat zij veel moderner vond dan het volgens haar verouderde Eline
tact met hem had, bezocht hem en hield Top op de hoogte. Op 14 maart stierf hij,
Vere. Zij las ‘beter’ dan vroeger, vond zij, waarschijnlijk gerijpt, met meer inzicht
na een ziekbed met veel pijn, en op 18 maart werd hij begraven op Oud Eik en
dan in haar jongere jaren, maar misschien ook doordat zij, nu zij vrijwel niet
Duinen in zijn woonplaats Den Haag. Top Naeff maakte deel uit van het rouwen-
meer schreef, er meer rust voor had. In brieven zette zij de oude vertrouwde boe-
de gezelschap kunstenaars, samen met onder anderen Johan de Meester, Frans
ken soms fel af tegen ‘de litteraire rommel, die “modern” heette’ en die zij voor de
Mijnssen, A.A.M. Stols, Rie Cramer en J. van Oudshoorn. Na enkele toespraken
oorlog grotendeels plichtmatig gelezen had. Soms vond zij een boek knap
strooiden de aanwezigen witte seringen in het graf. Top Naeff, Mijnssen en Kitty
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
415
de Josselin de Jong vonden het een wat treurige uitvaart, waarbij zij zich onge-
bewonderde om haar charme, levenslust en betrokkenheid. De warme band, als
makkelijk voelden door de aanwezigheid van Jan de Vries, leider van het Lette-
die van twee vriendinnen van ongelijke leeftijd, was in de laatste jaren haast
rengilde van de Kultuurkamer, en Jo van Ham van het departement van Volks-
ongemerkt overgegaan in die van een dochter die zorgzaam en bezorgd haar
voorlichting en Kunsten; Boutens had getekend voor de Kultuurkamer. Top
leven richtte naar dat van de moeder, die alsmaar meer aandacht en steun nodig
schreef na afloop aan Mijnssen dat zij de ‘wroeging’ niet van zich af kon zetten
had. Ook aan dat laatste was nu een einde gekomen en dat was in het alledaagse
dat zij ‘onzen grootsten dichter zoo rommelig hadden begraven’. Zij vond dat
leven dat zo gecompliceerd geworden was voor Top Naeff een grote verlichting.
aan het hele ceremonieel warmte ontbroken had en geneerde zich in dit opzicht tegenover ‘die kk heeren, die bescheidenlijk zwegen om ons niet te “storen”’.76
Het oorlogsnet sloot zich nauwer en nauwer. Top Naeff was zich ervan bewust
Ze had met Kitty in het tweede rijtuig gezeten, samen met Jo Landheer en Corne-
dat zij het, buiten het dagelijkse ongemak dat iedere burger trof, nog steeds
lis van Duyvenbode, officieel de huisknecht van Boutens. Top vond hem ‘een
goed getroffen had, zeker als zij geconfronteerd werd met trieste berichten
lugubre figuur’, schreef ze Kitty: ‘Zijn gezicht in dat rijtuig, en de dingen die hij
over meer of minder bekenden. In alle geledingen sloeg de bezetter toe. In een
zoo half bedekt durfde te zeggen, maakten op mij tenminste een slechten in-
brief aan Kitty van 10 februari 1943 vermeldde zij schijnbaar terloops, maar met
druk. Ik wist haast niet in wat voor een wereld wij verdwaald waren!’
nauwelijks verholen woede, een kleine serie drama’s die zich achter elkaar vol-
Top Naeff was vele malen in Boutens’ gezelschap geweest, vooral bij de Veree-
trokken hadden. Na de moord door het verzet op de Nederlandse leider van het
niging van Letterkundigen. Zij bewonderde hem als dichter, maar voelde weinig
vrijwilligerslegioen Hendrik Seyffardt80 werden als represaille jongemannen
voor hem als ‘persoon’. Hij bleef altijd op een afstand, wenste volgens haar in de
gefusilleerd, waaronder een zijdelings bekende van Top Naeff. Een neef van
ogen van de wereld ‘een man te zijn met hoekige contouren, met harde kaken, en
haar, die in diverse gevangenissen had gezeten, stierf in diezelfde tijd in het
zijn fraai gevormde hand, tot vuist gebald, was geducht’.77 De laatste periode had
kamp Sachsenhausen.
zij geen contact meer met hem gehad omdat zij het hem kwalijk nam dat hij gete-
Er was haar ter ore gekomen dat Jan Campert in kamp Amersfoort overleden
kend had voor de Kultuurkamer. ‘Bij al zijn dichterlijke onbehouwenheid, dacht
zou zijn, een van de vele geruchten in die oorlogsjaren.81 ‘Het is een ware slach-
ik hem een man uit één stuk. Maar dat viel tegen.’78
ting in de letteren, er zal ten slotte niets dan een k.k. met koeien en varkens
Vrijwel meteen na Boutens’ dood werd Top geconfronteerd met een ander
overblijven!’ schreef Top in haar brief aan Kitty. Enkele maanden later was zij
naderend einde. In maart ging haar moeder hard achteruit en in de eerste week
geschokt door de moorden op Johan Brouwer en Willem Arondéus82, ‘twee
van april werd het duidelijk dat zij niet meer beter zou worden. ‘Vanmorgen is
begaafde menschen aan wie het kunstleven wat verliest’.83
mijn lieve oude Moeder rustig ingeslapen, na een kleine week van moeilijke
De bewegingsvrijheid van Joodse Nederlanders werd steeds beperkter. De
dagen, die veel buiten Haar om zijn gegaan,’ schreef Top op 6 april aan Kitty. ‘Ik
anti-Joodse maatregelen hadden zich verscherpt, het Amsterdamse getto vulde
was alleen met Haar en hoewel zij mij nog even aankeek, geloof ik toch niet, dat
zich met velen die uit hun huizen elders in het land verdreven waren en het
zij het afscheid gevoeld heeft.’ Haar moeder was oud geworden, 87 jaar – Top, die
onderduiken nam toe. Toen Top een verhuisbericht van Victor van Vriesland ont-
in maart ongemerkt 65 was geworden, had haar lange tijd mogen bezitten. Zij
ving, wist zij niet wat zij daarvan denken moest. ‘Naar Amsterdam nog wel
miste haar, vanzelfsprekend, maar was vooral ook voldaan nu haar moeder bij
liefst,’ schreef zij op 25 februari aan Kitty. ‘Ik begrijp daar niets van. Zou hij zoo
haar in huis, in alle veiligheid en warmte, ‘deze booze wereld verlaten kon’.79 Dat
vrij rondloopen, dat hij zelfs in A’dam durft te gaan wonen? Of zou hem een
de hulpeloos geworden oude dame, die door de oorlog uit haar huis verdreven
woonplaats “aangewezen” zijn? We leven tegenwoordig in raadselen.’
was, nu niets meer kon deren, was haar een grote troost.
416
Onduidelijke berichten bereikten haar ook over Marianne Philips84. Die pro-
Als enig kind had Top Naeff, na de vroege dood van haar vader, een bijzondere
beerde in het voorjaar van 1943 samen met haar man Sam Goudeket een plaats te
band met haar moeder gekregen. In hun contact speelde de strenge en bekrom-
krijgen in De Schaffelaar in Barneveld, een Joods kamp met privileges voor
pen opvoeding, waar Top zo onder geleden had, allang geen rol meer – hoewel
gedoopte niet-ariërs. Ze verzocht collega’s van haar een verzoek te ondersteunen
het indertijd onhandelbare kind die niet vergeten was. De twee vrouwen waren
aan de secretaris-generaal van het ministerie van Opvoeding, Wetenschap en
naar elkaar toe gegroeid en uit vele brieven blijkt hoezeer Top Naeff haar moeder
Kultuurbescherming. Top Naeff tekende, en met haar onder anderen Nijhoff,
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
417
Garmt Stuiveling en Ina Boudier-Bakker. Het verzoek werd afgewezen. Het echt-
Zij leefde sterk met het verleden nu het heden haar verstikte en zij van de toe-
paar Goudeket-Philips gaf vervolgens gehoor aan een oproep zich in kamp
komst geen voorstelling had. Dat op afstand overzichtelijke verleden bood hou-
Vught te melden, maar werd daar door vrienden vandaan gehouden. Ze woon-
vast. ‘Je slaat tegenwoordig haast een mal figuur als je nog iets verdedigt van de
den enkele weken in Amsterdam totdat ze in mei, toen een oproep voor Wester-
dingen die voor ons vanzelf spraken, eerste vereischte waren. Maar ik ben toch
bork kwam, onderdoken.85
altijd blij dat ik in den naturalistischen tijd jong ben geweest. Wij hebben toch
Nieuws over het lot van Marianne Philips bereikte Top Naeff in dusdanig ver-
een bodem, een innerlijke waarachtigheid in onszelf, waar ze ons niet afbren-
minkte of bewust vage vorm dat ze op 17 juni aan Kitty schreef: ‘Marianne Ph.
gen,’ schreef ze Mijnssen. De toekomst beangstigde haar soms. Na 1918 had zij
heeft, dank zij aller intermédiare [sic], toch nog een iets beter lot gekregen dan
met de nodige scepsis in een sterk veranderde wereld geleefd – wat voor wereld
Vught. Ze is met haar man in A’dam “in betrekkelijke vrijheid”, schrijft ze. In een
zou de ‘vrede’ na déze oorlog opleveren? ‘Ik kan soms ook weer erg opzien tegen
soort van getto vermoedelijk.’
“de vrede”, tenminste voor mijn persoon weer zoo’n chaotisch begin, met nieu-
De steeds verder groeiende nazificatie was ook zichtbaar in de wereld van de
we menschen, die de oude phrasen op hun wijze trachten te interpreteeren [...].’
literaire tijdschriften. Het haar dierbare Groot Nederland, veranderde in de zomer
En: ‘Het zal toch zoo’n andere wereld zijn waarin wij ons dan ook weer moeten
van 1943 radicaal van signatuur, toen de namen van de redacteuren Vestdijk en
zien te voegen, en litterair, ben ik bang, zal er heelemaal niets meer van te maken
Jan van Nijlen van de kaft verdwenen en vervangen werden door de fascistische
zijn.’ Maar zij realiseerde zich ook: ‘[...] velen, die het slechter hebben dan ik zul-
J. van der Made en S. Modderman.
len daar anders over denken.’90
Hoe sterker de Duitse overheersing voelbaar en merkbaar was en hoe langer het duurde voor de geallieerden vorderden, des te heviger werd Top Naeff bevan-
De zorgelijke en grauwe weken kenden in ieder geval één hoogtepunt: de woens-
gen door een machteloosheid, die haar zelfs vaak voor oorlogsverzen verlamde.
dagmiddag, als Mari Bosland aanbelde en Top Naeff zich vervolgens met hem
Ze had nooit erg geloofd in de waarde van deze poëzie, die zij zelf ‘te voor-de-
onderdompelde in het werk van de grote toneelschrijvers. De band tussen beiden
hand-liggend’ vond: ‘Gevoelens, die eigenlijk iedereen heeft, al zet niet iedereen
was steeds hechter geworden en geregeld dook hij in haar brieven op. ‘Mijn lust
ze op maat en rijm.’ Ze zouden ook, juist doordat ze tijdgebonden waren, snel
en mijn leven’, noemde zij hem. ‘Zóó’n blakend tooneelhart in mijn eigen stad,
verouderen, dacht ze. ‘Dat doen tijdverzen altijd. [...] Een vers moet, geloof ik,
had ik mij op mijn ouden dag niet gedroomd te vinden.’91 Zij sloofde zich uit om
aan geen enkelen tijd gebonden zijn. Maar aan den anderen kant bewaren deze
hem – en daarmee zichzelf – genoegens te bezorgen, bijvoorbeeld door hem mee
soort van impressies gevoelens, die later weer verflauwen.’
86
Hiermee raakte ze
de kern van de doorsneeoorlogsverzen, die na 1945, los van iedere literaire waarde, vooral de neerslag van mentaliteit en gevoelens zouden blijken.
418
te nemen naar eindexamens op de Toneelschool, met als afsluiting een bezoek aan American.92 Mari zat naast zijn hbs-werk niet stil. In de eerste helft van 1943 had hij Nie-
Tussendoor ruimde zij weer oude correspondentie op, die winter, brieven
mand ontkomt zijn noodlot op het repertoire genomen, Bloems vertaling van James
waarvan zij meende dat het beter was dat zij hen niet zouden overleven, schreef
M. Cains The Postman Always Rings Twice. Top Naeff gaf hem adviezen. In juli
zij Mijnssen.87 Daarbij was veel dat over haar werk ging. Over brieven van Hein
schonk hij haar een exemplaar van de roman, met de opdracht: ‘voor Mevrouw
Boeken aan haar had zij enkele jaren voor de oorlog geschreven: ‘[...] ze gaan bij-
Top Naeff, ter herinnering aan een première-in-zakformaat en aan de uren die de
na alle over mijn werk, en zijn te persoonlijk daardoor.’88 Ze zijn niet bewaard
stimulans waren bij het instuderen van deze voordracht, van Mari Bosland’.93
gebleven. Alleen al van Arij Prins vernietigde zij er zo’n vijfhonderd. Zij las eerst
Ook De geschiedenis van den soldaat, Martinus Nijhoffs vertaling van C.F. Ramuz’
alles nog eens door en verbaasde zich erover hoe dicht het verleden het heden
L’histoire du soldat, studeerde hij in. Zijn zelfvertrouwen groeide; hij liet nu offi-
naderde en hoe levend alle doden dan waren. ‘Hij was een coeur d’or, Prins, en
ciële uitnodigingskaarten voor zijn voordrachten drukken. Enkele malen ver-
van een zeldzame rechtschapenheid! Hij maakte alleen onbelangrijke dingen te
zorgde hij illegale huiskamervoorstellingen, de zogenaamde ‘zwarte avonden’,
gewichtig.’89 Van Van Looy had zij weinig gehouden, bekende zij, ‘zijn eenvoud
zoals er in die tijd vele gegeven werden. Mari was principieel anti-Duits, maar
was geen eenvoud, niet de eenvoud van bijv. Couperus, van wien ik ook veel
zeker niet politiek-geïnteresseerd. ‘Mari was a-politiek,’ herinnerde een vriend
hield. Titia vond ik een draak in een fijn huidje.’
zich. ‘Nooit spraken wij (vreemd eigenlijk) over de nazi’s. Van enige belangstel-
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
419
ling voor de illegaliteit heb ik nooit gehoord en zijn kleine voordrachtsavonden 94
of -middagen waren gespeend van elk verzetskarakter.’
Mari Bosland leefde
Wat had hij mij te geven! Zóó raakten wij bevrind.
vooral voor ‘de kunst’, die voor hem meer ‘l’art pour l’art’ betekende dan engagement.
Verbeeldingswereld hoog en wijd
Top Naeff bewonderde Mari’s natuurlijke, ongeschoolde talent, maar advi-
Doorvlogen we in den kortsten tijd;
seerde hem toch lessen voordrachttechniek te volgen bij de bekende spraakleraar
Van elke week een meesterstuk
en Toneelschooldocent K. Veldkamp in Amsterdam. Zij deed hem de lessen
Deelden wij het droomgeluk:
cadeau en gaf hem op zijn negentiende verjaardag er persoonlijke ‘treinlectuur’ bij: een klein schrijfboekje dat zij in leer had laten binden en waarin zij voorin
Elckerlyc en Cyrano,
schreef: ‘Tien Ritten – Dordrecht Heen en Terug Amsterdam 2de Klasse m.h.g.
Adam, Faust en Figaro,
22-10 ’43’. In het boekje noteerde zij behartenswaardige citaten waarvan de mees-
Don Carlos en Romeo...
te met toneel te maken hadden. De toenemende razzia’s, waarbij mannen werden opgepakt voor de Duitse
Nu sluit opeens het tooverboek.
Arbeitseinsatz, maakten Top Naeff onrustig. Die onrust werd manifest toen Mari
Waar blijft het mij zoo lief bezoek?
en enkelen van zijn medeleerlingen – hij zat inmiddels in de examenklas van de
Waar ga je heen, Peer Gynt?
hbs – begin november een oproep kregen om rond Kerstmis een zogenaamd noodeindexamen te doen, waarna zij zich onmiddellijk beschikbaar voor de
‘Dwars door fluweelen wanden,
bezetter zouden moeten stellen. Ze zocht meteen contact met Cor van der Lugt
Naar onontdekte landen,
Melsert, schetste de situatie en vroeg hem of hij Mari in zijn gezelschap, dat tij-
Waar duizend kaarsen branden!’
dens de oorlog doorspeelde, wilde opnemen, desnoods als volontair. Zo zou Mari
Dan... ga met God, mijn vriend.
95
van werk voor de Duitsers gevrijwaard kunnen worden, hoopte ze.
Van der
Lugt Melsert bood honderd procent medewerking aan, al kon hij niet garande-
‘Zit je al op de daktuin, lieve Maarten Human?’ schreef zij hem op 13 decem-
ren dat volontair-zijn Mari ‘van de narigheid’96 kon vrijstellen. Hij maakte een
ber.100 ‘Of is de temperatuur in je kamer van dien aard, dat je die illusie vanzelf
afspraak met hem en Mari was, ondanks de omstandigheden waaronder hij ‘bij
wordt bijgebracht? Ik moet telkens aan je denken, nu net Zaterdag die abnorma-
het toneel’ kwam, opgetogen. ‘Mocht ik er tijdig in slagen een onderkomen te
le kou is ingevallen, en als ik het kacheltje op zolder zie staan, zie ik het in zijn
vinden, dan kan ik 11 December te Uwer beschikking staan,’ schreef hij opgelucht
onschuld bijna met verwijtende blikken aan. [...] Ik ben benieuwd hoe je het in de
aan Van der Lugt Melsert.97 In december vertrok hij naar Amsterdam, waar hij
Vondelstraat gevonden hebt en of je met een volle of een leege maag naar bed
98
een kamer kreeg bij een familie in de Vondelstraat. Aan zijn ouders schreef hij
bent gegaan. Zoo nu en dan zou ik me maar eens op een kopje soep in ons geliefd
met humor over zijn eerste dag daar, alsof hij begonnen was aan een genoeglijke
Americain tracteeren. Daarbij kan je daar ook zoo genoeglijk krantenlezen.
99
vakantie.
Mari’s vertrek inspireerde Top Naeff tot een gedicht, ‘Aan Mari’. Het was opnieuw minder poëzie dan een uiting van haar gevoelens.
Voorzoover er nog leesbare kranten zijn...’ Bij Van der Lugt kreeg hij zeer kleine ‘rollen’. In Prinses Dulcinea, van G. Baty, sprak hij achter de schermen met een gezelschap twee woorden, op oudejaarsdag kon hij een vriend trots vertellen dat hij het tot vier woorden had gebracht in De
420
Storm over Nederland...
mirakelridder – ‘En ik ben Tullio’101 – en in de Gysbreght was hij onderdeel van de
Toen trad aan Ibsens vaderhand
rei van edelingen en de rei van ‘vluchtelaren’. Het had allemaal niets om het lijf,
Een jonge ‘Peer’ – nog haast een kind –
maar hij genoot. ‘Toen iemand hem beklaagde, zei hij: “[...] dat roepen moet heel
Diep in mijn leven...
goed gebeuren, het komt er op aan, en elke stem is er een”!’ schreef Top Naeff aan
Wat had ik hem te geven?
Mijnssen.102 ‘Is dat niet het ware bloed?’ ‘Ik mis hem erg,’ schreef zij verder – ook
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
421
buiten de vaste woensdagen kwam Mari Bosland geregeld binnenvallen –, ‘maar
zij een ernstige vrouw, van wie je veel leeren kunt, en die ik je liever tot vriendin
geniet daar tegenover van de verhalen van deze eerste schreden op het pad, waar-
dan tot vijandin zou geven, wanneer deze kleine catastrophe weer een beetje
van wij al zoo lang over het eind heen zijn. Ik had nooit gedacht dat mijn ziel nog
bezonken is.’ Zij adresseerde haar enveloppe aan ‘den weled. Heer Angelino’, een
eens in den Stadsschouwburg, onzaliger gedachtenis, zou terugkeeren.’
schuilnaam uit veiligheidsoverwegingen, waarmee zij verwees naar Mari’s voor-
Mari werd voor zijn bescheiden prestaties minimaal betaald, tot ergernis van zijn Dordtse mentrix, die hem beloofde niets over ‘geld’ aan zijn vader te vertel-
Later bleek dat Mari zijn uitnodiging netjes voorzien had van een persoon-
len en hem aanbood het haar te melden als zijn financiële situatie nijpend werd.103
lijk briefje en dat stemde Top milder. Zij intervenieerde bij Charlotte Köhler met
Wanneer zij dat kon, stuurde zij hem extra bonnen toe. De afstand maakte recht-
als gevolg dat Mari voor haar Niemand ontkomt zijn noodlot in haar kleine huis-
streeks contact moeilijk, maar nodigde uit tot corresponderen. Top Naeff schreef
theater kon voordragen. De voordrachtskunstenares was onder de indruk.‘[...] ik
hem warme en ondersteunende brieven, met veel aandacht voor zijn belevenis-
moet je zeggen dat ik hem een uitgesproken talent vind,’ schreef ze op 2 maart
sen en filosoferend over toneel. Op oudejaarsdag 1943 wenste zij hem alles wat
aan Top. ‘Dit wordt beslist iets bizonders!’ Om tot een weloverwogen oordeel te
hem gelukkig kon maken in het nieuwe jaar. ‘En wat ik daaraan bevorderen kan,
komen wilde ze hem ook nog eens gedichten horen voordragen. Ze vond verder
moet je maar zeggen, want je weet – of misschien weet je het nog maar half – hoe
dat hij ‘angstig veel routine had, voor een jonge man van negentien jaar’. Daarom
graag ik dat doe.’104
was leiding voor hem zeker nodig, maar ook gevaarlijk, dacht ze. Ze verontschul-
Eind januari kreeg zij een ontstemde brief van Charlotte Köhler. Die had een
digde zich voor haar eerste vinnige brief over Mari.
uitnodiging van Mari voor een voordracht van hem gekregen en was daardoor
Hij was inmiddels uit Amsterdam vertrokken; alle moeite om hem ‘snel tot
geïrriteerd, zoals zij dat ook was door invitaties van andere dilettanten ‘die op
een “onmisbaar” tooneelspeler op te doffen’108 was voor niets geweest. Hoewel
het oogenblik hoogtij vieren en in kamers voordragen en hun mooie houding
hij nu officieel ‘acteur’ was, had hij zich niet bij de Kultuurkamer gemeld. Toen
aan het publiek laten zien door te zeggen dat ze geen lid van het Gilde zijn
hij zijn ausweis bij een instantie ging ophalen, stelden de Duits autoriteiten hem
geworden, terwijl ze nog nooit een podium of tooneel gerooken hebben en ze
kritische vragen als: ‘Ben u zo plotseling ontdekt?’ Ze trokken hem zijn per-
zoo doende de weg van de werkelijke voordragers en tooneelspelers die zich goe-
soonsbewijs uit de portefeuille en verwezen hem naar een kamer waar hij ge-
105
keurd zou worden, ongetwijfeld voor de Arbeitseinsatz. Hij wist zijn persoons-
Bovendien kenden deze dilettanten geen bescheidenheid, zoals nu Mari Bos-
bewijs nog terug te krijgen en te ontsnappen, sliep enkele nachten her en der –
land, die maar liefst Niemand ontkomt zijn noodlot voordroeg. Zij vond dit ‘in hooge
ook bij Top Naeff – en woonde sinds begin februari op een adres in Aerdenhout.
mate antipathiek’ en stelde dat Top dit ook moest vinden. Mari’s uitnodiging
‘Mijn geestelijke pleegzoon is ook ondergedoken,’ schreef Top aan Kitty.109 ‘Aan
had een brief van Top Naeff aan Charlotte Köhler gekruist; Top had een warm
één kant is het goed dat hij tot rust komt want hij droeg tusschen de bedrijven
contact met Charlotte en had haar gevraagd of een getalenteerde jongeman eens
door nog overal voor, buiten Dordt, zelfs toen het doodgevaarlijk was. [...] Geluk-
naar een van haar voordrachten mocht komen luisteren, in de hoop dat Mari
kig zit hij vol nuchtere humor, zoodat het hem tot dusver nogal langs zijn koude
bij Charlotte Köhler zou opvallen. Dat was nu mislukt en een boze brief was
kleren afglijdt.’
de Nederlanders hebben getoond door hun beroep op te geven, bemoeilijken’.
het resultaat. Aan het slot daarvan vroeg Charlotte Köhler Top voor haar ‘een
Hij was relatief veilig, hoopte ze – maar waar was men nog veilig? Ook in Dor-
schreeuw’ te schrijven die zij kon voordragen, ‘uit je hart om alles wat ons is aan-
drecht waren juist in die tijd bij een razzia in de Voorstraat zeven jongens opge-
gedaan, vooral de joden is aangedaan, zoodat je het bij ons volk opkomend antise-
pakt. Ze schreef hem een ‘preekbrief’110 waarin zij hem tot de grootst mogelijke
mitisme den kop indrukt. Want iedere avond dat gescheld op de joden in de
voorzichtigheid maande, ingefluisterd door angst en geruchten. ‘Pas dus op, en
106
krant, en die heele ster-dragerij heeft toch zijn invloed.’
422
dracht van Van Schendels Angiolino en de lente.
schrijf geen plannen in brieven. Er is geheime censuur in ons land, en je kunt
Top schreef Mari een vriendelijk-moraliserende brief waarin zij hem gispte
niet zien als ze geopend zijn geweest.’ Verder was ook deze brief voor het over-
om zijn vermetele invitatie: ‘Charl. K. is in ons land de Koningin van de voor-
grote deel gevuld met wat hen bond: het toneel. In De Telegraaf had een interview
draagkunst en men vraagt een koningin niet met een simpele kaart op een kopje
gestaan met de jonge Hella Haasse ‘en haar compagnon’ – Wim Sonneveld, voor
thee.’107 Ze hoopte dat het allemaal weer rechtgebreid kon worden. ‘Overigens is
wiens Alleen voor dames ze teksten schreef. ‘Ik zou er wel eens iets van willen zien
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
423
èn hooren met mijn eigen oogen en ooren. De grootmeesteres van het genre is 111
onlangs gestorven, de onvergetelijke Yvette Guilbert.
Dat is nooit te overtref-
substantie heeft, of in elk geval maar een korte! Enfin, daar ben ik dan bijna 66 voor moeten worden, om met schade en schande een ietsje wijzer te worden dan
fen, wat zij maakte van niets. Het ware cabaret-ideaal.’
ik mijn heele leven geweest ben.’117
In Aerdenhout nam Mari Leonid Andrejevs De zeven gehangenen, in de vertaling
ontruimd werd. Zoals altijd schreef ze over de mensen en de situatie met een
van Siegfried van Praag, in studie. Top Naeff gaf hem per brief uitgebreide advie-
mengeling van spot en deernis. ‘Vanmorgen zijn er schepen vol aangekomen’,
zen en maakte zich ook wat zorgen. De kleine publiekjes waarvoor hij, noodge-
meldde ze Mari op 23 februari. ‘De stakkers waren om 2 uur ’s nachts uitgevaren
dwongen, optrad, waren niet representatief voor ‘echt’ optreden, schreef ze, en
[...].’ En kort daarna, over nieuwe ontredderde gasten, aan Kitty: ‘[...] nogal ge-
daarom hoopte ze dat hij eens in het zaaltje van de toneelschool kon voordragen,
schikte menschen, middelbare leeftijd, van Ooltgensplaat. Het accent is niet wel-
‘om jezelf in de vuurlinie te laten voelen... hoe eenzaam een mensch feitelijk kan,
luidend en ze zijn en peine over de lits-jumeaux, die ze opschudden of ’t één
Juist in die dagen kreeg ze evacués uit Zeeland, dat deels door de Duitsers
en moet blijven in de menigte, maar door het podium daar voor enkele uren boven
koets was. Wie van de twee dan de richels trotseert, weet ik niet. ’t Zijn eigenlijk
geplaatst.’112 Zij spiegelde hem ook voor dat een echte kunstenaar zijn leven lang
stakkers, een kleine verver en meubelmaker, en alles kwijt, z’n heele inventa-
onzeker zou blijven, ondanks alle succes. ‘En daarom ben ik voor jou ook nooit
ris.’118
bang je te veel “op te hemelen”, zooals men dat noemt, want ik weet dat je toch
Tussen de huiselijke beslommeringen door bezocht ze, vaak met een pakje
weer in de putten zult vallen, himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt, al
boter, Cees Buddingh’, die thuis lag en maar weinig opknapte. Top trok zich zijn
werd je naam zoo groot als van Kainz.113 Dàn juist.’
lot nog steeds aan, vond het ‘altijd even beroerd zoo’n jongen daar zoo te zien lig-
Het schrijven van brieven als deze, waarin zij uitvoerig kon stilstaan bij haar onuitroeibare toneelpassie, waren een oase in de dagelijkse dorre bezigheden.
gen’.119 Buddingh’ liet door Du Perron gevoede vooroordelen varen en raakte op Top Naeff gesteld.
Afleiding van een heel andere kant kreeg zij in de vorm van onverwachte brieven van onbekenden, die in deze oorlogsjaren haar werk (her)lazen en contact met
‘Top Naeff was mijn beroemdste stadgenote.
haar zochten. Mensen die doorgaans anders nooit een letter op papier gezet had-
Maar wat ze schreef, vond Du Perron maar niks.
den, grepen, geïnspireerd door de tijd, nu ineens naar de pen en schreven verha-
En ik dus ook. Pas in de oorlog kwam ik
len, gedichten en zelfs toneelstukken. Top kreeg van velen werk ter beoordeling
via mijn verzen toch met haar in contact.’
toegestuurd, waarop ze met tegenzin netjes reageerde: ‘Het neemt ontzettend veel tijd en ik word er naar van, hoe goed ook dikwijls bedoeld.’114 De kinderboe-
schreef hij in zijn gedicht ‘Top Naeff’.120 Over haar man schreef hij dat je die
kenschrijfster Tine de Kruyff-Gobius diste haar de ‘chronique scandaleuse van
‘zomer en winter, in tweedpak / en vadermoordenaar door de stad zag fietsen.
haar heele familie’115 op, in de ijdele hoop dat Top er een boek van maakte.
Soms met een grote bos bloemen in zijn arm, / kin stuurs de lucht in. En dan zei-
Halverwege februari zat zij ineens geheel zonder ‘hulpen’ – voor haar, die een
424
den wij: / “Kijk, Lapébie121 rijdt weer zijn ererondje.”’
leven lang geen enkele ambitie op huishoudelijk terrein gekend had, een kleine
Ze leenden elkaar boeken; Top maakte via Buddingh’ kennis met Sartres La
tragedie, ondanks de relativerende oorlogsomstandigheden. Haar vaste gedien-
nausée, uit 1938, dat zij ‘een voortreffelijk geschreven boek’ vond. Buddingh’
stige was ziek en het tweede meisje verdween van het ene op het andere moment.
sloeg zij hoog aan, slim en met een goede smaak. ‘Maar hij haalt het niet bij dat
‘Die juffrouw is er Donderdag jl. stilletjes tussenuit geknepen, nadat haar uit
tooneeljong wat intuïtie en vitaliteit betreft. Ik moet het nu met zijn brieven
München teruggekeerde “verloofde” zich aan onze erwtensoep te goed had
doen, en die zijn trouw, en genoegelijk van luchtige wijsheid.’122
gedaan. Het gekste is, dat ze de huissleutel mee heeft genomen.’116 Een en ander
Begin maart kwam het aanbeden ‘tooneeljong’ terug naar Dordrecht, waar
impliceerde dat mevrouw Van Rhijn nu zelf kachels moest uithalen en aanma-
hij een baantje als ‘bediende’123 op het kantoor van het Gemeente Electriciteits-
ken – ze moest zelfs een tijdje koken. Dat laatste had ze nooit hoeven doen en ze
bedrijf aan de Noordendijk wist te bemachtigen. Het was opnieuw een poging
vond het rampzalig. ‘Ik heb alles moeten doen, maar de muze van de kookkunst
om gedwongen werk in Duitsland te voorkomen. Omdat dit bedrijf voor ‘de
vind ik verreweg de kwaadaardigste. Wat een omhaal voor iets wat nauwelijks
bevolking’ en dus ook voor ‘de Duitsers’ werkte, kon een positie hier als Arbeits-
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
425
einsatz gelden. Mari vond het vreselijk werk, in ‘het hol’ waar hij ‘de eeuwig ver124
vloekte kwitanties’
moest pennen, maar hij was relatief veilig. ‘Mijn pleeg-
zoon heb ik weer terug,’ schreef Top op 16 maart opgelucht aan Kitty. ‘Hij heeft
mijn vriendje nog steeds geen spoor. Hij zit er nu al zes weken en heeft nog met niemand eenig contact gehad. ’t Is godgeklaagd met dat prachtige weer, zoo’n kind daar maar achter slot te houden.’
een Ausweis bemachtigd hier op een fabriek. Heel wat anders dan “Künstler”.’ De vreugde was van korte duur. Op 6 april pleegde een verzetsgroepje een ge-
De invasie van de geallieerden in Normandië, die op 6 juni – d-day – begonnen
slaagde gewapende overval op het elektriciteitsbedrijf om in het bezit te komen
was, stemde velen hoopvol, maar bracht ook angst met zich mee. Wat zouden de
van ‘z-kaarten’: kaarten voor bedrijven waarop men vrijstelling – Zurückstellung –
gevechtshandelingen die tot de bevrijding moesten leiden voor Nederland bete-
voor tewerkstelling in Duitsland kon aanvragen. ’s Middags arriveerde de
kenen? ‘Eenigszins begint het wel te knijpen ook voor ons land,’ schreef Top in
Sicherheitsdienst. Toevallig was Mari aanwezig; hij had zijn vulpen laten liggen
een brief.129 ‘De illusie, dat er hier niets gebeuren zal, begin ik tenminste kwijt te
en kwam deze nu ophalen. Die ochtend was hij maar zijdelings getuige geweest
raken. En dan wonen ook jelui, evenals wij, dicht bij een station. Van de strategie
van wat zich had afgespeeld; vanuit een afgelegen lokaal had hij er door een gla-
van dit oogenblik begrijp ik minder dan niets, alleen dat het weer geweldig
zen deur iets van kunnen zien. Samen met zes andere personeelsleden werd hij
tegenwerkt en onze lieve Heer het nog altijd met den duivel houdt.’
door de sd opgepakt – omdat ze niet hadden opgetreden tegen de overvallers – en overgebracht naar de politiegevangenis Haagsche Veer in Rotterdam. De eerste dag brachten de gevangenen in één vertrek door. Ze kregen niets te
Engelsche kogel in den trein getroffen, vandaag bracht men hem dood thuis.’
eten en mochten niet naar de wc – een van hen plaste in zijn zakdoek en wrong
Niettemin reisde zij in die tijd koelbloedig nog naar Amsterdam, om daar exa-
deze uit door een open bovenraam. Nederlandse politiemannen bewaakten hen.
mens van de Toneelschool bij te wonen.
Soms was daar een geschikte onder, die Mari toestond voor te dragen – tot groot 125
Gas en elektriciteit op rantsoen, eenzijdige voeding – Wim van Rhijn had daardoor maandenlang aan eczeem geleden –, verminderd briefverkeer; het
genoegen van de anderen.
Ongeveer een week na de arrestatie schreef Mari een brief aan zijn ouders,
waren op zichzelf triviale stuipen van een ontzette wereld, die tot relativering
met de toon van een luchtige vakantieprentbriefkaart. ‘Was me dat even wat? Zo
van ‘vanzelfsprekendheden’, normen en waarden en levensstijl dwongen. Veel
schrijf je kwitanties en zo zit je in de kast. [...] en nu zitten we met de 3 jongste
vooroordelen weken in deze tijd, erkende Top Naeff, evenals ‘de graden van rang
mensen van de ploeg riant bij de Rivierpolitie. [...] Pas na de Pasen [9 april] ben ik
en stand’.130 De kanteling van het vastgetimmerde wereld- en maatschappijbeeld
verhoord en verder is het maar afwachten. Toiletgerei en verscho[o?]ning ont-
uit haar jeugd had ze met lede ogen aangezien, maar de nu geheel ontwrichte
ving ik. Als de volgende keer (Vrijdag of zo) weer zoiets wordt gebracht, krijg je
wereldorde verplichtte tot concessies. Tot haar eigen verbazing had Top Naeff
me fuile wassie mee terug. [...] Ik ben gelukkig gezond als een vis en ik ben hard
daar eigenlijk weinig moeite mee. Zoals zij in 1914 tijdens haar Indische reis ver-
op weg om heel degelijk en serieus te worden.’126
zucht had dat zij eigenlijk zo’n hekel had aan Europese kleding en korsetten en
Op 26 april schreef een geschokte Top Naeff aan Kitty dat haar ‘vriendje’ nu al
het liefst in een ‘tunica’ zou lopen, zo merkte zij nu dat het korset van manieren
drie weken in Rotterdam zat. ‘Als het daar nu maar bij blijft, en niet te lang duurt.
en maniertjes ook knelde. In zeker opzicht benijdde zij Frans Mijnssen, die in de
Wat het heele geval is voor zoo’n overgevoelige natuur, die als een haas reageert op
oorlog tijdelijk op een kamer huisde. ‘[...] ik zou zooiets dadelijk willen ruilen
alles, kan ik me goed indenken, en doe dat maar zoo min mogelijk. Door een
voor de omslachtige levenswijze die ik voer en die feitelijk zoo tegen mijn natuur
medegevangene hebben zijn ouders intusschen gelukkig gehoord dat hij er zich
is. Vroeger had ik nog veel zin voor het “decor” en vierde dat min of meer uit in
geestelijk boven weet te verheffen en zijn lotgenooten nog opfleurt ook.’127 Zij
mijn huis, maar dat is lang geleden en je kunt toch niet in alle kamers tegelijk zit-
128
schreef in die dagen het aan Mari opgedragen gedicht ‘De moeders’ , waarin de
ten.’131 Ook het decor van het schrijverschap, dat zij zo lang als wezenlijk be-
kinderloze Top zich identificeert met de moeders van opgepakte jongens. Nadat
schouwd had, relativeerde ze nu ze veelal functioneerde als ‘gewone’ huisvrouw
Mari was weggevoerd, kreeg zij het gevoel alsof zij ‘deel kreeg aan het moederlot’,
uit een huis in een rij. ‘Ons is dat door het lastige materiëele leven van tegen-
bekent ze.
woordig grondig afgeleerd. Als ik met mijn bloemkolen in mijn armen over
Er kwam geen beweging in de zaak. Op 19 mei schreef Top aan Mijnssen: ‘Van
426
Reizen met de trein was niet zonder risico’s, schreef Top aan Toussaint van Boelaere: ‘Gisteren werd de 21-jarige zoon van een collega van mijn man door een
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
’s Heeren wegen wandel zou niemand een “schrijfster” in mij vermoeden, en ik
427
zelf ook niet meer. We zijn in het elementaire gesmoord, en misschien is dat nog
mer, hè? Ik strijk nog maar ’ns met weemoed door m’n haar. Ik ga lekker m’n
zoo kwaad niet. Er zijn veel eenvoudige menschen in dezen tijd, die werkelijk
boterhammen eten. Adieu! Mari.’
edele en moedige dingen hebben durven doen ten bate van een ander, en er den dood voor over hebben gehad.’
In Amersfoort werd Mari geplaatst bij de Philipsafdeling en dat betekende een zeker voorrecht. Hij kreeg echter, als enige van de Dordtenaren, een uni-
Toch bleef ook in haar maatschappelijke evolutie de kleindochter van Cor-
formjasje met een ‘p’ daarop te dragen en dat hield in dat hij, om onbegrijpelijke
neille Vriesendorp zichtbaar. Over een nieuwe gedienstige schreef ze dat het ‘een
redenen, bij de politieke gevangenen was ingedeeld.134 Wat hem verdacht
best mensch’ was ‘dat weinig praesteert. Ze dient tafel in het zwart satijn met git-
gemaakt kan hebben is het feit dat hij zeer recent, als laatste van de betrokkenen,
ten, en doet ook aldus open. Wie belt, weet niet wat hij tegen zulk een grootmees-
een functie bij de elektriciteitscentrale had gekregen – in de ogen van de Duitsers
teres moet zeggen. Maar ik ben op dat punt van een zalige onverschilligheid
mogelijk als een soort ‘voorpost’ van de ondergrondse. Bovendien was inmiddels
132
Dat laatste bleek ook uit het feit dat zij, toen de koude de keu-
de hoofdopzichter van de elektriciteitscentrale, de heer S.R. Beinema, een cen-
ken tot een poolgebied degradeerde, haar hulp bij haar in de kamer nodigde. Dat
trale verzetsfiguur in Dordrecht, in de nacht van 17 op 18 april gearresteerd. In
was in haar kringen een kleine revolutie.
een toen opgemaakt rapport werd een verband gezien tussen zijn officiële func-
geworden [...].’
tie, zijn verzetswerk en de overval op de elektriciteitscentrale op 6 april.135 Het is Tot haar grote schrik hoorde Top Naeff in de tweede helft van juni dat de zeven
niet uitgesloten dat de Duitsers ervan uitgingen dat Mari Bosland op de een of
Dordtse gevangenen, tegen alle verwachting in – immers: waarvan waren zij te
andere wijze bij deze overval – en dus bij verzetsactiviteiten – betrokken was. De
beschuldigen? – van Rotterdam naar het Polizeiliches Durchgangslager Amers-
adjunct-chef boekhouding van het Electriciteitsbedrijf herinnerde zich later dat
foort getransporteerd waren.
aan Mari was gevraagd: ‘Waarom heeft zo’n jonge vent als jij bijvoorbeeld niet
Tijdens de reis had Mari op onooglijke, dichtbeschreven papiertjes berichten
een inktpot door het raam geworpen, om de buitenwereld te alarmeren?’ ‘Ik zal
naar zijn ouders, ook bestemd voor Top Naeff, weten te sturen. Ook nu weer over-
een volgende keer beter uitkijken,’ had Mari geantwoord. De ondervrager zou
heerste zelfspot, misschien ook om zijn ouders gerust te stellen.
hierna opgestoven zijn met de reactie: ‘Voor jou is er geen volgende keer.’136
‘Dag lieve mensen,’ schreef hij die 16de juni in een eerste briefje, ‘ik zit in de
Naarmate de tijd verliep, leek ieder perspectief te vernauwen. Mari werd ziek
trein naar Amersfoort. Een rare verrassing in de vroege morgen. Gelukkig dat ik
en schreef voor het eerst een minder laconiek briefje naar huis: ‘Lieve allemaal, Je
jullie nog gezien heb. Ik vind het niet zo heel erg hoor en ben vol goeie moed.
leest wel eens zo’n verhaaltje van een aap in de dierentuin, die alsmaar naar Afri-
Vanmorgen nog 2 brieven gehad die ik dadelijk ga lezen. Voor het eerst de hand-
ka wil, en naar gelang van je geaardheid vind je dat dan mooi of sentimenteel. Ik
boeien aangehad. Erg belangwekkend. Dag lieve Mevrouw Top! Ik hoop er weer
weet zeker dat ik onder de gegeven omstandigheden luidkeels zou wenen bij iets
gauw te zijn, zij het dan ook via Duitsland, wat ik vrees. Dag allemaal. Tot ziens!
dergelijks omdat ik zelf zo allemenselijk naar huis verlang. Dat is eigenlijk het
Mari.’133
enige wat er te schrijven valt, want het “Ik maak het goed, hopende van U het-
‘We zijn nu overgestapt in Utrecht,’ luidt het vervolg. ‘Met de handboeien om
zelfde” kan gevoegelijk achterwege blijven. Gezien het feit, dat ik deze regelen
zit ik te schrijven. Daar komen ze met de sleutel en ik ben los. Er wordt me een
vanuit de ziekenbarak schrijf, zou het bovendien nog een onwaarheid zijn ook.
broodje toegestoken en zo juist kregen alle Dordtenezen een zak shag. Het
Geen zorgen, hoor! Ik heb dissenterie gehad en ben inmiddels weer aardig opge-
begint al goed. Over een paar uur heb ik een kaal hoofd. Dat verhoogt de expres-
fokt. Ik hoop van harte dat jullie het goed kunt stellen. Bedenk wel iedere dag
sie vast, lieve Mevrouw Top. Wat waren dat een heerlijke brieven van jullie alle-
goed in wat voor een bevoorrechte positie jullie nog verkeren in vergelijking met
maal. Het is een genot eens in de trein te zitten zonder contrôle voor een Ausweis.
de apen uit Artis. Ik probeer maar niet te veel te denken en ’s nachts neem ik een
En een bekijks dat we hebben! We hebben erg veel plezier, maar misschien zijn
slaaptabletje. We gaan in bad. Heel veel groeten. Mari.’137
dat wel de zenuwen.’
428
Zijn lotgenoten werden successievelijk vrijgelaten en zijn ouders dachten dan
Een derde papiertje geeft aan dat ‘wel 20 polities’ de gevangenen bewaakten.
ook dat zij hun zoon eveneens snel weer thuis zouden zien, maar hij bleef van de
‘Ik ben benieuwd naar de nieuwe mensen, die ik weer zal leren kennen. [...] Ik
Dordtenaren als enige in Amersfoort achter. ‘Het begint er langzamerhand op te
ben geen held, hoor, want ik knijp em als een ouwe dief voor elken Duitser. Jam-
lijken, dat de middelste zoon een buitenbeetje is óf een pechvogel,’ schreef hij op
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
429
2 augustus aan zijn ouders. ‘Het was wel een wanbof en hoe gelukkig ik ook was
ben in geen 6 weken een woord van hem gehoord. Wat die beulen met het totaal
voor de anderen, een zure pruim blijft het altijd eventjes. [...] Gisteravond heeft
onschuldige kind vóór hebben is me een raadsel. Alle moeite om hem eruit te
het even gespannen bij het uitroepen van een transport van 900 mensen, waar ik
krijgen, is vergeefs geweest. Ik geloof nooit dat hij dit doorstaan kan, en de geva-
de hemel zij dank (nog) niet bij was. De mogelijkheid blijft natuurlijk bestaan,
ren zijn enorm [...]. Je wordt misselijk van al het onrecht om je heen en dit zit mij
maar ik heb nu toch weer 14 dagen speling. [...] U zegt vader, weldra eten we met
nu toevallig het hoogste.’142
z’n allen weer gezellig rooie peertjes en gele pudding, daar vertrouw ik op. We
In dit licht bezien viel al het andere mee. In september was haar huis bijna
moeten zo “op de bedden” en ik maak er dus kwiek een eind aan. Morgen schrijf ik
gevorderd en min of meer gelaten was ze al begonnen met pakken. Op het laatste
nog een aanhangsel voor m’n lieve vriendin, die dit ook wel zal lezen. Dag alle-
nippertje ging het niet door; de immense collectie opgezette vogels van Wim van
maal. We houden er de moed in op spoedig wederziens. Dag! Mari.’ Aan een
Rhijn had de Duitse instanties afgeschrikt. Waar moesten ze al die spechten,
vriend schreef hij: ‘M’n leven hangt aan elkaar van appèls met “Mütze ab” en
zwaluwen en mezen laten? Voor het eerst in haar leven was Top Naeff de verza-
138
“Auge links” e.d. Een en ander neemt spoedig wellicht een einde.’
meling van haar man, die zij altijd als ‘stofnesten’ had gekwalificeerd, dank-
De lieve vriendin had intussen niet langer werkeloos toegezien. Toen zij
baar.143 Op een ochtend belde een Duitse officier aan die, nadat de deur was ge-
hoorde dat de anderen vrijgelaten waren, vroeg Top Naeff belet bij een Haupt-
opend, eenvoudigweg doorliep naar de keuken en zich daar ging wassen en
sturmführer, ‘om te proberen hem los te krijgen; maar tot dusver geen antwoord’,
scheren. Het ging, ondanks beroering op het moment zelf, allemaal tot het da-
schreef zij op 5 augustus aan Kitty. Haar poging verliep moeizaam. ‘Onder het
gelijkse patroon behoren. Toen op Van Rhijn geschoten werd omdat deze niet
motto “Paris vaut bien une messe” tracht ik tot de “instanties” door te dringen,
stopte na een teken van een Duitser die zijn rijwiel wilde stelen, schreef Top
139
maar ’t is sinds de invasie uiterst moeilijk geworden!’
Ze ging ook op audiëntie
bij het departement van de Afdeling Theater en Dans, waar zij het hoofd sprak. ‘[...] toen dacht ik dat ik hem eruit had, want terwijl ik er zat, werd de S.S. erin gemoeid. En nu hoor ik al in 14 dagen niets meer,’ noteerde ze moedeloos.140
nuchter: ‘’t Zijn vreemde zeden. Vroeger schoot men op de dieren, en nu op de bezitters.’144 Toen er bedden, beddengoed en herenondergoed door de Duitsers gevorderd werd, stuitte dat laatste op onwil van de gemeentelijke ambtenaar die daarvoor lijsten moest inleveren. Maar het zou toch wel doorgaan, schreef Top. ‘Ten slotte
De geallieerden rukten verder op en bevrijdden op 3 september Brussel en een
kan je beter een onderbroek afstaan dan een been.’145 En ook dit was relatief; van
dag later Antwerpen. Daar putte Nederland moed uit: het kon niet anders of ook
betrokkenen wist zij hoe erg het was geweest rond Arnhem, waar in de tweede
hier was de bevrijding ophanden. Top schreef op 4 september aan Kitty dat zij nu
helft van september door de geallieerden een mislukte slag geleverd was. Dui-
gauw aan de beurt zouden zijn. De volgende dag gonsde het van de geruchten en
zenden mensen hadden daar meer verloren dan beddengoed.
werden vlaggen en oranje attributen al uit schuilplaatsen tevoorschijn gehaald.
Het was oktober geworden. Dordrecht zat vol met doortrekkende soldaten.
Top Naeff schreef aan Mijnssen dat de melkboer haar vertelde dat ‘ze’ al in Breda
In de Johan de Wittstraat stonden gecamoufleerde grote wagens en daartussen
stonden.141 Terwijl zij bezig was met haar brief, vlogen vliegtuigen af en aan. Zo-
werd gebivakkeerd. ‘Als je niet beter wist zou je door al dat groen en de heerlijke
als vele Nederlanders dacht Top Naeff dat het doek voor het laatste bedrijf open
dennengeur, aan een bloemencorso gaan gelooven. Nu en dan een geweldige uit-
was. Zij was te optimistisch; het overgrote deel van de geallieerden was nog in
barsting in de lucht. En steeds in de verte doffe slagen, vermoedelijk van de
Frankrijk en in België was slechts een klein deel bevrijd. Dinsdag 5 september,
fabrieken, die ze in R’dam opblazen.’146
waarop het land al in een feestroes verkeerde, ging de geschiedenis in als ‘dolle dinsdag’.
430
Over Mari bleef nog steeds ieder bericht uit. Gevoed door woede zocht Top Naeff opnieuw contact met Duitse autoriteiten. Een Hauptsturmführer bood zij
Onder druk van de geruchten en chaotische berichten werden in kamp Amers-
goudstaven – kennelijk uit eigen bezit – aan in ruil voor Mari’s vrijlating.147
foort gevangenen vrijgelaten en anderen gedeporteerd. Mari kwam niet thuis.
Tevergeefs. Zij schreef een brief aan generaal Christiansen, bevelhebber van de
Tien dagen na de voortijdige euforie op 5 september schreef Top aan Kitty: ‘Je
Duitse Wehrmacht in Nederland, waarin zij ‘een vurig pleidooi voor “de Kunst”’
weet nu niet meer waar we aan toe zijn en ’t ziet er onrustbarend uit. Daarbij heb-
hield.148 Verder benaderde zij Kitty’s goede vriendin en huisgenote Tonny Lun-
ben we elke hoop op Mari op moeten geven. [...] Hij is niet losgelaten, en we heb-
singh Meijer149, die belangrijke contacten bij het Rode Kruis had, in de hoop dat
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
431
deze nog iets zou kunnen bereiken. Tonny liet de heer De Ranitz, een medewer-
De dagelijkse leefsfeer werd steeds beperkter doordat vanaf 17 september de
ker van het Rode Kruis, een onderzoek doen. Hij bracht wekelijks in Amersfoort
Nederlandse Spoorwegen na een oproep door Radio Oranje staakten. Als repre-
pakjes en had zo zijn ingangen. Helaas moest hij Top na korte tijd vertellen dat
saillemaatregel blokkeerden de Duitsers transporten naar het nog bezette deel
Mari naar de IJssellinie gebracht zou zijn om daar graafwerk te verrichten. Ver-
van Nederland. Zo konden er vanuit het bevrijde Limburg geen steenkolen meer
slagen schreef Top aan Tonny Lunsingh Meijer: ‘Je kunt het gevoel niet van je af
naar het noorden vervoerd worden. Verregaande rantsoenering op energieter-
zetten, dat de goden tegen de Geallieerden zijn, en dat de melkboer gelijk had,
rein was het gevolg; straat voor straat gingen de lichten vroeg uit. Aanvankelijk
die zei: Onze lieve Heer is zeker fascist. [...] Ik moet het nu straks aan de ouders
hadden de Van Rhijns nog gehoopt dat artsen gespaard zouden worden, maar
gaan vertellen. Wat ik heel naar vind. Zoolang hij daar maar zat, was het nog iets.
vergeefs. Naast de koude vond Top het gebrekkige licht een van de grootste
Nu is hij, al is het dan nog geen Duitschland, heelemaal verloren, en wat een
bezoekingen.
miserabel lot heeft hij nu! Er werken op die manier duizenden, maar dat zijn
Afhankelijk van wat carbid of petroleum probeerde zij bij minimaal licht
voor het meerendeel geen gevangenen. De gevangenen hebben natuurlijk het
’s avonds toch nog te lezen. Voor het eerst kwam zij toe aan John Galsworthy’s
zwaarste, en vermoedelijk ook het gevaarlijkste deel. Bovendien is hij daar phy-
omvangrijke The Forsyte Saga, die zij briljant geschreven, maar toch geen ‘groot’
siek onmogelijk tegenop gewassen. In al die nattigheid, zonder kleeren bijna, en
boek vond. Galsworthy’s ironie redde het voor haar.‘Maar wat een temptatie ove-
het slechtste eten. [...] Morgen is hij jarig, 20 jaar... Wat kan het leven wonderlijk
rigens dat keurig verzorgde leventje van de Engelschen in dien tijd! Ik voel me al
150
met een onschuldig mensch spelen.’
Kort daarop werd per auto een in opdracht van Christiansen geschreven brief
zelf, ‘en veel wat ik vroeger vriendelijk bewonderde, of me verbeeldde te moeten
bij Top bezorgd, waarin werd medegedeeld dat de zaak was doorgeschoven naar
bewonderen als een verplichting aan mijn opvoeding, valt me nu tegen. Ik geloof
de opperbevelhebber van de ss en de sd – naar Rauter.151 ‘Toen wist ik het wel,’
niet, dat ik zelf nog veel pennen op het papier zal kunnen zetten. Mijn “gemoeds-
schreef Top op 24 november aan Kitty. ‘Dit is de 3e maal dat ik na een langen
gesteldheid” is daar niet meer naar.’ Als donkerte het lezen onmogelijk maakte,
omhaal bij Rauter te land kom. En die vertikt het natuurlijk. Er is nu niets meer
ging zij heel vroeg naar bed, maar was dan rond middernacht alweer wakker en
aan te doen. Ook geen enkel contact.’ Niettemin herhaalde Top haar poging bij
sliep niet meer in, tobbend over veel – over Mari’s lot.
Rauter, waarvoor ze ter bemiddeling de Dordtse Ortskommandantur inschakelde.
Eind november werd de gasleverantie gestaakt. Koken kon zij nog door haar
Ze kreeg geen antwoord. Een rekwest aan Seyss-Inquart, opgesteld door Mari’s
fornuis met hout te stoken, maar als dat op zou zijn was ook zij aangewezen op
aanvankelijk gevangengenomen collega’s van het elektriciteitsbedrijf was ook
de Centrale Keuken.
niet succesvol.
432
rechtaf een proletariër.’152 Zij las in deze jaren kritischer dan vroeger, vond zij
En dan hing er steeds de dreiging van inundatie in de lucht, nadat de Bies-
Het is niet uitgesloten dat Top Naeffs felle inzet om haar ‘geestelijke pleeg-
bosch onder water was gezet en Dordrecht misschien hetzelfde te wachten stond.
zoon’ vrij te krijgen averechts gewerkt heeft. Mari was tot politiek gevangene
Dat zou onherroepelijk evacueren betekenen.‘Met dit al zitten wij, tusschen drie
bestempeld en alle aandacht van Top Naeff kan de Duitsers het idee gegeven heb-
kapotte bruggen, in een waterland, en zullen we misschien nog op het dak eindi-
ben dat het hier om een belangrijke politieke gevangene ging.
gen.’153
Top Naeff ging de hongerwinter in met toenemende reuma in haar hand,
Rond de jaarwisseling stuurde zij geen gebruikelijke heilwensen. ‘Onze par-
sterk vermagerd en vooral: beroofd van iemand die veel voor haar betekende.
ticuliere belangen tellen te weinig,’ schreef zij Mijnssen op 20 december 1944.
Met Een huis in de rij had zij haar gevoelsleven bevroren, leek het, althans had zij
Aan die opvatting bleef zij vasthouden, ook toen de problemen met voedsel en
zich neergelegd bij gemis, deceptie en onvervuldheid. In Mari Bosland waren,
brandstof door de strenge winter toenamen. Oktober was kouder en vochtiger
geheel onverwacht en in niet-gekende gedaante, haar gevoelens opnieuw ge-
dan gewoonlijk geweest en na een bijzonder natte novembermaand begon het
raakt. Niet meer als minnares of als beminde, niet die grote woorden, maar ver-
eind december te vriezen. De eerste maand van 1945 vroor het bijna iedere dag,
der niet minder wat aanhankelijkheid betrof, warmte, vervulling. Een compen-
en streng. Het sneeuwde ook geregeld.154 Nederland leed onder de Hongerwin-
satie voor alle dierbare banden die zij had moeten loslaten. Vanaf april 1942 had
ter, die weinig eten en veel kou en andere ontberingen gaf. Ook bij de Van Rhijns
haar leven eigenlijk alleen nog maar om Mari Bosland gedraaid.
werd de situatie nijpender. In de loop van januari waren de aardappels, waarover
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
433
ze nog steeds hadden kunnen beschikken, op en waren ze aangewezen op suiker-
organiseren, maar de oorlogssituatie had dit plan getorpedeerd en naar een vage
bieten en de gaarkeuken. ‘Het is mijn lot het eten (eeuwig dezelfde breiachtige
toekomst verplaatst. ‘Ik heb dus een min of meer ruime speling om er op te vlas-
[sic] soep) uit de Centrale keuken te gaan halen,’ schreef Top.155 ‘Eerst stond ik er
sen,’ schreef Van Deyssel, die graag het middelpunt van een feest was, aan Top.159
uren à la Heijermans’ Kniertje, tot ik plotseling ontdekte tot “de ouden van
Uitvoerig deed hij verslag van zijn verjaardag die toch in kleine kring nog aardig
dagen” te behooren, die de voorrang hebben. Ik moest wel even slikken, vooral
gevierd was; aan de oorlog refereerde hij slechts door zich te verontschuldigen
toen de man het dadelijk geloofde, maar de verbetering is aanmerkelijk, en ik
zowel voor het slechte papier als voor een verschrijving, gevolg van ‘koude vin-
ben nu in een kwartier met mijn vrachtje thuis.’ Als arts wilde Wim van Rhijn
gers’. Zoals in vrijwel al zijn brieven riep hij oude contacten op met Top, die hem
principieel niet ‘zwart’ kopen. Af en toe troffen Top en hij wat kolen of aardap-
dierbaar was – hij schreef haar dweperig met in wezen telkens dezelfde inhoud,
pels op de stoep aan, al dan niet anoniem geschonken door bewonderaars van
en ondertekende met ‘uw vriend’.160
haar werk. Top kreeg steeds meer last van reuma, maar was goed bestand tegen het schaarse en abominabele eten. Wim echter kreeg, door gebrek aan bepaalde
Hoewel zij besefte dat zij tot nog toe relatief goed de oorlog doorgekomen was en
stoffen, hongeroedeem en werd broodmager. Hij was moe, neerslachtig en zag er
zij ook over de naarste persoonlijke ongemakken kon spotten, begon het lange
156
, die minder leed onder een lege maag dan onder
wachten op de bevrijding haar te deprimeren. ‘Het is zooals je schrijft,’ ant-
‘de moreele dingen’. Daarbij ergerde zij zich ook ‘vreeselijk aan allerlei mentali-
woordde zij Mijnssen op een brief van hem, ‘we zijn geestelijk min of meer uitge-
teiten onder de goede vaderlanders’. Helaas preciseerde zij deze uitspraak niet.
put door het staren op den [sic] ééne punt en het gevoel dat er maar geen eind aan
uit als ‘80’, vond zijn vrouw
Er was maar één refrein in haar hoofd: Mari. ‘Ik geef om al die dingen van
wil komen. De een lijdt onder de eenzaamheid (geïsoleerdheid) en de ander
slecht eten en kou en duisternis weinig meer, maar het verlies van dat lieve kind
onder de omstandigheid nooit meer eens alleen in een kamer te zitten met je
en de gedachte aan wat hij zoo verfijnd als hij was, moet uitstaan, knaagt me dag
werk. Dit laatste is het hoofdmalheur voor mij.’161 Het gebrek aan brandstof
en nacht. Maar zoo zijn er millioenen, al zijn ze niet allemaal zoo begaafd als
noopte de Van Rhijns beneden in één kamer te wonen; Tops werkkamer boven
hij.’157
was door de kou al maanden onbruikbaar.
Tweemaal werd eind januari geprobeerd het Dordtse station te bombarde-
In het vroege voorjaar, eindelijk, rukten de geallieerden verder op en leek het
ren, maar vooral de omgeving moest eraan geloven. Wim stond voor het raam in
einde van vijf jaar onderdrukking realiteit te worden. Nu het bijna zover was,
de voorkamer toen een ruit aan diggelen vloog, maar hij bleef ongedeerd. Ook dit
bekroop Top Naeff het gevoel dat ze die jaren wel meer gehad had: een opzien
alles ervoer Top als kleinigheden; wat anderen moesten meemaken, was altijd
tegen de veranderingen die de bevrijding met zich mee zou brengen. ‘’t Is net als
nog erger. Zo werden in diezelfde januarimaand twee zonen van vrienden, stu-
wanneer je lang ziek bent geweest en dan weer in ’t gewoone menschenleven
denten die in het verzet zaten, op de hei bij Castricum gefusilleerd. ‘Ik slaap er
terug moet keeren. En dan zijn we in dien tijd vijf jaar ouder geworden. Ook
nog niet van, zoo benauwt het me,’ schreef Top in een brief 158, ook al omdat bij de
geen kleinigheid.’
voltrekking van het vonnis naar zij had gehoord Nederlandse ss’ers waren
Zij verkeerden in een slechte conditie toen de eindstreep werd bereikt: hij
betrokken. ‘Wat een onmenschen zijn er onder onze eigen menschen. Het ergste
met hongeroedeem, zij met spierreuma en vermagerd. Dit laatste vond ze niet
verdienen die kerels.’ De jongeren die in het verzet zaten, vond ze heldhaftig,
eens zo rampzalig, omdat ze voor de oorlog nogal gebukt gegaan was onder haar
maar nu zich dit drama in haar naaste kring had voltrokken vroeg ze zich af of
toenemende dikte.
het dit allemaal wel waard was, deze offers.
434
Over de ochtend van 5 mei 1945 noteerde zij: ‘De eerste morgen... Langs de
Het briefverkeer stagneerde meer en meer; soms deed een brief er een week
gevels, uit alle dakvensters, spruiten de landskleuren met een kracht, als stelden
over, soms een maand. Des te groter was de vreugde van de ontvangst van post,
zij zich schadeloos... ineens! De oranje wimpels krioelen om de rood-wit-blauwe
zeker nu het verkeer met vrienden en bekenden door de moeilijke omstandighe-
vlaggen, om stokken en masten, en de lange lappen flapperen op den wind; of de
den gecompliceerd geworden was. Veel plezier beleefde Top aan een brief van
stad een geplaveid schip geworden was, waarop we nu zeilen, zeilen naar huis.’162
Van Deyssel, die haar bedankte voor haar felicitatie bij zijn tachtigste verjaardag,
Toen zij vanachter haar raam een aantal leden van de ondergrondse nu zonder
op 22 september 1944. Aanvankelijk had Mijnssen een festijn voor hem willen
schroom op straat zag staan, liepen de tranen over haar gezicht – ‘de eerste tra-
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
435
nen in vijf verbeten jaren. Is het om hen, die aan deze rijen ontbreken? Of om
viii
hen, die overleefden? De verhouding tusschen het jonge leven en den jongen dood is ons vreemd vertrouwd geworden [...].’
Grande dame der literatuur
Aan de overkant van de straat, in een gevorderde villa, bleken de nog aanwezige Duitse soldaten huisarrest te hebben. Ze hadden, doelloos, of om hun frus-
(1945-1953)
traties af te reageren, verbeten een partijtje voetbal gespeeld op het vertrapte gazon voor het huis en daarbij was de bal over het hek gevlogen. Die bleef daar liggen als een symbool van vergelding – niemand nam de moeite hem over het hek terug te gooien. ‘Ik werd mij de zegeningen van den vrede steeds beter bewust,’ schreef Top voldaan. Tot haar aandacht gegrepen werd door een klein jongetje uit de buurt, zo’n vier jaar oud, vrijwel geheel in het oranje gestoken. Hij liep op de bal toe en keek vervolgens in de richting van de villatuin; blijkbaar had een van de Duitsers hem geroepen. Top zag hem aarzelen.‘En zoo moet hij dan in
De dag waarop Nederland vlagde, zich met oranje tooide en de eerste – echte en
zijn eentje, wandelend om den bal heen, beslissen; een Europeesche beslissing
vermeende – collaborateurs oppakte, was voor Top Naeff niet alleen feestelijk.
van den eersten rang, een wereldbesluit...’ Uiteindelijk tilde hij de bal op en
Het leek alsof alle spanning van de afgelopen jaren zich ineens ontlaadde in
bracht hem naar het hek, waar een van de militairen hem overnam. ‘En,’ schreef
heviger pijnaanvallen dan zij tot dusver gekend had, met evenwichtsstoornissen
Top Naeff, ‘hij zal zich wel altijd onbewust blijven van het feit, dat hij daar, pio-
als bijverschijnsel. Op Bevrijdingsdag werd ze echt ziek en kon ze zich nauwe-
nier op zijn manier, het probleem heeft opgelost, waaronder de mogendheden
lijks meer bewegen. Enkele dagen sleepte ze zich heen en weer van haar bed naar
nog jaren zullen zuchten.’
een ligstoel, maar al snel liet zij zich opnemen in de Dordtse Ziekenverpleging.
Later zou zij de oorlogsjaren associëren met ‘een zweem van vacantie’. Een
Zij bleek aan spierreuma te lijden, veroorzaakt door kou en vooral de slechte voe-
ogenschijnlijk pijnlijke, tactloze formulering, maar zij bedoelde ermee: een tijd
ding tijdens de Hongerwinter. Uitzicht op spoedig herstel was er niet en daarom
waarin de vaak felle controversen op literair terrein van voor 1940 ineens wegge-
besloot zij na enkele dagen toch maar weer naar huis te gaan, waar zij vanaf haar
vallen waren, een tijd ook waarin decorum er niet meer toe deed en het dagelijks
bed of vanuit haar stoel toch nog enige regie over haar leven kon voeren. Zij
leven was teruggeworpen op eenvoud, ‘iets, dat strookte met mijn aard’. Voor
belandde in een vicieuze cirkel: door de pijn sliep zij slecht en werd zij depres-
haar persoonlijk, erkende zij, had de oorlog haar in dit opzicht meer goed dan
sief, en haar wankele mentale conditie was niet bevorderlijk voor een goede
kwaad gedaan. Tegelijkertijd was zij zich sterk bewust van tallozen met hun
nachtrust. Zij constateerde bij zichzelf ‘een algeheele geestelijke depressie’ 1,
163
‘onpeilbaar leed’.
maar haar oude zelfspot bleef overeind. In een brief aan Mijnssen rapporteerde zij dat zij nu al enkele maanden geen vlieg van haar neus kon jagen en aan Kitty,
De oorlog was voorbij, de verwarrende verwerking was begonnen. ‘In mijn
die zij na een bezoek niet had kunnen uitzwaaien, schreef zij dat zij het met haar
droomen verlangde ik naar alle lekkernijen, die nu als manna uit den hemel val-
‘lamme armen nog niet eens tot den Hitlergroet’ kon brengen.2
len. Maar meteen was ook bij mij de appetijt verdwenen. En eigenlijk is dit op het
Langzaam kwam het briefcontact, dat lange tijd gestagneerd geweest was,
geheele leven van toepassing. [...] We zijn hier nog in veel spanning om wie er nog
weer op gang en druppelden berichten binnen over slachtoffers en geredden met
weg zijn. Daaronder ook mijn vriendje. Nog geen enkel levensteeken.’164
elk zijn eigen oorlogsverhaal. In de directe omgeving van Top Naeff, ook in haar familiekring, waren verschillende jonge slachtoffers gevallen, merendeels verzetsmensen. ‘Ze zijn wel sterk en moedig geweest. Een heel ander geslacht dan het onze.’3 Ze betreurde Lode Zielens, die in Antwerpen bij een aanval van een v2 om het leven gekomen was.4 Enkele malen had ze hem tijdens bijeenkomsten in Vlaan-
436
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
437
deren meegemaakt en ze was gesteld geraakt op deze jonge schrijver ‘met zijn 5
vurige jongensoogen en zachte manieren’. Niet lang na de bevrijding overleed
hoop natuurlijk nu en dan nog op, maar elke dag die verstrijkt is er één, en veel
ook August van Cauwelaert, een andere dierbare, met wie zij tijdens de oorlog
moed heb ik niet meer. Hoeveel vrienden ben ik in mijn leven al verloren! Haast
6
nog had gecorrespondeerd. Er bleef niet veel in België over, vond zij: de namen
allen.’ Het waren woorden voor Frans Mijnssen, opgeschreven op 11 juli 1945. De
van Ernest Claes, Felix Timmermans en Filip de Pillecyn waren wegens collabo-
brief had haar zo moe gemaakt alsof ze een berg beklommen had. Ze greep alles
ratie bezoedeld. Midden in de oorlog had zij nog een brief gekregen van de echt-
aan om beter te worden, van een simpele hoogtezon tot injecties met bijengif. De
genote van Claes7, die trots meldde dat zij met haar man en Timmermans een
resultaten waren af en toe hoopvol, maar in het algemeen bleef zij zich beroerd
bezoek aan Berlijn ging brengen. Verontwaardigd had Top Naeff het contact
voelen. Daarbij ging het grote, koude huis, waar zij al voor de oorlog genoeg van
daarna verbroken.8
had, haar steeds meer tegenstaan. Ze zou wel kleiner willen wonen, en buiten.
Eind juni schreef Bordewijk haar dat hij op 3 maart 1945 bij een ‘vergissings-
Half augustus trok een weduwe met een dochtertje van elf jaar bij haar in, voor
bombardement’ van de geallieerden op het Haagse Bezuidenhout zijn hele huis
hulp en verzorging. Vroeger zou zij dit verre van aantrekkelijk gevonden heb-
met alle bezittingen verloren had, ook haar door hem zo gewaardeerde brieven.9
ben, nu leek het haar ‘niet ongezellig’.14
Nu de bevrijding een feit was, leek de zwarte tijd alweer ver weg, en dat vond hij
Haar conditie bond haar aan huis; ook per auto vervoerd worden, was te
niet goed. ‘De mensch moet zich blijven herinneren wat de barbaarsche schobbe-
inspannend. ‘En zoo ben ik dan geheel verdordtst langzamerhand, met weinig
jak hem aandeed. Indien ik het voor het zeggen had voerde ik al op de 1e klasse
kijk meer op de zonderlinge buitenwereld met al zijn onoplosbare problemen.’15
van de lagere school een verplicht propaganda-uur in om haat, wantrouwen en
Met een mengeling van verbazing en vertedering observeerde ze vaderlan-
waakzaamheid levendig te houden; en zoo moest het dan doorgaan tot de hoog-
ders die tot ver na Bevrijdingsdag feestten. In heel het land werden nog lange tijd
ste klasse van h.b.s. en Gymnasium. En een leerstoel aan alle academies!’10 Top
festijnen georganiseerd, vooral ook rond 31 augustus, de eerste verjaardag van
11
ging in haar antwoord niet op Bordewijks rancune in; ze hoopte wel, schreef ze,
koningin Wilhelmina op Nederlandse bodem sinds 1939. Top had nooit veel
dat bij de ‘zuiveringen’ streng zou worden opgetreden, maar dat ze niet in mug-
opgehad met volksfeesten – zij haatte de kermis! –, maar nu keek ze met andere
genzifterijen zouden ontaarden.
ogen. ‘Een haast ontroerend simpele wijze van zich te vermaken; nu het volk
Na enig aarzelen nam Top na lange tijd weer contact op met de Schartens, die
geen drank en ter nauwernood een koekje heeft om de stemming te verhoogen,
nog steeds in Italië woonden en ook na het uitbreken van de oorlog Mussolini
komt er een soort van fantasie los, die wel niet verheven, maar dikwijls grappig,
trouw gebleven waren. Ze had weinig lust tot schrijven, meldde ze Kitty spottend,
en niet onbeschaafd is. Met de zedenverwildering, waar men het in de kranten
‘nu de condoleantie met Benito daar niet in begrepen kan zijn’.12 Toen Scharten
zoo druk over heeft, zal het nog wel los loopen, zoo lang er nog zoo’n groot per-
haar een briefkaart stuurde, kreeg zij echter medelijden met het in veel opzichten
centage plezier vindt in zulke gemoedelijkheid.’ Zij had meer moeite met de
geïsoleerde echtpaar. Zij schreef een voor haar typerende brief, die eerlijk en kri-
Canadezen, ‘nu vele “verloofden” al een vrouw in Canada blijken te hebben. Ook
13
tisch begon. Dat de Schartens, die al zo lang in Italië woonden, tegenover veel
voeden ze onze straatjeugd voor de galg op met zwarten handel en ruilpartijen.’
zaken anders stonden dan ‘wij, gedegen Nederlanders’, begreep ze, maar ‘er wa-
Het weer oppakken van het gewone, alledaagse leven viel haar tegen. ‘Deze
ren toch ook enthousiasmen in jelui, die ik al lang bezwaarlijk deelde, en aange-
tijd, nu ons het groote schouwspel ontvallen is, en al het hinderlijke van vroeger
zien ik daar het mijne niet over zeggen kon zonder door de censuur bij de kladden
weer de kop opsteekt, vind ik ook wel extra naar. In zekeren zin is het voor mij
te worden gegrepen, brak ik de correspondentie af, tot betere tijden.’ Daarmee
misschien niet kwaad in alles gehandicapt te zijn, zelfs met de pen.’
was de kous voor haar af; de rest van de brief was warm en belangstellend.
438
[...] Nog is iedereen niet terug, en zoolang de laatste nog niet terug is, flikkert de
Door de oorlog had zij het nodige uiterlijk vertoon leren relativeren, maar in
Bij alle correspondentie die haar bereikte, bleef één poststuk ontbreken: een
haar afkeer van veel wat het interbellum gebracht had, onder meer op literair ter-
bericht over Mari. ‘Nu er nog maar steeds geen enkel levensteken komt, wordt de
rein, had zij gehoopt op een soort restauratie van de tijd daarvoor: de periode
vrees dat ze hem in Duitschland vermoord hebben, met den dag grooter. Als dit
waarin zij volop meetelde in de letteren en waarin de vriendschappen ontstaan
zoo is, dan heeft Nederland een tooneelkunstenaar verloren zooals we er, in aan-
waren die zij voor een groot deel inmiddels had moeten verliezen. De tijd van
leg, zelden of nooit een gehad hebben. Een prachtig mensch, zoo jong als hij was.
pakweg 1895 tot 1914 was voor haar altijd de belle époque gebleven.
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
439
In het najaar knapte zij enigszins op en kreeg zij weer wat zin in ontmoetin-
wel in welke vorm ook meegaand geweest waren, lag het gecompliceerder. Dat
gen en culturele uitstapjes. Ze werd gevraagd lid te worden van de net opgerichte
ondervond Cor van der Lugt Melsert.21 Hij had geen enkele sympathie voor fas-
16
sociëteit De Koepel in de Amsterdamse Marnixstraat en deed dat, na enige aar-
cisme en nationaalsocialisme en had dat voor de oorlog ook laten blijken door
zeling. Gezien haar conditie verwachtte ze er niet veel te zullen komen, maar uit
zijn repertoirekeuze, die hem vaak niet in dank was afgenomen.22 Van der Lugt
liefde voor de hoofdstad zei ze ja. Eind november ging ze er voor het eerst naar-
Melsert weigerde zich in die periode aan censuur te onderwerpen, ontbond in
toe en ze genoot van de hartelijkheid waarmee iedereen haar tegemoet trad. Ze
1938 het Hofstad-Tooneel en vertrok naar Amsterdam, waar hij samen met Van
dineerde, zoals vroeger, met Mijnssen en logeerde bij Jo van Dullemen-de Wit.
Dalsum en Defresne artistiek leider van de Stadsschouwburg werd. Niet lang
Ook dat was prettig. ‘Jo heeft een aardig gezin, en nu ze wat ouder zijn, haar kin-
daarna brak de Tweede Wereldoorlog uit. Toen de kwestie van aanmelding bij de
deren en haar ietwat overdreven moederlijkheid zulke resultaten heeft opgele-
Kultuurkamer zich aandiende, had Van der Lugt Melsert aanvankelijk gewei-
verd, heeft een buitenstaander er ook meer belangstelling voor dan in de baby-
gerd te tekenen, maar na een dreigende Duitse reactie waarin weigering werd
jaren. Haar dochter Inez is een beeldig meisje van 20 jaar, met prachtig rossig
beschouwd als een daad van sabotage en rebellie gaven hij en zijn gezelschap
krulhaar, en bijzonder charmeerend in haar praten. Er zit, geloof ik, ook wel wat
zich op als ‘candidaatlid’.23 Zij speelden door en tot 1944 was hij intendant van
künstlerisches in.’17 De volgende ochtend reed een auto van het Militair Gezag
het Gemeentelijk Theaterbedrijf Amsterdam, dat in 1941 was ingesteld.
voor die haar terugbracht naar Dordrecht. Het was een gebaar van Anthonie
Al meteen na de bevrijding tekende zich een scherpe splitsing af bij de toneel-
Donker, die na de bevrijding hoofd subsectie Kunst van de Staf van het Militair
spelers. Degenen die principieel niet hadden doorgespeeld meenden automa-
Gezag geworden was.
tisch meer rechten op posities te hebben dan degenen die gezwicht waren voor de
Ze had de smaak weer te pakken gekregen. Die maand ging ze ook naar een
Kultuurkamer. De laatste groep was daarover verontwaardigd: zij hadden het in
voordrachtavond van Charlotte Köhler en zag ze het geruchtmakende De naamlo-
hun ogen zeker zo zwaar gehad als de niet-spelenden. Waren zij niet in de bran-
zen van 1942 van August Defresne, een toneelstuk over de Jodenvervolging. Ze was
ding blijven staan met alle daaraan verbonden risico’s? Hadden zij niet het Neder-
diep onder de indruk: ‘Wat heeft zich toch veel afgespeeld achter de coulissen van
landse schouwburgpubliek behoed voor nazipropagandastukken?24 Zo keek Cor
deze monsterachtige jaren, en hoeveel persoonlijke moed hebben al die “naam-
van der Lugt Melsert terug op zijn functioneren tijdens de oorlog. Hij was dan
18
lozen” opgebracht.’ Zij zou een stijgende bewondering krijgen voor het ver-
ook zeer gegriefd dat hij niet meer als leider in de Stadsschouwburg kon terugke-
zetswerk van vooral jongeren. ‘[...] het is, of deze afschuwelijke oorlog bijna
ren25 en zich voor zijn daden moest verantwoorden voor een ereraad.26 Niet al-
geheel door de jongste jeugd gedragen is. Hoe wonderlijk vroegrijp, evenwichtig
leen het doorspelen werd hem verweten, maar vooral het feit dat hij, zonder over-
en innerlijk dapper waren deze besten van die jongens en meisjes! Hoe verder die
leg met zijn spelers en vertrouwensmannen van het kunstenaarsverzet, de
tijd van ons afraakt, hoe hooger wij die zullen gaan stellen; er mag kaf onder het
Amsterdamse nsb-burgemeester Voûte gemeld zou hebben dat zijn mensen geen
koren zijn geweest, het koren was dan ook iets zeldzaams, waar je niet over uit
lid van de Kultuurkamer wensten te worden en hun werk zouden neerleggen
19
Over de passieven tijdens de oorlog schreef zij, misschien
indien zij daartoe verplicht zouden worden. Dat de Duitsers bekendmaakten dat
rakend aan haar eigen positie, later in een recensie over Gerrit Kouwenaars Ik was
zij weigering beschouwden als ‘sabotage’ werd in direct verband gebracht met
geen soldaat: ‘Dit gevoel van wroeging en verlies van zelfrespect is misschien het
Van der Lugt Melserts mededeling aan Voûte.27 Ook zou hij zijn medewerkers
ondragelijkste geweest, dat de bezettingsjaren de bangen, de zwakken, de dom-
hebben geadviseerd van weigering af te zien.28 Deze opstelling werd na de oorlog
men, de onhandigen hebben aangedaan. In schrijnend contrast met degenen,
als ‘verraad’ betiteld, maar een verbitterde Van der Lugt Melsert was er voor zich-
van wie zij weten, of niet weten, dat zij, zonder snoeverij over vaderlandsliefde
zelf van overtuigd dat hij te goeder trouw had gehandeld; hij had de plicht
en mensenmin, door een zuivere intuïtie gedreven, meer dan hun plicht hebben
gevoeld de burgemeester mee te delen dat hij niet wilde tekenen voor de Kultuur-
komt gedacht.’
20
volbracht.’
kamer en daarom zijn ontslag als intendant nam.29 Tijdens de oorlog was hij er
Over de rol van de naamlozen en hun verzet was geen discussie nodig en dat
trots op dat hij zijn gezelschap in zijn optiek ‘van alle smetten vrij’ had kunnen
gold ook voor de uitgesproken ‘foute’ vaderlanders, zoals nsb’ers. Met Nederlan-
houden.30 Toen hij voor de ereraad moest verschijnen, legde hij uitgebreide dos-
ders die politiek gezien geen affiniteit met de bezetter getoond hadden, maar
siers aan met feitenlijsten en documenten die zijn handelwijze moesten rechtvaardigen.31
440
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
441
Top Naeff twijfelde geen moment aan de integriteit van haar vroegere werk-
sie over het kind en de bal van de Duitsers op Bevrijdingsdag39 had ze al laten
gever. Alleen al het feit dat Van der Lugt Melsert Mari in zijn gezelschap had
zien dat wraak en vergelding niet hoog in haar vaandel stonden. Dat landgeno-
opgenomen pleitte hem voor haar vrij. Zij vond dan ook dat hij zijn oude positie
ten in haar ogen soms extreem scherp oordeelden over het gedrag van anderen,
in de Stadsschouwburg weer moest kunnen innemen. Toen hij door de ereraad
daarbij aangemoedigd door de emoties die door vijf jaar oorlog gevoed waren,
voor twee jaar was geschorst, stuurde ze samen met Mijnssen een brief naar de
vond zij verontrustend. Daarnaast stelde zij het vakmanschap van sommigen
minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, die ze grotendeels door
hoger dan hun politieke houding. Over een artikel van Henrik Scholte in het
Mijnssen had laten opstellen: ‘Officiëele schrifturen gaan mij zoo slecht af. Het
‘foute’ Cinema & Theater had zij in de oorlog aan Mari geschreven dat zij het ‘naar’
32
ziet er dan dadelijk zoo damesachtig uit.’ In hun brief noemden Top Naeff en
vond het te moeten zeggen, maar dat Scholte ‘mijlenver boven de overige heeren
Mijnssen de schorsing ‘een grove en naar onze innigste overtuiging onverdiende
Critici’ stond. ‘De politiek kan mij van dezen eenigen behoorlijken recensent in
krenking, een onzer voornaamste kunstenaars aangedaan’ en vroegen zij om
mijn gedachten niet scheiden. En na den oorlog zeker niet meer.’40
33
rehabilitatie. Zij refereerden aan de gevolgde procedure van ‘leeken-rechtspra-
Toen haar gevraagd werd een verzoekschrift aan de Centrale Ereraad voor de
ken door collega’s-concurrenten’, die zij aanvechtbaar vonden. Er was meer kri-
Kunst te ondertekenen ten gunste van J.W.F. Werumeus Buning, die een publica-
tiek op de ereraden, die soms ongenuanceerd te werk gingen en te weinig oog
tieverbod van twee jaar gekregen had, deed zij dat.41 Anderzijds keurde zij al te
hadden voor de individuele geschiedenissen van beschuldigden. Een ‘Actie
snelle rehabilitaties zonder restrictie af. Toen haar het, naar later bleek valse
Rechtsherstel der Nederlandsche Kunstenaars’ kreeg steun door de instelling
gerucht bereikte dat Dirk Hannema, ook tijdens de oorlog directeur van Muse-
van de Centrale Eereraad, in 1946. Deze bestond uit juristen en bestudeerde de
um Boymans, ondanks zijn aanvechtbare houding in die periode weer directeur
uitspraken van de ereraden opnieuw, maar nu op juridische gronden. Resultaat
zou worden, vond zij dat men dan gerust met ‘die zotte zuivering’ kon ophou-
was dat veel vonnissen werden herzien, ook dat van Van der Lugt Melsert. Top
den, ‘aangezien dan “alles aufhört”’.42 De ‘misselijke geheimzinnigheid, die er
Naeff schreef een verklaring waarin zij voor hem pleitte onder meer op basis van
altijd om die zoogenaamde rechtsspraken heeft gehangen’43 vond zij meer dan
zijn hulp aan Mari Bosland.
34
Zij was niet de enige; meerderen kwamen met 35
verwerpelijk.
‘bewijzen’ van Van der Lugt Melserts pro-Nederlandse instelling. Uiteindelijk
Niet dat zij de gruwelijke jaren die maar net achter haar lagen wilde vergeten;
vernietigde de Centrale Eereraad de uitspraak van de Eereraad voor het Tooneel
zij kwam juist meer en meer tot het inzicht van een collectieve schuld: ‘In zeke-
en beëindigde de schorsing met terugwerkende kracht op 1 oktober 1946. Vol-
ren zin staan wij allen in meerdere of mindere mate schuldig aan het misdrijf,
gens de Centrale Eereraad stond de juiste Nederlandse gezindheid van Van der
dat tien jaar lang gelegenheid heeft gekregen zich te ontwikkelen. Er zijn er
Lugt Melsert tijdens de oorlog vast.36 Niettemin kleefde er een smet op zijn naam
onder de intellectueelen van Europa maar weinigen geweest die zich te weer
en was het met zijn carrière, ondanks enkele optredens, gedaan – tot grote ver-
hebben gesteld, en anderen gewaarschuwd. Nochtans waren ze er. En daar had-
ontwaardiging van Top Naeff, die na het verschijnen van Van der Lugt Melserts
den we allemaal toe moeten behooren.’44
memoires in 1949 schreef: ‘Met dit al vliegt je het schaamrood naar de kaken, als
442
je de slothoofdstukken leest. Bij dit geregeld relaas is het toch wel voor ieder dui-
Intussen geloofde alleen Mari Boslands moeder nog in een thuiskomst van haar
delijk wat een stokken er hier zijn gezocht om een hond te slaan, en wat een
zoon. ‘Neen, Mari hebben we opgegeven,’ schreef Top in november aan Kitty.45
recht-af gemeene rol sommigen gespeeld hebben. Dat we daar maar steeds zoo
‘We zullen wel nooit te weten komen hoe hij aan zijn eind is gekomen [...].’ En
gelaten en machteloos onder blijven – en daarmee het tooneel beroofden van een
niet lang daarna: ‘Mari is dood, Kit. Een betrouwbaar bericht, nog niet officieel,
van zijn voortreffelijkste kunstenaars – zit me al jaren hoog, zonder dat ik weet,
maar van een man die met hem is geweest.’46 Dat was Nico van Dam, die samen
wat er tegen te doen.’37
met Mari in Amersfoort had gezeten. Van Dam bezocht de familie Bosland en
De kwestie van de ereraden en de wijze waarop geoordeeld en veroordeeld
vertelde dat Mari niet, zoals men dacht, naar de IJssellinie getransporteerd was.
werd, zag Top Naeff met scepsis aan. ‘Er wordt hartstochtelijk “gezuiverd”,’
Beiden waren in november 1944 gedeporteerd naar Meppen, een werkkamp
schreef ze op 18 december 1945, ‘een vreeselijk woord, dat me altijd doet denken
dicht bij de Nederlandse grens en buitencommando van het concentratiekamp
aan kinderen op school met pieten [luizen, G.V.] op hun hoofd.’38 In haar impres-
Neuengamme. In deze kampen had Mari nog voorgedragen, onder meer Nie-
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
443
mand ontkomt zijn noodlot.47 Na de jaarwisseling ’44-’45 kreeg hij dysenterie en in
leven haar. Nog steeds was brandstof schaars en huisden zij en Wim in één kamer
februari 1945 was hij naar de ziekenbarak gebracht. Al op de eerste avond daar
aan de voorkant van de drukke straat, waar Wim niet van de radio weg te slaan
zou Mari gezegd hebben: ‘Nu kom ik hier niet meer uit.’ Toen Van Dam op een
was. ‘Met het proces van Neurenberg in vier talen tuitend in mijn ooren, breng ik
avond Mari’s bed leeg vond, begreep hij van een Duitse verpleger dat Mari was
het hoogstens tot een brief.’52
overleden. Er was nu betrekkelijke helderheid over Mari’s lot, maar, schreef Top Naeff:
Eind december ontving Top Naeff post van Rien Marsman, weduwe van de dich-
‘De gedachte wat dat allerliefste, levenslustige menschenkind in z’n eentje heeft
ter, die haar namens koningin Wilhelmina uitnodigde ‘de thee te gebruiken’.53
doorgemaakt vóór ’t zoover was, zal wel altijd aan mij blijven knagen, die is erger
Mevrouw Marsman had de oorlogsjaren in Londen doorgebracht en had daar
nog dan ’t gemis.’48
een goed contact met de koningin opgebouwd, dat in Nederland bestendigd
Toch bleef er onduidelijkheid. Een zekere Bauer, die in Meppen een betrekke-
werd. Wilhelmina ontving na de bevrijding geregeld mensen uit ‘het volk’, om
lijk veilige administratieve functie had, mogelijk door zijn Duitse afstamming,
een beeld te krijgen van wat er leefde en ook om haar waardering te uiten voor
beweerde dat de zieke Mari op 20 februari 1945 op transport uit Meppen was
hun opstelling tijdens de bezettingsjaren. Rien Marsman had in 1944 de bundel
49
De familie Bosland
Gedichten uit bezet Nederland54 samengesteld, waarin ook werk van Top Naeff. Zij
wist nu nóg niet waar zij aan toe was en plaatste oproepen in kranten en via de
vertelde haar dat haar gedichten in Londen ‘een groote verrassing’ geweest
radio met de strekking: Wie heeft Mari Bosland ontmoet? Niemand reageerde en
waren en vroeg of zij er tijdens haar bezoek enkele wilde voorlezen. Top voelde
dat was des te opmerkelijker omdat Mari in verschillende gevangenissen en
zich vereerd, maar schreef ook wat schamper aan Kitty: ‘Hare Majesteit ontdekt
kampen opgevallen moet zijn door zijn voordrachten.
de litteratuur.’55 Marsmans weduwe bezocht Top Naeff enkele dagen voor het
gesteld en op weg naar Neuengamme zou zijn overleden.
Top Naeff bleef contact houden met Mari’s ouders; vrijwel iedere zondag-
bezoek om haar te vertellen wat zij bij de koningin doen en laten moest en op
middag liet zij zich rijden naar de Van Slingelandtlaan, om hen en Mari’s groot-
25 januari werd ze door een hofauto opgehaald en naar Scheveningen gereden,
moeder te bezoeken. Tegen alles in hoopte ze nog op een wonder. Een neef van
waar Wilhelmina tijdelijk een huis aan de Nieuwe Polaklaan bewoonde. Niet
Top Naeff, verbonden aan Sociale Zaken, deed verdere opsporingspogingen en
alleen Top was uitgenodigd; ook, tot haar vreugde, Bordewijk met zijn vrouw
stuitte op gebrek aan medewerking van Russische zijde; van veel spoorlozen
en ‘iemand van de glasfabriek in Leerdam’,56 die iets over glas vertelde en ont-
werd gedacht – en gehoopt – dat ze wellicht in de Russische zone terechtgeko-
werpen toonde. Bordewijk las enkele verhalen voor, Top twee gedichten en een
men waren. In haar hart wist Top Naeff dat zij Mari nooit meer zou terugzien.
schetsje, en mevrouw Bordewijk speelde piano. Top vond het wel aangenaam.
Toen zij Anne Berendsens Vrouwenkamp Ravensbrück50 las, schreef zij aan Mari’s
‘De Koningin was aardig, haast zonder plichtplegingen – wat z’n gevaren mee-
broer Huib: ‘De gedachte aan Mari, die van dezelfde soort als die vrouw, in dezen,
bracht – en gaf zich veel moeite. [...] Trots alle democratie blijft de Koningin vol-
of ietwat anderen vorm als dit moreele en physieke leed heeft moeten lijden,
strekt vorstelijk, zelfs de vreselijkste kleedij doet daar niets van af. Je kunt niet
maakte dat ik soms niet verder komen kon in dit toch volstrekt niet sensationeele
eens zeggen dat zij “minzaam” deed, haar charme is juist dat zij dat niet doet,
boek dat de waarheid spreekt omtrent die strafkampen. En toen ik het uit had,
maar haar autoriteit zóó beheerscht dat het prettig wordt; en met een klein beet-
had ik maar één gedachte: Het is voorbij. Wát we ook, al of niet, nog te hooren
je ironische inslag, alsof zij in haar hart de ongewone situatie met ons ook lichte-
zullen krijgen: voor hemzelf is het ergste volbracht. Alleen zal ik nooit de opstan-
lijk komiek vindt.’ Het was zó ontspannen, dat beide dames na afloop bijna de
digheid in mijn hart overwinnen, dat het juist dit, je zoudt zeggen haast uitver-
bril van de ander in hun tas stopten.57 Verrijkt met het bundeltje War Poetry from
koren menschenkind moest zijn, die in hun klauwen viel en heel in zijn eentje
Occupied Holland, waarin vier van haar verzen in vertaling waren opgenomen58 en
door die hel moest gaan. Als hij nog terugkomt – ik geef de moed nog niet geheel
dat zij zelf niet kende, en uit Engeland meegebrachte nootmuskaat, kaneel en
op – dan zal het een onbegrijpelijk geluk zijn. Komt hij niet terug, dan zal het
andere specerijen arriveerde zij ’s avonds in Dordrecht.
voor ons allen de troost zijn: dat niets hem meer deren kan.’51
444
De visite had door Tops conditie aan een zijden draad gehangen. Er waren
Een kleine compensatie voor Mari’s gemis was, in een heel andere vorm, de
dagen dat zij op handen en voeten de trap op kroop, maar als zich enige verbete-
jonge vrouw die met haar kind bij Top Naeff inwoonde. Maar verder drukte het
ring voordeed, greep ze die aan om te genieten van welk uitje ook. Ze deed alle
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
445
moeite om begin maart in een kleumend Brussel aanwezig te kunnen zijn bij de
en gelukkig dik’. Brieven van Tsjaikovski en een levensbeschrijving van Bach.
Hollandse Week, een manifestatie waarbij Nederland zich cultureel presenteer-
Van Willem Arondéus’ De tragiek van den droom, over de schilder Matthijs Maris63,
de. Het Concertgebouworkest trad er op, er was een schilderijententoonstelling
genoot zij intens. ’Ik vind het bekomzaam weer eens zooiets te lezen dat aan het
en er waren schrijvers, naast Top Naeff onder anderen Nijhoff, Bordewijk, Bloem,
essentiële toekomt, en ons aller bestaan rechtvaardigt,’ schreef ze op 8 juli aan
Theun de Vries en Anton van Duinkerken.59 Toen Toussaint van Boelaere in de
Kitty.‘De Duitsche geweren hebben wel de fijnste geesten uitgekozen, helaas.’
Vlaamsche Club in zijn toespraak de naam Top Naeff liet vallen, kreeg zij een spontane ovatie die haar ontroerde. Het applaus van veelal onbekenden gold
Na bijna drie maanden Ziekenverpleging vertrok zij, eigenlijk met tegenzin, in
misschien vooral de schrijfster van School-Idyllen, realiseerde zij zich, maar dat
de tweede helft van juli naar huis, met de verzekering dat er iets verbeterd was,
hinderde haar deze keer nu eens niet: ‘[...] het was mij, of ik van een stille eiland-
maar dat de nawerking de rest moest doen. Ze merkte er niets van, had nog even-
60
bewoonster, als schrijfster herleefde.’
Anthonie Donker bracht haar met zijn auto thuis. Zij merkte die dagen wel
een nieuwe poging tot herstel, of in ieder geval verlichting: voor eind augustus
dat zij oud geworden was en sterk op de hulp van anderen moest steunen. In
boekte ze een Kuurhotel in het Zwitserse Brunnen. Gemakkelijk ging het alle-
april kon zij de verleiding niet weerstaan om naar De schending van Lucretia in de
maal niet, in een naoorlogse sfeer waarin het een toer was om deviezen te
Dordtse schouwburg te gaan kijken. Na afloop kwam de bestelde auto voor de
bemachtigen, maar uiteindelijk konden Top en Wim het vliegtuig naar Bazel
terugrit niet opdagen, lukte het niet telefonisch iets anders te regelen en wist zij
nemen. Het was de eerste keer dat ze vloog en deze nieuwe, comfortabele manier
zich geen raad meer toen men de schouwburg begon te sluiten. In de vestibule
van reizen beviel haar goed: ‘[...] je bent werkelijk als onder een tooverhoed plot-
liep zij tegen Albert van Dalsum aan, die bereid was haar in de bus te begeleiden
seling verplaatst.’64 Ze vonden onderdak in het Park Hotel, vlakbij het kurhaus
tot in de Johan de Wittstraat. ‘En zoo zat ik plotseling nog eens in den dierbaren
Hellerbad, en genoten van rijkelijke maaltijden, die nog steeds een contrast
Thespis-kar, tusschen de geschonden Lucretia, Tarquinius en [actrice] Nel[l]
vormden met het gerantsoeneerde Nederland. De Kurarzt voorspelde haar geen
Knoop en voelde me nog in mijn element ook. Desniettemin weet ik nu goed, dat
volledige genezing, wel verbetering. De badkuur begon. ‘Naar de baden gaan ze
61
het uit moet zijn [...].’
in badmantel gehuld per auto, hoewel het geen vijf minuten loopen is. Daar val
Nog diezelfde maand namen haar klachten toe. Terwijl Kitty, inmiddels
je in de armen van kolossale dames met lieve ronde gezichten, die zich Schwes-
secretaresse van de Nederlandse pen, zich voorbereidde op het eerste pen-con-
ters noemen, maar ook badvrouwen kunnen zijn. Het water in de badkuipen ziet
gres na de oorlog – in Stockholm –, had Top Naeff beperktere ambities: rust,
eruit als bier met een laagje schuim. Zoodra je er in komt voel je de electrische
modderbaden en ziekenhuisverblijf. Haar behandelend arts schreef haar goud-
stroom en kan je iets makkelijker bewegen. Na een half uur word je in vier dikke
injecties voor. Eind april werd zij opgenomen in de Dordtse Ziekenverpleging,
wollen dekens gepakt tot je hals toe en slaapt dadelijk in. En dan volgt nog een
waar zij geen stap uit haar bed mocht doen – zo zij dit al zou kunnen –, en dia-
lichte massage.’ Terwijl Top kuurde, trok Wim met wandelschoenen de bergen
thermiebehandelingen en goudinjecties, die zij spottend ‘goldrush’ noemde,
in. Hij begeleidde zijn vrouw verder met ‘engelengeduld’. Na de kuur, die inder-
kreeg. Veel hielp het aanvankelijk niet. Nadat al 500 milligram goud verwerkt
daad enige verlichting bracht, reisden de Van Rhijns nog voor een weekje naar
was, schreef ze: ‘Zoo lig ik dan maar als een langzaam in waarde stijgend effect op
Locarno, waar ze genoten van prachtig zomerweer en waar Top het betreurde dat
mijn rug [...].’62 De eerste weken was haar conditie zó belabberd, dat zij alleen
ze niet meer zwemmen kon. Van Rhijn trok ook hier de bergen in. Hij was op reis
maar plat kon liggen. Zij gaf zich er gewillig aan over, wetend dat zij thuis geen
altijd een gelukkig mens; ook nu weer propte hij zijn koffers vol met bijzondere
kant uit gekund had, probeerde te genieten van de verzorging en las veel. Zij had
slakken en uitheemse gewassen, die in de Johan de Wittstraat geconserveerd
een goed contact met haar behandelend arts, de reumatoloog Jan van Breemen,
werden. Voor Top, die na de oorlogsschaarste graag eens iets moois wilde kopen,
die zelf graag las en haar van boeken voorzag. Zij verslond Lotte in Weimar van
bleef er geen bagageruimte over. Zij was er, na decennia, aan gewend en de zorg
Thomas Mann voor het eerst en diens Der Tod in Venedig voor de zoveelste keer.
die Wim voor haar had nu haar conditie zo slecht was, stemde haar mild. Thuis
Vestdijks en Jeanne Van Schaik-Willings gezamenlijke De overnachting, dat zij
bracht ze met humor verslag uit.65
‘ontstellend’ vond, Howard Springs O Absalom! – ‘een mooi boek, vóór oorlogsch,
446
veel pijn als vóór de opname en lag veel in bed. Al snel maakte ze plannen voor
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
Tijdens hun afwezigheid was ingebroken; haar hulp was zo tactvol geweest
447
de Van Rhijns dit niet te melden. In die tijd van gebrek werd nogal eens praktisch
raire waarde zelf ook sterk: ‘Net of er een speciale verdienste is in “verzetsver-
gericht ingebroken, waarbij de buit uit linnengoed en kleding bestond. Er was
zen”! Natuurlijk kunnen die de getuigenis zijn van een goed, edel of vaderlands-
echter niets meegenomen.
lievend karakter, maar wat heeft dat met poëzie te maken! Ik vind dit alles zoo
Na alle comfort in het buitenland werkte het alledaagse leven thuis als een
hachelijk, dat ik nog moeilijk besluiten kan een en ander, dat in de oorlogsdagen
donkere doek over een vogelkooi. ‘De dagen smelten weg voor mij, door de een-
uit mij is gepuild, te laten drukken, overtuigd dat er maar weinig bij zal zijn dat
66
Alles
op den langen duur zich handhaaft op het niveau van wat ik vóór den oorlog in
viel haar zwaar. Haar conditie. Het gemis van Mari. Nieuwe kunstuitingen waar
proza geven kon.’75 Zij was altijd al relativerend geweest over haar eigen poëzie.
zij nog geen greep op had. Jonge schrijvers stuurden haar wel eens een toneel-
In 1939 had Ed. Hoornik haar gevraagd haar verzen te bundelen voor een uitgave
stuk toe waar zij weinig van onder de indruk was. ‘De vreeselijkste gebeurtenis-
in een te maken serie van uitgeverij Stols. Dat wilde zij wel, na enig nadenken,
sen van den oorlog rijgen ze aan elkaar, volkomen vlak, geen mensch krijgt eenig
maar door het uitbreken van de oorlog ging het – gelukkig maar – niet door.76
tonigheid van mijn bestaan,’ schreef Top, die nu met twee stokken liep.
aangezicht. Om de twee minuten knipt het licht uit. Na twintig zulke “scènes” is het stuk klaar. Je weet met den besten wil niet wat je ervan zeggen moet.’67
‘Een gedicht dat geen gedicht is, is min of meer een beleediging aan de muze’77, was haar parool. Na lang twijfelen – besluiten nemen was in het algemeen
Geregeld flakkerde vertrouwen in de toekomst op.‘Toch geloof ik dat het met
niet haar sterkste eigenschap – had zij om te beginnen enkele van haar oorlogs-
de schoone letteren de goede kant uitdraait. Een sterke behoefte aan waarachtig-
verzen in tijdschriften geplaatst.78 Voor de boekuitgave schaafde ze er nog aan,
heid en reeds een lichte zwenking naar l’art pour l’art. In weerwil van alle “ge-
zoekend naar het volgens haar juiste woord.79
68
meenschapszin”,’ schreef zij aan Toussaint van Boelaere. Zij had het idee dat er
Aanvankelijk leek Bert Bakker haar als uitgever wel geschikt, maar toen het
weer aandacht voor ‘atmosfeer’ kwam. ‘Ze zullen het allengs moeten inzien, dat
proces van uitgeven matig vorderde, werd zij ongeduldig. De uitgever wijdde
zonder dát niets leesbaar kan zijn en niets beklijft. De kale nieuwe zakelijkheid
zich in eerste instantie alleen maar aan Royaards; voor de gedichten had de druk-
bleef gelukkig in het vorige tijdperk achter en wij kunnen weer herademen.’
ker vooralsnog ‘geen tijd’80, terwijl Bakker beloofd had ze voor het eind van het
Namen noemde zij niet, in deze context, maar uit het werk van kort daarop
jaar op de markt te brengen. De gang van zaken met Daamen had haar ‘zeer
debuterende schrijvers als Hella Haasse, Simon van het Reve en Inez van Dulle-
teleurgesteld’, schreef Top aan Bakker.81 Daarbij was er ook nog steeds papier-
men, die gestalte – ‘en soms spookgestalte’ – gaven ‘aan het onbestemde, verra-
schaarste; Martinus Nijhoff was lid van een door de regering ingestelde ‘Com-
derlijke, angst-aanjagende van dezen, van hun, tijd’ sprak volgens haar weer
missie voor papiertoewijzing’. Toen er ook stagnatie in de Royaards-productie
69
Bij voorkeur las ze min of meer traditio-
kwam – door een zwerende vinger van de opmaker – reageerde Top korzelig,
neel vertelde verhalen; in dit opzicht zag ze het proza van een ‘verteller’ als Aar
waarop Bakker op zijn beurt geïrriteerd antwoordde. Dat zij simpelweg voor-
onmiskenbaar eerbied voor het vak.
70
Ook schrijvers
stelde een plaatsvervangende lay-outman te zoeken, bewees volgens Bakker dat
als Alfred Kossmann en Maria Dermoût sloeg ze hoog aan.71 De literaire kritiek
zij niet ‘het geringste beetje begrip’ bezat voor de problemen waarvoor een uit-
was in het algemeen op een hoger peil gekomen, vond ze; ‘een verscherpt intel-
gever zich geplaatst kon zien. Een door de tijd geïnspireerde metafoor drukte
lectualisme maakt de analyse ook voor de schrijver van het boek belangrijker’.72
het kernachtig uit: ‘Een plaatsvervanger vinden, is hetzelfde als u morgen hon-
van de Werfhorst als een verademing op ‘onze vunzige markt’.
derd bonvrije kwattarepen te bezorgen.’82 Top Naeff was niet overtuigd en vreesDat najaar zette ze, na de voor haar gebruikelijke irritaties, een krachtige streep
de: ‘Mijn bundeltje zal juist goed zijn voor de 3e Wereldoorlog [...].’83
onder haar contacten met uitgever Van Holkema & Warendorf en stapte ze over naar D.A. Daamen’s Uitgeversmaatschappij n.v., waar Bert Bakker de scepter
Het jonge Elseviers Weekblad 84 vroeg haar om een bijdrage en zij gaf een schets die
zwaaide. Bakker wist van Tops oorlogspoëzie en haar Royaards-manuscript, dat
zij nog voor de oorlog geschreven had, ‘Wentelende wielen’. In dit columnachti-
Na lang aarzelen had zij, met
ge verhaal beschrijft zij met een mengeling van verbazing, warmte, mevrouwig-
gemengde gevoelens, besloten haar oorlogsverzen te publiceren. Enkele maan-
heid en ironie de huwelijksdag van haar – fictieve – hulp in de huishouding,
den na de bevrijding had zij haar gedichten al laten lezen aan Alice van Nahuys
Adri, die in het wit trouwt en zich met een koets met palfreniers naar het stad-
van Querido, die er niet enthousiast over was.74 Top Naeff relativeerde hun lite-
huis laat rijden. Vroeger was dit een voorrecht aan de aristocratie en notabelen
er nu al zeven jaar lag, en was geïnteresseerd.
448
73
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
449
voorbehouden, nu raken de scheidslijnen tussen de standen meer en meer ver-
de Van der Hoogtprijs aan Beb Vuyk. Deze schrijfster had in Indië gewoond en
vaagd. De ik-figuur, ‘mevrouw’, geposteerd achter het raam om Adri toe te zwaai-
koos onvoorwaardelijk voor de Republiek Indonesië, reden voor Top en Nijhoff
en, herkent aan het familiewapen op de koets de herkomst van het rijtuig. In
om haar als collaborateur te zien.89 Eind januari 1947 zag zij tijdens een bijeen-
gedachten ziet zij haar aristocratische plaatsgenote Jenny als desolate bruid zit-
komst van de pen in Amsterdam Beb Vuyk voor het eerst. ‘Wat een uiterlijk had
ten, jaren geleden door haar geruïneerde vader min of meer uitgehuwelijkt aan
die dame’, vond ze, ongetwijfeld meegesleept door haar politieke afkeer van
een vermogende buitenlander. Een jaar later startte een echtscheidingsprocedu-
haar, ‘Huiveringwekkend’.90 Top Naeff was tot het inzicht gekomen dat men
re en ging het familiebezit onder de hamer. En nu rijdt een meisje uit een ander
niet oud wordt zonder ‘de betrekkelijkheid van alles – ook van het groote men-
milieu in een andere tijd in dezelfde koets door de stad, onwetend van mensen en
schelijke treurspel – in te gaan zien’91, maar deze verworvenheid paste zij niet
tijden vóór haar. ‘In onze stad liggen altijd straten opgebroken. Dat is voor de
consequent toe.
vernieuwing, en opdat er geen voetstap blijve staan, geen spoor van de gummi85
Toen zij enkele jaren later terugkeek op de Indonesiëkwestie uitte ze zich
wielen, die rolden naar Adri’s geluk en Jenny’s ongeluk.’ ‘Wentelende wielen’ is
genuanceerder; in een recensie van een roman die speelde tijdens de laatste poli-
een metafoor voor de veranderde maatschappelijke verhoudingen, zoals Top
tionele actie toonde zij begrip voor een beschreven rebel en afkeer voor een laffe
Naeff die beleefde. De maatschappij was volop in beweging, de wielen wentel-
Nederlandse militair. Achteraf zag zij de verhouding Nederland-Indië als een
den, en zij sloeg het met gemengde gevoelens gade. Met haar instinct voor recht-
gedwongen huwelijk dat wel ontbonden móést worden.92
vaardigheid was weinig mis en van de betrekkelijkheid van conventies was zij, zeker door de oorlog, doordrongen. ‘Misschien ben ik wel een beetje broeder- en
Ondanks haar conditie leidde Top Naeff een hectisch bestaan, waarin zij iedere
zusterlijker geworden,’ schreef zij Mijnssen, die waarderend op haar verhaal
mogelijkheid tot iets aangenaams aangreep. Haar brieven uit deze periode zijn
gereageerd had.86 Zij was zich er tegelijkertijd van bewust dat zij haar standsge-
een combinatie van spottende klachten over haar gezondheid en verslagen van
voel nooit helemaal overboord zou kunnen zetten, dat zij nooit volledige gelijk-
haar vele reisjes. In februari 1947 ging ze, midden in een strenge winter, logeren
waardigheid zou aanhangen. In dezelfde brief schreef zij: ‘Maar ik vrees dat het
bij kennissen in Brussel. Toussaint van Boelaere, die haar daar kwam opzoeken,
voor onze democraten toch nog te veel spotten met het heiligste is, een “mede-
vond dat zij er ‘waarlijk frisch en opgeruimd’ uitzag, ‘levenslustig’.93 Zij knoop-
mensch-dienstbode[”] aldus in haar ware gedaante uit rijden te sturen.’ Dat ‘ware
te er enkele dagen aan vast bij haar oude vriendin Cécile van de Moortele-
gedaante’ is essentieel. Top Naeff zág de dienstbode niet zo, voor haar wás zij zo.
Ameye. Die kreeg, nadat via de pers bekend was geworden dat Top Naeff bij haar
Zij kon vanuit deze houding soms vreemd handelen; toen zij een werkster voor
logeerde, enkele fans van de schrijfster van School-Idyllen aan de deur, die hun
haar verjaardag de roman De sloof van Fannie Hurst cadeau wilde doen, wees het
idool in levenden lijve wilden aanschouwen. Top was inmiddels alweer op weg
feestvarken ‘dit al op den titel, met opgetrokken neus af: zij had liever een boek
naar haar volgende uitje: het eerste Boekenbal, dat op 4 maart 1947 in het
over de Koninklijke Familie’.87
Amsterdamse Concertgebouw werd gehouden. Ze moest niets hebben van dit
‘Democratie’ associeerde Top Naeff vooral met verlies aan stijl, waardigheid
soort manifestaties, die mede tot doel hadden lezers en schrijvers nader met
en traditie. Dat laatste speelde ook een belangrijke rol in haar opstelling ten aan-
elkaar in contact te brengen. Aan Kitty schreef ze dat ’t ‘ijsselijk’ was geweest:
zien van de kwestie-Indonesië, die meteen na de bevrijding van Nederlands-
‘Voornamelijk door de verregaande volte, en het onheimelijk en verveloos Con-
Indië was gaan spelen. Zij leefde mee met zonen van familie en kennissen die in
certgebouw. A raison van ƒ 8 mocht iedereen erin om ons te zien. Maar zelfs dat
88
450
Indië streden ‘tusschen die gevaarlijke sluipmoordenaars’ , meende dat negen-
was een illusie, want je zag al dringende door de couloir feitelijk niets, en had er
tig procent van de bevolking aan Nederlandse zijde stond en dat Nederland dan
ter nauwernood je pyjama voor aan hoeven te trekken.’94 Haar handen jeukten
ook verplicht was een einde te maken aan een onhoudbare toestand om zo een
‘om er wat geks over te schrijven’, maar aangezien ze voor de oorlog het feno-
vrede te bewerkstelligen. Voor Top Naeff was een zelfstandig Indonesië niet
meen ‘literaire koffietafel’ al belachelijk had gemaakt, hield zij zich in.95 Van
alleen het verlies van geschiedenis en traditie, maar was de republiek die bevoch-
Vriesland schreef haar dat die avond ‘ieder in een vreemde leege geoccupeerd-
ten werd gelijk aan een communistische staat, gesteund door verraders. In dit
heid langs elkaar heen geschoven [was] en het resultaat was verbijsterend’.96
verband had zij zich, samen met Nijhoff, in 1946 gekant tegen de toekenning van
Buiten Mijnssen, Binnendijk en Donkersloot zag zij weinig schrijvers, althans
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
451
collega’s die zij kende, niettemin hield zij het lang vol, vooral om een optreden 97
Na een ongemeen felle winter bracht 1947 een tropische zomer, die voor Top
van Cilly Wang te zien, wat haar om twee uur in de nacht lukte. ‘Om half drie
Naeff niet alleen in dit opzicht intensief was. Nadat zij haar – zieke – huishoude-
had ik eindelijk mijn rechtmatige saucijs te pakken.’98 Met geen mogelijkheid
lijke hulp met dochtertje was kwijtgeraakt, moest zij uitzien naar nieuwe onder-
wist zij vervolgens aan een taxi te komen, maar zij wist de Amsterdamse stadsse-
steuning. Haar keuze viel uiteindelijk op een echtpaar met kind, een stukadoor
cretaris zover te krijgen dat deze haar met een auto van het stadhuis naar Ameri-
die met een Française getrouwd was en een zoontje van zeven had. Vrouw en
can bracht, waar zij om drie uur in de ochtend in haar kamer belandde. Geen
kind spraken beiden geen Nederlands. Hij was geboren en getogen in Dordrecht,
wonder dat kort daarna haar arts haar maar matig opgeknapt vond. Haar ne-
verbleef tijdens de oorlog in Frankrijk en was daar krijgsgevangene geworden.
genenzestigste verjaardag, met onverwachte visite – onder anderen ‘een Dordt-
Daar had hij Gilberte, een gediplomeerd couturière en ongehuwde moeder van
sche dame, die er min of meer haar vak van maakt jarigen op te sporen’99 –, kon
Serge, leren kennen, voor wie hij van zijn vrouw scheidde. Tijdens het kennisma-
ze eigenlijk niet meer aan. Dat ze voorlopig aan het eind van haar Latijn was,
kingsgesprek reageerde Top Naeff, die al de nodige informatie had verzameld,
blijkt uit haar afwezigheid bij de begrafenis van Toussaint van Boelaere, die op
uiterst laconiek op de achtergronden van het echtpaar Vleesenbeek, die in die
30 april was overleden. Zijn dood ervoer zij als het verlies van een van de laatsten
tijd als ‘niet netjes’ golden. ‘La vie parisienne’, zo vatte zij het samen, en dat was
van haar generatie. Hij was haar steeds vertrouwder geworden, ‘al bleef hij een
eerder een compliment dan een afkeuring.102 De Vleesenbeeks vielen in de smaak
eigenaardig, schuchter en gesloten man’. Nu was Mijnssen nog de enige van een
en een dag na het sollicitatiegesprek schreef Top aan hen dat zij welkom waren.
vroeger tijdperk, met wie zij zich vertrouwd voelde.
‘De overeenkomst is dus: Madame neemt onze huishouding, met hulp van een
In juni combineerde ze aangenaam en nuttig toen ze naar Zwitserland reisde
werkster (één morgen, of één dag, wat noodig zal blijken, in de week) op zich. U
om daar het pen-congres mee te maken en om in Brunnen weer baden te nemen.
ontvangt van ons de volle kost (uitgezonderd versnaperingen, koekjes en vruch-
In Zürich, waar de pen-gasten bijeen waren, vond ze het te vol om collega’s rustig
ten) vuur en licht, en een gedeelte van uw wasch, die met de onze bij “de Ozon”
te kunnen ontmoeten. Ze had Thomas Mann graag weer eens gesproken, maar
gewasschen kan worden.’103
dat lukte niet. ‘Hij verscheen en verdween echter nu en dan maar eens en was – of 100
De Vleesenbeeks – hun zoontje was aanvankelijk nog in Frankrijk – maakten
Dat
hun entree in een rommelig huis: Van Rhijn had besloten het overgrote deel van
was niet zo vreemd, na Manns ervaringen en opstelling voor en tijdens de oorlog,
zijn collectie opgezette vogels te verkopen aan Nationaal Park De Hoge Veluwe.
in Zwitserland en de Verenigde Staten. Wie zij wel zag, was de criticus Alfred
Het onderhoud van zijn verstilde volière werd te arbeidsintensief en ook met het
Kerr, met wie zij in haar jonge jaren in Berlijn over toneel gediscussieerd had en
oog op een mogelijke verhuizing – Top en hij keken uit naar een kleiner, comfor-
van wie zij veel geleerd had. Nu was hij ‘stokoud geworden, heelemaal ver-
tabeler huis met centrale verwarming – was het goed op te ruimen. Enkele hon-
schrompeld’. Ook ontmoette zij, na lange tijd, Stijn Streuvels weer, die het con-
derden exemplaren moesten onder hun stolpen vandaan gehaald worden en ver-
gres bezocht met zijn dochter Isa.
volgens dienden vogel en stolp apart te worden ingepakt, genummerd en van
hij het prettig vond weet ik niet – nogal het paradepaard van het Congres.’
Het was voor Top allemaal wel te doen, met veel helpende handen rond haar,
een etiket voorzien. Hoewel De Hoge Veluwe hulp bood, was het een bijna onuit-
maar toch vond zij het te veel energie voor vluchtige ontmoetingen die weinig
voerbaar karwei dat het huishouden enige weken ontwrichtte. Top was echter
loonden. Thomas Mann zou zij overigens spoedig daarna toch ontmoeten, toen
vooral opgelucht nu het overgrote deel van de vogels met hun glazen ogen, die
hij die zomer een bezoek aan Nederland bracht.101 De Nederlandse pen bood
zij zo lang had moeten tolereren, eindelijk haar huis verliet.
hem op 13 augustus een receptie aan in het Amsterdamse Vondelparkpaviljoen.
Het waren vermoeiende dagen, ook al door een feestweek in Dordrecht.
Donkersloot sprak eerst, daarna hield Mann ‘een menschelijke rede’, schreef Top
Opnieuw werden de Van Rhijns door een bruisende kermis op het plein achter
de volgende dag aan Mijnssen. Ook nu nog, terwijl zij ongetwijfeld wist dat
hun huis geplaagd. Uit louter armoede gingen zij ’s avonds in een kraam wafels
Mann zijn geboorteland nog steeds meed, meende Top dat de toespraken mis-
eten, omdat van slapen geen sprake was. Een openluchtspel, dat de eerste vrije
schien ‘iets te uitvoerig en te politiek ten opzichte van de letteren’ waren, ‘maar
Statenvergadering verbeeldde, werd bijgewoond door prins Bernhard en prinses
toch op een goed niveau, waarbij ieder zonder officiëelerigheid, zich uitsprak’.
Juliana. ‘Och, och, wat is zij ongracelijk!’ verzuchtte Top, die vlak bij haar gezeten had.104
452
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
453
In deze onrustige weken verschenen gelijktijdig haar oorlogsgedichten, Klein
niet gewaardeerd waren. Een man die uiteindelijk verbitterd naar zijn einde
witboek, en Willem Royaards. De tooneelkunstenaar in zijn tijd – Bert Bakker kwam
toeleefde. Nu de afstand tot de tijd waarin Royaards er nog was steeds groter werd, en
haar op 1 augustus de eerste exemplaren persoonlijk brengen. Klein witboek werd in de pers welwillend besproken, waarbij vrijwel alle recen-
zij zelf ouder, zag zij nog sterker in wat voor rijkdom het contact met hem voor
senten vonden dat de waarde van de bundel vooral gezien moest worden als tijds-
haar betekend had, ook al had Royaards zelf het waarschijnlijk niet op zijn volle
document. Anton van Duinkerken zag elk gedicht ‘als een klein verhaal, een
waarde geschat – zoals Goethe Charlotte von Stein nooit het volle pond gegeven
gemoeds-anecdote, dienstig wellicht als ervaringsmateriaal voor een later ge-
had. Over het hoofdpersonage in een herinneringenboekje van Mijnssen114, dat
slacht’.105 Garmt Stuiveling oordeelde dat ze, alweer enige tijd na de oorlog, niet
in dezelfde periode als haar boeken uitkwam, schreef ze: ‘Wat ik Andries in mijn
sterk genoeg waren om nog te ontroeren en vond ook dat ze ‘beneden de maat’
hart min of meer verwijt, is hetzelfde wat ik Goethe verwijt: de vrouw is altijd
106
107
aan
weer middel voor hem, nooit doel. De vraag: wat is zij voor mij? wordt tot in de
een typering die hij ooit van de jubilaresse gegeven had: ‘de Nederlandse dame in
fijnste regionen van extaze en verteedering beantwoord. Maar de vraag: wat ben
reincultuur’108, iets wat Top Naeff begon te irriteren. Aan Kitty schreef zij op 7
ik voor haar? blijft buiten dit geding. Men wenscht soms dat deze vrouwen nog
januari 1948 dat zij ‘misselijk’ werd van ‘dat gezeur over die “dame”’.
eens terug konden keeren om dit boekje te lezen, en te weten wat zij beteekend
bleven van Top Naeffs talent.
Dirk Coster refereerde in zijn bespreking
Over de uiterlijke verzorging van haar dichtbundeltje was ze tevreden – het Royaards-boek kon ermee door. Met argusogen had zij het productieproces
dat hij haar in de eenzaamheid der latere jaren om de slapen legt.’115
ervan gevolgd en er Bert Bakker duidelijke brieven over geschreven. Ze bemoeide
Zij kende haar inmiddels zelf, de eenzaamheid der latere jaren – en het
zich met alles: lettertype, illustraties, omslag en stofomslag. Op een proef van de
inzicht dat met die jaren groeide: dat zij, zonder dat hij daar zelf al te uitbundig
kaft trof ze een ‘wijnroode versiering’ aan, terwijl op de rug van de band ‘een heel
over was geweest, veel betekend had voor Royaards als kunstenaar. Haar boek
ander, scharlaken rood’ gebruikt was. En daarbij was de omslag ‘rechtaf afschu-
over hem was ook een aureool dat zij zichzelf om de slapen legde.
welijk!’109 Haar boek was een ode aan haar grote liefde en daar diende ook het
Aan Mijnssen schreef zij dat het een groot geluk was in de ouderdom nog
uiterlijk van te getuigen. Het omslag was uiteindelijk geheel aangepast aan haar
vorm te kunnen geven ‘aan het innerlijkste wat geweest is, en dit min of meer als
110
eisen.
een geheim aan de wereld te kunnen meedeelen’. Het waren zinnen over Mijns-
Het boek over Royaards is een verre van objectieve geschiedenis en behandelt
sens memoires – maar ook over haar eigen Royaards-boek.
verschillende historische elementen, zoals de toneelstaking van 1920, met wei-
In Charlotte von Stein had Top Naeff geschreven: ‘In het hart der vrouw bloeit-
nig nuance, gezien door een roze Royaards-bril, en werd één lange liefdesverkla-
vol de liefde, wanneer zij eenmaal verwekt is, tot haar laatste uur.’116 Dat waren
ring aan de acteur en regisseur – en voor haar persoonlijk aan de man, die haar
profetische woorden geweest; nu zij oud werd, bleken haar gevoelens voor Roy-
nog steeds ‘hoog’ zat.111 Het is een kunstenaarsbiografie in die zin dat Royaards’
aards nog onaangetast, en haar werk aan zijn kunstenaarsbiografie versterkte ze
toneelleven erin beschreven wordt; zijn persoonlijke verhaal staat daarbuiten.
nog. Ze schreef in haar laatste jaren enkele gedichten, die naast een verlangen naar
Wel geeft Top Naeff een, eveneens subjectief, beeld van zijn persoonlijkheid en
de dood een intens gevoel voor de eerder gestorven geliefde belijden. ‘Ik vrees den
karakter en schetst zij hem vooral als te weinig erkend kunstenaar en slachtoffer
donkeren dood niet’, luidt het in ‘Onherroepelijk afscheid’, en in ‘Laatste étappe’:
van politiek, bureaucratie en middelmatigheid. Jacqueline komt er niet in voor,
‘Dikwijls verlang ik naar den dag, die stilt, / De kleuren dooft, en de geluiden
112
– zoals over vrijwel alle personen: ‘Het was
dempt.’ In het eerste gedicht zegt zij dat de vele dierbaren die al dood zijn, in haar
mijn bedoeling niet, behalve Heijermans – de eenige van gelijk formaat, iemand
beleving rond haar eigen sterfbed zullen staan. Daaruit zal zich één losmaken:
in de zon of in de schaduw te zetten, behalve de A’damsche Gemeente, waarvan
‘Treed gij naar voren, liefste, zie mij aan, / En laat mij aan uw hand den berg
over Verkade is zij uiterst neutraal
men uit die jaren geen kwaad genoeg kan spreken.’
454
hebben voor den kunstenaar-in-den-man, en dankbaar te zijn voor het aureool,
113
afgaan.’ In ‘Geluk der vertwijfeling’ slaat de onzekerheid toe: ‘Nog, na zooveel
Voor haar boek had zij stevig gebruikgemaakt van Royaards’ brieven aan
smartelijke jaren, / Worstel ik met u, met uwe schim, / Om de waarheid van ons
haar, waaruit zij soms lange fragmenten citeerde. Zij zette Royaards neer als een
beider zwaren / Levensgang; dien struikelenden klim [...].’ Zij vraagt zich af:
bijna bovennatuurlijke held, wiens talenten en niveau veelal onbegrepen en
‘Waren wij in onze opperste uren / Eén in wezen, of alleen in schijn? [...] Nog, in de
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
455
eenzaamheid der lat’re dagen, / Stil verglijdend op den donk’ren stroom, / Jagen door mijn bloed die bange vragen: / Was het werk’lijkheid, of was het droom?’
117
moesten doen. Aan Top had hij zelfs gevraagd of zij dr. P.H. Ritter niet voor een radiobespreking kon vragen: ‘Dat kan mij honderden exemplaren schelen.’123
Natuurlijk is niets van deze voor Top Naeff zeer directe ontboezemingen – de
Heel erg hard liep het vervolgens niet: op 13 november berichtte Bakker haar dat
balans die zij kennelijk opmaakte – terug te vinden in haar beheerste Willem Roy-
tot en met 31 oktober 819 exemplaren verkocht waren. Klein witboek liep zonder
aards. De tooneelkunstenaar in zijn tijd.
meer beroerd: tot diezelfde datum waren er slechts 138 exemplaren van ver-
De meeste brieven die haar over het boek bereikten, loofden het niet alleen als levensbeschrijving, maar ook als panorama van een tijd en cultuur – en als pio-
kocht.124 De tijd tussen bevrijding en de verschijning van de bundel was te lang geweest.
niersarbeid in een land waarin nog maar weinig serieuze literatuur over toneel
Tot begin jaren vijftig zouden Top Naeff en Bert Bakker korzelig met elkaar
bestond. Collega-criticus J.B. Schuil bewonderde de ‘voorname, onpartijdige
corresponderen over de twee uitgaven en de financiële afwikkeling daarvan. Top
wijze’ waarop zij de schouwburgkwestie had behandeld.118 Henriette Roland
was niet tevreden met de royalty’s; er was aanvankelijk gesproken over twaalf-
Holst begreep uit het boek pas echt hoe groot Royaards geweest was en hoe hij
en-een-half procent, maar later stelde Bakker ze op tien procent. Het oorspron-
geleden had onder ‘de kleinzieligheid van het burgerlijk milieu’. In haar ogen
kelijke percentage vond zij niet meer dan redelijk; voor een auteur van haar
119
Nog nooit had ze zulke enthousiaste
‘standing’ mocht dit ‘waarlijk niet te hoog [...] heeten!’125 Top vond ook dat Bak-
brieven gekregen, schreef ze Kitty op 8 september, en hier was ze blij mee: ‘Zóó
ker te weinig propaganda voor haar werk gemaakt had en weet het hieraan dat
kan je een mensch laten herleven.’ Dat ze hierin overtuigend geslaagd was, vond
vooral haar Royaards-boek maar matig verkocht.126 Verder beklaagde ze zich er
ook de pers. Max Teipe schreef dat Top Naeff een document geschreven had op
later over dat er, hoewel het contract dat beloofd had, geen halfjaarlijkse afreke-
een gebied dat nog braak lag. Hij signaleerde wel een zekere eenzijdigheid in
ningen plaatsvonden; in drie jaar tijd zag ze geen stuiver op haar rekening ver-
haar verheerlijking van het begin van de twintigste eeuw en haar visie op ‘de jon-
schijnen. Bakker bestreed haar verwijt over gebrek aan reclame – hij had zelfs
geren’ in het interbellum, maar dat deed niets af van het feit dat het boek veel
raambiljetten laten maken voor de Amsterdamse trams – maar moest toegeven
bevatte dat ‘tot het mooiste wat er te onzent over toneel is geschreven’.120
dat zijn boekhouding hopeloos achterliep.127
had Top ‘monumentaal werk’ verricht.
Manuel van Loggem stoorde zich aan het eenzijdige beeld van Royaards als
Top Naeff kon aan haar reeks verstoorde contacten met uitgevers een nieuwe
slachtoffer. In een artikel benaderde hij hem als grafoloog, op basis van een klein
naam toevoegen. Ze vreesde zelfs nog even dat ze op juridische wijze haar gelijk
fragment handschrift van Royaards. Hij meende dat deze paar regels schrift een
zou moeten halen en was ook bang voor een faillissement van de firma Daamen.
duidelijker beeld van Royaards boden dan de eerbied van Top Naeff en kwam tot
In dat geval ‘pluk je ook geen veeren van een dronken kikvorsch’, realiseerde ze
kwalificaties als strijd tussen gevoel en verstand, gevoelsverstarring, ongenaak-
zich, een typering voor Bert Bakker, die zij in dezelfde context ‘een brutale blaag’
baarheid en dientengevolge een grote eenzaamheid, hooghartigheid, dominan-
noemde.128 Toen Bakker in de zomer van 1950 trouwde met Victorine Hefting,
tie, ijdelheid en aanstellerij. Als een van Royaards’ overheersende trekken zag hij
liet ze zelfs een felicitatie achterwege. ‘Zij heeft op de foto’s een lief gezicht en
zijn ongebreidelde zucht naar succes, waardoor Royaards erotiek, gemeen-
misschien zal zij wat invloed krijgen op zijn zaken. Je moet er maar om lachen:
schapsgevoel en mensenliefde verdrongen zou hebben, en die zelfs ‘stuwingen
“Een huwelijk in de kunstwereld”[;] de bruid, die een goede organisatrice is, en
in de libido’ veroorzaakt hadden. Royaards was, kortom, vooral slachtoffer van
de bruigom die een slechte organisator èn administrateur is, en dan worden ze
zijn eigen karakter.121
samen één kunstwereld. Moge het haar wel bekomen.’129
Ook andere recensies waren niet blind voor haar subjectieve beeld van Royaards en zijn periode, en haar apodictische uitspraken over ‘het’ toneel, maar de eindoordelen waren alle positief.
122
Dat Royaards zelf van al die aandacht en dus erkenning niets wist, betreurde zij.
456
Het contact tussen Top Naeff en Kitty de Josselin de Jong verdiepte zich door de Royaards-uitgave. Top had de charmante, jeugdige Kitty, die ogenschijnlijk als een volwassen bakvis door het leven ging, tot dan toe met een geamuseerd opgetrokken wenkbrauw gevolgd. Ze herkende in haar haar eigen ambities uit haar
Bert Bakker was blij met alle positieve reacties; de voorverkoop aan de boek-
jonge jaren en benaderde haar als een moederlijke vriendin, die raad geeft en de
handels was niet daverend geweest en hij ging ervan uit dat de recensies het
weg wijst. Tijdens het pen-congres in Zürich waren zij elkaar nader gekomen en
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
457
Kitty’s reactie op het Royaards-boek verkleinde het verschil in jaren tussen hen
land, voor een gedenkboek dat in 1948 verschijnen zou bij gelegenheid van het
definitief. Kitty’s brief over het boek is niet bewaard gebleven, maar het heeft
gouden regeringsjubileum van koningin Wilhelmina.133 Via een plaatselijke
er alles van dat zij direct of indirect aan Tops gevoelens voor Royaards heeft ge-
kantoorboekhandel kwam zij in contact met een achttienjarig meisje, dat in
raakt.
dienst van deze boekhandel het handschrift van Top Naeff uittikte en telkens
‘Het is voor een ouder mensch natuurlijk altijd prettig om met een jongere
een stapeltje bij de schrijfster afleverde. Zij werd dan persoonlijk door Top ont-
haast op gelijke voet om te gaan,’ schreef Top haar op 8 oktober, ‘en we hebben
vangen, in haar werkkamer, waar zij thee kreeg aangeboden, geserveerd met een
ook heel wat samen afgepraat en afgelachen, maar het is verrassend te merken
bonbon op een zilveren schaaltje. Het meisje had moeite met het lezen van de
hoe ná men elkaar tusschen dit alles door kan komen, haast zonder er zich reken-
vele acteursnamen die in het manuscript voorkwamen; afkomstig uit een mid-
schap van te geven. En doordat iets van die verinniging van gevoelens ook in jou
denstandsmilieu kwam zij niet in de schouwburg en zeiden de namen Van Dal-
was, kon je mij schrijven zóóals je gedaan hebt, regelrecht uit de diepte van een
sum en al die andere haar niets. Toen zij Top Naeff hulp vroeg bij het spellen
warm, wijs hart, dat zich onbevangen geven kon omdat het wist precies juist te
reageerde deze korzelig en zei dat zij dit toch wel een gebrek aan haar opvoeding
zullen worden verstaan. Hoeveel misverstanden zijn er in de wereld, en wat een
vond. Het meisje was gekwetst en vertelde over haar achtergrond, waarna Top
weelde is verstandhouding!’
gas terugnam. Er werd een extra bonbon gepresenteerd en toen de hele typeklus
Zij schreef deze warme woorden over Kitty’s betekenis voor haar vanuit Spa,
voorbij was – een financiële vergoeding ging naar de boekhandel – kreeg de
waar zij opnieuw een kuur onderging. Het was moeilijk deviezen te krijgen,
typiste De dochter cadeau, met een waarderende persoonlijke opdracht daarin.134
maar dankzij interventie van Kitty, die een hoge ambtenaar in politiek Den Haag
Het voorval is typerend voor de vaak onbarmhartig geplaatste opmerkingen van
– H. Schölvinck – kende, verstrekte het ministerie van Onderwijs, Kunsten en
Top Naeff.
Wetenschappen haar een werkopdracht over de relatie tussen Geertruida Bosboom-Toussaint en R.C. Bakhuizen van den Brink.130 ‘En het resultaat was (er
Af en toe kwam Top Naeff nog eens in wat lang haar tweede thuis en enkele jaren
zijn enkele listen en lagen aan te pas moeten komen) dat ik een duitje van de
Royaards’ tempel was geweest: de Amsterdamse Stadsschouwburg. Op 25 febru-
131
Het was de bedoeling dat zij
ari 1948 vond daar het tweede Schrijversbal, zoals het Boekenbal toen nog heette,
zich in Spa zou gaan inlezen, maar daar kwam weinig van. Ze zat in het nasei-
plaats. Het was de bedoeling geweest de avond te openen met Slauerhoffs nooit
zoen vrijwel alleen in het hotel en gaf zich helemaal over aan de modderbaden en
vertoonde stuk Jan Pietersz. Coen, uit 1931, maar een kleine week voor het bal ver-
rust. ‘Het was er heerlijk,’ schreef ze na afloop, ‘zelfs de modder, een zachte neger
bood burgemeester d’Ailly de opvoering. Het stuk over de dubieuze Coen vond
die je omhelst, maar ’t heeft helaas weer niets geholpen.’
hij ongeschikt in deze tijden van gespannen verhoudingen tussen Indië en Ne-
Regeering kreeg om mij in de modder te begeven.’
458
Weer thuis gaf zij als dank voor de deviezenregeling een etentje voor Schöl-
derland; het was de tijd van de politionele acties.135 Het verbod riep uiteraard
vinck en Kitty. Door een onhandige manoeuvre viel op zeker moment de schaal
verontwaardiging op onder veel schrijvers, die dan ook massaal wegbleven bij de
met zuurkool en patrijzen op de vloer. Wim van Rhijn dook onder de tafel en
onschuldige vervanger van Slauerhoffs stuk – Het kind van de staat, van H.J.
trachtte ‘onder ontzet gemompel’132 een en ander bij elkaar te grabbelen. Top
Schimmel – en tijdens de voorstelling in De Koepel gingen borrelen. Top Naeff
bleef volkomen beheerst, zei enkel: ‘Vermoei je niet en bel Madame.’ Toen deze
arriveerde er om half elf, nadat zij met Mijnssen in de stad gegeten had. Enkelen
verscheen, zei Top, alsof het een alledaags voorval was: ‘Madame, les perdrix sont
bleven ook principieel weg van het Schrijversbal, dat na de toneelvoorstelling
par terre.’ Ook ‘Madame’ vertrok geen spier en terwijl boven haar onbekommerd
geopend werd. ‘Na veelvuldige deliberaties of we gaan zouden, (te elfder ure,
werd doorgepraat, verzamelde Gilberte de kluiven en kool, verdween in de keu-
inderdaad) togen we in optocht naar den overkant, en werden in het gedrang
ken en kwam even later met een gereorganiseerde schaal terug. Er werd doorge-
gelukkig door niemand opgemerkt, zoodat ook deze demonstratie geen doel
geten alsof er niets gebeurd was. Top Naeff beschikte in gezelschap van anderen
trof,’ rapporteerde ze enkele dagen later laconiek aan Mijnssen.136 Ze kon in het
over een ijzige zelfbeheersing.
geheel niet warmlopen voor dit soort demonstraties, die zij meer in verband
Na Spa wachtten haar veel zaken waar ze eigenlijk weinig zin in had. Met
bracht met interessantdoenerij dan met principes. De ‘gewichtige gezichten om-
tegenzin werkte ze aan een overzichtsartikel over vijftig jaar toneel in Neder-
trent Coen’ amuseerden haar; ‘’t Is zoo jammer dat we in den tegenwoordigen
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
459
tijd allen de rust en de bezonkenheid missen om van al deze malligheid blijspe-
sen haar generatie en die van Blaman groter was dan nu bleek en zij zou graag
len te maken.’ Ze genoot laat op de avond nog van het optreden van het prille
eens met de schrijfster van Vrouw en vriend willen praten. Blamans artikel behoor-
journalistencabaret De Inktvis137 en dankte de hemel toen zij in American haar
de tot ‘de innerlijkste cadeautjes’ voor haar verjaardag.
bed in rolde. Zij had verder weinig van de avond genoten, vooral omdat het
Het eerbetoon in De Wereldkroniek droeg weinig bij tot de feestvreugde. De
stampvol was en het moeilijk was mensen te spreken. Ze vond het een ‘bruiloft
ooit ongemerkt op een feest gemaakte foto’s bij het artikel vond zij ‘ontzettend’:
zonder bruidspaar’.138
‘Het netje om mijn haar heeft me bijna gescalpeerd, en wat een matrone maakt mij dat zittende leven! Geen modder, die ’t er weer af krijgt. Je zoudt met een
De eerste helft van 1948 was een aaneenschakeling van feesten rond de zeventig-
revolver naar de partijen moeten gaan om zulke fotografen van je lijf te hou-
ste verjaardag van Top Naeff. Dat zij een ‘kroonjaar’ vierde, was merkbaar in haar
den.’145 Maar ook de fotografen die, vaak in gezelschap van interviewers die geen
brievenbus en in de pers. De jarige werd bedolven onder superlatieven, niet
letter van haar gelezen hadden, speciaal voor een fotosessie de Johan de Witt-
alleen van haar vertrouwde generatiegenoten, maar ook uit onverwachte hoeken
straat bezochten, zorgden volgens Top voor ‘monsterachtige resultaten in da-
van jongeren. Vrijwel alle artikelen besteedden aandacht aan haar thema’s van
mestijdschriften, tusschen breipatroontjes en internationale boeven’.146
onvervuldheid, worsteling met vergeefsheid, deceptie en, uiteindelijk, aanvaar-
Op de dag zelf, 24 maart, was er een avond voor haar familie. ‘Kleeding naar
ding. Ook haar betekenis voor het toneel, haar verzorgde stijl en fijnzinnige iro-
ieders believen,’ schreef zij op de uitnodigingen. Zij hechtte steeds minder aan
nie kregen ruime aandacht en natuurlijk werd overal School-Idyllen genoemd. Het
dit soort uiterlijk vertoon. Omringd door neven en nichten Naeff en Vriesendorp
was een gevarieerd, maar ook wat versnipperd oeuvre dat de aandacht kreeg: ver-
en hun kinderen liet zij zich fêteren in restaurant Royal aan het Haagse Voor-
halen en enkele romans, die met grote tussenpozen verschenen waren, essays en,
hout, waar uiteraard onder meer tong gegeten werd, een van Tops lievelingsge-
grotendeels onbereikbaar, vele toneelkritieken. Een oeuvre waar, juist door de
rechten. Het familiegezelschap was wat samenstelling betreft veranderd. In
veelzijdigheid, weinig lijn in zat.
Tops generatie sloeg de dood steeds meer gaten, en stoelen waarop eerder neven
Vriendin Annie Salomons typeerde haar in Het Vrije Volk scherp als ‘een strijd-
en nichten gezeten hadden, werden nu bezet door achterneefjes en -nichtjes met
bare figuur, fel in bewondering en fel in haat. Een sterke vrouw; maar, als de
aanhang. Hoe meer er wegviel, des te sterker was Top gesteld op wie er nog
139
W.A. Wagener
waren, in het bijzonder haar nichtje Gerardina (‘Zus’) van Wijk-Naeff, die zij bij
bewonderde haar eruditie, ‘die de schrijfster vooral als toneelcritica een figuur
haar overlijden in 1950 omschreef als ‘mijn liefste nichtje Naeff, die eigenlijk
tederheid bij haar doorbreekt, van een ontroerende warmte.’ 140
Ook Simon Carmiggelt vestigde de aandacht op haar
mijn zuster was, een schat van een vrouw en moeder’.147 Zoals gewoonlijk zat
‘savante, met inspiratie geschreven toneelcritiek, waarin streng oordeel een war-
Wim van Rhijn ver van zijn vrouw verwijderd aan tafel, ‘als een verdwaasde
van gezag deed zijn’.
141
De nrc signaleerde in haar werk
vogel’.148 Gezamenlijk luisterden de feestvierders om kwart voor elf naar een eer-
‘een verborgen pessimisme’, ‘een ondersteld tekort van het leven komt tot uiting,
der opgenomen radio-interview met Garmt Stuiveling voor de vara-radio. Die
nu eens in een ietwat vage weemoed om teleurstelling en ontgoocheling, dan
ochtend had Hetty Blok als eerbetoon het verhaal ‘Debutanten’ voorgedragen,
weer in spot, hekeling en ironie’.142 Anna Blaman was vooral getroffen door Of-
eveneens voor de vara, en een dag later zond de avro een hoorspel uit dat geba-
fers... en het Naeff-thema van ‘de eenzame mens die gedwongen wordt het leven
seerd was op In den dop.149
me liefde voor het theater niet belemmerde’.
143
Hoe anders ook van toon en benadering,
Drie dagen na haar verjaardag werd zij gehuldigd door de Nederlandse pen
het was een thema waarin Blaman haar eigen werk herkende. Top Naeff was
in het Internationaal Cultureel Centrum in het Amsterdamse Vondelparkpavil-
getroffen door dit artikel van een collega voor wie zij tot dan toe weinig waarde-
joen. Voorzitter Victor van Vriesland schetste haar betekenis voor de Nederland-
ring had. Vrouw en vriend, Blamans roman uit 1941 over de erotiek als diepste drijf-
se literatuur en bood haar voor haar verdiensten voor het pen-Centrum het ere-
veer van de mens, had ze gelezen. Met de directheid van de schrijfster, die zij
lidmaatschap aan. Frans Mijnssen, die jarenlang penningmeester geweest was,
onomwonden als een ‘griezel’ betitelde, had zij moeite, maar Blamans artikel
werd eveneens tot erelid benoemd. Aan het diner zaten onder anderen aan Anton
sloeg een onverwachte brug. Top Naeff liet haar reserves los en schreef een harte-
van Duinkerken, Mary Dresselhuys, Joh. Tielrooy, haar opvolger bij Elsevier’s
lijke brief.144 Zij was ‘verrast’, bekende zij, omdat zij meende dat de afstand tus-
Maandschrift, Charlotte Köhler, Henriette Roland Holst, Constant van Wessem,
te leren begrijpen en te aanvaarden’.
460
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
461
Adriaan Morriën, Rien Marsman, Adriaan Roland Holst en Anna Blaman.150 Bor-
Top Naeff hield voor de Vlaamsche Club een interessante lezing, ‘Bij u en bij
dewijk moest wegens een langdurige ziekte tot zijn spijt verstek laten gaan en
ons’, waarin zij niet alleen terugblikte op de periode die haar als schrijfster had
schreef haar later een felicitatiebrief, waarin hij haar ‘de beste onder de levende
gevormd en de tijd voor de Tweede Wereldoorlog, maar vooral stilstond bij de
vrouwelijke Nederlandse prozaïsten’ noemde.
151
actuele literatuur en haar hoop en verwachtingen voor de toekomst uitsprak.162
Ook in Dordrecht ging haar verjaardag niet onopgemerkt voorbij. In de
‘Het was niet goed in den goeden ouden tijd,’ vatte ze het Tachtigers- en post-
Openbare Leeszaal in de Wijnstraat werd op 26 maart een tentoonstelling die
Tachtigerstijdperk bondig samen, ‘toen de gemiddelde schrijver zich geen meter
haar leven en werk belichtte geopend in aanwezigheid van Top Naeff. In een
van zijn huis durfde te begeven en bladzijden wijdde aan een geranium in een
dankwoord zei ze over geëxposeerde knipsels: ‘Ik ben slordig op mijn roem. Wei-
bloempot voor het keukenraam. Het werd òòk niet goed – misschien nog min-
nig lof of blaam heb ik bewaard. Ik ben zeer erkentelijk voor het feit, dat anderen
der,’ meende zij, toen schrijvers tussen de oorlogen in trachtten een literatuur te
152
Tot haar woede ontdekte zij er een geëxposeerde Deense
scheppen op Europees peil. Het interbellum zag zij vooral als een periode waarin
vertaling van ’t Veulen, waarvan zij het bestaan niet kende en die uitgever Jesper-
de polemiek de boventoon voerde en schrijvers elkaar bestreden en van elkaar
sen zonder toestemming én zonder royalty’s had uitgegeven.153
vervreemd raakten. Niettemin had die periode ‘knappe beschouwingen over de
het gedaan hebben.’
Op 9 mei was zij het middelpunt van een feest in Le Mail te Brussel, waar de
litteratuur’ opgeleverd en was het ‘dikwijls opbeurend en piquant om te lezen,
Vlaamse pen-Club haar een feestmaaltijd aanbood. Herman Teirlinck, net als
hoe Jan over Piet dacht, en Piet over Jan, en hoe Piet dan weer in ietwat gewijzig-
Top steunend op een stok, sprak haar warm toe en vertelde dat Heijermans met
de termen zijn vriend Jan de vulpenhouder recht in het hart stak.’ Het was echter
zijn dramaturgie nooit enige invloed op zijn toneelwerk gehad had, maar Top
ook de tijd waarin de door haar gesmade nieuwe zakelijkheid ‘de kunst van het
Naeff wel: ‘Dit is de enige vrouw, die mijn leven heeft bevrucht, op het literaire
verhaal’ om zeep had gebracht met producten waarin de mensen niet tot leven
plan...’154
kwamen, gepresenteerd in een ‘machtelooze stijl’. Voor drie ‘sterke en vrucht-
Ook aanwezig was de jonge schrijver Johan Daisne, een groot bewonderaar van Top Naeff en vooral van School-Idyllen.155 Als jongetje had hij via zijn moeder
evenknieën van de Vlamingen Elsschot en Walschap.
de meisjesboeken van Tine van Berken en Top Naeff leren kennen en sindsdien
In wezen echter veranderde er toch weinig, meende zij: ‘De eene generatie
was zijn liefde voor beiden dwepend en onverwoestbaar. ‘Zij en Tine van Berken
leeft en sterft achter de sluiers van den weereldweemoed, de andere pantsert zich
hebben me stellig voor het leven gemerkt. Ik ben ze zo dankbaar.’156 Ook toen hij
met hard cynisme en bravoure, maar allen moeten zij toch gaan door het vage-
157
al in de zestig was, herlas hij nog geregeld ’s nachts passages uit School-Idyllen.
vuur van ongeveer dezelfde innerlijke benauwenissen, levensonzekerheden en
Aan Tine van Berken had hij in 1945 een toneelspel gewijd, met haar naam als
doodsangst, om het te brengen tot één behoorlijke regel druks.’ In dat opzicht
titel. Toen hij dat voorbereidde, had hij Top Naeff benaderd om te vragen of zij
was er eigenlijk geen verschil tussen het sombere proza van Frans Coenen en het
Van Berken gekend had.158 Ook had hij haar reactie gevraagd op plannen voor
recent – in 1947 – verschenen De avonden van ‘den piepjongen auteur Simon van ’t
een filmbewerking van School-Idyllen die hij koesterde. Daar had ze weliswaar met
Reve’, ‘de ontdekking van dezen dag’. In deze roman was er weer sprake van her-
belangstelling maar ook nuchter op gereageerd, omdat het volgens haar ging om
kenbare mensen en had de auteur oog voor ‘het lang verguisd “détail”’ – hoewel
159
Tot een ver-
dat naar haar smaak in deze roman té ver,‘tot in zijn weerzinwekkendste détails’,
filming is het nooit gekomen. Sindsdien correspondeerden zij en Daisne, wiens
was doorgevoerd. ‘En het opmerkelijke van het geval schuilt dan ook niet in het
proza zij hoog aansloeg, af en toe met elkaar. De man die zijn haar kort liet knippen
feit, dat zulk een roman in dezen tijd weer, of nòg, geschreven werd, maar in de
beschouwde ze als ‘een meesterwerk’; zij zag er vooral in: ‘de onderstroom van
wijze waarop hij ontvangen is: bekroond met een particulieren prijs163, en gedu-
weemoed om het eeuwig tekort en de tragiek van het voor velen zoo onbegrijpe-
rende enkele, voor den auteur fabelachtige weken voor de groote litteraire
een meisjesboek ‘waaraan men met de jaren toch ontgroeit’.
160
lijk dwarsche en wreede leven.’
In Nederland was er niemand die zulk rijk pro-
za schreef, vond zij. In Brussel droeg Daisne een ‘huldevers’ voor, waarin hij zich ‘zoon’ noemt en andermaal dweepte met ‘Idyllen, school der eerste zoen’ en ‘mijn Jet’.161
462
bare’ auteurs maakte zij een uitzondering: Vestdijk, Bordewijk en Helman,
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
gebeurtenis van den dag aangezien. [...] Als alle uitersten, stierf dit succes een snellen dood. De avonden is alweer bijgezet op zijn plaats in de boekenrij. Maar iets van de verwondering om de zaak zelf is blijven hangen, en heeft onze oogen geopend voor nog andere symptomen van dezen aard.’
463
Zo’n ‘symptoom’ waarin zij een herleving van het proza zag zoals dat volgens
dat voor haar samenviel met ‘communistisch’. Het waren niet zozeer de idealen
haar behoorde te zijn, was de jonge novelle Oeroeg, het Boekenweekgeschenk
als wel het vurig propageren ervan dat haar irriteerde: ‘Ik heb altijd zoo’n hekel
1948 van Hella Haasse, dat volgens Top Naeff opgebouwd was ‘geheel naar de
aan die verkapte Bolsjewieksigheden en vind al dat “getuigen” voor iets wat voor
ouderwetsche eischen van het proza-verhaal, met alle aandacht en zorgvuldig-
ieder normaal mensch vanzelf spreekt, zoo onnoozel.’ Haar afkeer van actiegroe-
heid [...]. Hella Haasse heeft deze mooie novelle geschreven met de onbevangen-
pen en comités sprak mee, ‘nu de onbenulligste menschen maar steeds vereeni-
heid van een onbedorven debutante [...].’
gingen en comité’s oprichten voor “de vrede”, of voor wat anders onschadelijks,
Zij omarmde deze nieuwe uitingen van een eigentijds realisme. ‘Is het con-
de cultuur, de “menschheid”, en de hemel weet wat nog meer!’165 Kort daarvoor
servatisme – het conservatisme van een oude vrouw – dat mij verheugd doet zijn
was ze door Theun de Vries benaderd om mee te werken aan een op te richten
om deze stille revolutie – of contra-revolutie in de letteren, die tot de erkenning
‘Nationaal Comité van intellectuelen voor de vrede’. Ze had niet meteen afwij-
leidt van wat door de jaren heen waarde heeft verkregen; niet alleen als reliquie,
zend gereageerd, maar na enkele dagen antwoordde ze, zoals gewoonlijk be-
maar ook als levend bezit, als voorbeeld en stimulans? Neen – want dan zou het
schaafd-direct: ‘Het lijkt min of meer absurd een beweging voor de vrede niet
nieuwe realisme juist gelijk aan het oude moeten zijn, en dat kan niemand wen-
gaarne met je naam te willen ondertekenen; zelfs dan wanneer het geloof in de
schen. Niets keert ooit in dezelfde vormen terug.’ Experimenteren hoorde bij een
betekenis daarvan ten opzichte van de krachten, die over oorlog en vrede be-
groeiproces, dat zij het liefst in praktijk gebracht zag door, ‘laten we zeggen,
slissen, niet groot is.’ Toch tekende ze niet, omdat het initiatief haar te eenzijdig
Sartre’.
leek – ‘alsof alle gevaren slechts van één kant dreigden’. Die kant specificeert ze
De oorlogsjaren hadden een geheel nieuwe confrontatie van de mens met het
niet, maar ze doelt ongetwijfeld op het ‘rechtse’ Amerika.166 ‘Het linksche drij-
leven en van de mens met de mens tot gevolg en zouden op den duur, het kon niet
ven is niet goed te harden,’ had zij eerder in een brief geschreven, ‘alle literatuur
anders, weergaloze bouwstoffen aandragen voor de jonge generatie: ‘De stof zal
wordt door die soort kliekjes door den rooden bril bekeken. Het is niet zoozeer
afstand nemen en bezinken, zij zal kristallizeeren; en de kunst-van-het-woord
de tendenzliteratuur die ik haat, maar de mentaliteit van hen die haar propagee-
zal haar in beeld brengen. Het is daarop, dat de jongste generaties zich hebben
ren. Natuurlijk is er in dezen tijd aanleiding tot zekere tendenzen, en wie die
vòòr te bereiden. Een wereld vol wanorde en misverstand doet een beroep op
groote onderwerpen aan kan, mag het gerust doen. Maar ten slotte kan niemand
hen!’ Het was alsof zij de romans van W.F. Hermans al zag naderen.
ze nog aan, en blijft het bij keffen tegen ieder die van alle smetten vrij, nog wel
Haar lezing voor de Vlamingen laat niet alleen zien hoe gretig en betrokken Top Naeff het literaire leven volgde, maar is ook een welkome, bezonken nuance-
Twee jaar daarvoor had zij het in die tijd opzienbarende boek over de com-
ring van veel beknopte opmerkingen in haar brieven, die vaak niet verder reiken
munistische praktijken in de Sovjet-Unie van de voormalige Sovjetreferendaris
dan impulsieve, snerende oneliners over teleurstellende contemporaine litera-
Viktor Kravtsjenko Ik verkoos de vrijheid gelezen, waarvan zij vond: ‘Zelden las ik
tuur. Toen Bordewijk begin 1950 een prijs kreeg voor zijn gehele oeuvre, samen
een boek met zoo’n oprecht accent. De hemel beware ons voor dat regime! Een
met anderen die zich in cultureel opzicht hadden onderscheiden, schreef Top,
geluk, dat er voldoende menschen zijn in de Uno die dat spel doorzien, n’en dé-
die wel zijn werk als zodanig waardeerde, maar niet zijn stijl: ‘Het is zonderling
plais Theun de Vries en Jeanne van Schaik-Willink [sic].’167
hoe Bordewijk, die het a.b.c. van het vak nog leeren moet, aan zijn reputatie
Top Naeff hechtte erg aan het representatieve element; in het buitenland
komt? [...] Hoe leelijker je tegenwoordig schrijft, hoe mooier onze Regeering het
moest je ‘fatsoenlijk’ voor de dag komen, vond zij, en ook iemand als Emmy van
vindt. En wat een stoet “cultuur-dragers” bezitten wij langzamerhand! Een vage
Lokhorst, ‘met aangeplakte oogharen’168 was in dit opzicht geen succes. Het
164
associatie met bacillen-dragers kriebelt me in de pen.’
464
eens wat anders wil maken.’
mocht de pret niet drukken; Top Naeff genoot in Kopenhagen als eregast.
Nóg waren de festiviteiten rond haar verjaardag niet helemaal voorbij: begin
Het Nederlandse gezelschap besloot een hulde te brengen aan de door de
juni vloog zij naar Kopenhagen, waar zij eregast was op het pen-congres. Het
nazi’s vermoorde Deense schrijver en verzetsman Kaj Munk, door het leggen van
gezelschap, met onder anderen Annie Romein-Verschoor en Rein Blijstra, vond
bloemen bij een gedenksteen in het Koninklijk Theater. Top Naeff werd als oud-
zij niet erg aanlokkelijk – er waren ‘zulke ordinaire menschen’ onder, ‘en brutaal
ste uitverkoren dit te doen, maar een ‘hoffähige dichteres’, zo typeerde Annie
erbij’. Zij waren voor haar representanten van het nog immer verfoeide ‘links’,
Romein haar, die de bloemen gekocht had, liet ze met het oog op aanwezige pers-
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
465
fotografen niet los en ging met de eer strijken. Toen iemand uit het gezelschap
verzette zij zich, vergeefs, tegen Voor de poort als eerste deel, omdat dit boek stig-
zei dat dit nu niet de bedoeling was, reageerde Top Naeff: ‘Och, die mevrouw kan
matiserend zou zijn; het ‘oude gezanik’ over het aristocratische milieu en ‘de
er nog zo lang plezier van hebben en ik nog maar zo kort.’169
dame’ zou dan weer beginnen, vreesde ze; ‘In deze dierbare tijden zijn deze mal-
Van een deel van de Nederlandse gedelegeerden was zij niet gecharmeerd: ‘De
le onderscheidingen nog toegespitst: rechts of links.’175 In haar verzamelde wer-
bolsjewieksche manieren vallen in een dergelijk gezelschap niet mee. En een
ken werden haar meewarig-ironische kijk op het leven en haar allesbeheersende
schande voor Nederland was mijn dierbare uitgever B.[ert] B.[akker]. Een zuiplap
thematiek – eenzaamheid, onvervuldheid, hypocrisie, desillusies, ‘de bittere
van vroeg tot laat, van wien ze allemaal geld leenen, zodat niemand hem uit de
weemoed om de vergeefsheid’176 – nog eens goed zichtbaar.
p.e.n. wil schoppen, waar hij niet thuis hoort. (Houd dit maar vóór je, want iedereen kletst en ik zit zakelijk nog op een vervelende manier met hem in relatie) Wat gaat die vrouw beginnen die met hem trouwen wil!170 Met Emmy v. L. heb ik het,
Het jaar 1948 was voor Top Naeff een aaneenschakeling van eerbetoon en aan-
ondanks haar fantastisch uiterlijk, het best kunnen vinden. En natuurlijk met de
dacht. Waarschijnlijk heeft zij niet geweten dat haar naam ook nog even met de
Vlamingen. [...] Vic heeft zich goed gedragen. En Anneke [zijn vrouw] is aardig.’
P.C. Hooftprijs verbonden is geweest; het was Theun de Vries die haar voordroeg
Zij meende verder: ‘’t Jodendom begint weer te domineeren, die Duitsche emi-
als kandidaat voor de prijs van 1948, vanwege haar Royaards-biografie. In zijn
granten hebben zoo goed Engelsch geleerd, dat ze zich als Engelschen laten gel-
top drie plaatste hij haar boek op nummer één, boven Vestdijks De Poolse ruiter.
den en geen oogenblik hun mond kunnen houden.’ Het is niet haar enige deni-
Eigenlijk wilde De Vries het hele oeuvre van Top Naeff bekronen, argumenteer-
grerende opmerking over Joden in een brief. Zo schreef zij eens aan Kitty dat zij
de hij, maar de P.C. Hooftprijs was nu eenmaal geen oeuvreprijs.178
niet naar ‘die jodenpartij’ zou gaan171 en betitelde de toegeeflijke vriendelijkheid
De zomer van 1948 ging grotendeels op aan correctie van drukproeven van
van Van Vriesland als ‘de onderdanigheid van het ras’. Top Naeff behoorde tot de
oud proza voor haar verzameld werk. Het moet confronterend voor haar geweest
Nederlanders die ook na de oorlog hun (latente) antisemitisme niet overwonnen
zijn; van nieuwe verhalen kwam niet veel meer. Af en toe schreef ze er een, meest-
hadden. Overigens was zij in haar opvattingen niet rigide. Zij hield van Van
al in opdracht. Toen ze op verzoek van Het Parool een schetsje schreef, dacht ze:
Vrieslands ‘charmante geest’, vond dat hij als voorzitter van de pen tactvol op-
‘wat is het toch een gezellig werk, jammer dat ik het zoo weinig meer doe!’ Kitty
172
trad en sloeg zijn literaire deskundigheid hoog aan.
de Josselin de Jong attendeerde haar op de signatuur van Het Parool, maar daar
In de loop van 1948 verschenen, ter ere van haar zeventigste verjaardag, de
reageerde Top pragmatisch op: ‘Ja, dat is waar, het Parool is P.v.d.A. Aan zulke
eerste delen van haar vijfdelig Verzameld belletristisch werk. Uitgeverij P.N. van
politieke bijzonderheden denk ik nooit. Ze vroegen (in een serie) een schetsje van
Kampen & Zoon n.v. en Em. Querido’s Uitgeversmij. n.v. hadden hiertoe samen
500 woorden, akelig kort, waar ze ƒ 40 voor betalen. Voor deze verleiding ben ik
het initiatief genomen. Het was een eervolle uitgave – per deel zeven gulden vijf-
bezweken.’ Haar ‘schetsje’ – ‘Het interview’ – paste goed in de sfeer van het oor-
tig, compleet 35,50 –, maar die leek al tijdens haar leven een streep onder haar
spronkelijk ondergrondse Parool. Top Naeff treedt erin op als de ‘ik’ die geïrri-
oeuvre te zetten. Niet voor niets typeerde Top Naeff in haar bekendenkring de
teerd is door een jong meisje, dat onaangekondigd voor een interview aanbelt en
serie zwarte linnen banden als een ‘praalgraf’. Eigenlijk was het meer een uitge-
dit onhandig afneemt. Tot blijkt dat de interviewster in de oorlog illegale kran-
breide bloemlezing dan een echt verzameld werk: alleen de bellettrie werd erin
tjes heeft rondgebracht. ‘“Och, lieverd, was jij dat! Was jij dat zachte belletje...
opgenomen – en juist op dit terrein presteerde ze nog maar weinig. Tot haar spijt
avond aan avond... in ’t stikkedonker en in onnoemelijke gevaren! [...].” Ik hield
173
en ook haar essays en de meisjesboeken
me groot. Van sentimentaliteiten zijn ze niet gediend. “Je moest maar bij ons
ontbraken in deze verre van wetenschappelijke uitgave, waarin drukgeschiede-
blijven eten,” slikte ik, zo zakelijk mogelijk. “Dan maken we vanavond samen
nis of bronnen niet verantwoord worden. Ook een inleiding ontbreekt. Enkele
het interview.”’179
bleven haar toneelkritieken erbuiten
466
De serie zou behoorlijk verkopen: Querido kon haar over 1948 een bedrag van ƒ 8.465,83 uitkeren voor ongeveer negenduizend verkochte exemplaren.177
verhalen uit haar bundels werden weggelaten omdat ze in Top Naeffs ogen geen
‘Het interview’ bewijst opnieuw dat Top Naeff aanleg had voor het schrijven
genade meer vonden. Enige andere, nooit eerder gebundeld, kregen wél een
van columns. Ook een bijdrage in het nieuwe blad Benelux, dat artikelen en ver-
plaats. Een zeer omvangrijke correspondentie met Alice van Nahuys laat zien
halen in het Nederlands en in het Frans bracht, laat het zien. In ‘Anekdote met
hoe fanatiek, kritisch, gewetensvol én zakelijk Top met haar werk omging.174 Zo
moraal. Boeken zijn geen smokkelwaar’180 beschrijft ze geestig het bezoek van
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
467
twee douanebeambten die haar komen ‘verhoren’ over boeken die ze naar België
Ze kreeg wat meer ruimte voor eigen werk nadat ze twee belangrijke besluiten
gestuurd had. Op haar beurt gispt de ‘ik’ dat boeken geen smokkelwaar zijn en
had genomen, waarvan één al uitgevoerd was. Eind mei had zij min of meer
houdt ze een pleidooi voor vrij verkeer van boeken binnen een klein taalgebied.
abrupt een streep onder vele jaren toneelschoolexamens gezet. Bijna terloops
Dit soort ‘stukjes’ zijn geschreven in een bondige, humoristische stijl en zijn
vertelde zij het aan Kitty: ‘Zat er knus naast Jeanne [van Schaik-Willing] in het
veel sterker dan het enkele meer traditionele verhaal waar Top Naeff met moeite
Theater de la Mar, en bood aan het einde van den dag mijn ontslag aan. Erle-
nog toe kwam, zoals ‘...het water was veel te diep...’, dat zij voor Vrij Nederland
digt.’184
181
Dat was het gevolg van een bezoek dat Simon Carmiggelt haar
De Toneelschool had haar kort daarvoor heel veel tijd gekost, toen zij in het
gebracht had om haar namens het weekblad te vragen nog één keer een toneel-
najaar van 1947 geregeld naar Amsterdam gereisd was, om daar te vergaderen
kritiek te schrijven. De faciliteiten waren aantrekkelijk: ze zou per auto worden
over een te benoemen directeur voor de Toneelschool. In december 1946 was
gehaald en gebracht, maar ze had er geen zin meer in. Carmiggelt schreef later:
directeur Jan Walch vrij plotseling overleden. Hij was in 1939 Balthazar Verha-
‘“Ach nee,” zei ze, “’t Is vast lelijk. En dan moet ik dat schrijven. En dan ontmoet
gen opgevolgd, die naar Zuid-Afrika was vertrokken. ‘[...] hoe eer we hem kwijt
ik later die mensen en dat vind ik vervelend. Vroeger niet. Maar nu ben ik te oud
zijn, hoe liever ’t mij is,’ had Top indertijd aan Mijnssen geschreven. Ze had Ver-
voor dit soort dingen.”’ Hij was getroffen door ‘haar manier van spreken[,] een
hagen er altijd van verdacht dat hij zijn leerlingen met vooroordelen jegens Roy-
mooie lijzige ironie, die ook niet week als zij enthousiast werd [...]’. Zij vertelde
aards had opgevoed.185 Na veel overleg had Jan Walch186 Verhagens functie over-
hem die middag veel over toneelstukken die zij gezien had, toonde hem foto’s.
genomen. Top Naeff stelde zich in de aanloop tot zijn benoeming professioneel
‘Toen de klok vijf sloeg, offreerde zij mij plotseling een mooi, ouderwets glaasje
op: zij mocht Walch niet, zijn toneelstukken vond zij niet sterk en zij leefde met
madeira.’ Carmiggelt zou haar nog enkele malen ontmoeten, ook bij de opening
hem ‘in onmin’187 nadat hij indertijd aan de kant van Van der Horst en Musch
van een tentoonstelling van een tekenaar in Dordrecht. Na de officiële opening
gestaan had toen die haar de toegang tot de schouwburg weigerden. Maar deze
zou Carmiggelt een verhaaltje voorlezen, dat door de onverwachte afwezigheid
persoonlijke antipathieën vond zij ondergeschikt aan de status van Walch, aan
van de degene die zou openen ineens de hoofdmoot van de middag werd, ‘een
wie de Toneelschool volgens haar een goede directeur zou hebben.‘Bij verkiezin-
wat schraal menu’. Na afloop zei Top Naeff, die er ook was, tegen Carmiggelt: ‘Ik
gen laat ik nooit sympathie en antipathieën werken; dat moet afgescheiden blij-
heb altijd geweigerd tentoonstellingen te openen. Omdat ik er geen verstand van
ven’188, schreef zij eens. In de Royaards-periode was dat wel anders geweest.
schreef.
heb. Maar zoals U het doet, ach, zo kan ik ’t eigenlijk óók wel....’182 Tijdens zijn
Nu Walch was overleden, zag Top Naeff in Ben van Eysselsteijn een goede
bezoek aan Top Naeff ving Carmiggelt niet alleen bot wat betreft toneelrecen-
opvolger, maar deze kandidaat was afgewezen.189 Een andere suggestie van haar,
sies; ook in een vaste rubriek in Vrij Nederland waar hij haar voor vroeg, had zij
Willy Pos, werd aanvankelijk ook niet gesteund, maar leidde toch tot diens
geen zin. ‘Nu krijgt hij – ’t is een aardige jongen, een verhaaltje, tot troost, maar
benoeming.190 Het was haar laatste wapenfeit voor de Toneelschool.
183
Dat werd ‘...het water was veel te diep...’, een verhaal
Ook het pen-bestuur ging zij verlaten, eenvoudigweg omdat het haar tijd
over een jongen die na een ernstig ongeluk in een ziekenhuis naar het einde toe-
werd. Deze stappen, die het einde markeerden van dierbare perioden, nam zij
leeft. Opnieuw borduurde Top Naeff voort op een vertrouwd thema: de jongen
zonder enige sentimentaliteit. Zij had genoeg andere vormen van afscheid
had een geheime relatie met een getrouwde vrouw. Zij bezoekt hem in het zie-
gekend.
ik moet het nog schrijven.’
kenhuis, maar hij beseft dat het in wezen ‘over’ is. Met de herinnering aan de periode die nog illusies in zich borg, verlangt hij naar het einde.
Op 6 september 1948 was Top Naeff in Amsterdam aanwezig bij de inhuldiging
Opvallend is dat in dit weinig sprankelende, ouderwetse verhaal weer een
van koningin Juliana. Schölvinck had voor een plaats in de Nieuwe Kerk
kleine verwijzing naar het toneel is opgenomen, als de hoofdpersoon zijn gelief-
gezorgd. Ze was onder de indruk. ‘De heele sfeer in de kerk, de verlichting en de
de voor altijd ziet verdwijnen.‘Als in een toneelstuk van Ibsen. Hoe weinig veran-
stilte, en daarin die gevoelige stem. Ik had een, naar omstandigheden, gunstig
derde het leven. Alleen wij veranderen. Op onbegrijpelijke, soms onherkenbare
plaatsje, waar niemand mij zag, maar waar ik alles zag wat ik zien wou, mits de
wijze. De een deed er lang over, de ander kort.’
heeren vóór mij niet al te opstandig waren.’191 Kort daarna reisde zij opnieuw voor een kuur naar Spa, waar zij vooruitgang bespeurde en de artsen tevreden
468
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
469
over haar waren. Thuis zette zij haar massages voort en voelde zich daar goed bij.
lebundel Sophia in de Koestraat van Amoene van Haersolte.196 Zij bewonderde het
De sfeer in het huis in de Johan de Wittstraat was fundamenteel veranderd en
werk van deze altijd marginaal gebleven schrijfster, ondanks gebreken die ook
dat lag niet alleen aan de verhuisde opgezette vogels. Het Franse gezinnetje was
zij signaleerde, zoals ‘een zeker arrangement’ waar het folkloristische bijzonder-
er nu ruim een jaar en Top en Wim konden zich een leven zonder ‘Madame’, haar
heden betreft en het feit dat de essentie soms moeilijk te vinden was.197 Van Haer-
192
echtgenoot en vooral hun zoontje niet meer voorstellen.
Acht jaar was Serge 193
nu, en Top adoreerde hem: ‘de vreugde van mijn ouden dag’.
Zij had ervan
genoten toen hij zijn eerste sinterklaasfeest meemaakte en hij al om zes uur
solte had in 1947 de eerste P.C. Hooftprijs, ingesteld bij Hoofts driehonderdste sterfjaar, gedeeld met Arthur van Schendel, aan wie de prijs postuum werd toegekend.198
’s ochtends ‘Zie de maan schijnt door de bomen’ boven haar slaapkamer zat te
Top Naeff had Van Haersolte een waarderende brief gestuurd over Sophia in de
zingen, wat haar ‘zoowel om zijn allerliefst stemmetje, als om al wat er voor mij
Koestraat199, en stuurde er een artikel over naar Critisch Bulletin. De redactie
aan die maan vastzit, ontroerde voor den heelen dag’.194 Het was waarschijnlijk
retourneerde het, omdat zij vond dat Top Van Haersolte op een te hoog voetstuk
voor het eerst dat dit lied in haar huis klonk.
plaatste. Top schreef vinnig terug dat zij haar ‘critische sporen’ toch wel verdiend
Voor het eerst ook werd de gehate jaarlijkse kermis achter haar huis draaglijk
had en nog steeds wist wat zij schreef. Verder maakte zij er weinig woorden aan
nu Serge daar zo van genoot. Top stopte het jongetje een rijksdaalder in zijn
vuil, omdat zij vond dat een redactie soeverein is.200 Nu echter las zij Donkers
hand en verschool zich achter een pilaar om te zien hoe hij zich in de draaimolen
korte, positieve bespreking waarin zij de essentie van haar eigen geweigerde arti-
vermaakte.
kel herkende. In een brief aan de bespreker schreef zij onomwonden wat zij van
Ook haar man hechtte zich aan het jongetje. Zowel Top als Wim maakte graag
hem vond.
een wandeling met Serge op straat, hand in hand – afzonderlijk, nooit als echt-
‘Waarde “A.D.”
paar.
Wij verbazen ons tegenwoordig over niet veel meer maar hier sta ik toch van te kijken: een éloge op het boekje van mevrouw van Haersolte in het “Critisch
Top Naeff werkte dat najaar gedreven aan een boek dat niet bij haar paste: haar
Bulletin” van Nov. jl, die in wezen voor de mijne niet onder doet! Zelfs een toe-
levensverhaal. Uitgeverij Bruna had het plan opgevat een serie kleine – honderd
speling op “Wuthering Heights”, die ik in mijn copy, om de maat niet te vol te
bladzijden – autobiografieën van Nederlandse, Vlaamse en Zuid-Afrikaanse
meten [...], had geschrapt, vind ik in het artikeltje van “A.D.” in ere hersteld.
schrijvers uit te geven en had haar benaderd hieraan mee te werken. Zij reageerde
Het optreden van het “C.B.” jegens mij was indertijd al onbehoorlijk en grie-
positief, al had ze bedenkingen tegen het autobiografische genre. Literatuur was
vend genoeg, maar wat ervan te denken, nu mij blijkt dat daar zelfs geen eerlijke
voor haar nu eenmaal geraffineerde maskering en directe zelfopenbaring lag
overtuiging, die ik toch van U als hoofdredacteur verwachten mocht, aan ten
helemaal niet in haar lijn. Zij had in haar inmiddels lange schrijverscarrière maar
grondslag heeft gelegen!’201 Zij verweet Donker dat hij zich nu conformeerde
weinig interviews gegeven – en dan nog met tegenzin – en wat ze daarin aan per-
aan de waardering die Van Haersolte ten deel was gevallen door de toekenning
soonlijke confidenties had prijsgegeven was vrijwel nihil. Toch vond ze het ini-
van de P.C. Hooftprijs. Een kennelijk geschrokken Donker reageerde per om-
tiatief van Bruna wel een uitdaging. Het bood haar de gelegenheid iets vast te
gaande – zijn brief bleef niet bewaard – maar daarmee was voor Top Naeff de lei
leggen van een voorbije, dierbare periode en beminde doden nog een keer tot
niet schoon. Zij betichtte de redactie in een brief van 17 december van ‘een onheu-
leven te wekken, al was het slechts door het noemen van hun namen.
sche handelwijze’ tegenover ‘een critica, van wie je kon weten dat zij haar verant-
‘Ik ben goed aan het werk,’ schreef zij op 16 oktober 1948 aan Kitty. Zij hoopte
woordelijkheid kent, en niet over één nacht ijs gaat’ en formuleerde andermaal
met haar boekje ‘het onuitstaanbaar genre’ van de autobiografie te kunnen ‘vere-
haar grieven. Maar ook schreef ze: ‘Voor het overige maak ik geen ruzie. Wat ik
195
delen’.
Net zoals in andere perioden in haar leven domineerde ook nu het journalistieke, essayistische element.
470
geschreven heb, geldt de redactie C.B. d.w.z. den aansprakelijken redacteur. In ons gewone doen zal ik het prof. Donkersloot niet nahouden.’ Vijf dagen later, opnieuw na een niet bewaard gebleven reactie van Donker, kwam zij nog eens
Haar werklust kreeg even een knauw toen zij in het decembernummer van
kort op de kwestie terug en eindigde zij eveneens mild: ‘[...] maar, zooals gezegd,
Critisch Bulletin een bespreking van ‘A.D.’ – Anthonie Donker – las over de novel-
ik ben niet van plan daarover te blijven kankeren. Tegenover deze zwarte blad-
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
471
zijde hebben wij in den vriendschappelijken omgang van jaren gelukkig ook vele
een door De Bijenkorf georganiseerde ‘Literaire Markt’ in het kader van de Boe-
witte geschreven. Vrede op aarde – we moeten eraan blijven gelooven, en geluk-
kenweek. Auteurs gingen in het Amsterdamse filiaal boeken verkopen – niet
kig Nieuw-Jaar.’
hun eigen werk, maar dat van collega’s. Aan een ‘eretafel’ zou het werk van over-
Dit kleine brievenfeuilleton is typerend voor Top Naeff. Zij was eerlijk en
leden schrijvers verkocht worden. De opzet was dat auteurs en lezers op een ont-
rechtstreeks, had het hart op de tong, maar bezat de klasse niet verbolgen op het-
spannen wijze met elkaar in contact zouden komen. Samen met onder anderen
zelfde aambeeld te blijven hameren. Wie gevoelig was voor de eerste eigenschap-
Donkersloot en Van Vriesland zat Top Naeff in het ‘Initiatief-comité’ voor deze
pen, vond haar moeilijk in de omgang, scherp, vinnig – wie de hele Top Naeff
manifestatie, die zij in wezen maar raar vond: ‘Hevig Amerikaansch, vrees ik.’206
begreep, waardeerde haar oprechtheid en haar vriendschap, die het volle pond
Haar eigen werk, net zoals dat van de anderen die in de organisatie zaten, bleef
gaf aan hen die het in haar ogen waard waren, ook als deze eens uitgleden.
buiten de verkoop. Een deel van de opbrengst zou vloeien naar het Ondersteuningsfonds van de Vereniging van Letterkundigen.
Haar conditie was mede door modderbaden en massages draaglijk, maar echt
Zij trok al op donderdag naar Amsterdam, om daar ’s avonds het Schrijvers-
goed voelde Top Naeff zich nooit. Het zou nog wel een jaar duren voor zij zich
bal bij te wonen. Zij genoot zó van Albert Vogels voordracht van Couperus’ ‘De
met olympisch kampioene Fanny Blankers-Koen kon meten, schreef ze in een
naumachie’ dat zij, volgens een krantenverslag ‘de geenszins snel tevredene’, in
brief.202 Zonder stok lopen ging niet meer, maar dat belette haar niet, wanneer
de pauze onrustig naar Vogel zocht om hem te vertellen hoe voortreffelijk hij dat
zich mogelijkheden aandienden, Dordrecht in te ruilen voor een aantrekkelijker
verhaal had voorgedragen.207 Collega’s kwamen bij haar langs om een praatje te
oord. Op 22 januari 1949 hield zij een kleine voordracht in Den Haag bij gelegen-
maken, als bij een vorstin die audiëntie houdt. Als zij eenmaal zat, voelde zij zich
heid van een boekententoonstelling en bleef zoals gewoonlijk na afloop plakken,
fit – maar het opstaan was zó pijnlijk dat zij dit zo lang mogelijk uitstelde. Het
in gezelschap van onder anderen Van Duinkerken en Georgette Hagedoorn, die
nachtbraken, waaraan zij zich altijd vol ijver had overgegeven, had een prakti-
drie jaar later met Martinus Nijhoff zou trouwen. Rond twee uur in de nacht
sche dimensie gekregen. Voor het gemak bleef zij twee nachten in American
bracht Bert Bakker haar samen met Anna Blaman in zijn auto naar hotel Termi-
logeren, net zoals in vroeger dagen toen zij voor De Amsterdammer naar de
nus en reisde vervolgens verder naar Rotterdam, om daar Blaman af te zetten.
schouwburg ging.
Blaman fascineerde Top Naeff. ‘Ik kom over die Anna niet uitgedacht. Zulk haast
Op zaterdagochtend 26 februari begaf een gevarieerde stoet van schrijvers
vies realisme, voorgedragen met een engelenstem van allerliefste klank. Talent
zich naar de verkooptafels in de grote lichthal, eerste etage, van De Bijenkorf.
heeft ze ongetwijfeld, maar ’t is onbegrijpelijk hoe iemand zóó kan appuyeeren
Bloem had zich opgekrikt tot dit evenement, evenals Jef Last, Adriaan Roland
op détails, die in geval noodig (karakteristiek) met één keer gezegd konden
Holst, Henriëtte van Eyk, Madelon Székely-Lulofs en Annie Romein-Verschoor.
203
‘Hoe is het mogelijk dat iemand met zó’n mooie stem zó afschuwelijk
Van de jongere generatie waren onder meer aanwezig Godfried Bomans, Simon
schrijft!’ zei ze ooit.204 Dat afschuwelijk schrijven gold Blamans stijl, die zij lelijk
Carmiggelt, A. Marja, Adriaan Morriën, Adriaan van der Veen, Ed. Hoornik, Bert
en slordig vond; daarnaast bleef zij vasthouden aan haar principe dat de sugges-
Voeten en Theun de Vries. Na afloop ontmoetten zij elkaar in de lunchroom,
tie sterker is dan het expliciete. Het lesbische van Blaman accepteerde ze, maar
waar zij genoten van een koud buffet. Terugblikkend vond Top Naeff de boeken-
het was voor haar een verre wereld. ‘Ze was tolerant, maar haar houding was er
markt niet onaardig, al waren de bezoekers niet al te koopkrachtig. Vooral de
toch wel een van tegenzin. Ze was van huis uit zó tegen die dingen’, zo oordeelde
dunne boekjes werden verkocht, de duurdere dikke vrijwel niet.208 Niettemin
een goede bekende van haar. In een van haar boekbesprekingen in Elsevier’s
was de markt een groot succes en het begin van een traditie. Een roulatieschema
Maandschrift plaatste zij de lesbische liefde tegenover ‘de normale min’ en zag zij
zorgde in de daarop volgende jaren voor literaire, non-fiction- en kinderboeken-
homoseksualiteit als een ‘speling der natuur’ waardoor de vrouwelijke hoofd-
markten in verschillende filialen.209
zijn.’
persoon uit het besproken boek ‘gedoemd is van de normale bevrediging der tot
De kennismaking met Adriaan van der Veen, de jonge redacteur Letteren bij
het moederschap bestemde vrouw af te zien’. Niettemin (ver)oordeelde zij niet,
de nrc, was haar aangenaam. Zij had zijn genuanceerde artikelen over het ‘tribu-
‘want alle moraal is menschenwerk’.205
naal’ dat aan Anna Blaman en de strekking van haar Eenzaam avontuur was
Zij zou Blaman niet lang daarna weer ontmoeten bij een nieuw fenomeen:
472
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
gewijd, waarin hij het opnam voor de schrijfster die door enkele collega’s fel was
473
aangevallen, met instemming gelezen. Toen zij Van der Veen op de boekenmarkt
die haar portret schilderde. Hij logeerde enkele dagen bij de Van Rhijns om
zag, kon zij zich niet voorstellen dat hij, ‘met zijn jongensgezicht’ deze artikelen
ononderbroken te kunnen werken. Top mocht hem, maar vond het lange pose-
‘met zooveel wijze waardigheid’ geschreven kon hebben.210
ren en het veelvuldig moeten praten slopend en had gaandeweg steeds minder
Voor zover zij kon, bleef zij het theateraanbod volgen. Vaak schreef zij na
vertrouwen in het resultaat. Zij zag in dat ‘men zijn ijdelheden bijtijds moet
afloop een lange brief aan Mijnssen, waarin zij haar indrukken noteerde. Op 31
afzweren’ en vond in de eindfase: ‘Een mensch overschat geloof ik, gauw zijn
maart stuurde zij hem een privérecensie over een voorstelling van King Lear, met
schoonheid, maar op zijn voordeeligst ben ik, ook volgens Wim, niet.’215 Toen zij
Van Dalsum in de hoofdrol. Hij had ‘houding’, vond ze, ‘vooral plastisch, met
later een dochter van Rueter ontmoette, zei deze in aandoenlijke en pijnlijke
veel fijne schakeering, zoodat me bij uitzondering zijn overslaande stem minder
openheid: ‘Ik zou U heelemaal niet gekend hebben naar het portret dat vader van
gehinderd heeft’. De vrouwenrollen vond zij erg zwak, maar toch had de hele
U maakte.’216
voorstelling ‘tenminste de bekooring, dat ze er op gewerkt hadden, en ieder gaf
Traditiegetrouw vertrok zij eind augustus naar Spa om op verhaal te komen. ’s Morgens liet zij zich naar de baden vervoeren, verder luierde zij op het door
wat hij had’. Niet lang daarna zag zij Tramlijn begeerte, de Nederlandse versie van Tennessee
bossen omringde gazon voor haar hotel. Het was te warm om tot activiteiten te
Williams’ recente A Streetcar Named Desire, dat zij ‘zeer mooi’ vond, en dan vooral
komen en zelfs brieven of kaarten schrijven schoot erbij in. De eerste week was
de rol van Ank van der Moer als Blanche: ‘In lang zag ik niet een zoo prachtig en
het prettigst: toen kende zij haar medehotelbewoners nog niet en dat gaf rust.
211
Zij vond haar ‘een groote actrice’. Voor wat het contem-
‘Later kwamen er wat aardige menschen, maar hoe aardig ook, dat is mij gauw te
poraine toneel te bieden had, wisselde haar waardering met het weer. Toen zij de
veel, wanneer elke dag met “bonjour Madame, vous avez bien dormie [sic]!”
86-jarige Marie van Eijsden-Vink op de radio een monoloog hoorde voordragen,
begint en in een soortgelijke wensch voor mijn nachtrust eindigt.’217
zuiver doorwerkte rol.’
vond zij haar ‘een voorbeeld van dictie en schakeering, waaruit pijnlijker dan ooit duidelijk werd, dat, wat ze tegenwoordig “Tooneelspelen” noemen, eenvou-
Zo maakte zij haar leven zelf vol en druk – en deed daar dan in haar brieven met voldoening én vermoeidheid verslag van.
dig geen tooneelspelen meer is.“Uitbeelden met het woord”... wie doet het nog?’ Uit respect voor haar staat van dienst bleef de Toneelschool haar uitnodigen
Het najaar van 1949 bracht twee teleurstellingen. Jaap Romijn kwam haar na-
voor het bijwonen van de eindexamens, ook nu zij niet meer in de examencom-
mens uitgeverij Bruna persoonlijk ‘met een gezicht van oude lappen’218 vertellen
missie zat. Voor de lichting van 1949 kreeg zij een invitatie voor twee personen en
dat de geplande serie autobiografietjes niet doorging. Simon Vestdijk en Antoon
zij nodigde Mijnssen uit haar gezelschap te houden. ‘Ik vind het een knus plan,
Coolen, die ook voor het project benaderd waren, schoten niet op en daarom had
we kunnen gezellig samen zitten roddelen en er ook lang plezier van hebben,
Bruna besloten van de hele serie af te zien. Omdat Tops bijdrage wél klaar was,
212
want die examens worden altijd gekenmerkt door een ellenlang programma.’
wilde Romijn deze graag zelfstandig uitgeven, maar daar bedankte zij voor.
Wat zij zag, leverde voor haar geen openbaringen op, maar zij maakte een uit-
Kwaad vond zij dat Bruna ‘sowieso een slechte uitgever’ was en ze vroeg haar
zondering voor ‘dat eene jongetje v. Ulsen’. Henk van Ulsen was dan ook cum
manuscript terug. Na alle werk dat zij eraan gehad had, vond zij het echter zonde
laude geslaagd. Waardering voor haar toneelkennis en -inzicht bleek ook uit een
er verder helemaal niets meer mee te doen, maar ook meende zij dat een zelfstan-
uitnodiging van de nrc om een groot stuk ter gelegenheid van Strindbergs hon-
dige uitgave buiten het geplande reeksverband erg pretentieus zou zijn. Toch
derdste geboortejaar te schrijven. Wat zij over Strindberg schreef werd door ken-
legde zij haar tekst voor aan Alice van Nahuys van Querido. Deze uitgeverij had,
213
ners hoog aangeslagen.
druk van Top Naeffs Charlotte von Stein gemaakt, een succesvolle uitgave die snel
meestal net iets te laat arriveerde, sloeg zij niet over. Zij zat aan tafel tegenover
was uitverkocht.219 Anthonie Donker typeerde het als ‘een bijna onopgemerkt
Godfried Bomans, die zij in een brief aan Mijnssen typeerde als ‘jonge vriend van
meesterwerkje’ dat ‘een meesterprijs voor het essay zou verdienen en dat ook een
Thijm’ en die zij ‘even onweerstaanbaar gek als hij praat, als wanneer hij schrijft’
vertaling dubbel en dwars verdient’.220 Top was tevreden over Querido en het
vond.214
contact met Alice van Nahuys was prettig. Daarom besloot ze uiteindelijk haar
In diezelfde tijd werd zij in beslag genomen door de schilder George Rueter,
474
in het kader van het tweehonderdste geboortejaar van Goethe, een fraaie her-
De jaarlijkse vergadering van de Vereniging van Letterkundigen, waar zij
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
kleine autobiografie toch maar te publiceren.
475
Verder waren er strubbelingen met een toneelstuk, Zie de maan schijnt..., dat zij
regisseur er iets van kon maken en daarom deed zij moeite het gespeeld te krij-
gespeeld probeerde te krijgen. Zij had het al enkele jaren geleden geschreven en
gen, het liefst in de wintertijd omdat het stuk daar zo goed in paste. In september
trachtte het al enige tijd te slijten aan een gezelschap. Dat ging moeizaam, want
1947 had zij het aan Cor Hermus gestuurd, maar die had het al snel geretour-
het stuk was in verschillende opzichten gecompliceerd. Het speelde aan de voor-
neerd omdat hij zijn repertoire al bepaald had. Een halfjaar later probeerde zij
avond van de Tweede Wereldoorlog in een notarisgezin dat door conventies naar
het bij Cees Laseur, die de dialoog goed vond, maar het stuk als zodanig te som-
de buitenwereld harmonie en warmte uitstraalt, maar moreel en financieel op
ber. De lichtpunten die zij op het einde had aangebracht werden volgens hem
instorten staat. Alle gezinsleden leven langs elkaar heen in eenzaamheid. Een
overschaduwd door de suggestie van een dreigende oorlog, ‘een oorlog, die wij
reeks catastrofes treft het gezin en dat werkt uiteindelijk bevrijdend. ‘Wij zien
helaas reeds hebben beleefd en waar wij nog te emotioneel tegenover staan, zo-
dan op kleine schaal, wat wij in de eerste bezettingsjaren op grote schaal hebben
dat er van objectiviteit hieromtrent nog nauwelijks sprake kan zijn. Een herin-
ervaren,’ schreef Top Naeff als tekst voor het programmaboekje, ‘in een veran-
nering hieraan lijkt mij voor het ogenblik nog te voorbarig.’224 Daarnaast had hij
derde samenleving ontdekte men zowel zichzelf als zijn medemens in een
moeite met de symbolische figuren, die volgens hem ‘haast ironisch’ tegenover
schijnbaar nieuwe gedaante, bij een noodgedwongen, doch niettemin natuurlij-
de realistische personages stonden. Die lichte spot was nu juist de opzet van de
221
ke bereidheid elkander bij te staan in kommer en gevaren.’
Idealen en conven-
ties worden ingeleverd voor een compromis met het leven.
schrijfster. Top was teleurgesteld, maar dankbaar voor het serieuze commentaar van
Alle bekende Naeff-motieven zijn in Zie de maan schijnt... aanwezig: de span-
Laseur, waar zij zich echter in één opzicht niet in kon vinden: zijn oordeel dat het
ning tussen schijn en werkelijkheid, het lot van het fin-de-sièclemeisje dat arge-
stuk te weinig opwekkend was. ‘De dessous van alle menschenlevens, met weini-
loos en dom gehouden het huwelijk in glijdt, de valsheid van lege conventies en
ge uitzonderingen, zijn een aaneenschakeling van menschelijke tekorten en stil-
fatsoen, en eenzaamheid en onbegrip. ‘Wij blijven elkander een raadsel... tot
le benauwenissen. Wanneer dit aan den dag treedt – plotseling, door een schok
222
onzen laatsten snik,’ zegt een van de toneelfiguren.
van buiten, een oorlog of, zooals in mijn geval, een familiecatastrophe – wordt
In het stuk triomfeert uiteindelijk solidariteit, die de mens kan opheffen uit
dikwijls meteen, in het ongeluk, een ongekende gemeenschapszin gewekt. [...]
egoïsme en benepenheid. In dit opzicht is Zie de maan schijnt... een relatief modern
Ik kan dit procès, met het uiteindelijke, moeilijk, maar dapper aanvaard compro-
stuk. De hele opzet van een vermolmde familie die tot inzicht komt, was echter
mis, niet “somber” vinden. De biecht en het compromis zijn nu eenmaal de eeni-
eind jaren veertig in deze vorm vieux jeu. Daarbij is veel tekst te expliciet in de
ge uitwegen in dit verwikkeld leven.’225
monden van de personages gelegd en is de catharsis op het eind erg uitgesproken
Ook Ko Arnoldi, directeur en artistiek leider van het Rotterdams Toneel226,
en moralistisch. Daar staat tegenover dat Top Naeff speelse elementen in haar
kreeg het stuk te lezen. Mocht hij het gaan doen, dan zou zij graag zelf veel aan
stuk gevlochten had die ‘nieuw’ aandeden. De handeling is geplaatst in de de-
de regie willen doen, schreef Top aan Mijnssen, die zij het stuk ter beoordeling
cembermaand en twee aan die periode gerelateerde fantasiefiguren, een Zwarte
had toegestuurd.227 Zij praatten er vervolgens een uur over en voor Top werd dat
Piet en een Kerstmannetje, becommentariëren de gebeurtenissen als een soort
‘een van de liefste en prettigste uren die we samen in ons lange leven doorbrach-
moderne rei. Ook enkele andere symbolische personages, zoals een verpleegster,
ten, en het zijn er toch al heel wat, zonder éénig deraillement geweest! [...] Men
een heilsoldate en een koopvrouw, hebben deze functie. Opvallend zijn enkele
leeft in zoo’n eindelooze eenzaamheid met wat men schrijft (ik heb zelfs nooit de
merkwaardige regieaanwijzingen, die niet verraden dat ze geschreven zijn door
moed gehad er mijn man iets van te laten lezen) en dan is het een ware weldaad
iemand met veel toneelervaring. Zo geeft zij ergens aan: ‘Ondanks grijze kop ziet
eindelijk eens over die dierbare schepselen-der-verbeelding, maar die ons nader
hij er jonger uit dan in het vorige bedrijf.’
staan dan menig levend mensch – te kunnen praten.’ De roze bril, die ze na de
Top Naeff zelf voelde ook wel dat haar stuk, dat voor een groot deel in een
kennelijk warme ontmoeting met Mijnssen had opgezet, belette haar te zien dat
voorbije tijd hinkte, gedateerd was. ‘Uit een echt tooneel-technisch oogpunt is
haar vriendschap met hem in haar eerste Royaards-jaren weliswaar niet echt ont-
het niet sterk [...] en te veel familie-roman op het tooneel, vrees ik.’223 Een rolbe-
spoord was, maar wel vele momenten van hevige irritatie had gekend. En wat
zetting van 25 personen was ook al geen gemakkelijke opgave voor een gezel-
haar werk in wording en haar man betreft, ging zij eraan voorbij dat Wim ook
schap, en ook de decors waren bewerkelijk. Niettemin geloofde zij dat een goede
nooit gepopeld had de producten van zijn echtgenote te lezen en dat zij wél werk aan haar moeder voorlas.
476
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
477
Het liefst had zij Cor van der Lugt Melsert haar stuk toevertrouwd, maar
ne bewoordingen weer wat haar eigen evolutie geweest was inzake haar waarde-
deze, hoewel gerehabiliteerd, was geen toneelleider meer – een ‘voortdurend
ring voor de toneelschrijver: ‘Het tendentieuze, dat toenmaals in kringen van
beschamende toestand voor ons land’. Toen Arnoldi, ‘een zeurige en zwakke
politiek anders-denkenden dan de “socialist” Heijermans, wantrouwen wekte,
figuur, altijd geweest, die een positie heeft boven zijn krachten’, haar pas in okto-
het is het moeilijke begin geweest van hetgeen wij, nadat die tendenzen als zoda-
ber liet weten dat hij het stuk wel wilde spelen, maar dat dat die winter niet meer
nig zijn verbloeid, thans democratie, humanisme en humaniteit noemen.’234
zou lukken, benaderde Top, met grote tegenzin, August Defresne van het
Haar rede getuigde van een grote waardering voor de toneelman én mens Heijer-
Amsterdamsch Tooneelgezelschap. Persoonlijk had zij niets tegen hem, maar zij
mans, in wiens eeuwigheidswaarde ze geloofde. Zoals gebruikelijk weefde zij
nam hem zijn kritische opstelling jegens Van der Lugt Melsert na de bevrijding
persoonlijke herinneringen door haar verhaal, waaraan zij algemene uitspraken
zeer kwalijk en vooral het feit dat hij na Van der Lugt Melserts vertrek uit de
verbond. Zo greep zij terug naar een van haar verblijven in het oude Berlijn, in de
Stadsschouwburg diens positie daar verkregen had. Pragmatisme overwon; zij
tijd dat Heijermans er woonde. De komiek en zanger Alexander Girardi trad er
begon er ernstig rekening mee te houden dat zij, nu de jaren klommen, haar stuk
eens op en Heijermans, idolaat van deze kunstenaar, rustte niet tot Top hem ook
wellicht nooit te zien zou krijgen wanneer het alsmaar werd uitgesteld – zoals
gezien zou hebben. Hij regelde voor haar en Wim mooie logeplaatsen en belde
Vondels Adam in ballingschap pas in 1908 door Royaards voor het eerst op de plan-
elke dag naar hun hotel om te voorkomen dat zij de datum van optreden zouden
ken was gebracht.228
vergeten. Door onhandige manoeuvres met de Untergrundbahn, trams en taxi’s
Nadat Defresne en Van Dalsum het stuk gelezen hadden, boden zij haar
kwamen zij een uur te laat in het theater. ‘Een fauteuil op de eerste rij naast
meteen een contract aan voor november-december 1949. Top was blij met deze
Heijermans stond voor mij open... Maar ik durfde er nauwelijks op te gaan zit-
uitkomst – Defresne leek uiteindelijk geschikt – en was opgelucht dat zij van
ten, zó boos keek hij om. Of boos was het juist niet. Het was een teleurgesteld,
Arnoldi ‘met al zijn burgermansoverweginkjes’229 af was. De gedachte dat haar
niet minder dan verdrietig gezicht, als van een kind, dat zijn liefste bedoelingen
stuk gespeeld zou worden in de Amsterdamse Stadsschouwburg, waar zoveel
miskend ziet.’ Ook in de pauze toonde hij zich geïrriteerd en accepteerde hij
herinneringen voor haar lagen, verwarmde haar.
geen verontschuldigingen. Pas na afloop, bij het afscheid, ontdooide hij enigs-
Defresne kwam echter terug op zijn belofte toen er plannen gesmeed werden
zins. ‘Daar zal je je héle leven spijt van hebben,’ zei hij. ‘En dat heb ik gehad, tot
om op 22 november in de Amsterdamse Stadsschouwburg het vijfentwintigste
en met dit uur’, zei Top Naeff op die 22e november 1949. De jongste dochter van
sterfjaar van Herman Heijermans te herdenken, met onder meer een opvoering
Heijermans onthulde een borstbeeld, vervaardigd door J.G. Rueter.
van Uitkomst, te spelen door Defresnes gezelschap. Uit respect voor Heijermans –
Kort daarop, op 1 december, organiseerde het Nederlands Toneelverbond in
‘Ging het niet om Heijermans, dan zou ik woedend zijn’ – ging Top akkoord met
American een ‘Toneelsymposion’, waar verschillende sprekers over toneel theo-
dit uitstel, maar zij was er wel hevig door teleurgesteld dat het stuk nu begin 1950,
retiseerden. Ook hier was Top Naeff weer bij. Ze mengde zich na afloop in het
buiten de decemberfeesten, gespeeld zou worden. Concrete toezeggingen kon
debat, toonde zich sceptisch over wat zij gehoord had – geen ‘gedachtewisselin-
Defresne niet doen, en het hele najaar wachtte Top vergeefs op nieuws – eigenlijk
gen’, maar ‘gedachte-uitingen’ – en verklaarde dat zij liever daden zag dan theo-
met weinig animo, want haar plezier in de onderneming was aanzienlijk geslon-
rieën aanhoorde.235
ken: ‘Je kunt beter je vader en moeder vermoorden dan een tooneelstuk schrij-
Zij bleef in toneelsferen; twee dagen later werd het 75-jarig bestaan van de
ven!’230 Uiteindelijk bemoeide de commissie van toezicht van het Amsterdamsch
Toneelschool gevierd. Top, die zo lang bij het instituut betrokken was geweest,
Tooneelgezelschap in de persoon van mr. Van Schaik, de ex-echtgenoot van Jean-
werd geïnterviewd voor de avro-radio. Het was voor haar moeilijk om naar de
ne van Schaik-Willing, zich ermee. Van Schaik, die Defresne een ‘draaikolk en gril-
studio in Hilversum te reizen en daarom kwam een opnamewagen naar Dor-
231
lig als een hysterische vrouw’ vond , zorgde voor een nieuw contract: Zie de maan schijnt... zou tussen 1 oktober en 1 december 1951 in première gaan.
478
232
drecht om het gesprek op een plaat op te nemen. Dit tot grote vreugde van Serge, die genoot van de opwinding die de komst van de avro-wagen in de Johan de
Zelf vervulde Top Naeff een essentiële rol op de Heijermans-gedenkdag:
Wittstraat gaf. Op de jubileumavond in Amsterdam werd zij voorgesteld aan
namens de Vereniging van Letterkundigen sprak zij, in een slechte conditie, een
koningin Juliana, die het feest bijwoonde. Top vond het een niet al te kunstzin-
herdenkingsrede in de grote foyer van de Stadsschouwburg.233 Zij gaf in algeme-
nig, maar wel hartelijk en goedbedoeld feest, rapporteerde zij op 6 december aan
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
479
Kitty. Pas rond half vijf rolde zij in American haar bed in. ‘Ik ben dusdanig aan de
onderling ook waren, de onbekende schrijver van het artikel concludeerde dat
rol geweest, dat ik nu met Katzenjammer en grieperigheid op adem tracht te
Top Naeff en Hermans op één lijn zaten waar zij vonden dat het toch altijd het
komen. 14 dagen die in het teeken van het tooneel stonden, en daar schijn ik maar
eigen gevoelsleven was dat in literair werk vorm kreeg. Overigens is het de vraag
236
niet onverschillig van te kunnen worden.’
of de verslaggever Top Naeffs visie helemaal goed heeft weergegeven. Meer dan
Het werd een patroon. Als haar fysieke toestand het ook maar even toeliet,
eens had zij aangegeven dat het schrijverschap een volwaardig beroep was: ‘Ik
was zij van de partij bij een vergadering, diner, feest en buitte zij de tijd uit. De
denk wel eens: het is toch feitelijk een volledig métier van een man, dat we er op
volgende dag voelde zij zich doorgaans prima, alsof alle genot het lichamelijk
nahouden en dat wordt maar nooit geteld als het om al de rest gaat. De buitenwe-
ongemak even verdoofde, maar daarna kwam de terugslag en had zij dagen
reld denkt dat we altijd maar zitten te “scheppen”. ’t Mocht wat!’240
nodig om weer op verhaal te komen. Zij had het er graag voor over, zoals bij een
Onverwoestbaar was zij ook deze Boekenweek actief op de Boekenmarkt van
alcoholist de kater vanzelfsprekend op het drankgenot volgt. ‘Ik heb het dan
de Haagse Bijenkorf, in een gemêleerd gezelschap van collega’s als Hella Haasse,
toch maar weer gehád,’ luidde haar nuchtere parool. Aan pen-congressen nam
Godfried Bomans, Henriëtte van Eyk, Annie Romein-Verschoor, Adriaan van der
zij echter geen deel meer; tegen de betrekkelijk verre reizen was zij niet meer
Veen en Constant van Wessem. De zomer van 1950 voerde haar niet naar Spa, maar naar Plombières-les-
opgewassen. Haar conditie werd, ondanks behandelingen, eerder slechter dan beter. Eind
Bains. Dit kuuroord, gelegen in het noordoosten van Frankrijk, bood hete bron-
1949 sloeg de reuma over naar haar armen en handen en werden de gewone dage-
nen en thermale baden en genoot een mooie reputatie. Zij was ernaartoe gereisd,
lijkse handelingen steeds moeilijker. Reizen met tram of trein kon eigenlijk niet
toch nog per trein, via Parijs, waar zij een nacht in een hotel verbleef en nauwe-
meer, en zeker niet alleen. Wim was lichamelijk nog behoorlijk goed, maar zijn
lijks iets zag van de stad. Het liefst was zij naar de schouwburg gegaan – voor-
kortetermijngeheugen ging achteruit en in reizen had hij geen zin meer. Ook het
drachten van werk van Pirandello en Kafka lokten haar – maar zij kon het niet
schrijven was voor Top een groeiend probleem. De typemachine bracht aanvan-
opbrengen. Parijs kon voor haar Parijs niet meer zijn, moest zij concluderen. ‘Zo
kelijk uitkomst, maar het tikken ging zó langzaam, dat zij liever met pijn haar
eindigen voor ons allen vroeg of laat de kleine illusies waarop we dikwijls zoo
pen in de inktpot doopte. Ondanks alles wist zij toch nog kopij te leveren waar
prettig hebben geleefd.’ In het verleden hadden persoonlijkheden als Napoleon,
dat gewenst werd. In maart 1950 publiceerde zij in De Gids een uitvoerig artikel
Joséphine de Beauharnais, Voltaire en Berlioz in Plombières gekuurd – niette-
over de in 1948 gestorven Josine Simons-Mees, in het begin van de vorige eeuw
min vond Top Naeff het er somber, ‘een echt “gat”, “schilderachtig” gelegen,
een gewaardeerd toneelschrijfster. Zij had daarvoor, met genoegen, vrijwel het
maar niets te beleven dan een saai casino en een parkje,’ schreef zij Mijnssen.241
maar verder deed zij het met
Dat Beaumarchais’ Le mariage de Figaro er ooit in première was gegaan verzoende
tegenzin, het schrijven van essays. Ze had een hekel aan alle onderzoek dat daar-
haar uiteindelijk met het stadje. De kuur die zij er onderging was intensief, met
bij hoorde; het luie schoolkind van weleer verloochende zich niet.
stoombaden en massages, en maakte haar aanvankelijk ellendiger dan zij al was.
gehele oeuvre van deze toneelauteur herlezen,
In het kader van de Boekenweek 1950 bracht de nrc een groot artikel waarin
In haar brieven overheerste echter de spot. Aan Annie Salomons schreef zij: ‘Het
drie generaties schrijvers – Top Naeff, Simon Vestdijk en W.F. Hermans – ge-
hôtel munt uit in fraaie voorspiegelingen, zooals “chauffage central”, waar men
238
Uiteraard waren er essentiële verschillen. Top
niet over denkt een lucifer aan te spenderen en een menu vol verrukkelijke Fran-
gaf toe dat zij, inherent aan de tijd waaruit zij stamde, ‘schrijven’ nooit als een
sche namen, waaronder men een magere aardappelsoep en een schijfje komkom-
vraagd werd naar hun credo’s. 239
‘We namen vroeger het schrijven zelf wel au sérieux – ons
mer aan de man brengt. ’t Is hier overigens nog vol, de wonderbaarlijkste badgas-
zelf als schrijvers echter minder dan nu gebeurt,’ voegde ze er laconiek aan toe.
ten in onuitsprekelijke costuums, de heldin van Tramlijn-begeerte zie je hier in
Ze zei nadrukkelijk dat zij altijd geschreven had vanuit een innerlijke behoefte,
levenden lijve wandelen en over al die dames in spannende heerenbroeken en
niet om te getuigen: ‘Je gaat toch waarachtig niet schrijven om wonderen voor
heeren met alpinopetjes boven een groezele pyjama, zou je romans vol kunnen
het mensdom te verrichten.’ Dat de conflictstof in deze tijd anders was dan in
schrijven. Sommigen achtervolgen mij – niet van wege dit doel, daar weten ze
haar jonge jaren erkende en begreep ze goed. Vestdijk en Hermans beschouwden
niet van – maar vermoedelijk uit verveling. Zoo heb ik hier al een Grieksche
het schrijverschap als een beroep zoals elk ander. Maar hoe groot de verschillen
vriendin, zóó intelligent, dat ik niet verwonderd zou zijn te hooren, dat ze bij de
beroep had ervaren.
480
237
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
481
spionagedienst was en ook met eenige omzichtigheid in haar nabijheid mijn
literaire ontwikkeling duidelijk worden. In haar inleiding verwoordde zij het
portemonnaie hanteer. Een houtkooper uit Finland en een aardige Française uit
ook expliciet: dat zij in deze terugblik nog eens rekenschap kon geven van ‘het
Cannes completeeren deze vriendschap, die met het bronwater gelukkig weer
vak, zijn knepen en geheimen, waarover ik nooit kom uitgedacht. Het wonder-
verdampt.’
242
bare ambt, dat ik met mijn ziel en zaligheid heb lief gehad. Waarboven ik geen andere taak ooit heb kunnen stellen.’
Thuis wachtten haar de drukproeven van haar memoires, die zij met een morbi-
In enkele zinnen maakte zij de balans van haar leven, het leven op: ‘Zó onver-
de knipoog Op de valreep had willen noemen, en waarvoor Alice van Nahuys de
deeld prettig kan het niet zijn: tot bezinning te komen, te moeten erkennen, dat
commerciële titel Van Schoolidyllen af... had voorgesteld. De uiteindelijke relative-
men van de schade en schande niet veel wijzer is geworden. En dat dit, waar geen
rende titel Zo was het ongeveer was ook een idee van Van Nahuys, waar Top met
enkele ervaring in denzelfden vorm terugkeert, geen voorbeeld “strekt”, en wij
243
Vier dagen na Sinterklaas, te laat dus voor de feestver-
altijd weer van voren af aan schijnen te moeten beginnen, ook niet wel mogelijk
koop, verscheen het boek. ‘Mijn dichtader zit verstopt van woede op Alice,’
zou zijn.’ Zo moest iedere generatie opnieuw dit ‘ogenschijnlijk zo zinloze en
schreef Top, die haar sinterklaascadeautjes zag sneuvelen, op 4 december aan
soms gewetenloze leven’ te lijf gaan en zij vond: ‘Onze eenzaamheid kan zulke
tegenzin aan toegaf.
Kitty. In de kleine maand die nog restte, werden 945 exemplaren verkocht.
244
De
uitgever had het boekje – de reële tekst telt 137 bladzijden – voorzien van een
snappen.’
wikkel met de aanprijzende kreet: ‘De biecht van een vrouwenleven’. Wie Zo was
Ze had het boek met tegenzin geschreven, maar de opdracht ervoor was pre-
het ongeveer sensatiebelust op basis hiervan aanschafte, zal zich bekocht gevoeld
cies op het goede moment gekomen. Velen uit de literaire wereld waren haar ont-
hebben, want juist al het persoonlijke uit dit vrouwenleven heeft Top Naeff prin-
vallen en met hen waren, meende zij, ‘de’ literaire principes ten grave gedragen.
cipieel geëlimineerd.
Zo was het ongeveer bood haar de gelegenheid een aubade te brengen aan een
Zij gaf ruiterlijk toe dat er ‘te weinig van “het intieme leven”’ in stond, ‘het
wereld die voorbijging. Het terugblikken op haar eigen leven zal haar ook heb-
smakelooze strookje op den omslag ten spijt. Maar zoo ben ik nu eenmaal. Ik zou
ben geconfronteerd met het inzicht dat zij in deze periode ontwikkelde: ‘Als je
geen stap verder willen gaan, noch voor mezelf, noch voor een ander, dan de
oud wordt, merk je pas, hoe je tóch nog, bij alle moed en bedrijvigheid, dikwijls
mensch-in-zijn-werk, het eenige waarmee het publiek te maken heeft, en onaf-
lángs je leven hebt geleefd, en niet minder verzuimde dan binnenhaalde.’247
hankelijk van wat wij in ons leven mogelijk nog meer hebben bedreven.’245
Tegen haar gewoonte in liet Top de voor vrienden bestemde presentexempla-
In haar inleiding zegt zij dat zij, als romanschrijfster, zich met deze memoi-
ren door de uitgever versturen; haar zieke handen konden onmogelijk met
res op een glibberig pad begeven had. Voor een romanschrijver gold, meende zij,
inpakpapier en touwtjes werken en ook voor uitvoerige geschreven opdrachten
dat deze de persoonlijke mededeelzaamheid tot het strikt noodzakelijke diende
had zij geen energie. De eerste dagen na het verschijnen van het boek voelde zij
te beperken – waarbij hij zich altijd toch verhuld uitsprak: ‘Is niet de camouflage
zich, zoals gewoonlijk, in ‘een soort van “Niemandland”, onzeker over alles, en
246
onze verfijndste kunst?’
Ook in haar memoires streefde zij dit na – voor zover
dat kon – en het resultaat is ernaar. Vrijwel alles wat in haar persoonlijke leven
482
nijpende vormen aannemen, dat alle middelen geoorloofd zijn om eraan te ont-
met een bijna onoverwinnelijke afkeer van de heele schrijverij’.248 Die gevoelens veranderden toen de eerste reacties kwamen.
essentieel voor haar geweest was, is onzichtbaar geworden. Royaards fungeert
Zo was het ongeveer kreeg een enthousiast onthaal in de pers. ‘Zij neemt de her-
slechts als een vrij willekeurige naam, Ina Boudier-Bakker komt alleen ter sprake
inneringen in de hand als een minnaar van oud porselein zijn geliefdste pronk-
bij de oprichting van de Vereeniging van Letterkundigen en Kitty de Josselin de
stukken: met de voorzichtigheid die genegenheid verraadt. Persoonlijk, nooit tè
Jong wordt helemaal niet genoemd. Wel geeft zij nogal uitvoerige en redelijk
persoonlijk; weemoedig, nooit tè weemoedig; goed geschreven, nooit tè goed
openhartige portretten van haar grootouders, en ook Mari Bosland krijgt relatief
geschreven: kortom een bewijs, nuttig voor deze tijd, dat menselijkheid en goe-
veel aandacht – om zijn naam op te nemen in het kleine pantheon van kunste-
de smaak heel wel samen kunnen gaan,’ schreef Greshoff.249 Bordewijk vond:
naars dat zij met haar herinneringenboek bouwde.
‘Dit boekje bezit een bekoring waarvoor het zwaard zonder genade zinkt. [...] Zij
Zo was het ongeveer is, naast een subjectief beeld van een literair tijdperk, vooral
is hier weer een van onze eerste vrouwelijke stylisten na laat ons zeggen 1900.’250
het getuigenis van een bevlogen schrijverschap, waarin Top Naeffs poëtica en
A. Roland Holst schreef: ‘Haar taal mengt intelligentie, ironische humor en een
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
483
gevoel van zeer fijne vezel, in een zoo persoonlijke doseering, dat men zich, al
Hoewel Top Naeff tot de oude generatie behoorde en een nieuwe het roer had
lezende, inderdaad... in haar gezelschap voelt. Te meer omdat zij, letterlijk,
overgenomen, was haar naam nog steeds een begrip en werd zij voor diverse acti-
schrijft met haar stem.’251 Garmt Stuiveling benaderde het boek kritischer.252 Hij
viteiten gevraagd. Vanaf de oprichting in 1948 was ze bestuurslid van het Anjer-
signaleerde dat de schrijfster op niveau literair verstoppertje speelde, dat ‘de
fonds Zuid-Holland, dat aangevraagde subsidies beoordeelde. Bordewijk was,
beslissende feiten’, ‘personen uit haar dagelijkse omgeving’ en ‘ervaringen die
tot 1952, vicevoorzitter. Uit de notulen van vergaderingen blijkt dat zij een actief
haar diep moeten hebben ontroerd’ nauwelijks aan bod komen. Hij concludeer-
bestuurslid met uitgesproken opvattingen was. ‘Kunst’ – haar portefeuille –
de: ‘In plaats van een intiem levensverhaal is deze merkwaardige autobiografie van
ging haar boven alles. Voor steunaanvragen op sportterrein bijvoorbeeld was zij
Top Naeff dan ook veeleer een gestileerde beschouwing van de gereserveerde
moeilijk warm te krijgen. Ze had niets tegen sport, verklaarde zij, maar meende
kunstenares die-zij-was. Ik heb daar vrede mee: dit boekje getuigt aldus van een
dat instellingen op ‘geestelijk’ gebied meer hulp nodig hadden. Biljarten vond
zeldzame karaktervastheid en tegelijk ook van een fijnzinnige ironie. Het laat
zij in dit opzicht edeler dan hardlopen, maar van schaken zag zij het ‘culturele
zich bovendien, door z’n aardige anecdotes en markante typeringen, voortreffe-
nut’ niet in, omdat dit alleen maar iets oplevert voor de spelers zelf. Niettemin
lijk lezen. Maar het is duidelijk, dat het geen enkel geheim onthult, en dat het
was zij niet te beroerd een aanvraag voor schaakklokken voor een schaakclub in
derhalve een ánders-geaarde biografie-over-haar waarlijk niet overbodig maakt.’
Benthuizen te steunen. Wanneer een amateurgezelschap een te spelen stuk
Stuiveling schreef ook een bespreking voor een ander blad en daarin is de kriti-
gesubsidieerd wilde zien, zou Top het stuk graag door het Anjerfonds op artis-
sche toon geheel afwezig. Zo was het ongeveer maakte voor hem vooral nog eens
tieke waarde laten beoordelen – een regel, die niet werd ingevoerd. In haar
duidelijk dat ‘Top Naeffs werk een gehalte bezit als maar weinig proza van haar
beoordelingen kantte zij zich tegen sektarisme, zeker waar het typisch kerkelij-
253
generatie’.
De recensies laten goed zien hoe autobiografische publicaties in die tijd benaderd werden: van principiële eisen ten aanzien van het genre was nog geen spra254
ke.
Top Naeff vond het een gênante geschiedenis, toen het boek er eenmaal was. Desondanks was zij wel tevreden over de wijze waarop ze zichzelf buiten schot
484
ke instellingen betrof. Het bloed kroop overigens waar het niet gaan kon: mede door de inzet van Top Naeff kregen het Teekengenootschap Pictura en de Openbare Leeszaal in Dordrecht in 1951 aanzienlijke subsidies.257 Ook buiten het Anjerfonds stond Top Naeff positief tegenover beurzen en prijsvragen die de kunstenaar konden steunen, mits daar geen restricties aan verbonden waren die sturend werkten en zo ‘maakwerk’ opleverden.258
had kunnen houden. ‘Dat wat je niet schrijft, is altijd het ware boek,’ schreef ze
Op 2 december was zij de eerste van een rij sprekers in American op het twee-
met Kerstmis 1950 aan Kitty. ‘In een novelle kan je je altijd in “het beeld” redden,
de ‘Toneelsymposion’, dat het Nederlandsch Tooneelverbond georganiseerd
maar in een essay – en dan nog wel over jezelf – ben je van die veiligheidsklep ver-
had, met als thema: ‘Litteratuur en toneel’. Ze verdedigde nog eens haar stand-
stoken, en als je niet oppast, sta je in je naakte bastje “vóór je het weet”. En om dát
punt dat een regisseur het laatste woord heeft, maar verantwoording verschul-
dan weer met fatsoen te kunnen doen, moet je minstens Strindberg zijn.’ Aan
digd blijft aan de schrijver, wiens visie hij kan bevestigen of versterken, maar niet
Marie Schmitz schreef ze dat ze in haar ‘kreng van een boekje’ tot consequenties
ontkrachten. Verder pleitte zij voor gespecialiseerde regisseurs, juist ook om de
was gekomen die geheel tegen haar natuur in gingen. ‘En zooals het daar nu ligt,
toneelauteurs recht te doen: ‘Een goed Ibsen-regisseur zal haast onvermijdelijk
moet ik steeds denken: het was wel zoo, maar het was toch ànders. En als ik de
Pirandello van de verkeerde kant benaderen.’259 Over de bewerking van romans
schijnwerpers iets anders had in gesteld, zou er van de heele omelet soufflée niets
voor toneel zei ze dat deze bij voorbaat minder waren voor degenen die het origi-
overblijven. Ten slotte ben ik nog tevreden niet veel verraad aan mijn binnenste
neel kennen en zich daarbij een voorstelling gemaakt hebben. Een betrekkelijk
te hebben gepleegd [...].’255 In mei 1951 verscheen een tweede druk van Zo was het
lange passage wijdde zij aan het belang van intonatie. ‘Van veel meer belang dan
ongeveer. Het boekje dat zij met zoveel reserves de wereld in had gestuurd, leverde
de woorden, waarvan maar een enkele in de roos schiet, is de toon, de aanzet, de
haar een stroom van brieven, en daarmee voldoening op. Johan Bendien, direc-
toonval, de klemtoon, de caesuur in elk gesprek. Vrienden worden vijanden, vij-
teur van de Amsterdamse Stadsschouwburg, stuurde haar een kaartje dat een
anden vrienden, als gevolg van één gelukkige of noodlottige “intonatie”.’260 Zij
doorlopende invitatie voor de directieloge in de schouwburg behelsde. Het ver-
greep ter illustrering terug op een van haar vele toneelervaringen uit het verle-
vulde Top Naeff met trots.256
den: ‘Meer dan een halve eeuw geleden leefde in Amsterdam een voortreffelijke
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
485
actrice, mevrouw Albrecht-Engelman. Zij moest in een stuk de kachel aanmaken,
hem en Kafka trekt. Hoewel er lezers waren die geen waardering konden op-
die moeilijk vlam wilde vatten, en zij verwierf de roem van haar leven met deze
brengen voor Van Oudshoorns gekwelde en gespleten personages, meende Top
ene zin, toen het haar eindelijk lukte: “Hij doet ’t...” Een onsterfelijk succès voor
Naeff dat de literatuur ‘op dit plan adelen kan wat den burgerman doet gnuiven,
de actrice, maar niet minder voor de toneelkunst: een hartekreet, die de kachel
en achter de hand gefluisterd, de verontwaardiging wekt der rechtschapenen.
eensklaps tot een levend wezen maakte en het toneel zo dicht bij de toeschou-
Een aristocratisch boek.’266 Zelf had zij nooit moeite gedaan ‘hoogstaande’ per-
wers bracht, dat zij als het ware hun handen aan die kachel konden warmen. Het
sonages te scheppen: ‘[...] het is nooit mijn bedoeling geweest met sympathieke
ijs was met die onnozele zin inderdaad gebroken, en al wat er nu verder op het
karakters de best-sellers te vermeerderen.’267
toneel gebeurde, voltrok zich in een vertrouwde sfeer, welke toneel en zaal ver-
De vele activiteiten maskeren dat haar conditie steeds minder werd. Haar
enigde. De klacht, dat het publiek van tegenwoordig zo zelden meer “meeleeft”
inmiddels vrijwel jaarlijkse verblijf in Spa veranderde daar niets meer aan. ‘Ik
met het vertoonde stuk, ik vermoed, dat die voor een groot deel te wijten is aan de
word er ook zoo apathisch onder, heb zelfs voor mijn werk geen fut meer.’268 Ver-
261
efficiency en de centrale verwarming.’
De Volkskrant deed verslag van het symposium, onder de kop ‘Brillante rede 262
van Mevr. Top van Rijn’.
Volgens de verslaggever had Top Naeff met haar
lezing de kern van het symposiumthema dusdanig getroffen ‘dat hiermede
vroegd vertrok ze in de zomer van 1951 uit Spa, niet om het slechte weer, maar omdat ze een kaartje had gekocht voor een optreden van Kathleen Ferrier in het Concertgebouw.269 Ze was echter toen ze thuiskwam zó beroerd dat ze niet naar Amsterdam kon reizen.270
meteen alles gezegd was. Ware het bij deze rede van de grootmeesteres der Nederlandse toneelcritici gebleven, dan was deze bijeenkomst reeds van uitzonder-
Het grote huis in de Johan de Wittstraat, waar de Van Rhijns nu al ruim veertig
lijke betekenis geweest.’ Er waren echter nog vijf andere sprekers: Louis Saal-
jaar woonden, was nooit erg geriefelijk geweest en was nauwelijks warm te sto-
born, Victor van Vriesland, Anton Koolhaas, Cruys Voorbergh en Hanno van
ken. Nu Top en Willem steeds meer aftakelden, werd het gebrek aan comfort
Wagenvoorde.
drukkend en ontstond de behoefte aan een ander huis. Toen een collega van Wim
Na afloop zakte het gezelschap af naar De Koepel en ’s avonds at Top met
zijn betrekkelijk jonge huis aan de Noordhoveweg nummer 10 – met oliestook,
enkele anderen in American. ‘Het is merkwaardig dat ik het allemaal volbrengen
en niet met de bewerkelijke en stof veroorzakende kolenkachels – te koop zette,
kan bijna zonder handen en beenen,’ schreef ze op 4 december aan Kitty. De Boe-
deed zich onverwacht een mogelijkheid voor en gingen de Van Rhijns over tot
kenweek 1951 liet ze opnieuw niet aan zich voorbijgaan. Niet alleen was zij actief
aankoop. Dat najaar zouden ze verhuizen, was het plan. Een vermoeiende perio-
op de Bijenkorfboekenmarkt – ze stond in een kraam pal tegenover de jonge
de van contacten met makelaars voor de verkoop van hun eigen huis en bezichti-
dichteres Hanny Michaelis en verkeerde verder in gezelschap van onder anderen
gingen van geïnteresseerden brak aan. De gemeente Dordrecht speelde in die
Henriëtte van Eyk, Madelon Székely-Lulofs, Anna Blaman, Ed. Hoornik en
periode met het plan het hele huizenblok waartoe het pand van de Van Rhijns
Annie Romein-Verschoor263 –, maar op 23 februari troonde ze ook op het Schrij-
behoorde op termijn te onteigenen en te slopen ten behoeve van de bouw van een
versbal. De voorstelling van die avond, cabaret van Wim Sonneveld met teksten
nieuw stadhuis. Hoewel dat nog jaren kon duren, was dit plan weinig aantrekke-
van onder anderen Annie M.G. Schmidt, vond ze beter dan De ondergang van de
lijk voor kopers in spe en stagneerde de belangstelling voor het huis. Het kwam
Armada, het stuk dat het jaar daarvoor zijn titel een dubieuze eer had aange-
zo ver dat de Van Rhijns hun nieuw verworven pand maar weer wilden verkopen,
daan.264 Aan Mijnssen schreef ze, op 26 februari, dat ze natuurlijk niet met de
tot uiteindelijk notaris Van Aardenne Johan de Wittstraat 25 kocht. Alle transac-
benen van de vloer gegaan was, maar dat ze ‘gezellig’ had zitten kijken naar de
ties kwamen voor een groot deel op Top neer: ‘Wim is als een kind des doods als
feestvierenden.
ik op zulke critieke levensmomenten ontbreek!’271 Waar zij, al lang, fungeerde
Ze werkte in die dagen aan een artikel over J. van Oudshoorn, wiens verza-
als ‘het hoofd’, nam Wim fysieke taken voor zijn rekening. ‘Ik kan eenvoudig
melbundel Doolhof der zinnen tot haar vreugde door G.A. van Oorschot werd uit-
niets meer. Wim moet mij de trappen op en af sleuren en alles gaat met razende
gegeven. Ze hield niet erg van Van Oudshoorns werk, schreef ze in een brief, maar
pijn gepaard.’ Het is bijna niet voor te stellen dat de tengere Wim van Rhijn zijn
ze bewonderde het wel.
265
Die bewondering blijkt uit haar Gids-artikel, waarin
zij het werk van Van Oudshoorn in de tijd van ontstaan plaatst en lijnen tussen
486
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
corpulente echtgenote kon ondersteunen. In Een huis in de rij had Top Naeff Gustaaf Rippe laten inzien dat weerstand
487
bieden tegen het verre van volmaakte leven zinloos was. Nu zij nog ouder was
ming gestuurd; dat deed zij wel aan ‘Madame’, vanuit een verregend Spa op
geworden, zag zij het compromis als het enig haalbare. Ruim zeventig was zij, en
28 juni 1951, groetend met ‘Mes amitiés à tout le monde à la maison de “Mada-
wat had het nu allemaal, welbeschouwd, voorgesteld? Als een slaapwandelaar
me”’.277 Het was een prentbriefkaart met een ouderwets boerenstel bij een ezel-
doolde zij door de nieuwe tijd, ‘een wolk van ongewischheid, angst en zorgen...
en-wagen, een bewuste keuze: ‘Avec cet âne et sa voiture, qui amuseroi [sic]
Tot ons de dood van elken waan geneest’.272 Maar tot het zover was, diende over-
Serge’, hoopte zij.
leefd te worden. ‘In deze wereld, en zooals wij, menschen, nu eenmaal zijn, en bij
De inmiddels elfjarige Serge was haar oogappel geworden. Zij was altijd al
alle listen en lagen die het huwelijk en de eentonigheid van den ouderen, alle-
gesteld geweest op andermans kroost, vroeger de kinderen van Arij Prins, nu bij-
daagschen dag, ons spannen, blijft er feitelijk niets anders dan dat geweldige
voorbeeld de kleinkinderen van Jeanne van Schaik-Willing – ‘werkelijk beelden
“compromis”, geboren uit goedheid en zachtheid, begrip voor elkaars tekorten
van kinderen en grappig in haar doen’278 –, maar Serge spande de kroon. Voor
en nooden, begrip voor het voorbijgaande van alles,’ schreef ze aan Johan Dais-
Top was hij een compensatie van veel dierbaars waarvan de dood haar beroofd
273
Het begrip waarover zij sprak, was er niet permanent. K.L. Poll herinnerde
had. Was Mari als een zoon voor haar geweest, Serge was een officieus kleinkind.
zich een bezoek van de Van Rhijns in de bezettingsjaren, dat de rolverdeling tus-
In vele brieven schreef zij over hem en noteerde een aardig voorval, een originele
sen de echtelieden scherp bevestigde: ‘Top Naeff had een hoog woord, haar man
uitspraak.‘Een kind kan zoo aandoenlijk lief zijn,’ schreef ze279, en over haar ver-
zei niet veel. Zij vertelde over de gevel van een huis in de Wijnstraat, één van de
jaardag: ‘Mijn prettigste oogenblik op mijn verjaardag was toen ons Fransche
mooiste gevels die zij kende, een kwartier lang, het ene detail na het andere. Toen
jongetje mij, uit school komend, een bos tulpen kwam brengen en terwijl ik
ze klaar was, zei dokter Van Rhijn: “Een maand geleden zei je dat je die gevel juist
bezig was ze uit te pakken, met zijn hand voor zijn mond, als was ’t een diep
zo lelijk vond.” “O ja?”, antwoordde ze snel en onverstoord, “vond ik hem toen
geheim in mijn oor fluisterde: “Uit mijn eigen spaarpot.”’280 Ook Wim was bij-
ne.
lelijk? Dat zal dan wel, maar nu vind ik hem prachtig.”’
274
Al vaker had Top Naeff opruiming gehouden in haar papieren en corres-
toen het kind daar nog in geloofde, en genoten van zijn kinderlijke reacties. Zijn
pondentie. Wat bewaard gebleven was, ging in de zomer van 1951, in het kader
elfde verjaardag vierde hij met een groepje schoolvriendjes in huis en op een van
van een naderende verhuizing, nog eens door haar schiftende vingers en zij ver-
zijn verjaardagen kreeg hij van de Van Rhijns een fiets cadeau, een andere keer
275
schreef zij dat zij ‘nogal eens een ratzia [sic]’ gehou-
een horloge – luxegeschenken in die tijd. Met een grote gedrevenheid spaarde
den had in haar correspondentie en dat dat in zekere zin ‘wel jammer’ was,
Top postzegels voor hem – zij kon hem onder meer blij maken met een rijk
‘maar al dat “verleden” wordt langzamerhand een obsessie!’ Haar persoonlijke
gefrankeerde luchtpostenveloppe van vliegenier-schrijver Adriaan Viruly.281
papieren schiften was het enige wat zij kon én moest doen – verder werden de
Waar Top Naeff vroeger gehinderd zou zijn door de onrust die de permanente
verhuisactiviteiten geleid door Gilberte Vleesenbeek, gesteund door enkele
aanwezigheid van drie mensen in haar huis bracht, laafde zij zich nu aan hun
vroegere ‘meiden’. Top kon zelf ‘sowieso niets dan op een stoel zitten comman-
nabijheid. Het stukadoorsgezin was zó essentieel voor haar geworden dat zij,
nietigde veel. In een brief
276
deeren’.
Het afscheid van het huis viel min of meer samen met het naderende vertrek van ‘Madame’ en haar gezin. Zij wilden zich permanent in Frankrijk vestigen,
488
zonder gesteld op Serge. Hij en Top zorgden voor verrassingen met Sinterklaas,
toen er even sprake van was dat ‘Madame’ misschien toch nog enige tijd in Nederland zou blijven, overwoog maar in haar oude huis te blijven, met haar dierbare verzorging in haar buurt.282
waar Vleesenbeek het bedrijf van zijn schoonvader zou overnemen. Top vond het
Alle onrust rond de huizen en de daaraan gekoppelde opruiming van veel
verschrikkelijk. Ze had zich intens gehecht aan ‘Madame’, haar echtgenoot en
spullen waren niet bevorderlijk voor Top Naeffs concentratie en werklust.
vooral aan Serge. ‘Madame’ had voor haar geenszins de traditionele status van
Omdat de spanningsboog noodgedwongen kort moest zijn en iets van langere
gedienstige; zij had respect voor haar en tussen hen ontstond, ondanks begrijpe-
adem bij voorbaat geen levenskansen leek te hebben, schreef zij af en toe verzen.
lijke afstand, een warm contact. Dat Top Naeff afhankelijk geworden was van
‘Ik schijn het niet te kunnen afleeren en vind er mijn troost in als het andere
verzorging en aandacht kan hierbij een rol gespeeld hebben, maar vaststaat dat
werk, dat ik zou willen doen, in de verdrukking raakt [...].’283 Zoals vrijwel al
zij een sterk gevoel van sympathie voor Gilberte Vleesenbeek ontwikkeld had.
haar poëzie hebben ook de gedichten die zij in haar laatste jaren schreef nauwe-
Waarschijnlijk had zij nooit eerder ‘personeel’ een kaart van een vakantiebestem-
lijks literaire waarde. Wél geven ze aan wat er in haar omging; steeds weer gaat
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
489
het om ‘één groot verdriet’ dat zij in haar leven gekend had, ‘oud leed’, spijt (‘O
Haar redactionele betrokkenheid kon, doordat ze niet alle redactievergade-
mensch, waarom, waarom zoo lang gewacht, / Tot het verloren leek voor alle tij-
ringen bijwoonde, niet altijd groot zijn. Toen haar de uitwerking van een inter-
den...’) en doodsverlangen.284
view met W.F. Hermans ter beoordeling werd voorgelegd, schreef zij aan Stuiveling, die over een en ander zijn twijfels had: ‘Over het geval Hermans heb ik
Hoewel zij er eigenlijk geen zin in had en er de fut voor miste, trad zij eind 1951
eigenlijk geen oordeel. Zulke “Interviews” zijn altijd zoo rommelig, een hap en
toe tot de redactie van het in 1947 opgerichte tijdschrift Het Boek van Nu. De redac-
een snap, en bij gebrek aan plaatsruimte (al is het lang genoeg!) meer épateerend
teuren285 wilden met hun blad de lezers kritisch informeren over nieuw versche-
dan overtuigend. In geen geval kan, dunkt ook mij, dat gedeelte over het Katho-
nen literatuur, waarbij het geen ‘partij-orgaan’ wilde zijn voor een bepaalde
licisme erin blijven (tusschen de haakjes). Laten we een zuiver literair blad blij-
groep286 – helemaal in de geest van Top Naeff. Nu Gerard van Eckeren, een van de
ven, nièt een soort van belt, waarop ieder wat-hij-wel-eens-spuien-wil kan depo-
bepalende redacteuren, op 22 oktober 1951 was overleden, wendde Garmt Stuive-
neeren. Maar ik vind het best, wanneer U met Dr. Ritter samen en misschien
ling zich namens de redactie tot Top Naeff. Zij zou een in memoriam voor Het
Pierre Dubois, over deze zaken beslist. Ik zit te ver weg voor uitvoerige discus-
Boek van Nu schrijven, maar nu er een plaats was opengevallen, vroeg Stuiveling
sies.’294
haar of zij de kroniek van het Noord- en Zuid-Nederlandse proza wilde gaan verzorgen. In de praktijk kwam dit neer op het lezen van een of twee boeken per
Begin 1951 was er een bericht van het Rode Kruis bij de familie Bosland binnen-
maand. Naast haar werd de jonge dichter en criticus Pierre H. Dubois gevraagd;
gekomen waarin stond dat moest worden ‘aangenomen’ dat Mari was overleden
hij diende voor ‘de gewenste verjonging in de redactie’.287 Stuiveling vroeg haar
‘niet eerder dan 15 maart 1945, doch uiterlijk 3 mei 1945’. Het was een uiterst vage
met klem zijn uitnodiging aan te nemen. Met enige aarzeling accepteerde Top
tekst; officiële gegevens over zijn overlijden waren niet gevonden.295 Dat vond
het redacteurschap; zij deed het vooral uit piëteit voor Van Eckeren, die zij graag
Top Naeff in bepaald opzicht gunstig, zeker toen ze hoorde dat de Russen groep-
gemogen had en met wie zij van tijd tot tijd hartelijk gecorrespondeerd had. De
jes krijgsgevangenen vrijlieten. ‘Dat is altijd nog een kans – al is het een klei-
toezegging van Stuiveling dat zij niet alle redactievergaderingen – afwisselend
ne.’296 Die kans slonk aanzienlijk toen de Nederlandsche Staatscourant van 12 juli
bij redactiesecretaris P.J.G. Huincks in Baarn, in de avro-studio in Hilversum of
1951 een lijst publiceerde met aangiften van overlijden, waarin vermeld werd dat
in Utrecht – hoefde bij te wonen, was mede doorslaggevend. Zij had ook een
Mari op 31 maart 1945 in Neuengamme overleden was. De familie Bosland en Top
puur pragmatische reden: ‘En ten slotte vind ik het wel prettig de boeken te krij-
Naeff moesten er nu toch wel van uitgaan dat zij Mari niet meer zouden terug-
gen nu de prijzen zóó hoog zijn geworden, dat je anders haast niet op de hoogte
zien, maar beschikten nog steeds niet over concrete informatie. Dat werd anders
kunt blijven van wat er omgaat in onze schoone letteren.’288 Ook Dubois trad toe
toen in november een ex-medegevangene van Mari, J. van Bork, ziekenverpleger
tot de redactie. Hij herinnerde zich Top Naeff als ‘zo’n beetje de “grand old lady”
in Neuengamme, contact met Mari’s ouders opnam. Van Bork had Mari leren
van de Nederlandse literatuur, intelligent, gevat, zeer aanwezig en zij sprak met
kennen in een ziekenbarak, waar Mari als zware long-tbc-patiënt verpleegd
autoriteit. Zij boezemde ook door haar verschijning wel gezag in: ondanks een
werd. Hij was geopereerd. ‘De juiste datum van zijn overlijden weet ik niet meer;
lichamelijke handicap – zij liep moeilijk en moest zich van een stok bedienen –
dit zal ongeveer begin April 1945 geweest moeten zijn. Zover als ik het kan
289
maakte indruk op
beoordelen was hij zeer rustig. Alle patiënten die op deze afdeling lagen, waren
hem.291 Dr. P.H. Ritter jr. zei later dat de omgang met haar niet altijd gemakkelijk
ernstig ziek en dat beïnvloedde vanzelfsprekend de stemming. Helaas kan ik U
was en dat men in redactievergaderingen dikwijls struikelde over haar bezwa-
niet meer mededelen. [...] Deze brief zal de wonden die geslagen zijn opnieuw
ren. ‘Maar zij waren altijd doordacht, en scherp gemotiveerd.’292 Voor Het Boek
openscheuren, daarom wens ik u sterkte.’297
hield zij iets imposants.’
490
290
Ook haar ‘enorme eruditie’
van Nu zou Top Naeff een aanzienlijk aantal boeken recenseren, variërend van
Het bleek dat Van Bork al in 1946 contact met het Rode Kruis gehad had over
een nu onbekende titel als 13 ongelukken van George Laurent tot Poespas van Car-
Mari, maar dat zijn informatie door niet te achterhalen omstandigheden de
miggelt en Ik was geen soldaat van Gerrit Kouwenaar. Jonge Vlaamse auteurs als
familie Bosland nooit bereikt heeft. Door een waarschijnlijk administratieve
Louis Paul Boon, Hubert Lampo, Johan Daisne en Hugo Claus waardeerde ze, al
omissie werd zo vijf jaar onzekerheid gecreëerd, waaraan dan nu een einde was
had ze kritiek op de structuur van Suiker.293
gekomen. De wonden waren door de brief van Van Bork inderdaad opnieuw
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
491
opengescheurd, zoals hij het formuleerde, maar konden vanaf nu, voor zover dat
evenveel waardering voor het stuk had als hij. Ook zou het geen al te sterke rolbe-
mogelijk was, langzaam helen. Niettemin bleef Mari de gedachten en gevoelens
zetting krijgen, meende hij en ten overvloede schreef hij dat Top vrij was haar
van zijn familie en Top Naeff beheersen. Als Top op zondagmiddag de familie
stuk elders aan te bieden.303 Het atg betaalde, volgens contract, 135 gulden boe-
Bosland bezocht, was hij, uitgesproken of in stilte, eigenlijk altijd aanwezig.
te304 en Top Naeff was terug bij af na een lijdensweg van enkele jaren. Een contract met Van Dalsum en Defresne had de status van een onbetrouwbaar ‘Hitleri-
Kort na het definitieve nieuws over Mari ontving Top Naeff op sinterklaasavond
aansch document’, schreef ze op 2 januari 1952 aan Alice van Nahuys. Ze moet het
1951 een bijzonder cadeau, toen haar officieel werd meegedeeld dat zij de Mr.
als een vernedering gevoeld hebben toen ze zich tot Ko Arnoldi wendde, bij wie
H.G. van der Viesprijs kreeg voor Zie de maan schijnt... Een echte verrassing was het
zij haar stuk eerder had weggehaald om het bij het atg te proberen. Ze kwam
niet: jurylid Emmy van Lokhorst was enkele dagen daarvoor haar boekje te bui-
‘met hangende pootjes’ bij hem terug, schreef ze hem.305 Tevergeefs: Arnoldi zou
ten gegaan en had Top al in een persoonlijke brief verteld dat haar stuk uit twee-
haar later berichten dat hij geen juiste bezetting voor het stuk kon creëren.306 In
298
Dat het binnen de jury
arren moede liet zij het Van der Lugt Melsert en Nijhoff nog lezen. De eerste zag
enigszins gerommeld had, wist Top niet. Naast Van Lokhorst jureerden Joan
er dialogen en scènes in die hem maar liefst aan Strindberg deden denken, maar
Remmelts, mr. J.J. Fock (Jan van Lumey), Cornelis Veth en Eduard Verkade, en het
ook knelpunten voor een opvoering.307 Nijhoff sprak over ‘voortreffelijke kwali-
was de laatste die zich niet kon vinden in het voorstel de prijs aan Top Naeff toe te
teiten’.308 Hij had door zijn relatie met actrice Georgette Hagedoorn – hij zou in
kennen. Aan Emmy van Lokhorst schreef hij dat hij ‘geschrokken’ was van het
1952 met haar trouwen – contacten in de toneelwereld en bracht Zie de maan
voorstel omdat hij het ‘een werk van vóór de tachtigers’ vond. De toekenning
schijnt... ter sprake bij Paul Steenbergen en Cees Laseur van de Haagsche Come-
mocht dan ook niet als met algemene stemmen besloten naar buiten gebracht
die. Laseur had al eerder zijn bezwaren tegen het stuk geuit en bleef daarbij. Nij-
worden, vond hij terecht.299 Enkele dagen later kwam hij er uitvoeriger op terug.
hoff schreef aan Top dat zij, naar zijn inzicht, ‘nu wel voorgoed’ van een uitvoe-
Hij refereerde eraan dat hij zich met zijn negatieve oordeel in goed gezelschap
ring zou moeten afzien. Hij heeft gelijk gekregen: Zie de maan schijnt... is nooit
bevond, immers Cees Laseur had het stuk als ongeschikt voor zijn repertoire
opgevoerd.309
honderd inzendingen gekozen was voor de bekroning.
beoordeeld. Hij typeerde Zie de maan schijnt... als ‘een vriendelijk en oppervlakkig stukje in den geest van “Schoolidyllen”, maar het verrijkt onze toneelliteratuur
De eerste maand van het nieuwe jaar 1952 beroofde Top Naeff opnieuw van een
in geen enkel opzicht, ook al zou het honderd keer gaan bij een voldoende opvoe-
vertrouwd en dierbaar contact, toen op 26 januari Lodewijk van Deyssel stierf.
ring’. De kranten citeerden netjes uit het juryrapport dat de jury ‘met op één na
Hij was 87 jaar oud geworden. Zijn 85ste verjaardag, die op 22 september 1949 in
algemene stemmen’ vond dat ‘dit werk, hoewel niet uit de moderne school, kwa-
het Haarlemse Frans Halsmuseum feestelijk herdacht was, had zij meegevierd in
liteiten van geest en gemoed bezit, die voor onze tijd van gewicht zijn, terwijl de
een groot gezelschap van schrijvers en andere kunstenaars, waarin zij lastige
dramatische constructie boeiend, de intrige overtuigend en de dialoog levend en
schimmen uit het verleden als Ina Boudier en Jacqueline Royaards waarschijn-
300
Top Naeff – die wel eens beweerd had: ‘Je zult zien, ik ga zonder
lijk gemakkelijk heeft kunnen ontlopen. Zij wilde per se aanwezig zijn. ‘[...] hij
prijs de kist in’301 – reageerde in sinterklaassfeer op de prijs die zij voor haar werk
heeft mij altijd zoo na aan mijn hart gelegen en ik heb voor mijn heele leven veel
ontving toen zij aan het secretariaat van de vvl schreef: ‘De “gard” staat in ons
van hem meegekregen,’ had zij op 18 september 1949 aan Mijnssen geschreven.
land op het schrijven van een toneelstuk, ik had daar al rijkelijk kennis mee
Op zijn beurt was Van Deyssel altijd gecharmeerd geweest van Top. ‘Mijn Vader
gemaakt, zoodat ik werkelijk verheugd, plotseling de “koek” in mijn hand
stelde U zeer hoog,’ schreef zijn dochter haar. ‘En wat was hij altijd opgetogen
vond.’302
over Uw verschijning als hij naar een vergadering was geweest. “Top Naef [sic]
gevoelig is’.
492
De gard was haar die zomer toebedeeld, toen Defresne, ondanks zijn veelbe-
had zoo iets moois aan”, zei hij dan, “Nee, ik kan ’t niet beschrijven.” Ik geloof dat
lovende contract van het jaar daarvoor, haar had meegedeeld dat hij opnieuw
hij dit nooit van een vrouw gezegd heeft. Of het moest iets van Moeder en mij
geen kans zag het stuk dat najaar te spelen. Het stond nog niet vast of het Amster-
geweest zijn [...].’310 Ze informeerde naar Tops wimpers – of deze nog steeds zo
damsch Tooneelgezelschap voor het derde jaar de Stadsschouwburg zou bespe-
lang waren. ‘Of zijn ze korter geworden?’ Kennelijk had Van Deyssel ook met
len, schreef hij, en verder – dit was pijnlijker – dat niet iedereen in de leiding
haar oogleden gedweept.
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
493
‘Het is aardig, dat zooveel jongeren hem genegenheid toonen, o. a. die Bo311
had haar in de oorlog bezocht om literair advies van haar te krijgen. Nu zijn eer-
mans,’ had Top vóór Van Deyssels vijfentachtigste aan Mijnssen geschreven. ‘Jij
ste dichtbundel verschenen én met een regeringsreisbeurs bekroond was,
en ik zijn wel zoowat de oudste paranijmphen.’ Om dezelfde reden deed zij,
negeerde Top Naeff deze in haar conversatie met Edinga volkomen – naar Edin-
ondanks conditie en de winterse atmosfeer, alle moeite om op 30 januari 1952
ga’s gevoel omdat hij verzuimd had haar een presentexemplaar te sturen.320
Van Deyssel te begeleiden op zijn laatste gang op Westerveld. De begraafplaats
Een week na het Schrijversbal, op 29 februari, was zij opnieuw in de hoofd-
was bedekt onder een dun laagje sneeuw, toen een kleine stoet – er heerste het
stad, nu om er in De Koepel een lezing te houden over ‘Literatuur en leven’. Ze
misverstand dat de begrafenis een besloten karakter zou hebben – naar de groeve
stelde dat de vooroorlogse generaties geleden hadden onder de alleenheerschap-
trok. Top Naeff, in bont gehuld, liep naast Van Duinkerken, die als enige gespro-
pij van de ouderen en dat het dus niet vreemd was dat de gefnuikte jongeren van
ken had in de aula. Verder zag zij slechts een handjevol collega’s, zoals Jany
toen na de oorlog alle ‘tirannie’ verwierpen. De daardoor ontstane ongebonden-
Roland Holst, Anthonie Donker, Emmy van Lokhorst en Godfried Bomans. En
heid was volgens haar echter door ‘excessen’ in ‘losbandigheid’ omgeslagen en
ook nu was er in het gezelschap iemand die zij liever niet ontmoette: Eduard Ver-
de individuele vrijheid in ‘plat egoïsme en stuurloos leef-maar-raak’ ontaard.
kade.312 De laatste schreef een dag na de uitvaart aan Emmy van Lokhorst: ‘Me-
Dat er na 1945 een ‘angst-psychose’ was ontstaan, leek haar niet vreemd in een
vrouw Top Naeff sprak ik in geen jaren, dus heb ik misschien niet herkend, al zag
ontredderde wereld. Zij vond echter dat daarmee in de literatuur niet ‘te koop’
ik haar.’313
gelopen moest worden, dat het negatieve levensgevoel niet aangemoedigd
Enkele weken later zag ze collega’s terug in een vrolijker sfeer toen zij present
moest worden, maar bestreden. Zij had de indruk dat het uiting geven aan de
was op de openingsavond van de Boekenweek in de Amsterdamse Stadsschouw-
begrijpelijke gevoelens van ontreddering nu gold als een brevet van ‘literair
burg, op 22 februari. Wim Sonnevelds cabaretgezelschap – Sonneveld zelf was
goed gedrag’ – waarmee zij bedoelde dat dit type literatuur vanzelfsprekend als
ziek – bracht het programma Van Parnassus tot Montparnasse, waarin Top zichzelf
superieur boven die met een ander wereldbeeld gesteld werd.321 Op eenzelfde
tegenkwam in de rol van muze.314 In de pauze stelde Chris Leeflang, voorzitter
wijze benaderde zij homoseksualiteit in de literatuur: ‘Al die pleidooien voor “de
van de Commissie voor de Propaganda van het Nederlandse boek, Top Naeff voor
vrijheid” en het zelfbeschikkingsrecht komen tegenwoordig als de aap uit de
aan koningin Juliana. Deze opende de conversatie met een aardig bedoelde
homo-sexueele mouw, en je bent ouderwets als je nog één normaal gevoel in een
opmerking over ‘dat enige School-idyllen’ waarvan zij vroeger zo genoten had. Top
verhaal beschrijft. Het zijn misselijke tendenzen waarmee al die dames en hee-
Naeff reageerde korzelig: ‘Het lijkt soms wel of ik nooit iets anders geschreven
ren hun eigen baantje schoonvegen.’322
heb, majesteit.’315 ‘Een monument van een vrouw,’ zo herinnerde Leeflang zich
De ‘goede oude tijd’ had voor vrouwen veel kwellingen gekend, erkende Top
Top Naeff later.316 ‘Ze kwam en was niet meer weg te krijgen bij de vorstin [...]’ –
Naeff. ‘Als onze “vrijheid” niet zoo de spuigaten uit was geloopen, zou ik er toch
en informeerde de majesteit over de onhebbelijkheden van uitgevers en hun
de voorkeur aan hebben gegeven in dézen bewogen tijd jong te zijn geweest. Bij
beroerde royalty’s. ‘[...] ze had een houding van je suis et je reste,’ schreef
alle heimwee naar vroeger, dat ik ook dikwijls voel, houd ik mezelf die jaren
317
Leeflang , die haar zachtjes wegduwde. De volgende dag brachten verschillen-
waarin ik niets “mocht” en ieder in zijn eigen “vakje” leefde, maar braaf voor
de kranten een foto van de ontmoeting tussen Top Naeff en de koningin.318
oogen. De jeugd van tegenwoordig weet niet hoe “ruim” zij leeft, bij ons vergele-
‘Je suis et je reste.’ Top Naeff was in gezelschappen enerzijds gereserveerd
ken. Het evenwicht moet intusschen nog gevonden worden!’323
aanwezig, op een dusdanige wijze dat zij automatisch respect afdwong. Tegelij-
494
kertijd straalde zij iets ongenaakbaars uit, een zelfbewustheid die irritatie kon
Zij was in deze tijd verdiept in een figuur uit het literaire verleden: Louis Coupe-
oproepen. Ze kende haar positie en status, vond die niet meer dan vanzelfspre-
rus, wiens verzameld werk ging verschijnen. Daar waren in 1947 al plannen voor
kend en kon beledigd zijn wanneer zij zich daarin aangetast voelde. Toen zij zon-
geweest; samen met onder anderen Bordewijk en Van Vriesland was Top Naeff
der succes na een vvl-vergadering bij een jonge schrijfster om een lift naar Dor-
gevraagd voor de redactie van deze uitgave, die was uitgesteld om redenen van
drecht bedelde, negeerde zij deze collega bij een volgende bijeenkomst.319
papierschaarste, maar ook omdat de publieke belangstelling gering was.324
Tijdens een Bijenkorfboekenmarkt stond zij samen met de dichter Hans Edinga,
Later, in 1952, werd de draad weer opgepakt en ging een gewijzigde redactie
die net zijn debuut gemaakt had, in een kraampje boeken te verkopen. Edinga
onder leiding van Garmt Stuiveling aan de slag. Naast Top Naeff redigeerden
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
495
Pierre H. Dubois, Marnix Gijsen, J. Hulsker, M. Nijhoff en Herman Teirlinck. De
wijs, Kunsten en Wetenschappen die zich ingespannen had voor Tops gesubsi-
weg naar de twaalfdelige dundrukeditie, die door zeven samenwerkende uitge-
dieerde verblijf in Spa. Hij was getrouwd en had kinderen. Hun relatie was in
vers op de markt gebracht zou worden, werd er een met hobbels en kuilen, ver-
januari 1947 begonnen en zou vele jaren standhouden. Al die tijd continueerde
oorzaakt door de uitgangspunten van de redactie. Deze koos niet voor een
Schölvinck zijn rol van – katholieke – echtgenoot en vader. Kitty’s gevoelens voor
wetenschappelijke volledige uitgave, met weergave van varianten enzovoorts,
Schölvinck waren zó overweldigend dat zij ze voor haar allernaaste omgeving
maar voor een ‘literaire’, een leesuitgave ‘die Couperus opnieuw zal brengen bin-
niet wilde verbergen.
nen het bereik van geheel ons volk en speciaal van de jongere generatie’.325 Voor
Gedichten in haar bundel Het witte schip, uit 1948, zijn uitingen van haar emo-
dit doel mocht de spelling worden aangepast en werd niet alle poëzie opgeno-
ties in die tijd, van verlangen en hartstocht. Ze spraken Top aan: ‘Vergelijk dit bij
men. Uit het korte proza werd een en ander weggelaten dat naar het oordeel van
het gelarmoyeer in onzen tijd (de mijne) toen iedereen dacht te sterven aan zijn
de redactie ‘geen blijvende waarde‘ bezat. De ‘Commissie van uitvoering’, waarin
eerste gebroken hart. Dat komt omdat het leven zélf meer de moeite waard is
naast Stuiveling, G.H. ’s-Gravesande en Fred Batten zitting hadden, viel uiteen
geworden, boeiender en gezelliger, zoodat, al blijft dat [de grote liefde] ééne bron
toen de laatste twee zich terugtrokken in verband met de aangepaste spelling.
en zon voor álles, hart en geest zich zoo noodig ook in bijomstandigheden [ande-
Het was vooral Stuiveling die het om deze principes moest ontgelden toen
re zaken] kunnen bergen.’331
bekend werd hoe de redactie te werk ging: in de pers werd fel gereageerd en de 326
uiteindelijke uitgave kreeg een zeer kritisch onthaal.
Top had al langere tijd vermoed dat Kitty een relatie had, maar zij had er bewust nooit aan gerefereerd. ‘Op dit punt vraagt vriendschap geen mededeel-
Top Naeff huldigde het principe ‘zo compleet mogelijk’, maar toen zij Coupe-
zaamheid,’ vond ze.332 En ook nu ze het eenmaal wist – ze waardeerde Kitty’s ver-
rus’ eerste werk, zijn poëzie, gelezen had, aarzelde ze. De eerste helft van Een Lent
trouwelijkheid – had ze niet de intentie er diepgaand op in te gaan. ‘[...] ik wil in
van Vaerzen zou zij met ‘een min nog te hoog aangeslagen vinden’, schreef zij Stui-
de vertrouwelijkheid van dit ernstig geval toch niet te diep doordringen. Het is
327
Zij vroeg zich in dezelfde brief af of de redactie Couperus een dienst
een geheim van twee menschen alléén, uit gevoelsoverwegingen en veiligheids-
bewees met herdruk van deze en andere verzen: ‘De meeste zijn van een “dichter-
halve; wil het geluk dat je er samen van hebben kunt gaaf blijven, en duren. [...]
lijkheid”, die ons niets meer zegt.’ Zij realiseerde zich dat ze met het aanpassen
de kunst is om er hoe dan ook de vreugden aan te beleven, die ongeveer de eenige
van de spelling ‘in conflict’ zouden komen met het ritme van de gedichten. Nij-
ware vreugden op dit ondermaansche zijn.’ Steunend op haar eigen ervaringen
hoff kantte zich zelfs volledig tegen het opnemen van poëzie in het verzameld
kon zij schrijven dat Kitty voorzichtig moest zijn met toespelingen in haar werk
veling.
328
werk.
of in haar omgeving. ‘Het is ermee als in de dagen van het ondergrondse; alleen
Het eerste deel van de serie werd op 17 oktober in de Koninklijke Schouwburg
die gezwegen hebben, brachten er in de meeste gevallen het leven af. Onder een
in Den Haag feestelijk gelanceerd tijdens een Couperusavond. Bij deze gelegen-
geheim behoeft niemand te lijden, zoolang het een geheim blijft.’ Dat mevrouw
heid presenteerde de redactie een boekje, Over Louis Couperus, waarin verantwoor-
Schölvinck op de hoogte was, vond zij een verlichting: ‘[...] hiermee vervalt de
ding werd afgelegd over de uitgave, gecombineerd met essays over Couperus
ellende, altijd op je hoede te moeten zijn, uit vrees voor ontdekking. Aan de
door auteurs als Ter Braak, Bordewijk en Van Duinkerken. Top Naeff schreef een
andere kant neem je nu meer op je geweten. Alle consequenties zijn moeilijk,
bijdrage over de legendevorming rond Couperus, waarin zij afrekende met het
helaas, hoe ook, en voor iedereen.’333
beeld van de lanterfantende dandy. Volgens haar had Couperus er ‘een jongens-
Kitty’s relatie met Schölvinck zou voor een merkwaardig conflict met het
achtig behagen’ in geschapen ‘kleine coquetterieën uit te spelen’. Zij stelde dat
echtpaar Bordewijk zorgen, waar Top Naeff zijdelings bij betrokken werd. Op 19
het werk van Couperus, die ‘zijn slanke vingers blauw schreef in die jaren van
mei 1952 schreef mevrouw Johanna Bordewijk-Roepman een – niet bewaard
schrale honoraria’ alle modes overleefd had en onvergankelijk beloofde te
gebleven – brief aan Top waarin zij melding maakte van een vreemd optreden
329
zijn.
van Kitty, die haar anoniem drie dreigbrieven gestuurd had. Het is niet duidelijk wat hiervoor de aanleiding geweest is – niet alle documenten over de kwestie
496
Al enige tijd wist Top Naeff dat Kitty een geheime, hartstochtelijke relatie beleef-
zijn bewaard gebleven en de wél bewaarde zijn zonder volledige context soms
de met Herman Schölvinck330, de topambtenaar van het ministerie van Onder-
cryptisch –, maar er lijken verschillende kwesties een rol te spelen. In, waar-
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
497
schijnlijk, 1950 was er hevige irritatie tussen Kitty en Bordewijk ontstaan nadat
getoond, en niet eerst bij de Haagse politie door de mand ware gevallen als
Bordewijk zich negatief uitgelaten had over verzen die Kitty gepubliceerd had in
schrijfster van de anonieme brief, en dat zij de volle waarheid had erkend, nl. de
de bundel Het witte schip. Kitty had zich Bordewijks negatieve oordeel overgevoe-
schrijfster te zijn geweest van een tweede en derde anonieme brief. Zij heeft dit
lig aangetrokken, omdat het voornamelijk verzen gold waarin zij haar gevoelens
ontkend, maar het handschrift van de derde brief is door de Schriftkundige der
voor Schölvinck beleed. Met mevrouw Bordewijk had zij over de kwestie gecor-
Haagse politie, de heer Waltman, als het hare aangewezen, en de tweede moet zij
respondeerd en openlijk geuit dat Bordewijk haar als vriend intens had teleur-
wegens het verband hebben doen schrijven. Al deze brieven zijn schandelijk van
gesteld. Daarbij steunde zij op instemmende geluiden van Mijnssen, Top Naeff
inhoud.’ Hij schreef ook dat Kitty in haar omgeving zijn vrouw als mens en als
en Ina Boudier, die ongetwijfeld niet geweten hebben dat hun vriendin hen als
componiste belasterd had en dat zij daarvan geen woord had teruggenomen.
getuigen à charge opvoerde.334 Bordewijk wees er in een brief aan het bestuur van
Bordewijk vond Kitty’s gedrag van een ‘zodanige perfidie’, dat hij de Maatschap-
de vvl op dat Kitty vervolgens getracht had hem tegenover derden als criticus en
pij der Nederlandsche Letterkunde, het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van
335
als mens zwart te maken.
Kunsten en Wetenschappen in Utrecht en de vvl volledig van de kwestie op de
Haar frustratie heeft waarschijnlijk doorgeëtterd en culmineerde toen ook
hoogte bracht. Hij zou zijn lidmaatschappen opzeggen wanneer Kitty niet door
Schölvinck, en mogelijk zijn relatie met haar, in het geding kwam. Er is sprake
deze instellingen als lid geroyeerd zou worden. Bordewijk hoopte dat door dit
geweest van een schuld van Schölvinck aan mevrouw Bordewijk, die hij overi-
alles ‘geen verkoeling tussen U en mij’ zou intreden.340 Top reageerde per
gens aan haar afbetaald had336, en Kitty maakte zich grote zorgen over acties van
omgaande.341 Ook zij wenste niet dat de goede verstandhouding tussen Borde-
mevrouw Bordewijk, die de naam en toekomst van Schölvinck konden scha-
wijk en haar beïnvloed zou worden door een kwestie die niets met de letteren te
337
In de tweede dreigbrief is sprake van ‘wederrechtelijk geld’ toe-eigenen
maken had. ‘De wereld van detectives, politie, dreigbrieven en menschenjacht is
door mevrouw Bordewijk, geld dat Schölvinck zou toebehoren. Was ze bang dat
de mijne niet. K.d.J.d.J. is een vriendin van mij sedert jaren. Dit belet mij even-
mevrouw Bordewijk openbaar zou maken dat Schölvinck in die tijd schulden
wel niet, hetgeen zij jegens uw Vrouw ondernomen heeft – éénmaal, en daarna
had of, erger, dat hij een buitenechtelijke relatie onderhield? In dat geval zou zijn
niet meer, daarvan ben ik n’en déplaise het kunstig werk (!) van den officiëelen
carrière voorbij zijn; een katholiek staatsman diende in die dagen van onbespro-
grafoloog, overtuigd, onvoorwaardelijk af te keuren.’ De kinderlijke vorm van
ken gedrag te zijn. Kitty was intens verliefd op Schölvinck en zou voor hem door
Kitty’s brief deed volgens haar eerder ‘een beroep op de barmhartigheid van uw
het vuur gaan. Blijkbaar heeft ze dat begin 1952 gedaan, als een getergde kat in
Vrouw, veeleer dan dat het geschreven werd met het doel Haar te kwetsen in haar
den.
338
het nauw die haar klauwen uitslaat.
persoon’. Dat Bordewijk nu, terwijl de kwestie justitieel was afgedaan, verschil-
Top wist van niets, tot de brief van Johanna Bordewijk arriveerde. Zij liet zich
lende kunstzinnige genootschappen benaderd had over het geval, trof haar pijn-
vervolgens door Kitty informeren en nu zij van twee kanten was ingelicht, wilde
lijker dan de rest. Zij wist toen nog niet dat mevrouw Bordewijk opnieuw een
zij het hier verder bij laten, schreef zij mevrouw Bordewijk, ook al omdat Johan-
dreigbrief zou ontvangen, gedateerd 27 juni 1952, die kort maar krachtig luidde:
339
na justitie had ingeschakeld en Kitty bij de politie een verklaring had afgelegd.
‘Ik zál je onschadelijk maken – dan is het meteen uit.’342 Op 8 juli volgde er nog
Na ontvangst van haar reactie zocht Bordewijk contact met Top Naeff. Hij maak-
een. Kitty de Josselin de Jong heeft altijd beweerd alleen maar de eerste brief
te zich zorgen over hun goede contact.
geschreven te hebben.343 Zij werd zowel door ‘Maatschappij’ als vvl niet geroy-
‘Omdat wij collega’s zijn, omdat ik vele jaren geleden het voorrecht hàd enige
eerd – het conflict dat Bordewijk en zij hadden werd als persoonlijk, en niet let-
brieven over letterkunde met U te wisselen, en thans hèb met U te behoren tot
terkundig gezien –, reden waarom Bordewijk uiteindelijk zijn lidmaatschap van
het Bestuur van het Anjerfonds, zou ik gaarne nog een en ander toevoegen aan de
beide organen zou opzeggen, evenals dat van het Provinciaal Utrechtsch Ge-
brief van mijn vrouw. Het feit dat de heer S. zijn schuld aan mijn vrouw heeft
nootschap van Kunsten en Wetenschappen.344
afbetaald verandert niets aan de smadelijke inhoud van de anonieme (!) brief, bezorgd op de verjaardag (!) van mijn vrouw.
498
In haar brief aan Bordewijk van 29 mei 1952 had Top Naeff weliswaar gezegd Kitty’s actie af te keuren, maar uit haar toon valt op te maken dat zij vond dat het
Van Mej. de Jong had, na het door haar gestichte kwaad, op zijn minst dit
echtpaar Bordewijk wel wat hoog van de toren blies. In feite steunde zij Kitty, die
mogen worden verwacht: dat zij tegenover mijn vrouw oprecht berouw had
haar ongetwijfeld zeer eenzijdig heeft ingelicht over de zaak. ‘Je hebt alles met
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
499
elkaar een moeilijke tijd achter je, hopelijk zijn de B’s [Bordewijks] nu ook uitge-
ten. Zij waren op elkaar gesteld, en toen Annie Salomons in 1950 haar 75ste ver-
raasd, zonder al te veel kwaad te hebben gesticht,’ schreef ze haar op 13 juni. En
jaardag vierde, zei Boudier voor hij met Ina naar het feest vertrok: ‘Bedenk wel,
tien dagen later, nadat Bordewijk op een vergadering van de ‘Maatschappij’ de
ik heb niets met Top, dus ik doe gewoon tegen haar.’ ‘Jij doet maar,’ was het com-
zaal verlaten had omdat Kitty er aanwezig was: ‘De aftocht van B. met zijn staart
mentaar van zijn vrouw.349 Op het feest sprak hij na al die jaren opgewekt met
tusschen zijn beenen vind ik kostelijk, zijn verdiende loon! En hiermee is het nu
Top. Zij kwam met een uitgestoken hand op haar vroegere vriendin af, maar die
goddank ook uit.’ Vooral uit deze laatste brief blijkt hoe eenzijdig Top Naeff het
liep Ina, zoals zij het zelf later formuleerde, ‘koelbloedig ondersteboven’. Top
geval beschouwde. Een soort onvoorwaardelijke trouw aan haar vriendin zal
schreef aan Kitty, die al die jaren zowel met de een als met de ander bevriend was:
ongetwijfeld een rol gespeeld hebben, maar dat – mogelijk – ook de kwetsbare
‘Het spijt mij dat ik hem nooit meer zien zal, ik mocht hem ook graag en hij liet
relatie van Kitty met Schölvinck in het geding was, heeft waarschijnlijk gepreva-
zich in zijn gevoelens voor mij in het minst niet door Ina beïnvloeden. De laatste
leerd. Zij kende de hartstocht en alle felheid waarmee deze gepaard kon gaan.
keer ontmoette ik hem op de verjaardag van Ans Salomons en dat vonden we allebei prettig. [...] Ik vond het voor Ina haast geen leven, zoo altijd in angst voor
‘We leven hier in een onbeschrijfelijke staat, waarover ik maar niet verder zal uit-
wat gebeuren kon, maar nu zal de leegte toch ook groot zijn.’350 Niet lang daarna
weiden,’ schreef Top Naeff op 13 juni aan Kitty, te midden van verhuischaos.
werd Ina Boudier ernstig ziek – zij leed aan kanker en de artsen gaven haar nog
‘Hopelijk is dit de laatste week. Ik wenschte wel, dat ik zalig in Nice zat en dan in
maar korte tijd – een verkeerde inschatting, want zij zou nog veertien jaar leven.
Monte-Carlo de Bank liet springen. Hoe kan een mensch zoo tegen zijn eigen
De vroegere verbondenheid bleek taai onder deze omstandigheden en in haar
heil inleven.’
brieven aan Kitty leefde Top mee met het lot van Ina, die zij ooit als haar beste 345
Met het nieuwe huis belandde zij in een andere wereld.
Het lag buiten het
centrum, met uitzicht op een vijver en had iets van een klein landhuis, ‘heele-
gen en heeft nog een zielig einde, zoo pijnlijk en eenzaam.’
maal in het groen en zoo decoratief als een Engelsch tooneel-décor,’ schreef zij,
Niet lang daarna stierven Henriette Roland Holst en Martinus Nijhoff. Twee
zoals vaak in toneelsfeer, aan Mijnssen, die zelf Amsterdam had vervangen door
dagen na de dood van Henriette Roland Holst, op 21 november 1952, schreef Top
het landelijke Baarn.346 Ook al was ze een echt stadskind, Top genoot van de
Naeff: ‘En nu is Jet R.H. eindelijk ook tot rust gekomen. Ik zal haar persoonlijk
nieuwe, enigszins landelijke omgeving. ’s Avonds zat ze met haar man op het ter-
niet zeer missen, maar ik moet tóch de heele dag aan haar denken. Rik teekende
rasje voor hun huis, dat zij hardnekkig ‘ons stoepje’347 noemde, en vergat haar
haar met dat strakke profiel al haast zooals zij op haar doodsbed liggen zou. Het
zorgen over hun veel te omvangrijke inboedel voor dit kleinere huis. Madame en
leven schuift zoo wonderlijk aan ons voorbij; telkens valt er een af, als van een
Serge – mijnheer Vleesenbeek verbleef voor zijn werk langere tijd in Marokko –
rozenkrans. En dan gaat alles toch maar weer voort. En we vinden het belangrijk
woonden toch voorlopig bij hen in, maar zouden spoedig verhuizen naar een
tot ons laatste uur. Wat – al kon het een beetje minder – toch maar gelukkig is.’351
flatje, op vijf minuten loopafstand. Gilberte had toegezegd voor Top en Wim te
Ze had met Henriette geregeld contact gehad, maar voelde zich niet met haar
blijven zorgen zolang er geen nieuwe gedienstige gevonden was, in ieder geval
bevriend. ‘Een vreemde vrouw,’ zo had zij haar ooit getypeerd. ‘Aan een kant, een
nog een halfjaar.
dichteres van ontroerende innigheid en uitzonderlijke kracht, aan den anderen
Nu zij verhuisd waren, dienden de Van Rhijns op zondagen visites te ontvan-
kant nuchter en zoo op haar roem gespitst als een mensch maar zijn kan. Kijk
gen om het nieuwe huis te tonen – ‘Dordtsche gewoonte’ schreef Top op 23 juni
krijg ik er eigenlijk nooit op. Ik mocht haar echtgenoot heel wat liever.’ ‘Feitelijk
weinig enthousiast aan Kitty –, maar daar waren zij door alle rommel nog lang
heeft ze met alles een beetje geposeerd.’352
niet aan toe. Aan Stuiveling schreef zij dat de hele geschiedenis ‘een moreel zelf-
De onverwachte dood van Martinus Nijhoff, in de nacht van 26 januari 1953,
moord’ was, ‘waarbij wij elkaar gebrek aan organisatorisch talent om strijd ver-
raakte haar sterker. De tijd dat Nijhoff schamper geschreven had over Letje lag ver
348
wijten’.
500
vriendin beschouwd had. ‘Wat is Ina er ellendig aan toe! Zij zal Hans gauw vol-
achter haar en in de loop van de jaren was zij ‘Pom’ gaan waarderen – en hij haar.
Kort na haar verhuizing hoorde zij dat Henri (‘Hans’) Boudier was overleden,
Af en toe ontmoetten ze elkaar. In een van zijn laatste brieven aan haar had hij,
vrij onverwacht, op 18 juni, tijdens een vakantie. Door de brouille die zij met Ina
meelevend met haar reuma, nog aangeboden haar het adres van een ‘clairvoyan-
had, was het contact met Henri Boudier ook verbroken en dat heeft beiden gespe-
te’ te verstrekken, een vrouw die door ‘handoplegging’ volgens hem werkelijk
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
501
wonderen verrichtte.353 Buiten haar persoonlijke gevoelens van verlies vond zij
de eerste reeks: ‘’t Is allemaal zoo experimenteel, je bent tenslotte vom Kopf bis
het ‘voor de letteren ook ongelukkig als de kopstukken er zoo vroeg aan ontval-
Fusz geperforeerd. Ik loop wel iets beter, maar voel me miserabel, doodmoe en
len’, schreef zij Kitty op 28 januari. ‘Pom was behalve dichter, ook zoo echt hom-
zonder de minste energie.’359 Eens was ze zó moe dat ze in de trein in slaap viel,
me de lettres.’ Naar zijn begrafenis, op 30 januari, ging zij niet; haar conditie liet
Lochem voorbijreed en ongewenst in Hengelo strandde. Niet alleen reuma hinderde haar, er waren hartklachten – angina pectoris –
het niet toe. Twee dagen later voltrok zich in Nederland een ramp: in de nacht van 31 janu-
bij gekomen. De verhuizing tastte haar laatste reserves aan.
ari op 1 februari braken aan de kust dijken door noordwesterstorm en springtij. Een groot deel van zuidwest Nederland kwam onder water te staan; er vielen
Het is bijna onbegrijpelijk wat zij nog allemaal deed. De drang ‘erbij te zijn’ en
meer dan 1800 slachtoffers. Ook Dordrecht werd getroffen. Top schreef aan Kitty
haar stem te laten horen was kennelijk sterker dan alle fysieke ongemak. Hoewel
dat het station half verwoest was en dat een groot deel van Dordt onder water
zij eerder gezegd had er geen energie meer voor te hebben360, trad zij op voor
stond, ook de straat waar zij vroeger woonde. ‘Wij zijn vrij gebleven,’ schreef ze
Oefening Kweekt Kennis in de Haagse Pulchri-studio met een lezing over het
opgelucht.354 ‘Madame was met man en kind voor een paar dagen uit de stad,
waarheidselement in de literatuur. Het zou haar laatste optreden worden. Het
maar ’s Zondagsmiddags waren ze opeens weer terug, omdat ze ons niet alleen
Schrijversbal in de Stadsschouwburg liet ze dit jaar aan zich voorbijgaan, maar
wilden laten voor het geval dat de oliestook-kelder onderliep en gauw uitge-
op 7 maart stond ze wel in de Haagse Bijenkorf om daar in het kader van de Boe-
hoosd moest worden. Waar vind je nog zulke trouwe huismenschen! Ons huis
kenweek werk van onder anderen Couperus, Aart van der Leeuw, Teirlinck en
heeft de vuurproef doorstaan, wat storm en regen betreft, en de dijk achter ons,
Aar van de Werfhorst te verkopen.361 In een artikel in Elseviers Weekblad, ‘Lustrum
die voor ons een groot gevaar opleverde, heeft het voor de helft (juist achter ons)
met een weerhaak’, gaf ze ironisch uiting aan haar haat-liefdeverhouding met
gehouden. De andere helft is één groot gat, waardoor de binnenstad onderliep.’
het fenomeen ‘boekenmarkt’. Het zou allemaal prettig zijn, wanneer er niet ‘de
‘Wat een misère voor de menschen! Je schaamt je haast, als je er zoo goed af-
verschrikking der signaturen aan te pas kwam’, schreef ze. ‘Ik zal niet ontken-
komt.’355
nen, dat het vleiend voor ons is met één pennestreek een medemens gelukkig te
Van verschillende kanten bereikten haar die eerste dagen na de ramp veront-
kunnen maken, maar als dan de gegadigde u zo hartstochtelijk bedankt, als voor
ruste vragen over haar lot. ‘En als ik iets voor je kan doen in deze omstandighe-
een bankbiljet van duizend gulden: “O, dank u wel, mevrouw!” terwijl men er
den, schrijf het me dan direct en ik sta voor je klaar,’ schreef Alice von Eugen in
zijn kostelijke duiten al voor op de toonbank heeft gelegd, dan wordt het niet
een van haar warme brieven aan Top.
356
minder dan beschamend. Soms moet de juffrouw, die op de kas past, onze klan-
Het is een geluk geweest dat de watersnoodramp Top Naeff niet persoonlijk
ten nog aanmoedigen: “Zoudt u er misschien prijs op stellen, de handtekening
getroffen heeft; een evacuatie bijvoorbeeld zou funest geweest zijn voor haar
van mevrouw Top Naeff in de door u gekochte roman van Simon van ’t Reve
conditie, die erg verslechterd was. Haar handschrift, dat soms het onleesbare
geplaatst te krijgen?” Vom Kopf bis Fusz nemen zij ons op, zó doordringend, als-
nadert, verraadt het.
of zij alle consequenties van dit voorstel ter plaatse moeten overwegen, zich
Een enkele keer werkte Wim een en ander liefdevol – maar ook wat fantasie-
afvragen, of zoiets de prijs van het boek eventueel zou kunnen verhogen, en hoe-
loos – bij; zo verbeterde hij op een briefkaart aan Kitty ‘goldrush’ in ‘goud-
veel procent de gelukkige bezitter van die roemruchtige naam dan wel zou toe-
rush’.357
vallen? Er zijn er, die de stap niet wagen. En anderen – dat zijn de besten – die
Top had haar toevlucht gezocht bij een arts in Lochem, dokter Koumans, die
zich verachtelijk afwenden. Aan een dame in Rotterdam, een schraal dametje
haar injecties in haar knieën toediende tegen de reuma en haar een rigoureus
met een piekje op haar hoed, had ik mijn hele boekenvoorraad wel cadeau willen
dieet voorschreef. Lekkerbek Top moest nu onder meer varkensvlees, roomboter,
geven, uit opluchting en erkentelijkheid, toen zij op de obligate vraag van de
alle vet van dierlijk vlees, zalm, paling en makreel ontberen. En, ook al erg: tus-
winkeljuffrouw: “Of zij misschien prijs stelde...” enz. na een taxerende blik op
sen de maaltijden in mocht ze helemaal niets eten, vooral geen koekjes of taart-
mijn persoon, zonder aarzelen: “Neu” antwoordde. Zij stelde géén prijs. Ik heb
358
Een eerste kuur bestond uit dagelijkse behandelingen, drie weken achter
haar dankbaar nagekeken, toen zij met een complete Jan Greshoff, die zij zich bij
elkaar. Ze logeerde die tijd bij haar familie in Lochem en noteerde na afloop van
mij, verschoond van alle signaturen, had aangeschaft, onder haar arm het hazen-
jes.
pad insloeg.’ 502
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
503
Haar columnachtige stuk bestaat verder grotendeels uit een geestige schets
ken op 18 maart in de Amsterdamse Stadsschouwburg gespeeld werden, reisde
over een jongetje, dat haar handtekening op een stukje papier vraagt – wat zij
ze er speciaal voor naar de hoofdstad. Ed. Hoornik en Jeanne van Schaik waren er
weigert, omdat alleen maar gekochte boeken gesigneerd mogen worden. ‘[...] ik
die avond ook. Jeanne, die hechtte aan Top Naeffs oordelen, schreef haar na af-
gaf, in het gedrang en door de aandoeningen van de lange dag versuft, geen
loop: ‘Wanneer jij, zoals bij Odysseus, achter me in de schouwburg zit en op-
kamp. Geen boek, geen handtekening. Zo snel verharden wij in de leer. [...] Hij
merkingen tegen mijn hals ademt, dan voel ik me terug, ver weg van het heden,
gaf het op. Hij slenterde weg. Maar voor hij in de volte der cultuur oploste, keek
maar op school. Het is toch uiterst curieus, zou ik zo zeggen, dat een 75-jarige het
hij nog eenmaal om naar mij, met een blik, die de hele Vereeniging van Letter-
nu ausgerechnet moet zijn, die deze sensatie oproept.’370
kundigen, en mij in het bijzonder, degradeerde; een blik vol treurige verwondering, die ik nooit meer zal kunnen vergeten.’362
Nog één keer trok Top Naeff alle registers open in een groot stuk in De Groene Amsterdammer van 28 maart, onder de titel ‘Een gebeurtenis in de Stadsschouw-
Niet altijd had ze haar humor paraat om de werkelijkheid draaglijk te maken.
burg’. Ze beproefde haar oude aanpak en plaatste de stukken van Van Schaik-
Tegen Hein ’s-Gravesande, ook aanwezig in de Bijenkorf, moest ze kwijt dat zij
Willing en Hoornik, hoe nieuw en modern ook, in een theaterhistorische con-
boos was op hem, omdat hij het jaar daarvoor aan een jongen, die handtekenin-
text. Bij Odysseus weent gaf zij een beknopt overzicht van het ontlenen van stof
gen verzamelde, gevraagd had hoeveel hij er van Top Naeff moest hebben voor
aan een klassiek werk, waarbij zij teruggreep op Reinhardts Lysistrata, dat zij in
één van voetballer Abe Lenstra.363
1908 in Berlijn had gezien. De bezoeker, hoe eigentijds ook, herinnerde haar aan Duitse en Noorse stukken die rond 1900 in Nederlands gespeeld werden, maar
De Groene Amsterdammer vroeg haar om nog eens als het ware haar oude plek in het
zij peilde het essentiële verschil: ‘Ibsen en Björnson vermeden met pudeur in
blad te vullen, met besprekingen van de premières van twee nieuwe toneelstuk-
dergelijke drama’s de ervaringen van het huwelijksbed; voor de moderne schrij-
ken op één avond: De bezoeker van Ed. Hoornik en Odysseus weent van Jeanne van
ver die zijn Freud gelezen heeft, ligt daar de sleutel tot het innerlijk conflict.’
Schaik-Willing. De laatste was vaste recensente bij De Groene en kon onmogelijk
Beide stukken analyseerde ze uitvoerig en de opvoering ervan door de Neder-
over haar eigen stuk schrijven – zo was bij de redactie het idee ontstaan de vroe-
landse Comedie noemde ze samenvattend ‘een eerste klasse voorstelling’. Ook
gere critica te benaderen. Top voelde zich echter niet goed, zag op tegen de reis en
over de acteurs was zij lovend. Een beter toneelechtpaar dan Ank van der Moer en
364
Dat speet haar, want ze had zich er
Han Bentz van den Berg kon Nederland zich voor het toneel niet wensen, meen-
veel van voorgesteld, schreef ze hartelijk aan Hoornik, die haar een exemplaar
de zij371; met assistentie van Ton Lutz gaven zij ‘een voorbeeld van natuurlijk
van zijn stuk gestuurd had. Zijn taal had haar getroffen. ‘Hoe missen wij op ons
doorleefd modern toneelspel’. Zoals wel meer had zij op toneelterrein een scher-
alledaagsch tooneel de macht, de helderheid en de kernachtigheid van dichterlij-
per oog voor kwaliteit en talent dan in literair opzicht.
moest een dag van tevoren ‘aftelegrafeeren’.
ke taal! [...] Ons tooneel is zoo saai, er is haast nooit meer iets van dat gespannen 365
Toneelkenner C.A. Schilp372 schreef over haar bespreking: ‘Het was plotse-
Ook Jeanne van Schaik-Wil-
ling weer als van ouds; een kroniek, zoals een kroniek behoort te zijn: de zaken in
ling kreeg een brief waarin Top schreef dat zij het ‘ellendig’ vond dat zij verstek
de ruimte en breedte gezien; een poging tot objectivering, zoals ’t in de huidige
had moeten laten gaan.366 Ze begon te geloven dat zij in de pijp begon te bran-
tijd niet meer gangbaar is: een kennis van zaken, van de geschiedenis van het
en vibreerende in de zaal, die een stuk “opvangt”.’
367
Ze had Jeannes stuk met aandacht gelezen en gaf in haar brief
toneel, zoals men bij weinig confrères van tegenwoordig meer schijnt te mogen
een waarderende analyse. Dat is opmerkelijk, want in het verleden had ze zich
aantreffen. En dat alles in een stijl, even logisch en helder als onberispelijk. In
soms smalend over het literaire werk van Jeanne van Schaik-Willing uitgelaten:
één woord: magistraal.’373
den, schreef ze.
‘’t Is allemaal valsch verzinsel wat ze maakt. Aan de andere kant wel zielig, ze heeft zoo’n ijver en illusie van zichzelf.’368 Voor de toneelcritica Van Schaik-Wil-
Tot haar afgrijzen zag Top Naeff haar vijfenzeventigste verjaardag naderen –
ling had ze respect; toen in 1952 Anton Koolhaas, die zij zeer waardeerde, bij De
niet om de leeftijd op zichzelf, maar om het vriendelijk bedoelde tumult dat
Groene Amsterdammer vertrok, betreurde Top Naeff dat, maar was zij blij met Jean-
erom zou kunnen losbreken. Toen zij van Kitty hoorde dat deze zich inspande
369
om met een groep dilettanten Zie de maan schijnt... te laten opvoeren, stuurde zij
Toch schreef Top Naeff alsnog haar recensie voor De Groene; toen beide stuk-
haar vriendin een pittige brief waarin zij zei helemaal niets voor dat plan te voe-
ne van Schaik-Willing als zijn opvolgster.
504
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
505
len en ook niet voor wat voor feest ook. ‘Maar in dit geval moet ik je toch duide-
men haar boeken leest, bespeurt men de ondergrond der sociale hekeling eigen-
lijk aan je verstand brengen, dat ik persé niets wil. Ik heb nu 2x, met je assisten-
lijk overal.’380 Als duidelijk voorbeeld noemde hij Letje.
tie, en dank zij je onvermoeide ijver een luisterrijke verjaardag gevierd. That will do. Al moest ik het tot 100 jaar brengen, aan mijn lijf geen polonaise meer!’374
tot uitspraken die herinneren aan wat Ter Braak in de jaren dertig over haar
Nog in begin maart had ze het voornemen om met Wim vóór haar verjaardag
geschreven had. Ook hij beschouwde Top Naeff als een uitzondering op de vele
naar de Rivièra te reizen, zonder deze bestemming door te geven aan anderen. Zo
vrouwelijke auteurs die het interbellum bevolkt hadden, terwijl haar stof toch
hoopte ze journalisten – de eerste telefoontjes had ze al gehad – te ontlopen. De
ook het keurige, maar lege burgerdom was. ‘Het uitzonderlijke zit in twee
Dordtse burgemeester J.A.H.J. van der Dussen gooide echter op charmante wijze
zaken: in de eerste plaats in een intelligentie die de engheid, de leegheid, de
roet in het eten: op zijn initiatief werd besloten Top Naeff op haar verjaardag
hopeloosheid van de burgerij volkomen doorziet als zodanig, zonder daarom
officieel te huldigen en haar het ereburgerschap van de stad Dordrecht te verle-
een natuurlijke genegenheid te kunnen prijsgeven; en in de tweede plaats een
nen. Top was overrompeld door de plannen.‘Steeds die verschrikkelijke intervie-
werkelijk talent dat de burgerlijkheid weet te brengen op het niveau van de tra-
wers, de telefoon staat niet stil,’ schreef ze een week voor het festijn. ‘Maar ik
giek. Men vergeet op den duur dat de wereld van Top Naeff de burgerlijke is,
wimpel ze af, ik kan er niets aan doen.’ Dat is haar niet erg gelukt, want uit kran-
omdat zij die weet te plaatsen op het algemeen-menselijke vlak. Men heeft bur-
tenpublicaties blijkt dat verschillende journalisten haar bezochten. Natuurlijk
gers en men heeft niet-burgers, maar après tout is het menselijke lot voor ieder-
werd er veel teruggeblikt en citeerden de interviewers opvallende uitspraken. ‘Ik
een gelijk en niet opwekkend, dit schijnt zo de “moraal” van Top Naeff, die geen
zou nu wel eens een echt bolsjewieks boek willen schrijven,’ citeerde Ben Stro-
moraliste is, maar een werkelijke schrijfster die haar ervaringen gestalte weet te
375
, maar ook relevantere zaken, zoals een opmerking over Carry van Brug-
geven en niet betoogt, maar laat zien.’ Dubois typeerde haar gemoedsgesteld-
gen: ‘Haar romans vonden we niet goed. Maar deze vrouw heeft gedacht, zij heeft
heid als melancholiek en pessimistisch en herinnerde eraan dat critici haar daar-
haar gedachten geformuleerd. Zij heeft veel meer te betekenen dan wij toen
om vroeger hard gevallen waren. ‘Men zag er de weerspiegeling in van een ten
begrepen.’
ondergang gedoemd geslacht, de weemoed om een voorbij burgerdom zonder
man
De dagen rond haar verjaardag verschenen in kranten en tijdschriften uitge376
wezenlijke vitaliteit.’ Dit laatste was volgens Dubois wel het laatste waar het Top
Vrij Nederland pakte ruim uit met bijna twee pagina’s bijdra-
Naeff, ‘ongetwijfeld de gaafste onder de Nederlandse romanschrijfsters van het
gen van Anton van Duinkerken, Johan van der Woude, Marie Schmitz, Herman
ogenblik’, aan ontbrak en de weemoed om een vergaan burgerdom had zij ver-
Teirlinck en Cees Buddingh’. Teirlinck schreef dat Top Naeff in Vlaanderen van
diept tot een algemeen menselijk drama, dat zij weergaf met een ‘meesterlijke
alle Nederlandse auteurs niet alleen de beroemdste was, maar ook de geliefdste.
conciesheid’.
breide artikelen.
Hij eindigde zijn artikel met een korte lyrische ontboezeming: ‘Gevoelige Top
Op dinsdag 24 maart 1953, een stralende voorjaarsdag, werd ’s morgens een
Naeff, manhaftige vrouw, schone maatstaf van woorden, beter dan wie ook weet
doosje kievitseieren op Noordhoveweg 10 afgeleverd. Het was een geste van een
gij dat de hardste winterkorst door een sneeuwklokje wordt gebroken.’377 Bud-
bewonderaarster van Top Naeffs werk, die in Zo was het ongeveer had gelezen dat
dingh’ bekende dat hij aanvankelijk, opgevoed met de Forum-idealen, minach-
op Tops geboortedag kievitseieren bij haar ouders bezorgd waren.382 Om half
ting gevoeld had voor alles wat met ‘damesauteurs’ in verband stond. Maar in de
vijf in de middag kwam de Dordtse gemeenteraad in de historische, met bloe-
loop van de jaren was zijn houding ‘tegenover damesschrijvers in het algemeen
men en palmen versierde raadzaal van het stadhuis bijeen om haar te huldi-
niet onaanzienlijk milder [...] geworden’ en had deze ‘tegenover Top Naeff in het
gen.383 Bij binnenkomst werd de jarige een boeket anjers aangeboden, rode en
bijzonder een ingrijpende wijziging ondergaan’.
378
C.J.E. Dinaux stelde dat het ‘een oppervlakkige kritiek’ was die haar het 379
witte, in de kleuren van het stadswapen. Top en Wim van Rhijn namen plaats op dezelfde zetels als waarop zij in 1904 gezeten hadden toen zij elkaar het
P.H. Ritter wees op haar baan-
jawoord gaven. Van het gezelschap dat hen toen omringde, was niemand meer
brekende vernieuwingswerk op het terrein van het meisjesboek en theaterkri-
aanwezig – nu was het een grote kring vrienden, schrijvers en kunstenaars dat
tiek en typeerde haar als ‘zedenschilderes’, ‘satiriste’: ‘Zij is door een nooit be-
de zaal vulde, onder anderen, in willekeurige volgorde: Anton van Duinker-
darende wrevel over de kleinheid der Nederlandse bourgeoisie gebeten en als
ken, Anthonie Donker, Kitty de Josselin de Jong, Annie Salomons, Mary Dres-
schrijven van ‘damesromans’ had toegedicht.
506
Het essentieelste artikel is van Pierre H. Dubois, die in Het Vaderland 381 kwam
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
507
selhuys, Dirk Coster, Jeanne van Schaik-Willing, Marie Schmitz, J.C. Bloem,
En nu had deze stad haar tot ereburgeres benoemd. Het riep in haar de herin-
P.H. Ritter jr., Cees Buddingh’, de ouders van Mari Bosland, Pierre H. Dubois,
nering op aan haar reis naar Egypte, in 1929, toen zij behalve een paspoort en een
Willem Vogelsang, promotor van Royaards bij diens eredoctoraat, en Adriaan
visum ook een ‘bewijs van goed gedrag’ nodig had. ‘Ik moest dat halen op het
384
Ook de commissaris van de Koningin in de provincie Zuid-
Stadhuis, door de Burgemeester ondertekend. Het hield in, dat “Naeff, Antho-
Holland, mr. L.A. Kesper, was aanwezig. Burgemeester Van der Dussen las in de
netta”, huisvrouw van H.W. van Rhijn, zich tot die dag behoorlijk gedragen had,
buitengewone zitting van de raad het raadsvoorstel voor waarin Burgemeester
geen moorden gepleegd, en geen misbruik gemaakt had van sterke drank – kort-
en Wethouders de raad adviseerden voor de eerste maal aan een burgeres de
om een burgeres met ere mocht heten, maar nog lang geen ereburgeres. Ik ben op
gouden eremedaille van de stad toe te kennen wegens haar verdiensten voor de
dat papier van het Stadhuis zeer fier geweest, alsof er nu plotseling niets meer
stad. Zonder stemming werd hiertoe besloten en hij overhandigde Top Naeff
aan mij mankeerde, en alles van het verleden vergeven en vergeten was.’ Des te
de medaille, terwijl de lampen van de aanwezige fotografen flitsten. De burge-
meer betekende nu haar ereburgerschap voor haar; de gouden medaille zou zij
meester sprak haar toe, gevolgd door Herman Schölvinck, die namens de
zorgvuldig bewaren naast het enige andere officiële certificaat dat zij bezat: haar
minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen sprak. Vervolgens hield
zwemdiploma.386
van der Veen.
Top Naeff een lang dankwoord, dat zij tot ieders verbazing staande, de tekst in
Zij eindigde met een abrupte wending toen zij refereerde aan Vincent van
haar handen, voorlas. Het was een speelse rede, die volgens Jeanne van Schaik-
Gogh, wiens honderdste geboortejaar herdacht werd. ‘Er is in de kunst nu een-
Willing gekenmerkt werd door ‘een voorname humor, zodat reeds na twee mi-
maal goed, beter, best, en groot, groter, grootst. Vincent was de allergrootste, en
nuten gelachen werd, terwijl het even tevoren nog leek alsof in deze heilige hal-
hem te herdenken in bewondering en eerbied, betekent, dat wij vandaag de
385
len de lach was buitengesloten’.
Zij opende met te zeggen dat het bijzonder was dat een vrouw deze middag het middelpunt van deze plechtigheid was. ‘Ik ben geen goede suffragette ge-
genstaande men haar schromelijk over het paard heeft gebeurd, haar plaats weet.’
weest, maar op dit ogenblik zou ik er op staande voet een kunnen worden, want
Voor veel Dordtenaars heeft Top Naeff altijd bekendgestaan om haar afstan-
het is mij vandaag een voldoening te meer iets van de eer, de vrouw in mij aange-
delijke houding.387 Deze middag sprak zij in haar rede mild-vriendelijk over
daan, over te mogen hevelen op die vrouwen, die voor ons de spits hebben afge-
Dordrecht – hoe kon zij anders als kersverse ereburgeres van de stad! – maar haar
beten en de vrije wegen naar een zelfstandig vrouwenleven ook in de kunst heb-
woorden waren gemeend. Haar relatie met het provinciale Dordt was er altijd
ben gebaand. Niemand heeft mij in het buitenissige vak van boekenschrijfster
een van een betrekkelijke haat-liefde geweest, maar deze middag overheerste de
ooit een strohalm in de weg gelegd, ik heb kunnen worden wat ik wilde, en op de
liefde. Zij was zich bewust van de band tussen haar familie en Dordrecht én ze
manier, die ik wenste. Dat is een gewonnen pleit geweest, in een tijdperk, mijn
was niet blind voor de atmosfeer en schoonheid van haar geboortestad. Ruim
jeugd, die er toen nog nauwelijks rijp voor was.’
twintig jaar eerder had ze twee kanten van de stad belicht in een gedicht, waarin
Zij schetste lichtvoetig haar verbondenheid met Dordrecht vanuit haar wor-
ze spreekt over huizen die ‘grauw als zerken’ zijn, en lucht ‘zwaar van regen’,
tels in de familie Vriesendorp en memoreerde, natuurlijk, haar dierbare grootva-
maar ook van ‘een geur van schoonheid’ die ’s avonds aanwaait wanneer het don-
der en haar ouders: ‘Het komt hun wel toe, na alle last, die zij van mij gehad heb-
ker en stil is.388
ben, in mijn gedachten “erbij” te zijn, nu er boven verwachting nog iets van mij terechtgekomen is.’
508
maatstaf niet verloren hebben, en dat men een ereburgeres kan zijn, die, niette-
De foto’s die die middag gemaakt werden, tonen een opgetogen, breed lachende Top Naeff die, blijkens verschillende opmerkingen in krantenversla-
De twee levens die zij geleefd had – in Dordrecht en in Amsterdam – bracht zij
gen, opviel door haar jeugdige, ietwat ondeugende uitstraling. De mentaal afta-
expliciet ter sprake. Wonend in Dordrecht en denkend aan Amsterdam waar het
kelende Wim van Rhijn oogt aanmerkelijk ouder; hij vertoont geen mimiek en
‘gonsde van de plannen en de pretjes’ had zij zich in Dordrecht wel ‘misdeeld’
lijkt het hele eerbetoon enigszins absent te ondergaan.
gevoeld en ‘kwaadsappige boeken’ over de conventies van haar vaderstad
Na afloop was er gelegenheid tot feliciteren en daarna vertrok men naar het
geschreven. Later, in tijden van kenterende cultuur, was zij het behoud van waar-
Museum Simon van Gijn, waar het gemeentebestuur de jarige een diner aan-
den en waardigheid, de stad eigen, meer gaan waarderen.
bood. Hier, in het monumentale vroegere woonhuis van haar oudoom, schoof in
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
509
de ontvangzaal een select gezelschap aan om van onder meer getruffeerde kip-
moeide. Schuin erboven noteerde ze, ironisch of alleen maar moe: ‘halen voor
penleverpastei en gekookte ossentong met maderasaus te genieten. Er brandden
het laatste bedrijf’.392
kaarsen, die de met gobelins beklede ruimte een sfeervol, buiten de tijd getreden
Aan Kitty schreef ze op 31 maart: ‘’t Wordt hier langzamerhand een mauso-
aanzien gaven. Tijdens de maaltijd trad een kleine stoet van sprekers op. Behalve
leum van vergane bloemen, een naar gezicht, en elke post nog maar brieven. Niet
de burgemeester voerden het woord Anton van Duinkerken, Dirk Coster, Antho-
om onder uit te komen!’
nie Donker namens collega’s, de vvl en de pen, P.H. Ritter jr. namens de redactie
Ze beschouwde de viering van haar vijfenzeventigste verjaardag als een
van Het Boek van Nu, F.P. Huygens namens de Maatschappij der Nederlandsche
afscheid van haar publieke optreden; aan Jeanne van Schaik schreef ze dat ze blij
Letterkunde en Kitty de Josselin de Jong. Een kwartier lang werd het diner
was dat ‘het doek over mijn persoonlijk optreden met fatsoen (en zelfs met eere)
onderbroken toen onverwacht de Postharmonie een serenade kwam brengen,
vallen mag’.393
waar Top in de open deuren van het museum naar luisterde. Het dessert, fruitsa-
Dat ‘eere’ kon zij op meer betrekken dan alleen de onderscheiding van de
lade met slagroom, werd opgediend door meisjes in kostuums die herinnerden
gemeente Dordrecht. De optelsom van alle artikelen in kranten en bladen rond
aan de tijd van School-Idyllen. Tijdens het diner liet, tot vreugde van Top, een fees-
haar verjaardag was er een van enthousiasme, waardering, warmte en literaire
telijk aangeklede Serge even zijn gezicht zien. De dagen daarop bleven bloemen,
erkenning, die de kilte en de soms ronduit negatieve geluiden in vooral de jaren
felicitaties en dankbrieven van gasten op het feest binnenstromen. Een zoon van
dertig deed vergeten. In 1951 had De Nieuwe Stem haar op één lijn geplaatst met
haar mentor uit haar jongemeisjesjaren, A.J. Kiewiet de Jonge, schreef haar: ‘Je
‘grote’ schrijvers als Couperus, Van Schendel, Boutens, Henriette Roland Holst
hebt jezelf als mensch nooit verloochend; voor mij als psychotherapeut het ken-
en A. Roland Holst.394 De felheid van het vorm-of-ventdebat was met het wegval-
merk van die geestelijke gezondheid welke ik als het grondwerk ervan be-
len van Ter Braak en Du Perron, en door de Tweede Wereldoorlog, afgezwakt,
schouw. Niet dat je een kluizenaar bent geweest – verre daarvan – maar in je
waarmee het aangescherpte wij-en-zijdenken, dat tot literaire kampen geleid
leven zit iets van die Chineesche wijsheid waarvan ik die diepe grond erken: De
had, was verdwenen. Althans wat het proza betreft; de Vijftigers beklommen de
Wijze zit voor zijn venster, en kent de Weereld. Als ik iets uit te deelen had, dan
barricaden met een baanbrekende poëzie en proclameerden zelfbewust: ‘Er is
kreeg je van mij het Eere-Burgerschap van die kleine Gemeente der Weinige Wij-
een lyriek die wij afschaffen.’395
389
Nog was alle
De vernieuwingen in het proza, in het interbellum ingezet, uitten zich niet
feestelijkheid niet voorbij: op 31 maart bood de doktersvrouwenkring haar een
alleen in een vaak sobere stijl, maar ook in een directheid en een taboeloze keuze
theemiddag aan, waarop de artsen uit Dordrecht en omgeving en hun echtgeno-
van onderwerpen. Voorlopig echter bereikten moderne auteurs als Anna Blaman,
tes haar het ongetwijfeld dierbaarste geschenk aanboden: een geschilderd por-
Simon van het Reve en W.F. Hermans niet een groot publiek. Dat bleef vasthou-
ze Gelukzaligen waar onze gemeenschap zoo arm gebleven is.’
390
tret van Serge.
Een verrassing was het door de Dordtse schilder Leo Marchand
gemaakte schilderij niet; Top had zelf aangegeven dat zij graag een portret van
510
den aan de lectuur van schrijvers en romans van voor de oorlog en verslond omnibussen van schrijvers als A.M. de Jong, Johan Fabricius en Herman de Man.396
het jongetje wilde hebben, toen men vroeg of zij wensen had. Nog voor het haar
Top Naeff valt buiten deze sfeer. Haar werk had, School-Idyllen uitgezonderd,
officieel was aangeboden, had zij Kitty geschreven: ‘Een Dordtsche schilder heeft
geen bijzonder grote groepen lezers bereikt en dat deed het nu ook niet. ‘Popu-
een allerliefst olieverfportret van Serge geschilderd, het staat in de groote kamer
lair’, zoals Ina Boudier-Bakker, was zij nooit geweest. In de artikelen bij haar vijf-
en ik ga er telkens naar kijken.’391
enzeventigste verjaardag wordt meerdere keren nadrukkelijk gesteld dat zij
Alle goedbedoelde rumoer rond haar persoon had haar doodmoe gemaakt.
boven en buiten de vrouwelijke auteurs staat die tussen de wereldoorlogen voor
De hoeveelheid bloemen, cadeaus en post was zó groot dat zij geen overzicht had.
een groot publiek zo succesvol geweest waren. Dat zij niet gemakkelijk in een
Een kladje van een brief die zij aan Cees Buddingh’ en zijn vrouw wilde sturen,
bepaalde stroming kon worden ondergebracht en dat zij geen ‘school’ gemaakt
illustreert haar conditie. In een redelijk leesbaar handschrift verontschuldigt zij
heeft met haar zo gevarieerde werk, maakte haar tot een eenling. Dit, maar voor-
zich ervoor dat zij op haar feestdag niets gezegd had over een vaasje met een
al de verkleefdheid van haar naam met School-Idyllen en de hardnekkige, ongenu-
orchidee dat zij ’s morgens thuis al van hen ontvangen had. Daarna wordt de
anceerde associatie met ‘dikke’ damesromans, heeft ertoe geleid dat Top Naeff
brief deels onleesbaar, met veel doorhalingen – het product van een overver-
in literair-historisch opzicht doorgaans badinerend behandeld wordt.397
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
511
Te midden van een jonge generatie met andere onderwerpen en nieuwe stemmen mocht Top Naeff zich in haar laatste levensjaren verheugen in een her-
haar een kamer reserveren in American, ‘anders moet zij weer zo ongezellig vroeg weg’, schreef Van Vriesland aan Kitty.406
nieuwde belangstelling. Zij was in de naoorlogse jaren van verschillende kanten
Alle voorbereidingen zouden ijdel blijken. Hoewel zij al enkele dagen erg
benaderd om, kennelijk als autoriteit, actief te zijn. Ze werkte voor het Anjer-
moe was, maakte Top samen met Wim op zondag 20 april nog een visite bij de
fonds. Ze zat in de redacties van het verzameld werk van Couperus en Het Boek van
burgemeester, een wandeling heen en terug. De volgende dag was zij uitgeput en
Nu. De jonge voordrachtskunstenaar Albert Vogel jr. vroeg haar of zij bereid was
lag zij, met hevige benauwdheden, veel in bed. Op eigen initiatief nam Wim con-
in enkele zinnen een oordeel over hem te geven: ‘In navolging van mijn vader
tact op met een specialist, die naar de Noordhoveweg kwam, een hartaanval con-
wilde ik n.l. in mijn nieuwe prospectus testimonia van prominente personen
stateerde en onmiddellijk opname in het ziekenhuis noodzakelijk vond. Met
opnemen.’398 Men had gebedeld om nog één recensie in De Groene, die zij schrij-
veel moeite wist ambulancepersoneel haar op een brancard vanaf de krappe eer-
ven kon op de haar daar aangeboden vaste ereplaats in de Stadsschouwburg. Jon-
ste etage te vervoeren, waarna zij naar het Dordtse Gemeenteziekenhuis werd
399
ge kranten en tijdschriften, zoals Het Parool, Vrij Nederland en Elseviers Weekblad
gebracht. Een letterlijk levensgevaarlijk transport, oordeelde de arts. Wim en een
vroegen haar om werk. Hubert Lampo herinnerde haar, ‘lieve Mevrouw’400,
gewaarschuwde Gilberte vergezelden haar. In het ziekenhuis kreeg zij veelvul-
eraan dat de deuren van het Nieuw Vlaams Tijdschrift wijd voor haar openston-
dig zuurstof toegediend en was zij overwegend buiten bewustzijn. Wanneer zij
den401 en Paul Rodenko vroeg haar toen Maatstaf voor het eerst ging verschijnen
af en toe bijkwam, viel het spreken haar moeilijk. De volgende dag bedankte zij
402
Dat weigerde zij pertinent; Maatstaf was een uitgave
Wim, die lange tijd aan haar bed doorbracht, voor zijn kordate optreden. Het
van D.A. Daamen’s Uitgeversmaatschappij n.v., en haar ervaringen met deze uit-
waren de laatste woorden die zij tegen hem sprak. ‘Madame’ kwam hem aflossen
gever, in de persoon van Bert Bakker, was zij nog niet vergeten. Met de haar ken-
en bleef ook geruime tijd bij haar. Een gesprek was niet meer mogelijk, wel vroeg
merkende directheid schreef ze dat zij daarom niets meer van haar werk, ‘in wel-
Top steeds naar Serge.407 Een nieuwe hartaanval volgde en deze was fataal. Top
ke vorm ook’, aan deze uitgeverij wilde toevertrouwen.403 Bakker reageerde
Naeff stierf op woensdag 22 april om acht uur in de avond, alleen.408
om haar medewerking.
laconiek en scherp tegelijk: ‘Het is maar gelukkig voor Maatstaf, dat belangrijke schrijvers anders over mij denken.’404 Nauwelijks bekomen van alle verjaardagsdrukte ontving ze begin april van
Ergens in haar laatste periode, het is aan haar handschrift te zien, had ze een kort gedicht geschreven:
Guus Sötemann zes toneelstukken ter beoordeling voor de Van der Viesprijs 1953. Ze had zich opnieuw voor de jury laten strikken. In zijn begeleidende brief vroeg
Het leven is maar broos en passagère
Sötemann haar of zij het voorzitterschap van de jury op zich wilde nemen.405
Wat ons vandaag bekoort, is morgen soms niet meer.
Hoewel ze in brieven, zoals gewoonlijk, klaagde over alle drukte en haar
Het komt er maar op aan bij ’t slapen gaan
slechte gezondheid haar ook zwaarder dan anders aan alles deed tillen, voelde zij
Te weten: wel! ’k heb meegedaan.
zich prettig. Zij wás er nog en velen hechtten waarde aan haar stem. Dat zij door
Het was zo schoon niet als ik had verwacht
essayistisch werk en recensies niet toekwam aan wat zij zo graag wilde – een kort
Maar heeft mij toch veel liefs gebracht,
verhaal schrijven – nam zij op de koop toe. Meer dan ooit was ‘werk’ een onont-
Licht in de ransel voor de lange nacht.409
beerlijke compensatie van wat het leven daarnaast haar niet bood – en niet geboden had. Daarbij had zij in een nieuwe tijd die haar fascineerde en verwarde tege-
Ook greep zij terug op een gedicht uit haar jonge tijd, dat haar op haar levens-
lijk sterk de behoefte te getuigen van háár tien geboden en idealen op het gebied
avond opnieuw had aangesproken. Verlangen naar een eeuwig slapen spreekt
van toneel en proza. Dat ook een nieuwe generatie haar daartoe de platforms
eruit, zó hevig dat zij hoopt dat er geen hiernamaals is:
bood, was een geschenk. Op 2 mei zou zij als eregast ontvangen worden tijdens een pen-vergadering.
512
Ik vraag geen beter heil dan: wek mij niet
Zij had uitdrukkelijk te kennen gegeven daarbij niet officieel gehuldigd te wil-
Voor nieuwe vreugden en voor nieuw verdriet
len worden; alleen Van Vriesland mocht haar kort toespreken. De pen zou voor
Maar laat mij los in ’t eindloos-onbewuste.410
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
513
De volgende dag brachten de kranten het nieuws veelal op de voorpagina met
de traditionele maatschappelijke en religieuze vormen theoretisch afwijst en
een foto van de overledene. Zo kort na alle artikelen rond haar vijfenzeventigste
practisch onder veel voorbehoud tot op zekere hoogte schijnt te aanvaarden.’416
verjaardag ontstond weer een stroom van herdenkingsstukken, maar nu zwart
Garmt Stuiveling schreef over zijn mederedactrice van Het Boek van Nu dat zij
omrand. Opnieuw School-Idyllen, haar scherpe ironie, haar knappe toneelkritie-
haar schrijversvak beheerst had zoals zij zichzelf beheerste: ‘Tot de intimiteit
ken. Theo Govaart, die haar novellen als haar beste en belangrijkste werk be-
van haar gemoed, in hoop en in leed, verleende zij niemand toegang.’ Stuiveling
schouwde, meende dat haar oordeel op theaterterrein ‘de ontwikkeling en groei
stelde dat niemand wist hoeveel bedwongen pijn haar ironie verborgen had.417
van het Nederlands toneel diepgaand heeft beïnvloed; en allen die deze periode
Hij raakte hier onbewust aan wat Top Naeff zelf lang geleden geschreven had:
zelf hebben beleefd getuigen, dat deze invloed opwekkend en gunstig is ge-
dat wij lachen om niet te huilen, ‘omdat het leven een eeuwig abuis is’. Alleen het
weest’.411
toneel loste voor haar ‘voor enkele uren het misverstand op’.418
Ook C.A. Schilp plaatste haar toneelkritieken op een voetstuk: ‘Wanneer de
De dood van Top Naeff raakte ook Ina Boudier-Bakker, ooit haar intiemste
toneelperiode van 1918 tot 1930 een armoe kent aan creatieve talenten, dan is er
vriendin. Twee dagen na het overlijden schreef ze aan Kitty: ‘[...] ik moet je even
tóch een monument van creatieve werkzaamheid opgericht, zij ’t in de vorm van
schrijven nu je zo kort na Nijhoff, ook deze trouwe vriendin hebt verloren. Je
412
critiek: het door niemand geëvenaarde werk van Top Naeff.’
zult haar zeer missen, want ze was trouw voor je opgekomen ook tijdens je moei-
Marie Schmitz wees op de tweespalt die Top Naeff gevoeld had bij de gebon-
lijkheden – zo trouw als Top kon zijn voor haar vrienden. Dat heb ik vroèger
denheid aan haar milieu en haar kritiek daarop. ‘Vaker dan het schijnen kan
ondervonden. Ze heeft blijkbaar maar kort hoeven te lijden – gelukkig, ze stond
moet zij zich deze remmende beperkingen onder innerlijk verzet bewust
zo afwijzend tegenover ziekte en kwalen. [...] Die ongelukkige Willem! Wat moet
geweest zijn. Dan keert zich haar verzet, de révolte van de waarachtige kunste-
daàr van worden. Ik heb nadat het bericht in de krant me in de ogen sprong,
naar, die zich gebonden voelt, tegen de kring, de kaste, waaruit zij is voortgeko-
onophoudelijk her-beleefd tafreelen en dagen uit onze jonge jaren, zo vrolijk
413
men en waarvan zij zich nooit geheel heeft kunnen en willen losmaken.’
altijd met ons vieren.’419 Kort daarna kwam ze er nog eens op terug. ‘Ik denk ook
Jeanne van Schaik-Willing stond stil bij haar ironie, die ‘haar sterkste wapen’
dat zij met haar sterk gestel die angina in ’t begin best had kunnen beteugelen
geworden was: ‘Er was niets dat ze niet relativeerde [...]. Toch gingen onder haar
– met een bekwamen arts erbij – maar haar wens om overal bij te zijn, èn weinig
vlijmscherpe geest veel vriendelijkheid en vertedering schuil. Nog nooit heb ik
hygiënische leven, zal haar parten hebben gespeeld. Zij wenste nooit heel oud te
bij iemand anders een stem gehoord, waarin zo’n verongelijkte, teleurgestelde
worden, voor haàr is dit waarschijnlijk niet ongevallig. [...] Mijn gedachten zijn
klank tot uiting kwam. Maar vergist U niet, ze kon met die lijzige mineurstem
veel bij haar geweest in deze dagen – hoe kunnen door misverstanden mensen
volmaakt de kern treffen, zo nodig agressief striemen, vooral waar het misstan-
van elkaar afraken, die 30 jaar nauw bevriend waren.’420
den betrof [...].’ Jeanne van Schaik schreef dat Top Naeff omstreeks 1935 min of
514
meer op de achtergrond was geraakt, maar dat ze in de naoorlogse tijd ‘een schit-
Op zaterdag 25 april begaf zich een in het zwart gekleed gezelschap naar crema-
terende revanche’ beleefd had ‘als vereerde en gerespecteerde nestor der Neder-
torium Westerveld, waar om half twaalf de crematie van Top Naeff begon. Zij
landse romanschrijfkunst’.414 Het Algemeen Handelsblad zag haar proza als een
had ooit aangegeven dat haar uitvaart een besloten karakter diende te hebben en
ironisch en doorleefd beeld van het – zij citeerden uit Zo was het ongeveer – schijn-
dus was het een kleine groep die haar begeleidde op haar laatste tocht, die haar
heilig tijdperk waarin zij was geboren en getogen. ‘Want al is er een periode
postuum nog een keer bracht in de nabijheid van Willem Royaards, die nu al 24
geweest, dat dit zo persoonlijke werk, juist door hen die de persoonlijkheid in de
jaar onder de bomen rustte.
letteren propageerden, werd afgedaan bij de “damesromans”, men zal gaan er-
‘In alle stilte, een stilte waarin slechts de roep van een wulp trilde, is het stof-
kennen – en dat gebeurde reeds na de tweede wereldoorlog – dat in dit oeuvre
felijk overschot van Top Naeff Zaterdagochtend naar het crematorium in Wes-
een markante persoonlijkheid zich op volstrekt eigen wijze heeft uitgespro-
terveld gedragen onder het prille groen van bladerende bomen terwijl de duin-
ken.’415
viooltjes bloeiden langs het pad,’ schreef een journaliste.421 Een van de andere
J. Roeland Vermeer gaf in De Standaard een scherpe kenschetsing van Top
aanwezigen noteerde: ‘Een triest cortège, als steeds bij dergelijke gelegenheden:
Naeffs werk en geestesgesteldheid: ‘Zij huldigt een soort nonconformisme dat
35 of 37 mensen die de heuvel opgaan – “brilliant” landschap, in tegenstelling
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
515
tot zijn décorfunctie. Als coïncidentie begint een kerkklok in Driehuis te luiden
1953 naar Frankrijk vertrokken was; voor Kerstmis stuurde hij hem een bouw-
bij twaalf uur. En meest navrant: de rook die wegwaait vanachter de bijna ooster-
pakket voor een modelvliegtuig.427
se koepel van het crematorium. De kist gaat de trappen op, wij volgen. Bij de
Zijn mentale conditie ging na de dood van Top snel achteruit; er waren avon-
terugkeer heb ik de deurvleugels zien dichtvallen. Een kleine zaal, die ik niet
den waarop Van Rhijn op het Dordtse station te vinden was, waar hij wachtte op
kende: marmer, planten afhangend van een muurlijst achter de kleine uitbouw,
zijn vrouw, in de veronderstelling dat deze thuis zou komen na een lezing. Wim
waar de kleine kist met bloemen bedekt staat. Orgelmuziek, die ons al onder
van Rhijn stierf op 2 december 1956.
de blote hemel was tegemoetgekomen.’422 Een neef van Top, de uitgever Gerrit Naeff, sprak, een nichtje van haar las enkele verzen van haar voor. Wim van Rhijn,
In Top Naeffs novelle Vriendin uit 1920 laat Conny Grashorst haar vriendin Marie
‘een wankele grijsaard’, sprak als laatste. Hij vertelde dat Top meer dan driehon-
een verzegelde leren doos met de briefwisseling tussen haar en haar minnaar na,
derd felicitaties bij haar verjaardag had gekregen en zich daarin verheugd had,
met het verzoek deze brieven te verbranden. ‘Ik heb er geen afstand van kunnen
en hoe moe zij daarna geworden was. Geestelijk en lichamelijk was zij niet meer
doen,’ staat in een begeleidende brief.428
in staat alle post persoonlijk te beantwoorden. Zij had al een gedrukte bedank-
Kitty de Josselin de Jong ontving na de dood van Top een cassette met cor-
tekst laten maken, die hij voorlas. Ten slotte barstte hij in tranen uit en eindigde
respondentie en daarbij een briefje, slechts gedateerd met: ‘Zomer 1951’. ‘Lieve
hij met een snel dankwoord. Die dag liet hij een minieme kennisgeving in de
Kitje,’ had Top toen geschreven, ‘There are more things in heaven and earth than
kranten plaatsen.
are dreamt of in our philosophy429, je weet er alles van! en daarom zal je ook wel
De daaropvolgende dinsdag stond burgemeester Van der Dussen tijdens de
niet zoo erg verrast zijn wanneer ik je bij deze de lieve vriendendienst vraag
vergadering van de gemeenteraad stil bij haar plotseling overlijden, en sprak van
inliggende brieven voor mij te willen vernietigen na mijn overlijden. Ik heb er
een ‘schok’.423 De raadsleden hoorden zijn rede staande aan en vervolgens werd
niet van kunnen scheiden en nu ik ze in vertrouwde handen kan achterlaten,
een minuut stilte in acht genomen.
hoeft dat ook niet. Ik weet, dat ik je er mee belast, en dat vind ik naar genoeg,
Op 2 mei vergaderde de pen in Amsterdam. In plaats van een feestrede voor
maar ook, dat je het voor mij over zult hebben. Ik ben je er dankbaar voor, mis-
Top sprak Victor van Vriesland nu herdenkingswoorden uit, niet alleen voor
schien lang, misschien kort, bij voorbaat; en dank je ook hartelijk voor je jaren-
haar, maar ook voor haar collega’s Henriette Roland Holst en Martinus Nijhoff.
lange warme en gezellige vriendschap waarmee je mijn leven, en vooral mijn
De bijeenkomst was gesitueerd in een voor Top Naeff passende omgeving: het
ouden dag zonnig hebt gemaakt.
Nieuwe de la Mar theater. Ook na haar overlijden maakte Top Naeff Serge blij: hij erfde een spaarbankboekje met het voor die tijd – voor een kind – mooie saldo van 1500 gulden.424
Inliggend gouden beursje is voor jou, ik kreeg het op een gelukkig moment in mijn leven, en het is mij dierbaar. In gedachten een innige kus ten afscheid en den vurigen wensch dat er, hoe ook, nog veel mooie jaren voor je zijn weggelegd. Je Top.’
Na de dood van zijn vrouw klemde Wim van Rhijn een portret van haar vóór de slinger van het staande schoorsteenklokje, zodat hij er vanaf zijn zitplaats naar
Het waren de brieven van Royaards. Kitty heeft het door haar vriendin opgelegde vonnis voltrokken en de hele stapel verbrand.430
kon kijken. ‘Mijn tranen komen nog steeds in mijn oogen wanneer ik naar de klok ga om het portret van dichterbij te zien,’ schreef hij Cécile van de MoorteleAmeye ongeveer twee maanden na de crematie.425 Uitgeverij Querido informeerde bij hem naar verhalen van Top Naeff, die zij voor een bundel gereed zou maken, en naar een recensie-exemplaar van Annie M.G. Schmidts Nieuwe impressies van een simpele ziel. Willem kon geen uitkomst bieden; hij wist niets van haar werk: ‘Mijn vrouw en ik hebben onze beroepen steeds gescheiden gehouden [...].’426 Hij correspondeerde nog met Serge, die samen met zijn ouders medio
516
viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
517
Nawoord, verantwoording, dank
In de laatste periode van zijn leven werkte de nu geheel vergeten auteur Hans Edinga (1918-1980) aan een biografie over Top Naeff. Door zijn onverwachte dood in 1980 bleef zijn werk in een embryonaal stadium steken. Zijn weduwe, F.J. Heidstra-van Bon, verzocht mij niet lang na het overlijden van haar man diens biografie ‘in zijn geest’ te voltooien. Ik was toen nog student, had nauwelijks van Top Naeff gehoord en van biografieën nog geen benul, en ging in jeugdige overmoed positief op het verzoek in. Edinga’s aantekeningen en het door hem verzamelde (summiere) materiaal waren voor mij een eerste kennismaking met Naeff, die ik slechts kende als schrijfster van School-Idyllen. Dat boek had ik ‘natuurlijk’ niet gelezen, maar nu kreeg ik belangstelling voor haar en haar werk, dat veel meer bleek in te houden dan dat ene meisjesboek. Bestudering van Edinga’s nagelaten papieren bracht mij tot het inzicht dat ik de Naeff-biografie niet in zijn geest kon én wilde voltooien. De door hem geraadpleegde bronnen leken mij gering en wat ik las aan eerste opzetjes geurde naar de wierook van een hagiografie. Met het gevoel voor een zwaar examen te staan heb ik het zijn weduwe verteld. Grootmoedig stond zij mij vervolgens toe op eigen wijze iets te doen met het materiaal van haar man, mochten zich daarbij voor mij interessante stukken bevinden. Mijn interesse voor Top Naeff was hoe dan ook gewekt en deze resulteerde in 1988 in een door mij verzorgde heruitgave van haar herinneringen Zo was het ongeveer. In een uitvoerig nawoord kon ik mijn eerste visies op haar en haar werk formuleren. Naeffs toneelactiviteiten boeiden mij inmiddels dusdanig dat ik besloot een dissertatie aan dit onderwerp te wijden. Analyse van haar vele toneelkritieken zou moeten leiden tot een poëtica van Naeff op dramatisch terrein. Dat dit proefschrift er niet gekomen is, ligt niet aan de bezielende en bijzonder aangename
519
begeleiding van promotor prof. dr. Hans van den Bergh. Al werkende met Naeffs
Alle – gewenste! – theorievorming over het genre ten spijt, is het mijn mening
recensies kwam mij het boek dat mijn onderzoek zou opleveren steeds helderder
dat deze niet kan en mag leiden tot een soort ‘model’ voor het schrijven van een
voor ogen te staan: een min of meer inventariserende studie, uiteraard met de
biografie. Er zijn enkele wetten op dit terrein die in mijn ogen nooit overtreden
nodige conclusies, waarvan moeilijk een toegankelijk leesbaar boek te maken
mogen worden: heldere notenverantwoording, de presentatie van feiten en het
zou zijn. Bovendien stuitte ik in de toneelkritieken van Naeff op allerlei algeme-
vermijden van fictie, een zo ruim mogelijk bronnenonderzoek en waar mogelijk
ne uitspraken van haar over leven, liefde en dood die mij steeds nieuwsgieriger
het verifiëren van mondelinge bronnen. Wat elementen als stijl en structuur
maakten naar de vrouw achter deze teksten. Nog in het aanloopstadium besloot
betreft echter kan en mag een biograaf niets voorgeschreven worden. Op een zo
ik mijn onderzoek naar Naeffs toneelpoëtica te staken en mij ‘ooit’ te richten op
stevig mogelijk gestort wetenschappelijk fundament bouwt hij zijn verhaal op
haar biografie.
de wijze die bij hem én zijn onderwerp past, en op een toon die de zijne is. Ook in
Het was prof. dr. A.G.H. Anbeek van der Meijden – Ton Anbeek – die mij in
zijn houding ten opzichte van zijn onderwerp geniet hij vrijheid: ironische dis-
het begin van het nieuwe millennium aanspoorde er ook daadwerkelijk mee te
tantie, dicht op de huid zonder volledige identificatie, afstandelijk, ingeleefd.
beginnen.
Het komt er maar op aan dat er een overtuigend, controleerbaar, analytisch en boeiend levensverhaal wordt verteld. Ik realiseer mij dat ik hiermee wetenschap-
520
Tussen het moment waarop de weduwe van Hans Edinga mij vroeg zijn biogra-
pelijk gezien een hachelijke uitspraak doe, immers, zoals de houding van de bio-
fie te voltooien en de stimulans van Ton Anbeek mijn eigen Naeff-biografie te
graaf een subjectieve kan – en moet – zijn, ligt het bij de lezer en beoordelaar niet
schrijven, is er veel op biografisch terrein gebeurd. Was het verschijnen van een
anders. De doorgaans zo geheel verschillend gerichte persbesprekingen van bio-
biografie rond 1980 in Nederland nog een vrij uitzonderlijk verschijnsel, twintig
grafieën, waarin over eenzelfde aspect fundamenteel anders geoordeeld kan
jaar later heeft het genre zich in vele richtingen ontwikkeld en verschijnen tal
worden, bevestigen hoezeer niet alleen de persoon van de biograaf maar ook die
van, al dan niet wetenschappelijk getinte, levensverhalen. Op de universiteiten
van de lezer/criticus gewicht in de schaal legt.
kwam, na een jarenlang geloof in close reading, ruimte voor de relatie leven en
Een biografie kan niet anders dan een uiterst subjectief verhaal zijn. Meer
werk. De in 1990 opgerichte Werkgroep Biografie heeft niet alleen meer aan-
dan destijds besef ik nu hoe onzinnig het was ooit te denken dat ik een Naeff-bio-
dacht voor de biografie kunnen genereren, maar ook de theorievorming rond het
grafie ‘in de geest van Hans Edinga’ had kunnen schrijven. Zijn bronnenonder-
genre sterk gestimuleerd door artikelen in het Biografie Bulletin en symposia die
zoek, keuze van citaten, visie op de ‘mens’ en ‘schrijfster’ Naeff, literaire smaak,
diverse aspecten van de biografie als onderwerp hadden. Inmiddels huisvest de
gebruik van bijvoeglijke naamwoorden, scrupules waar het min of meer ‘gevoe-
Rijksuniversiteit Groningen een Biografie Instituut.
lige’ aspecten betreft wijken zózeer van mijn houding op deze vlakken af, dat ik
En dan waren er natuurlijk de biografieën zelf, die in toenemende mate gin-
mij nooit met zijn aanpak had kunnen verenigen. Ik ben ervan overtuigd dat
gen verschijnen en in hun verschillende gedaanten bijdragen vormden in de dis-
mijn biografie over Top Naeff een geheel ander boek geworden is dan Edinga
cussie over het genre, aangevuld en versterkt door de recensies in de pers die ook
had willen schrijven. Ik zie de biografie dus als subjectief verhaal, gebaseerd op
weer vragen opriepen en standpunten innamen.
bronnenonderzoek, dat ondanks alle mogelijke streven naar ‘objectiviteit’ deze
Enkele jaren was ik mederedacteur van het Biografie Bulletin en deze periode
nooit volledig bereiken kan. Waar het zoveel mogelijk bronnen naast elkaar leg-
heeft niet alleen mijn belangstelling voor de biografie vergroot, maar ook mijn
gen en met elkaar in verband brengen betreft, is deze objectiviteit enigszins
ogen geopend voor de voetangels en klemmen die het genre, wetenschappelijk
haalbaar. Maar daarna houdt het snel op. De biograaf kiest uit alle materiaal,
gezien, met zich meedraagt. Aspecten als de houding van de biograaf ten opzich-
maakt een keuze voor dit citaat en niet voor het andere, hanteert bijvoeglijke
te van zijn onderwerp, betrouwbaarheid van persoonlijke herinneringen, struc-
naamwoorden en bijwoorden, parafraseert, kiest voor weglaten of opnemen van
tuur (van wieg tot graf? achronologisch?) en feit en fictie kregen mijn aandacht.
informatie, kortom, gaat naar eigen inzichten en dus subjectief te werk. Hoe
Van al dit soort elementen was ik mij bewust toen ik mijn biografie over Herman
méér biografieën over één persoon – waarbij het ene boek meer zal aanspreken,
de Man schreef, die in 1999 werd gepubliceerd.
overtuigen, boeien, raken dan het andere –, des te meer beeld van hem of haar.
Nawoord, verantwoording, dank
521
522
Mijn biografie over Top Naeff is het resultaat van een zoektocht naar het leven
Dit laatste element is een onderdeel van wat ik in deze biografie ook heb wil-
van de vrouw die, voor zover zij nog bekend is, doorgaans wordt getypeerd met
len geven: Naeff geplaatst in haar tijd en tussen haar tijdgenoten. Zij gaf reliëf
‘schrijfster van School-Idyllen’, ‘schrijfster van meisjesboeken’ of ‘schrijfster van
aan hen, de anderen gaven het aan haar. Ik laat, voor zover zij ermee in aanraking
(uitvoerige) damesromans’. In haar eigen tijd echter genoot zij status als auteur
kwam, haar reacties zien op tijdverschijnselen om ook op deze wijze een scher-
en toneelcritica. Een essentiële prikkel bij mijn onderzoek was haar eigen visie
per beeld van Naeff en haar standpunten te tekenen. Daarnaast wilde ik een
op ‘schrijven’, zoals zij die neerlegde in haar essay Charlotte von Stein en waarin zij
decor, een tijdssfeer schetsen waartegen haar leven zich afspeelde, ook al omdat
zegt dat alles wat wij schrijven verraad en belijdenis is, meer of minder bewust,
de veranderende tijd vat had op de van oorsprong conservatieve en tegelijk rebel-
meer of minder gecamoufleerd. In zijn werk, ook in de zuiverste fictie, geeft een
se Top Naeff en zij daarmee worstelde.
schrijver zich, aldus Naeff, bloot. Deze opvatting was mijn vertrekpunt bij het
Ik heb, naast alle pretenties op wetenschappelijk-analytisch vlak, met Rebel en
opzoeken, bestuderen en analyseren van Naeffs leven en werk. Met dat laatste
dame een verhaal willen vertellen, zonder mij daarbij te bezondigen aan fictionele
maakte zij, doorgaans zeer verhuld, haar emotionele autobiografie. Zonder een
passages. Ook met feiten, hun onderlinge samenhang en de analyse daarvan, en
nadrukkelijke een-op-eenrelatie tussen leven en werk te zien – een terechte got-
onderbouwde hypothesen valt een verhaal te schrijven, dat uiteraard van tijd tot
spe in biografisch opzicht – heb ik Naeffs leven en werk met elkaar in verband
tijd onderbroken moet worden om een kader te schetsen, een roman te analyse-
willen brengen om zo inzicht in beide te verkrijgen. Met deze aanpak heb ik een
ren, een receptieoverzicht te geven.
beter begrip van haar oeuvre hopen te bereiken, een belangrijke drijfveer bij het
Een dode tot leven wekken gaat boven de menselijke krachten van een bio-
schrijven van een schrijvers-biografie. Vrijwel nergens in Naeffs romans en verha-
graaf. Niettemin kan hij trachten een levendig beeld van de gebiografeerde te creë-
len zijn regelrechte autobiografische verwijzingen terug te vinden – zij bejubel-
ren. Citaten, zeker uit brieven, kunnen hem daarbij behulpzaam zijn en de held
de de camouflagetechniek en paste deze sterk toe. Niettemin wemelt het in haar
dichtbij brengen. Ik heb er om deze reden ruimschoots gebruik van gemaakt – de
werk van sententies, algemene uitspraken gedaan door een alwetende of aucto-
citaten die ik gebruikte zijn alle weloverwogen opgenomen. In veel gevallen pa-
riële verteller. Ook in haar recensies strooide de toneelcritica geregeld haar in
rafraseerde ik bewust niet, juist om de ‘stem’ van Top Naeff als het ware te laten
pakkende zinnen gevatte visies op diverse levensaspecten, die aan haar eigen per-
klinken. Citaten bepalen sterk de beeldvorming van de beschrevene, indringen-
soon gekoppeld kunnen worden. Dit samenspel van rechtstreekse uitspraken,
der dan een samenvatting door de biograaf kan doen. Uiteraard heb ik waar dat
verhulde verwijzingen en verwerkingen, levensfeiten én de onmisbare informa-
noodzakelijk was citaten van commentaar voorzien; slaafs en gemakzuchtig ci-
tie van anderen leverde niet alleen een voor mij intrigerend spel op, maar leidde
teren is uit den boze. Duidelijke verschrijvingen zoals ontbrekende letters, kom-
ook tot een levensgeschiedenis van Top Naeff, waarin niet alleen haar feitelijke
ma’s en aanhalingstekens – Top Naeff en anderen maakten nogal eens slordig-
verhaal, maar ook haar mentale/emotionele biografie en een thematische dui-
heidsfouten in bijvoorbeeld brieven – heb ik stilzwijgend gecorrigeerd, om de
ding van haar oeuvre een prominente plaats gekregen hebben.
lezer een al te frequent ge-‘sic’ te besparen.
Met deze biografie hoop ik de bestaande beeldvorming van Top Naeff niet
Eén element wordt hier node gemist: het timbre van Naeff, haar ‘geluid’. Wie
alleen genuanceerd, maar ook gecorrigeerd te hebben. Tevens laat de biografie
dit kent, leest haar teksten en brieven met in zijn hoofd die slepende, licht ironi-
zien dat Naeff in haar eigen tijd een andere plaats in het literaire spectrum had
sche stem, die haar teksten, haar brieven een extra dimensie geeft. Biografieën
dan wij nu menen te weten. Onze blik van nu op het literaire verleden is gekleurd
over schrijvers die wij nog gekend hebben, onderstrepen dit: citaten in de levens-
door de tijd en door visies binnen literaire geschiedschrijving. Met name het lite-
verhalen van Annie M.G. Schmidt, Gerard Reve, Simon Carmiggelt, en straks
raire klimaat in de jaren twintig-dertig lijkt ons nu vaak vooral dat van twee
W.F. Hermans, Jan Wolkers, lezen wij met hun timbre in ons hoofd – ook een
kampen: de groep rond Ter Braak en Du Perron, later de ‘Forum-generatie’, en dat
vorm van interpretatie. Ironie bijvoorbeeld wordt door deze wijze van lezen
van hen die zij aanvielen – ‘de vijanden’. Uit mijn biografie blijkt dat het in de tijd
sneller herkend.
zelf genuanceerder lag, althans wat Top Naeff betreft. Men leze Ter Braaks uit-
Om Naeff, haar tijd en omgeving reliëf te geven, heb ik bewust – soms trivia-
spraken over deze ‘mevrouw’. Tussen zwart en wit blijkt wel degelijk grijs te lig-
le – details opgenomen. Juist deze zijn in staat een ‘innerlijke’ en ‘uiterlijke’ cou-
gen – en dat dan ook nog in verschillende tinten.
leur locale op te roepen.
Nawoord, verantwoording, dank
523
Ik heb ervoor gekozen het levensverhaal van Top Naeff chronologisch – waar-
zo een zeer groot deel, honderden brieven, gered worden. Toen ik ze ordende,
binnen thematische passages – te vertellen. Jeugd en ouderlijk milieu hebben
bleek dat er toch hiaten waren. Zo vond ik enkele brieven die Edinga wel nog had
een sterke invloed op haar uitgeoefend en daarom hecht ik eraan te beginnen bij
kunnen lezen niet meer terug – gelukkig had ik zijn overgetypte versies – en ont-
het begin om zo haar ontwikkelingsgeschiedenis te kunnen reconstrueren.
brak een deel van de brieven over Mari Bosland. Ze moeten als verloren worden
Andere keuzes voor structuur sluit ik geenszins uit; ook hier speelt de subjectie-
beschouwd.
ve keuze van de biograaf uiteindelijk een doorslaggevende rol.
Brieven beschouw ik niet alleen als een uiterst boeiende bron, maar ook als essentieel materiaal, daar de briefschrijver zich, vooral in meer persoonlijke cor-
Het Letterkundig Museum in Den Haag, en vooral de daarin aanwezige brieven-
respondentie, vaak rechtstreeks uitspreekt – zeker in een periode waarin brieven
collectie, was het vertrekpunt voor mijn onderzoek. Ook andere instellingen,
niet geschreven werden met het oog op publicatie.
zoals het Vlaamse amvc, boden veel essentieel materiaal. Het feit dat Top Naeff
Een wezenlijk gemis vond ik dat ik vrijwel geen ooggetuigen van Naeffs
kinderloos gebleven is en geen broers en zusters had, betekent dat er geen naaste
leven heb kunnen spreken. Ik erken de hachelijkheid van mondelinge bronnen
familie is die uit piëteit of om sentimentele redenen veel persoonlijks van Naeff
en door de tijd vertekende herinneringen, maar een persoonlijk vertelde herin-
bewaard heeft. Na haar overlijden is haar literaire nalatenschap zorgvuldig
nering, visie, anekdote, weet de te beschrijven persoon hoe dan ook dichterbij te
overgebracht naar het Letterkundig Museum, maar veel biografisch materiaal is
brengen. Hoewel ik indertijd nog niet gericht was op Naeffs biografie heb ik tij-
daarbuiten gebleven, kennelijk als niet waardevol in literair opzicht beschouwd.
dens gesprekken met een toen nog vitale Kitty de Josselin de Jong en Aar van de
Dat ging, op een enkel stuk dat binnen de familie bewaard bleef, verloren.
Werfhorst gelukkig notities gemaakt die mij nu ondersteuning boden.
Top Naeff heeft zelf veel correspondentie vernietigd – in haar brieven maakt zij van tijd tot tijd opgewekt gewag van haar scheurwoede; tergende passages
Ik heb gekozen voor een uitgebreid notenapparaat, waarin noten op verschil-
voor een biograaf! Daardoor maakten twee belangrijke correspondenties helaas
lend niveau zijn opgenomen. Citaten in de tekst zijn – in mijn ogen vanzelfspre-
geen deel uit van mijn studiemateriaal. Op een enkele ‘kopie’ in de kopieboeken
kend – voorzien van een bronvermelding. Daarnaast dienen noten ter annotatie,
van Willem Royaards is de hele correspondentie Royaards-Naeff verloren gegaan.
argumentatie, nadere uitleg en ‘extra’ informatie/verwijzingen.
Daarmee werd mij de enige directe neerslag van hun band onthouden. De enkele
Brieven van Naeff in de collectie van het Letterkundig Museum heb ik niet
kopie in de kopieboeken, helaas van wat latere datum, gaf mij evenwel toch een
telkens van de registratieaanduiding n.122 b.1 voorzien, maar kortweg met ‘lm’
indruk van in ieder geval Royaards’ toon jegens Naeff.
aangeduid. Waar in noten verwezen wordt naar correspondentie van/aan ‘Prins’
Een ander groot gemis is de briefwisseling met Ina Boudier-Bakker, vele jaren
en ‘Robbers’ betreft het in alle gevallen Arij Prins en Herman Robbers. Bronnen
een hartsvriendin. Beide vrouwen vernietigden rancuneus elkaars brieven toen
zonder vermelding van de bewaarplaats verwijzen alle naar mijn eigen collectie
hun vriendschap onherstelbaar beschadigd was.
brieven en documenten. In het bijzonder geldt dit de brieven van Naeff en Bou-
Een derde essentiële correspondentie kon, zij het eenzijdig, op de valreep gered worden: Naeffs brieven aan haar vriendin Kitty de Josselin de Jong. Deze
respondentie/documenten betreffende Hans Edinga.
bezat tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw nog alle aan haar gerichte brieven
Titels van boeken en artikelen die in de primaire en secundaire literatuurlijs-
van Naeff. Een selectie ervan – de persoonlijkste hield zij achter – gaf zij Hans
ten zijn opgenomen, worden in de noten kort aangeduid. Ik heb bewust niet
Edinga ter inzage, toen deze zijn Naeff-biografie wilde gaan schrijven. Zelf
gekozen voor afkortingen van titels, omdat deze tot een vermoeiend lezen lei-
mocht ik Naeffs brieven over Mari Bosland lenen, toen ik mijn boekje Niemand
den. Titels waarbij geen auteur wordt genoemd, zijn van Top Naeff.
ontkomt zijn noodlot. Het korte leven van Mari Bosland voorbereidde. Toen Kitty de
Soms is een titelbeschrijving van een tijdschrift niet volledig; sommige in-
Josselin de Jong eind jaren tachtig begon te dementeren, en in die periode heel
gebonden jaargangen in bijvoorbeeld de Koninklijke Bibliotheek missen de af-
veel literaire documenten verscheurde – ik was ooit machteloos getuige van een
zonderlijke omslagen waardoor, bij doorlopende paginering, niet meer na te
snipperpartij van brieven van Van Schendel – heeft Jan J. van Herpen haar ertoe
gaan is waar een nieuw nummer begint.
weten te bewegen de brieven van Top Naeff aan mij af te staan. Dankzij hem kon
524
dier-Bakker aan Kitty de Josselin de Jong, enkele brieven van Bordewijk en cor-
Nawoord, verantwoording, dank
Om het toch al ruime notenapparaat niet verder te laten uitdijen, zijn niet
525
alle in de tekst voorkomende personen uitvoerig geannoteerd. In het register
jam van Hengel van uitgeverij Querido begeleidde het boek naar de vorm waarin
zijn ze, voor zover mogelijk, voorzien van jaartallen en een korte typering.
het thans ligt. De volgende personen en/of instituten zijn mij op verschillende vlakken
Het schrijven van een biografie is een eenzame bezigheid en tegelijk een samen-
behulpzaam geweest: B. d’Achard van Enschut, Jean Brüll, Marlies van Burgste-
spel met veel anderen.
den, mevr. H.M. van Citters-Postma, Igor Cornelissen, Tiny Faber, familie R.
Mevrouw F.J. Heidstra-van Bon stond mij in vriendschap de door haar man,
Arnold, Eep Francken, mevr. F.J. Heidstra-van Bon, mevr. G. Hemels (uitg. Van
Hans Edinga, verzamelde gegevens en zijn biografieaanzetten af. Dit materiaal
Holkema & Warendorf ), Jan Henry, Aaldrik Hermans, Jan J. van Herpen †, René
was voor mij de eerste kennismaking met Top Naeff.
van Heijningen (niod), Koen Hilberdink, R.R. de Josselin de Jong, Iris Knapen,
In de personen van Sjoerd van Faassen (Letterkundig Museum, Den Haag),
Korrie Korevaart, mevr. M. de Korver, Claus Lindner (Bonn), Ruth Maerker
Tuja van den Berg en Trudi van Zadelhoff (Theater Instituut Nederland, Amster-
(Bonn), R.A. van der Mijle, Ella Molenaar (iisg), J.W. Naeff †, Nederlandse Uitge-
dam), Marc Somers (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwer-
versverbond, Pim Oxener, Jos Perry, Michel van der Plas, A. van Rhijn, Gerard van
pen) en Ron de Bruyn (Erfgoedcentrum DiEP, Dordrecht) dank ik alle medewer-
Rossum, Kees Sigmond, Marja Sjouken, Reinder Storm, mr. J. van der Veen, Dick
kers van deze instituten, die mij al die jaren uiterst behulpzaam zijn geweest.
Welsink, Caroline de Westenholz, T. van Seggelen-Kappelle.
Mevrouw Janna Beijerman, indertijd verbonden aan het Dordrechts Museum,
Mijn dank gaat uit naar allen die ik hier genoemd heb en ook naar alle perso-
nam met mij het hele archief van de familie Vriesendorp door. Mevrouw L. Etty-
nen die ik noemde in de bronnenlijst. Op uiteenlopende wijzen hebben zij iets of
Mijnssen stond mij toe de privécollectie Frans Mijnssen in Elspeet te bestuderen,
veel voor mij betekend tijdens mijn werk aan dit boek.
waarbij Mijnssen-specialist Wim Hilberdink als ‘conservator’ optrad. De Dordtse Stichting Perspektief heeft, aanvankelijk in de betreurde Joop
Boskoop, 31 oktober 2009
van Halen, later door Tineke de Waard, sterk meegeleefd en mij, waar zich dat aandiende, trouw van informatie voorzien. Enkele verre familieleden van Top Naeff hebben veel voor mij betekend. De heer J.J. Naeff stond mij toe zonder restrictie alle Naeff-documenten in het Letterkundig Museum te bestuderen. Hij en mevrouw J.G. Naeff-Hoogenboom hebben jarenlang – en met geduld! – mijn werk met belangstelling begeleid. De Familie-Vereeniging Vriesendorp steunde mij met een mooie financiële bijdrage en Top Naeffs verre verwanten Gijs en Caroline Vriesendorp, D. Vriesendorp, G. Vriesendorp, R.D. Vriesendorp en E. Scheltema-Vriesendorp toonden hun betrokkenheid bij mijn werk. Het Fonds voor de Letteren stimuleerde deze biografie met een genereuze subsidie én met een meer dan professionele betrokkenheid van Greetje Heemskerk. Ria van Scheltt nam het initiatief mij te benaderen over haar tante, ‘madame’ Gilberte. Dankzij haar kon ik de vroegere huisgenote van Top Naeff en haar zoon Serge in Frankrijk bezoeken. De informatie die zij mij verstrekten, was voor mijn boek onmisbaar. Geertrui Marks-van Lakerveld en Rémon van Gemeren lazen mijn boek-inwording met warme betrokkenheid én kritisch – een zeldzame combinatie. Mir-
526
Nawoord, verantwoording, dank
527
Bronnen
Archieven, bibliotheken, privécollecties amvc-Letterenhuis, Antwerpen _ collectie Top Naeff (n122) _ Daisne-Archief (d 125/b2) Archief Familie Ameye, Ronse/Renais Archief Frans Mijnssen, Elspeet _ map 30a, nr. 46, 55; map 30b, nr. 69, 70, 71, 77, 79, 82, 83, 88, 134; map 40, nr. 25, 40; dossiermap h. Burgerlijke Stand Den Helder (Regionaal Archief Alkmaar) _ bevolkingsregister _ verslagen lager onderwijs Collectie Gé Vaartjes, Boskoop _ brieven Top Naeff aan K. de Josselin de Jong _ brieven Ina Boudier-Bakker aan K. de Josselin de Jong _ brieven diverse letterkundigen aan K. de Josselin de Jong, onder wie F. Bordewijk, J. Daisne, S. Streuvels en F. Toussaint van Boelaere _ dagboeken Kitty de Josselin de Jong _ diverse documenten betreffende Top Naeff Erfgoedcentrum DiEP, Dordrecht _ collectie Familie-Vereeniging Vriesendorp _ collectienr. 150, inv.nr. 1385, 2450, 3024 stukken betreffende ‘ereburgeres’, 1953 _ collectienr. 8a 1945, nr. 181 Instituut voor Beeld en Geluid, Hilversum _ Historisch Archief nr. ha 2815 en 1076.
528
Bronnen
Instituut voor sociale geschiedenis, Amsterdam _ collectie Jan Romein (inv.nr. 102b) Koninklijke Bibliotheek, Den Haag _ coll. M.R. Radermacher Schorer (135 b30, 93, 174) _ coll. L.G.A. Bolleman (135 d 63) Letterkundig Museum (lm) _ collectie T. Naeff (n.122) én alle aan haar gerichte brieven _ collectie W.J.M.A. Asselbergs/vda-Archief (a.455/inv.nr. 69, 159, 327, 337, 355) _ collectie F. Bordewijk (b.743) _ collectie I. Boudier-Bakker (b.1680) _ collectie F. Coenen (c.322) _ collectie Couperus (c.383 h.5; notulen inzake Verzamelde Werken) _ collectie J. van Looy (l.781) _ collectie M. Metz-Koning (k.7344) _ collectie F. Mijnssen (m.984) _ collectie p.e.n.-Nederland (p.305) _ collectie A. Prins (p.877) _ collectie uitgeversarchief Querido (2 Que, corresp. Rhyn, T.Naeff-van 1945-1953) _ collectie H. Robbers (r.543) _ collectie J.B. Tielrooy (t.326) _ collectie P. van Steen (m.846) _ collectie Vereniging van Letterkundigen (v.3755) _ collectie W.A. Wagener (w.152) Nationaal Archief _ Archiefblok Ministerie van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen, Afd. Kunsten en Wetenschappen, 1918-1940; Stukken betreffende instelling, samenstelling, opheffing, notulen en rapporten van de Rijkscommissie voor de Dramatische Kunst, 1918-1920. (Toegangsnr. 2.14.45, inv.nr. 658) _ archief J.A. van Hamel. (Toegangsnr. 2.21.081, inv.nr. 219) _ archieven Prins Bernhardfonds. (Toegangsnr. 2.19.034, inv.nrs 122, 542, 567, 28, 4) _ archief Griffie Zuid-Holland. (Toegangsnr. 3.02.46, inv.nr. 6374) Speelgoed- en Blikmuseum, Deventer Stadsarchief Zutphen _ bevolkingsregister en Burgerlijke stand Stedelijke Dienst voor Musea & Toerisme, Harelbeke _ knipsels en foto’s betreffende Nederlands Taal- en Letterkundig Congres, 1902 tin _ archief Toneelschool Amsterdam: inv.nr. 007, 008, 010, 011, 016 t/m 019, 021 t/m 048, 052 t/m 059 _ archief Frits Lensvelt: inv.nr. 1.3, 1.4, 1.13 t/m 1.16, 1.20 t/m 1.36, 2.1, 9.1 t/m 9.3, 10.4.1, 10.4.2, 10.5, 10.10, 10.11, 11, 20.1, 20.2, 23 _ archief C. van der Lugt Melsert: inv.nr. 10, 16, 18, 29 t/m 36, 40 t/m 42, 44 t/m 46, 49, 50 t/m 59 _ archief Willem Royaards: inv.nr. 2, 3, 15, 17, 19 Universiteit van Amsterdam _ archief H.J.W. Becht (bezit Bibliotheek van het boekenvak, bruikleen uva) _ kopieboeken Willem Royaards (hss-mag. xxv d5) Universiteitsbibliotheek Leiden _ archief Maatschappij der Ned. Letterkunde, ltk 1735, ltk 2012, Archief De Gids ltk 1888 x 1948 Zeeuws Archief, Middelburg _ archief familie Van Citters (toegangsnr. 319, inv.nr. 30 volgnr. 8)
Kranten, tijdschriften Uit de periode 1900-1953, voor zover relevant: Algemeen Handelsblad Apollo Bladen van den Stadsschouwburg Boekenschouw Boon’s Geïllustreerd Magazijn Comoedia Critisch Bulletin Dramatisch Jaarboek Elsevier’s (Geïllustreerd) Maandschrift Elseviers Weekblad Elseviriana De Gemeenschap De Gids De (Groene) Amsterdammer Groot Nederland Den Gulden Winckel De Nieuwe Gemeenschap De Nieuwe Gids De Nieuwe Stem Forum Het Boek van Nu Het Getij Het Vaderland Nederlandsche Bibliografie Nieuw Vlaams Tijdschrift Nieuwe Rotterdamsche Courant Opwaartsche Wegen Panorama De Prins der geïllustreerde bladen De Stem Het Tooneel De Tooneelspiegel Het Volk De Vrije Bladen Gesprekken, correspondentie, telefoon, e-mail mr. J.P. van Aardenne C. van Aken-Schouten Ben Albach † Elisabeth Andersen C. Bakker-Kortman prof. dr. Hans van den Bergh
529
Saskia de Bodt F.A. Bok-Von Weiler A.J. Busch D. Felkers-Snijders H. Harmans-Visser André van den Heuvel/Kitty Janssen Wim Hilberdink Wim Huijser Serge en Monique Jeanne-Rose Kitty de Josselin de Jong † D. Kloos-Barendregt mevr. M. de Korver H. van der Lof-van Rhijn C.E. Meursinge Reynders-Naeff † Anita Menist mevr. J.G. Naeff mr. J.J. Naeff Frank Okker H.G.M. Prick † H. Reyneke van Stuwe † A. van Rhijn Jan van der Vegt Gilberte Vleesenbeek-Jeanne-Rose ir. A. Vervoort, Dordrecht E.A. Vrins-van Wijk † Aar van de Werfhorst † L.E.O. Wiersma-Boomstra
Met name voor gegevens over personen is gebruikgemaakt van verschillende internetsites.
Bronvermelding illustraties Vrijwel alle illustraties zijn afkomstig uit de collectie Gé Vaartjes, Boskoop. Uit andere bronnen: 8, 17 (Naeff, In de avond, Cahiers voor letterkunde, Meulenhoff, 1965); 11, 12 (coll. A. van Rhijn, Amersfoort); 13 (Zeeuws Archief/ verz. fam. Van Citters, inv.nr. 3018, Middelburg); 14 (Erfgoedcentrum DiEP, Dordrecht); 16 (E. Cartier-van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, De Walburg Pers, Zutphen, 1978, p.148; 19, 24 (coll. F. Mijnssen, Elspeet); 30 (Letterkundig Museum, Den Haag); 34 (amvc-Letterenhuis, Antwerpen); 36 (coll. A. Vervoort, Dordrecht); 41, 42 Collectie Letterkundig Museum; 43 (coll. H.M. Bosland, Velp); 45, 53 (coll. S. JeanneRose, Poitiers); 50 (Nationaal Archief, Den Haag).
Bibliografie
Primaire bibliografie Top Naeff In deze opgave zijn de boekuitgaven van Top Naeff chronologisch opgenomen. Genoemd zijn de edities waarnaar in de noten verwezen wordt. Bij latere drukken staat het oorspronkelijke jaar van uitgave tussen vierkante haken vermeld. Bijdragen in kranten, tijdschriften en boeken zijn alfabetisch vermeld. Verhalen, gedichten etc. die in bundels van Naeff zijn opgenomen maar ook elders in verzamelbundels met werk van anderen verschenen, worden hier niet genoemd. Niet opgenomen zijn de honderden toneel- en boekrecensies die Naeff gepubliceerd heeft. Meisjesboeken School-Idyllen, Amsterdam, 10e dr. [1900]. De tweelingen, Amsterdam, [1901]. ’t Veulen, Amsterdam, [1903]. In den dop, Utrecht, 1906. Romans De dochter, Utrecht, 1905. De stille getuige, Amsterdam, 1908, 2e dr.. [1906] Voor de poort, Amsterdam, 1948. [1912] Offers..., Amsterdam, 1932. Een huis in de rij, Amsterdam, 1935. Novellen en schetsen In mineur, Amsterdam, 1913, 2e dr.. [1902] De glorie, Utrecht, [1906].
530
Bronnen
Oogst, Amsterdam, [1908]. Vriendin, Amsterdam, 1920. Voorbijgangers, Amsterdam, 1925. Letje, of de weg naar het geluk, Amsterdam, 1926. Klein avontuur, Amsterdam, [1928]. Juffrouw Stolk en andere verhalen, Amsterdam, 1936. Mijn grootvader en ik, en andere verhalen, Amsterdam, 1966. Tredmolen en andere verhalen, Amsterdam, 1966. Poëzie Klein witboek, ’s-Gravenhage, 1947. Toneel De genadeslag, 2e dr. [1899]. Aan flarden, Amsterdam, 1901. Aan flarden, Amsterdam, 1932, 4e herz. dr.. Essays Charlotte von Stein, Amsterdam, 1921. Dramatische kroniek (4 dln), i (1918-1919), ii (1918-1919), iii (1919-1921), iv (1922-1923), Amsterdam, z.j. Twee tooneelspeelsters. Sarah Bernhardt en Eleonora Duse, Amsterdam, [1934]. Willem Royaards. De tooneelkunstenaar in zijn tijd, ’s-Gravenhage, 1947. Zo was het ongeveer; Contouren van een schrijfstersleven. Met een nawoord en aantekeningen van Gé Vaartjes, Utrecht, 1988. [1950].
531
Vertalingen De kleine koning (Der kleine König), door Fritz von Ostini, Amsterdam, [1910]. De schoonzoon van mijnheer Poirier (Le gendre de M. Poirier), door Emile Augier en Jules Sandeau), Amsetrdam, 1911. Het circus Henri Bombari (Le cirque Harry Koblau), door Benjamin Rabier, Amsterdam, [1912]. Een dag vol dwaasheid of De bruiloft van Figaro (Le mariage de Figaro), door Pierre-August Caron de Beaumarchais, Amsterdam, 1921. Artikelen, verhalen, gedichten ‘Aan den goeden kameraad’, in: ‘Louis Couperus-nummer’ van De schakelaar v (1931), nr. 20, 27-6 1931. ‘Adultera’, in: Groot Nederland 39 (1941), nov. 1941, p. 336. ‘Anekdote met moraal. Boeken zijn geen smokkelwaar’, in: Benelux 1 (1948), nr. 3, p. 18-19. ‘Ary Prins +’, in: De Amsterdammer, 13-5 1922. ‘Bij u en bij ons’, in: Nieuw Vlaams Tijdschrift 3 (1948-1949), nov. 1948, p. 558-571. ‘Cor van der Lugt Melsert 70 op 4 Juli’, in: Elseviers Weekblad, 28-6 1952. ‘De bramenzoeker’, in: Elsevier’s Maandschrift49 (1939), feb. 1939, nr. 2, p. 86-88. ‘De kleeding van den man’, in: Kleeding en de man, ’s-Gravenhage, 1915, p. 14-22. ‘De p.e.n.-Club en het land van Polen’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 29-7 1930 (avondblad). ‘De poëzie der planken’, in: Bladen van den Stadsschouwburg i (1921), p. 4-6 ‘De Tooneelkunst in Nederland’, in: W.G. de Bas (red.), Gedenkboek 1898-1923, Voorschoten, 1923, p. 965-976. ‘Dr. H.J. Kiewiet de Jonge. Een vriend van Vlaanderen’, in: Het Laatste Nieuws, 1-10 1947. ‘Dr. K.J.L. Alberdingk Thijm 1864-1952’, in: Bzzlletin 69 (oktober 1979), p. 43-45. Herdruk van artikel in Het Boek van Nu 5 (1951-1952), nr. 6, februari 1952, p. 109-110. ‘Een dag vol dwaasheid’, in: Bladen van den
532
Bibliografie
Stadsschouwburg i (1921), p. 179-182. ‘Een goede buur en een verre vriend’, in: Neerlandia 39 (1935), nr. 5, mei 1935, p. 66. ‘Een indruk van het Oberammergauer Passionsspiel’, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 20 (1910), dl. 2, p. 160-168. ‘Een kerstvertelling’, in: Filmliga 6 (1933), nr. 12, dec. 1933, p. 325-328. ‘Een om de pen gebalde vuist’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 15-1 1949. ‘Een stap tot den vrede’, in: De Vlaamsche Gids 32 (1948), nr. 7, juli 1948, p. 339-341. Ook opgenomen in: C. Eggink, J.C. Bloem, C.J. Kelk, E. Hoornik, A. Morriën (red.), Kompas der Nederlandse letterkunde, Amsterdam, [1947], p. 278-280. ‘Elisabeth M. Rogge’, in: De vrouw en haar huis 25 (1930-1931), p. 2-3. ‘F.V. Toussaint van Boelaere’, in: Album Amicorum F.V. Toussaint van Boelaere, Antwerpen, 1945, p. 130-132. ‘Enkele woorden aan de nagedachtenis van Fenna de Meyier, uitgesproken op 15 Nov. 1943’, in: Fenna de Meyier, z.p., z.j. ‘Er is een vrouw gestorven...’, in: De Groene Amsterdammer, 2-9 1933. ‘Frans Mijnssen 1872-28 Febr.-1942’, in: De Gids 106 (1942), nr. 3, maart 1942, p. 140-143. ‘Goethe-Festspiele te Düsseldorf’, in: Het Tooneel 32 (1903), nr. 23, 8-8 1903, p. 165168. ‘Hélène Swarth’, in: Critisch Bulletin 12 (1941), aug. 1941, p. 213-217. ‘Henri Dekking +’, in: Elsevier’s Maandschrift 49 (1939), nr. 11, nov. 1939, p. 347-348. ‘Herman Robbers 1868-1928’, in: De Groene Amsterdammer, 1-9 1928. ‘Herman Heijermans’. in: Critisch Bulletin 17 (1950), nr. 1, p. 10-15. ‘Herman Salomonson +’, in: Critisch Bulletin 13 (1945), dec. 1945, p. 40-45. ‘Herman Teirlinck en het tooneel’, in: Herman Teirlinck. Gedenkboek 1879-1929, p. 17-19. ‘Het interview’, in: Het Parool (kerstbijlage), [24-12 1948]. Opgenomen in: In vijfhonderd woorden, Het model voor de uitgever, 1949, p. 5-8.
‘...het water was veel te diep...’, in: Vrij Nederland, 24-12 1948. Het weerzien, in: Groot Nederland 4 (1906), juni, p. 685-699 ‘Hoe?’ in: Elsevier’s Maandschrift 47 (1937), nr. 9, sept. 1937, p. 189. ‘Hulde aan J.H. Speenhoff’, in: Elsevier’s Maandschrift 49 (1939), nr. 11, nov. 1939, p. 344-346. ‘Iets over “het tooneel van dezen tijd”’, in: I.M. van Dugteren, H. Dekking, Het groenwit-groene boek, Rotterdam, 1927, p. 49-51. ‘In mijn tijd’, in: 75 jaar rijp en groen: De Groene Amsterdammer [1952], p. 55-56. ‘Interview’, in: Wenken en Gegevens, een ‘letterproef’ van Drukkerij ‘Insulinde’, Hengelo, z.j. ‘Ja of neen’, in: Schrijversalmanak voor het jaar 1953, Amsterdam, 1953, p. 134-137. ‘Jan C. de Vos’, in: De Groene Amsterdammer, 14-2 1931. ‘Jubileum Marie van Eysden-Vink; De eerste feestavond’, in: Dordrechtsche Courant, 14-3 1904, middaguitg. ‘Kantteekeningen bij enkele tooneelwerken van Pirandello’, in: De Stem 13 (1933), p. 3754 en p. 152-174. ‘Letterkunde en uitgeverij’, in: Wilhelmina Regina, ’s-Gravenhage, 1938, p. 70-74. ‘Liedje voor kinderen’, in: Het gulden boek voor de tuberculeuse kinderen, Rotterdam, 1908, p. 91. ‘Litteratuur en toneel’, in: De Nieuwe Stem 6 (1951), sept. 1951, p. 585-593 en in: Nieuw Vlaams Tijdschrift 6 (1951-1952), p. 65-75 ‘Lodewijk van Deyssel’, in: Neerlandia 38 (1934), maart 1934, nr. 11, p. 157-158. ‘Lodewijk van Deyssel als tafelheer’, in: De Nieuwe Gids 49 (1934), sept. 1934, p. 277-279. ‘Louis Couperus en de legende’, in: Over Louis Couperus, Amsterdam, 1952, p. 62-66. ‘Lustrum met een weerhaak’, in: Elseviers Weekblad, 28-2 1953. ‘Musica antiqua’, in: De Groene Amsterdammer, 21-12 1946. ‘Overgave’, in: Elsevier’s Maandschrift 47 (1937), nr. 12, dec.1937, p. 400-401.
‘Pact 1939’, in: Elsevier’s Maandschrift 49 (1939), nr. 12, dec.1939, p. 411-412. ‘Proza, Poëzie en Propaganda’, in: Het Nederlandsche Boek 1939, uitgave van de Nederlandsche-Uitgeversbond, Amsterdam, p. 9-17. ‘Reünie der onbekenden met: “De tweelingen”’, in: Radiobode 12 (1939), p. 5-6. ‘Scheppen en maken’, in: Critisch Bulletin 14 (1947), jan. 1947, p. 1-4. ‘Ter herinnering aan Josine Simons-Mees 18631949’, in: De Gids 113 (1950), nr. 3, maart 1950, p. 194-202. ‘Tooneelcritiek’, in: B. Albach (red.), 300 Jaar Stadsschouwburg, Amsterdam, 1938, p. 45-53. ‘Toneelkunst’, in: Vijftig jaren. Officieel gedenkboek ter gelegenheid van het gouden regeringsjubileum van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina, Amsterdam, 1948, p. 149-157. ‘Top van Rhyn-Naeff’, in: Führende Frauen Europas (ed. E. Kern) München, 1930, p. 93103 ‘Verhaaltje voor een jarigen dichter’, in: Victor; het boek der vrienden, Amsterdam, 1947, p. 3637. ‘Vraag en aanbod in de litteratuur’, in: De Stem 11 (1931), nr. 4, p. 337-362. War Poetry from Occupied Holland, Londen, 1944. Hierin opgenomen van T. Naeff: ‘“In the beginning was the word...”’ (p. 10), ‘Rotterdam seen from viaduct’ (p. 13), ‘Waggoner witherward’ (p. 15) en ‘That morning...’ (p. 20). ‘Zie de maan schijnt...’, in: Het Toneel 74 (1953), nr. 8, p. 3-36. ‘Zomerspelen’, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 17 (1907), okt. 1907, p. 241-256.
Secundaire bibliografie In deze lijst zijn niet opgenomen alle recensies over werk van Top Naeff en evenmin alle gelegenheidsartikelen die bijvoorbeeld verschenen bij gelegenheid van ‘kroonverjaardagen’. Adama van Scheltema, c.s., ‘De Amsterdam-
533
sche Stadsschouwburg-kwestie’, in: De Socialistische Gids 3 (1918), feb. 1918, p. 129154. Albach, B., ‘De toneelvernieuwing begon met een Vondelvoorstelling 1887-1898’, in: Scenarium 3, Voorstellingsanalyse toneelvernieuwingen tussen 1860 en 1900, Zutphen, 1979, p. 39-46. Albach, B., ‘Dr. Willem Cornelis Royaards’, in: Willem Royaards, Toneelmuseum Amsterdam, 1967, p. 3-20. Albach, B., Drie eeuwen ‘Gijsbreght van Aemstel’. Kroniek van de jaarlijksche opvoeringen, Amsterdam, 1937. Albach, B., Duizend jaar toneel in Nederland, Bussum, 1965. Albach, B., Het huis op het plein. Heden en verleden van de Amsterdamse Stadsschouwburg, Amsterdam, 1957. Albach, B., ‘Illusies en desillusies van Willem Royaards’, in: Engelbewaarder Winterboek, Amsterdam, 1979, p. 73-107. Algemene verantwoording Volledige Werken Louis Couperus, Utrecht/Antwerpen, 1987. Anbeek, T., Geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1885 en 1985, Amsterdam, 1990. Anbeek, T., Het donkere hart. Romantische obsessies in de moderne Nederlandstalige literatuur, Amsterdam, 1996. Anbeek, T., Na de oorlog. De Nederlandse roman 1945-1960, Amsterdam, 1986. [Anoniem], Aansluiting bij de Berner Conventie, in de reeks ‘Pro en contra’ betreffende vraagstukken van algemeen belang, serie 1, nr. 10, Baarn, 1905. [Anoniem], ‘Critisch overzicht van het speelseizoen 1910-1911’ [van de n.v. ‘Het Tooneel’], in: Het tooneel te Amsterdam. Dramatisch jaarboek 1911 (red. F. Luns), Amsterdam, 1912, p. 159-169. Idem van De Hagespelers, p. 171-181. [Anoniem], ‘De 100ste voorstelling van Lucifer’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 29-4 1911 (ochtendblad). [Anoniem], ‘Dramatisch overzicht’, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift xii, okt. 1902, p. 280-286.
534
Bibliografie
[Anoniem], Een en ander over het tooneelgezelschap De Hagespelers onder leiding van Eduard Verkade, z.p., z.j. [Anoniem], ‘Het jubileum van Willem Royaards’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 9-2 1912 (ochtendblad). [Anoniem], ‘Het Warenar-feest’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 24-4 1908. [Anoniem], Onze tooneelspelers, Rotterdam, z.j., 2e herz. dr. [Anoniem], ‘Tooneelgezelschap Willem Royaards’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 2-5 1908. [Anoniem], ‘Top Naeff gehuldigd’, in: “Zij”; Maandblad voor de vrouw, april 1938, p. 49-50 [Anoniem], ‘Top Naeff spreekt te Brussel’, in: De Telegraaf, 16-11 1938. [Anoniem], ‘Top Naeff zeventig jaar’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 20-3 1948. [Anoniem], ‘Royaards te Groningen’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 28-2 1912 (avondblad). [Anoniem], ‘Vereeniging “Elckerlyc”’, in: Algemeen Handelsblad, 27-7 1908. [Anoniem], ‘Willem Royaards’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 30-1 1912 (avondblad). [Anoniem], ‘Zomerspelen in het Gooi’, in: Nieuws van den dag, 8-6 1908. [Anoniem], ‘Zomerspelen te Laren’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 6-6 1908. Anten, H., Van realisme naar zakelijkheid, Utrecht, 1982. Anthierens, J., Buuren, M. van, e.a., Aspecten van de literaire biografie, Kampen, 1990. Arpe, V., Knaurs Schauspielführer, München/Zürich, 1957. ‘Artisten van de Afdeeling Tooneel van Het Gemeentelijk Theaterbedrijf. Amsterdam’, Dringend commentaar. Een toelichting bij de toespraak tot het Amsterdamsche publiek van prof. N. Donkersloot op de peristyle van den Stadsschouwburg op 10 mei 1945. Asselbergs, W.J.M.A., Het tijdperk der vernieuwing van de Noordnederlandse letterkunde (Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden, dl. 9).
Bachrach, A.G.H., Bork, G.J. van e.a., Moderne encyclopedie van de wereldliteratuur, Haarlem/Antwerpen, 1982 (alle delen). Bakker, S., Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden, Amsterdam, 1985. Barbarossa, Barbarosserie, Amsterdam, z.j. Barten, E., ‘“Ik ben iemand die in dromen leeft”’, in: De Groene Amsterdammer, 15-6 1988. Bekkering, H., Buijnsters, P.J. e.a., De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden, Amsterdam, 1989. Bel, J., ‘Naar school in het fin de siècle; Top Naeff en Lodewijk van Deyssel’, in: Armada 5, nr. 18, april 2000, p. 56-65. Bel, J., Nederlandse literatuur in het fin de siècle. Een receptie-historisch overzicht van het proza tussen 1885 en 1900, Amsterdam, 1993. Berends, L., Rozen en tomaten; De Amsterdamse schouwburg 1894-1994, Amsterdam, 1994. Berg, T. van den, Heij, J.J. (red.), Licht als leidraad. Leven en werk van Frits Lensvelt (18861945), ’t Goy-Houten, 2007. Bergh, H. van den, ‘Kritisch dilemma’, in: Het Parool, 19-1 1993. Bergh, H. van den, Teksten voor toeschouwers. Inleiding in de dramatheorie, Muiderberg, 1988. Beyerman, J.J., Dordrecht in oude ansichten, Zaltbommel, 1967. Bindels, R., Melick, B. van (red.), Oude levens, nieuwe kwesties, Roermond, 2007. Blaman, A., ‘Top Naeff noblesse en liefde’, in: Vrij Nederland, 13-3 1948. Bloem, J.C., ‘Vorm of vent’, in: Verzamelde beschouwingen, ’s-Gravenhage, 1950, p. 190203. Blom, P., ‘Laatste dag aanmelding toneelspelers Kultuurkamer. Toneel en verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog’, in: R.L. Erenstein (red.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden, Amsterdam, 1996, p. 652-659. Blussé, C.J.J., Reus, W. de, Dordtse bijnamen. Getypte lijst, ongepubl., plm. 1920. Bodt, S. de, ‘“Onverloochenbare van-zelfgegroeide eenheid”; Vlaamse vrienden’, in:
‘Looy met den noorderzon, weg!!’ De reizen van Jacobus van Looy (ed. E. Scheepers/Chr. Will), Zutphen, 1998, p. 108-119. Boef, A. den, Faassen, S. van, ‘Verrek, waar is Berlijn gebleven?’ Nederlandse schrijvers en hun kunstbroeders in Berlijn 1918-1945, Amsterdam/Den Haag, 2002. Boer, H. de, ‘De regie der Zomerspelen’, in: De Nieuwe Gids 22 (1906-1907), aug. 1907, p. 613-635. Boer, H. de, ‘Warenar’s eerherstel’, in: De Nieuwe Gids 23 (1908), p. 599-606. Boer-van Rijk, E. de, Ik kijk terug. Episodes uit mijn leven, Amsterdam, 1934. Bom, E. de, ‘Herinnering aan Jac. Van Looy’, in: Mededeelingen; officieel orgaan van den bond van Noord- en Zuid-Nederlandsche letterkundigen, nr. 82, juni 1930, p. 6. Bom, E. de, ‘Verscheidenheden; Het “Antwerpsch Gezelschap”. Aan Jac. Van Looy’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 19-9 1925. Boven, E. van, ‘De eeuwige verbinding van schrijfsters, massa’s en middelmaat’, in: De Gids 163 (2000), nr. 9, sept. 2000, p. 688696. Boven, E. van, Een hoofdstuk apart. ‘Vrouwenromans’ in de literaire kritiek 1898-1930, Amsterdam, 1992. Braak, M. ter, Perron, E. du, Briefwisseling 19301940 (red. H. van Galen-Last), Amsterdam, 1962-1967 (4 dln). Braak, M. ter, ‘De bewuste vrouw en haar roman’, in: Verzameld werk 1, Amsterdam, 1950, p. 292-298. Braak, M. ter, ‘De plaats van de dagbladcriticus’, in: Verzameld werk 5, Kronieken, Amsterdam, 1949, p. 65-71. Braak, M. ter, ‘De vrouwenroman gespiegeld’, in: Verzameld werk 5, Kronieken, p. 591596. Braak, M. ter., ‘Top Naeff als novelliste. Een uitstekende bundel’, in: Het Vaderland, 26-11 1936 (avondblad). [Deze recensie is niet opgenomen in het Verzameld werk.] Braak, M. ter, ‘Uit en toch in de rij’, in: Verzameld werk 5, Kronieken, p. 638-643.
535
Braak. M. ter/Perron, E. du, Briefwisseling 19301940, Amsterdam. 4 dln, 1962, 1964, 1965, 1967. Braber, H. van den, Geven om te krijgen. Literair mecenaat in Nederland tussen 1900 en 1940, z.p., 2002. Breedt Bruyn, M., Tijdloze ogenblikken. Een biografie van Marianne Philips, Utrecht, 1998. Broedelet, J., Tien tooneel-portretten, Den Haag, z.j. Brom, G., ‘Het succes van “Adam in ballingschap”’, in: Van Onzen Tijd xi (1910-1911), nr. 29, p. 228-230. Bruning, G., ‘Het boek van een verziekten hartstocht’, in: Nagelaten werk (ed. H. Bruning/H. Marsman), Nijmegen, 1927, p. 194-201. [Brusse, M.J.], ‘De dagtaak van de schrijfster Top Naeff’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 7-1 1928 (avondblad). Buddingh’, C., De tweede zestig, Amsterdam, 1979. Bürgin, H., Mayer, H.-O., Thomas Mann. Eine Chronik seines Lebens, Frankfurt am Main, 1965. Busch, A.J., De Sint-Jorisdoelen door de eeuwen heen; schouwtoneel van schutters, cultuur en waterschap, Gorinchem, 2002. Cannegieter, H.G.,‘Top Naeff’, in: Morks’ Magazijn 32 (1930), nr. 3, maart 1930, p. 113122. C[apelleveen], P.v[an], ‘School-Idyllen; Top Naeff’, in: Het kinderboek, Zwolle/Den Haag, 2002, p. 293. Carelsen, F., Ik heb ze gekend, Den Haag, z.j. Carmiggelt, S., ‘Een schrijfster van groot formaat’, in: Het Parool, 20-3 1948. Chamuleau, R., ‘Achtergronden bij Bordewijks roman Bloesemtak’, in: Ricochet. Tijdschrift voor literaire curiosa. Brievennummer, nr. 4, 2006, p. 5-14. Chamuleau, R., ‘Een vergeten schrijversfamilie en een vileine freule’, in: Ricochet; Tijdschrift voor literaire curiosa nr. 3, januari 2003, p. 510. Clerk, K. de, Uit het leven van P.C. Boutens, Amsterdam, 1969.
536
Bibliografie
Cohensius, J., ‘Bij Top Naeff’. Knipsel uit onbekende bron in lm [1906]. Cornelissen, I., Speurtocht naar de (auto)biografie, De Nieuwe Engelbewaarder 1, nr. 1, maart 1993. Coster, D., Verzamelde werken. Brieven 1905-1930 (ed. M.G. Coster-van Kranendonk/N.A. Donkersloot/H.L.T. de Beaufort), Leiden, 1961. Coster, D., Verzamelde werken. Brieven 1931-1949 (ed. H.L.T. de Beaufort), Leiden, 1961. Coster, D., Verzamelde werken. Brieven 1950-1956 (ed. H.L.T. de Beaufort), Leiden, 1961. Croiset, H., ‘De geschiedenis van de tooneelstaking’, in: Tooneelleven, januarijuni 1920. Daalder, D.L., Wormcruyt met suycker. Historischcritisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur met illustraties en portretten, Schiedam, 1976. Daisne, J., Tine van Berken of de intelligentie der ziel, Gent, 1962. Dasberg, L., Grootbrengen door kleinhouden als historisch verschijnsel, Meppel, 1975. Degener, H.A.L., Wer ist’s? (Unsere Zeitgenossen) Leipzig, 1912, vi. Ausgabe. Dekking, H., ‘Top Naeff’, in: De vrijheid, 14-12 1921. Devos, E., Cecilia Ameye; intellectueel en artistiek mecenas, Ronse, 1999. Deyssel, L. van, Over literatuur, in: Frans Netscher, Studies naar het naakt model gevolgd door de kritiek van Lodewijk van Deyssel Over Literatuur, Utrecht/Antwerpen, 1982. Deyssel, L. van, Gedenkschriften (ed. H.G.M. Prick), Zwolle, 1962. Deyssel, L. van, ‘Nederlandsche letterkunde van den tegenwoordigen tijd; Top Naeff’, in: De xxe eeuw 14 (1908), afl. 5 (mei), p. 215218. Dirikx, L., ‘Louis Couperus editeren’, in: Ons Erfdeel 40 (1997), p. 271-273. Dittrich, K., Blom, P., Bool, F. (red.), BerlijnAmsterdam 1920-1940; wisselwerkingen, Amsterdam, 1982. Donker, A., ‘Défilé der generaties’ ii, in: Critisch Bulletin 16 (1949), p. 447-450.
Donker, A., Fausten en faunen. Beschouwingen over boeken en menschen, Amsterdam, 1930. Dornseiffer, S., lemma ‘Top Naeff’ in: Lexicon jeugdliteratuur, okt. 1985. Doxa, ‘Voordrachtavond-Royaards’, in: Dordrechtsch Nieuwsblad, 17-2 1902. Dresden, S., De structuur van de biografie, Den Haag, 1956. Dubois, P., Het begin en het einde. Over kunst en letteren in Het Vaderland, Nijmegen, 1985. Dubois, P. H., Marcellus Emants. Een schrijversleven, ’s-Gravenhage, 1980, 2e dr.. Dubois, P.H., Memoranda. Retour AmsterdamBrussel (1942-1952), Amsterdam, 1988. Dubois, P.H., Memoranda. Een soort van geluk (1952-1980), Amsterdam, 1989. Duijx, T., Linders, J., De goede kameraad. Honderd jaar kinderboeken, Houten, 1991. Eckeren, G. van, ‘De Hollandsche Lelie’, in: Den Gulden Winckel 8, nr. 10, 15-10 1909, p. 160. Edinga, ‘Top Naeff en de onverdiende stilte’, in: Elseviers Weekblad, 27-4 1963. Edinga, H., ‘Omdat de eenzaamheid zulke nijpende vormen kon aannemen’, in: nrc Handelsblad, 30-12 1978. Edinga, H., Tien huizen, duizend levens. Het leven van Ina Boudier-Bakker, Amsterdam, 1969. Elckerlijc (ed. W.H. Beuken), Den Bosch, 1974, 11e dr.. Eeden, F. van, Dagboek 1878-1923 (ed. H.W. van Tricht), dl. iii/1911-1918 en dl. iv/1919-1923, Culemborg, resp. 1971/1972. Eeden, F. van, Verkade, E., Veth, C., ‘Wat ontbreekt er aan ons tooneel?’, in: Haagsch Maandblad, jan. 1924, p. 65-74. Eenhuis, S., ‘Politiek fout, literair ondermaats? De omslag in waardering voor het schrijversechtpaar Scharten-Antink’, in: Jaarboek Letterkundig museum 1, p. 69-82. Ekelenburg, T. van, ‘Nederlands schrijvende vrouwen’, in: Elseviers Weekblad, 17-3 1951. Emants, M., ‘Een nationaal belang en Het adres van de zeventig letterkundigen in zake de vereenvoudiging van onze schrijftaal’, in: Groot Nederland viii (2) (1910), p. 1-12. Entrop, M., ‘“Eet meer Blaman, drink meer
Vestdijk, lees meer Fruit”. Wim Sonneveld in de Boekenweek’, in: De Parelduiker 13 (2008), nr. 1, p. 38-55. Erenstein, R.L.,‘Zomerspelen in Laren onder leiding van Royaards en Verkade. Het begin van het moderne theater’, in: R.L. Erenstein (red.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden, Amsterdam, 1996, p. 552-559. Esmoreit; Abel spel uit de xive eeuw (ed. C.G. Kaakebeen/J. Ligthart), Groningen/Den Haag, 1926, 10e dr.. Etty, E., Liefde is heel het leven niet. Henriette Roland Holst 1869-1952, z.p., 1997. Eijsden-Vink, M. van, Mijn tooneelleven, z.p., z.j. Eysselsteijn, B. van, ‘Cor van der Lugt Melserts Hofstadtooneel’, in: G.J. Voogd (red.), Facetten van vijftig jaar Nederlands toneel 19201970, p. 35-45. Faber, A., Menschen van onzen stand. De gegoede burgerij in het werk van Top Naeff, doctoraalscriptie Cultuurwetenschappen Open Universiteit Heerlen. Bennekom, 2007. Faber-La Roi, C., Lief en leed in de schoolbanken. Een vergelijking tussen ‘Schoolidyllen’ van Top Naeff en ‘Achtste-groepers huilen niet’ door Jacques Vriens betreffende thematiek en plaats in de geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur, bachelorscriptie Cultuurwetenschappen Open Universiteit Nederland, 2007. Feith, J., Na een-en-twintig “Hofstad Tooneel”-jaren voor ’t Haagsche voetlicht, Voorburg, [1938]. Fens, K., Doorluchtig glas. Vijftig jaar P.C. Hooftprijs, Amsterdam, 1997. Floppen en fiasco’s; mislukkingen uit de tijdschriftgeschiedenis (Lustrumboek van ts Tijdschrift voor tijdschriftstudies), 2002 Fontijn, J., Broeders in bedrog. De biograaf en zijn held, Amsterdam, 1997. Fontijn, J., Trots verbrijzeld; Het leven van Frederik van Eeden vanaf 1901, Amsterdam, 1996. Fortuin, A., Linders, J. (red.), Bespottelijk maar aangenaam. De biografie in Nederland, Amsterdam, 2007. Fuldauer, D., ‘Iets over middelnederlandsche tooneelkunst’, in: Het tooneel 37 (1907), nr. 1, 7-9 1907, p. 1-11.
537
Gaal, R. van, ‘Albert van Dalsum houdt een voordracht in het Oolgaerthuis te Arnhem’, in: Een theatergeschiedenis der Nederlanden, p. 616-625. Galen Last, H. van, Nederland voor de storm. Politiek en literatuur in de jaren dertig, Bussum, 1969. Galen Last, H. van, Verzamelde weken 1. Couperus en zijn kindermeisjes, Bussum, 1952. Geeraedts, B., ‘Amsterdam is altijd een slangenkuil geweest’, in: De Tijd, 18-8 1989, p. 48-49. Gelder, H. van, ‘De schoolmeesters van nu en de zondigheid van vroeger’, in: nrc Handelsblad, 13-8 1982. Gelder, H. van, ‘Onder geldmannen en bureaucraatjes’, in: nrc Handelsblad, 20-7 1990. Gerhard, J.W., Onze kinderliteratuur in de aesthetische opvoeding, Haarlem, 1905, p. 406-407 (Studies in volkskracht, 2e serie nr. 8 en 9). Goedegebuure, J., Zee, berg, rivier. Het leven van H. Marsman, Amsterdam, 1999. Goedkoop, H., Geluk. Het leven van Herman Heijermans, Amsterdam/Antwerpen, 1996. Grave, J., Zulk vertalen is een werk van liefde. Bemiddelaars van Nederlandstalige literatuur in Duitsland 1890-1914, Nijmegen, 2001. Gravesande, G.H. ’s, ‘Menno ter Braak als journalist’, in: Over Menno ter Braak, Amsterdam, 1949, p. 37-41. Haas, A. de, ‘’t Was anders; Leven en levenskring van De heer J.H. Speenhoff, dichter-zanger’ (1869-1945), Rotterdam/’s-Gravenhage, 1971. Hanssen, L., Sterven als een polemist. Menno ter Braak 1902-1940, dl. 2 (1930-1940), z.p., 2001. Harten, J., Else Mauhs, de ontvoering van een legende, Amsterdam, 1984. Hartmans, R., De Groene van 1877. Geschiedenis van een dwars weekblad, Amsterdam, 2002. Heijden-Rogier, P.E. van der, lemma ‘J.W.F. Buning’ in Biografisch Woordenboek van Nederland 4, ’s-Gravenhage, 1994, p. 73-75. Heijermans, H., Mijn vader Herman Heijermans, Amsterdam, 1973. Heijermans, I., ‘“Over het kantje” en School-
538
Bibliografie
Idyllen’, in: School en leven 5, nr. 49, 4-8 1904. [Geen paginering] Idem, in: School en leven 5, nr. 50, 11-8 1904. [Geen paginering] Heijermans-Jurgens, A., Herman Heijermans’ laatste levensjaren, Amsterdam, 1965. Herpen, J.J. van, Al wat in boeken steekt. Dertig jaar radiowerk van dr. P.H. Ritter jr. bij de avro. Een boek in documenten samengesteld door Jan J. van Herpen, Zutphen, 1982. Herpen, J.J. van, De Hilversumse draadloze omroep, dl. 1, Overgave aan een wonder 21 juli 1923 - 31 december 1923 nsf, Hilversum, 1997. Herpen, J.J. van, De Hilversumse draadloze omroep, dl. 3, Smidse van ideeën (eerste halfjaar 1925). Herpen, J.J. van, Een kunstgevoelig man. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr.-Herman Robbers (1905-1935). Bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen. z.p., 2000. Herpen, J.J. van, Gastheer van de kunst. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr.-Frans Mijnssen (1904-1951). Bezorgd en van aantekeningen voorzien door Jan J. van Herpen. z.p., 2001. Herpen, J.J. van, Rozen in december. Herinneringen van Kitty de Josselin de Jong aan Willem Kloos, P.C. Boutens, Albert Schweitzer, Ina BoudierBakker, Top Naeff, Annie Salomons, Henriette L.T. de Beaufort en andere schrijvers, Hilversum, 2000. Hertog, E. den, ‘Eduard Verkade. Toneelvernieuwer en bezieler van jongeren’, in: G.J. de Voogd (red.), Facetten van vijftig jaar Nederlands toneel 1920-1970, p. 19-34. Heyblom, S., Spelend door het leven, Nieuwkoop, 1978. Heyting, L., De wereld in een dorp. Schilders, schrijvers en wereldverbeteraars in Laren en Blaricum 1880-1920, Amsterdam, 1994. Hijmans, P., Johan Willem Frederik Werumeus Buning, Groningen, 1969 [diss. Leiden, 1969]. Hilberdink, W., Met het intellect van het gevoel. Het vergeten schrijverschap van Frans Mijnssen, Sittard, 1997.
Hiu, P., ‘Ach, Ragebol, snikte ze in zijn manen’, in: de Volkskrant, 7-10 1999. Holtrop, A., ‘Lezing’ (30 september 1989), in brochure Themadag ‘Met rooie oortjes en vochtige ogen’ (Vereniging Vrienden van het Nederlands Openluchtmuseum, 1989), p. 1-4. Holtrop, A., ‘Top Naeff, School-Idyllen’, in: Wonderland; De wereld van het kinderboek, Zwolle/Den Haag, 2002, p. 80-81. Hoogervorst, S., De Vereniging van letterkundigen; archief, bestuursleden, kroniek, bibliografie, Amsterdam, 1985. Hora Adema, W., Heijermans, M., ‘Frans spreken en wellevend zijn; vroeger op de kostscholen welhaast een gebod’, in: Avenue, december 1969, p. 211-223. Horsman, P.J., Alleblas, J., Dordrecht verleden tijd, Rijswijk, 1980. Huffel, A.J. van, Nederlandsche schrijvers in vertaling (van Marcellus Emants tot Jan Eekhout). Proeve van eene bibliographie, Leiden, 1939. Hunningher, B., Een eeuw Nederlandsch toneel, Amsterdam, 1949. Hunningher, B., Toneel en werkelijkheid, Rotterdam, 1947. Huygens, F.P., Veurman, B.W.E., inleiding op de flappen bij In den avond (reeks Cahiers voor letterkunde voor het voortgezet onderwijs), Amsterdam, 1965. Jong, L. de, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, dl. 4, Mei ’40 - maart ’41, tweede helft,’s-Gravenhage, 1972. Jong, L. de, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, dl. 5, Maart ’41 - Juli ’42, eerste helft,’s-Gravenhage, 1974. Jong, L. de, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, dl. 10b, Het laatste jaar ii, eerste helft,’s-Gravenhage, 1981. Kaptein, P., ‘De toneelstaking’, in: Een theatergeschiedenis der Nederlanden, p. 586-591. Käss, M., ‘Tine, Top en Cissy’, in: Nadruk. Tijdschrift voor literatuur 1 (1989), nr. 3, maart 1989, p. 71-76. Keizer, M. de, De gijzelaars van Sint Michielsgestel. Een eliteraad in oorlogstijd, Alphen aan den Rijn, 1979.
Kemperink, M., Het verloren paradijs. De literatuur en de cultuur van het Nederlandse fin de siècle, Amsterdam, 2001. Kemperink, M.G., Nederlands toneel in het fin de siècle 1890-1900, Amsterdam, 1995. Kinderlectuur. Lijst van boeken, geschikt voor schoolbibliotheken, samengesteld uit de beoordeelingen der commissiën voor kinderlectuur, benoemd door het Nederl. Onderwijzersgenootschap, Amsterdam, [1910]. Kluit, H., Lobo, S., De kleine vuurtoren; jeugdboekengids, 1927. Koenraads, J.P., Gooise schilders, Amsterdam, 1969. Hfdst. ‘De ongekroonde koning van Laren’, p. 23-27. Kooij, P., Sleebe, V., Geschiedenis van Dordrecht van 1813 tot 2000, Hilversum, 2000. Korenhof, P., Winkler Prins Encyclopedie van de opera, Amsterdam/Brussel, 1986. Kortenhorst, L.G., ‘Overzicht van het speelseizoen 1909-1910’ [van de n.v. ‘Het Tooneel’], in: Het tooneel te Amsterdam. Dramatisch jaarboek 1910 (red. F. Luns), Amsterdam, 1910, p. 391-398. Laan, K. ter, Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid, ’s-Gravenhage/Djakarta, 1952, 2e dr.. Lammers, A., lemma ‘Top Naeff’ in Biografisch Woordenboek van Nederland 2, Amsterdam, 1985, p. 398-400. L[angdendoen], A., ‘Top Naeff (1878-1953); School-Idyllen’, in: Het literatuurboek, Zwolle/Den Haag, 2003, p. 1900. L.[apidoth], F., ‘Nederlandsche tooneeltoestanden’ ii, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift xii (1902), sept. 1902, p. 208214. Leeuwe, H.H.J. de, lemma ‘Cor van der Lugt Melsert’ in Biografisch woordenboek van Nederland 1, ’s-Gravenhage, 1979, p. 359360. Leeuwe, H.H.J. de, ‘Willem Royaards ontvangt een ere-doctoraat van de Rijksuniversiteit van Utrecht’, in: Een theatergeschiedenis der Nederlanden, p. 580-585. Leeuwe, H.H.J. de, Uitman, J.E., Toneel en dans, Utrecht, 1966.
539
Leeuwen, W.L.M.E. van, Drift en bezinning, Amsterdam, 1936. Lewin, L., Het clandestiene boek 1940-1945, Amsterdam, 1983. Lierop-Debrauwer, H. van, ‘Normen en waarden in meisjesliteratuur. De (her)waardering van een genre’, in: H. van LieropDebrauwer, P. Mooren, H. Verschuren (red.), Het paard van Troje. Niet-schoolse teksten in het onderwijs, Den Haag, 1996, p. 98-107. Ligthart, G.J., ‘Over het kantje’ i, in: School en leven 5 (1903-1904), nr. 34, 21 april 1904, kolom 542-544; ‘Over het kantje’ iv, in: School en leven 5 (1903-1904), nr. 40, 2 juni 1940, kolom 636-640, ‘Ketterij’, in: School en leven 5 (1903-1904), nr. 51. (Geen paginering] Linde, M. van de, Böhm, R., Het Italiaans fascisme in de Nederlandse pers in de jaren twintig (1983) [aanvullen!!!] Lindo, M.A., ‘’n Typisch Hollandse vergissing. De landenhuizen in de Roemer Visscherstraat’, in: Het Parool, 14-2 1987. Lissens, R.F., ‘Signalement van F.V. Toussaint van Boelaere (1875-1947)’, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 1989, afl. 1. (overdruk) List, G. van der, Meer dan een weekblad. Geschiedenis van Elsevier, Amsterdam, 2005. Loenen, G. van [J. van Schaik-Willing], De dramatische kunst en ons tooneel, Amsterdam, 1923. Loggem, M. van, ‘Het karakter van Willem Royaards’, in: Toneelschild 3 (1948), nr. 1, jan. 1948, p. 8-12. Loggem, M. van, Inleiding tot het toneel, Assen, 1953, 2e dr. Loon, K. van, Verzet in en om Dordt, Den Haag /Batavia, 1947. Looy-van Gelder, T. van, ‘Het afscheid der Hagespelers’, in: De Amsterdammer, 21-5 1911, p. 7. Lugt Melsert, C. van der, Wat ik nog even zeggen wou, Maastricht, 1949. Luns, F. (red.), Het tooneel te Amsterdam. Dramatisch Jaarboek 1910, Amsterdam, 1910.
540
Bibliografie
Luns, F. (red.), Het tooneel te Amsterdam. Dramatisch jaarboek 1911, Amsterdam, 1912. Lurie, A. , Don’t Tell the Grown-ups, Londen, 1990. Maas, N., Zonder omhaal van woorden. De criticus W.G. van Nouhuys, Nijmegen, 1987. Marsman, H., ‘Derde dimensie en Europees peil’, in: Verzameld werk, poëzie, proza en critisch proza, Amsterdam, 1960, p. 617-621. Marxveldt, C. van., Belinfante-Belinfante, E., Confetti, Amersfoort, z.j., 3e dr.. Meester, J. de., ‘Het jubileum van Willem Royaards’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 26-1 1912 (avondblad). Vervolg in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 1-2 1912 (avondblad). Melchinger, S., Drama & toneel (vert. en bewerkt door B. Stroman), Amsterdam, 1959. Mendes da Costa, M.B., Tooneelherinneringen, Tweede reeks, Amsterdam, 1927. Merkelbach, [H.M.], Over tooneel, Amsterdam, 1926. Michaël, H., Raaff, D., Hoekman, A., Nederlandse literaire prijzen 1880-1985, ’s-Gravenhage, 1986. Micheels, P., Geen vogel kan van louter fluiten leven. Vereniging van Letterkundigen 1905-2005, Amsterdam/Antwerpen, 2006. Mijle, R. van der, Marinus Pieter Reus 1865-1938, een Dordts impressionist. Jaarboek 1998 Vereniging ‘Oud-Dordrecht’, Dordrecht, 1998, p. 13-14. Mijnssen, F., ‘De Hamlet-voordracht van Eduard Verkade’, in: De Nieuwe Gids 23 (1908), p. 159-165. Mijnssen, F., ‘ De “Zomerspelen” van Willem Royaards en Eduard Verkade’, in: De Nieuwe Gids 22 (1906-1907), p. 567-573. Mijnssen, F., ‘Echte tooneelspeelkunst; Willem Roijaards’, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 35 (1908), nr. 5, april 1908, p. 289-301. Mijnssen, F., ‘“Lanseloet ende Sanderyn” bij het gezelschap Verkade’, in: F. Mijnssen, Over tooneel, i Tooneelkunst, Amsterdam, z.j., p. 79-85. Mijnssen, F., ‘Tooneelbeschouwingen naar aanleiding van het Amsterdamsche
speelseizoen 1910/11’, in: De Amsterdammer, 25-6 1911, p. 8-9. Montijn, I., Leven op stand 1890-1940, Amsterdam, 1998. Montijn, I., ’t Gonst. 125 jaar De Bijenkorf, Amsterdam, 1995. Mulder, H., Kunst in crisis en bezetting. Een onderzoek naar de houding van Nederlandse kunstenaars in de periode 1930-1945, Utrecht/Antwerpen, 1978. Muyden, K. van, ‘Inleiding’ bij W. Shakespeare, The comedy of errors, Amsterdam, 1984, p. 3-10. Naam- en ranglijst der officieren van het Koninklijke leger der Nederlanden en van de NederlandscheIndiën voor 1894, jrg. 63, Gorinchem, 1894. Naeff, J.J., Het voorgeslacht van Robert Paul Naeff 1, Naeff, Amstelveen 1999 [ongepubl.]. Naeff, J.J., Het voorgeslacht van Robert Paul Naeff 2, Reerink en Paschen, Amstelveen, 2000 [ongepubl.]. Naeff, J.J., Het voorgeslacht van Robert Paul Naeff 3, Den Ouden (Opijnen) en Van Steenis, Amstelveen, 2001 [ongepubl.]. Natter, B., Nederlandse literatuur. Over Hebban olla vogala en Connie Palmen, Utrecht, 1994. Netscher, F., Onze letterkundigen, eerste afl., Top Naeff, z.p., z.j. Nijhoff, M., ‘Aagje Ammers en Top Deken’, in: Verzameld werk ii, [Den Haag/Amsterdam], 1961, p. 542-559. Nijkeuter, H., Ben van Eysselsteijn. Drent uit heimwee en verlangen, Assen, 1996. Noordegraaf, F.C., ‘Arij Prins, zakenman, schrijver en kunstverzamelaar’, in: Scyedam 23 (1997), nr. 5, dec. 1997, p. 156-167. Nord, M., ‘Bezetting en bezinning. Interview met Ferd. Sterneberg’, in: G.J. de Voogd (red.), Facetten van vijftig jaar Nederlands toneel 1920-1970, p. 125-131. Nouhuys, W.G. van, ‘Literatuur’/‘In den eersten persoon’, in: Groot Nederland 5 (1907), p. 598-601 en p. 484-487. Nouhuys, W.G. van, ‘Zomerspelen’, in: Groot Nederland 5 (1907), p. 225-240. Olivier, L.J.J., Vier middeleeuwse spelen, Amsterdam, 1948.
‘Onder de menschen; Bij Willem Royaards’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 11-4 1907. Op en rond de Muziekberg, brochure, z.p., 1982. Oven, R. van, ‘Nederlandsche schrijfsters; Top van Rhijn-Naeff’, in: De Hollandsche Lelie 32 (1918-1919), nr. 27, 1 januari 1919, p. 417-421. Oznowicz, G., Bonjourrr allemaalll!, Amsterdam, 1962. Paap, W., Alphons Diepenbrock. Een componist in de cultuur van zijn tijd, Haarlem, 1980. Paasman, R., Leven in Letters. Autobiografieën van Nederlandse schrijfsters, Amsterdam, 1996 [diss. uva]. Peer, H.F. van, Groeten uit Gorinchem. Oude foto’s en ansichten, Alphen aan den Rijn, 1972. Pelt, J.M. van, ‘De Internationale Theatertentoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam’, in: Een theatergeschiedenis der Nederlanden, p. 592-601. Perron, E. du, Vriend of vijand. (Cahiers van een lezer), Maastricht, 1931. ‘Persoonlijkheden’, in rubriek ‘Onder de streep’, in: Algemeen Handelsblad, 15-2 1908. Pitlo, A., De Koepel, Amsterdam, 1979. Plas, M. van der, Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek. Biografie van Anton van Duinkerken (1903-1968), Amsterdam, 2000. Plekker, J., Albert van Dalsum. Man van het toneel, Zutphen, 1983. Poelhekke, M.A.P.C., Vooys, C.G.N. de, Platenatlas bij de Nederlandsche literatuurgeschiedenis, Groningen/Den Haag, 1916. Poll, K.L., ‘Solokoppen en kampioenen onder de platanen’, in: nrc Handelsblad, 28-81987. Pos, A., ‘Tussen plicht en passie. Over Slauerhoffs drama “Jan Pietersz. Coen”’, in: Literatuur 5 (1986), p. 268-272. Pos, W.Ph., ‘Tien jaar Nederlandse Comedie’, in: 10 Jaar Nederlandse Comedie, Utrecht, [1960], p. 11-32. Prater, D., Thomas Mann. A Life, New York, 1995. Presser, J., Louter verwachting, Amsterdam, 1985. Prick, H.G.M., De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel, dl. 2, ’s-Gravenhage, 1971. Prick, H.G.M., Een vreemdeling op de wegen; Het
541
leven van Lodewijk van Deyssel vanaf 1890, Amsterdam, 2003. Querido, Is., ‘Zomerspelen’, in: Op de Hoogte 4 (1907), aug. 1907, p. 545-551. Reitsma, E., Nood, M. de, Het leven van de verzamelaar, Simon van Gijn advocaat, bankier, koopman, Dordrecht, 2002. Reijt, V. van de, ‘De Max Havelaar voor twee dubbeltjes; Leo Simons en de geschiedenis van de Wereldbibliotheek’, in: nrc Handelsblad, 28-8 1981. Riemens-Reurslag, J., Het jeugdboek in de loop der eeuwen, ’s-Gravenhage, 1949. Rietveld-van Wingerden, M., Jeugdtijdschriften in Nederland en Vlaanderen 1757-1942, Leiden, 1995. Rijdes, B., Literair dagboek 1941-1955, Haarlem, 1987. Haarlemse verkenningen nr. 5. Rijdes, B., ‘xxe p.e.n.-Congres te Kopenhagen, 31 mei-6 juni’, in: Het Boek van Nu 1 (19471948), nr. 11, juli 1948, p. 183-185. Rijkens, P., Handel en wandel. Nagelaten gedenkschriften 1888-1965, Rotterdam, 1965. Rijks, E.P., 100 jaar Tine van Berken. Eerste Nederlandse meisjesboekenschrijfster, Amsterdam, 1993 [catalogus]. Rippe, J., ‘De Hollandsche week te Stockholm’, in: Neerlandia 23 (1919), nr. 11, nov. 1919, p. 146. Ritter, P.H., Ontmoetingen met schrijvers. Figuren der oude en midden-generatie, z.p., z.j. [1956] Robbers, H., De Nederlandsche litteratuur na 1880, Amsterdam, 1922. Robbers, H., ‘Levensbericht Arij Prins’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde 1925, p. 38-48. R.[oelants], M., ‘Lievelinge der Vlamingen’, in: Elseviers Weekblad, 22-5 1948. Roelofs, H., “Man weiss eigentlich wenig von einander”. Arthur Schnitzler und die Niederlande 1895-1940, Amsterdam, 1989. Romein, J., De biografie. Een inleiding, Amsterdam, 1946. Romein-Verschoor, A., Omzien in verwondering, dl. 2, Amsterdam, 1984, 11e dr. Romein-Verschoor, A., Vrouwenspiegel. Een literair-sociologische studie over de Nederlandse
542
Bibliografie
romanschrijfster, Amsterdam, 1936, 2e dr. [diss. Leiden, 1935]. Ross, L., ‘Jo van Ammers-Küller in Dubrownik’, in: Literatuur 16 (1999), nr. 4, juli-augustus 1999, p. 225-232. Royaards, W., ‘Het gezelschap Royaards’, ingezonden stuk in Algemeen Handelsblad, 12-6 1908. Royaards, W., ‘Aan de redactie’, in: Algemeen Handelsblad, 23-6 1908. Royaards-Sandberg, J., Herinneringen, Baarn, 1979. Royaards-Sandberg, J. (bezorgd door Harry G.M. Prick), Ik heb je zoveel te vertellen, Baarn, 1981. Ruyven, R. van, ‘Mevrouw Top Naeff’, in: De Hollandsche Lelie 34 (1920-1921), nr. 24, 15-12 1920, p. 418-420. Salomons, A., Herinneringen uit de oude tijd aan schrijvers die ik persoonlijk heb gekend. Definitieve uitgave, voorzien van aantekeningen, bezorgd door Harry G.M. Prick, Amsterdam, 1984. Salomons, A., ‘Top Naeff’, in: De vrouw en haar huis 10, nr. 1, mei 1915, p. 12-13. Salomons, A., ‘Top Naeff wordt op 24 maart 70 jaar’, in: Het Vrije Volk, 20-3 1948. Schaik-Willing, J. van, ‘Een tuiltje bloemen voor de toneelcritica’, in: De Groene, 20-3 1948. Schaik-Willing, J. van, ‘Bij de dood van Top Naeff’, in: Na afloop. Dramatische kronieken, Den Haag, 1957, p. 21-24. Scheepers, E., Will, C. red.), Looy met den noorderzon, weg!!; De reizen van Jacobus van Looy, Zutphen, 1998. Schetsboek, uitgegeven bij gelegenheid van het vijfjarig bestaan der Vereeniging [van Letterkundigen] ten bate van haar ondersteuningsfonds, Amsterdam, 1910. Schilp, C.A., ‘Dr Willem Royaards’, in: G.J. de Voogd (red.), Facetten van vijftig jaar Nederlands toneel 1920-1970, p. 9-18. Schilp, C.A., Herman Heijermans, Amsterdam, 1967. Schilp, C.A., Toneel in Utrecht in de twintiger en dertiger jaren, Utrecht, 1975.
Schilt, J., 100 jaar H.J.W. Becht uitgever 1892-1992, Haarlem, [1992]. Schmidt, A.M.G., Van schuitje varen tot Van Schendel, Amsterdam, 1953. Schmitz, M., ‘Anthonetta Naeff’ (levensbericht), in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1951-1953, Leiden, 1954, p. 31-38. Schmitz, T., ‘Het “recept” van de klassieke meisjesboeken van Top Naeff en Cissy van Marxveldt: “Men neme een bakvis...”’, in: Jaarboek Letterkundig Museum 10 (2001), p. 45-67. Schmitz, Th., ‘Naturalistische “spoken” in meisjesboeken; “Het nerveuze gestel” bij Top Naeff en Cissy van Marxveldt’, in: Literatuur zonder leeftijd 14, nr. 51, voorjaar 2000, p. 95-110. Schoor, J. van, ‘Première van Herman Teirlincks De vertraagde film in de Brusselse Koninklijke Vlaamse Schouwburg’, in: Een theatergeschiedenis der Nederlanden, p. 602-607. Schouten, W., Het gewoel om boekenfeesten, Amsterdam, 1987 [Uitgave van de cpnb t.g.v. de jaarwisseling 1987-1988]. Scova Righini, A.A., Een leven in twee vaderlanden. Een biografie van Beb Vuijk, Amsterdam, 2004 [diss. uva]. Simons, L., ‘De Warenar-voorstelling; Royaards als acteur en toekomstig leider’, in: De Amsterdammer, 28-6 1908, nr. 1618, p. 8. Simons, L., Het drama en het tooneel in hun ontwikkeling, dl. v, z.p., 1932. Smit, G., ‘Laren maakt ook vandaag zijn erenaam van bezield dorp ten volle waar’, in: de Volkskrant, 9-5 1970. Smits, K., “Een aardig bundeltje brieven”; Stijn Streuvels en Emmanuel de Bom. De briefwisseling van de jaren 1900-1914. Dl. 1, Teksten, dl. 2, Annotaties, Kapellen, 2005. Son, C. van, levensbericht dr. H.J. Kiewiet de Jonge, in: Handelingen en levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Jaarboek 1934-1935, Leiden, 1935, p. 136-144. Sötemann, A.L., Querido van 1915 tot 1990. Een
uitgeverij, Amsterdam, 1990. Standaard Catalogus van het R.K. Centraal Bureau voor lectuur Amsterdam (o.l.v. A.B.H. Gielen s.j.), Amsterdam, [1931]. Stekelenburg, L. van, ‘Het toont in kleen begrip al ’s menschen ydelheid...’ De portrettencollectie van de Stadsschouwburg Amsterdam, Amsterdam, 1996. Stellwagen, A.W., ‘De opvoering van J. v.d. Vondel’s “Adam in ballingschap”, door “Het Tooneel”’, in: De Amsterdammer, 6-9 1908, nr. 1628, p. 7. Sterneberg, F., Charlotte Köhler, Zutphen, 1977. Stokvis, P., Huishouden, huwelijk en gezin. Huiselijk leven in de 20e eeuw, Rotterdam, 2002. Stokvis, S.B., ‘Een terugblik’, in: Den Gulden Winckel 7 (1908), nr. 12, 15-12 1908, p. 184-186. Stokvis, S.B., ‘Terugblik’, in: Den Gulden Winckel 9 (1910), nr. 7, 15-7 1910, p. 105. Stroman, B., Overzicht en indrukken. De Nederlandse roman in de periode 1940-1950, Rotterdam/’s-Gravenhage, 1951. Stroman, B., De Nederlandse toneelschrijfkunst. Poging tot verklaring van een gemis, Amsterdam/Antwerpen, 1973. Struyker Boudier, H., Speurtocht naar een onbekende. Anna Blaman en haar eenzaam avontuur, Amsterdam, 1978, 2e dr. Suèr, H., Goden van de engelenbak; theatergeschiedenis van Gijsbrecht tot Ko van Dijk, Bussum/ Antwerpen, 1980. Thiel-Schoonebeek, J., Papieren helden uit de Boek en jeugd-kinderboekencollectie van het Nederlands Bibliotheek en Lectuur Centrum, ’s-Gravenhage, 1988. Thienen, Fr. W.S. van, Het doek gaat op. Vijfentwintig eeuwen in en om het Europese theater. Dl. 2: Rococo-heden. Bussum, z.j. Thienen, F.W.S. van, Op ’t hoogh toneel, Amsterdam, 1969. Tielrooy, J., ‘Geschiedenis van “Elsevier’s Maandschrift”’, in: Beschouwingen en fantasieën, Den Haag, z.j., p. 150-172. ‘Tooneelcritiek en tooneelspelersactie’, in: Panorama 1 (1913-1914), nr. 34, 18-2 1914. Toussaint van Boelaere, F.V., Litterair Scheepsjournaal, Brussel, 1938.
543
‘Tuin van Museum Simon van Gijn in oude luister hersteld’, in: De stem van Dordt, 12 juni 2002. Uri, S.P., Leven en werken van Arij Prins; Een bijdrage tot de studie van de Beweging van Tachtig, Delft, z.j. [diss. Leiden, 1935]. V., M., ‘Bij bekende mensen thuis’, in: Thuis (Pander n.v.), juli 1951, p. 6-7. Vaartjes, G., ‘Couperus op bezoek bij Top Naeff’, in: Arabesken 11 (2003), nr. 21, juni 2003, p. 38-39. Vaartjes, G., ‘De ingedamde passie van Liesbeth van Landschot - en van Top Naeff’, in: Literatuur 3 (1986), nr. 5, sept.-okt. 1986, p. 304-311. Vaartjes, G., ‘“Een dom volk, dat zijn eigen weelde niet kent.” Toneelkritiek volgens Top Naeff’, in: Documenta. Tijdschrift voor theater 16 (1998), nr. 4, p. 304-313. Vaartjes, G., ‘Een literaire rel uit 1935. Ina Boudier-Bakker en “Vrouw Jacob”’, in: Literatuur 2 (1985), nr. 1, jan-feb. 1985, p. 35-42. Vaartjes, G., Niemand ontkomt zijn noodlot. Het korte leven van Mari Bosland, Hilversum, 1992. Vaartjes, G., ‘Voor je het weet sta je in je naakte bastje. Zelfcensuur in de herinneringen van Top Naeff’, in: Biografie Bulletin 7 (1997), nr. 2, p. 121-131. Vanacker, H., ‘De “Nederlandsche taal- en letterkundige congressen” (1849-1912) en hun rol bij de vernederlandsing van het onderwijs’, in: Neerlandia 87 (1983), nr. 1, jan.-feb. 1983, p. 3-9. Veer, J. van der, Van Arendsoog en Joop ter Heul, Arnhem, 2007. Vegt, J. van der, A. Roland Holst. Biografie, Baarn, 2000. Veltkamp, A. (red.), Stabielen & passanten. 125 jaar Amsterdamse Toneelschool 1874-1999, Amsterdam, 2000. Verkade-Cartier van Dissel, E.F., Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, Zutphen, 1978. Verslag van het verhandelde in de bijzondere openbare vergadering van de gemeenteraad van Dordrecht op 24 maart 1953, Dordrecht, [1953].
544
Bibliografie
Veth, C., De humor in de moderne Nederlandsche literatuur, Amsterdam, 1929. Veth, C., Die goede, oude tijd, Middelburg, z.j. Veth, C., Vijftig jaar Nederlandse letterkunde in dertig karikaturen. Ingeleid en toegelicht door Harry G.M. Prick, ’s-Gravenhage, 1980. Vies, H.G. van der, ‘De nood van onze tooneelkunst’, in: Haagsch Maandblad, juni 1924, p. 709-716. Viola, M., ‘Zomerspelen’, in: Van Onzen Tijd 7/ii (1906-1907), p. 140-144. Viola, M., ‘De vertooning der zomerspelen’, in: Van Onzen Tijd 7/ii (1906-1907), p. 176185. Visser, A., Leven van de pen, Den Haag, 1965. Visser, E., Dr. Willem Royaards, Amsterdam, z.j. [1922] Vogel, M., lemma ‘Top Naeff’, in: Kritisch Lexicon van de Nederlandstalige literatuur, nov. 1999. Vos, J.C. de, Intimiteiten, Amsterdam, z.j. Vos, M. de, ‘Jet van Marle mag niet dansen’, in: nrc Handelsblad, 24-7 1992. Vos, M. de, ‘Emotioneel terrorisme’, in: nrc Handelsblad, 23-12 2005. Vree, F. van, ‘“In het land van Mussolini”. De Nederlandse pers en fascistisch Italië’, in: Incontri 6 (1991), p. 3-24. Vreede, M. de., ‘Klassieke meisjesliteratuur voor veertienjarigen’, in: nrc Handelsblad, 17-9 1971. Vries, A. de, ‘Dik Trom en de bezorgde opvoeders’, in: Bzzlletin 115 (1984), p. 65-76. Vries, A. de, Wat heten goede kinderboeken? Opvattingen over kinderliteratuur in Nederland sinds 1880, Amsterdam, 1989. Vriesland, V. van, ‘Top Naeff’s ambivalentie’, in: Onderzoek en vertoog. Verzameld critisch en essayistisch proza 1, Amsterdam, 1958, p. 449455. Vugs, R., F. Bordewijk. Biografie, Baarn, 1995. Wage, H.A., ‘Inleiding’ bij J.v.Vondels Adam in ballingschap, Zutphen, z.j., tweede oplage, p. 7-9. Wagener, W.A., ‘Hoe Paul Rijkens Willem Royaards te paard hielp’, in: Rotterdams
jaarboekje 1967, 7e reeks, 5e jrg, Rotterdam, 1967, p. 146-173. Ook in: Willem Royaards, Toneelmuseum Amsterdam, 1967, p. 21-33. Wagener, W.A., ‘Gesprek met een jubilaresse. Top Naeff bereikt de leeftijd der sterken’, in: Dordrechtsch Nieuwsblad, 18-3 1948. Walch, J.L., Ons hedendaagsch tooneel, Leiden, 1922. Walschap, G., Brieven 1921-1950 (ed. C. Walschap/ B. Walschap, m.n.v. H. Polis), Amsterdam, 1998, p. 1200-1201. Wassen, F.J.M., recensie School-Idyllen, in: Boekenschouw, p. 6-11 1906. Weber, E.P., Radio-Jaarboek 1932, Amsterdam, [1932], p. 257-258. Weijermars, J., Het is pas feest als Harry is geweest. 60 jaar Boekenbal, 1947-2006, Amsterdam, 2007. Welsink, D., ‘Een tamelijk onverkwikkelijke affaire’, in: Nieuw Letterkundig Magazijn 14 (1996), p. 42-43. Werumeus Buning, J.W.F., Tooneel en dans, kronieken en kritieken, Maastricht, 1925. Westenholz, C. de, Albert Vogel. Voordrachtskunstenaar (1874-1933), Amsterdam, 2002 [diss. uva]. Wibaut-Berdenis van Berlekom, Het boek en het volkskind, Rotterdam, 1906. Willekens, Em., Decorte, B., Schrijvenderwijs; Een documentatie (Vijfenzeventig jaar Vereniging van Vlaamse Letterkundigen 19071982), dl. i: 1907-1945, Soethoudt, 1982. Woestijne, K. van de, Verzameld journalistiek werk eerste deel; Nieuwe Rotterdamsche Courant juli 1906-juni 1907 (red. A. Deprez), Gent, 1986. Woude, J. van, ‘Over meisjeslectuur’, in: De Hollandsche Lelie 15, nr. 49, 4-6 1902, p. 771772. Woude, J. van der, Eduard Verkade en het toneel, ’s-Gravenhage, 1962. Zalm, R. van der, Ibsen op de planken. Een ensceneringsgeschiedenis van het werk van Henrik Ibsen in Nederland 1880-1995, Amsterdam, 1999. Zuikerberg, A.E., De Amsterdamsche Stadsschouwburg-kwestie, Amsterdam, 1919.
545
Noten 23. 24. 25. 26.
27.
28. i Juno met de zwanenhals (1878-1897) 1.
2. 3. 4.
5. 6. 7.
546
Mededeling J.W. Naeff, in een gesprek op 6-8-1988. Mogelijk was er sprake van een zekere labiliteit in de familie; een dochter van Jan Naeff, Johanna, was geestelijk niet sterk en haar broer Klaas leed aan hevige depressies. Gegevens gebaseerd op het dagboek van Nellie Naeff-van Houweninge. (Coll. mevr. J.G. Naeff, Doesburg) Zie Het voorgeslacht van Robert Paul Naeff. 1. Naeff, p. 18. Kooij/Sleebe, Geschiedenis van Dordrecht van 1813 tot 2000, p. 151. Oorspronkelijk nr. a418. Dordrecht bezat toen nog een wijksgewijze nummering van de huizen. Gegevens gebaseerd op Horsman/Alleblas, Dordrecht verleden tijd. J.C. Bronsveld-van Wel aan Naeff, 25-31948. (lm n.122 b.2) In ‘Top Naeff gehuldigd’, een artikel in het Dordtse tijdschrift “Zij”; Maandblad voor de vrouw (april 1938), p. 49-50, staat een onjuiste verklaring van de voornaam ‘Top’: ‘De kortste voornaam is ongemeen, want hij is selfmade; hij moet zijn ontstaan te danken hebben aan den op jeug-digen leeftijd hakkelend verdraaiden doopnaam Antoinette, waarvan alleen de middenklasse in ’t oor is blijven hangen. De korte afronding uit den kindermond [...].’
Noten i Juno met de zwanenhals (1878-1897)
8. 9.
10. 11.
12.
13. 14. 15. 16.
17. 18. 19. 20. 21. 22.
Naeff aan Prins, 2-4-1908. (lm) J.R. Naeff werd per 21 juli 1882 benoemd en aangesteld tot kapitein bij het 4e Regiment Vesting-Artillerie. (Coll. Vriesendorp in Dordts Archief, nr. 615) Per 19-9-1941 Singel 67. Willem Kes werd in 1876 concertmeester van het Amsterdamse Parkorkest en in 1888 dirigent van het Concertgebouworkest. Willem Mengelberg was zijn opvolger. In Zo was het ongeveer schrijft Naeff dat het gezin op de hoek Wijnstraat-Gravenstraat woonde. Gezien haar beschrijving van het huis, blijkt dit onjuist. Het gezin Naeff woonde Wijnstraat 79, nu 147-151. Met dank aan C. Sigmond. J.J. Beyerman,‘Waar zij woonde en werkte’, in: Dordrechtsch Nieuwsblad, 21-3-1953. Zo was het ongeveer, p. 30. Naeff aan Prins, ongedat. [najaar 1917]. (lm) Naeff aan M. Nebbens Sterling-de Kat, 30-3-1950. (fotokopie in Erfgoedcentrum DiEP, Dordrecht, coll.nr. 150, inv.nr. 2450) Cor A. [achternaam onbekend] aan Naeff, 24-3-1948. (lm n.122 ng) Zo was het ongeveer, p. 18. ‘Mijn grootvader en ik’, p. 10. Zo was het ongeveer, p. 18. Notitie Edinga, ongedat. ‘Liedje voor kinderen’; in Het gulden boek
29. 30. 31. 32. 33. 34.
35. 36.
37.
voor de tuberculeuse kinderen, Rotterdam, 1908, p. 91. ‘Verhaaltje voor een jarigen dichter’, in: Victor; het boek der vrienden, citaat p. 36. Zie noot 22. Naeff aan De Josselin de Jong, 7-12-1925. M. de Sablonière,‘Bij de 75e verjaardag van Top Naeff’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 21-3-1953. Zowel kapitein Marryat (Frederick Marryat) als F.B. van Velzen schreef een jongensboek met deze titel. Gegevens over boeken en lezen in haar jonge tijd in haar lezing ‘Literatuur en leven’, ongedat. (lm n.122 h.1) Citaat uit recensie in De Groene Amsterdammer, 23-11-1929, p. 4. R. Hoeks aan Naeff, 23-3-1948. (lm n.122 b.2) Zo was het ongeveer, p. 26. Volgende citaat idem. Zie De Amsterdammer, 21-4-1917. Edinga,‘Bij Top Naeff in Dordrecht’. Manuscript, ongedat. (plm. 1937) Naeff aan Mijnssen, 2-11-1939. (lm) Zie voor sfeer, gebruiken etc. in de ‘betere kringen’ in einde negentiende, begin twintigste eeuw I. Montijn, Leven op stand. Zo was het ongeveer, p. 25. Volgende citaat p. 24. Naeff aan Van Haersolte, 7-2-1950. (Coll. Mij. der Ned. Letterkunde, ltk 1994, ub Leiden) Simon van Gijn was gehuwd met Cornelia Agatha Vriesendorp, een zuster van Tops grootvader. Van Gijn was gepromoveerd jurist, bankier, oprichter van het Dordrechtsch Museum en daarnaast een hartstochtelijk collectioneur van prenten, tekeningen, kunst en antiek. Hij bewoonde een kapitaal pand aan de Nieuwe Haven nr. 29, niet ver van Tops geboortehuis, dat een ‘gevuld’, maar uiterst smaakvol interieur herbergde. Zijn gehele collectie vermaakte hij aan de Vereeniging Oud-Dordrecht, met de bepaling dat zijn woonhuis museum zou worden: het huidige ‘Simon van Gijn, Museum aan huis’, dat in 2001 na een
ingrijpende verbouwing heropend werd. 38. Zo was het ongeveer, p. 20. Volgende citaat p. 18. 39. Lezing ‘Literatuur en leven’, ongedat. (lm n.122 h.1) 40. Zo was het ongeveer, p. 17. Volgende citaat p. 23. 41. Naeff aan Robbers, 5-5-1909. (lm) 42. ‘Mijn grootvader en ik’, p. 10. Volgende citaten in deze context idem. Met ‘revolutionaire propaganda’ verwijst Naeff naar het in pedagogisch opzicht gewaagde spelletje met meester Pit, dat grootvader Vriesendorp ondersteunde. 43. Zie Naeff, lezing ‘In kenterend getij’. (lm n.122 h.1) Louis Bouwmeester was een van de grote acteurs van het laatste deel van de 19e eeuw. Befaamd werd zijn Shylock-rol. 44. ‘Mijn grootvader en ik’, p. 15. 45. Fragment uit ‘Verslag van het verhandelde in de bijzondere openbare vergadering van de gemeenteraad van Dordrecht op 24 maart 1953’, Dordrecht, 1953. Later gepubliceerd onder de titel ‘Top Naeffs laatste rede’, in Critisch Bulletin 20 (1953), p. 241247. 46. ‘Mijn grootvader en ik’, p. 16. Volgende citaten p. 17 en 18. 47. Gerritjen Naeff-Reerink stierf op 27 januari 1888. 48. Zo was het ongeveer, p. 21. 49. Citaten uit de toespraak die zij hield bij een feest haar aangeboden door de familie Naeff bij haar zestigste verjaardag, 1938. (Coll. E.A. Vrins-van Wijk †) 50. Idem. Zij was ervan overtuigd dat juist de Lochemse indrukken, naast andere jeugdervaringen, beslissend waren voor haar literaire vorming. Zie lezing ‘50 jaar Ned. Uitgeversbond’ (lm n.122 h.1). 51. B. Stroman,‘Grande dame onzer letteren verjaart’, in: Algemeen Handelsblad, 21-31953. 52. Toespraak die zij hield bij een feest haar aangeboden door de familie Naeff bij haar zestigste verjaardag, 1938. (Coll. E.A. Vrins-van Wijk †)
547
53. Oorspronkelijk adres a117, thans Kortendijk nr. 2. Café-restaurant De Beurs werd tijdens de Tweede Wereldoorlog verwoest. 54. Oorspronkelijk adres Nieuwstad c235; de bovenwoning heeft thans nummer 5. 55. Zie Naeff aan Scharten, 4-5-1940 en 20-121948. (lm) 56. ‘Verslag van overgangs- en toelatingsexamens Hoogere Burgerschool, 15 juli 1893’. (Stadsarchief Gorinchem) 57. Mijn grootvader en ik, p. 18-19. In de weergave van het kleine drama heeft Naeff zich een vrijheid veroorloofd, waar zij spreekt over haar ‘eerste examen, eerste klasse hbs’. In een lezing (‘Over en uit eigen werk’, lm n.122 h.1) zegt zij dat zij zichzelf voor het toelatingsexamen hbs had laten zakken om de liefdevolle grootvader reliëf te geven. Ook al staat vast dat zij voor klas 2 werd ‘afgewezen’, dan nog is het heel goed mogelijk dat de ‘herinnering’ aan haar ouders en grootvader ook verder werd gemanipuleerd omwille van het literaire effect. 58. Dramatische kroniek i, p. 215. 59. Herinnering in een brief aan Edinga, 2-121979. De briefschrijfster wil niet met naam vermeld worden. 60. Judith Cohensius,‘Bij Top Naeff’. (ongedateerd knipsel uit onbekende krant) 61. Naeff aan G. en N. Naeff, 30-11-1946. (lm) 62. Deze typering, alsmede de herinnering aan het opstel, gebaseerd op informatie van mevr. M.A.T. Bakker-Kortman, wier moeder een klasgenote van Top Naeff was (gesprek in 2003). Juno, oorspronkelijk licht- of maangodin, later gemalin van Jupiter, werd gelijkgesteld aan de Grieks mythologische Hera. Zij stond bekend om haar trots en onbuigzaam karakter. Deze trekken van Top Naeff, gecombineerd met haar zelfbewuste fysieke houding, zullen voor haar bijnaam gezorgd hebben. 63. Zo was het ongeveer, p. 33. 64. Informatie ontleend aan R. van Oven,‘Nederlandsche schrijfsters; Top van RhijnNaeff’, die het op zijn beurt ontleende aan
548
Noten i Juno met de zwanenhals (1878-1897)
65.
66. 67.
68. 69.
70. 71. 72. 73. 74.
75. 76. 77. 78. 79. 80.
een ongedateerd artikel (knipsel lm) van Naeff in de nrc. Citaat uit handschrift Zo was het ongeveer, dat voor de uitgave sneuvelde. (lm n.122 h.1) Naeff gebruikte voor haar verhaal ingrediënten uit de verhalen ‘Zij had het niet vergeten’ en ‘Alleen niet voor mij’. Briefkaart J.R. Robbers, ongedat., poststempel 1-12-1894. (lm r.543 b.1) Ouida (ps. van Maria Louise de la Ramée), schreef romans en kinderverhalen. In haar tijd was zij zeer populair. Couperus behoorde tot haar ‘fans’. Eugenie Marlitt (ps. van Eugenie John), Duits schrijfster van ontspanningslectuur. Zo was het ongeveer, p. 31. Een greep uit de vele ‘gedurfde’ romans uit die tijd: Van Deyssel, Een liefde (1887), Couperus, Eline Vere (1889), Emants, Een nagelaten bekentenis (1894). Zo was het ongeveer, p. 113. Zie Naeff aan Van Deyssel, 8-4-1938. (lm a.245 ng) Citaat uit een lezing over ‘Tooneel in Nederland’, 1938. (lm n.122 h.1) Naeff,‘In memoriam’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 22-1-1916 (avondblad). Theo van Hoytema was een van de veelzijdigste lithografen van zijn tijd. Hij maakte verschillende prentenboeken. Populair werden zijn jaarlijkse gelithografeerde kalenders, die van 1902 tot 1918 verschenen. Naeff aan De Josselin de Jong,‘Kerstmis 1934’. Destijds: Stationsweg 2. Zo was het ongeveer, p. 35. Naeff aan J. Slagter, 2-9-1950. (lm) Zo was het ongeveer, p. 35. Gegevens ontleend aan haar meisjesboek De tweelingen, waarin de hoofdfiguren eveneens een Brusselse kostschool bezoeken. Het boek is verre van een directe weergave van Top Naeffs eigen ervaringen, maar het is aannemelijk dat zij in de beschrijving van de kostschool en het kostschoolleven teruggrijpt naar concrete her-
81.
82. 83. 84. 85. 86.
87. 88. 89. 90.
91. 92. 93. 94. 95. 96.
inneringen. Zie De tweelingen, p. 136, 140 en 159. Naeff aan E.W.C. van Citters-de Vulder van Noorden (kostschoolvriendin ‘Toet’), 8-51903. (lm n.122 ng) Zo was het ongeveer p. 35. Poesieabum in collectie G. Vriesendorp, Dordrecht. lm n.122 ng. Volgende citaten idem. Naeff aan Prins, 12-11-1907. (lm) Zie bijv. brief aan Prins, 8-8-1908, waarin zij reageert op het vertrek naar kostschool van diens dochter: ‘Wat zal dat kostschoolleven Toetie heerlijk tegenvallen! Och arme!’ (lm) Handschrift Zo was het ongeveer. (lm n.122 h.1) De tweelingen, p. 201. Van Oven,‘Nederlandsche schrijfsters; Top van Rhijn-Naeff’, citaat p. 418. Het ligt voor de hand te denken dat in ieder geval de locatie- en sfeerbeschrijvingen geënt zijn op Naeffs eigen ervaringen. In Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 12, januari 1902, p. 70 (rubriek ‘Van de redactie’) werd de beschrijving van Engeland zoals Naeff die gaf met enige scepsis beschouwd: ‘Wij hebben daarvan een andere voorstelling gekregen van menschen, die het goed kennen. Haar Engelschen zijn waarschijnlijk niet “je” lieden. Dat kan een schrijver overkomen in een land, waar hij vreemd is: niet op de echte soort te vallen!’ De tweelingen, p. 226. Volgende citaten idem, resp. p. 228, 231. Zie ‘Top Naeff zestig jaar’, in: Dordrechtsch Nieuwsblad, 19-3-1938. Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 6, november 1896, p. 434-436. Zo was het ongeveer, p. 33. Zie ‘Mijn grootvader en ik’, p. 16. H.J. Kiewiet de Jonge was vanaf 1879 leraar oude talen aan het Dordtse Stedelijk Gymnasium; in 1901 werd hij er rector. Hij was medewerker van het tijdschrift Europa en schreef toneelkritieken voor de Dordrecht-
sche Courant. In Dordrecht stond hij bekend als uitmuntend feestredenaar en improvisator. 97. ‘Een goede buur en een verre vriend’, in: Neerlandia 39 (1935), p. 66. 98. Zie bijv. de Dordrechtsche Courant, 24 augustus 1897, waarin gemopperd werd over het feit dat Nederlanders zich in het algemeen meer als ‘kosmopoliet’ gedroegen dan dat zij zich bewust waren van eigen land en cultuur. Om het zelfbewustzijn van Nederland te versterken werd ‘verlevendiging van ons taalgevoel’ dan ook als belangrijke basis gezien. Ook meer politieke belangstelling voor andere landen zou volgens de krant op zijn plaats zijn. In 1895 was in Vlaanderen door de letterkundige Hippoliet Meert een Algemeen Nederlands Taalverbond opgericht; in 1898 werd, mede door Kiewiet de Jonge, het Algemeen Nederlandsch Verbond door middel van nieuwe statuten geconsolideerd. 99. Blijkens een lezing die zij in 1938 in Brussel hield. (lm n.122 h.1) 100. De beroemde tantes van Cyriel Buysse (medeoprichter van Van Nu en Straks, Vlaams naturalist) waren Rosalie en Virginie Loveling. Virginie schreef gedichten en (voor een deel) maatschappelijk geëngageerde romans en verhalen. 101. Lezing Brussel, 1938. (lm n.122 h.1) 102. Dordrechtsche Courant, 18 oktober 1897. 103. Deze grootmoeder was op 22 december 1894 overleden. 104. Zo was het ongeveer, p. 23-24.
ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907) 1.
2. 3. 4.
Dagboekaantekening van Nelly Naeff-van Houweninge. (Coll. mevr. J.G. Naeff, Doesburg) Zo was het ongeveer, p. 37. Citaat in Cannegieter,‘Top Naeff’. De dochter, Utrecht, 1905, p. 309.
549
5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
12.
13.
14. 15.
16.
17. 18. 19. 20. 21.
22. 23.
550
Zo was het ongeveer, p. 38. Naeff aan mevr. Bicker Caarten-Stigter, 156-1950. (lm) Zie Naeff aan Mijnssen, 22-3-1928. (lm) Zie ‘Top Naeff zestig jaar’, in: Dordrechtsch Nieuwsblad, 19-3-1938. Citaten en informatie uit dit reisdagboekje. Zo was het ongeveer, p. 65. Gabrielle Réjane (Charlotte Réju) excelleerde in blijspelrollen en vierde onder meer triomfen in Madame Sans-Gêne. Met dit stuk ging zij op tournee door Engeland en Amerika. In 1906 opende zij in Parijs het Théâtre Réjane. In Zo was het ongeveer (p. 66) noteerde Naeff dat zij het stuk zagen op de avond van hun aankomst. Het is een mooi voorbeeld van verschuivingen in een geheugen. Pauline Polaire speelde o.m. de titelrol in toneelversie van de door Willy/Colette geschreven Claudine-cyclus. Zo was het ongeveer, p. 66. Coquelin aîné werd al snel na zijn debuut een begrip, ook al door zijn titelrol in Beaumarchais’ Le mariage de Figaro (1861). Jarenlang was de rol van Cyrano onlosmakelijk met hem verbonden; hij speelde hem zo’n zeshonderd maal. De Italiaanse actrice Eleonora Duse debuteerde op vierjarige leeftijd en vierde in haar puberteit al triomfen. Zij was bevriend met schrijver Gabriele D’Annunzio, die voor haar La Gioconda schreef. De tweelingen, p. 273. Volgende citaat p. 274. Dit was lange tijd gebruikelijk. Zie Stokvis, Huishouden, huwelijk en gezin, p. 99. Zo was het ongeveer, p. 39. De genadeslag, citaten p. 63-64. Zo maakt zij gebruik van dramatische ironie, van de weersgesteldheid, situaties en dialogen die een symbolische functie krijgen en van het prospectief, simultaan en retrospectief aspect. Naeff aan De Josselin de Jong, 5-2-1941. Naeff in radio-interview met G. Stuiveling, 24-3-1948 (Instituut voor Beeld en
24.
25. 26. 27. 28.
29. 30.
31.
Geluid, discotheek nr. H.A. 1076) en ‘Buitenlandsche invloeden op Nederl. schrijvers. Een interessante enquête van het maandblad “Nederland”’, in: De Hollandsche Revue 1931, p. 579-592, waarin op p. 587 Top Naeff. Jan C. de Vos sr. werkte als acteur, regisseur en toneelleider bij diverse gezelschappen, en schreef verhalen en toneelstukken. Brief in lm. (n.122 b.3) De Vos aan Kiewiet de Jonge, 15-5-1898. (lm n.122 b.3) Zo was het ongeveer, p. 40. Johan de Meester schreef toneelkritieken, artikelen over literatuur en (overwegend naturalistische) romans en verhalen. Geertje (1906) en De zonde in het deftige dorp (1912) behoren tot zijn bekendste werk. Henri Dekking was vooral journalist, romanschrijver en toneelschrijver. Vanaf 1892 verzorgde hij de afdeling ‘Kunst’ in het Rotterdamsch Nieuwsblad. Zo was het ongeveer, p 40. De Dordtse schouwburg was in die dagen een verre van stijlvol theater; in 1871 had Dordrecht een houten schouwburgtent, ‘sociëteit’, uit Rotterdam gekocht, een initiatief van onder anderen Henri Vriesendorp, een ver familielid van Top Naeff. Deze ‘Houten Tent’, zoals hij in de volksmond genoemd werd, geplaatst even buiten het centrum aan de Schuttersweide, was in 1872 in gebruik genomen. Voor een bedrag van twee gulden kon men in dit intieme bouwwerk met een uitstekende akoestiek een loge- of stallesplaats krijgen, voor één gulden veertig ‘parquet’. Wie minder kapitaalkrachtig was, kon parterre zitten, voor zestig cent, of een ‘gaanderij’plaats kopen voor slechts dertig cent. De meeste plaatsen waren in vaste handen. Zie N. Veldhorst,‘Het culturele leven’, in: Kooij/Sleebe, Geschiedenis van Dordrecht van 1813 tot 2000, p. 351-377. Glanor, ps. van Hugo Beijerman, was officier en schreef enkele toneelstukken, waaronder Uitgaan (1873) en Zijn geheim (1874).
Noten ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
32. Dekking aan Naeff, 15-9-1932. (lm d.285 b.1) 33. Eberhard Erfmann speelde, blijkens recensies, de rol van de blinde Leo van Stratum. In de tekstuitgave van De genadeslag wordt echter Frits Tartaud als vertolker van deze rol genoemd. 34. Dekking,‘Top Naeff’, in: De Vrijheid, 14-121921. 35. Pseudoniem van Cas van Son. Hij was sinds 1906 administrateur van het anv, schreef toneelkritieken voor de Dordrechtsche Courant en leidde het Dordtse literaire tijdschrift Morks’ Magazijn (ook wel: MorksMagazijn). 36. De Vos aan Naeff, 22-2-1899. (lm n.122 b.2) 37. Citaten uit het reisdagboek van Top Naeff, dat zij bijhield voor haar oom en tante. Het is hetzelfde boekje als waarin zij haar eerste reis met hen vastlegde. 38. Zo schrijft zij in haar reisdagboek. Jaren later noteerde zij in Zo was het ongeveer dat haar moeder en oom en tante van Il trovatore genoten. Ongetwijfeld liet haar geheugen haar hier in de steek. 39. Zo was het ongeveer, p. 44. 40. Citaten uit reisdagboek. 41. Pietro Mascagni verwierf wereldfaam met zijn opera Cavalleria rusticana (1890). Zijn naam raakte later omstreden toen hij zijn sympathie voor Mussolini en diens fascistische partij openlijk beleed. De opera Iris dateert van 1898. 42. Citaten uit reisdagboek. 43. Brief aan De Josselin de Jong, 24-2-1926. 44. Zie bijdrage Naeff in Führende Frauen Europas, p. 101. 45. Tine van Berken, ps. van Anna Christina Witmond-Berkhout, schreef ook onder de naam Anna Koubert romans en novellen, maar werd vooral bekend als schrijfster van meisjes- en kinderboeken. 46. Zie A. Holtrop,‘Alleen voor meisjes (en jongens) – Het meisjesboek’, in: H. Bekkering e.a. De hele Bibelebontse berg , p. 409-425 en T. Schmitz,‘Het “recept” van de klassieke meisjesboeken van Top Naeff en Cissy van Marxveldt: “Men neme een bakvis...”’.
47. Zie lezing van A. Holtrop voor themadag ‘Met rooie oortjes en vochtige ogen’ (30-91989) voor de Vereniging Vrienden nom i.s.m. Het Nederlands Openluchtmuseum, opgenomen in de gelijknamige brochure, p. 1-4. Holtrop noemt overigens 1857 als verschijningsjaar van Little Women; de Louisa May Alcott Home Page noemt 1869. H. van Lierop (‘Normen en waarden in meisjesliteratuur. De (her)waardering van een genre’) meldt dat Onder moeders vleugels (Ned. vertaling 1876) in het algemeen wordt gezien als het beginpunt van het genre ‘meisjesboeken’. 48. Zo was het ongeveer, p. 42. 49. Geschenk. (Boekenweek 7-14 mei 1932), p. 87. 50. Blijkens toespraak die zij hield bij een feest haar aangeboden door de familie Naeff bij haar zestigste verjaardag, 1938. (Coll. E.A. Vrins-van Wijk †) 51. Becht was een toen nog jonge uitgeverij, die zich voornamelijk toelegde op het uitgeven van kinder- en jeugdboeken en romans. Voor die tijd grote namen in het fonds waren onder anderen de jeugdauteurs J.B. Schuil en Karl May. Het door Tine van Berken geredigeerde tijdschrift Lente was een uitgave van Becht. Van Berken was een spil in het fonds; toen zij in 1899 stierf, had zij eenentachtig kinder-, jeugd- en prentenboeken op haar naam staan. 52. Fragment uit lezing t.g.v. het 50-jarig bestaan van de Ned. Uitgeversbond. (lm n.122 h.1) 53. Naeff aan Becht, 27-9-1899. (Archief H.J.W. Becht, uva) 54. Van Berken aan Naeff, 1-11-1899. (lm n.122 b.2) 55. Blijkens een brief van Naeff aan Becht, 3-10-1899. (Archief H.J.W. Becht, uva) 56. Lente, nr. 47, 16-12-1899, p. 746-747. 57. Naeff aan Becht, 7-11-1899. Volgende citaat idem, 3-10-1899. (Archief H.J.W. Becht, uva) 58. Vanaf jrg. 4, nr. 10, 8-3-1902.‘Waarom toch die onnoodige scheiding tusschen man-
551
59.
60. 61.
62.
63.
64. 65. 66.
552
nen en vrouwen?’ vroeg redactrice Margaretha Meyboom zich af in nr. 13 (29-31902). Blijkens bewaard gebleven kwitanties van respectievelijk 7-11-1899 en 11-9-1900, waarmee Naeff de ontvangst bevestigde van telkens honderd gulden. (Archief H.J.W. Becht, uva) Mededeling Saskia de Bodt in brief aan G. Vaartjes, 13-9-2005. Wie deze inmiddels wat belegen term voor het eerst voor een meisje gebruikte, is niet bekend. In de tijd van het verschijnen van School-Idyllen moet het woord al bekend geweest zijn, want in reclames voor en recensies van het boek wordt het al gebruikt. Lang voor mijn onderzoek naar Top Naeff heb ik ergens gelezen dat ‘bakvis’ de vertaling van ‘Backfisch’ zou zijn, en dus afkomstig zou zijn uit het Duits. Tomboy: meisje met gedrag en houding die aan een jongen doen denken. Zie over dit type Schmitz,‘Het “recept” van de klassieke meisjesboeken van Top Naeff en Cissy van Marxveldt: “Men neme een bakvis...”’. In dit opzicht kan School-Idyllen, net zoals haar latere meisjesboeken, getypeerd worden als ‘subversief’, in de zin van A. Lurie, Don’t Tell the Grown-ups: Subversive Children’s Literature: ‘They overturned adult pretention and made fun of adult institutions, including school and family.’ (p. x) School-Idyllen, p. 231. Volgende citaten p. 15, 93, 103. Dekking,‘Top Naeff’, in: De Vrijheid, 14-121921. A.[nna] de S.[avornin] L.[ohman],‘Een steekhoudende recensie!’, in: De Hollandsche Lelie 16, nr. 13, 24-9-1902. Jacoba Maria Petronella (‘Nellie’) van Kol-Porrey publiceerde kinderboeken en -verhalen, artikelen over jeugdliteratuur en pedagogie. In 1893 werd zij de eerste redactrice van De Vrouw. Als religieus socialiste hanteerde zij het standpunt dat een boek de jeugdige lezer iets diende te leren. Amusement
keurde zij niet af, mits dit een pedagogische bedoeling had. 67. Het gaat om een analyse van T. Schmitz, ‘Naturalistische “spoken” in meisjesboeken; “Het nerveuze gestel” bij Top Naeff en Cissy van Marxveldt’. Dit artikel is wat het uitgangspunt betreft gebouwd op drijfzand: een m.i. onjuiste interpretatie van een achteloos zinnetje van Mischa de Vreede. Deze schreef in een artikel over School-Idyllen (‘Klassieke meisjesboeken voor veertienjarigen’, nrc Handelsblad, 17-9-1971): ‘Een boek dat psychologisch zo goed getroffen is mag best hier en daar wat ouderwets zijn.“Schoolidyllen” is de “Kleine zielen” van de meisjesliteratuur [...].’ Daarmee bedoelde De Vreede dat beide boeken psychologisch sterk zijn en hier en daar wat ouderwets. Zoals De boeken der kleine zielen nog populair was – en zeker in de tijd waarin De Vreede dit schreef, zo’n anderhalf jaar na een zeer succesvolle televisieserie van de ncrv –, zo was ook SchoolIdyllen nog steeds geliefd. Schmitz geeft de opmerking van Mischa de Vreede een veel te sterk gewicht wanneer zij opmerkt dat iets in School-Idyllen De Vreede deed denken aan de naturalistische roman van Couperus. Ze gaat nog verder door te zeggen dat de uitspraak van De Vreede impliceert dat het in de volwassenenliteratuur ‘afgedankte’ naturalisme een tweede leven is gaan leiden in de jeugdliteratuur. Op deze basis doet Schmitz vervolgens onderzoek naar naturalistische sporen in twee boeken van Naeff en Van Marxveldt en komt zij tot discutabele inzichten. Uitspraken als ‘[...] gaat het in de meeste meisjesboeken juist om de contrastwerking tussen de nuchtere en uiterst stabiele bakvis en haar hoogst labiele romanzuster, het naturalistische meisje’ geven aan hoezeer Schmitz stempels wil drukken. Haar artikel is dan ook meer curieus dan overtuigend en belangwekkend. Eenzelfde type opmerkingen vinden we in haar ‘Het “recept”...’ (zie noot 62). Schmitz gaat
Noten ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
68.
69.
70.
71. 72.
overigens geheel voorbij aan één belangrijk verschil tussen de naturalistische volwassenenliteratuur en de meisjesboeken: de humor en ironische stijl. Jacqueline Bel legde in ‘Naar school in het fin de siècle; Top Naeff en Lodewijk van Deyssel’ (Armada 5, nr. 18, april 2000, p. 56-65) School-Idyllen naast Van Deyssels eveneens op een school spelende roman De kleine republiek (1889) en constateert naast de nodige – en voor de hand liggende! – verschillen dat beide boeken elk op een eigen wijze vernieuwend waren en beide het leven op een middelbare school uitbeelden waarin de werelden van de meester en de leerling tegenover elkaar geplaatst worden. In haar bachelorscriptie ‘Lief en leed in de schoolbanken’ (p. 43) oppert C. Faber-la Roi voorzichtig een relatie tussen Jets berusting in haar lot en het naturalistische determinisme. Zie bijv. F.J. van Uildriks,‘Jonge-meisjeslectuur’, in: De Amsterdammer (ongedateerd knipsel in lm): ‘[...] dit is juist het goede van dit boek, dat het op niets anders lijkt.’ De Nieuwe Courant, 23-6-1917, meldde bij een herdruk dat het boek indertijd een ‘volstrekt nieuw element’ bracht. Daalder, Wormcruyt met suycker (p. 117), zegt dat School-Idyllen vergeleken met het meeste dat in die tijd verscheen fris, spontaan en natuurlijk is. Citaten uit achtereenvolgens brieven aan Naeff van twee onbekenden (24-2-1901 en 7-3-1901), L. le Poole (23-11-1901) en Sientje Cats (23-2-1901) aan Naeff. (lm n.122 b.2) Lapidoth aan Naeff, 17-3-1901. (lm l.242 b.1) Frits Lapidoth was van 1898 tot 1904 redacteur van Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift en sinds 1901 letterkundig redacteur van de Nieuwe Courant. Hij was getrouwd met de dichteres Hélène Swarth. Loffelt aan Naeff, 19-2-1901. (lm l.704 b.1) Emants aan Naeff, 12-10-1902. (lm e.294 b.1) Emants’ echtgenote, Eveline (‘Eva’) Emants-Verniers van der Loeff, was zijn
73. 74. 75. 76.
77.
78.
79. 80. 81.
82.
83. 84. 85.
tweede vrouw. Zij was opgevoed op een kostschool. Mevr. G. de Vries,‘Een boek van Top Naeff’, in: De Amsterdammer, 8-12-1901. Lente 4, nr. 9, 1-3-1902, p. 140. Lente 4, nr. 11, 15-3-1902. Het jaar 1892 wordt ook wel als verschijningsjaar genoemd. In A. de Vries,‘Dik Trom en de bezorgde opvoeders’, Bzzlletin 115 (1984), p. 65-76 komt de auteur tot de conclusie dat 1891 correct moet zijn. Zie De Vries,‘Dik Trom en de bezorgde opvoeders’; J. Riemens-Reurslag schetst in Het jeugdboek in de loop der eeuwen (p. 179-183) in grote lijnen de ontvangst en waardering van Dik Trom. Gerard Jan Ligthart, onderwijzer en opvoedkundige, geniet vooral nog bekendheid om zijn samen met H. Scheepstra geschreven schoolboekjes Dicht bij huis en Nog bij moeder, waarin de legendarische Ot en Sien de hoofdrollen spelen. Cornelis Jetses illustreerde ze. Ligthart was redacteur van School en leven (vanaf 1902 samen met R. Casimir) en mederedacteur van de letterkundige reeks ‘Van alle tijden’. Als pedagoog genoot hij ook bekendheid in het buitenland. J. Ligthart,‘Over het kantje’ iv, citaat kolom 640. J. Ligthart,‘Over het kantje’ i, citaat kolom 544. Ida Heijermans was onder meer redactrice van De vrouw. Zij publiceerde vele artikelen over kinderliteratuur, waaruit haar principes blijken: een kinderjeugdboek dient vormend te werken. Het pedagogische aspect vond zij belangrijker dan het literaire. I. Heijermans,‘“Over het kantje” en School-Idyllen’, in: School en leven 5, nr. 49. Volgende citaat idem, nr. 50. J. Ligthart,‘Ketterij’. ‘Verderfelijke kinderlectuur’, in: Het Centrum, 10-1-1912. Recensie F.J.M. Wassen bij een herdruk van het boek, in Boekenschouw, 6-11-1906.
553
86. M. Wibaut-Berdenis van Berlekom, Het boek en het volkskind. Aan ‘Verderfelijke “meisjeslectuur”’ is een hele paragraaf gewijd (p. 36-38), maar Top Naeff wordt niet genoemd. Ook niet in de ‘lijst van eenige goedkoope, mooie boekjes’, maar die was gericht op zes- tot twaalfjarigen. Bovendien waren de boeken van Top Naeff niet ‘goedkoop’. Dat mevr. Wibaut niets ophad met de meisjesboeken van Naeff blijkt wel uit haar artikel ‘Een en ander over Top Naeff en haar nieuwste werk: “’t Veulen”’, in: De Amsterdammer, 27-31904, waarin zij haar wereldvreemdheid verwijt inzake o.m. haar visie op scholen en het socialisme. Zij mist een ‘opvoedende kracht’ in haar boeken en vreest dat wanneer zij zo doorgaat ‘haar invloed op het komende geslacht, van een slecht gehalte’ zal zijn. 87. Zie School-Idyllen, p. 181-183. 88. Rotterdamsch Nieuwsblad, 17-10-1901, Haagsche Courant, 4-11-1901. 89. Volgens een stukje in het Schoolblad, 18-71901. 90. Annie M.G. Schmidt, Van schuitje varen tot Van Schendel, p. 65. 91. M. de Vos,‘Jet van Marle mag niet dansen’. 92. M.J. Raymakers,‘Het kinderboek vanuit een andere hoek’, in: School 2, nr. 3, p. 46. 93. Notitie Anna Woltz voor G. Vaartjes, april 2000. 94. A. Holtrop,‘Top Naeff; School-Idyllen’, in: Wonderland, p. 80-81. 95. Zie J. Presser, Louter verwachting, p. 68-69. 96. Naeff aan Becht, 7-11-1899. (Archief H.J.W. Becht, uva) 97. Zie bijv. A. Visser, Leven van de pen, p. 42, die meent dat het verschijnen van School-Idyllen de overgang markeert van het ouderwetse naar het moderne meisjesboek. Hij erkent de vernieuwende invloed van Tine van Berken, maar vindt dat het eerste meisjesboek van Naeff ‘wezenlijke en volledige vernieuwing’ betekende. In de catalogus die in 1993 een tentoonstelling over Tine van Berken in de Openbare Biblio-
554
theek van Amsterdam begeleidde (Erik P. Rijks, 100 jaar Tine van Berken; Eerste Nederlandse meisjesboekenschrijfster) en die pleitte voor herwaardering van haar werk echter wordt het oeuvre van Van Berken hoger aangeslagen dan dat van Naeff.‘[...] de hoofdpersonen in Tine’s boeken hebben meer karakter, meer diepte dan bij Top Naeff. De karakters van de hoofdpersonen in Schoolidyllen zijn haast ééndimensionaal [...]’ (p. 15), schrijft Yvonne van der Meulen. Dat geldt zeker voor de meesten uit de vriendinnenkrans uit het boek, maar toch niet voor Jet van Marle. Zij is onbesuisd, brutaal en ondeugend, maar ontpopt zich tijdens haar ziekte als een sterke persoonlijkheid, die haar tot veel meer dan een ‘type’ maakt. In de vergelijking tussen Van Berken en Naeff richt Van der Meulen zich alleen maar op School-Idyllen, en meldt niet dat Naeff nog meer meisjesboeken schreef. Hoofdfiguur Abramine (‘Non’) van den Bergh uit De tweelingen (1901), die zich sterk bewust is van haar zwakke kanten en vecht met schuldgevoelens, kan al evenmin een ‘ééndimensionaal’ karakter genoemd worden. Ook Corrie de Bie uit In den dop is geen statisch personage; dat blijkt wel uit het feit dat zij haar houding tegenover haar tante Louise wijzigt, als zij haar beter leert kennen. Van der Meulen meent verder dat de vergetelheid van Tine van Berken voornamelijk ligt in het feit van haar vroege dood: ‘Hierdoor heeft zij nooit de kans gehad om, zoals Top Naeff, haar werk steeds aan te passen aan de tijd, waardoor het qua stijl en taalgebruik uit de tijd raakte en tenslotte niet meer gelezen werd.’ (p. 15) Dit argument gaat niet op: Top Naeff heeft haar meisjesboeken nooit aangepast. Dat Top Naeffs School-Idyllen langer meegegaan is dan het werk van Tine van Berken ligt veeleer in het feit dat de boeken van de laatste ‘erg dik, erg verantwoord’ zijn en dat er ‘geen kwaadheid’ bij zit – visies van A. Holtrop, die de tentoonstelling over Van Berken op 25 november
Noten ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
1993 opende. (zie X[andra] v[an] G[elder], ‘Gebrek aan hart’, de Volkskrant, 8-12-1993) 98. Van Marxveldt/Belinfante-Belinfante, Confetti, p. 19. 99. Tine van Berken, Top Naeff en Cissy van Marxveldt ontmoetten elkaar fictief in de succesvolle theatervoorstelling Tine, Top en Cissy, naar een idee van Wiske Sterringa uit 1989. 100. Men denke aan de door Enid Blyton geschreven Pitty-serie en de boeken van Helen Taselaar over Manege Picadero. In Nederland Freddy Hagers, Netty KoenConrad. H. van Lierop (‘Normen en waarden in meisjesliteratuur. De (her)waardering van een genre’, p. 98-107) typeert de meeste meisjesboeken van na 1945 als ‘maakwerk’, zonder literaire status. 101. In 1934 zocht A.J. van Huffel contact met Naeff i.v.m. zijn Nederlandsche schrijvers in vertaling (van Marcellus Emants tot Jan Eekhout). Proeve van eene bibliographie waaraan hij werkte, en die in 1939 zou verschijnen. Drie brieven van haar aan hem over deze kwestie worden bewaard in het lm (n.122 b.1), alle uit 1934, gedateerd 20-9, 26-11 en 15-12. Dat de Duitse vertaling van SchoolIdyllen obscuur was, is begrijpelijk: het boek werd op de markt gebracht onder de auteursnaam E. Berger [de titelpagina meldt: ‘J. Berger’], die het ‘frei nach dem holländischen übersetzt und bearbeitet’ had (uitgave: Meidinger’s Jugendschriften Verlag, Berlijn). Nog in 1948 ontdekte Naeff op een tentoonstelling een voor haar onbekend Deens exemplaar van ’t Veulen: Föllet, uit 1914 (zie Naeff aan De Josselin de Jong, 20-4-1948). 102. Blijkens manuscript in lm. (n.122 h.1) 103. Zie Dasberg, Grootbrengen door kleinhouden als historisch verschijnsel, 1975. Zij signaleert een ontwikkeling in de richting van jeugdboeken die suggereren dat de wereld uitsluitend bepaald wordt door kinderen met hún normen en waarden. Steeds vaker treden kinderen in groepsverband op, in ‘clubjes’. (p. 67)
104. De tweelingen, p. 2. 105. Naeff,‘Reünie der onbekenden met: “De tweelingen”’, in: Radiobode 12 (1939), nr. 21, p. 5-6. Citaat p. 6. In een brief aan De Josselin de Jong (30-12-1927) schrijft zij dat zij haar grootvader in De tweelingen ‘in het zonnetje’ zette. 106. Brief in lm, d.285 b.1. In een eerdere brief, van 7-5 1901 (lm d.285 b.1), had hij aan Naeff geschreven dat wat hij ‘sentimenteel’ vond toch eigenlijk ‘juist zuiver sentiment’ was en dat hij bij Jets sterfbed ‘werkelijk bedroefd’ geweest was. 107. Blijkens een brief van Naeff aan Becht, 3-31903. (Archief H.J.W. Becht, uva) 108. ’t Veulen, p. 8. Volgende citaat idem, p. 65. 109. Bijv.‘Lector’ in De Avondpost, 7-10-1903. M.S. in De Tijdspiegel (februari 1904) schreef dat ook ‘ouderen van dagen’ het boek met plezier zouden kunnen lezen. 110. Jan Sluyters studeerde ten tijde van zijn illustreerwerk voor ’t Veulen nog aan de Rijksacademie te Amsterdam. In 1904 zou hij de prix de Rome behalen, een prestigieuze prijs die schrijver-schilder Jacobus van Looy in 1884 gewonnen had. Sluyters zou zich in expressionistische richting ontwikkelen. 111. Den Gulden Winckel 3, nr. 3, 15-3-1904, p. 5354. Citaat p. 53. 112. Dekking aan Naeff, 4-10-1903. (lm d.285 b.1) 113. In den dop, p. 85. 114. Naeff aan Mijnssen, 8-5-1907. (lm) 115. In den dop, p. 53. 116. De tweelingen, p. 64 en p. 42. 117. Stuiveling, lemma Henriëtte van Eyk in Moderne encyclopedie van de wereldliteratuur, dl. 3, 1980, p. 191. Henriëtte van Eyk werd bekend door De kleine parade (1932), een satire op de betere kringen, grotendeels geschreven in een bewust foutief Nederlands, dat een sterk komisch effect heeft. 118. In den dop, p. 156. De Elisabeth M. van der Marel-passage doet denken aan de kolderieke typering van de schrijfster Jo van Nieland-Braat, door Godfried Bomans in 1947 in zijn bundel Kopstukken.
555
119. Gerhard, Onze kinderliteratuur in de aesthetische opvoeding, p. 408. 120. Nederlandsche Spectator, 16-11-1901. 121. Van Woude,‘Over meisjeslectuur’, p. 772. 122. Naeff aan Becht, 11-9-1900. (Archief H.J.W. Becht, uva) 123. Naeff,‘Reünie der onbekenden met: “De tweelingen”’, in: Radiobode 12 (1939), p. 5-6. Citaat p. 5. 124. Zo was het ongeveer, p. 43. 125. Zie bijvoorbeeld In den dop, dat Naeff weliswaar schreef na haar huwelijk, maar mogelijk toch gevoelens van haarzelf verraadt als zij Puck laat mijmeren over verloving en huwelijk. 126. Zo was het ongeveer, p. 53. 127. Cannegieter,‘Top Naeff’. Zie ook Naeffs bijdrage in Führende Frauen Europas, p. 93103. 128. C.M. Meursinge Reynders-Naeff schreef in een brief aan H. Edinga (8-11-1979) neutraal dat Sölner ‘altijd vol trots’ vertelde dat hij beiden met elkaar ‘in contact’ had gebracht. Onjuist is in deze brief haar mededeling dat Top toen bij haar grootmoeder logeerde: die was al in 1888 overleden. In een gesprek met G. Vaartjes (22-10-1992) vertelde mevrouw Meursinge Reynders expliciet dat Sölner Van Rhijn aan Top Naeff voorstelde met de bedoeling hen te koppelen. 129. S. Regina,‘Op en om de tennisbaan’, in: De Hollandsche Lelie 14, nr. 49, 5-6-1901, p. 773775. Citaat p. 774. 130. Volgens Mary Dresselhuys in een brief aan Edinga, ongedateerd (waarschijnlijk 1979). Edinga noteerde al eerder in zijn biografie over Ina Boudier-Bakker, Tien huizen, duizend levens (1969), stellig dat Top Naeff na haar verloving tegen de moeder van Mary Dresselhuys gezegd zou hebben: ‘Ik heb maar ja gezegd tegen de eerste de beste, want stel dat er geen volgende kwám.’ (p. 76) Mogelijk is deze formulering een vrije interpretatie van mondelinge informatie die Dresselhuys hem eerder verstrekte. De zinsnede uit haar brief
556
lijkt mij de meest correcte bron. 131. Zo was het ongeveer, p. 18. 132. Naeff, recensie van Ada Gerlo, Herinneringen van een onafhankelijke vrouw, in: De Amsterdammer, 23-5-1915, p. 7. 133. Bevolkingsregister Zutphen 1862-1890, bladnr. 8492. De ouders van Willem van Rhijn waren Adriaan Johan Van Rhijn en de in Duitsland geboren Martha Sophia Agnes Augusta van Rhijn-Meyer. Willem had twee broers en een zuster. 134. Zo was het ongeveer, p. 53. 135. Van Eysden-Vink aan Naeff, 7-7-1900. (lm n.122 b.2) Ook wel: Van Eijsden-Vink. Ik hanteer de spelling Eysden, conform het TheaterInstituut Nederland. 136. Aan flarden, 1901, p. 19. 137. Zo was het ongeveer, p. 44. 138. Aan flarden, p. 20. 139. Charlotte von Stein, p. 7-8. 140. Niet alleen wat dit ‘maatschappijkritisch’ aspect betreft, past Aan flarden in de door M. Kemperink opgestelde ‘profielschets’ van Nederlandse stukken die vanaf 1890 geschreven werden (Nederlands toneel in het fin de siècle 1890-1900, p. 90-100): zo speelt het stuk in de eigen tijd, vertoont de ruimte een groot werkelijkheidsgehalte, worden dialogen soms gebruikt om een deterministische visie op de mens te uiten, zijn er royale speelaanwijzingen, heeft het stuk een intrigeachtige opzet en kent het een slechte afloop. 141. Van Nouhuys was medewerker aan De lantaarn en De Nederlandsche Spectator. Voor Het Vaderland schreef hij recensies over toneel en literatuur. Hij schreef enkele toneelstukken en verhalen. Zie N. Maas, Zonder omhaal van woorden. De criticus W.G. van Nouhuys, 1987. 142. Van Nouhuys aan Naeff, 2-11-1900. (lm n.456 b.1) 143. P.D. (‘Dieck’) van Eysden richtte in 1900 Het Rotterdamsch Tooneelgezelschap op, als voortzetting van Le Gras en Haspels, dat in 1899 Naeffs De genadeslag had opgevoerd. Het Rotterdamsch Tooneelgezel-
Noten ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
schap werd in 1916 het Rotterdamsch Tooneel, dat in 1923 fuseerde met Vereenigd Rotterdamsch-Hofstadtooneel. 144. Zo was het ongeveer, p. 45. 145. De Telegraaf, 23-2-1901. 146. Blijkens een bespreking in de Nieuwe Courant, 23-2-1901. 147. De Telegraaf, 23-2-1901. 148. Deventer Dagblad, 20-3-1901. 149. Op 22 december 1900. 150. Zo was het ongeveer, p. 45. 151. ‘[...] een groot succes’ (Dagblad van Zuid-Holland en ’s-Gravenhage, 28-2 1901); ‘De vertooning bleek een groot succes voor schrijfster en vertolkers’ (Nieuwe Courant, 28-2-1901). De Haagsche Courant (1-3-1901) vond dat Naeff, ondanks onvolkomenheden, het ‘beste tragische tooneelwerk van dezen winter’ had geschreven. 152. J.W. Fzn. in De Courant van Gorinchem, ongedateerd knipsel, waarschijnlijk 20-3-1901. (lm) 153. ‘Van de redactie’/‘Dramatisch overzicht’ (door F. Lapidoth) in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 11, april 1901, p. 289-296. De andere ‘successtukken’ waar Lapidoth op doelde zijn het inmiddels vergeten Groote dagen van Henri Dekking en Schipbreuk van J. van Schevichaven. 154. Louis Raemaekers verwierf grote bekendheid door zijn politieke tekeningen in dagbladen tijdens de Eerste Wereldoorlog, waarin hij zich opwierp als een propagandist voor de geallieerden. Voor De Telegraaf tekende hij al sinds 1909 geëngageerde spotprenten. 155. Blijkens een brief van de Erven F. Bohn, uitgevers van Woord en Beeld, aan Naeff, ongedat. (lm n.122 b.2) Woord en Beeld, 1901, p. 234-248. 156. Veen schreef haar hierover op 5-4-1901. (lm coll. ljv kopieboek 13, p. 11; film nr. 3) 157. Brieven van Veen over deze kwestie gedateerd 9-4, 16-4, 26-4 en 31 (sic)-4-1901. (lm coll. ljv kopieboek 13, p. 11; film nr. 3) 158. Brief Van Holkema & Warendorf aan Naeff, 11-6-1901. (lm n.122 b.2)
159. Zie Naeff aan Becht, 18-3-1904. Volgende citaat idem, 10-3-1905. (Archief H.J.W. Becht, uva) 160. Becht aan Naeff, maart 1905. (Archief H.J.W. Becht, uva) 161. Contract en overeenkomst over alsnog uitbetaalde honoraria in Archief H.J.W. Becht, uva. 162. Overeenkomst d.d. 14/25-7-1926 in Archief H.J.W. Becht, uva. 163. Zie Naeff aan Wereldbibliotheek, 22-11932. (lm.122 b.1) 164. Naeff aan mevr. Funke, 28-4-1951. (tin brnae 0015) 165. Brief Ned. Taal- en Letterk. Congres aan Naeff, 1-8-1901. (lm n.122 b.2) 166. Naeff aan Becht, 5-8-1901. (Archief H.J.W. Becht, uva) 167. Brief H. Wannyn aan Naeff, 26-8-1901. (lm n.122 b.2) 168. Van de Woestijne aan Naeff. (lm w.807 b.1) Deze brief en enkele andere van Van de Woestijne aan Naeff als fotokopie in amvc w.803/b. 169. Zo was het ongeveer, p. 46. Ook in haar lezing t.g.v. de viering van haar zestigste verjaardag in Antwerpen vertelde ze over haar gebrek aan moed in 1901. (lm n.122 h.1) 170. Helemaal vlekkeloos echter kan het niet geweest zijn; Alida Tartaud-Klein schreef Naeff op 16 oktober 1901 een brief waarin zij zegt te kunnen begrijpen dat het in Gent ‘middelmatig’ geweest moet zijn. Dat lag volgens haar aan de acteur die Tom speelde: Arie van den Heuvel,‘meer een vrouw dan een man: een bleek blond mannetje met een miserabele hooge stem!’ (Brief in lm n.122 b.2) 171. Van de Woestijne aan Naeff, 14-10-1901. (amvc w.803/b.1) 172. A. Herckenrath, Top Naeff ’s Aan flarden, overdruk uit Tijdschrift van het WillemsFonds 7 (1901), nr. 1 (november/december). Citaat p. 6 uit de overdruk. 173. Dordrechtsche Courant, 6-2-1902. De Vlaamse voorstellingen beperkten zich overigens niet tot Gent; ook in o.m. Brussel en Ant-
557
werpen werd het, met veel succes, gespeeld. 174. Naeff aan Mijnssen, 9-12-1920. (lm) 175. S.M.C. van Wermeskerken-Junius was niet alleen redactrice van De Hollandsche Lelie; onder het pseudoniem Johanna van Woude schreef zij romans en novellen, zoals Een Hollandsch binnenhuisje (1888). Brieven van Veen over de opvolging van 14, 18 en 24 juni 1902. (lm coll. ljv kopieboek 15, p. 94, film nr. 4) 176. De eerste aflevering van Groot Nederland: Letterkundig Maandschrift voor den Nederlandschen stam zou in januari 1903 verschijnen. 177. Op 27 augustus 1901. (lm n.122 o) 178. De Brugsche Beiaard, 18-1-1903. 179. Peter Benoit streefde naar een Vlaamse, nationale muziekcultuur. Deze componist, dirigent en pedagoog stimuleerde het gebruik van het Nederlands in België en genoot daarom extra waardering van het anv. 180. Tekst: ‘In dit huis werd geboren den 17 Oogst 1834 Peter Benoit Vlaanderens groote harpenier’. Zie Het Volksbelang 4, nr. 35, 31-8-1902. Met dank aan Stedelijke dienst voor musea & toerisme, Harelbeke. 181. Lezing ‘Brussel’ door T. Naeff. (lm n.122 h.1) 182. De kunstzinnige Cecilia speelde harp en publiceerde o.m. proza en artikelen voor Nieuw Vlaanderen, en het Italiaanse tijdschrift La Scena Illustrata. Over Cecilia Ameye: E. Devos, Cecilia Ameye: intellectueel en artistiek mecenas, Ronse, 1999. 183. Zo was het ongeveer, p. 48. 184. Citaat uit lezing ‘Literatuur en leven’. (lm n.122 h.1) Liberty maakte progressieve, korsetvrije kleding. 185. F. L.[apidoth] in Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 12, december 1902, p. 423424. 186. Jaarsma, recensie in De Amsterdammer, 1912-1903. 187. Naeff aan Boudier-Bakker, 6-1-1903. (lm) 188. Boudier-Bakker aan Naeff, ongedat., poststempel 9-1-1903. (lm b.1680 b.1)
558
189. ‘Hulde aan J.H. Speenhoff’. 190. J.H. (‘Koos’) Speenhoff hield zich aanvankelijk bezig met het tekenen van spotprenten en strips, onder meer voor Woord en Beeld en het satirische tijdschrift De Ware Jacob, dat mede door Henri Dekking was opgericht. Vanaf 1902 trad hij op met zijn gitaar, en in 1903 kwam hij bij het cabaretgezelschap van Eduard Jacobs. Hij verwierf grote bekendheid door liedjes als ‘De schutterij’ en ‘Brief van een ouwe moeder’. 191. Frans Netscher publiceerde in 1886 zijn Studie’s naar het naakt model, dat door Lodewijk van Deyssel fel werd aangevallen in diens Over literatuur (hier geciteerd uit herdruk in Spectrum-uitgave, 1982, p. 219). Netscher schreef romans en werd in 1909 redacteur van De Nieuwe Gids. 192. Dekking aan Naeff, 14-2-1903. (lm d.285 b.1) 193. Zo was het ongeveer, p. 59. 194. Volgens Henri Dekking overwon Speenhoff zijn aanvankelijke onzekerheid door Top Naeffs ‘stralende vreugde om deze nieuwe innige kunst’ (‘Nederlandsche letteren’/‘Top Naeff’, in: De Vrijheid, 14-121921) en maakte hij enkele dagen later zijn debuut in Tivoli. Dekking dicht Naeff hier te veel eer toe; Speenhoff had immers zijn debuut al gemaakt op 22 december 1902. Dekking zelf had hierover een verslag geschreven in het Rotterdamsch Nieuwsblad, 23-12-1902. Naeff zelf meende ook stellig dat Speenhoffs eerste openbare optreden een rechtstreeks gevolg was vanl de bijeenkomst bij Dekking. Zie ook A. de Haas, ’t Was anders, p. 59-62. 195. Het eerste nummer van Onze letterkundigen verscheen bij L.J. Veen in september 1903. Het artikel,‘Top Naeff’, was een herdruk uit De Hollandsche Lelie, 5-8-1903, p. 82-86. 196. Anna de Savornin Lohman hield zich bezig met de situatie van de vrouw in haar tijd en keerde zich tegen de ‘onvrouwelijkheid’ van feministen. Tachtiger Lodewijk van Deyssel bekritiseerde zij om zijn in haar ogen onzedige, grove taalgebruik.
Noten ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
Op 6 augustus 1902 stond zij voor het eerst als redactrice, opvolgster van mevr. Van Wermeskerken, vermeld in De Hollandsche Lelie, die zich onder haar leiding al snel in een sterk polemische richting ontwikkelde. Schrijvers van ingezonden stukken konden vaak op een scherpe reactie van haar rekenen. 197. De Savornin Lohman aan Naeff, 24-111902. (lm s.204 b.1) 198. Naeff aan De Savornin Lohman, 9-1-1903. (lm) 199. Naeff aan Robbers, 14-2-1907. (lm) 200. Zie bijv. G. van Eckeren over De Hollandsche Lelie en het aandeel van De Savornin Lohman daarin in het bijzonder, in: Den Gulden Winckel 8, nr. 10, 15-10 1909, p. 160. Van Eckeren meent dat het blad niet au sérieux genomen kan worden, vooral door ‘de eenzijdigheid’ van De Savornin Lohman, haar ‘starheid van zelfbegoocheling’. 201. De Vos aan Naeff, 24-3-1903. (lm n.122 b.2) 202. lm n.122 h1. 203. Redacteur F. Smit Kleine meldt in Den Gulden Winckel 2, nr. 1, 15-7-1903, p. 122, dat ‘den telkens stijgenden vloed’ van recensieexemplaren de redactie noopt tot het slechts bij uitzondering bespreken van vertaald werk. 204. Naeff aan C. Ameye, ongedat., poststempel 13-2-1903. (Archief familie Ameye, Ronse) 205. Den Gulden Winckel 2, nr. 12, 15-12-1903, p. 216. Volgende citaten idem, p. 218-219, en dgw 3, nr. 10, 15-10-1904, p. 166. 206. Naeff aan Veen, 14-2-1912. (lm) 207. Respectievelijk in Den Gulden Winckel 3, nr. 6, 15 juni 1904, p. 103-104 en idem 4, nr. 12, 15-12-1905, p. 184-185. 208. Naeff in een brief aan Prins, 5-5-1907. (lm) 209. Zie bijv. recensie over Boudier-Bakkers Het beloofde land, in Den Gulden Winckel 3, nr. 7, 15-7-1904, p. 113-114. Eenzelfde aanpak hanteerde zij voor een enkele recensie die zij schreef voor Lente; in jrg. 5, nr. 48, 28-111903 besprak ze bijv. Boudier-Bakkers Verleden.
210. Het is niet bekend of zij alleen of in gezelschap reisde. 211. ‘Goethe-Festspiele te Düsseldorf’, p. 165. 212. Daniël Crena de Iongh was medeoprichter van de afdeling Dordrecht van het Nederlandsch Tooneelverbond. Toneel was zijn passie; hij bezat een grote collectie toneelportretten. 213. Zie Zo was het ongeveer, p. 49. 214. Zie ongecorrigeerde versie Zo was het ongeveer. (lm n.122 h.1) 215. Johan de Meester was redacteur voor letteren en kunst in de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Hij verwierf vooral bekendheid met romans als Geertje (1906) en De zonde in het deftige dorp (1912). J.H. Rössing publiceerde veel over toneel en was secretaris van Het Nederlandsche Tooneel. Frans Coenen was behalve (toneel)criticus schrijver van romans en novellen, zoals Zondagsrust (1902). 216. Recensie in Dordrechtsche Courant, 8-10-1903 (middaguitgave). 217. Zie Naeff aan Becht, 9-1-1901. (Archief H.J.W. Becht, uva) 218. Dordrechtsche Courant, 17-10-1903 (middaguitgave). 219. ‘Jubileum Marie van Eysden-Vink; De eerste feestavond’, in: Dordrechtsche Courant, 14-3-1904 (middaguitgave). Van EysdenVink maakte een ware zegetocht door het land met haar voorstelling Maria Theresia, keizerin van Oostenrijk. In Dordrecht recipieerde zij op een troon in de tot wintertuin herschapen foyer, waar zij werd toegezongen door een koortje, waarvoor Top Naeff de tekst geschreven had. Marie van Eysden hoorde zich hierin getypeerd als ‘de keizerin van Plankenland’. Volledige tekst in Dordrechtsche Courant, 30-3-1904 (middaguitgave). Uitvoerige herinneringen aan haar jubileum in M. van Eijsden [sic] -Vink, Mijn tooneelleven. 220. Brief Naeff aan Verwey, 17-8-1903 in uva, micro 443/hs xl1 b 9389. Op deze brief noteerde Verwey zijn commentaar, met daarbij de aantekening: ’21 [?] Oct. ’03 teruggezonden’.
559
221. De actrice Betty Holtrop-van Gelder had Top Naeff daarover al op 30 juli 1903 per brief benaderd. (Brief in lm n.122 b.2) Zij was van 1889 tot 1917 lerares aan de Amsterdamse Toneelschool en van 1904 tot 1917 lerares voordracht aan het Conservatorium. 222. Van Nouhuys aan Naeff, 13-3-1904. (lm n.456 b.1) 223. ‘Bij Top Naeff’, interview door Judith Cohensius. Knipsel, ongedateerd, onbekende bron (knipsel lm). Het moet uit 1906 stammen, want er wordt gesproken van ‘haar dezer dagen uitgekomen boek “In den dop”’ – en dit dateert van 1906. De kwalificatie ‘geblèr’ is mogelijk niet rechtstreeks uit de mond van Top Naeff; de interviewster tekent aan: ‘’k weet niet meer of dit woord van haar of van mij is, want onze eensgezindheid in dezen was roerend.’ 224. Groot Nederland ii/2, 1904, p. 34-35. 225. Hij legde zijn examen af op 26-2-1904. (Met dank aan M. van Lieburg) 226. De trouwdatum moest daarom steeds vooruitgeschoven worden. Op 6-6-1903 schreef C. Ameye al te optimistisch dat Top ‘eerlang in het huwelijksbootje varen’ zou. (lm n.122 b.2) 227. Naeff aan Becht, 21-12-1900. (Archief H.J.W. Becht, uva) 228. Zie Naeff aan De Josselin de Jong, 24-121937. Haar herinnering bedriegt haar hier waar zij zegt dat haar ‘scherpst consigne’ door niemand was overtreden. 229. Handschrift,‘auteur’ onbekend, van deze tweespraak in lm (n.122.ng). 230. De enige bronnen zijn een advertentie op de dag van de bruiloft in de Dordrechtsche Courant, die meldde dat ‘H.W. van Rhijn, arts’‘tot nadere aankondiging’ afwezig zou zijn. Die nadere aankondiging kwam in de krant op 19 december, de dag waarop Van Rhijn zijn praktijk hervatte. 231. Kwalificatie in oermanuscript Zo was het ongeveer, p. 60, door Naeff later geschrapt. (lm n.122 h.1)
560
232. ‘Liedje’, in: De vonk, nr. 4 (mei 1905), p. 70. 233. Het had weinig gescheeld, of de vereniging had ‘Bond voor Schrijvers’ geheten. Deze naam werd vooral op aandringen van Heijermans niet aangenomen; hij meende dat ‘schrijvers’ te veel aan stadhuisklerken deed denken. Zie Robbers,‘Herinneringen aan de “Vereeniging van letterkundigen”, in: Mededeelingen. Officieel Orgaan van den Bond van Noord- en Zuid-Nederlandsche Letterkundigen, nr. 81, februari 1930, p. 1-3. 234. Een cruciale rol bij de Deventer manifestatie speelde de inmiddels vergeten auteur Gerard van Hulzen, schrijver van voornamelijk naturalistische/sociaal-realistische romans en verhalen. Van Hulzen leed aan tuberculose en had langere tijd, toen hij in een ziekenhuis lag, niet kunnen schrijven. Hij realiseerde zich toen hoe wankel het schrijversbestaan is waar het maatschappelijke, financiële zekerheid betreft. Het Algemeen Nederlandsch Verbond hoorde van zijn visies en nodigde hem uit op het congres in Deventer te komen spreken. Van Hulzens ideeën vonden bijval en vanaf dat moment groeide de behoefte bij Nederlandse schrijvers zich te verenigen. Zie Van Hulzen,‘Het ontstaan van onze vereeniging. Kiemen en oorzaken’, in: Mededeelingen. Officieel Orgaan van den Bond van Noord- en Zuid-Nederlandsche Letterkundigen, nr. 81, februari 1930, p. 3-5. 235. Handschrift Naeffs lezing Antwerpen 1938. (lm n.122 h.1) 236. Jacobus van Looy werd vicevoorzitter, Israël Querido 1e secretaris, Adriaan van Oordt 2e secretaris en G.F. Haspels penningmeester. 237. Verder: Marie Metz-Koning, Gerard van Hulzen en Frans Coenen. In Zo was het ongeveer laat haar geheugen Top Naeff enigszins in de steek. Zij meent dat de oprichting van de vvl ‘omstreeks 1900’ (p. 49) plaatsvond, en niet in Krasnapolsky maar in ‘Americain’. Onjuist is ook haar opmerking over Ina Boudier-Bakker, die samen met haar tijdens de eerste vergadering als
Noten ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
bestuurslid gekozen zou zijn; Ina Boudier werd wel meteen lid, maar zou tijdens de vergadering van 19 november 1905 als bestuurslid gekozen worden. In de lijst van oprichters, gepubliceerd in de eerste Mededeelingen (april 1905), staat zowel Top Naeff als Ina Boudier-Bakker als oprichtster vermeld; blijkbaar werden alle aanwezigen bij de constituerende vergadering als zodanig beschouwd. 238. Mededeelingen. Officieel orgaan der Vereeniging van Letterkundigen, nr. 1, in vvl-archief. (lm, v.3755.17) Over het ontstaan van de vvl en haar verdere geschiedenis P. Micheels, Geen vogel kan van louter fluiten leven, met name p. 11-19. Officiële stukken werden in de eerste jaren niet centraal verzameld en correspondentie tussen bestuursleden verliep informeel. Er is dan ook betrekkelijk weinig uit die periode van de vvl bewaard gebleven. Zie ook de inventaris van het vvl-archief die Sanne Hoogervorst opstelde: De Vereeniging van Letterkundigen; archief, bestuursleden, kroniek, bibliografie. 239. Toespraak Van Deyssel t.g.v. de zestigste verjaardag van Top Naeff, 1938. (Door Naeff overgeschreven tekst in lm n.122. h.1) 240. Menu in archief vvl. (lm v.3755.17) 241. Zo was het ongeveer, p. 28-29. 242. K. de Hartogh,‘Mevrouw Van Rhijn (Top Naeff )’, in: De Prins 4 (1905), nr. 42, 15 april , p. 182-183. Citaat p. 182. 243. In een lezing (1938) refereert Top Naeff aan deze periode. Zij zegt dat in haar huis te Dordrecht een brief besproken werd van Constance Smedley, oprichtster van de Internationale Lyceum Clubs, aan Jet Hendrix. Smedley stelde voor ook in Amsterdam een dergelijke club op te richten. Daaraan zou een ‘speciaal orgaan’ gekoppeld worden.‘Aan mij en Marie Metz-Koning werd de redactie van een weekblad De Vonk opgedragen [...].’ Zie ‘Top Naeff op de Nederlandsche Vrouwenclub’, in: Rotterdamsche Courant, 31-3-1938 (ochtendblad) en ‘Top Naeff gehuldigd
door de Nederlandsche Vrouwenclub’, knipsel uit onbekende krant, 30-3-1938. De Lyceum/Vrouwenclubs wilden de band tussen werkende vrouwen versterken. 244. Zie Metz-Koning aan Robbers na het overlijden van Metz in 1914. (lm k.7344 b.1) 245. Zie Metz-Koning aan C.A.J. van Dishoeck, 7-2-1905. (lm k.7344 b.1) 246. Het dossier Scheltens & Giltay, uitgever van De vonk, (bibliotheek uva) bevat geen informatie of documenten betreffende het blad. (mail N. Kool aan G. Vaartjes, 17-112005) Het Amsterdamse Stadsarchief bewaart het archief van de Nederlandse Vrouwenclub/Lyceumclub (nt. 1036) van 1911 tot 1986. De Vonk-periode valt hier dus buiten. Ook in Floppen en fiasco‘s; mislukkingen uit de tijdschriftgeschiedenis (lustrumboek van ts Tijdschrift voor tijdschriftstudies, 2002) wordt geen woord gewijd aan De vonk. De Vonk-passage is hier gebaseerd op bewaard gebleven brieven. 247. Metz-Koning aan Robbers, 23-4-1905. (lm k.7344 b.1) 248. Ongedat., lm k.7344 b.1 249. Onder het pseudoniem Timoer Lenk publiceerde een medewerker het gedicht ‘De vonk. Een voor-geboortelijke geschiedenis’, in: De Ware Jacob 4, nr. 26, [datum ontbreekt, maar ws. 26-3] 1905, p. 214. Het blijft, door het ontbreken van gegevens, een duistere geschiedenis. 250. Metz-Koning aan Van Dishoeck, 7-5-1905. (lm k.7344 b.1) 251. De vonk, nr. 1, mei 1905, p. 9-10. 252. ‘De tragedie en De vonk’, in: De Ware Jacob 4, nr. 32, 6-5-1905, p. 258. 253. Blijkens een brief van haar man, Jan Metz, aan Van Dishoeck, 12-5-1905. (lm k.7344 b.1) 254. Annie Salomons kende de Utrechtse hoogleraar en dichter Geerten Gossaert uit haar jeugd. In haar adolescentenjaren was hij haar grote liefde.‘Verlangen’, in: De vonk, nr. 3, mei 1905, p. 44. 255. Bijv.‘Gouden regen’, De vonk, nr. 2, mei 1905, p. 29-30. 256. Teirlinck aan Naeff, ongedat. (lm t.175 b.1)
561
257. Metz-Koning aan Van Dishoeck, juni 1905. (lm k.7344 b.1) 258. Metz aan Van Dishoeck, 23-6-1905. (lm k.7344 b.1) 259. Tekst van ‘Dr. Ari Stophanes’. De Ware Jacob 4, nr. 40, 1-7-1905, p. 325. 260. Metz-Koning aan Van Dishoeck, ongedat. (lm k.7344 b.1) 261. Metz-Koning aan Kloos, 31-8-1919. (lm k.7344 b.1) 262. Zie De Hollandsche Lelie 17, nr. 6, 5-8-1903, p. 81-82. 263. De dochter verscheen in Groot Nederland 3 (1905) in vier afleveringen: februari (p. 164206), maart (p. 283-329), april (p. 431-468) en mei (p. 558-593). Uit een brief van Van Nouhuys aan Naeff, 15-8-1904 (lm n.456 b.1) blijkt dat Naeff met de gedachte gespeeld heeft haar roman Vogelvrij te noemen. In de februari-aflevering stond ‘eerste deel viii’ van Couperus’ roman, die een van zijn hoogtepunten zou worden. 264. De dochter, 1905, p. 211. Volgende citaten idem, resp. p. 217-218, 297, 19. 265. Volgens een notitie van H. Edinga. 266. De dochter, p. 270. Volgende citaat idem, p. 271. 267. Zie Zo was het ongeveer, p. 23. 268. De dochter, p.104. 269. Algemeen Handelsblad, incompleet knipsel van onbekende datum . (lm) 270. ‘Dordrecht’, in: Groot Nederland iv/2 (1906), p. 545. 271. Naeff aan Robbers, 5-12-1905. (lm) 272. Naeff aan Prins, 9-5-1907. (lm) 273. Haarlemsche Courant, 15-1-1906. Zie ook o.a. Netscher in Prov. Overijsselsche en Zwolsche Courant, 18-9-1905; Robbers in Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift xv (1905), p. 431432; Van Nouhuys in Groot Nederland iii (1905), p. 608-610. 274. F. Hulleman in Amsterdamsch Weekblad, 110-1905. Naeff had haar eerste roman niet aan Becht willen aanbieden, gezien haar ervaringen met deze uitgever. Zie Naeff aan Becht, 18-3-1904. (Archief H.J.W. Becht, uva)
562
275. Recensie Van Eckeren in Den Gulden Winckel 5, nr. 5, 15-5-1906, p. 69-70. Citaat p. 69. 276. Blijkens een brief van Naeff aan Mijnssen, 31-7-1905. (lm) 277. Naeff aan Mijnssen, 12-7-1905. Volgende citaten idem, resp. 31-7-1905 en 4-1-1906. (lm) 278. In de rollen Esther de Boer-van Rijk, Jan Musch en Wilhelmina van der Horst. 279. Ook Maeterlinck schreef korte drama’s, zonder specifieke intrige, zoals L’intruse (1890). Bij hem speelt de dood eveneens een belangrijke rol en ook zijn stukken ademen een sombere sfeer. Hij had een voorliefde voor het bizarre; het slot van Het weerzien, met de geopende ogen van de dode, past in zijn sfeer. De tekst van Het weerzien werd in juni 1906 in Groot Nederland gepubliceerd (p. 685-699). Met Mijnssen was er nog even contact over eventuele opname van de tekst in De Nieuwe Gids, maar dat is niet doorgegaan. Zie brieven Naeff aan Mijnssen, 16-1 en 17-1-1906. (lm) 280. Twee knipsels uit onbekende kranten, gedateerd 8-1 1906 en ongedat. (lm) 281. Mn [=F. Mijnssen] in Het Volk, 9-1-1906. 282. Naeff aan Mijnssen, 16-1 1906. (lm) 283. Idem, 21-1-1906. Ina Boudier-Bakkers Het hoogste recht zou pas op 27 november 1906 in première gaan; Mijnssens Uit eigen wil beleefde zijn eerste opvoering op 16 maart 1906. 284. Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 13 (1903), januari, p. 49-60. 285. De glorie, Utrecht, 1906, p. 41-42. Volgende citaten idem, resp. p. 37-38 en 100. 286. Zie Naeff aan A. van Nahuys, 29-8-1947. (lm 2 Que Correspondentie Rhyn, T. Naeffvan (1945-1949)) 287. Naeff aan Mijnssen, 10-3-1906. (lm) 288. Zie Naeff aan Mijnssen, 19-1-1949. (lm) 289. Van de Woestijne,‘Het xxixe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres te Brussel’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 19-1906. 290. De Ameyes trokken geregeld van Izegem naar hun in 1903 voltooide villa op het
Noten ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
domein Nitterveld, dat zij in 1899 hadden gekocht. Het grondgebied, aan de voet van de ‘Muziekberg’, behoorde tot de gemeente Louise-Marie, op de grens van Ronse en niet ver van Kortrijk, en bestaat voor een groot deel uit bos. 291. Gecomponeerd door Antonio Maria Gasparo Sacchini. 292. Naeff aan Robbers, september 1906. (lm) Thérèse Hoven was oorspronkelijk onderwijzeres. Zij schreef onder meer Indische romans en kinderboeken en had een groot lezerspubliek. Uit een lezersonderzoek van leesinrichting het Nut te Amsterdam in 1911 bleek dat zij van 1899 tot 1911 de meest ‘uitgeleende’ vrouwelijke auteur was. Couperus was haar mannelijke ‘concurrent’. Zie De Samenleving, nr. 36 4-3-1911, p. 463-465. 293. ‘Dr. K.J.L. Alberdingk Thijm 1864-1952’. 294. Van Deyssel, Gedenkschriften, p. 593. 295. Van de Woestijne,‘Wijlen het xxixe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 1-9-1906. In “Een aardig bundeltje brieven”, deel ii, Annotaties (p. 127) schrijft bezorger Kathryn Smits de opmerking over Top Naeffs jurk toe aan Emmanuel de Bom. Deze was sinds 1904 de ‘Antwerpse correspondent’ van de nrc. In de zomer van 1906 was Van de Woestijne eveneens medewerker aan deze krant geworden. Hij en De Bom versloegen samen het Taal- en Letterkundig Congres. Hun jolige verslaggeving schoot in het verkeerde keelgat van hoofdredacteur J. Zaaijer (zie A. Deprez,‘Inleiding’ bij Verzameld journalistiek werk van Karel van de Woestijne, p. xxv). Streuvels schreef aan De Bom dat de Congresartikelen in Nederland niet goed gevallen waren: ‘Dat schelden op de lichaamlijke uitwendigheden en het dik-worden van sommige heeren en... Top Naef[f ] “de bloem op het knopsgat van het Congres” ??? – dat heeft uwe reputatie leelijk gekrenkt – dát heb ik mondelings en schriftelijk vernomen.’ (K. Smits,“Een aardig bundeltje brieven”,
p. 271-272). Gerard ter Borch: Nederlands portretschilder. 296. Dit, en het volgende citaat in brief Naeff aan Robbers, september 1906. (lm) 297. De dagboekvorm was die tijd in de mode en leek volgens sommigen de roman te verdringen. Zo verschenen min of meer gelijktijdig met De stille getuige G. van Hulzens Een vrouwenbiecht en Ida de Wildes Mijn dagboek. Zie Robbers,‘Dagboeken’, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift xvi (1906), p. 416-420. 298. Zo was het ongeveer, p. 54. 299. De stille getuige, p. 21. Volgende citaat idem, p. 76. 300. J. Cohensius,‘Bij Top Naeff’. Ongedat. knipsel [1906]. (lm) De stille getuige herinnert in verschillende opzichten aan het werk van Maeterlinck. Anne-Marie is in haar beschrijving als vrouw van een hogere soort een ‘typische’ Maeterlinckfiguur: een vrouw met een verfijnde geest, die een ‘schonere’ ziel heeft dan de man. Ook de veelvuldige gedachtepuntjes, die stilte suggereren, herinneren aan Maeterlinck. Zie J. Bel, Nederlandse literatuur in het fin de siècle, p. 107-108 en p. 293-295. 301. De stille getuige, p. 59. Volgende citaten idem, resp. p. 107, 103. 302. Toorop aan Naeff, 1-12, ongedat., poststempel 1905. (lm n.122 b.2) Naeff had Toorop bezocht om hem persoonlijk om deze illustratie te vragen. In Zo was het ongeveer (p. 54) beschrijft zij dat zij op de trap geraakt werd door het pianospel van de schilder-tekenaar, die in zijn atelier op zijn vleugel zat te spelen. Toorop schonk haar bij haar vertrek een ets. Hij hoopte dat de ‘innerlijke diepte’ van het verhaal hem tot een ‘scherpzielkundige beschouwing’ kon brengen,‘zoodat de aandoening daaruit tot een potloodtekening kan herschapen worden’. Dat lukte hem; op 18 juli 1906 bedankte Toorop Naeff voor haar ‘hartelijke’ reactie op zijn tekening, met een prentbriefkaart uit het Duitse Beuron. (lm n.122 b.2)
563
303. Gesprek met Gilberte Vleesenbeek, 24-72003. 304. In: De Nieuwe Stem 7 (1952), mei 1952, p. 193. 305. De stille getuige, p. 35. Volgende citaten idem, resp. p. 61, 121, 20, 122, 16. 306. ‘Einde’, in: Groot Nederland iv/2 (1906), p. 546. 307. F. Lapidoth, boekbespreking (zonder titel) in: Nieuwe Courant, 3-3-1907. 308. Van Nouhuys,‘Literatuur’/‘In den eersten persoon’, in: Groot Nederland 5 (1907), resp. p. 598 en 487. Het eerste artikel publiceerde hij als aanloop tot een serie besprekingen van romans in het ik-perspectief, waarvan De stille getuige de eerste was (tweede artikel). Ook in Het Vaderland (1-12-1906) uitte hij de kritiek dat de hoofdfiguur uit de roman te zeer schuilging achter de ‘literaire persoonlijkheid van Top Naeff’. 309. Visie in bespreking van een lezing van Naeff over het boek. Ongedat. knipsel uit onbekende bron. (lm) 310. Zie bespreking ‘Dagboeken’, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift xvi (1906), mei 1906, p. 416-420. 311. Ook hier klinken echo’s van Maeterlinck door. 312. Naeff aan Robbers, 11-12-1906. (lm) 313. Naeff aan Robbers, 4-2-1907. (lm) 314. Zo was het ongeveer, p. 54. 315. Arij Prins was al vroeg onder de bekoring gekomen van de Franse naturalisten, van wie hij onder anderen Zola en Flaubert bewonderde. Met de Franse naturalist en estheet J.K. Huysmans was hij bevriend. In 1885 debuteerde hij onder het pseudoniem A. Cooplandt als een van de eerste Nederlandse naturalisten met zijn schetsenbundel Uit het leven. Prins woonde jarenlang in Hamburg, waar hij werkzaam was als agent voor de stearinekaarsenfabriek Apollo van zijn vader. Zijn broer was de beoogde opvolger van Prins sr. als directeur, maar hij stierf jong. Voor Arij betekende dit overlijden een ommekeer in zijn leven: in 1905 keerde hij terug naar Nederland, om samen met zijn vader
564
als directeuren het bedrijf te runnen. De combinatie zaken en schrijven was een moeizame; de kaarsenfabriek eiste heel veel tijd en energie. Voor literair werk bleven, af en toe, de avonduren over. Literair gezien had hij zich vanuit het naturalisme via een romantisch-visionaire periode ontwikkeld in de historische richting, met de middeleeuwen als belangrijkste onderwerp. De psychologie was hierbij voor hem veel minder belangrijk dan de beschrijvingskunst, die hij in hoge mate beoefende. Het resultaat was hevig impressionistisch proza, vol afwijkende zinsconstructies en met tal van neologismen. Over A. Prins: S.P. Uri, Leven en werken van Arij Prins, 1935; H.G.M. Prick, lemma ‘Arij Prins’ in Biografisch woordenboek van Nederland dl. 3, p. 468-469. 316. Naeff aan Prins, 31-3-1907. (lm) 317. Prins aan Robbers, 13-4-1907. Volgende citaat idem, 9-5-1907. (lm p.877 b.1) 318. Naeff aan Prins, 5-5-1907. (lm) 319. Afdelingen van de maatschappij Tot Nut van ’t Algemeen, opgericht in 1784. Deze instelling was gericht op een brede volksontwikkeling. 320. Recensie in onbekende bron, ongedat., knipsel. (lm) 321. Op 9 maart 1907. 322. Naeff aan Mijnssen, 19-3-1907. Volgende citaat idem, 14-10-1907. (lm) 323. Zie Naeff aan W. van Hooff-Gualthérie van Weezel, ongedat., poststempel 18-10-1906. (Coll. M. Stuiveling-van Vierssen Trip) 324. Zie Naeff aan De Josselin de Jong, 27-91941. 325. Citaat uit haar schets ‘Debutanten’, in: Klein avontuur, 1928, p. 49. In dit verhaal beschrijft Naeff het debuut van een jonge voordrachtskunstenares. 326. Naeff aan Robbers, 12-4-1907. (lm) 327. Naeff aan Mijnssen, 9-1-1907. (lm) 328. Naeff aan Prins, 31-3-1907. (lm) 329. Daartoe hadden De Bom en Van de Woestijne het initiatief genomen. Tijdens een vergadering op 24 november 1907 zou
Noten ii Het hoogst begaafde jonge meisje (1897-1907)
besloten worden tot de oprichting van deze Vlaamse vereniging, naar het voorbeeld van de Nederlandse. Prosper van Langendonck (1862-1919) werd de eerste voorzitter. 330. De Bom,‘Verscheidenheden’/‘Het “Antwerpsch Gezelschap” van Jac. Van Looy’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 19-8-1925. De Bom haalde soortgelijke herinneringen op in zijn ‘Herinnering aan Jac. van Looy’ in: Mededeelingen Officieel Orgaan van den Bond van Noord- en Zuid-Nederlandsche Letterkundigen, nr. 82, juni 1930, p. 6. 331. [E. de Bom],‘“Feesten” te Antwerpen’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 10-4-1907. 332. Fragment uit toespraak De Bom voor Naeff, 1938. (amvc b.708/b.1) 333. Naeff aan Van Looy, 1-11-1925. (Coll. St. Jac. van Looy in Frans Halsmuseum, Haarlem). In Zo was het ongeveer, p. 51, geeft Naeff, met een grotere tijdsafstand, een afwijkende herinnering. 334. [E. de Bom],‘“Feesten” te Antwerpen’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 10-4-1907. 335. Streuvels aan De Bom, 9-4-1907, in: K. Smits,“Een aardig bundeltje brieven”, p. 290. 336. Zie De Bodt,‘“Onverloochenbare van-zelfgegroeide eenheid”; Vlaamse vrienden’. 337. Robbers,‘Levensbericht Arij Prins’. 338. Naeff aan Mijnssen, 11-4-1907. (lm) Een en-tous-cas is een parasol. 339. Naeff aan Robbers, 12-4-1907. (lm) 340. Prins aan Robbers, 13-4-1907. (lm p.877 b.1) 341. Zie brief Naeff aan Robbers, 22-5-1907. (lm) 342. Naeff aan Mijnssen, 23-4-1907. (lm) 343. Prick schrijft in Een vreemdeling op de wegen: ‘Zolang zijn ontslagbrief niet boven water is gekomen, blijft het gissen naar de gronden die hij daarvoor [zijn ontslag, G.V.] aangaf [...].’ (p. 768) De correspondentie Robbers-Prins/Prins-Robbers geeft evenwel enig inzicht. Op 31-3-1907 schreef Robbers aan Prins dat hij van Mijnssen, die het van Boeken gehoord had, had vernomen dat Van Deyssel zijn presidentschap wilde neerleggen, omdat hij te weinig deed en te weinig tijd had. Robbers meende dat Van
Deyssel genoeg deed en wilde hem ook om andere redenen voor het voorzitterschap behouden: ‘[...] want ik acht zulk een plotselinge (crisis- en ruzie-achtige) verandering hoogst nadeelig voor onze jonge vereeniging.’ (lm r.543 b.1) 344. Robbers aan Prins, 24-4-1907. (lm r.543 b.1) 345. Prick, Een vreemdeling op de wegen, p. 769. 346. Naeff aan Robbers, 5-6-1907. (lm) In vertrouwde kring noemde Naeff Van Deyssel kortweg ‘Thijm’. 347. Typeringen in resp. Naeff aan Robbers, 124-1907, 7-4-1911 en 18-12-1911. (lm) 348. Hidde Nijland bekleedde in Dordrecht een vooraanstaande positie. In een vroeg stadium verzamelde hij al tekeningen van Van Gogh. Tweemaal per jaar bracht hij een vrachtwagen vol kunst uit zijn eigen collectie naar de plaatselijke openbare bibliotheek om daar een wisseltentoonstelling in te richten. In 1907 volgde hij Simon van Gijn op als voorzitter van het bestuur van het Dordrechtsch Museum. In zijn smaakvol ingerichte huis aan de Prinsenstraat gaf hij soirees, die bezocht werden door kunstenaars uit Nederland en België – en door Naeff. 349. Zie Van Schendel aan Naeff, 5-5-1907. (lm s.312 b.1) 350. Zo was het ongeveer, p. 47-48. 351. Naeff aan Prins, 14-5-1907. (lm) 352. Naeff aan Robbers, ongedat., poststempel 7-5-1907. (lm)
iii De Dordtsche Kenau (1907-1912) 1. 2.
3. 4.
‘Tooneel 1904-1905’, in: Dordrechtsche Courant, 10-7-1905 (avonduitgave). ‘Tooneel-overzicht 1905-1906’, in: Dordrechtsche Courant, 4-6-1906 (middaguitgave). Zie ‘Tooneel-overzicht 1905-1906’, in: Dodrechtsche Courant, 4-6-1906 (middaguitgave). Zie bijv.‘Monsters zonder waarde op tooneelgebied’, in: Dordrechtsche Courant, 6-2-1905 (avonduitgave) en recensie Ueber
565
unsere Kraft van Bjørnson, door het Berliner Theater, in: Dordrechtsche Courant, 24-101904 (middaguitgave). 5. Mijn schets van de toneelsituatie in Nederland eind vorige eeuw is voornamelijk gebaseerd op de voortreffelijke studie van M. Kemperink, Het Nederlands toneel in het fin de siècle 1890-1900. Verder maakte ik gebruik van Walch, Ons hedendaagsch tooneel; Hunningher, Een eeuw Nederlands toneel; Naeff, Willem Royaards en Albach, ‘De toneelvernieuwing begon met een Vondelvoorstelling 1887-1898’. 6. Deze theatergroep reisde tussen 1874 en 1890 door heel Duitsland en trad behalve in Nederland ook in België op. 7. Kemperink, Nederlands toneel in het fin de siècle 1890-1900, p. 29. 8. Opgericht door Leo Simons, J.H. Rössing en dr. Vinkesteijn. Rössing was secretaris van de Raad van Beheer van de kv Het Nederlandsch Tooneel, dat meer en meer verzandde in smakeloos pathos. Hij keerde nog vóór de Nora-opvoeringen het gezelschap de rug toe en werd toneelcriticus bij het Nieuws van den dag. 9. Van der Zalm,‘29 maart 1889; Bij de Tooneelvereeniging gaat Ibsens Nora in première’. 10. De term naturalistisch hier niet gekoppeld aan de literaire stroming van Zola c.s., maar in de betekenis van ‘zo natuurgetrouw mogelijk’,‘echt’. 11. Zie o.a. Mendes da Costa, Tooneelherinneringen, tweede reeks, p. 68-80. 12. Bij de ontwikkeling van het toneel in Nederland hebben verschillende factoren een rol gespeeld. Zo probeerden M. Kreukniet en H. Poolman een verbetering van het Nederlandse toneel te bewerkstelligen door het spelen van eigentijdse – ‘geruchtmakende’ (Walch, Ons hedendaagsch tooneel, p. 47) – stukken van o.a. Gerhart Hauptmann en Maurice Maeterlinck, én klassieke werken. In het kader van de Vondelherdenking in 1887 hadden Rössing en Simons een sobere, gestileerde opvoering
566
Noten iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
13.
14.
15. 16. 17.
18.
19.
van Joseph in Dothan met amateurs verwezenlijkt. Zie over deze Vondelopvoering en de behandelde Nora-voorstelling Albach,‘De toneelvernieuwing begon met een Vondelvoorstelling 1887-1898’. Ook door het spelen van stukken van Herman Heijermans door De Nederlandsche Tooneelvereeniging raakte het Nederlandse publiek steeds meer vertrouwd met het eigentijdse moderne toneel. Kemperink, Nederlands toneel in het fin de siècle 1890-1900, noemt als voorbeelden van oorspronkelijk Nederlands werk Mincelijn van Antoon Molkenboer (p. 145) en Het vrouwken van Stavoren van André Jolles (p. 149). Volgende citaat uit deze bron, p. 156. Edward Gordon Craig legde zijn opvattingen vast in The Art of the Theatre (1905). Al in 1906 verscheen dit boek in een Nederlandse vertaling door Donaert van Elten, een pseudoniem van acteur Herman Roelvink, met een inleiding van Jan C. de Vos, Jac. van Looy en M.A.J. (Marius) Bauer. De combinatie van deze namen – een toneelspeler/regisseur en twee schilders/tekenaars – geeft aan dat Craigs ideeën over vormgeving van theater beeldende kunstenaars aanspraken. In 1901 monteerde hij Purcells opera Dido and Aeneas in het Coronet Theatre, zonder daarvoor, zo schreef ‘K’ (‘Vereenvoudigd decor’) in Het Tooneel 31 (1901, nr. 4, 16-11-1901) studie te maken van hoe het er in het oude Carthago uitgezien had. Met kleuren had hij gestreefd stemmingen over te brengen. Recensie in Dordrechtsche Courant, 4-12-1906 (middaguitgave). Willem Royaards, p. 102. Redactioneel ‘Dramatisch overzicht’, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift xii, okt. 1902, p. 280-286. Citaat p. 281. E. Westerman,‘De kunst van lezen en spreken en iets over het tooneel in Nederland’ (vervolg), in: Lente iii (1901), nr. 48, 30-111901. Citaat p. 764. E. Westerman,‘Tooneel’, in: Lente iv (1902), nr. 33, 16-8-1902, p. 521-522.
20. F. L.[apidoth],‘Nederlandsche tooneeltoestanden’ ii, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift xii (1902), september 1902, p. 208214. Citaat p. 212. 21. Van Nouhuys,‘Zomerspelen’, in: Groot Nederland 5 (1907), p. 225-241. 22. Naeff plaatst de vertolking van de Geboortklock in de dagen van de geboorte van prinses Juliana (30 april 1909) en koppelt daaraan hernieuwde belangstelling voor Vondel. Over 1902 zegt zij niets. Inderdaad bracht Royaards Geboortklock ook in 1909, maar toen was door Adam in ballingschap Vondels naam al opgefrist. 23. Schets Willem Royaards (eigenlijk: Roijaards) gebaseerd op F. Mijnssen,‘Echte tooneelspeelkunst; Willem Roijaards’, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 35 (1908), p. 289-301. 24. Daar was de acteur Friedrich Mitterwurzer, die Svengali zou spelen, gestorven. 25. Doxa,‘Voordrachtavond-Royaards’, in: Dordrechtsch Nieuwsblad, 17-2-1902. 26. De Oostenrijkse toneelleider Max Reinhardt bespeelde vanaf 1906 de Kammerspiele des Deutschen Theaters, waar zo’n driehonderd man publiek in kon. 27. ‘Onder de menschen; Bij Willem Royaards’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 114-1907. Over overeenkomsten en verschillen Reinhardt-Royaards zie Albach,‘Dr. Willem Cornelis Royaards’, p. 10. 28. De Duitse pers was zeer enthousiast, blijkens het artikel ‘De Duitsche pers over Willem Royaards’, in: Het Tooneel 36 (1906), nr. 7, 24-11-1906, p. 55. 29. Naeff aan A. Herckenrath, 15-2-1902. (amvc n122/b) 30. Recensie ‘Willem Royaards. Vereeniging “De Dageraad”’, in: Dordrechtsche Courant, 7-3-1904 (avonduitgave). 31. ‘Voordracht-avond Willem Royaards’, in: Dordrechtsche courant, 4-4-1907 (avonduitgave). 32. Schets Verkade gebaseerd op VerkadeCartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 15-142; Van der
33. 34. 35.
36. 37. 38.
39.
40.
Woude, Eduard Verkade en het toneel, p. 7-69; Hunningher, Een eeuw Nederlands toneel, p. 120-121; Walch, Ons hedendaagsch tooneel, p. 64-65. ‘Eduard Verkade’, in: Dordrechtsche Courant, 24-10-1904 (avonduitgave). Van der Woude, Eduard Verkade en het toneel, p. 66. Verkade aan J. Verkade-van Wulfften Palthe, 6-6-1906, geciteerd in Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 97. Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 140. ‘Rotterdamsche kroniek’, in: Het Tooneel 36 (1906), nr. 3, 29-9-1906, p. 20. Nico van Harpen was onder meer hoofdredacteur van de Amsterdamsche Courant, freelancejournalist en kunsthandelaar. In 1905 was hij zijn Larensche Kunsthandel begonnen, in zijn landhuis Villa Mauve. Van Harpen heeft een grote rol gespeeld bij de export van ‘Larense’ doeken, vooral naar Amerika. Toen het na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog voorbij was met dit afzetgebied, ging de Larensche Kunsthandel achteruit. In 1918 werd zij opgeheven. Zie Heyting, De wereld in een dorp, p. 104-115. Eigenaar van dit hotel was Jan Hamdorff, die van het oorspronkelijke logement De Vergulde Postwagen een belangrijk trefpunt voor schilders had gemaakt. Mede door Hamdorff ontwikkelde Laren zich tot een belangrijk kunstenaarscentrum. Tot de ‘Larense School’ behoorden onder anderen Anton Mauve, Albert Neuhuys en Wally Moes. Mauve en Neuhuys maakten het dorp met hun interieur- en landschapsschilderijen beroemd tot in het buitenland. Later zou ook een heel anders gerichte schilder als Piet Mondriaan met zijn abstracte doeken zijn stempel op Laren drukken. Zie Koenraads, Gooise schilders, p. 23-27. In dit fonds zaten behalve Van Harpen de heren J. Tim jr., H. Willenburg, A. Hosang,
567
J. Hamdorff en J. v.d. Burg. Zie Gooi- en Eemlander, rubriek ‘Plaatselijk nieuws uit Laren’, 12-6-1907. 41. In zijn ‘Memoires’ stelt Verkade dat Royaards hem benaderde (zie Van der Woude, Eduard Verkade en het toneel, p. 68). RoyaardsSandberg schrijft echter in haar Herinneringen (p. 76-77) dat Verkade het initiatief tot de voorstellingen nam en contact met Royaards zocht. Zij schrijft verder dat Gordon Craig Elckerlyc zou ensceneren. Hiertoe had Verkade geld verzameld, maar ten slotte was hij huiverig hiervoor de verantwoordelijkheid bij Craig te leggen. Verkade besloot toen zelf Elckerlyc te ensceneren. Aldus Jacqueline Royaards. Directe bronnen, buiten de memoires van Verkade, die overigens vertekend zouden kunnen zijn, zijn er niet; ik heb noch Verkades, noch acqueline Royaards’ versie kunnen verifiëren. Niettemin houd ik mij aan Verkades versie; zijn memoires, ingebed in het degelijke boek van Verkade-Cartier van Dissel, schijnen mij betrouwbaarder dan de herinneringen van Jacqueline Royaards, die veel onjuistheden/foutieve herinneringen bevatten en soms hinderlijk gebukt gaan onder een subjectief, roddelachtig perspectief. Overigens schrijft ook Naeff in haar Willem Royaards (p. 105) dat Verkade Royaards benaderde. Details daarover ontbreken bij haar en ook hier ben ik geneigd te zeggen dat het verkeerd opgeslagen herinneringen betreft. 42. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 9-4-1907. 43. Andere professionele spelers waren Julius Brongers (Cracht), Anton Verheijen (tGoet) en Folkert Kramer (Vroetscap). Zie voor de term ‘dilettanten’ bijv. Van der Woude, Eduard Verkade en het toneel, p. 69 en Hunningher, Een eeuw Nederlands toneel, p. 115. J. Royaards-Sandberg, debuteerde in 1901; Julius (Jules) Brongers had al tientallen rollen gespeeld voor hij in Elckerlyc optrad; Anton Verheijen had van 1904 tot 1906 gewerkt bij het gezelschap Aleida Roelofsen en Folkert Kramer had al één
568
Noten iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
seizoen bij de ‘Nederlandsche Tooneelvereeniging’ gespeeld. De andere rollen werden inderdaad door amateurs gespeeld, waarvan Paul de Groot (Neve, later Gheselscap) en Helen Desmond (Maghe) later professionele acteurs werden. Paul de Groot maakte onmiddellijk na zijn toneelschooleindexamen zijn debuut in Elckerlyc en startte zo zijn carrière. Ook Helen Desmond (Hermina Barendina Cornelia – ‘Mien’ – Schuylenburg) debuteerde in Elckerlyc en speelde vervolgens van 1907 tot 1914 in gezelschappen van Verkade. ‘Echte’ dilettanten waren naast Naeff Verkades echtgenote Johanna van Wulfften Palthe en de latere toneelschrijver en artistiek leider Herman Roelvink, die 1906 met Verkade had samengewerkt bij de Delftse studentenopvoering van Candida. Roelvink schreef toneelstukken, waarvan Freuleken (1911) het bekendst werd. Van 1913 tot 1917 zou Roelvink artistiek leider zijn van de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel, later werd hij gastregisseur. Roelvink was een pionier in de theatervernieuwing van begin vorige eeuw en had oog voor talentvolle jongeren, zoals Albert van Dalsum. 44. Blijkens een brief van Naeff aan mevr. Van Hooff-Gualthérie van Weezel, ongedat., poststempel 16-1-1907. (Coll. mevr. M. Stuiveling-van Vierssen Trip) De Vlaamse dichter Emile Verhaeren, die Franstalige poëzie schreef, droeg op 15 januari 1907 voor in de kleine zaal van het Concertgebouw. Voor een verslag van de avond zie ‘Emile Verhaeren’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant 16-1-1907. 45. Andere aanwezigen waren o.a. Van Deyssel, Heijermans en Ina Boudier-Bakker. 46. Op 25 juli 1907 verwierf hij in Gent het doctoraat in de geneeskunde. Als hbs’er kon hij in Nederland niet promoveren. De promotie bestond uit een soort examen; Van Rhijn schreef geen dissertatie. (Met dank aan E. Langendries, Archief Universiteit Gent, en A. de Jong/M. van
Lieburg, Rijksuniversiteit Utrecht) 47. Naeff aan Prins, 9-6-1907. (lm) 48. Formulering uit eerste versie van Zo was het ongeveer (p. 60), die zij later schrapte. (lm n.122 h.1) 49. Naeff aan Van Looy-van Gelder, 30-4-1907. (Coll. St. Jac. van Looy in Frans Halsmuseum, Haarlem) 50. Naeff aan Robbers, 16-10-1912. (lm) 51. Formuleringen uit eerste versie van Zo was het ongeveer (p. 60), die zij later schrapte. (lm n.122 h.1) 52. Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 145-146. 53. Naeff aan Werumeus Buning, 30-12-1922. (lm) 54. Van Nouhuys,‘Zomerspelen’, p. 235. 55. Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 145-146. 56. Willem Royaards, p. 109. 57. Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 147. 58. Het Algemeen Handelsblad, 26-6-1907 (ochtendblad) loofde speciaal de kleding. Enkele jaren later zou S.B. Stokvis (De Amsterdammer, 15-8-1915) schrijven: ‘Al bestond Verkade’s en Royaards [sic] verdienste alleen in de revolutie, die deze hervormers op het gebied der tooneelgewaden verwekt hebben, wij zouden hun niet genoeg kunnen danken.’ 59. ‘Zomerspelen’, p. 256. 60. Fuldauer,‘Iets over middelnederlandsche tooneelkunst’. 61. Coenen in zijn bespreking in de Oprechte Haarlemsche Courant, 2-7-1907. 62. Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 147. Ook Van Nouhuys (‘Zomerspelen’) vond dat het decor ‘te veel’ gaf en daardoor de illusie verstoorde (p. 232). 63. Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 149. 64. Naeff aan Prins, 6-7-1907. 65. Mijnssen,‘De “Zomerspelen” van Willem Royaards en Eduard Verkade’, p. 573. 66. Zie o.m. Viola,‘De vertooning der zomer-
67. 68.
69. 70. 71. 72.
73. 74. 75.
76. 77.
spelen’; Querido,‘Zomerspelen’; De Boer, ‘De regie der Zomerspelen’. Van Nouhuys,‘Zomerspelen’, p. 240. J. Walch in een bespreking van Is. Querido, Muziek, Tooneel en Literatuur (Amsterdam, Vennootschap Letteren en Kunst), in: Groot Nederland 7 (1909), p. 490-495. Citaat p. 494. Met de ‘blauwboordigen’ en ‘langharigen’ doelt hij op personen in alternatieve leefgemeenschappen in het Gooi van die dagen, zoals theosofen en vegetariërs. Zie Algemeen Handelsblad, 17-7-1907 (ochtendblad). Kemperink, Nederlands toneel in het fin de siècle 1890-1900, p. 156. Erenstein,‘Zomerspelen in Laren onder leiding van Royaards en Verkade’, p. 552. Het succes van de Zomerspelen ‘deed het groote publiek, dat zich anders aan Middeleeuwsche literatuur bedroefd weinig laat gelegen liggen, vragen het gespeelde in druk te zien,’ schreef de Dordrechtsche Courant (19-8 1907, avonduitgave) n.a.v. een te verschijnen teksteditie van Lanseloet van Denemarken in de reeks ‘Zwolsche herdrukken’. De teksten van Elckerlyc en Lanseloet waren een week voor de voorstellingen ook al in druk verschenen bij de Larensche Kunsthandel. Het waren overigens niet de eerste tekstedities; zo was in 1901 al een door M. Menkes verzorgde Lanseloet-editie verschenen. ‘Wijze woorden’, in: Het Tooneel 37 (1907), nr. 8, 14-12-1907, p. 62-63. Zie Naeff aan Robbers, 12-6-1907. (lm) ‘Zomerspelen’, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 17 (1907), okt. 1907, p. 241-256. Volgend citaat, p. 241. Naeff aan Robbers, 4-9-1907. (lm) Volgend citaat, p. 256. Volgens Wagener (‘Hoe Paul Rijkens Willem Royaards te paard hielp’) is het Elsevier-artikel van Naeff dé bron gebleven omtrent de Zomerspelen, waardoor Royaards volgens hem ten onrechte dé man van de Zomerspelen werd. Wagener vond dat de Spelen in wezen Verkades Spelen waren.
569
78. Citaten uit Naeff,‘Zomerspelen’, resp. p. 256, 248. 79. Naeff aan Prins, 7-10-1907. (lm) 80. Citaat Royaards in ‘Willem Royaards’, in: Het Tooneel 37 (1907), nr. 1, 7-9-1907, p. 8. Het stukje is gebaseerd op een bericht in de nrc. 81. Zie voor verschillen Royaards-Verkade bijv. Albach, Duizend jaar toneel in Nederland, p. 88-91. 82. Naeff aan Prins, 23-7-1907. (lm) 83. Blijkens een brief van Naeff aan Prins, 6-71907. (lm) 84. Zie Robbers aan Prins, 17-7-1907. (lm r.543 b.1) 85. Zie bijv. F. L.[apidoth],‘Nederlandsche tooneeltoestanden’ ii: ‘[...] zou een wezenlijk superieur Nederlandsch tooneelgezelschap geestdrift kunnen wekken in Nederland.’ (p. 213) 86. Royaards aan Prins, 24-7-1907. Volgende citaat idem, 14-8-1907. (lm p.877 b.2) 87. Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 149. 88. Royaards aan Prins, 6-8-1907. (lm p.877 b.2) 89. Zie Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 153. 90. Citaten en informatie uit brief Prins aan Robbers, 1-8-1907. (lm p.877 b.1) De weinig flatteuze kwibusje- en stierkalftyperingen staan resp. in een brief van Robbers aan Prins, 2-8-1907 (lm r.543 b.1) en in een brief van Prins aan Robbers, 4-8-1907. (lm p.877 b.1) 91. Naeff aan Prins, ongedat., maar moet plm. 17-8-1907 zijn. (lm) 92. Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 150. 93. Verkade had zijn brief verstuurd vanuit het Duitse Bentheim, waar hij enige dagen verbleef (zie Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 152), en blijkbaar onbekend met de Duitse porti te weinig aan postzegels geplakt. Prins beklaagde zich erover in een ongedateerde brief aan Robbers, waar later
570
Noten iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
in potlood op genoteerd werd: ‘Aug. ’07’. (lm p.877 b.1) 94. Prins aan Robbers, 23-8-1907. (lm p.877 b.1) 95. Royaards aan Prins, 22-8-1907. (lm p.877 b.2) 96. Verkade aan Mijnssen, 21-8-1907. Geciteerd in Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 151152. 97. Notulen Vereeniging ‘Elckerlyc’, 7-9-1907. Citaat uit Naeff, Willem Royaards, p. 111-112. De originele notulen van deze vergadering heb ik niet aangetroffen in het Archief der Vereeniging ‘Elckerlyc’, dat bewaard wordt in het tin (990253) te Amsterdam. 98. Zie Royaards aan Prins, 22-8-1907. (lm p.877 b.2) 99. Zie Prick, Een vreemdeling op de wegen, p. 772. Naeff vermeldt ten onrechte in haar Willem Royaards (p. 111) dat Van Deyssel wél meevergaderde. 100. Naeff aan Robbers, ongedat., poststempel 12-9-1907. (lm) 101. Deze kopieboeken worden bewaard in de uva. Ze komen verderop in deze biografie kort aan bod. 102. Naeff aan Prins, 10-10-1907. (lm) 103. Leo Simons was aanvankelijk uitgever in Londen. De in 1905 op democratische basis gestichte Wereldbibliotheek (n.v. Mij. tot Verspreiding van Goede en Goedkoope Lectuur) wilde goede boeken tegen lage prijzen beschikbaar stellen, om zo ook de arbeidersklasse in staat te stellen goede boeken te kopen. Aanvankelijk bracht hij herdrukken uit, maar in 1909 startte hij met twee nieuwe romans per jaar. Onder het pseudoniem Albert de Vries schreef hij enkele romans. 104. Josine Adriana Simons-Mees schreef enkele indertijd succesvolle toneelstukken, spelend in gegoed-burgerlijke kringen en met het accent op psychologie, in de trant van Ibsen en Schnitzler. In 1906 had zij succes geboekt met De veroveraar. 105. Naeff aan Prins, 16-9-1907. (lm) 106. Prins gebruikte wel vaker formuleringen
die wij tegenwoordig racistisch vinden. Zo betitelde hij in een brief aan Robbers (28-81917, lm p.877 b.1) Russen en Polen, die tijdens de Eerste Wereldoorlog in Schiedam waren, als een ‘gedegenereerd ras: klein, onfrisch en leelijk’. Ook Robbers uitte zich wel in deze sfeer. Hij noemde de schrijver Jan Zeldenthuis ‘een echt vervelend jodenventje’ en meende hij: ‘Die joden zijn zoo ongelooflijk zelfingenomen en brutaal.’ (Robbers aan Prins, 8-9-1916. r.543 b.1) 107. Naeff schreef er een evenwichtig-lovende recensie over in de Dordrechtsche Courant van 24-10-1907 (avonduitgave). 108. Naeff aan Prins, 24-10-1907. (lm) 109. Van deze vergadering heb ik geen notulen kunnen vinden. 110. In een bestuursvergadering op 6-6-1908. 111. Dit i.t.t. wat Prick schrijft in Een vreemdeling op de wegen: ‘[...] voor de Vereeniging Elckerlyc zou hij zich ten volle inzetten’. (p. 773) Wel schreef Van Deyssel een artikel over Royaards’ Warenar (De xxe Eeuw, juni 1908). 112. Zie Naeff aan Prins, 7-10-1907. (lm) 113. Robbers aan Prins, 15-10-1907. (lm r.543 b.1) 114. Maria Viola was schrijfster en journaliste. Zij redigeerde de Katholieke Illustratie en, samen met haar echtgenoot C.R. de Klerk en Albertine Steenhoff-Smulders, Van onzen tijd. Zij was een bewonderaarster van J.A. Alberdingk Thijm, wiens idealen op rooms-katholiek terrein zij onderschreef en overnam. 115. Weinig stimulerend moet het geweest zijn dat in de vorige vergadering benoemde leden nu al bedankten, onder anderen: Emants, W.G. van Nouhuys, Frans Coenen en Jozef Israëls. Daarentegen konden Anton Averkamp, Sara de Swart, Ina Boudier-Bakker, Heijermans – om wie zij blijkbaar niet heen konden – en Jan C. de Vos als nieuwe leden verwelkomd worden. Notulen van de vergadering van 2-11-1907 zijn niet aanwezig in de map betreffende de Vereeniging Elckerlyc in het tin en zijn tot dusver ook niet elders aangetroffen.
116. Naeff aan Prins, 4-11-1907. Volgende twee citaten idem. (lm) 117. Informatie over de bestuursvergadering van 16-11-1907 gebaseerd op notulen van deze vergadering. (tin 990253) 118. Naeff aan Prins, 19-11-1907. (lm) 119. Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 158, spreekt van een ‘mislukking’. Blijkens een brief van Verkade aan Naeff, 22-1-1908 (lm n.122 b.2), was het een negatieve kritiek van Johan de Meester die de voorstelling zakelijk ‘voor goed in de grond’ boorde. 120. Naeff aan Prins, 19-12-1907. (lm) 121. De gegevens over deze vergadering uit de notulen ervan. (tin 990253) 122. Naeff aan Prins, 30-12-1907. Volgende citaat idem, 27-1-1908 (datum later ws. door Prins genoteerd). (lm) 123. Royaards aan Prins, 4-3-1908. (lm p.877 b.2) 124. Over de precieze gang van zaken rond het contact Royaards-hbs bestaat geen duidelijkheid. Wagener (‘Hoe Paul Rijkens Willem Royaards te paard hielp’) meent dat aanvankelijk hbs-leraar Nederlands J.J. Griss de regie voerde en dat Royaards was aangetrokken als hoofdrolspeler. Hun temperamenten botsten echter dusdanig, dat Griss zich terugtrok en Royaards uiteindelijk ook de rol van regisseur op zich nam. Dit alles zou overigens volgens Wagener ruimschoots vóór de Zomerspelen-plannen gebeurd zijn; aan de opvoering van Warenar was volgens hem anderhalf jaar gewerkt. Wagener baseerde zich op schriftelijke en mondelinge overleveringen van Warenar-betrokkenen Gijs Schilperoort en Paul Rijkens. Een bewaard gebleven algemeen gerichte (‘l.s.’) brief van het Comité van oud-leerlingen h.b.s. Kortenaerstraat (lm n.122 ng) wekt de suggestie dat Royaards van begin af aan regisseerde. Het is opvallend dat Paul Rijkens, op wie Wagener sterk steunt, in zijn memoires Handel en wandel nergens rept over de regisseurswissel. De door Wagener
571
geschetste controverse tussen Griss en Royaards komt in Handel en wandel niet ter sprake en wordt door Rijkens in zijn brief aan Wagener van 27-1-1965 zeer voorzichtig geformuleerd: ‘[...] en meen ik mij wel te herinneren dat hij [Griss, G.V.] hierover niet helemaal gesticht was, ofschoon er nooit sprake van is geweest dat Royaards hem er uit gedrongen zou hebben.’ Ook wat betreft de chronologie mag getwijfeld worden aan Wageners opmerkingen daarover, gebaseerd op informatie van Rijkens. Deze wist in 1965, begrijpelijkerwijs, niet meer precies wanneer een en ander zich had afgespeeld: ‘“Het Tooneel” werd in 1908 opgericht, en ik neem dus [! G.V.] aan dat de opvoering van Warenar zeker niet later dan in 1907 is geweest.’ Volgens hem was hij ‘vermoedelijk’ met de eerste werkzaamheden voor Warenar begonnen in 1906. De materie-Warenar toont weer eens aan hoe betrekkelijk ‘herinneringen’ kunnen zijn. Wageners artikel lijkt als bron niet helemaal valide. Zo vermoedt hij (p. 153) dat Verkade in Berlijn, als leerling van Reinhardt, zijn plannen voor de Zomerspelen heeft ‘uitgebroed’. Tevens stelt hij dat de Zomerspelen in feite een creatie van Verkade alleen waren; Verkade zou Royaards uit respect een plaatsje in de programmaboekjes gegund hebben. Bronnen voor deze uitlatingen noemt hij niet. Wagener vermoedt ook dat Verkade op het idee kwam voor de Zomerspelen met amateurs te werken door Royaards’ werken met amateurs in Warenar. Ook op het gebied van financiering van de Warenar bestaan verschillende overleveringen. Wagener stelt (p. 158, 164) dat ná Royaards’ toezegging te willen regisseren garantiekapitaal bijeen werd gegaard door Rijkens.‘Het geld was voor elkaar – nu de regisseur. Ik ging praten met de toen al beroemde Willem Royaards,’ schrijft Rijkens (p. 17). In tegenspraak hiermee zijn elementen uit brieven van hem aan Wage-
572
Noten iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
125.
126. 127. 128. 129.
130.
131.
132.
133.
134.
ner. (lm w.152 b.2) Zo schreef Rijkens op 27-1-1965 dat er geld nodig was toen Royaards eenmaal besloten had de regie op zich te nemen. Ook hier lijkt de brief van het Comité uit 1908 de betrouwbaarste bron. Daarin staat: ‘Op raad van den Heer Royaards heeft toen het Comité getracht by vermogende stadgenooten [...] een garantie-fonds samen te brengen.’ Dat Paul Rijkens hiervoor zorg gedragen heeft, is ongetwijfeld het geval. Dat Royaards ná de Zomerspelen aan Warenar begon, suggereert ook Naeff in haar recensie van het stuk (Dordrechtsche Courant, 18-5-1908, middaguitgave), waarin zij spreekt over ‘een winter vol gewetensvol werken’. Citaat in Willem Royaards, p. 114. Dit citaat komt wel zeker uit een brief van Royaards aan Naeff. Top Naeff gebruikte voor haar boek over Royaards correspondentie van hem aan haar, zonder datering. In hoeverre zij correct citeerde, valt niet meer na te gaan, want vrijwel alle brieven van Royaards aan haar zijn vernietigd. Zie Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 159. Poststempel: 12-2-1908. (lm) Naeff aan Prins, 22-2-1908. Volgende citaten idem, 25-2-1908 en 2-4-1908. (lm) Zie Mijnssen,‘De Hamlet-voordracht van Eduard Verkade’, p. 159-165. Zijn artikel ‘Echte tooneelspeelkunst; Willem Roijaards’ was echter genuanceerd en lovend. Zie brief Prins aan Robbers, 21-3-1908 (lm p.877 b.1), waarin Prins refereert aan Mijnssens brief. Royaards aan Prins, 4-3-1908. Volgende citaat idem, daaropvolgende idem 15-61908. (lm p.877 b.2) Zo werd Warenar nauwelijks nog een product van oud-leerlingen. Zie brief Rijkens aan Wagener, 27-1-1965. (lm w.152 b.2) Naeff aan Prins, ongedat., poststempel 114-1908. Volgende twee citaten idem, 14-41908, daaropvolgende citaten 19-4-1908. (lm) Mijnssens woonhuis was een van de zeven
‘landenhuizen’ in deze straat, ontworpen door architect Tjeerd Kuipers en voltooid in 1894. 135. Naeff aan Mijnssen, 22-12-1907. Volgende citaat idem, 27-4-1908. (lm) 136. Zie brief Naeff aan Prins, 3-5-1908. (lm) De brief van Mijnssen is niet teruggevonden en welzeker door Top Naeff vernietigd, zoals zij met meer in haar ogen té vertrouwelijke correspondentie deed. 137. ‘Het Warenar-Feest’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 24-4-1908. 138. Toorop aan Naeff, 24-4-1908. (lm n.122 b.2) 139. Van Deyssel,‘Ware-nar’, in: De xxe eeuw 14 (1908), afl. 6, juni, p. 353-358. Citaat p. 357. H. de Boer schreef (‘Warenar’s eerherstel’, in: De Nieuwe Gids 23 (1908), p. 599-606) dat Royaards de Warenar-rol ‘een nieuwen voorbeeldigen vorm’ gegeven had,‘waarnaar elke tooneelspeler in de toekomst verstandig zal doen zijn opvatting te regelen’. 140. ‘Zomerspelen in het Gooi’, in: Nieuws van den dag, 8-6-1908. 141. Zie Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 80. 142. Wagener (‘Hoe Paul Rijkens Willem Royaards te paard hielp’, p. 156) signaleerde dat Royaards niets zegt over de Zomerspelen en koppelt dit aan zijn overtuiging dat deze ‘dus’ geen rol gespeeld hebben bij de totstandkoming van diens gezelschap. Daar heeft hij in zoverre gelijk in dat Warenar een directe aanleiding tot zijn gezelschap was. Dat Royaards in zijn krantenbericht Warenar alle eer geeft, zal ook te maken hebben met het feit dat hij zijn Rotterdamse financiers wilde strelen. 143. Naeff en Prins hadden hem al op 1 maart bezocht. Van Wijngaarden had zich toen bereid verklaard in een commissie ter oprichting van een gezelschap of van een nieuwe schouwburg zitting te nemen. Zie brief Prins aan Robbers, 2-3-1908. (lm p.977 b.1) 144. Zijn troep werd een bont gezelschap van oude en heel jonge spelers, variërend van Anna Sablairolles en Constant van Kerck-
hoven sr. tot Ko Arnoldi en Marie Holtrop. 145. Prins aan Robbers, 13-5-1908. (lm p.877 b.1) 146. Zie Robbers aan Prins, 19-5-1908. (lm r.543 b.1) 147. Resp. Royaards,‘Het gezelschap Royaards’, ingezonden stuk in Algemeen Handelsblad, 12-6-1908, Royaards,‘Aan de redactie’, in Algemeen Handelsblad, 23-6-1908, en Verkade,‘Ingezonden stukken’, in: Algemeen Handelsblad, 25-6-1908 (avondblad). 148. Zie bijv. Dordrechtsche Courant, 15-5-1908 (middaguitgave) en Dordrechtsche Courant, 19-5-1908 (avonduitgave). 149. Circulaire Vereeniging Elckerlyc. (tin 990253) 150. Voor de eerste categorie was het minimale bedrag vastgesteld op honderd gulden per jaar of duizend gulden ineens, terwijl men voor twintig gulden per jaar kunstlievend lid kon worden. 151. Verder Naeff, Prins, Robbers, Aletrino, Van Deyssel, Van Looy, De Meester en Maria Viola. 152. Boutens in een brief aan Prins, ongedat., 1908; geciteerd in De Clerck, Uit het leven van P.C. Boutens, p. 95. 153. De toonkunstenaar Anton Averkamp zat erin, de architecten K.P.C. de Bazel en H.P. Berlage, de dichters Willem Kloos en Hein Boeken, de tekenaars en schilders Willem Witsen en Jan Toorop, de Amsterdamse wethouder F.M. Wibaut en de schrijvers Ina Boudier-Bakker, P. van Moerkerken en Adriaan van Oordt. De toneelwereld werd vertegenwoordigd, naast het echtpaar Royaards, door Herman Heijermans, H. de Boer en Josine Simons-Mees – echtgenoot Leo was ook lid. En verder nog: prof. dr. W. Vogelsang, Sara de Swart en mr. P.J. van Wijngaarden. 154. Verkade aan Naeff, 16-7-1908. (lm n.122 b.2) 155. Prins aan Robbers, 28-7-1908. (lm p.877 b.1) 156. Zie brief Naeff aan Prins, 14-7-1908. (lm) 157. Dit stuk, waarin Vondel het probleem van de zondeval theologisch trachtte te funderen, was in godsdienstige kringen discuta-
573
bel geweest en daarom nooit opgevoerd. In 1852 had de Amsterdamse Rederijkerskamer Achilles een eerste voorstelling gegeven, waarbij de heren in rok optraden. Zie H.A. Wage,‘Inleiding’ bij J. van Vondel, Adam in ballingschap, p. 7-9. 158. Royaards aan Prins, 7-7-1908. (lm p.877 b.2) 159. Dat leescomité had Royaards’ aanvankelijke keuze voor een openingsstuk, een toneelspel van Samuel Goudsmit, om kwalitatieve redenen verworpen. Zie brief Prins aan Naeff, 6-8-1908. In zijn regie van Adam heeft Royaards zich mogelijk laten leiden door de opvattingen van André Jolles over het ‘zeggen’ van verzen. Zijn opvoering zou meer ‘statisch’ dan ‘dramatisch’ worden. Zie Albach,‘De toneelvernieuwing begon met een Vondelvoorstelling 1887-1898’. 160. d.B.,‘Willem Royaards als leider van een nieuw tooneelgezelschap’, in: De Hofstad 10, nr. 28, 11-7-1908. 161. Naeff aan Prins, 14-7-1908. (lm) 162. Nell Bronger bezocht de tekenacademie in Rotterdam en was enige tijd verbonden aan de Amsterdamse school voor Kunstnijverheid, waar zij lesgaf in kostuumkunde. 163. Recensie Adam in ballingschap, in: Dordrechtsche Courant, 5-9-1908 (avonduitgave). 164. Naeff aan Prins, 7-9-1908. (lm) 165. Stellwagen,‘De opvoering van J.v.d. Vondel’s “Adam in ballingschap”, door “Het Tooneel”’, in: De Amsterdammer, 6-9-1908, nr. 1628, p. 7. 166. Naeff aan Prins, 7-9-1908. (lm) 167. Brom,‘Het succes van “Adam in ballingschap”’, p. 229. 168. Naeff aan Mijnssen, ongedat. [ws. eind maart, begin april 1920]. (lm) 169. Informatie Adam-receptie gebaseerd op Brom,‘Het succes van “Adam in ballingschap”’. Broms artikel werd door de nrc (3-5-1911, avondblad) gerelativeerd met de constatering dat deze krant al onmiddellijk positief over Adam geschreven had. Dat neemt niet weg dat veel andere recensies niet positief waren.
574
Noten iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
Inderdaad had Craig Adam in ballingschap bezocht, in Rotterdam. Prins en Boutens waren er ook en ontmoetten hem na afloop in Royaards’ kleedkamer. Craig vond de voorstelling ‘zeer merkwaardig’, en dit laatste moet wel positief bedoeld geweest zijn. Tot drie uur in de ochtend soupeerde het gezelschapje vervolgens, op invitatie van Royaards en vergezeld van Jacqueline, in ‘Weimar’. Daar kwam het gesprek op Verkade. Volgens Prins was Craig niet bijster over hem te spreken: ‘A good boy but an amateur.’ Dat er een partij was die Verkade boven Royaards stelde, verbaasde Craig. Aldus Prins, die dit alles triomfantelijk aan Robbers overbriefde op 7 september. 170. Kloos,‘Literaire Kroniek’ ii, in: De Nieuwe Gids 23 (1908), p. 1176-1180. Citaat p. 1180. 171. Stokvis,‘Tooneel/Een terugblik’, p. 185. 172. Naeff aan Prins, 14-9-1908. (lm) 173. Naeff aan Prins, ongedat., poststempel 11-4-1908. (lm) 174. Prins aan Naeff, 19-2-1909. (lm p.877 b.1) 175. Zij doelt op de toneeldeskundige M.G.L. van Loghem en de acteurs P.D. van Eysden en N. de la Mar. Naeff zinspeelt op de problemen die Bouwmeester met de Raad van Beheer van de kv Het Nederlandsch Tooneel had na zijn terugkeer van optredens in Indië. Naeff zou in 1910 zitting nemen in een comité dat voor een lijfrente voor Bouwmeester ijverde. 176. ‘Persoonlijkheden’, in: Algemeen Handelsblad, 15-2-1908. 177. Toespeling op de idealistische kolonie Walden, waar onder meer eigen groente en fruit werd verbouwd. Dit quasi-engagement in het ‘p.s.’ is een sneer van Naeff richting Van Eeden c.s.; zij moest niets hebben van deze ‘maatschappijhervormers’. 178. De Meester aan Naeff, 21-3 [1908]. (lm m.401 b.1) 179. Naeff aan Mijnssen, 25-3-1908. (lm) Van haar contacten met Reinhardt in Berlijn heb ik geen sporen kunnen vinden in de Bibliothek der Hochschule für Schauspiel-
kunst ‘Ernst Busch’, noch in het archief van het Deutsches Theater Berlin, noch in het Archiv Darstellende Kunst der Akademie der Künste. Met dank aan Kirsten Hoferer, Hans Rübesame en Stephan Dörschel. 180. Az ördög (De duivel) (1907), een cynisch stuk van de Hongaarse toneelschrijver Ferenc Molnár. 181. Naeff aan Mijnssen, 4-1-1915. (lm) 182. Van Aristophanes bleven elf komedies bewaard. 183. Naeff aan Prins, 16-3-1908. (lm) 184. Arthur Eloesser was van 1913 tot 1920 plaatsvervangend directeur van het Berlijnse Lessing-Theater, schreef een gezaghebbende Duitse literatuurgeschiedenis (1930-1931) en een biografie over Thomas Mann (1925). Na de machtsovername van Hitler werkte hij noodgedwongen voor de Jüdische Rundschau. 185. Zie Robbers aan Prins, 25-3-1908. (lm r.543 b.1) 186. Zie Zo was het ongeveer, p. 67-68. 187. Zie Naeff,‘Tooneel 1907-1908’, in: Dordrechtsche Courant, 1-6-1908 (avonduitgave). 188. Zie Goedkoop, Geluk, p. 253-267. 189. Recensie Uitkomst in Dordrechtsche Courant, 11-12-1907 (middaguitgave). 190. Naeff aan Mijnssen, 27-1-1908. (lm) 191. Naeff aan Becht, 23-1-1901. (Archief H.J.W. Becht, uva) 192. Recensie van S. Falkland, Kinderen, drie tooneelstudies, in: Den Gulden Winckel 3 (1904), nr. 6, 15-6-1903, p. 103-104. Citaat p. 103. 193. Naeff aan Mijnssen, 16-1-1905. (lm) 194. Recensie ‘Allerzielen’ in: Dordrechtsche Courant, 5-4-1905 (avonduitgave). 195. Beide citaten Naeff aan Mijnssen, 25-21908. (lm) 196. Heijermans aan Naeff, ongedat. [april 1908]. (lm h.6131 b.1) 197. ‘Herman Heijermans’, herdenkingsrede 22-11-1949, p. 14-15. Naeff noemt in deze rede geen jaartal, maar uit een combinatie van gegevens meen ik dat haar anekdote in 1908 geplaatst kan worden.
198. Naeff aan Mijnssen, 27-5-1908. (lm) 199. ‘Tooneel 1907-1908’, in: Dordrechtsche Courant, 1-6-1908 (avonduitgave). 200. Recensie in Dordrechtsche Courant, 17-2-1909 (middaguitgave). 201. Naeff aan Robbers, 1-2-1912. (lm) 202. Van Deyssel,‘Nederlandsche letterkunde van den tegenwoordigen tijd; Top Naeff’. 203. Naeff aan Prins, 6-5-1908. (lm) 204. Het boek verscheen in 1908 bij Concordia Deutsche Verlags-Anstalt. 205. Citaten uit resp. R. Sandek,‘Meine Kriegstage’, in: Berliner Lokal-Anzeiger, 28-2-1909; E. Steiger in Hamburger Fremdenblatt (1909, knipsel in lm); Schlesische Zeitung (ongedat. knipsel in lm). 206. Naeff aan Prins, 24-7-1908. (lm) 207. Dit leidde tot een ‘adres’ van de vvl aan de Tweede Kamer, waarin opnieuw om aansluiting van Nederland bij de Berner Conventie werd gepleit. Pas vanaf 1912 echter zou dit gerealiseerd worden. 208. De aanwezige Van Looy, Boutens en Prins zouden er zitting in nemen, Mijnssen en Robbers moesten nog worden gevraagd. Zie notulen bestuursvergadering Vereeniging Elckerlyc, 14-11-1908 (tin 990253). Naeff schreef op 16-11-1908 een brief aan Mijnssen met het verzoek toe te treden tot de commissie. (lm) 209. Zie Prins aan Robbers, 26-11-1908. (lm p.877 b.1) 210. Dekking aan Naeff, 4-10-1908. (lm d.285 b.1) 211. Prins aan Robbers, 29-11-1908. (lm p.877 b.1) 212. Mercadet (1838) van Honoré de Balzac. 213. Prins aan Naeff, 21-11-1908. (lm p.877 b.1) 214. De kwalificaties ‘meesterlijk’ en ‘alle genegenheid’ in Naeff aan Prins, 17-11-1908. (lm) 215. Naeff aan Prins, ongedat. [eind oktober 1908]. (lm) 216. Van Looy aan Prins, ongedat., poststempel 25-11-1908. (lm l.781 b.1) 217. Zie Prins aan Robbers, 26-11-1908. (lm p.877 b.1)
575
218. Naeff aan Prins, 17-11-1908. Volgende citaat idem, 29-12-1908. (lm) 219. Zie bijv. E. Rijpma, Jonge kracht; Nieuw leesboek voor de lagere en middelklassen van inrichtingen voor hooger, middelbaar en voortgezet lager onderwijs i, Amsterdam, 1930, p. 88-94, en H.J.M.F. Lodewick/N.T.M. de Vrede, Leesavontuur i, ’s-Hertogenbosch, z.j. [1968], p. 258-263. Voor de sociale rector in dit verhaal stond voor Naeff dr. Kiewiet de Jonge model. Zie ‘Top Naeff zestig jaar’, in: Dordrechtsch Nieuwsblad, 19-3-1938. 220. Bespreking van een optreden voor het Nut te Rotterdam op 23-1-1908 in Dordrechtsche Courant, 24-1-1908 (middaguitgave). 221. ‘Emplettes’. In: Oogst, p. 156-172. Citaat p. 172. 222. G. v.[an] E.[ckeren], recensie in Den Gulden Winckel 7 (1908), nr. 11, 15-11-1908, p. 168. 223. Volgens Boutens had Top het huis cadeau gekregen van haar vermogende oudoom Simon van Gijn. Zie Prins aan Robbers, 123-1910. (lm p.877 b.1) Adres: Johan de Wittstraat 21, later 25, thans nummer 33. 224. Naeff aan Prins, 11-5-1909. (lm) 225. Naeff aan Robbers, 5-5-1909. (lm) 226. Recensie in Dordrechtsche Courant, 12-1-1909 (middaguitgave). 227. Naeff aan Robbers, ongedat., poststempel 25-2-1909. (lm) 228. Het blijspel Le mariage de Figaro of La folle journée van Pierre-Augustin Caron de Beaumarchais dateert van 1784. Het stuk is een vervolg op Le Barbier de Séville uit 1775. 229. Naeff aan Prins, 20-2-1909. (lm) In 1911 zou De schoonzoon van mijnheer Poirier in druk verschijnen bij de Wereldbibliotheek. 230. Zie Prins aan Robbers, 2-3-1909. Volgende citaten idem, resp. 15-3-1909, 4-4-1909 en 4-5-1909. (lm p.877 b.1) 231. Royaards aan Prins, ongedat. [9-11-1908]. (lm p.877 b.2) 232. Royaards-Sandberg aan Prins, ongedat. [december 1909]. (lm p.877 b.2) 233. Zie Naeff aan Mijnssen, 2-3-1928. (lm) 234. Zie Naeff aan Prins, 16-3-1909. Volgende
576
Noten iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
citaten idem,‘Paschen [12-4-]1909’; 29-41909; 29-4-1909; 28-7-1909. (lm) 235. Dat voorjaar escaleerden ook nog de permanente spanningen tussen Royaards en zijn eveneens eigenzinnige administrateur Stumpff, waarna de laatste ontslag nam. Stumpff had slecht gefunctioneerd. Zo had hij eind 1908 Heijermans toegezegd dat de nv Het Tooneel Schakels zou gaan spelen, terwijl het leescomité besloten had dat niet te doen. Spanningen met Heijermans, die de toegezegde ƒ 250,opeiste, waren het gevolg. Zie Prins aan Robbers, 25-12-1908. (lm p.877 b.1) en Naeff aan Prins, 3-1-1909 (foutief gedateerd 1908). (lm) Paul Rijkens, die voorbeeldig de zorg gedragen had voor het garantiefonds van Warenar, werd Stumpffs opvolger. Bijna een jaar lang zou de pas twintigjarige Rijkens zijn taak vol toewijding uitoefenen. Hij had de zorg voor de salarissen voor 140 man, het bespreken van hotels voor voorstellingen buiten de stad en nam ’s avonds de financiële opbrengst mee naar huis om ver na middernacht de kas op te maken. Toen Royaards midden in het seizoen ziek werd en voor herstel naar Italië vertrok, bestierde Rijkens de hele nv in zijn eentje. Zie Rijkens, Handel en wandel, p. 18-21. 236. Dit optreden vond plaats in het kader van het Vlaamsche Geneeskundig en Wetenschappelijk Congres. 237. Naeff aan Robbers, 24-9-1909. (lm) 238. Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 115. 239. Naeff aan Prins, 7-7 1909. (lm) 240. Prins aan Robbers, 28-1-1910. (lm p.122 b.1) 241. Prins aan Robbers, 31-3-1910. (lm p.877 b.1) 242. Heyblom, Spelend door het leven, p. 47. 243. Deze citaten uit Prins aan Robbers, 28-11910. (lm p.877 b.1) Overigens toonde Prins zich in andere brieven minder een moraalridder. Zo prees hij in een brief van 15-121911 Robbers ‘een lief kamermeisje’ aan en schreef hij na een vakantie, op 8-8-1913: ‘De tijd van avonturen en vrije-liefdesuitingen is nu weder voor ons voorbij en wij zijn op
nieuw in de banden van echt en familieleven gekluisterd.’ Beide brieven in lm (p.877 b.1). 244. Royaards-Sandberg aan Naeff, ongedat., poststempel 10-8-1907. (lm n.122 ng) 245. ‘Herman Robbers’ nieuwe boek’, in: Den Gulden Winckel 14 (1915), nr. 2, 15-2-1915, p. 25-27. Citaat p. 26. 246. Prins aan Robbers, 2-3-1908. (lm p.877 b.1) 247. Het is niet bekend of Royaards zelf Naeffs brieven vernietigd heeft, of dat dit na zijn dood gebeurd is – in dat geval dan waarschijnlijk door Jacqueline. 248. De stille getuige, p. 37. 249. Tonio Kröger, Berlijn, 1928, p. 9. 250. Naeff aan Robbers, 26-10-1926. (lm) 251. Naeff aan Mijnssen, 23-4-1907. (lm) 252. Zie Naeff aan Robbers, ongedat., poststempel 2-1-1911. Volgende citaat idem, 29-1-1910. (lm) 253. Naeff aan W. van Hooff-Gualthérie van Weezel, ongedat., poststempel 31-10-1911. (Coll. M. Stuiveling-van Vierssen Trip) 254. Informatie over Wim van Rhijn in gesprek met A. van Rhijn, kleinzoon van Wims broer Gustaaf. (9-10-2009) 255. Naeff aan Prins, 20-2-1909. (lm) 256. Naeff aan N. Naeff, 8-2-1935. 257. Ameye aan Naeff, ongedat. [30-9-1912]. (lm n.122 b.2) 258. Gesprek met Gilberte Vleesenbeek, 24-72003. 259. Naeff aan Van Looy-van Gelder, 30-4-1907. (Coll. St. Jac. van Looy in Frans Halsmuseum, Haarlem) 260. Naeff aan Prins, 25-5-1911. (lm) 261. Naeff aan Robbers, 29-1-1910. (lm) 262. Twee tooneelspeelsters, p. 13. 263. Kitty de Josselin de Jong, auteur van gedichten, verhalen, romans en vertalingen, had een jarenlange relatie met de getrouwde r.-k. politicus Herman Schölvinck. De Josselin de Jong zal verderop in deze biografie uitvoeriger ter sprake komen. In enkele gesprekken die ik met haar voerde in de tweede helft van de jaren tachtig vertelde zij mij over Top Naeff, die
haar in vertrouwen over haar grote liefde Royaards had verteld. Kitty de Josselin de Jong sprak daarbij niet over haar eigen relatie met Schölvinck. 264. Naeff aan Prins, 23-1-1910. (lm) 265. Zie Naeff aan Robbers, 29-4-1910 (lm), waarin zij schrijft over een ontmoeting van Royaards met de ‘ravissante’ Marie Ontrop-Breugelmans, echtgenote van de Vlaamse musicus, muziekrecensent en dichter Lodewijk Ontrop. 266. Zie Naeff aan Robbers, 11-5-1910. (lm) 267. Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 116. 268. Zo meent Jacqueline Royaards ten onrechte dat zij en Willem kennismaakten met Top Naeff in Rotterdam, door de vertoning van de Warenar. Zij hadden elkaar echter door de Zomerspelen leren kennen. De betrekkelijke corpulentie van Naeff dateert uit latere jaren en niet uit de periode waar Jacqueline Royaards op doelt. Een formulering als ‘Er gingen vele jaren voorbij’ suggereert een lange tijd, maar besloeg in werkelijkheid hooguit vijf, zes jaar. 269. Naeff aan Prins, ongedat. [23-11-1909]. (lm) 270. Naeff aan Van Ammers-Küller, 6-9-1920. (lm) 271. Naeff aan Robbers,‘oct’. Als jaartal is toegevoegd ‘1915’, maar de brief moet wel uit 1914 dateren. (lm) 272. Naeff aan Prins, 11-5-1909. (lm) 273. Zie Naeff aan Prins, 8-12-1910. (lm) 274. De dochter, haar roman uit 1905. 275. Stokvis,‘Terugblik’, p. 105. 276. L.G. Kortenhorst,‘Overzicht van het speelseizoen 1909-1910’, p. 392-393. 277. Recensie De Barbier van Sevilla in Dordrechtsche Courant, 1-3-1910 (middaguitgave). 278. Recensie Adam in ballingschap in Dordrechtsche Courant, 24-11-1909 (middaguitgave). 279. Zie Naeff aan De Bom, 7-12-1909. (amvc n.122/b) 280. Naeff aan Prins, 14-12-[1909]. Volgende citaten idem, ongedat., poststempel 27-101909. (lm) 281. Er is wel beweerd dat de Lochemse Françoise van Nagell model gestaan heeft
577
voor Liesbeth. Zie brief J. van Oosten aan Naeff, 15-3-1949. (lm n.122 b.2) 282. Naeff maakte nooit een schema voor haar werk, maar begon ‘gewoon’ te schrijven. Later schaafde zij dan eindeloos aan haar teksten. 283. Zie Naeff aan Prins, 22-9-1910. Volgende citaten idem, 12-3-1910 en 20-5-1910. (lm) 284. Behalve Naeff, Prins, Robbers, Van Looy, Van Deyssel en Boutens zaten nu ook schrijver P. van Moerkerken als tweede secretaris en schilder en schrijver over kunst W.A. van Konijnenburg als gewoon lid in dat bestuur. 285. De scheiding werd uitgesproken op 22-41910, het huwelijk met Enny Vrede werd gesloten op 21-5-1910. 286. Naeff aan Prins, 20-1-1910. Volgende citaat idem, 29-3-1910. (lm) 287. Prins aan Robbers, 26-11-1909. (lm p.877 b.1) 288. Zie Prins aan Robbers, 1-12-1909. (lm p.877 b.1) 289. Zie Naeff aan Bouberg Wilson, ongedat., bewaard in map ‘Diverse stukken 1910’ in Archief Toneelschool (tin). 290. Streuvels aan De Bom, 12-4-1910, in: Smits, “Een aardig bundeltje brieven”, dl. 1, p. 389. 291. Zie noot 45. 292. De hier gebruikte citaten zijn uit deze (ongedateerde, maar van november 1938) lezing. 293. Alberdingk Thijm aan Naeff, 24-10-1909. (lm a.245 b.1) 294. Naeff aan Prins, 5-5-1910. (lm) Van Deyssel schreef voor zover mij bekend geen artikel over De tweelingen. 295. Fritz, Freiherr von Ostini schreef onder meer de kinderverhalenbundel Grosses und kleines (1888). Der kleine König was eigenlijk meer tekst bij prachtige platen van de gerenommeerde Duitse kunstenaar Hanns Pellar. Deze was ‘Meisterschüler’ van jugendstilkunstenaar Franz von Stuck en lid van de befaamde Darmstädter Künstlerkolonie. Hij illustreerde voor o.m. Simplicissimus en Jugend.
578
Noten iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
296. Zie Naeff aan Prins, 20-5-1910. (lm) 297. Prentbriefkaart Naeff aan A. Naeff-Vriesendorp, ongedat., poststempel 24-6-1910. Volgende twee citaten idem, poststempels 16-6-1910 en 14-6-1910. (lm n.122 ng) 298. Zo was het ongeveer, p. 65. 299. Citaten uit: ‘Een indruk van het Oberammergauer Passionsspiel’, p. 160-168. 300. Naeff aan Robbers, 13-11-1912. Volgende citaat idem, 3-7-1909. (lm) 301. Lezing Brussel, 1938. (lm n.122 h.1) Ook het volgende citaat is uit deze lezing. Zie ook ‘Top Naeff te Brussel gehuldigd’, in: Het Vaderland, 16-11-1938 (avondblad). 302. Naeff aan Robbers, 15-9-1910. (lm) 303. Heijermans-Jurgens veronderstelt in Herman Heijermans’ laatste levensjaar (p. 35) dat Naeff in het schuurtje ging werken omdat haar man zo weinig interesse voor haar werk had. Dat laatste is waar, maar ik neem aan dat het niet dit was wat Top Naeff haar intrek in de kolenschuur liet nemen. 304. Naeff aan Prins, 22-9-1910. (lm) 305. Lezing ‘De Nederlandsche letterkunde’. (lm n.122 h.1) 306. Naeff aan Robbers, 12-7-1910. (lm) 307. Zie Carelsen, Ik heb ze gekend, p. 64. 308. Suèr, Goden van de engelenbak, p. 77. 309. ‘Critisch overzicht van het speelseizoen 1910-1911’ [van de nv Het Tooneel], p. 162. 310. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 21-2-1924 (avondblad). Ook Albach (Willem Royaards, p. 12) trekt de opvatting dat Royaards er vooral op uit geweest zou zijn ‘kleine Royaardsjes te maken’ in twijfel. 311. Een van de ‘Tooneel-anecdoten’, in: Bataviaasch Nieuwsblad, 25-7-1914. 312. G. Oznowicz, Bonjourrr allemaalll!, p. 55. 313. Herinnering Else Mauhs in Harten, Else Mauhs, de ontvoering van een legende, p.136. 314. Broedelet, Tien tooneel-portretten, p. 65-66. 315. Ongedateerd knipsel van artikel door ‘W.S.’. 316. Naeff aan Prins, 12-3-1911 (ongedat., en later onjuist voorzien van datum 12-12-11). (lm) 317. Prins was geïrriteerd door Royaards’
onvriendelijke houding jegens hem, volgens hem gegroeid doordat Prins de nv Het Tooneel niet financieel gesteund had. Zie brief Prins aan Robbers, 26-3-1911. (lm p.877 b.1) Toen hij later hoorde over de penibele financiële toestand van de Royaardsen stemde hem dat milder.‘’T zijn sukkels, en tegenover zoo’n toestand van misère is mijn boosheid over GdV’s houding tegenover mij weggegaan,’ schreef hij Robbers op 20-4-1911. (lm p.877 b.1) Uiteindelijk kon hij door zakelijke beslommeringen tóch niet op de feestavond aanwezig zijn. 318. Prins aan Robbers, 20-4-1911. (lm p.877 b.1) 319. Zie Prins aan Van Deyssel, 20-4-1911, in: De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel, p. 321. 320. ‘De 100e voorstelling van Lucifer’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 29-4-1911 (ochtendblad). 321. Zie Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 197. 322. ‘Critisch overzicht van het speelseizoen 1910-1911’ [van De Hagespelers], p. 177. 323. Recensie in Dordrechtsche Courant, 18-1-1910 (middaguitgave). 324. Zie bijv. recensie Candida en Hoe hij loog tegen haar man, in: Dordrechtsche Courant, 1810-1910 (middaguitgave). 325. Naeff aan Prins, 19-6-1911. (lm) 326. Zie Mijnssen,‘Tooneelbeschouwingen naar aanleiding van het Amsterdamsche speelseizoen 1910/11’, p. 8-9. Niet alleen krijgen de voorstellingen van Verkade hierin veel meer ruimte, over diverse aspecten van Royaards’ stukken oordeelt Mijnssen meer of minder negatief, waarbij zijn opvatting dat Vondels betekenis voor het toneel niet groot was ook een rol speelde. Mijnssen deelde dan ook niet in de vrij algemene euforie over Lucifer. 327. Hermann Bahr bewoog zich in geheel uiteenlopende kunstrichtingen als naturalisme, expressionisme, neoromantiek en symbolisme. Hij publiceerde in de Freie Bühne en werd in Wenen de leider van de
groep symbolisten Jung Wien. In 1918 werd hij directeur van het Weense Burgtheater. Bahr publiceerde vele kritische essays en werd beschouwd als een van de leiders van de moderne richting in Oostenrijk. Met zijn toneelstuk Das Konzert verwierf hij grote bekendheid. 328. Naeff aan Mijnssen, 27 [?]-9-1918. (lm) 329. Naeff aan Robbers, 3-12-1912. (lm) 330. Gegevens over de vergaderingen van de vvl en het Verbond van Nederlandsche Kunstenaarsvereenigingen in Archief vvl v.3755.17. (lm) Zie ook inventaris archief vvl van S. Hoogervorst, p. 24. 331. De Commissie van Toezicht en Beheer hield zich in het algemeen bezig met o.m. de benoeming van leraren, examendata en onderwijsmateriaal, waaronder te behandelen stukken. Zie map ‘Toneelschool’/Correspondentie leraren 19211932. Overgangsexamens werden gehouden ten overstaan van de Commissie, die een stevige vinger in de pap had. (Map ‘Toneelschool’, Correspondentie leraren nr. 041-048 en ‘Reglement op de Tooneelschool’ in map ‘Toneelschool’ nr. 052A-052b, tin) 332. Naeff aan Prins, 5-11-1911. (lm) 333. Zie Naeff aan Mijnssen, 16-6-1911. (lm) Haar lezingen bevatten overigens doorgaans hetzelfde repertoire: een fragment uit De stille getuige, de verhalen ‘Muziek’ en ‘’n Bof’ uit Oogst, een fragment uit In den dop, haar ‘Een versje voor kinderen’ en het ‘dramatisch fragment’ Esther, naar het Duits van Franz Grillparzer. Zie bijv. het programma van haar voordrachtavond in sociëteit De Eendracht in Winterswijk, op 14 december 1911. 334. Naeff aan Prins, 13-9-1911.Volgende vier citaten idem. (lm) 335. Eerste bewaard gebleven brief met deze aanhef van 23-11-1911. (lm) 336. Zie Naeff aan Prins, 26-3-1911. Volgende citaat idem, 25-5-1911. (lm) 337. De afleveringen werden gepubliceerd in Groot Nederland ix (1911), p. 509-548, 678-
579
719 en idem x (1912), p. 76-124, 155-205, 308-380, 429-488, 567-631. 338. Naeff aan Prins, 23-11-1911. (lm) De brief van Van Nouhuys is niet teruggevonden. 339. Citaat in H.G. Cannegieter,‘Top Naeff’, in: Morks- Magazijn 32, p. 118. 340. Benjamin Rabier tekende onder meer dierenkarikaturen en werd vooral bekend om zijn eend Gédéon. Hij werkte mee aan bladen als La jeunesse illustrée en Les belles images. Zijn boek Tintin Lutin inspireerde Hergé tot diens ‘Tintin’ (‘Kuifje’). Le cirque Harry-Koblan dateert van 1910. 341. Jo Zwartendijk was o.m. kunstrecensente voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant en vertaalster. 342. Naeff aan Prins, 1-9-1911. (lm) 343. Dekking in zijn speech bij de huldiging van Royaards in Rotterdam, op 8-2-1912. Citaat in: ‘Het jubileum van Willem Royaards’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 92-1912 (ochtendblad). Zie bijv. ook ‘Royaards te Haarlem’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 29-2-1912 (ochtendblad). 344. Zie ‘Royaards te Groningen’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 28-2-1912 (avondblad). 345. Frits Lensvelt had niet alleen de decors voor Warenar ontworpen, maar er ook een klein rolletje in gespeeld. Hij en Nell Bronger hadden elkaar bij Warenar leren kennen. 346. Zie Barbarossa, Barbarosserie, p. 127; Albach, Drie eeuwen ‘Gijsbreght van Aemstel’, p. 120124; Paap, Alphons Diepenbrock (p. 160), schrijft dat deze Gysbreght ‘nog steeds als een datum van belang genoteerd’ staat. 347. De Amsterdammer, 19-1-1918. 348. Zie Naeff aan C. Ameye, ongedat., poststempel 14-2-1912. (Archief familie Ameye, Ronse) 349. Naeff aan W. van Hooff-Gualthérie van Weezel, ongedat., poststempel 30-3-1912. (Coll. M. Stuiveling-van Vierssen Trip) 350. Cornélie van Oosterzee was de eerste Nederlandse componiste die werken voor
580
Noten iii De Dordtsche Kenau (1907-1912)
groot orkest schreef. Zij schreef onder meer het muziekdrama Nordische Fantasie en het oratorium Das Gelöbnis. 351. Zie brief Naeff aan Eloesser, 5-4-1913. (lm) 352. Over de vertaalkwestie zie Van Oosterzee aan Naeff, 26-3-1912 en 18-4-1912 (lm n.122 b.2) en Naeff aan Robbers, 8-1-1912, 16-101912, 3-12-1912, ongedat. [december 1912]. (lm) 353. Zie Naeff aan W. van Hooff-Gualthérie van Weezel, ongedat., poststempel 20-1-1912. (Coll. M. Stuiveling-van Vierssen Trip) 354. Zie Naeff aan Prins, 15-1-1912. (lm) Het feuilleton ‘liep’ vanaf 29 november 1911. Couperus stuurde haar telkens – niet bewaarde – prentbriefkaarten uit zuidelijke oorden met ‘hartelijke woorden’ over de laatstverschenen aflevering. (Zie Zo was het ongeveer, p. 61) 355. Voor de poort, in: Groot Nederland x (1912), p. 631. 356. De laatste opmerking geeft overigens aan hoe men blijkbaar in die tijd Margot Scharten tot de ‘hogere’ literatuur rekende, terwijl waarschijnlijk nu geen verschil tussen haar en Thérèse Hoven gezien zou worden. 357. Informatie in ongedateerde brief mevr. J. van der Lof-van Rhijn aan G. Vaartjes (november 2008). 358. Zie Prins aan Robbers, 3-4-1910. (lm p.877 b.1) 359. Naeff aan Prins, ongedat., poststempel 3-11908. (lm) 360. Verwijzing naar De Heilige Tocht, de roman waar Prins toen aan werkte en die in 1913 zou verschijnen. 361. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 29-8-1912 (avondblad). 362. Naeff aan Prins, 29-7 1912. Volgende citaat idem, 31-7-1911. (lm) 363. Citaat uit ongecorrigeerde versie Zo was het ongeveer. (lm n.122 h.1) Niet lang na thuiskomst kreeg Naeff het bericht van het onverwachte overlijden van haar nichtje Alda Reyneke van Stuwe-Naeff in Londen.
Die stierf op 20 september 1912 op dertigjarige leeftijd, drie dagen na de geboorte van haar eerste kind, Hans. 364. Naeff aan W. van Hooff-Gualthérie van Weezel, ongedat., poststempel 5-12-1914. (Coll. M. Stuiveling-van Vierssen Trip) 365. Voor de poort, p. 121. De volgende citaten resp. p. 275, 259, 97, 357, 333. 366. Recensie De candidaat der s.d.a.p., in: Dordrechtsche Courant, 24-1-1911 (middaguitgave). 367. Zie Naeff aan Prins, ongedat. [moet eind september 1912 zijn]. (lm) 368. Naeff aan Robbers, ongedat. [2-11-1912]. (lm) 369. Buysse aan Naeff, 7-12-1912. (lm b.9962 b.1) 370. Boeken aan Naeff, 12-12-1912. (lm b.663 b.1) Boeken zou een bespreking van Voor de poort publiceren in De Nieuwe Gids 28 (1913), januari 1913, p. 134-137. 371. Boudier-Bakker aan Naeff, ongedat., poststempel 13-11-1912. (lm n.122 ng) 372. Robbers’ bespreking in Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 22 (1912), december 1912, p. 483-485. Een anonieme recensent in een ongedateerd knipsel typeerde Liesbeth in de rubriek ‘Onze leestafel’ expliciet als ‘een pathologisch geval’. 373. Korte bespreking van W. Merkelbeek in knipsel zonder bronvermelding (lm) 374. Recensie in De Tijdspiegel 70 (1913), p. 97-99. Citaten p. 98. 375. Coster aan Naeff, 29-10-1912. (Geciteerd uit Coster, Verzamelde werken (Brieven 1905-1930), p. 81) 376. Zie bijv. Walch, Groot Nederland 11 (1913), p. 370-381; Haspels, Onze Eeuw, mei 1913, p. 265-272; Schrijver, Ons tijdschrift 18 (1913), september 1913, p. 692-705. 377. C. Ameye aan Naeff, ongedat. (lm n.122 b.2) 378. Naeff aan Coster, 2-5-1926. (lm) Over Voor de poort: G. Vaartjes,‘De ingedamde passie van Liesbeth van Landschot – en van Top Naeff’.
iv Mevrouw Von Stein (1912-1921) 1. 2.
3.
4. 5. 6. 7. 8.
9. 10.
11. 12.
13. 14.
15.
Naeff aan Robbers, 12-12-1912. (lm) Nicolaas Jan Erzey was geboren in Leeuwarden. In zijn jonge jaren had hij deel uitgemaakt van de omgeving van kroonprins Willem, de zoon van Willem iii. De jonge prinses Wilhelmina had hij leren paardrijden. Hij was in Dordrecht militiecommissaris. Erzey had een enorm relationeel netwerk in de hogere kringen. Zijn eerste vrouw was Catharina Helena Roelanda Tegelberg, zijn tweede Louise Josephine Sigismunde Greve, weduwe van Jelle Meinesz. Boudier-Bakker aan Naeff. (lm n.122 ng) Naeff aan A. Erzey-Vriesendorp. (lm n.122 ng) Naeff aan Prins, 4-4-1913. (lm) Onder meer ‘Debutanten’, in nrc, 4-5-1913 (ochtendblad). Het leven 8 (1913), nr. 26, 24-6-1913, p. 818 plaatste een foto van het gezelschap op de binnenplaats van het Muiderslot. Top Naeff is letterlijk het middelpunt, zittend middenin op de eerste rij, tussen Frans Bastiaanse en Van Looy in. Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 98. ‘“Oedipus”, te Sonsbeek; Open brief aan de critici van Nederland’, in Dramatische kroniek i, p. 5-6. Volgende citaat idem, p. 1. Naeff aan Prins, 30-8-1913. (lm) Recensie De meid/Feest van Heijermans, in: Dordrechtsche Courant, 18-6-1908 (middaguitgave). Recensie Roeping, door Jo van AmmersKüller, in: De Amsterdammer, 15-4-1916. Naeff aan Prins, 30-8-1913. (lm) De informatie over deze reis is gebaseerd op deze brief, die ook bestemd was voor Robbers. Alle citaten zijn uit deze brief. Emanuel Reicher speelde onder meer in Wenen, München en Hamburg. In Berlijn stichtte hij een school voor dramatische kunst. Over zijn dochter heb ik geen informatie kunnen vinden, wat Naeffs bondige
581
typering mogelijk bevestigt. 16. De Russische ballerina Anna Pawlowa maakte in 1907 haar eerste buitenlandse tournee. In 1909 werd zij eerste soliste bij Ballets Russes van Serge Diaghilev. Wereldberoemd werd haar ‘stervende zwaan’. 17. Prins aan Robbers, 23-9-1913. (lm p.877 b.1) 18. Naeff aan Prins, 4-11-1913. (lm) Het woord ‘ijsselijk’ gebruikt zij veelvuldig – en altijd verkeerd gespeld. 19. Zie Naeff aan Tielrooy, 14-9-1917. (lm) 20. Conrad Kickert (oorspronkelijk: Kikkert) was schilder en schreef kunstkritieken. Hij was in 1910 medeoprichter van de Moderne Kunstkring. 21. Naeff aan Prins, 1-12-1913. Volgende citaat idem, 21-2-1914. (lm) 22. Paul Hervieu schreef kritisch en pessimistisch over de adel en de bourgeoisie. Egoïsme en arrogantie zijn thema’s in zijn werk. Zijn werk werd tijdens zijn leven behoorlijk gewaardeerd, maar raakte na zijn dood snel in vergetelheid. 23. Robbers aan Prins, 27-1-1914. (lm r.543 b.1) 24. Naeff aan Robbers, 29-3-[1915?]. (lm) 25. Benjamin Jan Kouwer was lange tijd hoogleraar verloskunde en gynaecologie aan de ru Utrecht. Hij stond koningin Wilhelmina bij bij de geboorte van Juliana in 1909. 26. Elders in dit hoofdstuk zal ik mijn stelling met een brief van Ina Boudier onderbouwen. Zie p. 208. 27. Zie bijv. Naeff aan Prins, 21-2-1914. (lm) 28. Typering door Prins in brief aan Naeff, 16-4-1914. (lm p.877 b.1) 29. Naeff aan Prins, 23-11-1911. Volgende citaat idem, 8-11-1918. (lm) 30. ‘Herman Robbers’ nieuwe boek’, in: Den Gulden Winckel 14 (1915), nr. 2, 15-2-1915, p. 25-27. 31. Naeff aan Prins, 19-4-1914. (lm) 32. Albert Vogel was aanvankelijk beroepsmilitair, maar legde zich vanaf 1906 professioneel toe op de voordrachtskunst. In 1907 en 1912 maakte hij tournees door Indië – de laatste was een onderdeel van
582
Noten iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
33.
34.
35. 36.
37.
38. 39. 40. 41. 42.
43. 44.
45.
een uitgebreide wereldreis van 1912 tot 1914. Over Albert Vogel: C. de Westenholz, Albert Vogel; Voordrachtskunstenaar (18741933). Door H. van Gelder geciteerd in: ‘Onder geldmannen en bureaucraatjes’. Op dit artikel is ook de informatie over optreden in de tropen gebaseerd. Dit bekende zij later aan haar vriendin Kitty de Josselin de Jong, die het in een nietgedateerd gesprek aan mij, G.V., vertelde. Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 116. Volgende citaat idem, p. 115. Naeff aan Van Looy-van Gelder 30-4-1907. (Coll. St. Jac. van Looy in Frans Halsmuseum, Haarlem) Naeff aan A. Erzey-Vriesendorp, 21-6-1914. (lm n.122 ng) De beschrijving van de reis en het verblijf in Indië is, voor zover citaten geen andere bron vermelden, gebaseerd op Naeffs brieven aan haar moeder én Naeffs summiere ‘dagboek’, dat uit veertien dubbelzijdig beschreven cahierpagina’s bestaat. (lm n.122 h.2) Naeff aan A. Erzey-Vriesendorp, 23-6-1914. (lm n.122 ng) ‘Dagboek’. (lm n.122 h.2) Naeff aan A. Erzey-Vriesendorp, 30-6-1914. (lm n.122 ng) Zo was het ongeveer, p. 69. Naeff spreekt in haar brieven slechts over ‘Treub’, maar gezien de context moet zij wel de hoogleraar in de verloskunde en gynaecologie H. Treub bedoelen, en niet de econoom en minister M.W.F. Treub. H. Treub is onder meer belangrijk geweest voor de emancipatie van de gynaecologie in Nederland. J.A. van Hamel was al jong, in 1910, hoogleraar in het strafrecht in Amsterdam geworden. In 1917 en 1918 was hij Kamerlid. Naeff aan A. Erzey-Vriesendorp, 5-7-1914 [foutief gedateerd 5 juni]. (lm n.122 ng) Zie dagboek J.A. van Hamel, 12-7-1914. (Nationaal Archief, coll. J.A. van Hamel, toegangsnr. 2.21.081, coll. 179, inv.nr. 219) Zij zou dit later vertellen aan haar vrien-
46. 47. 48. 49. 50.
51. 52. 53. 54.
55. 56.
57.
58. 59. 60. 61.
62.
din Kitty de Josselin de Jong. Mededeling van de laatste in een gesprek met G. Vaartjes op 23 juni 1989. Naeff aan ‘de vrienden Robbers, Prins, Royaards’, 22-7-1914. (lm) Naeff aan A. Erzey-Vriesendorp, 27-7-1914. (lm n.122 ng) Zo was het ongeveer, p. 69. Volgende citaat idem, p. 69-70. Naeff aan De Josselin de Jong, 25-6-1939. Recensie Opzet en toeval, een blijspel van Harold Chapin door De Haghespelers, in: Dordrechtsche Courant, 20-1-1914 (avonduitgave). Naeff aan De Josselin de Jong, 5-8-1939. Naeff aan Mijnssen, 4-1-1915. (lm) Zo was het ongeveer, p. 70. Prins aan Robbers, 13-10-1914. (lm p.877 b.1) Zijn opmerking over de pantserforten betreft de beschieting van Antwerpen door de Engelsen. Naeff aan De Josselin de Jong, 25-6-1939. In Zo was het ongeveer (p. 70) schrijft Naeff dat zij in september vertrokken. Zij vergist zich. Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 116. Ook de volgende citaten/informatie van deze bladzijde. Prins aan Naeff, 31-1-1919. (lm p.877 b.1) Naeff aan Prins, 20-10-1914. (lm) ‘W.G. van Nouhuys’, in: Groot Nederland 12 (1914), dl. 2, p. 645. Zie voor de veranderingen bij De Amsterdammer Hartmans, De Groene van 1877, p. 48-62. ‘In mijn tijd’, in: Rijp en groen, p. 55. Hartmans in De Groene van 1877 dateert de herdenkingsuitgave t.g.v. 75 jaar Groene in 1951, wat vreemd is gezien de 75 jaar. Als jaar van uitgave is in de literatuuropgave conform de gegevens van de Koninklijke Bibliotheek 1952 aangehouden. Met dat ‘onuitwisbaar’ viel het wel mee: in het dagboek dat Van Hamel tijdens zijn reis bijhield, komt haar naam niet voor, hoewel hij andere passagiers wél noemt en beschrijft. Over het contact tussen Naeff
63. 64.
65. 66. 67. 68.
69.
70.
71.
en Van Hamel eind 1914 is verder niets bekend; correspondentie over haar medewerking aan De Amsterdammer ontbreekt. Ook in het Van Hamel-archief (Nationaal Archief, collectie J.A. van Hamel, toegangsnr. 2.21.081, coll. 179) is niets bewaard gebleven dat aan zijn hoofdredacteurschap herinnert. Hartmans, De Groene van 1877, p. 60. K.J.L. Alberdingk Thijm en F. Bastiaanse, ‘De Nieuwe Amsterdammer’, in: Mededelingen. Officieel Orgaan van den Bond van Noorden Zuid-Nederlandsche Letterkundigen, nr. 35, maart 1915. In dit nummer is de volledige brief van Wiessing, 12-12-1914, opgenomen. Zie Naeff aan Prins, 16-5-1915. (lm) De Amsterdammer, 23-5-1915. Zie bijv. haar brief van 6-4-1915 aan Prins. (lm) Zie over de samenwerking VerkadeHeijermans Verkade-Cartier-van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 225-239; Van der Woude, Eduard Verkade en het toneel, p. 112-118; Goedkoop, Geluk, p. 312-322. De eigenlijke titel luidde: His House in Order. Het stuk dateert van 1906. Pinero schreef onder meer kluchten en societystukken, waarin hij de victoriaanse dubbele moraal aan de kaak stelde. Over oorzaak en aanleiding van de beëindiging van de samenwerking VerkadeHeijermans bestaan verschillende versies. Verkade-Cartier van Dissel (Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 237-238) noemt een door Heijermans geprogrammeerde serie nieuwe voorstellingen van Nina, waar Verkade, wegens alle daaraan verbonden gereis, geen zin in had. Goedkoop (Geluk, p. 319-321, en vooral noot 39, p. 506) weerlegt dit en schetst een beeld van een steeds eisender Verkade – die overigens achter Heijermans’ rug om zijn heil elders trachtte te zoeken – met wie Heijermans niet meer werken kon. Zie voor details over deze ‘trust’ VerkadeCartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn
583
72.
73. 74. 75.
76. 77. 78. 79. 80. 81. 82.
83. 84.
85.
86. 87.
584
strijd voor een nieuw toneel, p. 268-275, en Van der Woude, Eduard Verkade en het toneel, p. 121-123. Over Verkades beweegredenen Nieuwe Rotterdamsche Courant, 3-4-1915 (avondblad). Zie Correspondentieblad (van de Nederlandsche Tooneelkunstenaars-Vereeniging) 3 (1915), nr. 8, okober. 1915, p. 18. Naeff aan Prins,‘Oudjaar 1914’. Volgende citaat idem, 8-6-1915. (lm) Naeff aan Prins, 6-4-1915. (lm) Balthazar Verhagen was de opvolger van S.J. Bouberg Wilson, die van 1881 tot 1915 directeur was. Zo was het ongeveer, p. 74. Zie bijv. Naeff,‘Tooneel 1911-’12’, in: Dordrechtsche Courant, 25-5-1912 (avonduitgave). Zie Naeff aan Prins, 11-10-1915. (lm) Prins aan Naeff, 27-5-1915. (lm p.877 b.1) ‘In memoriam’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 22-1-1916 (avonduitgave). Zie brief Van Hoytema aan Naeff, 5-2-1916. (lm n.122 b.2) Recensie C.P. Brandt van Doorne, Het onvermijdelijke [1912], in: Groot Nederland xi (1913), p. 745-749. Citaat p. 745. Naeff aan Prins, 18-7-1915. (lm) Naeff aan Robbers, 20-10-1915. (lm) Over de Lelie-redactie: zie correspondentie VeenNaeff in ljv kopieboek 36, p. 763, 774, 940, 949; film nr. 29. (lm coll. L.J. Veen) Naeff,‘Louis Couperus en de legende’, in: Over Louis Couperus, p. 64. Zie ook: Vaartjes, ‘Couperus op bezoek bij Top Naeff’. Kleeding en de man, p. 14-22. Dordrechtsche Courant, 19-6-1914 (middaguitgave). Dat Naeff inmiddels een naam als critica had opgebouwd blijkt o.m. uit het feit dat een populair tijdschrift als Panorama bij het artikel ‘Tooneelcritiek en tooneelspelersactie’ haar portret samen met van o.a. Barbarossa en Johan de Meester afdrukte met de formulering ‘enkele zeer bekende tooneelcritici’ (Panorama 1 (1913-1914), nr. 34, 18-2-1914). Barbarossa (ps. van J.C. Schröder) was hoofdredacteur en later medewerker van De Telegraaf, waar-
Noten iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
in hij zijn toneelbeschouwingen ‘Barbarosserie’ schreef. 88. F. Luns (red.), Het tooneel te Amsterdam. Dramatisch Jaarboek 1910, p. 325-329. Zie ook M. van Loggem, Inleiding tot het toneel, p. 119133, een studie van veel later datum waarin de auteur eisen aan de criticus stelt waaraan Naeff in grote lijnen eveneens voldeed: inzicht in opbouw van een stuk, de wenselijkheid zelf voor toneel geschreven te hebben, theoretische kennis van spel en regie, in staat zijn het werk van de regisseur te beoordelen, de wenselijkheid veel stukken over een lange periode te zien, zodat de criticus kan vergelijken. 89. Naeff aan Prins, 18-1-1917. (lm) 90. De Amsterdammer, 27-1-1917. 91. Recensie Jongejuffrouw Josette, m’n vrouw in: Dordrechtsche Courant, 30-10-1907 (middaguitgave). 92. ‘Willem Royaards 1887-1912’, in: Dordrechtsche Courant, 14-2-1912 (middaguitgave). 93. Recensie De opstandelingen in: Dordrechtsche Courant, 20-5-1911 (middaguitgave). 94. Recensie Silvia Silombra, in: Dordrechtsche Courant, 3-3-1909 (middaguitgave). 95. Recensie Blondinette, in: Dordrechtsche Courant, 7-2-1906 (middaguitgave). 96. Recensie Een ideaal echtgenoot in: Dordrechtsche Courant, 24-2-1909 (middaguitgave). 97. Recensie Daniel Hertz in: Dordrechtsche Courant, 10-11-1909 (middaguitgave). 98. Dordrechtsche Courant, 15-11-1909 (avonduitgave). 99. Recensie Daniel Hertz in: Dordrechtsche Courant, 10-11-1909 (middaguitgave). 100. Recensie Huzaren-Koorts in: Dordrechtsche Courant, 6-2-1907 (middaguitgave). 101. ‘Tooneel 1911-’12’, in: Dordrechtsche Courant, 25-5-1912 (avonduitgave). 102. ‘Voordrachtavond dr. Krakau-Versen’, in: Dordrechtsche Courant, 10-12-1913 (middaguitgave). 103. Recensie voordrachtsavond van Anna Wensma-Klaasen in Dordrechtsche Courant, 20-11-1912 (middaguitgave). 104. Recensie De groote passie, in: Dordrechtsche
Courant, 8-11-1905 (avonduitgave). 105. Hunningher, Een eeuw Nederlands toneel, p. 171-172, beschouwt deze drie als ‘standaard en maat’ van de Nederlandse toneelkritiek tot ongeveer 1917. 106. ‘Willem Royaards 1887-1912’, in: Dordrechtsche Courant, 14-2-1912 (middaguitgave). Niet alleen Naeff fulmineerde tegen veel zwaks. Zie bijv. A. Saalborn,‘Het drama van morgen’, in: De Amsterdammer, 27-51916 en 3-6-1916, waarin deze kritiek op vele fronten uitte: repertoirekeuze (burgerlijk, salonkunst), bourgeois publiek (amusementskunst, avondje uit), regisseurs, decors. Het recenseren van dat alles was voor de critici een bijna onmogelijke taak, vond hij. Zie ook G. Arbous,‘De oorlog en het nieuwe tooneel’, in: De Amsterdammer, 23-9-1916, die Reinhardt zag als de voorbode van ons toekomstig toneel: ‘Dan zal het tooneel weer de opperste plaats in het leven zijn, een altaar, waar alle kunsten als een éénheid kunnen offeren.’ 107. August von Kotzebue schreef meer dan 200 toneelwerken, variërend van sentimenteel tot pikant. Hij bereikte er een groot publiek mee. Een groot satiricus werd hij echter niet; daarvoor was zijn spot te mild. Die deutschen Kleinstädter dateert van 1802. 108. Zie Naeff, Willem Royaards, p. 208-209. Het Vaderland oordeelde twee dagen na de première dat de opvoering ‘als zoodanig schitterend’ was, maar de keuze van het stuk ‘als “entrée”, ongelukkig’. 109. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 25-11-1915 (avondblad). 110. Naeff aan Prins, 29-11-1915. (lm) 111. Rössing, recensie Notabelen in Het Nieuws van den dag, 22-11-1915. 112. Zie Naeff, Willem Royaards, p. 208-209. Later bond het populaire operettegezelschap van Fritz Hirsch in de PrincesseSchouwburg een groot publiek aan zich. Het theater werd op 3 maart 1945 bij het geallieerde bombardement op het Haagse Bezuidenhout verwoest.
113. De Gids 80/i (1916), p. 10-38. 114. Recensie van Ada Gerlo [= A. Salomons], Herinneringen van een onafhankelijke vrouw, in: De Amsterdammer, 23-5-1915, p. 7. 115. Dit citaat en de volgende uit de boekuitgave van Vriendin, resp. p. 16, 86, 87, 49, 68, 33, 82, 88, 86-87, 36, 36. 116. Zo was het ongeveer, p. 82-83. Het volgende citaat p. 83. 117. Boudier-Bakker aan Naeff, ongedat., poststempel 12-1-1916. (lm n.122 ng) 118. R. en H. Roland Holst aan Naeff, 5-1-1916. (lm s.243 b.1); De Wit aan Naeff, ongedat., poststempel 17-1-1916. (lm w.770 b.1) 119. De Meester aan Naeff, ongedat. [1916]. (lm m.401 b.1) 120. F. C.[oenen], recensie in Groot Nederland xviii (1920), augustus, p. 239. 121. Nijhoff,‘Top Naeff “Vriendin”’, in: Verzameld werk ii: kritisch en verhalend proza, p. 5556. Citaat p. 56. 122. H. van der Wal in Het Vaderland, 19-8-1920 (avondblad). 123. Standaard Catalogus van het R.K. Centraal Bureau voor lectuur Amsterdam, o.l.v. A.B.H. Gielen s.j., p. 123. In een lezing,‘Over en uit eigen werk’, vertelde Naeff dat zij door sommigen was aangevallen die vonden dat haar verhaal een pleidooi voor ontrouw en echtbreuk was. Lezing uit ongeveer 1935, in lm. (n.122 h.1) 124. Zo was het ongeveer, p. 83. 125. Boeken aan Naeff, 25-1-1916. (lm b.663 b.1) 126. Naeff aan Prins, 30-3-1916. (lm) 127. Voor een uitgebreide analyse van Boeken, zijn huwelijk en zijn daad zie M. Nord,‘De dichter Hein Boeken en zijn rampjaar 1916’, in: Vrij Nederland, 7-5-1983, p. 26-36. Dit artikel is heel wat genuanceerder dan artikelen van Boudewijn Büch in Folia (259, 2/9/16 en 23-10-1982) en in nrc Handelsblad (2-4-1983): ‘Excentriek’. Büch typeert Boeken daarin meer sensatiebelust dan ingeleefd als ‘een lastige gek’ en ‘een wurger’. 128. Henri Borel schreef romans, verhalen en reisreportages. De neerslag van een twee-
585
jarig verblijf in China en ettelijke jaren in Indië is in zijn werk terug te vinden. Borel was criticus bij Het Vaderland. Dat hij zijn toneelredacteurschap voor De Amsterdammer moest delen met Simon B. Stokvis vond hij irritant. Per 1-11-1916 werd hij criticus voor Toneel en Letteren bij Het Vaderland. 129. Later geschrapte citaten uit eerste manuscript Zo was het ongeveer (lm n.122 h.1) 130. Haar eerste verscheen op 10-12-1915; zij besprak toen De duivel in de vrouw van Karl Schönherr. Al eerder had zij incidenteel een ‘Dramatische kroniek’ gevuld, op 102-1915. 131. ‘Max Reinhardt’, in: De Amsterdammer, 294-1916, p. 2. 132. ‘Deutsches Theater: Macbeth. Totentanz. Was Ihr wollt’, in: De Amsterdammer, 6-5-1916, p. 6. 133. ‘Deutsches Theater. Was Ihr wollt. Der Biberpels. [sic] Gespenster’, in: De Amsterdammer, 13-5-1916, p. 6. 134. Zie Fontijn, Trots verbrijzeld, p. 184, p. 396. 135. Idem, p. 397. 136. Wijdevelds bijdrage zonder titel in Architectura; Orgaan van het genootschap architectura et amicitia 25, nr. 21, 26-5-1917, p. 167-170. 137. Speenhoff,‘Openlucht-Tooneel’, in: De Amsterdammer, 22-7-1916. 138. Recensie Poppenkast door B. Canter, in: Dramatische kroniek ii, p. 171-176. 139. ‘Openluchtspel te Valkenburg’, in: De Amsterdammer, 29-7-1916, p. 7. 140. ‘De kv Het Nederlandsch Tooneel 18761916’, in: De Amsterdammer, 9-9-1916, p. 6. 141. De Amsterdammer, 23-9-1916, p. 6. 142. Adama van Scheltema,‘De Amsterdamsche Stadsschouwburg-kwestie’, p. 142. 143. v.H.,‘Meer vreemd dan eigen’, in: De Amsterdammer, 23-9-1916, p. 1. 144. Rössing aan Naeff, 3-12-1916. (lm r.753 b.1) 145. De Amsterdammer, 17-3-1917. 146. Zie brief Dekking aan Naeff, 19-3-1917. (lm d.285 b.1) 147. Engelander aan Naeff, 17-1-1917. (lm n.122 b.2) 148. Zie Fontijn, Trots verbrijzeld, p. 184-186 en 433-434.
586
Noten iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
149. Van Eeden, Dagboek 1878-1923 dl. iii/19111918, p. 1543. 150. (Door Van Hamel?) overgetypte brief van Naeff (4-11-1916) en brief Van Eeden aan Naeff, met notitie ‘Ter bespreking in de redactievergadering’. (uva xxiv c99) 151. Deze passage wordt door Fontijn (Trots verbrijzeld, p. 631) onjuist – en daardoor onbegrijpelijk – als volgt geciteerd: ‘Als gij Uw gemis aan begrip en gevoel had getoond, ten koste van mijn kunst, in een mij vijandelijk gezind blad waarvan het literaire deel onder mijn leiding staat, is het woord “onhoffelijk” veel te zwak.’ Ongetwijfeld abusievelijk is weggelaten tussen ‘...vijandelijk gezind blad’ en ‘...waarvan het literaire deel’: ‘[blad], dan had ik mij daarvan niet veel aangetrokken. Maar voor Uw pooging om het te doen in een [blad]’. Het is duidelijk dat tweemaal het woord ‘blad’ tot een overschrijffout heeft geleid. 152. Dagboek 1878-1923 dl. iii/1911-1918, p. 1545. 153. Zie Fontijn, Trots verbrijzeld, p. 435. Van Eeden verergerde alles nog door zijn toespraak af te drukken in De Amsterdammer van 11-11-1916, met toegevoegde snerende passages, ook gewijd aan de kv Het Nederlandsch Tooneel, dat hij nota bene net zijn stuk De bokkenrijders of het skelet had aangeboden. 154. ‘Jan C. de Vos; Een collegiale herinnering’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 7-11-1916 (avondblad). 155. Dagboek 1878-1923 dl. iii/1911-1918, p. 1480. 156. ‘In mijn tijd’, in: 75 Jaar rijp en groen: De Groene 75 jaar, p. 55. 157. (Door Van Hamel?) overgetypte brief van Naeff (4-11-1916). (uva xxiv c99) 158. Naeff aan E.S. Orobio de Castro, 13-11-1916. (lm) 159. Fontijn (Trots verbrijzeld, p. 631) stelt dat Van Eeden bij zijn weigering bleef. Blijkens de brief van Orobio de Castro aan Naeff is dat niet het geval geweest. 160. Naeff,‘In mijn tijd’, in: 75 Jaar rijp en groen: De Groene, p. 55. 161. Naeff aan Mijnssen, 27[?]-9-1918. (lm) Met
het ‘mirakel’ bedoelt zij Beatrijs (recensie in De Amsterdammer, 28-9-1918). 162. Recensie in De Amsterdammer, 13-1-1917. 163. H.L.B.‘Shakespeare’s Driekoningenavond. Frits Lensveld [sic] en Nell Bronger’, in: Het Tooneel 3, nr. 1, juni 1917, p. 4-5. Citaat p. 5. 164. Zie H.L.B.,‘Het repertoire’, in: Het Tooneel 2, nr. 12, mei 1917, p. 184-185. 165. Beide citaten in Naeff aan Prins, ongedat. [najaar] 1917. (lm) 166. De volledige opdracht luidt: ‘Aan mijn lieve Gastvrouw en gastheer Top Naeff en Dr. Van Rhijn. Herinnering aan 9.Nov. xvii Dordrecht. Louis Couperus’. Boek in bezit van mevr. J.G. Naeff-Hoogenboom, Doesburg. Zie: Vaartjes,‘Couperus op bezoek bij Top Naeff’. 167. Naeff aan Prins, 25-1-1918. (lm) 168. Dagboek 1878-1923 dl. iii/1911-1918, p. 1645. 169. Uitslag en bekroonde novelle gepubliceerd in De Amsterdammer, 26-1-1918. De tweede prijs werd gewonnen door Maurits Wagenvoort; vrijwel alle andere prijzen gingen naar nu vrijwel geheel onbekende namen. 170. Naeff aan Robbers, 7-8-1918. (lm) 171. Naeff aan Prins, 8-11-1918. (lm) 172. Naeff aan Robbers, 23-5-1918. (lm) 173. Naeff aan Mijnssen, 13-11-1918. (lm) 174. Naeff aan Robbers, 7-8-1917. (lm) 175. Zie Naeff aan Van Ammers-Küller, 6-91920. (lm) 176. ‘Inleiding’, in Dramatische kroniek 1918-1919, p. iii. 177. Over de positie van de kv Het Nederlandsch Tooneel L. Berends, Rozen en tomaten. De Amsterdamse schouwburg 1894-1914, p. 69-71. Zie ook ‘Het beheer van den Stadsschouwburg’, in: De Telegraaf, 23-12-1916 (avondblad). 178. Zie Naeff aan Bastiaanse, 30-4-1918 over haar aanblijven als gedelegeerde. (lm Archief vvl v.3755) 179. Zie ‘De Stadsschouwburgkwestie te Amsterdam’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 1-12-1918 (ochtendblad). Ook Betty
Holtrop-van Gelder hield een rede waarin zij pleitte voor één gezelschap in de Stadsschouwburg, maar zij sprak geen voorkeur uit. 180. Asser Benjamin Kleerekoper was o.m. journalist voor De Telegraaf en Het Volk. Vanaf 1913 was hij lid van de Amsterdamse gemeenteraad voor de sdap. In een vergadering van 30-10-1913 had Kleerekoper een motie ingediend waarin hij voorstelde dat de gemeente de exploitatie van de Stadsschouwburg zelf in handen zou nemen en het contract met de kv Het Nederlandsch Tooneel te beëindigen. Hij had daarbij gewezen op de verdiensten van Royaards, Heijermans en Verkade, die z.i. met hun ‘gezelschappen van bekende reputatie’ zeker zoveel recht op de Stadsschouwburg hadden als de kvhnt, waarop veel kritiek was. Verslagen raadsvergadering in Het Volk, 31-10-1913, en Nieuwe Rotterdamsche Courant, 31-10-1913 (avondblad). Kleerekoper was overigens niet de eerste die de verhouding gemeente-kvhnt aan de kaak stelde; in 1911 had raadslid F.M. Wibaut dit ook al gedaan. De gemeente stelde een weinig daadkrachtige adviescommissie in en in 1917 was er zelfs enig (vergeefs) overleg tussen Verkade en Royaards om tot een gezamenlijk directeurschap van de kvhnt te komen. De stem van Top Naeff ontbreekt in deze ‘affaire’ en niet alleen in het publieke domein; van haar correspondentie uit het voorjaar van 1917 is slechts weinig bewaard gebleven. 181. Zie Hunningher, Een eeuw Nederlands toneel, p. 144. 182. Louis Bouwmeester jr. speelde voornamelijk ‘lichte’ stukken met gezelschappen als het Haagsch Blijspel Ensemble en de Haghezangers. Vanaf 1922 bracht hij de zeer populaire Bouwmeester-Revue. 183. Niet iedereen dacht daar zo over. Revuester Henri ter Hall, sinds 1918 ook lid van de Tweede Kamer voor de door hemzelf opgerichte Neutrale Partij, merkte tijdens een Kamerdebat over mogelijke financiële
587
steun aan kunstenaars door de jonge instelling Staatshulp op dat revues ook kunst zijn. Als bewijs voerde hij aan dat een voorstelling van Driekoningenavond zoals Royaards die gaf niet anders was dan een revue van Ter Hall.‘De Kamer slaakte een kreet van verbazing over zooveel brutaliteit!’, schreef Het Centrum van 23 januari 1919 geschokt. 184. Zie Nieuwe Rotterdamsche Courant, 23-3-1917 (avondblad). 185. De duivel in de vrouw is een stuk van Karl Schönherr. Informatie ontleend aan E. Katan,‘Schouwburgpauze’, in: De Amsterdammer, 20-11-1920. 186. Dit citaat en volgende uit Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 120-121. 187. ‘Voor het behoud van “Het Tooneel”’, in o.m. Het Volk, 18-1-1919 en Nieuwe Rotterdamsche Courant, zelfde datum. De laatste krant drukte het manifest af met een uitvoerig ondersteunend commentaar. 188. Naeff aan Robbers, 9-1-1919. Volgende citaat idem, 27-1-1919. (lm) 189. Zie Albach,‘Dr. Willem Cornelis Royaards’, in: Willem Royaards, p. 13. 190. Recensie Faust, in: De Amsterdammer, 6-41918. 191. De Telegraaf, 23-12-1916 (avondblad). 192. Willem Royaards, p. 236. 193. Zie Lapidoth,‘“Onvoorzien!” – Tooneelschool – tooneeltoestanden’, in: Nieuwe Courant, 19-4-1925. 194. Naeff aan Prins, 20-2-1919. (lm) 195. Royaards was niet alleen gekrenkt en teleurgesteld door zijn gedwongen vertrek uit het Paleis, maar ook door een bericht van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Hij had een verzoek ingediend om per week twee speelavonden in de Stadsschouwburg te krijgen. Het college zegde hem er echter ‘slechts’ 35 voor het hele seizoen toe – wat Royaards de licht chanterende opmerking ontlokte dat zijn gezelschap op deze wijze zijn activiteiten zou moeten staken. De hele brief van Royaards werd op 4 maart in het avondblad
588
Noten iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
van de Nieuwe Rotterdamsche Courant gepubliceerd en lokte verontwaardigde reacties uit bij de toneeldirecteuren Jan Musch en Adriaan van der Horst, leiders van het nieuwe Haarlemsche Tooneelgezelschap Het Schouwtooneel, Cor van der Lugt Melsert en Heijermans – eigenlijk bij alle leiders dus. 196. Zie over Royaards’ erepromotie en zijn reputatie De Leeuwe,‘Willem Royaards ontvangt een ere-doctoraat van de Rijksuniversiteit van Utrecht’. 197. De rede van Royaards is in zijn geheel opgenomen in De Nieuwe Gids 34 (1919), mei 1919, p. 699-707. Citaat p. 706. 198. Zie Goedkoop, Geluk, p. 366. 199. Zie Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 317-318. 200. Enny Vrede en mr. F. Vlielander Hein waren in Noorwegen getrouwd. Hun schip, de ss De Amstel, werd nadat het op 2 april 1919 uit Gotenburg vertrokken was, vermist. Later bleek het in de Noordzee te zijn vergaan. Alle opvarenden kwamen om. Zie over de sfeer in Verkades gezelschap Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 295 e.v. 201. ‘De 50ste voorstelling van Goethe’s Faust en het toekomst-tooneel’, in: De Amsterdammer, 17-5-1919. 202. De verstandhouding tussen Royaards en Verkade was zeker niet permanent vijandig. Toen begin 1917 een deel van Verkades spelers naar een ander gezelschap vertrok en zijn huwelijksproblemen bekend werden, had Royaards op 20-1-1917 een hartelijke, meelevende brief aan Verkade geschreven. (uva Kopieboek Royaards xxv d5 (1)) 203. Prins aan Robbers, 9-5-1919. (lm p.877 b.1) 204. Naeff aan Prins, 8-6-1919. (lm) 205. Brief in tin, coll. Frits Lensvelt 1.3. 206. Royaards aan F. en N. Lensvelt-Bronger, 15-7-1919. (uva Kopieboek Royaards xxv d5 (3))
207. Zo blijkt uit een passage uit Naeffs lezing in Stockholm. (lm n.122 h.1) 208. Naeff aan I. en H. Boudier, 21-9-1919. (lm) Het artikel waar zij op doelt is Danilo [Daniel Berg],‘Holland och Sverige i litteraturen’, in: Stockholms-Tidningen, 21-91919. Met ‘de juffrouw van de Pinkpillen’ verwijst zij naar advertenties waarin een dame eetlustopwekkende Pinkpillen aanprijst. 209. Zie o.m.‘Den holländska litteraturen’, in: Svenska Dagbladet, 24-9-1919; ‘Hollandsveckans föreläsningar’, in: Dagens Nyheter, 249-1919; ‘Holländska veckans föreläsningar’, in: Aftonbladet, 24-9-1919. 210. Naeff aan Toussaint van Boelaere, 11-71946 (amvc n.122/b). 211. Rippe, uittreksel uit een verslag van de ‘Hollandsche week’ te Stockholm. (lm n.122 b.2) Zie ook Rippe,‘De Hollandsche week te Stockholm’. 212. M.W.F. Treub, Nederlands politicus en econoom, was in 1913 en 1914 minister van Landbouw, Nijverheid en Financiën, van 1914-1916 en van 1917-1918 minister van Financiën. H.J. Lovink, landbouwdeskundige, was o.m. directeur-generaal van het Departement van landbouw en lid van de Tweede Kamer voor de chu. 213. Zo was het ongeveer, p. 79. Ook de volgende citaten komen van deze bladzijde. 214. Recensie Marsyas, in: Dordrechtsche Courant, 6-10-1910 (avonduitgave). 215. Recensie De opstandelingen, in: Dordrechtsche Courant, 20-5-1911 (middaguitgave). 216. Naeff aan Mijnssen, 26-7-1930. (lm) 217. Recensie over Ibsens Hedda Gabler, in: De Amsterdammer, 24-11-1917. 218. Zie bedankbrief van de Scandinavische commissie aan Naeff, 11-11-1919. (lm n.122 b.2) 219. Zie bijv. C.A.V.,‘Kunst is regeeringszaak’, in: Het Tooneel 42, nr. 11, 1-6-1913. 220. De Rijkscommissie voor de Dramatische Kunst werd ingesteld bij Koninklijk Besluit van 19-3-1919. In het Nationaal Archief een dossier ‘Stukken betreffende
instelling, samenstelling, opheffing, notulen en rapporten van de Rijkscommissie voor de Dramatische Kunst, 1918-1920’, toegangsnr. 2.14.45, inv. nr. 658. 221. Citaat uit een verslag van de vergadering van de Tweede Kamer op 22-1-1919, in: Het Centrum, 23-1-1919. 222. Zie notulen zevende vergadering van de Rijkscommissie, 3-11-1919, p. 95. 223. Over Heijermans’ nota zegt Goedkoop (Geluk, p. 515, noot 27) dat deze ‘overigens onvindbaar geworden lijkt’. De nota bevindt zich evenwel in het Nationaal Archief, dossier ‘Rijkscommissie voor de dramatische kunst’, toegangsnr. 2.14.45, inv. nr. 658. 224. Zie verslagen van de vergadering in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 15-11-1919 (avondblad) en in Algemeen Handelsblad, 15-11-1919 (ochtendblad). 225. Dit is ook het standpunt in de Nota van de Rijkscommissie, dd 25-11-1919. (Nationaal Archief, dossier ‘Rijkscommissie voor de dramatische kunst’, toegangsnr. 2.14.45, inv. nr. 658) 226. Willem Royaards, p. 262-263. 227. Notulen tweede vergadering van de Rijkscommissie, 22-4-1919, p. 12. (Nationaal Archief, dossier ‘Rijkscommissie voor de dramatische kunst’, toegangsnr. 2.14.45, inv. nr. 658) 228. Naast Royaards, Verkade en Heijermans hadden Louis de Vries en A. van der Horst, Jan Musch en Cor van der Lugt Melsert gedrieën gesolliciteerd. 229. Zie ‘De Amsterdamsche schouwburg’, in: Het Vaderland, 20-1-1920 (avondblad). 230. ‘Voor de schouwburgtent op ’t Leidscheplein’, in: Uiltje 1 (1919-1920), nr.2, 29-111919, p. 14-16. Citaat p. 15. Volgende citaat idem. 231. Over de toneelstaking en de nasleep: Kaptein,‘De toneelstaking’; Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 329-342; Croiset,‘De geschiedenis van de tooneelstaking’; Hunningher, Een eeuw Nederlands toneel, p. 147-
589
149; Den Hertog,‘Eduard Verkade. Toneelvernieuwer en bezieler van jongeren’; Van der Woude, Eduard Verkade en het toneel, p. 132-135. 232. Er is wel beweerd dat Louis Bouwmeester, die zich door Verkade geminacht voelde, de staking ontketend had, niet om principiële eisen, maar louter om Verkade weg te werken. Dit staat te lezen in een document in het tin (Coll. C. v.d. Lugt Melsert inv. nr. 29), een ongedateerd stuk waarvan de ondertekening onleesbaar is. Het werd, blijkens enkele regels eronder, toegestuurd aan Cor van der Lugt Melsert. 233. ‘Luctor et emergo’, in: Tooneelleven, 1920, p. 1. 234. Royaards in een interview in Algemeen Handelsblad, 6-1-1920. 235. Royaards aan P.J. van Wijngaarden, 6-11920. (uva Kopieboek Royaards xxv d5 (4)) 236. ‘De crisis’, in: De Amsterdammer, 31-1-1920. 237. In Geluk stelt Goedkoop: ‘Curieus genoeg is die voordracht [van 14-11-1919] op 16 januari 1920 nog eens herhaald en kennelijk pas toen definitief geworden, en vervolgens pas op 12 februari bekendgemaakt. De gedachte daarachter is niet duidelijk.’ (p. 515, noot 24) De herhaling vond niet plaats op 16, maar op 14 januari. De reden voor herhaling was het niet inwilligen van de bezwaren die Tellegen en Kleerekoper tegen het advies van 14 november gemaakt hadden. Op 20 januari 1920 bracht (o.m.) Het Vaderland het nieuws van het herhaalde advies, zodat dit al veel eerder dan op 12 februari bekend was gemaakt. 238. Zie Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 336337. De toneelstaking zou pas op 26 mei officieel beëindigd worden. 239. Brief geciteerd in Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 337. 240. C.F. van Dam,‘In dagen van staking’, in: De Amsterdammer, 31-1-1920. 241. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 13-2-1920 (ochtendblad). Dit blad heeft het advies
590
Noten iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
van de Commissie van bijstand grotendeels overgenomen en dient hier als bron. 242. De conclusie van Berends (Rozen en tomaten, p. 91) dat Royaards de Stadsschouwburg niet gekregen zou hebben als Verkade ‘er niet de brui aan had gegeven’ moet dan ook gerelativeerd worden. 243. ‘De stadsschouwburg’, in: De Amsterdammer, 21-2-1920. 244. Zie raadsverslagen in Algemeen Handelsblad en De Telegraaf, 3-3 en 4-3-1920. 245. De Meester aan Naeff,‘zondagavond’ [=8-2-1920]. Volgende citaat idem, ongedat., poststempel 10-1-1920. (lm m.401 b.1) 246. Naast Royaards waren Louis Saalborn en Louis van Gasteren regisseur, terwijl ook Herman Roelvink zijn medewerking op dit terrein had toegezegd. Als acteurs had hij onder anderen weten te contracteren: Else Mauhs, Magda Janssens, Enny de Leeuwe, Paul Huf en Johan de Meester jr. Het was hem niet gelukt Theo MannBouwmeester in huis te houden. 247. De Amsterdammer, 11-9-1920. 248. L. S.[aalborn],‘Overzicht speelseizoen 1920/21’, in: Bladen van den Stadsschouwburg 1 (1920-1921), nr. 12, p. 329-332. Citaat p. 329. 249. Kladbrief, ongedat. (reactie op brief Royaards-Sandberg van 15-7-1919). (tin, coll. Frits Lensvelt 1.4) Zie over vertrek Lensvelt ook Van der Zalm,‘Frits Lensvelt en het toneel’, in: Licht als leidraad, p. 70-71. 250. ‘De poëzie der planken’,‘Een dag vol dwaasheid’, in resp. Bladen van den Stadsschouwburg 1 (1920-1921), nr. 1, p. 4-6 en nr. 6/7, p. 179-182. 251. Naeff aan De Josselin de Jong, ongedat., poststempel 5-2-1940. 252. Over deze herdrukken zie brief E. Jespersens Vorlag aan Naeff, 28-6-1920. (lm n.122 b.2) 253. Naeff in een reactie op een enquête over leesbibliotheken in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 1-11-1920 (avondblad). 254. Recensies in Algemeen Handelsblad, 12-111920; Het Vaderland, 30-11-1920; Alkmaarsche Courant, 12-11-1920; De Hofstad, 20-11-1920;
De Avondpost, 23-11-1920 en Nieuwe Arnhemsche Courant, 2-12-1920. 255. Naeff aan Mijnssen, 9-12-1920. (lm) 256. Correspondentie over deze uitgave: Naeff aan de Wereldbibliotheek, 1-12-1920 (lm) en Wereldbibliotheek aan Naeff, 3-12-1920. (lm n.122 b.2) Een dag vol dwaasheid of De bruiloft van Figaro werd samen met Marie Lokes vertaling van Pierre-Augustin Caron de Beaumarchais’ De barbier van Sevilla of nuttelooze voorzorgsmaatregelen in één band uitgegeven. De titelpagina van De Barbier vermeldt het jaartal 1920, die van Figaro 1921. In dit laatste jaar verscheen Figaro in een afzonderlijke uitgave. H.F.W. Jeltes prees Naeffs ‘zoo uitnemend en zoo pittig vertaalde’ tekst. (De Amsterdammer, 39-1921, p. 7) In het seizoen 1921-1922 werd het stuk door Royaards gespeeld. 257. Zie Naeff aan Wereldbibliotheek, 18-4-1921 en 4-10-1921 (lm), en Wereldbibliotheek aan Naeff, 8-10-1921. (lm n.122 b.2) In 1921 verscheen een uitgave van Droomspel (z.u.). De titelpagina vermeldt Royaards als vertaler. Aangezien Naeff dit stuk voor Royaards vertaalde, is het aannemelijk dat Royaards sterk op deze vertaling bouwde, deze wellicht (grotendeels) overnam. 258. Naeff aan Mijnssen, 17-7-1921. (lm) 259. Naeff aan Prins, 26-7-1921. (lm) 260. De lezingen waren veelal door Het Groene Kruis georganiseerd. Zie bijv. aankondiging in het Boskoopsch Nieuws- en Advertentieblad van 15-1-1916. 261. Naeff aan Prins, 24-6-1921. (lm) 262. Recensie Roeping, door Jo van Ammers-Küller, in: De Amsterdammer, 15-4-1916. 263. Recensie De vrouw van veertig jaar, in: Dordrechtsche Courant, 10-3-1914 (middaguitgave). 264. Zie Cannegieter,‘Top Naeff’, p. 120. 265. Zie Salomons, Herinneringen uit de oude tijd, p. 163. 266. Naeff aan De Josselin de Jong, 3-10-1948. Volgende citaten idem, 6-12-1938. 267. Citaten uit lezing ‘De Nederlandse letterkunde’, 1919. (lm n.122 h.1)
268. Aldus Royaards-kenner B. Albach in een brief aan mij, 22-6-1990. Hij baseert zijn stelling op de vele brieven van Royaards die hij gelezen heeft met ‘boeiende inzichten’‘verwant met die van T.N.’. In een brief van 22-3-1988 zegt hij dat Naeff waarschijnlijk een ‘on-officiële “dramaturg”’ voor Royaards is geweest, maar dat dat wel moeilijk te bewijzen zal zijn. Het blijft inderdaad lastig vast te stellen wie wie beïnvloedde en of er ook niet sprake was van ‘kruisbestuiving’. De verloren gegane correspondentie tussen hen had hier inzicht kunnen bieden. 269. Sara Heyblom kwam in 1911 na privélessen van Jacqueline Royaards als volontair bij Het Tooneel. Ze speelde o.m. bij Royaards, Verkade en Van Dalsum. 270. Heyblom, Spelend door het leven, p. 46. 271. Zo veranderde hij op advies van Naeff tekst in zijn Faust. Zie Kopieboek Royaards xxv d5 (2) (uva). 272. Royaards aan Naeff, 7-5-1918. Volgende citaat idem, 9-5-1918. (uva Kopieboek Royaards xxv d5 (2)). 273. Cahier ‘Verzen en fragmenten’, in lm n.122 h.1. 274. De rechtstreekse bronnen betreffende deze kwestie zijn zeer schaars. S. Carmiggelt had ‘van horen zeggen’ dat Top op Willem ‘(ongelukkig) verliefd’ was, schreef hij in een brief aan H. Edinga, ongedat., poststempel 27-iii-1979. Carmiggelt wist uit de tweede hand van de affaire door de weduwe van Herman Heijermans, Annie Heijermans-Jurgens, die wel eens ‘een vaag-discrete opmerking in die richting’ maakte. Ook de journalist Johan Winkler scheen er volgens Carmiggelt meer van te weten. B. Albach schreef mij in een brief (24-9-1993) dat de heer en mevrouw L.H.J. Sandberg, neef en aangetrouwd nichtje van Jacqueline RoyaardsSandberg, hem ‘de (lijfelijke) verhouding’ tussen Top Naeff en Royaards bevestigd hadden. In een eerdere brief overigens (14-3-1990) schreef Albach mij dat de heer
591
Sandberg weliswaar gezegd zou hebben dat Top en Willem de laatste tien jaar wél een verhouding hadden gehad, maar dat mevrouw Sandberg niet met zekerheid kon zeggen dat ze ‘ook met elkaar naar bed zijn geweest’. Kitty de Josselin de Jong, een jongere intieme vriendin van Naeff, heeft mij in diverse gesprekken verteld dat Top intens geleden heeft onder het feit dat haar gevoelens voor Royaards nooit zijn uitgemond in een ‘volledige’ relatie. 275. Recensie Roeping van Jo van Ammers-Küller, in: De Amsterdammer, 15-4-1916. 276. Naeff aan Robbers, 26-10-1926. (lm) 277. Blijkens een contract was de oplage 2000 exemplaren. Per exemplaar ontving Naeff vijftien cent. Omdat zij haar essay niet eerst als tijdschriftbijdrage publiceerde, kreeg zij honderd gulden extra,‘als tegemoetkoming in de derving’. Het laatste is ongetwijfeld door de zakelijke Naeff bedongen. 278. Zo was het ongeveer, p. 76. 279. Charlotte von Stein, p. 7. Volgende citaten p. 7-8, 8, 9-10, 11, 11. 280. Informatie Charlotte von Stein gebaseerd op E. Ludwig, Goethe, en www.deutscheliebeslyrik.de 281. Zo was het ongeveer, p. 25-26. 282. Charlotte von Stein, p. 30. Volgende langere citaten p. 44, 21, 74-75. 283. Prins aan Robbers, 7-9-1913. (lm p.877 b.1) 284. Charlotte von Stein, p. 101. 285. Recensie De vertraagde film, in: De Amsterdammer, 1-4-1922. 286. Naeff aan De Josselin de Jong, 3-10-1948. 287. Charlotte von Stein, p. 55. Volgende citaten p. 55, 102. (Na noot 288:) 115, 84, 93. 288. Recensie Les Ratés van H.R. Lenormand, in: De Amsterdammer, 3-2-1923. 289. J. Prinsen JLz., bespreking in De Amsterdammer, 29-10-1921, p. 8. 290. Recensie van onbekende recensent in Algemeen Handelsblad, 13-10-1921. 291. Coenen, bespreking in Groot Nederland xix (1921), p. 112.
592
Noten iv Mevrouw Von Stein (1912-1921)
292. Charlotte von Stein, p. 103. Volgende citaat p. 117. 293. Zo was het ongeveer, p. 44. 294. Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 116117. Ook de volgende citaten zijn van deze bladzijden. Johan de Meester had ook al eens gewezen op een overeenkomst tussen Goethes en Royaards’ uiterlijk. Zie De Meester,‘Het jubileum van Willem Royaards’ ii, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 1-2-1912 (avondblad). 295. Naeff aan Prins, 2-3-[ws. 1909]. (lm) Als Naeff negatief oordeelt over een rol van Jacqueline, is dit vaak impliciet: ‘Mevrouw Royaards gaf het beeld in droeve kuischheid, doch van het fiere bloed der martelaren bleek deze Violaine niet.’ (recensie Paul Claudel, Maria Boodschap, in: Dramatische kroniek iii (1919-1921), p. 148). Vaak trekt zij haar oordeel over Jacqueline samen met dat over anderen: ‘[...] Sophie de Vries, mevrouw Royaards, en Magda Janssens, in drie kleine, lieve rol-len [...]’, (recensie G. Büchner, Dantons dood in: Dramatische kroniek iv (1922-1923), p. 232). Vele malen echter geeft zij haar het volle pond waar het lof betreft: ‘[...] de innerlijke poëzie van haar geheele optreden’ (recensie W. Shakespeare, Driekoningenavond in: Dramatische kroniek i (1918-1919, p. 190). 296. Zie bijv. Naeff aan Prins, 1-9-1911. (lm) Over Jacqueline in Adam in ballingschap schreef ze: ‘Werkelijk heel mooi als Eva, veel sterker dan het vroeger van haar was.’ 297. Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 147. De vrouw die haar deed trillen was mevrouw Van Dam van Isselt, die zich in de Schouwburgkwestie in Jacquelines ogen niet positief jegens Royaards had opgesteld. 298. Royaards aan Prins, 24-6-1916. (lm p.877 b.2) 299. Over een vakantiefoto schreef zij aan haar moeder dat zij er ‘nog niet bepaald slank op oogde’. Zij stuurde deze foto als prentbriefkaart naar mevr. Erzey-Vriesendorp, ongedat., poststempel 8-7-1922. (lm)
v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929) 1.
Naast haar zaten in de redactie G.W. Kernkamp, H. Brugmans, Frederik van Eeden, G. Nolst Trenité en H. Salomonson. 2. Zo was het ongeveer, p. 75. 3. ‘In mijn tijd’, p. 56. 4. Van Eeden werd op 18 februari 1922 in de Sint-Paulusabdij te Oosterhout gedoopt. 5. Zie Fontijn, Trots verbrijzeld, p. 532-534, en Hartmans, De Groene van 1877, p. 66-67. De laatste steunt in de behandeling van deze kwestie zéér gedetailleerd op Fontijn. 6. Zo was het ongeveer, p. 75. 7. G. Nolst Trenité was doctor in de staatswetenschappen en schreef onder het pseudoniem Charivarius o.m. parodieën op bekende literaire werken, geestige rijmen en ironische stukken over taal- en stijlfouten in de rubriek ‘Charivaria’. 8. ‘In mijn tijd’, p. 56. 9. Melis Stoke (ps. van Herman Salomonson), journalist en schrijver van romans en novellen. Sinds 1927 was hij directeur van Aneta, het Algemeen Nieuws- en Telegraaf Agentschap voor Ned.-Indië. Hij ontleende zijn pseudoniem aan de middeleeuwse dichter van de Rijmkroniek. Over Salomonson, die omkwam in een Duits concentratiekamp, schreef Naeff ‘Herman Salomonson †’, in: Critisch Bulletin 13 (1945), december 1945, p. 40-45. 10. ‘In mijn tijd’, p. 56. 11. Zie brief Naeff aan Prins, 16-2-1922. (lm) 12. Zie bijv. recensie Oom Wanja, in: De Groene Amsterdammer, 27-3-1926. 13. In haar bespreking van het Moskauer Künstlertheater: ‘Russisch tooneel’, in: De Amsterdammer, 18-2-1922. Uit dit artikel zijn de volgende citaten over deze voorstelling afkomstig. Konstantin Stanislavski zette zich in voor sterk psychologisch gerichte, ook uiterlijk verzorgde opvoeringen. Hij is de grondlegger van methodacting, waarbij de acteur zich zo sterk mogelijk moest inleven in het te spelen personage.
14. Zijn idee werd verder uitgewerkt op initiatief van de vereniging Kunst aan het Volk, en het Comité tot het inrichten van Internationale Theatertentoonstellingen. 15. Edmond Dulac was in zijn tijd een van Engelands meest gewaardeerde illustratoren. Jacques Copeau was een voorstander van gestileerde eenvoudige toneelopbouw. Zijn invloed op het Europese toneel is groot geweest. 16. De Wiener Werkstätte waren ateliers voor kunstnijverheid in Wenen, opgericht in 1903, waarin o.m. meubelen, sieraden en keramiek vervaardigd werden met minimale decoratie en met een geometrische vormgeving. Ze functioneerden tot 1934. 17. ‘Internationale Theater-tentoonstelling’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 22-1-1922 (ochtendblad). 18. ‘De Theatertentoonstelling te Amsterdam’, in: De Amsterdammer, 28-1-1922. Volgende twee citaten idem, 21-1-1922. 19. Van Pelt,‘De Internationale Theatertentoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam’. Dit artikel geeft een uitstekende beschrijving van de tentoonstelling, geplaatst in het kader van de tijd en de toenmalige ontwikkelingen op toneelgebied. 20. ‘Na de Theatertentoonstelling’, in: De Amsterdammer, 11-3-1922. 21. De overige comitéleden waren Dirk Coster, D.Th. Jaarsma, het echtpaar Kloos-Reyneke van Stuwe, Johan de Meester, P.H. Ritter jr. en Annie Roland Holst-de Meester. 22. Ida Wahl was tussen 1914 en 1919 in afleveringen in De Nieuwe Gids gepubliceerd en in 1920 in boekvorm op de markt gekomen. De mislukte opvoeringsgeschiedenis van het stuk is uitvoerig behandeld in Hilberdink, Met het intellect van het gevoel, p. 275327. 23. Naeff aan Prins, 16-2-1922. (lm) 24. Zie brief Naeff aan D.Th. Jaarsma, 16-21922. (Coll. Mijnssen, Elspeet) Toen later Eduard Veterman een poging ondernam om Ida Wahl te spelen, reageerde Naeff ook
593
25.
26. 27. 28. 29. 30.
31. 32.
33.
34.
35.
594
afwijzend. Zie Naeff aan Mijnssen, 3-121923 en Veterman aan Mijnssen, 9-2-1924 (beide in coll. Mijnssen, Elspeet). Het stuk werd ‘slechts’ gespeeld door de Utrechtsche Vrouwelijke Studenten Tooneelvereeniging Concordia Crescamus – op 3-2-1931. Naeff aan Mijnssen, 29-3-1922. (lm) ‘Frans Mijnssen’, in: De Amsterdammer, 252-1922. Naeff aan Mijnssen, 29-3-1922. (lm) Naeff, recensie De vertraagde film, in: De Amsterdammer, 1-4-1922. Zie Van Schoor,‘Première van Herman Teirlincks De vertraagde film in de Brusselse Koninklijke Vlaamse Schouwburg’. Recensie in De Amsterdammer, 16-12-1922. Naeff aan Toussaint van Boelaere, 25-91928. (amvc n.122/b) Over Teirlinck gaf zij een afgewogen oordeel in haar bijdrage voor Herman Teirlinck. Gedenkboek 1897-1929, p. 17-19. Citaat uit J.W.F. Werumeus Buning, Het tooneeldécor, in Naeffs recensie over dit boek in: De Amsterdammer, 20-10-1923. Zie haar recensie over Goldoni’s De herbergierster, in: Dramatische kroniek iv (19221923), p. 97. ‘Het expressionisme en wij’, in: De Amsterdammer, 3-12-1921. Uit dit artikel zijn de citaten afkomstig. Het zou lang duren voor het expressionisme in Nederland op toneelterrein enige bodem zou krijgen. Ruim twee jaar later verwierf Albert van Dalsum zich door een voordracht over expressionistisch toneel de naam van ‘vader van het Nederlandse expressionisme’. Zie Van Gaal,‘Albert van Dalsum houdt een voordracht in het Oolgaerthuis te Arnhem’. Van Gaal haalt hierin Naeff aan die al in 1921 beweerde dat Nederland altijd achteraankwam. Overigens ‘citeert’ Van Gaal hier niet letterlijk naar Naeffs artikel ‘Het expressionisme en wij’ waar hij schrijft: ‘Typisch Nederlands’ en ‘Nederlands [sic] komt altijd achteraan’. Deze formuleringen zoekt men in Naeffs tekst tevergeefs.
36. Recensie Vrijheid, in: De Amsterdammer, 3112-1921. 37. Naeff aan Mijnssen, 4-1-1915. (lm) 38. Recensie in De Amsterdammer, 22-1-1921. 39. Recensie van Minne-spel en Afscheidssouper, in: Dordrechtsche Courant, 11-2-1913 (middaguitgave). 40. Een opvoering van De Hagespelers. Recensie in Dordrechtsche Courant, 13-10-1909 (middaguitgave). 41. Roelofs,‘Man weiss eigentlich wenig von einander’. Uit deze gedetailleerde studie naar onder meer de opvoeringen en receptie van Schnitzlers toneelstukken in Nederland blijkt hoeveel status Roelofs Top Naeff als toneelcritica en Schnitzlerkenner verleent. Hij noemt haar een ‘einflussreiche Kritikerin’ (p. 97) en wijst er verder op dat het interessant is dat in Nederland juist vrouwen positief over Schnitzler schreven, waar de schrijver toch niet louter deugdzame dames beschrijft. Volgens Roelofs hebben K.C. BoxmanWinkler, Top Naeff en Augusta de Wit zich niet ‘in verletzter Scham von Schnitzler abgewendet, sondern ihn freimütig rezensiert [...]’ (p. 291). Hij meldt verder dat criticus Frits Lapidoth zich in 1920 beklaagde over het zedelijk verval bij vrouwen, nu deze begonnen Schnitzler te vertalen. 42. Een ‘zeer goede opvoering’, zo prijst zij het stuk in De Amsterdammer van 17-2-1917. 43. Recensie De eenzame weg door Het Schouwtooneel, in: De Amsterdammer, 22-1-1921. Ook de volgende twee citaten uit deze recensie. 44. Citaten uit recensie Intermezzo in: De Amsterdammer, 18-3-1922. 45. ‘Arthur Schnitzler’, in: De Amsterdammer, 22-4-1922. 46. Recensie De roepstem van het leven door kv Het Nederlandsch Tooneel, in: De Amsterdammer, 15-9-1917. 47. In Kunstzaal Kleykamp, ook wel ‘Het Witte Huis’ genoemd, werden verkoopexposities, huldigingen, voordrachten enz. gehouden. Op 11 april 1944 werd het
Noten v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
48. 49.
50.
51. 52.
53. 54.
55.
56.
57.
58.
gebouw, waarin de Duitsers het Centrale Bevolkingsregister hadden ondergebracht, door een geallieerd bombardement volledig verwoest. ‘Arthur Schnitzler’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 26-4-1922 (ochtendblad). Berthe Brevée-Copijn wilde haar burgerlijk milieu graag ontstijgen met haar ambities op artistiek terrein: zingen, acteren, schrijven en vertalen. Tussen 1918 en 1922 genoot zij enige erkenning als actrice, maar daarna raakte zij snel vergeten. In 1921 had zij Schnitzler leren kennen en sindsdien correspondeerde zij met hem. Dagboeknotitie 29-4-1922, geciteerd in Roelofs,‘Man weiss eigentlich wenig von einander’, p. 151. In dit boek een uitvoerige beschrijving van Schnitzlers bezoek aan Nederland. Naeff aan Mijnssen, 7-6-1922. (lm) Schnitzler aan Naeff, 4-10-1924. (lm n.122 b.2) De tweede brief, 24-10-1924 werd door Naeff naar Mijnssen doorgestuurd (zie Naeff aan Mijnssen, 3-12-1924. (lm) en bevindt zich thans in de collectie-Mijnssen te Elspeet. Naeff aan Mijnssen, 8-10-1924. Volgende citaat idem, 16-12-1925. (lm) Zie Naeff aan Mijnssen, 12-11-1924. (lm) De novelle verscheen als Else, in een vertaling van Alice van Nahuys. Antwoorden van Naeff aan Schnitzler zijn niet teruggevonden. Zie over de vertalingskwestie Roelofs,‘Man weiss eigentlich wenig von einander’, p. 95 e.v. Zie over de geschiedenis van Reigen (1900) Roelofs,‘Man weiss eigentlich wenig von einander’, p. 173-229. Recensie Reigen, in: De Amsterdammer, 19-81922. Zie over deze kwestie ook Roelofs, ‘Man weiss eigentlich wenig von einander’, p. 211-212. De volgende citaten uit Naeffs recensie. Roelofs,‘Man weiss eigentlich wenig von einander’, p. 211, schreef over Naeffs recensie: ‘Top Naeffs Urteil ist abgewogen, ernst, ohne ironische Zwischentöne, sach-
59. 60. 61. 62. 63. 64.
65. 66.
67.
68.
69.
70.
71.
72.
lich und zeigt geistigen Weitblick.’ Met het ‘passantenhuis van den hemel’ doelt Naeff op het leven op aarde. Naeff aan Robbers, 9-5-1922. (lm) Naeff,‘Arij Prins †’, in: De Amsterdammer, 13-5-1922. Naeff aan Robbers, 6-5-1922. (lm) Naeff aan F. en N. Lensvelt-Bronger, ongedat. [mei 1922] (tin, coll. F. Lensvelt 1.3) Naeff aan Robbers, 6-5-1920. (lm) Zie Naeff aan Robbers, 9-5-1822. (lm) In De Amsterdammer van 13 mei 1922 wijdde Naeff een warm herdenkingsartikel aan Prins. Naeff aan Robbers, 19-4-1922. (lm) Andere leden van de commissie waren Betty Holtrop-van Gelder, Cor van der Lugt Melsert, G.R. Deelman, J.H. Scholte, Herman Kloppers, J. van Schevichaven, A.W.G. van Riemsdijk en G.A. van den Berg. Zie over de toneelschoolperikelen F. Lapidoth, ‘“Onvoorzien!” – Tooneelschool – tooneeltoestanden’, in: Nieuwe Courant, 19-4-1925. Dertig jaar geleden was zijn eerste stuk, Dora Kremer, opgevoerd. Naeff moest op de huldigingsavond van Heijermans op 8 oktober overigens verstek laten gaan, blijkens een telegram dat zij hem stuurde. (lm) Het Vaderland, 13-10-1922 (avondblad). De letterkundige avonden waren een initiatief van impresario Felix Augustin. Georg Hermann Borchardt oogstte veel succes met zijn romans die spelen in de Berlijnse burgerkringen, zoals Jettchen Geberts Geschichte (1906-1908). De Joodse Hermann kwam om in concentratiekamp Birkenau. Georges Duhamel was arts, maar vooral dichter, romancier, essayist en toneelschrijver. Alexander Moissi was een ontdekking van Reinhardt. Hij werd o.m. geprezen om zijn melodieuze stem, sterke gelaatsexpressie en innerlijke concentratie. Der lebende Leichnam in De Amsterdammer, 102-1923, en Gespenster en Hamlet in De Amsterdammer, 17-3-1923.
595
73. Georg Büchner was actief revolutionair, die vond dat sociale hervormingen van onderen moesten komen. In Dantons Tod maakte hij gebruik van authentieke teksten van contemporaine revolutionairen. De jonggestorven Büchner werkte tot kort voor zijn dood aan het drama Woyzeck, opnieuw een sociaal drama. 74. Oskar Strnad was architect, vormgever en decorontwerper. Met Josef Frank richtte hij de ‘Wiener Schule’ voor architectuur op. Strnad was leraar aan de Weense Kunstgewerbeschule en werkte op toneelterrein geruime tijd samen met Reinhardt. 75. Citaat opgenomen in Willem Royaards, p. 306-307. 76. De Amsterdammer, 24-3-1923. 77. Willem Royaards, p. 307. 78. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 19-3-1923 (avondblad). 79. Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 135. Later zou niettemin Dantons dood door kenners een van Royaards’ hoogtepunten genoemd worden. Zie bijv. Schilp,‘Dr Willem Royaards’, in: Facetten van vijftig jaar Nederlands toneel 1920-1970, die de opvoering zag als ‘de visionaire grootheid [...] van een kathedraal in bloed’ en ‘vervoerd en verpletterd’ was na het bijwonen ervan (p. 17). 80. Barbarossa: ‘Uit den gemeenteraad’, in: De Amsterdammer, 19-4-1924. 81. Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 122. 82. Zie Albach,‘Dr. Willem Cornelis Royaards’, in: Willem Royaards, die in noot 32 (p. 14) meldt dat de latere schouwburgdirecteur Johan Bendien hem verteld had dat er ‘zelfs van sabotage’ door de toenmalige directie gesproken zou kunnen worden. In Dr. Willem Royaards (p. 30) schrijft E. Visser dat Royaards al in zijn tweede Schouwburgjaar klaagde over ‘tegenwerking’. Hunningher (Een eeuw Nederlands toneel, p. 155) spreekt van ‘latente interne tegenwerking’ die Royaards’ werk ‘haast onmogelijk’ maakte. 83. Zie ‘Tooneelmisère’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 18-3-1922 (ochtendblad).
596
84. Voor details over deze periode ‘Uit den Gemeenteraad’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 14-7-1923 (ochtendblad); Berends, Rozen en tomaten, p. 96-97; Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 135-139; Naeff, Willem Royaards, p. 313-324. 85. De volledige brief is opgenomen in Naeff, Willem Royaards, p. 317. 86. Zie verslag gemeenteraadsvergadering in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 14-7-1923 (ochtendblad). 87. ‘Het spel om het Spel’, in: De Amsterdammer, 25-8-1923. 88. Ongedateerd. Citaat opgenomen in Willem Royaards, p. 321. 89. Auteurs: Arnold Bennett en Edward Knoblauch. 90. ‘Oopen [sic] brief aan Dr. Willem Royaards’ in Het Vaderland, 7-7-1923 (avondblad). 91. Zie ook Fontijn, Trots verbrijzeld, p. 519. Fontijn geeft de kwestie echter niet geheel juist weer. Hij schrijft: ‘Van Eeden was woedend geweest, toen Royaards bij het jubileum van de Amsterdamsche Stadsschouwburg een buitenlands stuk opvoerde [...].’ Het ging echter niet om een jubileum van de schouwburg. Bovendien zou Royaards het buitenlandse stuk uiteindelijk niet opvoeren. 92. Ging hij hiermee in op een suggestie van de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 9 augustus 1923? Daarin werd geopperd fragmenten van Vondels stuk te vertonen. Wellicht inspireerde de krant Royaards tot wat een noodsprong genoemd kan worden: een Nederlands stuk waar niemand over kon vallen en dat zijn naam zuiverde, én een stuk dat gezien Royaards’ ervaring gemakkelijk in korte tijd ingestudeerd kon worden. 93. ‘De gala-voorstelling in den Stadsschouwburg’, in: De Amsterdammer, 15-9-1923. 94. Dit ‘tafereel’ was geschreven door Charivarius en Cannegieter. 95. Blijkens een verslag in Het Vaderland, 7-91923 (ochtendblad). 96. Balthazar Verhagen, directeur van de
Noten v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
Toneelschool, publiceerde zelfs een officieel ‘protest’ tegen dit ‘zoo plat en ordinair staaltje van hedendaagsche “poëzie”’. (Geciteerd uit ‘Overheid en tooneel’, in: De Standaard, 4-12-1924) Overigens zou Mijlpalen tóch nog voor de koningin gespeeld worden. Volgens Het Vaderland (3-4-1924) werd het stuk ‘op uitdrukkelijk verlangen van de Koningin, die dr. Royaards zoo gaarne hierin wilde zien spelen’ als galavoorstelling tijdens haar bezoek aan Amsterdam op 2 april 1924 gegeven. 97. Recensie in De Amsterdammer, 17-3-1923. In twee persoonlijke brieven aan Naeff, 17-31923 en 21-3-1923 (lm s.784 b.1), moest Speenhoff zelf dit beamen, zij het dat hij de mislukking toeschreef aan coauteur Van Waasdijk en regisseur Van der Lugt Melsert. 98. De Amsterdammer, 2-6-1923. 99. Citaten uit Van Eeden, Dagboek 1878-1923, dl. iv/1919-1923, p. 2099 en 2103. 100. Zie bijv. Naeff aan Prins, 18-1-1917, waarin zij het toneelstuk St. Franciscus-Gebarenspel een product noemt van ‘al die Roomschen zonder phantaisie en vooral zonder stijl’. 101. Naeff aan Robbers, 28-5-1923. (lm) 102. Esther de Boer-van Rijk genoot haar grootste bekendheid door haar rollen in stukken van Heijermans. Honderden malen speelde zij Kniertje en Eva Bonheur. Aan het eind van haar carrière kwam het nog tot een eigen gezelschap: het De Boer-van Rijk Ensemble. Zij vierde haar vijftigjarig jubileum met het stuk De woekeraarster van August Defresne, waarin zij de titelrol speelde. 103. De Amsterdammer, 6-10-1923. 104. Gedenkboek 1898-1923; hierin van Naeff ‘De Tooneelkunst in Nederland’. 105. Naeff aan Robbers, 3-10-1923. (lm) 106. Blijkens haar ‘Aan den goeden kameraad’, in het ‘Louis Couperus-nummer’ van De Schakelaar. Hoewel zij hierin zegt ‘geen woord schrift van hem [te] kunnen vernietigen’ is er geen enkel schrijven van Couperus aan haar bewaard gebleven.
107. Naeff aan Prins, 25-5-1911. (lm) 108. ‘Louis Couperus’, in De Amsterdammer, 18-81923. 109. Zie ‘De concentratie van het Amsterdamsche tooneel’, in: Het Vaderland, 21-2-1924 (ochtendblad). 110. F. Mijnssen, H.G. van der Vies en J.W.F. Werumeus Buning. 111. ‘Een protest’, in: Het Getij 9 (1924), nr. 3, maart 1924, p. 50-51. 112. ‘De k.v. Het Nederlandsch Tooneel en de Stadsschouwburg’, in: De Amsterdammer, 29-3-1924. 113. Naeff aan Werumeus Buning, ws. 13-101929. (lm) 114. ‘De bespeling van den Stadsschouwburg’, ingezonden stuk in De Maasbode (avondblad), 3-4-1924. 115. Nieuwenhuis,‘Aan mevrouw Top Naeff’, in: De Maasbode (avondblad), 5-4-1924. 116. De Amsterdammer, 26-1-1924. 117. Telegram gedateerd 14-2-1924. (lm n.122 b.2) 118. Toen de echtgenote van Van der Horst, Wilhelmina van der Horst-van der Lugt Melsert, eind 1927 haar veertigjarig toneeljubileum vierde, ging Top Naeff voorbij aan de spanningen en schreef een hartelijk stuk over de jubilerende actrice. Zie De Groene Amsterdammer, 3-12-1927. 119. Zie Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 138-139. 120. Frida Katz was juriste. In 1920 werd zij als eerste vrouw benoemd in de Hoge Raad van Arbeid. In datzelfde jaar trad zij toe tot het hoofdbestuur van de chu. Een jaar later werd zij lid van de Amsterdamse gemeenteraad en in 1922 was zij de eerste vrouw voor de chu in de Tweede Kamer. 121. Zie ‘De vaste bespeler van den Stadsschouwburg’, in: Het Vaderland, 7-4-1924 (avondblad). 122. Naeff aan Mijnssen,‘Paschen 1932’. (lm) 123. Willem Royaards, p. 321. 124. Royaards aan Naeff, geciteerd in Willem Royaards, p. 323. Met de ‘n.v. “Het Tooneel”’ bedoelt hij de kv Het Nederlandsch Tooneel.
597
125. Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 139. 126. De Amsterdammer, 19-4-1924. 127. Resp. De Leeuwe,‘Willem Royaards ontvangt een ere-doctoraat van de Rijksuniversiteit van Utrecht’, p. 582 en Albach, Het huis op het plein, p. 43. 128. Zie ‘Royaards’ afscheid van den Stadsschouwburg’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 1-5-1924 (avondblad). 129. ‘Top Naeff te Londen’, in: Het Vaderland, 30-4-1924 (avondblad). 130.‘In mijn tijd’, p. 56. 131. Over o.m. Mijnssens als mecenas zie Van den Braber, Geven om te krijgen. 132. Zie Goedkoop, Geluk, p. 403. Dochter Hermine Heijermans erkende: ‘Vastgesteld dient te worden, dat Willem Royaards, door vader in contact met Klijnveld te brengen, een onmogelijke situatie heeft gered. Voor hem hierin alle eer.’ (Mijn vader Herman Heijermans, p. 196) 133. Willem Royaards, p. 327. Volgende citaat: Royaards aan Naeff, 24-11-1924. (uva Kopieboek Royaards xxv d5 (14)). Volgende citaat idem. 134. Heijermans-Jurgens, Herman Heijermans’ laatste levensjaren, p. 51. 135. Boudier-Bakker aan Robbers, 27-11-1924. (lm b.1680 b.1) 136. Naeff in haar recensie van Schakels en Op hoop van zegen, in: De Amsterdammer, 13-121924. 137. Idem. Haar kwalificatie bracht Henri Borel ertoe in een artikel (‘Iets over kritiek en over boutade’, in: Het Vaderland, 22-3-1925 (ochtendblad) eraan te herinneren dat Naeff in 1907 door haar negatieve recensie had meegeholpen Uitkomst te ‘vermoorden’. Hij suggereerde dat Naeff nu door Royaards’ voorstelling tot een ander inzicht gekomen was, en koppelde dit aan haar voorliefde voor Royaards. Borel memoreerde echter niet dat Top Naeff indertijd al snel, in 1908, haar visie positief had bijgesteld. 138. Naeff aan Mijnssen, 3-12-1924. (lm) 139. Recensie Eva Bonheur, in: De Amsterdammer, 5-5-1917.
598
140. Zo was het ongeveer, p. 57. 141. Naeff aan Mijnssen, 18-6-1924. (lm) 142. Naeff aan Lensvelt-Bronger, 13-10-1923. (tin, coll. Frits Lensvelt 1.3) 143. De Amsterdammer, 10-1-1925. 144. Recensie Gysbreght in: De Amsterdammer, 101-1920. 145. Volgens Verkade-Cartier van Dissel (Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 404) werd de invloed van Top Naeffs recensies op het theaterbezoek overschat: zowel Gysbreght als het eveneens negatief beoordeelde St. Joanne werden volgens haar goed bezocht. 146. Directie nv Vereenigd Tooneel aan Naeff, 12-1-1925. (lm n.122 b.2) 147. ‘In mijn tijd’, p. 55. 148. Brief gedateerd 17-1-1925, geciteerd naar Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 403-404. 149. Zie Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 404. 150. Brief van de directie van Het Vereenigd Tooneel aan Maurits Uyldert e.a. Zie Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 404, en brief M. Uyldert aan T. Naeff, 28-1-1925. (lm u.904 b.1) 151. ‘In mijn tijd’, p. 55. 152. Naeff aan Mijnssen, 10-2-1925. (lm) 153. Verkade,‘Wat ontbreekt er aan ons tooneel? ii Het standpunt van den tooneeldirecteur’, in: Haagsch Maandblad, januari 1924, p. 67-69. Citaat p. 69. 154. Resp. Dramatische kroniek ii, p. 167-168 en iv, p. 158-164. Van der Woude (Eduard Verkade en het toneel, p. 145) meent dat Verkade zich weinig van Naeffs kritieken heeft aangetrokken. 155. Recensie in De Amsterdammer, 21-2-1925. 156. Zie Hartmans, De Groene van 1877, p. 71-73. 157. Radio was in Nederland nog een pril medium; op 21 juli 1923 was in de Nederlandsche Seintoestellen Fabriek te Hilversum de eerste proefuitzending de lucht in gegaan en op 1 april 1924 was een ‘Comité van luisteraars naar de Hilversumsche
Noten v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
Draadlooze Omroep’ opgericht. Zie Van Herpen, De Hilversumse draadloze omroep, dl. 1, p. 5-6. 158. Zie Van Herpen, De Hilversumse draadloze omroep, dl. 3, p. 115. 159. Zie bijv. Van Ruyven,‘Mevrouw Top Naeff’, die de bioscoop betitelt als ‘surrogaatkunst’. 160. Radiolezing over Marie VerhoevenSchmitz, Moeders, op 22-6-1928. De tekst is bewaard gebleven (lm n.122 h.1) Veel fiducie in de werking van radiorecensies had zij niet. Hoorspelen vond zij uit den boze, omdat zij de luisteraars de mimiek van de acteurs onthielden. Zie Weber, Radio-Jaarboek 1932, p. 257-258. 161. ‘[...] een uitgesproken mislukking’, zie ‘Eigen stijl’, in: Het Getij 9 (1924), nr. 8, augustus 1924, p. 167-168. Citaat p. 167. 162. Royaards aan Naeff, 24-8-1924. Geciteerd in Willem Royaards, p. 326. 163. Royaards aan Naeff, 31-8-1924. (uva Kopieboek Royaards xxv d5 (14)). 164. Willem Royaards, p. 326. 165. Willem Royaards, p. 336. 166. Zo kwam het beoogde terrein achter het Concertgebouw op losse schroeven te staan toen er plannen ontwikkeld werden om er een groot operagebouw te bouwen, of huizen – het laatste is doorgegaan. 167. Royaards aan Naeff, ongedat. [30-4-1925]. (lm n.122 ng) 168. Naeff aan Mijnssen, 2-6-1925. (lm) 169. Albach,‘Dr. Willem Cornelis Royaards’, p. 18. 170. Geciteerd in Willem Royaards, p. 341. 171. Naeff aan Van Looy, 1-11-1925. (Coll. St. Jac. van Looy in Frans Halsmuseum, Haarlem) 172. Zie Edinga, Tien huizen, duizend levens, p. 153-154 en 224-225. Edinga baseerde deze details over de Annecy-reis op informatie van Kitty de Josselin de Jong, aan wie Ina Boudier over haar ergernis vertelde. 173. De Haagsche Postprijs was een jaarlijkse aanmoedigingsprijs, ingesteld in 1921 door de Maatschappij der Nederlandsche
Letterkunde. Het weekblad De Haagsche Post had hiertoe een bedrag ter beschikking gesteld. Vanaf 1925 heette de prijs de C.W. van der Hoogtprijs, die vervolgens in 1940 werd voortgezet als de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs. Tijdens Naeffs jurylidmaatschap werden bekroond: Elisabeth Zernike, Het schamele deel (1921), Carry van Bruggen, Het huisje aan de sloot (1922), Jo de Wit, Open zee (1923) en R. van Genderen Stort, Kleine Inez (1925). Zie Michaël/Raaff/ Hoekman, Nederlandse literaire prijzen 18801985, p. 144-145. In 1927-1928 zat zij voor Van Holkema & Warendorf in de jury voor het beste meisjesboek, samen met Anna van Gogh-Kaulbach en J.P. Zoomers-Vermeer, terwijl C. Joh. Kieviet, Theo Thijssen en A.B. van Tienhoven het beste jongensboek dienden te kiezen. In de laatste categorie werd Averij van Marie van Zeggelen bekroond. Zie Duijx/Linders, De goede kameraad, p. 43-47. Naeff functioneerde vaker als jurylid, o.m. ook voor de D.A. Thiemeprijs (1921) en de Koepelprijs (1940). 174. Naeff aan Robbers, 30-7-1924. (lm) 175. [M.J. Brusse],‘De dagtaak van de schrijfster Top Naeff’. Passage gebaseerd op deze bron. 176. Naeff aan Mijnssen, 29-12-1924. (lm) 177. Mr. Henrik Scholte was letterkundige, dichter en criticus. In 1924 had hij de letterkundige kring De Distelvinck opgericht. Van 1927 tot 1936 was hij redacteur van de Filmliga. 178. Zie Naeff aan Scholte, 27-11-1926. In een brief van 6-2-1927 geeft zij een gebalanceerd oordeel over zijn eerste recensies en spreekt zij hem moed in bij zijn onzekerheid op dit vlak. (lm) 179. Naeff aan Robbers, 16-3-1925. (lm) 180. Zie contract 25-7-1926. (lm n.122 p) In hoofdstuk 2 is al beschreven hoe snel haar relatie met Becht vertroebelde. Begin jaren twintig had zij zich boos gemaakt toen Becht naast de gewone uitgave van School-Idyllen een ‘volksuitgave’ in een
599
oplage van tienduizend exemplaren op de markt had gebracht, waarvoor zij maar twaalf cent per exemplaar kreeg – een onaangename concurrentie dus ten opzichte van de duurdere uitgave, die zo minder verkocht werd. Een ‘opgedrild boekje’, noemde Top het,‘met mijn portret erin als een Moriaan gereproduceerd’. School-Idyllen was volgens haar voor Becht ‘de melkkoe’. (Zie Naeff aan Robbers, ongedat. [plm. juli 1924].) (lm) Ook over Bechts behandeling van Aan flarden was zij ontevreden. Een eenvoudige editie was voor een rijksdaalder in de verkoop gekomen – heel ongunstig, meende Top, want het stuk werd voornamelijk nog door amateurgezelschappen gespeeld, die niet bereid waren deze relatief hoge prijs te betalen en de tekst dan maar overschreven. Aan flarden ging naar de Wereldbibliotheek, die er in 1931 en 1932 edities van uitbracht. Over deze uitgeversperikelen Naeff aan L. Simons/Wereldbibliotheek, 29-7-1926, 1-8-1926, 4-10-1926 en 31-7-1930; Naeff aan Van Suchtelen/Wereldbibliotheek, 7-9-1930. (alle: lm) Verder: Wereldbibliotheek aan Naeff, 5-9-1930, 16-9-1931. (lm n.122 b.2) In Archief H.J.W. Becht, uva, briefwisseling Naeff-Becht. Zij won advies in bij mr. H.W.J.M. Keuls, dichter en deskundige op het gebied van auteursrechten. Zie brief Keuls aan Naeff, 25-5-1926. (lm k.374 b.1) 181. Zie Naeff aan Wereldbibliotheek, 22-11932. (lm) 182. Voor Van Holkema & Warendorf had zij ook, zeer waarschijnlijk op verzoek van deze uitgever, een inleiding geschreven bij Het boek van Goha den onnoozele van Albert Adès en Albert Josipovici, in vertaling van Alice van Nahuys. A.M. de Jong schreef in zijn recensie over dit boek vernietigende woorden over Naeffs inleiding (recensie in zijn ‘Letterkundige kroniek’ in Het Volk, 17-8-1923). Correspondentie van Naeff met Van Holkema & Warendorf is niet bewaard gebleven, blijkens een mail van G. Hemels
600
namens de uitgeverij aan G. Vaartjes, 5-92007. 183. Vergelijk bijv.‘Wederopstanding’ in Winterboek van de Wereldbibliotheek 1922-1923, p. 17-22, dat herdoopt werd in het hoofdstuk ‘Goed-Heiligman’ voor de boekuitgave. Het hoofdstuk ‘Muziek’ was de eerste Letje-schets, opgenomen in haar bundel Oogst. 184. In Geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1885 en 1985 (p. 96) schaart Anbeek Naeff in een rijtje auteurs als SchartenAntink en Boudier-Bakker, wier ‘produktie’ ons ‘nu even overvloedig als uniform’ zou voorkomen. Dit waardeoordeel kan in twee opzichten worden genuanceerd. Top Naeff zou een betrekkelijk klein oeuvre scheppen – men vergelijke de tientallen uitgaven van Scharten-Antink! – en haar werk wijkt wat stijl en visie betreft sterk af van dat van de andere genoemde schrijfsters. 185. ‘In den avond’, in: Voorbijgangers, p. 27. Volgende citaat idem, p. 62-63. Deze schets werd later als zelfstandig verhaal gepubliceerd in de reeks ‘Cahiers voor letterkunde voor het voortgezet onderwijs’ (red. F.P. Huygens en B.W.E. Veurman), Amsterdam, 1965. 186. ‘Passanten’, in: Voorbijgangers, p. 128. 187. Naeff aan Robbers, 13-6-1924. (lm) 188. ‘Beurtvaart’, in: Voorbijgangers, p. 206. 189. ‘Passanten’, in: Voorbijgangers, p. 161. 190. A.M. de Jong in ‘Letterkundige Kroniek’ van Het Volk, 29-5-1926. 191. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 1926, incompleet knipsel in lm. 192. Knipsel uit onbekende krant. (lm) Juist in die jaren was ‘humor’ of het gebrek daaraan in de Nederlandse literatuur een onderwerp. C. Veth wijdde er een boek aan: De humor in de moderne Nederlandsche literatuur, waarin hij Naeffs Letje een overtuigend voorbeeld daarvan vindt. A. Donker meende dat er een ‘hopeloos gebrek aan humor’ in de Nederlandse literatuur heerste: ‘Er is bij ons weinig anders dan de fij-
Noten v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
ne, maar bitse lach van Van Elschot [sic] of van Top Naeff, de bijna pijnlijke glimlach van Nescio, de open maar wat te glimmende lach van Felix Timmermans.’ (Boekbespreking E. du Perron, Bij gebrek aan ernst, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 12-6-1929 (avondblad).) 193. Zie Naeff aan Van Suchtelen/Wereldbibliotheek, 16-1-1930. (lm) 194. M.J. Brusse, Boefje (1903), A.M. de Jong, Merijntje Gijzen’s jeugd (1925-1928). Ook romans als Sprotje (1905) van Margo Scharten-Antink, en de later verschenen Bartje (1935) van Anne de Vries en Ciske de rat (1942) van Piet Bakker kunnen tot dit genre gerekend worden. 195. Naeff aan Scharten, 4-5-1940. (lm) 196. Citaten uit Letje, 1926, resp. p. 75, 147, 208, 220. 197. Zo ziet Letje, net als de jonge Top, het geschonken gouden tientje van resp. grootmoeder, grootvader, meteen in de spaarpot verdwijnen. 198. ‘Hans en Hansje’, in: Juffrouw Stolk en andere verhalen, 1936, 1e dr., p. 69. 199. Coster aan Naeff, juli 1927. (lm c.377 b.1) Zie bijv. rubriek ‘Op den kandelaar’; ‘“De Opstandigen” en “Letje”’, in: De Nieuwe Eeuw 10 (1927), 7-7-1927. 200. Boekzaal der geheele wereld, maart 1927, p. 93. 201. Haagsche Courant, 22-10-1926. 202. Groot Nederland 25 (1927), dl. 1, febuari 1927, p. 223-224. 203. Knuvelder: Roeping 5 (1926-1927), nr. 6, maart 1927, p. 228-235. Ingezonden brief p. 206-207. 204. Nieuwenhuis,‘Letje, of het boek der afwezigheid’, opgenomen in Nieuwenhuis, Verkenningen, p. 183-193. De kwalificatie ‘zuur’ voor Naeffs visie/humor komt nogal eens voor in de contemporaine literatuur. Zie bijv. ook Van Leeuwen, Drift en bezinning, p. 61. 205. ‘i’, in: Vox Studiosorum, nr. 30, 25-11-1926, p. 335. 206. W. Markus-Poels,‘Onze schrijfsters’, in: De Groene Amsterdammer, 11-2-1928.
207. ‘Aagje Ammers en Top Deken’, in: De Gids 91 (1927), dl. 2, p. 419-435. Opgenomen in Nijhoff, Verzameld werk ii, p. 542-559. Citaten uit deze laatste bron, resp. p. 548, 553, 552, 553, 556, 559. 208. Naeff aan Mijnssen, 12-6-1927. (lm) 209. Naeff aan Robbers, 7-6-1927. (lm) 210. Bloem,‘Bij het lezen van een Nederlandsch boek’, in: De Gids 92 (1928), dl. 2, april 1928, p. 131-134. Niet opgenomen in zijn Verzamelde beschouwingen (1950). 211. Naeff aan Colenbrander (Gids-redactie), 51-1928. (Coll. Mij. der Ned. Letterkunde, ltk 1888 x1928 0105, ub Leiden) Zij had zich ook gestoord aan een artikel van Lien ter Laan-van Lokhorst: ‘De vrouw als schrijfster’ (De Gids 92 (1928), september 1928, p. 406-414), waarin deze o.m. beweert dat vrouwen zelden beschikken over kritisch vermogen en zonder kennis van zaken oordelen. Zij verweet ze ook gebrek aan ‘filosofisch bewustzijn’ en oordeelde in dit opzicht negatief over Voor de poort. Voor Carry van Bruggen maakte ze een uitzondering – én voor de Duitse schrijfster van ontspanningslectuur Vicky Baum. Zie over dit artikel Naeff aan Robbers, 10-11929. (lm) 212. Over de veranderingen in het Nederlandse proza, zie Anten, Van realisme naar zakelijkheid, 1982. 213. De dichter en essayist Gerard Bruning hanteerde het uitgangspunt dat kunst de mens nader tot God moest brengen. 214. Bruning,‘Het boek van een verziekten hartstocht’, in: Nagelaten werk, p. 199 en p.198. 215. Kladje, fragment (lm n.122 h.1) 216. Naeff aan Mijnssen, 12-1-1928. (lm) 217. Alie [vanaf 1928: van Wijhe-]Smeding veroorzaakte met haar roman De zondaar (1927) een schandaal. Velen walgden van de openhartigheid waarmee zij – een ongetrouwde vrouw – over onderwerpen als echtscheiding, overspel en abortus schreef. 218. Naeff aan Mijnssen, 22-8-1927. Volgende
601
twee citaten idem,‘Hemelvaartsdag 1928’ (lm) 219. Deze vond half november 1926 plaats. 220. Naeff,‘lezing in Brussel gehouden, 1938’. (lm n.122 h.1) 221. Naeff aan De Bom, 15-11-1928. (amvc n.122/b) Ze schreef deze brief na de viering van zijn zestigste verjaardag, die ze in Antwerpen had bijgewoond. 222. Recensie van P. Raynal, Das Grabmal des unbekannten Soldaten, in: De Groene Amsterdammer, 13-11-1926. 223. Naeff aan Mijnssen, ongedat. [januari of februari 1926]. (lm) 224. Naeff,‘Iets over “het tooneel van dezen tijd”’, p. 49-51. 225. Twee tooneelspeelsters, p. 159. 226. In resp. Haagsch Maandblad, januari 1924, p. 65-74, en juni 1924, p. 709-716. 227. Uit: Jaarverslag van het Nederlandsch Tooneelverbond 1927-1928, in: ‘Beschrijvingsbrief van de 59e Algemeene vergadering op zaterdag 19 mei 1928 te Amsterdam, te 10.30 uur, in “Artis”, Plantage Middenlaan 41’, p. 11-25. Citaat p. 24. (tin 200000226.001) 228. Zo schreef de Nieuwe Rotterdamsche Courant (avondblad) van 9-11-1926 dat de gezelschappen om zijn werk begonnen te ‘wedijveren’. 229. Schmitz in ‘Levensbericht’, Top Naeff p. 36. In 1924 had Naeff Pirandello’s Het leven dat ik je gaf het ‘diepst-treffend’ stuk genoemd dat in de laatste twintig jaren geschreven was. (De Groene Amsterdammer, 31-5-1924) 230. Naeff aan Mijnssen, 11-8-1925. (lm) 231. Inleiding Naeff in programmaboekje bij Pirandello’s Wat is de waarheid? door nv Vereenigd Rotterdamsch-Hofstadtooneel, seizoen 1926-1927. 232. Korte tijd heeft Royaards het plan gehad samen met Van der Lugt Melsert de kv Het Nederlandsch Tooneel te leiden in de te bouwen Willem Royaards-schouwburg. Zie Royaards aan Van der Lugt Melsert, 112-1925. (tin, coll. C. v.d. Lugt Melsert inv. nr. 49)
602
233. Willem Royaards, p. 353-354. Wat is de waarheid? werd vanaf najaar 1926 gespeeld door het Vereenigd Rotterdamsch-Hofstadtooneel. 234. Willem Royaards, p. 355. 235. uva Kopieboek Royaards xxv d5 (16). 236. Naeff, Willem Royaards, p. 346-347. 237. Zie Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 140. 238. Prins aan Robbers, 22-2-1913. (lm p.877 b.1) 239. ‘Willem Royaards en zijn Schouwburg’, in: De Groene Amsterdammer, 21-1-1928. 240. Naeff aan Mijnssen, 7-6 1927. Volgende citaat idem, 12-1-1928.(lm) 241. Zie Naeff aan Mijnssen, 19-2-1928. (lm) 242. De andere juryleden waren Josine SimonsMees en Maurits Wagenvoort. 243. Zie: ‘Kunstenaars de gasten van het n.o.c. en van de gemeente Amsterdam’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 31-7-1928 (ochtendblad). In de categorie ‘epische werken’ werden bekroond: 1. F. Mozö, Hongarije, 2. E. Weiss, Duitsland, 3. Carel en Margo Scharten-Antink, Nederland. 244. Naeff aan Robbers, 3-9-1929 (lm). In De Groene Amsterdammer van 1-9-1928 wijdde zij een artikel aan de jubilaris: ‘Herman Robbers 1868-1928’. 245. Naeff aan Mijnssen, ongedat., poststempel 16-10-1928. (lm) 246. Georg Kaiser was een van de meest gespeelde expressionistische toneelauteurs. Hij zou zich, via uitgesproken maatschappijkritiek, meer en meer in sterk antifascistische richting ontwikkelen. Na een schrijfverbod in 1933 week hij vijf jaar later naar Zwitserland uit. 247. Recensie Oktobertag in De Groene Amsterdammer, 10-11-1928. 248. Zie recensie L’invitation au voyage van JeanJacques Bernard, in: De Groene Amsterdammer, 24-1-1925. 249. Zie ‘In memoriam Georges Pitoëff’, in: Elsevier’s Maandschrift 49 (1939), nr. 11, november 1939, p. 355-357. 250. Naeff aan Mijnssen, ongedat., poststempel 16-10-1928. (lm)
Noten v Wijze leidsvrouwe en Top Deken (1921-1929)
251. Zie bijv. Van Eckeren in ‘Kroniek van het proza’, in: Den Gulden Winckel 27 (1928), p. 338, waarin hij o.m. stelt dat het onbegrijpelijk is dat ‘de Nederlandsche lezer’ liever dikke boeken doorworstelt dan ‘zich te verkwikken aan de doorzichtige klaarheid van een goed gecomponeerde novelle’. 252. Zie Zo was het ongeveer, p. 77. 253. J. Prinsen JLz, recensie Klein avontuur, in: De Groene Amsterdammer, 24-11-1928. 254. Zie o.a. Uyldert in Algemeen Handelsblad, 24-11-1928 en (F. Hopman) Nieuwe Rotterdamsche Courant, 30-10-1928 (avondblad). 255. H. B.[orel] in Het Vaderland, 8-11-1928 (avondblad). 256. Zie Romein-Verschoor, Vrouwenspiegel, p. 111-113. 257. [M.J. Brusse,] ‘De dagtaak van de schrijfster Top Naeff’. 258. Naeff aan Mijnssen, 10-8-1928. (lm) 259. Haar voordracht zou, ietwat gewijzigd, in 1934 verschijnen als piepklein boekje in de serie ‘Kleine juweeltjes’ van de Nederlandsche Keurboekerij: Twee tooneelspeelsters. 260. Twee tooneelspeelsters, p. 105. Volgende citaat p. 90. 261. Naeff aan Roelvink, 25-1-1948. (tin brnae 0008) 262. Zo was het ongeveer, p. 76. 263. Citaten uit Twee tooneelspeelsters, p. 138 en p. 139. 264. Willem Royaards, p. 360. 265. Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 141. Volgende citaat idem, p. 143. 266. Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 143. 267. Nergens is deze aanleiding tot Royaards’ dood officieel terug te vinden. Ik baseer mij op één bron: theaterhistoricus en Royaards-kenner B. Albach. In een brief d.d. 24-9-1993 schreef hij mij: ‘Dat Royaards “suicide pleegde” is juist – zijn kleinzoon Jules heeft ’t me indertijd verteld. Hij was erg ziek, wou niet als gebrekkig voortleven.’ Ook in een brief aan J. van Herpen (19-5-1990) spreekt Albach expliciet over ‘suicide’. Noch Albach, noch Edinga (in de
Naeff-biografie die hij voorbereidde) wilden Royaards’ doodsoorzaak openbaren. Zie brief (ongedat., maar welzeker uit 1980) van Edinga aan ‘Heer Sandberg’. (Alle hier genoemde correspondentie in coll. G. Vaartjes) 268. Zie dagboek De Josselin de Jong (19281937), p. 31. 269. Kleinzoon Jules Royaards heeft eens gehoord dat zijn grootvader voor zijn laatste reis naar Nederland tijdelijk in Frankrijk begraven is geweest. (Mededeling J. Royaards in gesprek op 27-11-2008) 270. ‘Uitvaart van Dr. Willem Royaards’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 5-2-1929. Op dit verslag zijn meer elementen in deze passage gebaseerd. Ook is gebruikgemaakt van dagboeknotities van De Josselin de Jong. 271. E. Schaly aan Naeff, 25-1-1929. (lm n.122 b.2) 272. M. Kalf-Goedkoop aan Naeff, 7-2-1929. (lm n.122 b.2) 273. Door De Josselin de Jong aan zijn dochter Kitty verteld, die het op haar beurt doorgaf aan Edinga. Deze schreef erover in een ongedateerde (maar welzeker uit 1980) brief aan ‘Heer Sandberg’. 274. Willem Royaards, p. 360. 275. Ilona Durigo genoot in Nederland bekendheid door onder meer uitvoeringen van de Matthäuspassion en werk van Mahler. 276. Zie Royaards-Sandberg, Herinneringen, p. 147. 277. Willem Royaards, p. 360 278. ‘Uitvaart van Dr. Willem Royaards’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 5-2-1929 (avondblad). 279. De Meester,‘Willem Royaards †’, in: De Gids 93 (1929), p. 287-290. 280. De Groene Amsterdammer, 2-2-1929. 281. Barbarossa,‘Alle vliegen in één klap’, in: De Groene Amsterdammer, 2-3-1929. 282. Lensvelt-Bronger aan Naeff, 6-3-1929. (lm n.122 b.2) 283. Naeff aan Mijnssen, 14-3-1929. (lm) 284. In haar Herinneringen (p. 150) herinnert
603
Jacqueline het zich allemaal globaler. Zij schrijft dat zij ‘ongeveer in april’ voor Maria Stuart gevraagd was en dat zij de rol niet aannam ‘na alles wat er tussen Willem en hem [Verkade, G.V.] gebeurd was’. Een uitgebreide samenvatting van deze kwestie in Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel, p. 444-451.
vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940) 1. 2. 3. 4.
5. 6.
7. 8.
604
Naeff aan Robbers, 15-5-1929. (lm) Naeff aan Mijnssen, 4-6-1929. (lm) Paulus onder de joden (1926) van Franz Werfel. Typering van Coster in een brief aan Mijnssen, juli 1947. Geciteerd in Coster, Verzamelde werken. Brieven 1931-1949, p. 245. Naeff aan Mijnssen, 4-6-1929. (lm) De in 1921 opgerichte pen-club was een initiatief van de Engelse schrijfster C.A. Dawson Scott. Zij voelde na de Eerste Wereldoorlog sterk het belang van een toenadering tussen de verschillende landen en volken, waarbij schrijvers een belangrijke rol konden spelen. De niet-politieke vereniging streefde naar vriendschap en samenwerking tussen schrijvers en hoopte via literatuur tot een betere onderlinge verstandhouding te komen. Daarbij hoorden het verdedigen van vrijheid van meningsuiting en het opkomen voor schrijvers die om hun mening onderdrukt werden. De oorsprong van wat de pen (Poets, Playwrights, Essayists and Novelists) werd, lag in een Londense dining club, die al snel uitgroeide tot een internationale organisatie. In 1923 was in Londen een eerste pen-bijeenkomst gehouden. John Galsworthy, die in die dagen triomfen vierde met zijn The Forsyte Saga, werd de eerste president van de pen. Kern, Führende Frauen Europas, p. 101. Notitie Edinga n.a.v. het door Salomons aan hem vertelde verhaal.
9. Notitie Edinga. 10. Naeff aan Robbers, 3-9-1929. (lm) Van de Woestijne overleed op 24-8-1929. 11. Georges Pitoëff en Ludmilla Pitoëff, een Russisch-Frans acteursechtpaar. Georges bespeelde in Parijs verschillende theaters en bracht o.a. Pirandello, Schnitzler en Ibsen. 12. Josephus Jitta aan Naeff, 14-6-1929. (lm n.122 b.2) 13. Jordaan aan Naeff, 12-6-1929. (lm n.122 b.2) 14. Naeff aan Mijnssen, 16-1-1929. (lm) 15. Zie over Kann Hartmans, De Groene van 1877, p. 73-74. Uit brief Josephus Jitta aan Naeff, 14-6-1929 (lm n.122 b.2), zou geconcludeerd kunnen worden dat Naeff bang was dat Kann ‘dingen zou doorzetten’ die haar niet aanstonden. 16. Recensie Der blaue Vogel, in: De Groene Amsterdammer, 9-10-1926. 17. Recensie A. Laudy, De paradijsvloek, in: De Amsterdammer, 20-9-1919. Zie ook Stroman, De Nederlandse toneelschrijfkunst, p. 136. 18. Naeff aan Roelvink, 10-3-1947. (tin brnae 0003) 19. Cannegieter,‘Top Naeff’, p. 117. 20. ‘Tentoonstelling portretten van tooneelspelers. Verzameling D. Crena de Iongh’, in: Dordrechtsche Courant, 17-5-1909 (avonduitgave). 21. Zie bijv. recensie Nora door het Vereenigd Rotterdamsch-Hofstadtooneel, in: De Groene Amsterdammer, 31-10-1925. 22. D. Bles,‘Tooneel’, in: De Stem 4 (1924), dl. i, p. 229-232. Opm. over Naeff op p. 229. Zie ook o.a. K.F.P.‘Over tooneel’, in: De Hervorming, 10-1-1920, die haar kronieken een wapen tegen de vergankelijkheid van het toneel noemde en haar inzicht in schrijvers als Strindberg, Schnitzler en Heijermans roemde. 23. Albach in een brief aan Vaartjes, 8-3-1990. 24. Carmiggelt (Kronkel),‘Gedenksteen’. Knipsel uit Het Parool, later gedateerd 17-61967. Deze datum kan niet juist zijn; in zijn stukje schrijft Carmiggelt dat Naeff
Noten vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
drie jaar dood is. Het zal dus uit 1956 zijn. 25. Werumeus Buning, Tooneel en dans, p. 16. 26. Prinsen, recensie Dramatische kroniek iii, in: De Amsterdammer, 14-1-1922; zie ook Stroman, die veel later oordeelde dat Naeffs kritieken voor inzicht betreffende het toneel in die jaren ‘van het grootste belang’ zouden blijken (‘Terpen in een laagvlakte’, in: De boekenboom. Zestig jaar schrijven in Nederland, p. 92). In een uitgave van Shakespeares The Comedy of Errors (Nikos Drama Library, 1984, p. 10) citeert K. van Muyden in zijn inleiding een ‘treffende typering van het stuk’ door Naeff. 27. ‘In mijn tijd’, p. 56. 28. ‘Napoleon de la Mar’, in: De Amsterdammer, 3-4-1920. Nap(oleon) de la Mar genoot een reputatie op het gebied van komische rollen. 29. Zie Van den Bergh, Teksten voor toeschouwers, p. 146-165. 30. Zie bijv. Rutten,‘Een Limburgsch tooneelspeler’, in: Limburger Koerier, 12-10-1926. 31. F. S.[mit] K.[leine],‘Aan mevrouw T. van Rhijn-Naeff’, in: Den Gulden Winckel 21 (1922), p. 71-73. Citaat p. 72. 32. Zie bijv.‘De k.v. Het Nederlandsch Tooneel en de Stadsschouwburg’, in: De Amsterdammer, 29-3-1924. Ook had zij uitgesproken voorkeuren voor acteurs als Alida Tartaud, Theo Mann-Bouwmeester, Else Mauhs, Nap de la Mar en Jan Musch. 33. Recensie Gysbreght, in: De Amsterdammer, 10-1-1920. 34. Borel,‘Een nieuw boek van Top Naeff’, in: Het Vaderland, 22-11-1925 (ochtendblad). 35. Wasch,‘Korte boekbeschouwingen’, in: De Wereldkroniek 27 (1920-1921), nr. 7, 15-5-1920. 36. Zie Van den Bergh, Teksten voor toeschouwers, p. 151. Volgende citaat idem,‘Kritisch dilemma’, in: Het Parool, 19-1-1993. 37. Ter Braak,‘De plaats van de dagbladcriticus’, in: Het Vaderland, 7-1-1934. Geciteerd uit Verzameld werk 5,‘Kronieken’, p. 71. 38. Resp. Dekking aan Naeff, 28-12-1929 (lm d.285 b.1) en Veth aan Naeff, 28-12-1929. (lm v.5652 b.1)
39. Marie van Itallie-van Embden was lid van het Hoofdbestuur van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht en de Vrijzinnig Democratische Bond. Van 1928 tot 1933 was zij lid van de Tweede Kamer. Zij publiceerde over uiteenlopende onderwerpen. 40. Resp. J. van Gelder (29-12-1928), M. Valeton (1-1-1930) en A.T. Vos (29-12-1929) aan Naeff (lm n.122 b.2) 41. Walch, Ons hedendaagsch tooneel, p. 137. 42. Broedelet aan Naeff, 28-3-1938. (lm b.872 b.1) 43. Lugt aan Naeff, 23-3-1948. (lm n.122 b.2) 44. Dubois, Marcellus Emants, p. 270. 45. Schilp, Toneel in Utrecht in de twintiger en dertiger jaren, p. 156. 46. Albach,‘Illusies en desillusies van Willem Royaards’, p. 104. 47. Zie bijv. Borel, die in Het Vaderland, 22-11922 (ochtendblad) refereert aan een ‘Dramatische kroniek’ van Naeff ‘waarin het beste is gezegd, wat dezer jubileum-dagen over Molière is geschreven’, en het Vlaamse blad Nieuw Leven (2, 1922, nr. 9, 8-4-1922, p. 93,‘Top Naeff en over Vertraagde Film’) dat twee pagina’s vulde met een lang citaat uit Naeffs kritiek. 48. Naeff aan Mijnssen, 27-12-1929. (lm) 49. Naeff,‘Louis Couperus en de legende’, p. 62. 50. Naeff aan Robbers, 26-2-1930. (lm) 51. Naeff aan T. de Beer, ongedat., poststempel 1926 (?) (Coll. Mij. der Ned. Lett., ltk 1735, ub Leiden) 52. Naeff aan Mijnssen, 25-3-1930. (lm) 53. Zie bijv. Naeff aan B. Verhagen, 22-12-1930 over de benoeming van Marie BokhorstHoltrop. (tin Commissie van Beheer en Toezicht, map 11c) 54. Naeff aan Mijnssen, 25-3-1930 (lm). Notities, rapporten en oordelen van leden van de Commissie van Beheer en Toezicht van de Toneelschool zijn niet in het Toneelschoolarchief aangetroffen, wel van docenten. Enkele acteurs en actrices die examen deden in ‘Naeffs tijd’ herinneren zich niets van haar aanwezigheid. (Anita Menist,
605
55. 56. 57.
58. 59.
60. 61.
62. 63.
64.
65. 66. 67. 68.
69.
606
André van den Heuvel/Kitty Janssen en Elisabeth Andersen aan G. Vaartjes, resp. 3-9-2009, 9-9-2009 en 20-9-2009) De oordelen van de afzonderlijke examencommissieleden werden ook niet aan de leerlingen meegedeeld. Zie Berends, Rozen en tomaten, p. 98. Naeff aan Mijnssen,‘pasen’ 1932. (lm) ‘Wat aan de Tooneelschool ontbreekt’, in: De Tooneelspiegel 4 (1932), nr. 4, dec. 1932, p. 15-18. De Tooneelspiegel was in 1929 opgericht. In 1933 werd Naeff voor het eerst bij de medewerkers genoemd. Het blad werd geredigeerd door o.a. Jan Campert en Eduard Veterman, die ook de aantrekkelijke omslagen ontwierp. Naeff aan Robbers, 10-8-1930. (lm) Naeff aan Robbers, 30-4-1930. (lm) Na terugkomst gaf zij haar visie op pen-congressen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, 29-7-1930 (avondblad): ‘De p.e.n.-Club en het land van Polen’. De Josselin de Jong, lezing ‘Over en rondom Top Naeff’, 18-11-1968. Citaten: Naeff aan Robbers, 17-7-1930; aan Mijnssen, 26-7-1930; idem, 26-7-1930 (lm); aan De Josselin de Jong, 5-8-1939. Naeff aan Mijnssen, 26-7-1930. (lm) Volledige titel: Het boere-operaatje, of de bruyloft van Kloris en Roosje, waarschijnlijk geschreven door Dirck Buysero, 1707. Impressie van het congres gebaseerd op de uitvoerige berichtgeving in Het Vaderland van 22 t/m 26-6-1931 en op dagboeknotities van Kitty de Josselin de Jong. Tekst ‘Wensch van Thomasvaer en Pieternel’. (lm n.122 h.1) Zie Edinga, Tien huizen, duizend levens, p. 223. Het Vaderland, 23-6-1931 (ochtendblad). Duitsland onttrok zich aan de geest van het ontwapeningsverdrag door officieren in Rusland op te leiden (het Verdrag van Rapallo, 1922) en door de Reichswehr een geoefend kader te laten vormen. Van der Lugt Melsert zocht in het spel de eenvoud, wat later ‘underacting’ is ge-
70.
71.
72.
73.
74.
75. 76. 77. 78.
Noten vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
noemd. (Zie Van Thienen, Op ’t hoogh tooneel, p. 46) Als regisseurs stonden Eduard Veterman en K.L. Brückman hem bij. Acteurs van het gezelschap waren onder anderen Van der Lugt Melserts echtgenote Annie van Ees, Fie Carelsen, Mary Dresselhuys, Joekie Broedelet, Louis van Gasteren en Joan Remmelts. Naeffs medewerking aan zijn gezelschap maakte het voor haar noodzakelijk haar lidmaatschap van de kv Het Nederlandsch Tooneel te beëindigen. Naeff aan Mijnssen, 17-12-1930. (lm) In april 1930 was zij al actief voor Van der Lugt Melsert, blijkens een dagboeknotitie van J. Tielrooy-de Gruyter over een door haar vertaald stuk: ‘Van der Lugt Melsert vond ’t mooi, maar te weinig actie in ’t begin schreef Top Naeff.’ Mededeling Albach in een brief aan Vaartjes, 28-3-1990. Naeffs vertaling bleef beperkt tot een door V.d. Lugt Melsert te gebruiken manuscript en bracht het niet tot een uitgave. Zie Naeff aan Van Suchtelen/Wereldbibliotheek, 8-8-1926 (lm) en Wereldbibliotheek aan Naeff, 12-8-1926 (lm n.122 b.2). Zie Naeff aan Mijnssen, 18-9-1931 en 5-21932. (lm) Robert et Marianne (1926) werd in het voorjaar van 1932 opgevoerd onder de titel Twee menschen. Een nieuwe schouwburg kwam er niet, wel werd Kunstmin in 1939 gerenoveerd. Zie Kooij/Sleebe, Geschiedenis van Dordrecht van 1813 tot 2000, p. 356. Naeff aan Mijnssen, 18-9-1931. Volgende citaat idem, ongedat. [tussen 19 en 25-121931]. (lm) Zie lezing Naeff over Köhler, ws. 1940 of 1941. (lm n.122 h.1) Naeff aan Mijnssen, 17-12-1930. (lm) Zie Naeff aan Mijnssen, ongedat. (tussen 19 en 25-12-1931). (lm) Carel Scharten, dichter, criticus en romanschrijver. Margo Scharten-Antink werd bekend met haar roman Sprotje (1905). Gezamenlijk schreven zij vele romans, die hen in de jaren 20-30 tot een populair
79. 80.
81.
82. 83.
84.
85.
86. 87. 88. 89. 90.
91.
schrijversechtpaar maakten. Later raakte hun naam besmet toen zij sympathiseerden met het Italiaanse fascisme. Naeff aan Scharten, 20-9-1932. (lm) Naeff aan Scharten, 3-10-1932. (lm) Het stuk is van de Italiaanse schrijver Sebastiano Rossi, met wie Scharten bevriend was. Volgende citaat idem, 29-4-1935. (lm) Karel Konrád werkte o.m. voor het linkssatirische tijdschrift Trn, schreef dadaïstisch getint werk en ontwikkelde zich in de jaren dertig door de politieke omstandigheden in sociaal-geëngageerde richting. Het toneelstuk waar het hier om gaat, in Duitse vertaling Die Glockhenne, werd vooral door Kitty de Josselin de Jong ‘gepusht’; zij had Konrád ontmoet tijdens het pen-congres van 1931 en was nogal van hem gecharmeerd. Naeff ontmoette Konrád op het pen-congres 1932 te Boedapest. Naeff aan Scharten-Antink, 14-11-1932. (lm) Recensie bewerking Ferdinand Huyck in: Dordrechtsche Courant, 10-12-1912 (middaguitgave). Onder deze titel verschenen in Critisch Bulletin 1 (1930), nr. 12, december 1930, p. 177180. De editie van 8-2-1931 typeerde haar o.m. als ‘a clever psychologist’ en ‘a minute analyst of emotions’ en vergeleek haar met Couperus. Zie Edinga, Tien huizen, duizend levens, p. 187. Naeff aan Robbers, 26-10-1930. (lm) Boudier-Bakker aan De Josselin de Jong, 29-3-1958. Naeff aan Mijnssen, ongedat. (tussen 19 en 25-12-1931). (lm) Volgende citaat idem. Over deze toneelopvoering Edinga, Tien huizen, duizend levens, p. 189-195. Passage over de Boekenweek gebaseerd op Vaartjes, Herman de Man, p. 243. Zie ook ‘De boekenweek’, in Het Vaderland, 7-5-1932 (avondblad). Samengesteld door Cornelis Veth, C.J. Kelk en A.M.E. van Dishoeck.
92. Geschenk, 1932, p. 86-91. Van deze informatie maakte ik dan ook gebruik in o.m. hoofdstuk 2 van deze biografie. 93. Geschenk, p. 90-91. 94. In twee delen verschenen in De Gids 96 (i) (1932), p. 312-350 en (ii), p. 6-47. 95. In een brief aan De Josselin de Jong (23-81938) schrijft zij dat zij buiten Konstantinopel geen stad kende die Boedapest overtrof. 96. Zie Van Huffel, Nederlandsche schrijvers in vertaling. Hij constateert dat Van AmmersKüller in 1939 met in totaal 78 vertaalde titels in diverse landen aan kop staat, gevolgd door Couperus met zeventig titels en Johan Fabricius met 46. 97. Ernst Toller, geëngageerd Duits toneelschrijver, essayist en dichter. 98. Filippo Tommaso Marinetti was een voorman van het futurisme, dat op politiek vlak steeds meer in verband gebracht werd met fascisme. 99. Passage over het pen-congres in Boedapest gebaseerd op ‘Het congres van de Penclubs’, in: Het Vaderland, 20-5-1932 (avondblad). 100. Naeff aan De Josselin de Jong, 26-5-1932. Volgende citaat idem. Over het congres: F.V. Toussaint van Boelaere,‘Hongaarsche indrukken’, in: Litterair Scheepsjournaal, p. 13-65. 101. Madelon Székely-Lulofs was geboren in Nederlands-Indië en woonde er lange tijd als plantersvrouw. Met haar tweede echtgenoot, Székely, had zij zich in 1930 in Boedapest gevestigd. 102. Székely-Lulofs, ’Aan Top Naeff’, in: Elseviers Weekblad voor de vrouw, ongedat. knipsel (1953). 103. Enkele maanden later publiceerde Naeff in Elseviriana, nr. 17, november 1932, p. 7-8, een positieve beschouwing over SzékelyLulofs’ Koelie. Voor dit reclametijdschrift van de firma Elsevier leverde zij af en toe een bijdrage. 104. Zie Naeff aan De Josselin de Jong, 10-121947.
607
105. Ook in haar niet voltooide blijspel Soranees maakt Naeff huldigen en ‘lintjes’ belachelijk; zij ziet het als een uiting des tijd waarin middelmaat hoogtij viert. Het stuk is niet gedateerd, maar het schriftje waarin het geschreven is, lijkt te stammen uit de periode 1920-1930. (lm n.122 h.1) 106. Letterlijke tekst: ‘De Ster, op de borst van den Braven Man, Moest door de wolk van zijn needrigheid stralen’. A.C.W. Staring, ‘Op zijn Roemer Visschersch’. (1827) 107. Edinga, Tien huizen, duizend levens, p. 223. 108. Citaten uit Offers..., resp. p. 29-30, 62, 69, 75, 76, 78, 97, 154. 109. Citaten uit eerste, ongecorrigeerde opzet voor Zo was het ongeveer. (lm n.122 h.1) 110. Citaat uit een lezing van Naeff in De Witte Brug, 1926 of 1927. (lm n.122 h.1) 111. Offers..., p. 118. Volgende citaat p. 15. 112. Brief Mijnssen van 13-4-1932 (lm m.984 b.1), brief Boeken van 3-4-1932. (lm b.663 b.1) 113. Zie Naeff aan Van Suchtelen/Wereldbibliotheek, 14-12-1930. (lm n.122 b.1) 114. Naeff aan Robbers, 7-9-1932. (lm n.122 n.1) 115. Naeff aan P.N. van Kampen & Zn., 13-41939. 116. J. Panhuijsen,‘Het tekort der humaniteit’, in: Boekzaal 8 (1932), p. 353-355.Citaat p. 353. 117. Jan N.[ieuwenhuis],‘Zonder weerstand. Misverstanden bij Top Naeff’, in: De Maasbode, 12-11-1932 (avondblad). 118. Zie Naeff aan Mijnssen, 24-11-1932. (lm) 119. A. Wapenaar in ‘Letterkundige kroniek’ van Zondagsblad behoorende bij De Rotterdammer, 11-3-1933. 120. Positief schreven o.a. H. Robbers in ‘Kroniek’ in Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 42 (1932), november 1932, p. 355-356; M. Kijzer,‘Het onveranderlijke’, in: Critisch Bulletin 3 (1932), nr. 12, p. 354-355; G. van Eckeren,‘Wat het leven beheerscht’, in: Den Gulden Winckel 31 (1932), december 1932, p. 231-233; (anoniem),‘Een nieuwe roman over deftige menschen’, in: Haagsche Post, 5-11-1932.
608
121. V. van Vriesland in ‘Kroniek van het proza’ samen met bespreking Juffrouw Stolk en andere verhalen opgenomen in Van Vriesland, Onderzoek en vertoog. Verzameld critisch en essayistisch proza, p. 449-455. 122. Naeff aan Mijnssen, 16-4-1932. (lm) 123. Naeff aan Robbers, 6-11-1932. (lm) 124. Naeff aan Van Eckeren, 24-10-1935. (lm) 125. Naeff aan Mijnssen,‘Pasen 1932’. (lm) 126. Offers..., p. 32. Volgende citaat p. 133. 127. De laatste twee citaten in Naeff aan Mijnssen, 24-11-1932. (lm) 128. Naeff aan Van Eckeren, 20-12-1932. (lm) 129. Zie Bakker,‘Forum 1931-1935’, in: Literaire tijdschriften van 1885 tot heden, p. 173-179; Anbeek,‘De vent.“Forum” over proza en poëzie’, in: Anbeek, Geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1885 en 1985, p. 148-170. 130. Geïntroduceerd door J.C. Bloem in zijn kritische essay ‘Vorm of vent’, in: Den Gulden Winckel 31 (1932), juni, p. 101-104. Opgenomen in J.C. Bloem, Verzamelde beschouwingen, p. 190-203. 131. Uren met Dirk Coster verscheen in 1933 in boekvorm. In 1937 zou Du Perron de nog niet verkochte exemplaren van deze uitgave laten vernietigen; Coster toonde zich uitgesproken antinazi en dat vond Du Perron belangrijker dan hun literaire strijdpunten. 132. De Litteraire Gids, 20-10-1933. 133. Zie bijv. Van Duinkerken,‘Provincie of Europa?’, in: De Tijd, 18-6-1932; Marsman, ‘Europeesch Peil’, in: De Nieuwe Eeuw 15, 236-1932; De Man,‘Mijnheer Marsman is misselijk’, in: De Nieuwe Eeuw 15, 23-6-1932. Zie ook Marsman,‘Derde dimensie en Europees peil’, in: Verzameld werk, poëzie proza en critisch proza, p. 617-621. 134. Van Eckeren,‘Wat het leven beheerscht’, in: Den Gulden Winckel 31 (1932), december, p. 231-233. Citaat p. 231. 135. Robbers, recensie Offers... in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 42 (1932), november 1932, p. 355-356. 136. Zie ‘Vraag en aanbod in de litteratuur’.
Noten vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
137. Offers..., p. 99. 138. Naeff aan Mijnssen, 10-1-1933. (lm) 139. Naeff aan Scharten, 26-2-1933. (lm) 140. Naeff aan Mijnssen, 8-1 1931. (lm) 141. Informatie gebaseerd op e-mail (18-112009) van mevr. x, die pertinent niet met naam als bron genoemd wil worden. Volgens haar was ‘men’in Dordrecht op de hoogte van Van Rhijns escapades, maar geen enkele bron die mij informatie over hem verstrekte refereerde aan enigerlei buitenechtelijke activiteit. 142. Gesprek met mevrouw Meursinge Reynders-Naeff, 22-10-1992. 143. Informatie B. Kattemölle aan G. Vaartjes, e-mail 29-8-2008. Een directoire is een ouderwetse damesonderbroek. 144. ‘Dordtse bijnamen’, samengesteld door C.J.J. Blussé en Willem de Reus. Ongepubliceerd getypt overzicht, in Archief Familie-Vereeniging Vriesendorp, Dordrechts Museum, Dordrecht. 145. Citaat uit ‘Dirk Dijkgraaf’s Dordtse dagboek’, ongedat. knipsel uit een Dordtse krant, ws. De Dordtenaar. 146. Burgemeester en wethouders van Dordrecht aan W. van Rhijn, 18-4-1923. Andere bijbanen: geneeskundig toezicht op de leerlingen der buitengewone lagere school; genees-, heel- en verloskundige bij het Burgerlijk Armbestuur; geneeskundig adviseur der gemeente. Brief en gegevens in Erfgoedcentrum DiEP, Dordrecht, coll.nr. 8a 1945, inv. nr. 181. 147. A. Vervoort las op 21-1-1992 voor het plaatselijke (Dordrecht) radioprogramma Oud en wijs genoeg een herinnering aan Van Rhijn voor. De tekst presenteerde hij mij in een brief van 11-9-2008. De passage over Van Rijn als ehbo-docent is gebaseerd op deze bron. 148. Naeff aan De Josselin de Jong, 1-6-1937. 149. G. Vleesenbeek in een gesprek op 24-72003. 150. Naeff aan De Josselin de Jong, 9-11-1936. 151. Naeff aan N. en G. Naeff, 30-3-1939. 152. Naeff aan Mijnssen, 6-2-1933. (lm)
153. Naeff aan De Josselin de Jong, 24-10-1932. 154. Naeff aan Robbers, 4-5-1932. (lm) 155. Dit voorval vertelde Kitty mij enigszins besmuikt, begin jaren tachtig. Wim heeft het bij één vruchteloze poging gelaten. 156. Zie bijv.‘Kantteekeningen bij enkele tooneelwerken van Pirandello’, waar Naeff haar eigen tijd typeert als een periode die ‘op nivelleering van alle menschen en dingen heeft aangestuurd’ (p. 54). 157. Zie Van Vree, ‘In het land van Mussolini’. De Nederlandse pers en fascistisch Italië (1991). 158. Over Carel en Margo Scharten-Antink en het fascisme in hun werk: S. Eenhuis,‘Politiek fout, literair ondermaats?’. 159. Naeff aan Scharten, 1-11-1933. (lm) 160. Luigi Pirandello was een groot bewonderaar van Mussolini. Sinds 1924 was hij lid van diens fascistische partij. Later werd hij politiek liberaler. 161. ‘Kantteekeningen bij enkele tooneelwerken van Pirandello’. 162. Naeff aan Mijnssen, 6-3-1933. (lm) 163. Naeff aan Scharten, 26-2-1933. (lm) 164. Citaten uit ‘Kantteekeningen bij enkele tooneelwerken van Pirandello’, p. 39, 40 en 41. 165. ‘Hans en Hansje’, in: Juffrouw Stolk en andere verhalen, 1936, 1e dr., p. 71. 166. Citaat in Cannegieter,‘Top Naeff’. 167. Naeff aan H.F.W. Jeltes, 10-9-1937. (lm) 168. Holst-Hendrix aan Naeff, 6-6-1933 (lm n.122 ng). De brief van Naeff aan haar is niet teruggevonden. 169. Manifest gepubliceerd in Het Vaderland, 5-5-1933 (avondblad). 170. Deze zin is slechts een tijdsbepaling en suggereert geen causaal verband met het voorgaande. 171. Over het congres en de actie van Jo van Ammers-Küller: L. Ross,‘Jo van AmmersKüller in Dubrownik’. 172. Den Doolaard,‘Het congres der p.e.n.club te Dubrovnik’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant , 31-5-1933. 173. Haar vriendin Jet Holst-Hendrix schreef haar op 6-6-1933 dat zij hoopte dat ‘jelui
609
financien weer zoover in orde’ zouden komen. (lm n.122 ng) 174. Naeff aan Robbers, 8-6-1933. (lm) 175. Wie de verweren van Van Ammers-Küller en Westerman zorgvuldig leest, kan denken dat een combinatie van goedwillendheid en een naïeve houding hun in Dubrovnik parten heeft gespeeld. De wetenschap echter dat Van AmmersKüller zich later openlijk zeer deutschfreundlich zou tonen en dat Westerman uitgesproken rechtse opvattingen had, kleurt, het kan niet anders, hun opstelling in 1933. Ook liet Van Ammers-Küller zich niet bepaald vleiend over Joden uit. In een brief aan Naeff van 10-2-1935 (lm k.9686 b.1) refereerde zij aan emigranten die zich ‘zoo miserabel’ gedroegen dat ‘de Belgen in 1914 en de Deutsche Joden van nu er nog illustre tegenstellingen bij zijn!’. 176. ‘Notulen van de Algemeene Ledenvergadering van de p.e.n. Club op Zaterdag 17 juni 1933 in het Carlton Hotel te Amsterdam’, p. 12. (lm p.305) 177. Naeff aan Mijnssen, 20-6-1933. (lm) 178. Zie Naeff aan Mijnssen, ongedat. [tussen 19 en 25-12-1931]. (lm) 179. Naeff aan Robbers, 21-4-1932. (lm) De overige titels worden in diverse andere brieven genoemd. 180. Ter Braak aan Du Perron, 23-10-1933, in: Briefwisseling 1930-1940, dl. ii, p. 195. In zijn biografie Sterven als een polemist, dl. 2, p. 194 schrijft Hanssen wat al te gemakkelijk over Ter Braaks reactie op Naeffs sollicitatie: ‘Het tekent zijn gebrek aan zelfvertrouwen in deze situatie in het algemeen en tegenover deze voormalige toneelcritica van De Groene Amsterdammer in het bijzonder.’ Hanssen gaat hier voorbij aan Naeffs status; Ter Braak heeft ongetwijfeld geweten dat Naeff als toneelcritica een sterke reputatie genoot en dus een serieuze concurrente kon zijn. 181. Zie voor de sollicitatiegeschiedenis van Ter Braak Hanssen, Sterven als een polemist,
610
dl. 2, p. 188-198 en G.H. ’s-Gravesande, ‘Menno ter Braak als journalist’, in: Over Menno ter Braak, p. 37-41. 182. Naeff aan Robbers, 13-12-1931. (lm) Trader Horn (1931) is een – inmiddels klassieke – vroege geluidsfilm, opgenomen in Afrikaanse oerwouden. 183. Scholte aan Naeff, 31-10-1933. (uva xvi a 10:327) 184. Zie brief Naeff aan Scholte, 2-11 1933. (uva xvi a 10:282) 185. ‘Een kerstvertelling’, in: Filmliga 6 (1933), nr. 12, december 1933, p. 325-328. 186. Max de Haas produceerde vanaf 1932 samen met Jo de Haas en Ab Keyzer films voor de Nederlandsche Film-Associatie ‘Visie’. 187. De Haas aan Scholte, ongedat. [1934]. (uva xvi a 10:327) 188. Zie Naeff aan Mijnssen, 23-1-1934. (lm) De volgende citaten uit deze brief. 189. Helene Thimig huwde Reinhardt in 1917 en scheidde in 1933 van hem. Later trouwde zij acteur Anton Edthofer. 190. Citaat in Cannegieter,‘Top Naeff’. 191. Zie Zo was het ongeveer, p. 85-86. 192. Zie De Josselin de Jong, lezing ‘Over en rondom Top Naeff’, 18-11-1968. 193. Van der Lugt Melsert aan Naeff, 17-1-1934. In deze brief citeert hij Naeffs uitspraak over het ‘middelmatige’. (lm n.122 b.2) 194. Van der Lugt Melsert aan Naeff, 20-2-1934. (lm n.122 b.2) 195. Naeff aan Scharten, 18-1-1934. (lm) 196. Naeff aan Verhoeven-Schmitz, 1-9-1934. (lm) Volgende citaat idem. Marie Verhoeven-Schmitz, echtgenote van de jonggestorven schilder Leen Verhoeven, schreef dichtbundels, psychologische romans en jeugdboeken. Zij schreef kritieken voor de nrc. 197. Over het portret door Israëls en het feest H.G.M. Prick, Een vreemdeling op de wegen, p. 982-988. 198. Na de bezetting van Nederland deporteerde de Gestapo hem naar het oosten; hij stierf in Birkenau.
Noten vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
199. ‘Lodewijk van Deyssel als tafelheer’. Ook voor Neerlandia schreef zij een jubileumartikel: ‘Lodewijk van Deyssel’. 200. Naeff aan De Josselin de Jong,‘Kerstmis 1934’. 201. Zie ‘Verassching mevrouw Nell LensveltBronger, in: Nieuwe Courant, 10-1-1934. 202. Naeff aan Lensvelt, 11-2-1935. (tin coll. F. Lensvelt 1.21) 203. ‘Nell Lensvelt-Bronger. Een bijzondere figuur achter de schermen’, in: De Groene Amsterdammer, 12-1-1935. 204. Kiewiet de Jonge stierf op 13-4-1935. 205. Naeff aan Mijnssen, 18-3-1933. (lm) 206. Naeff aan De Josselin de Jong, 26-3-1935. Volgende citaat idem, ongedat., poststempel 5-4-1935. 207. Toespraak bij zestigste verjaardag Ina Boudier-Bakker, 15-4-1935. (lm n.122 h.1) 208. Edinga, Tien huizen, duizend levens, p. 223. 209. Naeff aan De Josselin de Jong, 15-5-1935. 210. H.[erbert] G.[eorge] Wells, schrijver van o.m. The Invisible Man (1897) en The War of the Worlds (1898). 211. Ludwig Renn (Arnold Friedrich Vieth von Golssenau) was communist en mederedacteur van Die Linkskurve. Hij zou naar Mexico emigreren en keerde in 1948 terug naar Duitsland. Carl von Ossietzky, pacifist, publicist en hoofdredacteur van Die Weltbühne. In 1936 werd hem de Nobelprijs voor de Vrede toegekend, maar Hitler verbood hem die aan te nemen. Hij stierf aan de combinatie van gevolgen van mishandelingen door de nazi’s en tuberculose. De antifascistische journalist Berthold Jacob was dat voorjaar door de Duitsers ontvoerd. 212. Fernand Victor Toussaint van Boelaere was sinds 1932 voorzitter van de Vlaamse pen. Hij was o.m. criticus en roman- en novellenschrijver. Franz de Backer, filoloog, dichter, romanschrijver en pen-bestuurder. Zijn roman Longinus (1934) wordt gerekend tot de beste Vlaamse oorlogsverhalen. 213. Herinnering De Josselin de Jong in haar
lezing ‘Over en rondom Top Naeff’, 18-111968. 214. O.m.: ‘Het p.e.n.-congres’, in: Het Vaderland, 26-5-1935 (ochtendblad). 215. M. t.[er] B.[raak],‘Het p.e.n.-congres te Barcelona’, in: Het Vaderland, 27-5-1935 (avondblad). 216. A. Kuyle,‘Over weekbladen ii’ (in rubriek ‘Hagel’), in: De Nieuwe Gemeenschap 2 (1935), nr. 1, januari 1935, p. 57-58. Prozaschrijver en dichter Albert Kuyle had in 1934 De Nieuwe Gemeenschap opgericht, waarin hij meer en meer uiting gaf aan zijn fascistische opvattingen. Over de verklaring zie o.m.‘Albert Kuyle en het anti-semitisme’, in: Het Vaderland, 6-4-1935 (avondblad). 217. Naeff aan Toussaint van Boelaere, 13-61935. (amvc n.122/b) 218. Herinnering De Josselin de Jong in haar lezing ‘Over en rondom Top Naeff’, 18-111968. 219. Naeff aan Robbers, 25-6-1935. (lm) 220. Ter Braak,‘Schrijverscongres te Parijs’, in: Het Vaderland, 24-6-1935 (avondblad). Opgenomen in Verzameld werk 4, p. 578-587. 221. Jakob Wassermann, schrijver van (psychoanalytische) romans, essayist die vanuit een Joods perspectief zijn tijd beschouwde. André Gide, schrijver, criticus en essayist die o.m. grote waarde hechtte aan het individu. 222. Verslag in ‘De Nederlandsche Penclub’, in: Het Vaderland, 18-10-1935 (avondblad). Ook de overige citaten over de vergadering zijn uit dit artikel. 223. Ter Braak aan Du Perron, 1-6-1935, in: Briefwisseling 1930-1940, deel iii, p. 207, 449-450. Passages als deze zijn min of meer een eigen leven gaan leiden. Zie bijv. Den Boef/Van Faassen, ‘Verrek, waar is Berlijn gebleven?’ (p. 185), waarin Top Naeff in de nationaalsocialistische context wordt geplaatst van Koning en Van Ammers-Küller en op deze wijze gekoppeld wordt aan het tegenstemmen. Van Galen Last, Nederland voor de storm, fotokatern 14 en 15, schrijft dat Naeff op 5-5-1933 het eerste
611
antinazistische manifest van Nederlandse intellectuelen had ondertekend, maar in Barcelona tegen de motie stemde. Haar foto staat afgedrukt onder een foto van de boekverbranding in Berlijn op 10-5-1933, en werkt zo, al dan niet bedoeld, suggestief. Bij deze beeldvorming heeft haar aanvankelijke sympathie voor Mussolini geen rol gespeeld; geen enkele bron refereert eraan. 224. Groot Nederland 33 (1935) i, p. 1-32, 129-160, 253-276, 372-410, 500-532, 622-652; 1935, ii: p. 56-85, 156-189, 273-304, 388-406, 499513. 225. Naeff aan De Josselin de Jong,‘Kerstmis 1934’. 226. Naeff aan Robbers, 2-10-1934. Volgende citaten idem, 9-12 en 2-10-1934. (lm) 227. Folder en advertentie in Nieuwsblad voor den boekhandel 102 (1935), nr. 71, 27-9-1935, p. 659. 228. Naeff aan Robbers, 8-6-1933. (lm) 229. Citaten uit Een huis in de rij, resp. p. 322, 35, 137, 210, 317, 29, 309, 318-319, 84, 166, 359. 230. Naeff aan Lensvelt,‘Oudjaar 1935’. (tin, coll. F. Lensvelt 1.21) 231. Een huis in de rij, p. 101. 232. Naeff aan Mijnssen, 30-5-1928. (lm) 233. Een huis in de rij, p. 102. 234. Zie voor besprekingen o.a. Veth,‘Ironie des levens’, in: Critisch Bulletin 6 (1935), nr. 12, december 1935, p.350-353; Van Eckeren, recensie in Eigen Haard 61 (1935), nr. 42, 1910-1935; Coenen,‘Lyrische epiek’, in: De Groene Amsterdammer, 2-11-1935; M.C. [Willem Walraven], recensie in: De Indische Courant, 14-12-1935. 235. ‘Twee teleurstellingen. Vrouw Jacob en Een huis in de rij’, in: De Telegraaf, 27-101935. 236. Houwink,‘Op dood spoor’, in: Opwaartsche Wegen 14 (1936), maart 1936, p. 23-28. 237. Naeff aan Robbers, 1-1-1936. (lm) 238. ‘Uit en toch in de rij’, in: Het Vaderland, 1-121935 (ochtendblad). Opgenomen in Verzameld werk dl. 5, p. 638-643. 239. Zie Van Boven, Een hoofdstuk apart.‘Vrou-
612
wenromans’ in de literaire kritiek 1898-1930. 240. ‘De bewuste vrouw en haar roman’, in: De Vrije Bladen 5 (1928), p. 24-31. Opgenomen in Verzameld werk 1, p. 292-298. Beide citaten p. 292. 241.‘Zoolang er hoop is...’, in: De Vrije Bladen 8 (1931), p. 154-159. Citaat p. 154. 242. Zie Ter Braak/Du Perron, Briefwisseling 1930-1940, dl. 2, p. 40. 243. Du Perron, Vriend of vijand, p. 89. 244. Het Vaderland, 20-10-1935 (ochtendblad), opgenomen in Verzameld werk dl. 5,‘Jacoba van Beieren’, p. 640-624 (incl. reactie Ina Boudier-Bakker en reactie Ter Braak). Over de Vrouw Jacob-affaire: Vaartjes,‘Een literaire rel uit 1935. Ina Boudier-Bakker en “Vrouw Jacob”’. 245. ‘Jacoba van Beieren. Ina Boudier-Bakker verdedigt zich tegen de beschuldiging van plagiaat’, in: Het Vaderland, 27-10-1935 (ochtendblad). 246. Naeff aan Robbers, 24-10-1935. (lm ) 247. Naeff aan Robbers, 28-11-1935. (lm) Zoals in meer brieven aan Robbers zijn ook in deze woorden weggestreept. Waarschijnlijk is dat gebeurd door degene die deze correspondentie bij het Letterkundig Museum bezorgde. In deze brief zijn de plaatsen waar ik ‘Borel’ en ‘ploert’ invulde doorgestreept. Een combinatie van lengte van de woorden en ‘restjes’ van letters bracht mij tot deze reconstructie. 248. Naeff aan Robbers, 1-1-1936. (lm) 249. Naeff aan Van Nahuys, 16-7-1950. (lm 2 Que Correspondentie Rhijn, T. Naeff-van (1950)) 250. Salomons aan Edinga, 2-8-1968. 251. Naeff aan Robbers, ongedat. (lm) 252. Constatering van A. van de Werfhorst in een gesprek op 14-3-1987. 253. Boudier-Bakker aan De Josselin de Jong, 29-3-1958. 254. Ze had een hekel aan historische romans: ‘Ik haat het genre, ik vind het zoo goedkoop, alles aan de hand van geschiedenisboeken met schaar en lijmpot als de filmman. [...] Maar het genre intimideert alle
Noten vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
leken, die niet zóó thuis zijn in de geschiedenisboeken, het lijkt hen veel knapper dan een verhaal wat je zoo-maar uit de lucht haalt [...].’ (Naeff aan De Josselin de Jong, 15-11-1948) 255. Naeff aan De Josselin de Jong, 17-10-1945. 256. Beide citaten uit Vrouwenspiegel, Inleiding, zonder pagina-aanduiding. 257. Citaten Vrouwenspiegel, resp. p. 115, 114, 215, 116. Wanordelijkheden rondom een lastig kind van Mary Dorna verscheen in 1933. 258. L.[ex] V.[erbraeck] citeert de taalkundig onjuiste zin in zijn recensie van Offers...in De Litteraire Gids 7 (1932), nr. 1, 28-10 1932, p. 7, Romein-Verschoor doet dit in Vrouwenspiegel, p. 109. Er kán sprake van toeval zijn. 259. Zie Ter Braak,‘De vrouwenroman gespiegeld’, in: Het Vaderland, 22-9-1935 (ochtendblad). Opgenomen in: Verzameld werk dl. 5, Kronieken, p. 591-596. 260. Over ‘damesromans’/‘vrouwenromans’ en hun beoordeling in de eerste decennia van de vorige eeuw zie Van Boven, Een hoofdstuk apart.‘Vrouwenromans’ in de literaire kritiek 1898-1930. Ook in onze tijd worden schrijfsters vaak als een aparte categorie gezien; zie: Van Boven,‘De eeuwige verbinding van schrijfsters, massa’s en middelmaat’. 261. Naeff aan De Josselin de Jong, 5-2-1940. Zij staat op deze foto samen met haar man, Kitty de Josselin de Jong en haar vader en Toussaint van Boelaere. Foto opgenomen in Onze Tijd 5 (1940), nr. 2, 1-2 1940, p. 21 (‘ToussaintNummer’). 262. Vooruit, 19-3-1939. Auteur onbekend. 263. De meisjesnaam van deze mevrouw Tydeman van Oudewaard was Deking Dura. Zij was de grootmoeder van Mary Dresselhuys. 264. Naeff aan De Josselin de Jong, 13-4-1936. 265. Naeff aan Mijnssen, 31-12-1931. (lm) 266. Zie ‘Bijeenkomst van de Ned. p.e.n.-Club’, in: Het Vaderland, 26-4-1936 (ochtendblad). 267. Naeff aan De Josselin de Jong, 1-5-1936. Volgende citaat idem. 268. Naeff aan Coenen, 20-4-1936. (lm) 269. Naeff aan De Josselin de Jong, 26-6-1936.
270. Naeff aan Mijnssen, 28-6-1936. (lm) 271. Over de reis een brief aan De Josselin de Jong, 17-7-1936. 272. Naeff aan Robbers, 22-1-1936. (lm) 273. Naeff aan Streuvels, 20-10-1936. (amvc n.122/b) Ook de overige citaten over haar bezoek uit deze brief. 274. Zie bijv. Marsman/Du Perron,‘Ter inleiding’, in De korte baan. Nieuwe Nederlandsche verhalen (1935), p. 5-7. 275. Zo was het ongeveer, p. 86. 276. Ons eie boek 3 (1937), p. 172. 277. Naeff aan G. van Eckeren, 18-5-1938. (lm) 278. De leeszaaldirectrice Nel Snouck Hurgronje. 279. ‘Juffrouw Stolk’, in: Juffrouw Stolk en andere verhalen, resp. p. 27, 5, 34, 65. 280. ‘Het raam’, in: Juffrouw Stolk en andere verhalen, p. 112. 281. ‘De boodschap’, in: Juffrouw Stolk en andere verhalen, p. 136. 282. Naeff aan Mijnssen, 24-1-1938. (lm) 283. Recensie Mijlpalen, in: Dordrechtsche Courant, 4-11-1913 (avonduitgave). 284. ‘Hans en Hansje’, in: Juffrouw Stolk en andere verhalen, p. 78. Volgende citaat p. 88. 285. Naeff aan De Josselin de Jong, 9-11-1936. 286. Naeff aan Mijnssen, 16-11-1936. (lm) 287. Naeff aan H. Heidstra [H. Edinga], ‘Paschen ’37’ [30-3-1937]. 288. Recensie Fatsoen in: Dordrechtsche Courant, 6-1-1909 (middaguitgave). 289. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 6-2-1937. 290. Bloem,‘Opstand en berusting’, in: Critisch Bulletin 8 (1937), april 1937, p. 416-417. Citaten resp. p. 416 en 416-417. Hoe subjectief literatuurkritiek is, blijkt weer eens uit het feit dat Van Eckeren (Eigen Haard 62 (1936), nr. 48, 28-11-1936, p. 756-757) juist ‘Het raam’ als ‘vrij zwak’ typeert. 291. ‘Top Naeff als novelliste. Een uitstekende bundel’, in: Het Vaderland, 26-11-1936 (avondblad). Deze recensie is niet opgenomen in zijn Verzameld werk. 292. Naeff aan De Josselin de Jong, ongedat., poststempel 30-11-1936. Het woord ‘dame’ irriteerde haar enorm. Toen de journalist
613
C.K. Elout haar in een artikel ‘deze dame’ noemde, reageerde zij in een – overigens op andere zaken gericht – ingezonden stuk met: ‘[...] ik zal zijn voorbeeld niet volgen en “deze heer” schrijven, waar hij mij met “deze dame” qualificeerde, want wij bedienen niet in een winkel maar maken de pretentie ons bezig te houden met zaken van cultuur [...].’ (Naeff,‘De waarde van het tooneelstuk “Angst” ligt op het terrein der Individualpsychologie’, in: Algemeen Handelsblad, 14-1-1933. 293. Resp. Dornseiffer, lemma ‘Top Naeff’, p. 3, in: Lexicon jeugdliteratuur en Lammers, lemma ‘Top Naeff’ in Biografisch woordenboek van Nederland 2, Amsterdam, 1985, p. 398400. 294. pvc [Paul van Capelleveen], lemma ‘Top Naeff’ in: Het kinderboek (2002), p. 293. 295. A. Brandenburg,‘De vrouw is anders’, in: Vrij Nederland, 30-5-1992. 296. Recensie van De referendaris titulair van Cornélie Noordwal, in: Dordrechtsche Courant, 4-1-1905 (middaguitgave). 297. Vicky Baum schreef ontspanningslectuur die in haar tijd een groot succes was. Haar bekendste werk is Menschen im Hotel (1929). 298. Naeff aan Donker, 26-1-1931. (lm) 299. Naeff aan Mijnssen, 30-12-1936. (lm) 300. Nijhoff/Van Duinkerken, ‘In Holland staat een huis’. Zie Van der Plas, Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek, p. 237. 301. Naeff aan Lensvelt, 31-12-1936. (tin, coll. F. Lensvelt 1.21) 302. Naeff aan Robbers, 22-12-1936. (lm) 303. Naeff aan J.D. Naeff, 7-10-1937. 304. Recensie van Schnitzlers Professor Bernhardi, in: De Amsterdammer, 17-2-1917. 305. Gepubliceerd in Elsevier’s Maandschrift 47 (1937), nr. 4, april 1937, p. 255-256. 306. Lezing ‘Over en uit eigen werk’, ongedat., ws. 1936. (lm n.122 h.1) 307. Naeff aan Toussaint van Boelaere, 9-61937. (amvc n.122/b) 308. Jules Romains, Frans geëngageerd schrijver van romans, toneelwerk en essays. 309. Zie ‘Het p.e.n.-congres te Parijs’, in: Het
614
Vaderland, 23-6-1937 (ochtendblad). 310. Federico García Lorca was dichter en toneelschrijver. Hij behoorde niet tot een politieke partij, maar steunde de republiek. Deze houding heeft er mede toe geleid dat de aanhangers van Franco hem vermoordden. 311. Dit en het vorige citaat uit Naeff aan Mijnssen, 1-8-1937. (lm) Anthonie Donker had als ‘jongere’ het werk van Naeff altijd hoog aangeslagen. Hij beweerde ooit dat Eline Vere ‘als familieroman’ slechts geëvenaard werd door Voor de poort en BoudierBakkers Het spiegeltje (Donker, Fausten en faunen, p. 102). 312. Naeff aan Mijnssen, 6-10-1937. (lm) 313. Zie bijv. Robbers aan Naeff, 24-12-1936. (lm r.543 b.1) 314. Naeff aan H.F.W. Jeltes, 27-9-1937. (lm) 315. Zijn grafrede werd opgenomen in Onze Tijd. Maandblad voor letteren, kunst en wetenschap 2 (1937), nr. 10, 1-10-1937, p. 273-274. 316. Elsevier’s Maandschrift 47 (1937), nr. 10, oktober 1937, p. 219-222. 317. Naeff aan H.F.W. Jeltes, 27-9-1937. (lm) 318. Naeff aan Mijnssen, 30-9-1937. (lm) 319. Hoofdfiguur in de gelijknamige roman van Theodor Fontane, 1895. 320. Naeff aan Mijnssen, 6-10-1937. Volgende citaat idem, 13-3-1940. (lm) 321. Naeff aan Mijnssen, 1-8-1937. (lm) 322. Naeff aan Toussaint van Boelaere, 18-11 1938. (amvc n.122/b) 323. Mededeling van haar achternichtje, mevr. Vrins-van Wijk in een interview op 11-52001. Achterneef J.J. Naeff schreef dat het hem moeite kostte ‘in de gefrustreerde, onder eenzaamheid en onmacht gebukt gaande schrijfster de opgewekte, humoristische en gezellige tante te herkennen die ik mij herinner’. (J.J. Naeff aan G. Vaartjes, 24-10-2000) 324. ‘Elsevier. Top Naeff redactrice’, in: Het Vaderland, 24-12-1937 (avondblad). 325. Zie map Vlaamse vvl. Correspondentie, circulaires, etc. (1921-1936). (lm vvl-archief v.3755.50)
Noten vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
326. Naeff aan Toussaint van Boelaere, 8-121937. (amvc n.122/b) 327. Naeff aan Robbers, 22-4-1937. (lm) 328. ‘Elsevier. Top Naeff redactrice’, in: Het Vaderland, 24-12-1937 (avondblad). 329. Naeff aan De Josselin de Jong, 7-12-1937. 330. Naeff aan Streuvels, 2-12-1937. (amvc n.122/b) 331. Naeff aan De Josselin de Jong, 24-12-1937. 332. Toespraak bij zestigste verjaardag, 1938. (Handschrift in coll. mevr. Vrins-van Wijk †) 333. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 23-3-1938 (avondblad). 334. V. Varangot,‘Top Naeff 60 jaar’, in: Onze Tijd, nr. 4, 1-4-1938. 335. [P.H.] R.[itter],‘Top Naeff’, in: Nederlandsche Bibliographie 83 (1938), nr. 3, april 1938. 336. Zie bijv. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 23-31938 (avondblad). 337. V.E.v.V.[riesland],‘Bij Top Naeff’s feest’, in: De Groene Amsterdammer, 19-3-1938. 338. De Wit,‘Top Naeff zestig jaar’, in: Elsevier’s Maandschrift 48 (1938), maart 1948, p. 209211. Citaten resp. p. 209 en p. 210. 339. Van Eckeren,‘Top Naeff 1878-1938’, in: Groot Nederland 36 (1938), maart 1938, p. 201213. Volgende citaten resp. p. 212, 204. Van Eckeren bewonderde Naeff al lange tijd; zijn roman De wrok van het bloed (1922) had hij officieel aan haar opgedragen. 340. V. van Lier aan Naeff, 23-3-1938. (lm n.122 b.2) 341. Opname bewaard in Instituut voor Beeld en Geluid, Discotheek nr. h.a.2815. 342. ‘[...] ik zou die [stem] het best karakteriseren met wat slepend. Dat is de beste term vind ik,’ schreef een bekende van haar. (H. Bosland aan G. Vaartjes, 11-12-2001) 343. Herinnering Aar van de Werfhorst, in een gesprek met hem, 14-3-1987. 344. ‘Top Naeff spreekt over het lezen en het schrijven’. Ongedat. knipsel uit onbekende krant. 345. Gegevens viering ontleend aan enkele krantenartikelen, met als belangrijkste: ‘Huldiging van Top Naeff’, in: Dordrechtsch
Nieuwsblad, 28-3-1938 en ‘De zestigste verjaardag van Top Naeff’, in Het Vaderland, 28-3-1938 (avondblad). 346. ‘De zestigste verjaardag van Top Naeff’, in: Het Vaderland, 28-3-1938 (avondblad). 347. Fenna de Meyier was romanschrijfster. Naeff had een goed contact met haar. De tekst die Naeff uitsprak op haar uitvaart, ‘Enkele woorden aan de nagedachtenis van Fenna de Meyier, uitgesproken op 15 Nov. 1943’ werden opgenomen in Fenna de Meyier, een door haar zuster verzorgd vriendenboek. 348. Naeff aan Mijnssen, 10-3-1938. Volgende citaat idem, 16-4-1938. (lm) 349. Toespraak bij Boutens’ zeventigste verjaardag, 24-2-1940. (lm n.122 h.1) 350. ‘Huldiging van Top Naeff’, in: Dordrechtsch Nieuwsblad, 28-3-1938. 351. Na enkele elkaar snel opvolgende gebeurtenissen was in Oostenrijk het kabinetSeyss-Inquart gevormd, nadat de regering-Von Schuschnigg afgetreden was. Op 12 maart verklaarde de nieuwe regering Oostenrijk tot staat van het Duitse Rijk en werd Seyss-Inquart rijksstadhouder. 352. Handschrift ‘Toespraak’ Naeff bij haar zestigste verjaardag. (lm n.122 h.1) 353. D.Duyvis aan Naeff, 23-3-1948. (lm n.122 b.2) 354. ‘De zestigste verjaardag van Top Naeff’, in: Het Vaderland, 28-3-1938. 355. ‘Top Naeff gehuldigd door de Nederlandsche Vrouwenclub’ (knipsel uit onbekende krant). Ook het volgende citaat uit deze bron. 356. Van Schaik-Willing aan Naeff, 23-3-1938. (lm w.721 b.1) Jeanne van Schaik-Willing kreeg in de jaren dertig bekendheid door haar psychologische romans. Later zou zij toneelkritieken voor De Groene Amsterdammer schrijven. 357. De Jong aan Naeff, 28-3-1938. (lm j.4201 b.1) 358. Hermann aan Naeff, 12-3-1938. (lm n.122 b.2) Volgend citaat: Jordaan aan Naeff, 243-1938. (lm n.122 b.2)
615
359. Sam. Goudsmit schreef romans en publiceerde artikelen in Links richten. 360. Goudsmit aan Naeff, 23-3-1938. (lm g.2323 b.1) 361. Naeff aan De Josselin de Jong, 7-4-1938. Willem Kloos stierf op 31-3-1938. 362. Dit en volgende citaat Naeff aan Mijnssen, 16-4-1938. (lm) Ritter herinnerde zich de begrafenis later als ‘een pijnlijk lege gebeurtenis’, met ‘geen enkele rede van stijl’. (Ontmoetingen met schrijvers, p. 27) 363. Elsevier’s Maandschrift 48 (1938), april 1938, p. 283-284. 364. ‘Drie gedichten. i Juf; ii Radio-journaal; iii De kunst van de kunst’, in: Groot Nederland 36 (1938), maart, p. 214-218.‘Radiojournaal’ is later opgenomen in Klein witboek, p. 15-16. 365. Naeff schreef Zwartendijks ‘Levensbericht’ voor het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde 1938-1939, p. 122-125. 366. Naeff aan Binnendijk, 20-8-1938. Volgende citaat idem, 13-9-1938. (lm n.122 b.1) 367. Bespreking van J.A. Rispens, Richtingen en Figuren in de Nederlandsche Letterkunde na 1880, in: Elsevier’s Maandschrift 49 (1939), nr. 5, mei 1939, p. 349-351. J.B. Tielrooy betreurde het later dat onder Naeffs redactie geen auteurs van het voormalige Forum en schrijvers als Bordewijk bij Elsevier’s Maandtijdschrift waren binnengehaald. Vervolgens zegt hij: ‘Laat ons echter, alvorens dit definitief in mindering van haar verdiensten te brengen, bedenken dat wij niet zeker weten waardóór het zo is...’ (Beschouwingen en fantasieën, p. 171) Hierbij kan opgemerkt worden dat Naeff geen bezwaar had tegen Marsman als criticus. Voor Bordewijk had zij, zoals later zal blijken, tot op zekere hoogte bewondering. 368. De D.A. Thiemeprijs was in 1880 ingesteld door het D.A. Thiemefonds. Kwam later onder beheer van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels. Buiten de reeds genoemden bestond de jury voor 1938 uit A.B. van Hol-
616
kema, Victor van Vriesland, J.C. Tjeenk Willink en A. Loosjes. Een winter aan zee verscheen in 1937. 369. Naeff aan De Josselin de Jong, 12-6-1938. 370. ’s Zomers zwom zij vrijwel iedere ochtend in het ‘houten zwembad’ in de Oude Maas. (Telefonische mededeling mevr. H. Verbeek-van de Weg, 4-9-2008) 371. Verwijzing naar een uitje met Kitty, waar kennelijk rijkelijk kipkluiven geserveerd waren. 372. Elsevier’s Maandschrift 48 (1938), november 1938, p. 354-358. Citaten uit dit artikel. 373. Zie Zo was het ongeveer, p. 81. 374. Het woord ‘fantastische’ moet hier m.i. niet worden opgevat als ‘geweldige’, maar in de betekenis van grillig. 375. Naeff aan Toussaint van Boelaere, 2-101938. (amvc n.122/b) 376. Naeff aan M. Nebbens Sterling-de Kat, 2511-1938. (Fotokopie in Erfgoedcentrum DiEP, Dordrecht, coll.nr. 150, inv. nr. 2450) 377. Toespraak De Bom, handschrift. (amvc n.708/b.1) 378. Nico van Suchtelen was jarig op 25 oktober. 379. Zie ‘Top Naeff te Brussel gehuldigd’, in: Het Vaderland, 16-11-1938 (avondblad). 380. 300 Jaar Stadsschouwburg, red. B. Albach. Hierin Naeffs bijdrage ‘Tooneelcritiek’, p. 45-53. 381. Regie: Cor van der Lugt Melsert. Rollen van Tatia Wijma en Gijsbert Tersteeg. 382. Naeff aan Mijnssen, 6-12-1938. (lm) Volgende citaat ook uit deze brief. Een verslag van de avond: ‘Amsterdams schouwburg driehonderd jaar’, in: Het Vaderland, 2-121938 (avondblad). Loudi Nijhoff werd na acteerwerk in het buitenland in de jaren 30 in Nederland al snel een grote naam. Zij acteerde tot op hoge leeftijd. 383. Zie Etty, Liefde is heel het leven niet, p. 536. 384. De passage ‘maar t/m heftigheid’ werd door Scharten onderstreept en van een notitie voorzien: ‘Nooit iets van begrepen. Zie Jany.’ 385. Zie Etty, Liefde is heel het leven niet, p. 537.
Noten vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
386. M. Roland Holst en H. Roland Holst aan Naeff, ongedat., poststempel 8-1-1939. (lm s.243 b.1) 387. Zie Roland Holst-van der Schalk aan Naeff, 23-3-1939. (lm s.243 b.1) 388. Zie Naeff aan Scharten, 1-1-1948. (lm) 389. De Stem 19 (1939), p. 238. 390. Naeff aan Van Cauwelaert, 30-1-1940. (amvc n.122/b) 391. De Stem 19 (1939), p. 237. 392. Recensie Hedda Gabler, in: De Amsterdammer, 24-11-1917. 393. Naeff aan J. Bieruma Oosting, 7-3-1949. (lm) Jeanne Bieruma Oosting, schilderes en tekenares, geldt als een van de vernieuwers van de Nederlandse grafische kunst. 394. Naeff aan N. Naeff, 25-2-1932. 395. ‘Mevr. Top Naeff over het tooneel’. Knipsel uit onbekende krant, 19-1-1939. 396. E. Boekman aan Naeff, 20-1-1939. (lm n.122 b.2) 397. ‘Litteraire koffietafel’, in: Elsevier’s Maandschrift 49 (1939), nr. 4, april 1939, p. 269-273. De volgende citaten hieruit. 398. Zie B. Roskam,‘De litteraire koffietafel’, ingezonden stuk in Nieuwsblad voor den boekhandel 106 (1939), nr. 19, 10-5-1939, p. 323. 399. Niet opgenomen in zijn Verzameld werk. 400.Zie Naeff aan C. Veth/Bestuur vvl, 12-51937. (lm v.3755 83 vvl) 401. Naeff aan Mijnssen, 30-1-1939. (lm) 402. Deze gedeelde prijs riep enige onvrede op. Zie ‘Onze meening over:’, in De Tooneelspiegel 10 (1939), nr. 7, maart 1939, p. 11. Jan de Hartog zou later vooral naam krijgen als romanschrijver, bijv. met Hollands glorie (1940). Ary den Hertog schreef romans en toneelstukken; zijn naam bleef marginaal. De Mr. H.G. van der Viesprijs werd in 2008 voor het laatst toegekend; het geld was op. Laatste winnaars: Magne van den Berg (De lange nasleep van een korte mededeling) en Jorieke Abbing (Beste sneeuw). 403. Naeff aan Mijnssen, 5-3-1939. (lm) 404. Naeff aan Toussaint van Boelaere, 18-21939. (amvc n.122/b)
405. Zie Van Herpen, Een kunstgevoelig man, p. 210-214. 406.Naeff aan Toussaint van Boelaere, 2-61939. (amvc n.122/b) 407. Zie Naeff aan Mijnssen, 8-2-1940. (lm) 408. Ludmilla Pitoëff vierde triomfen met o.m. Shaws St. Joan en Ibsens Nora. 409.Naeff aan Mijnssen, 20-9-1939. Volgende citaat idem, 10-4-1939. (lm) 410. ‘Lezing voor Huisvrouwen’. (lm n.122 h.1) 411. Naeff aan Toussaint van Boelaere, 22-111939. (amvc n.122/b) 412. Naeff aan Scharten, 22-11-1939. (lm) 413. Elsevier’s Maandschrift 49 (1939), nr. 12, december 1939, p. 411-412. Citaat p. 411. 414. Naeff aan De Josselin de Jong, 8-12-1939. 415. Naeff aan Toussaint van Boelaere, 23-71939. (amvc n.122/b) 416. Elsevier’s Maandschrift 49 (1939), nr. 9, september 1939, p. 201-203 417. Zie [M.J. Brusse],‘De dagtaak van de schrijfster Top Naeff’. 418. In resp. Elsevier’s Maandschrift 49, augustus 1939, p. 131-133; februari 1938, p. 148-149; idem, p. 146-148; juni 1939, p. 419-421; september 1938, p. 209-211; juni 1938, p. 441442; april 1938, p. 293-295. 419. Naeff aan Walschap, 11-10-1939. (lm) Zij waardeerde Walschaps werk al vroeg, zo blijkt uit een brief aan Mijnssen, 31-121931. Zie ook correspondentie Naeff-Walschap 11-9-1939 en 30-1-1940. (Coll. B. d’Achard van Enschut, Dwingeloo, met dank) 420. J.B. Tielrooy was in 1938 hoogleraar Franse taal- en letterkunde in Amsterdam geworden. Hij publiceerde diverse boeken en artikelen op het terrein van de Nederlandse literatuur. 421. Naeff aan De Josselin de Jong, ongedat., poststempel 11-11-1939. 422. Naeff aan Tielrooy, 20-10-1939. (lm) 423. Peter van Steen schreef enkele romans en poëziebundels. Hij was enige tijd intens bevriend met Elsschot. 424. Zie Tielrooy aan Van Steen, 15-11-1939 en 18-12-1939 (lm t.326 b.1); Naeff aan Tiel-
617
rooy, 16-11-1939, 7-12-1939, 11-12-1939. (lm) 425. Volgens Tielrooy in zijn ‘Aan de lezers’, in: Elsevier’s Maandschrift 50 (1940), nr. 1, januari 1940, p. 1-3. Naeff luidde zichzelf met een ‘Tot besluit’ uit; Elsevier’s Maandschrift 49 (1939), nr. 12, december 1939, p. 431-432. Hierin maakt ze geen balans van haar redactionele periode op. Tielrooy oordeelde later dat Naeff in wezen dicht bij Robbers stond wat haar opvattingen betrof en daar had hij voor een groot deel gelijk in. Haar kritieken vond hij ‘meer puntig en geserreerd’, terwijl hij meende dat onder Robbers hoogwaardiger poëzie was opgenomen dan onder Naeff. Niettemin had zij oog gehad voor de kwaliteiten van bijv. Hendrik de Vries, Ed. Hoornik en Jac. van Hattum. Zie Tielrooy,‘Geschiedenis van “Elsevier’s Maandschrift”’, p. 169-171. 426. Naeff aan Tielrooy, 11-12-1939. (lm) 427. Naeff aan Bestuur van de Vereeniging van Letterkundigen, 13-3-1939 (lm v.3755 vvl). Het betreft hier een getypt stuk, waarin de ij als y is getikt. 428. Zie Naeff aan Scharten, 4-5-1940. (lm) Van Steens roman werd geplaatst in de juni-, juli- en augustusafleveringen van Elsevier’s Maandschrift. 429. Tielrooy,‘1878-Top Naeff-1948’, in: Apollo 3 (1948), nr. 4, april 1948, p. 159-160. Zie ook Naeff aan Tielrooy, 16-5-1948. (lm) 430. Recensie Naeff over De stille man in Elsevier’s Maandschrift 49 (1939), nr. 12, december 1939, p. 421-422. 431. Naeff aan De Josselin de Jong, 5-2-1940. 432. Zie Naeff aan Roelants, 11-1-1940 en 5-11951, en aan Van Cauwelaert en echtgenote, 29-1-1940. (amvc n.122/b) 433. Karel Leroux had samen met Roelants, Richard Minne en Raymond Herreman ’t Fonteintje opgericht. Hij schreef voornamelijk kritieken. Volgende citaten: Naeff aan De Josselin de Jong, ongedat., poststempel 5-2-1940. 434. Naeff aan Walschap en echtgenote, 30-11940. (Coll. B. d’Achard van Enschut, Dwingeloo)
618
435. Naeff aan Van Cauwelaert en echtgenote, 30-1-1940. (fotokopie in amvc n.122/b) 436. Toespraak bij Boutens’ zeventigste verjaardag. (lm n.122 h.1). 437. Het Nederlandsche Boek 1939, uitgave van de Nederlandsche Uitgeversbond, Amsterdam, p. 9-17. 438. Zie bijv.‘Bijkomstigheden (hors concours)’, in: De Amsterdammer, 15-11-1924, waarin zij spreekt over een ‘oprechte hulde aan de “persoonlijkheid”, waarop het bij allen gemeenschapszin nog altijd aankomt’, en haar recensie van Welkom vreemdeling!, waarin zij spreekt over het ‘souverein’ erkennen van ‘die Persönlichkeit’ (Dramatische kroniek iv, p. 148). 439. ‘Proza, Poëzie en Propaganda’, resp. p. 17, 15, 12. Ter Braak (‘Top Naeff betreurt de ontaarding der letteren’, in: Het Vaderland, 11-11-1939 (avondblad) schreef ironisch dat ‘de sceptische Top Naeff’‘met haar naar het verleden georiënteerden klaagzang’ ‘ook hyperromantisch’ was. 440. Naeff aan H. Heidstra [H. Edinga], ‘Paschen 37’, ongedat., poststempel 30-31937. 441. ‘Herman Heijermans’, in: Critisch Bulletin 17 (1950), nr. 1, p. 10-15. Citaat p. 13. 442. Du Perron aan Ter Braak, 14-7-1933, in: Briefwisseling M. ter Braak/E. du Perron 19301940, dl. 1, p. 107. 443. Zie Zo was het ongeveer, p. 80. 444. Reactie Naeff in ‘Onderschatting en overschatting’, in: Het Vaderland, 16-11-1934 (avondblad). Een analyse van de resultaten van de enquête gaf Ter Braak,‘Onderschatting en overschatting’, in: Het Vaderland, 812-1934 (avondblad). 445. Naeff aan Mijnssen, 4-4-1940. (lm) 446. Elsevier’s Maandschrift 48 (1938), nr. 7, juli 1938, p. 65-67. Volgende citaat p. 67. 447. Elsevier’s Maandschrift 49 (1939), nr. 8, augustus 1939, p. 131-133. Citaten p. 131. 448. Bordewijk aan Naeff, 4-2-1940. (lm b.743 b.1) 449. Bordewijk aan Naeff, 10-2-1940. (lm b.743 b.1)
Noten vi Gedesillusioneerde dame (1929-1940)
450. Haakon vii, koning van Noorwegen van 1905 tot 1957. 451. Naeff aan De Josselin de Jong, 27-3-1940.
18. 19. 20. 21.
vii Lieve mevrouw Top (1940-1945) 1. 2. 3. 4.
5. 6. 7.
8. 9. 10.
11. 12.
13.
14.
15. 16. 17.
Naeff aan Mijnssen, 9-6-1940. (lm) Naeff aan N. Naeff, 31-5-1940. Naeff aan De Josselin de Jong, 21-6-1940. Jo Otten was medewerker van De Vrije Bladen. Hij schreef modernistische romans en verhalen. Naeff aan De Josselin de Jong, 21-6-1940. Op 8 mei schreef Naeff hem een bedankbrief. (lm) Naeff aan H.M. Otten-Kattenburg, 21-61940. (lm) Henriette Margaretha Kattenburg was Ottens tweede echtgenote, na zijn scheiding in 1934. Uit zijn eerste huwelijk had hij eveneens een dochter. Naeff aan Otten-Kattenburg, 5-12-1940. (lm) Naeff aan Mijnssen, 5-5-1942. Volgende citaten idem, 16-7-1945 en 9-6-1940. (lm) Naeff aan De Josselin de Jong, 8-7-1940. Volgende citaten idem, 14-8-1940, en tweemaal 13-10-1940. Bordewijk aan Naeff, 28-12-1940. Volgende citaat idem, 27-11-1940. (lm b.743 b.1) Deze brief ging met haar andere verloren toen Bordewijks huis werd gebombardeerd. Bordewijk aan Naeff, 28-12-1940. Volgende citaten idem, 3-9-1941 en 2-8-1941. (lm b.743 b.1) Zie over Toussaint van Boelaeres conditie tijdens de oorlog R.F. Lissens,‘Signalement van F.V. Toussaint van Boelaere (1875-1947)’. Bekroond werd Dick Ouwendijk met De weg is beter dan de herberg. Naeff aan Van Cauwelaert, 23-9-1940. (fotokopie in amvc, n.122/b) Architect Sybold van Ravesteyn had het interieur vernieuwd en een nieuwe vleugel aangebouwd. Het geheel was in neobarokke sfeer.
22. 23. 24. 25. 26. 27.
28. 29.
30. 31.
32.
Naeff aan Mijnssen, 25-12-1940. (lm) Naeff aan De Josselin de Jong, 3-2-1941. Naeff aan Mijnssen, 26-1-1941. (lm) Contract tussen Top Naeff en BuchwarteVerlag Lothar Blanvalet (Berlijn), 6-2-1939 (lm n.122 p). Uit dit contract blijkt dat men de titel oorspronkelijk vrij letterlijk wilde vertalen: Das Haus in der Reihe. Vertalers: Wilhelmine van Delden en Georg Goyert. Het contract voor Vor dem Tore is gedateerd 7-5-1940. (lm n.122 p) Naeff aan Mijnssen, 31-12-1939. (lm) Naeff aan De Josselin de Jong, 11-3-1941. Citaat uit ‘Bergopwaarts’, in: Klein avontuur (1928), p. 135. Zie Naeff aan De Josselin de Jong, 16-31944. Door Edinga overgetypte brief. Naeff aan Lensvelt, 2-2-1941. (tin, coll. Frits Lensvelt 1.3) Zie over de aanloop tot Kultuurkamer en Kultuurraad L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, dl. 5, eerste helft, p. 256-264. Naeff aan Mijnssen, ongedat. Met potlood genoteerd: 5-4-1941. (lm) Mogelijk was Scholte voor de afdeling ‘film’ in de Nederlandsche Kultuurraad gevraagd. (J. van der Vegt aan G. Vaartjes, 4-5-2008. Met dank aan Jan van der Vegt) Naeff aan Mijnssen, ongedat. Met potlood genoteerd: 5-4-1941. (lm) Na de oorlog zou Scholte beweren dat het gesprek met Naeff ertoe geleid had dat hij zich niet met de gilden bemoeide en als schrijver gedurende de oorlog zweeg. Hij werkte door als toneel- en filmcriticus. Zie Scholte aan Naeff, 28-5-1947. (lm s.427 b.1) ‘In de beginne was het woord’,‘Bekentenis’ en ‘Dien morgen...’, in: De Stem 21 (1941), resp. p. 589, 590, 591.‘Het oude lied’, in: De Stem 20 (1940), p. 129-130; ‘Voerman, waarheen?’, in: De Stem 20 (1940), p. 1012; ‘In den trein over het viaduct’, in: De Gids 105 (1941), p.106. Ze werden na de oorlog opgenomen in Klein witboek; ‘Bekentenis’ onder de titel ‘Biecht’ en ‘Dien morgen...’ onder de titel ‘Na de overgave’. Buiten de bundel
619
33. 34. 35. 36. 37. 38.
39.
40.
41.
42.
43.
44. 45. 46.
620
bleef ‘Adultera’ (Groot Nederland 39 (1941), november 1941, p. 336. Zie Naeff aan Mijnssen, 1-11-1941. (lm) Volgende citaat idem. Naeff aan De Josselin de Jong, 8-7-1941. De Van der Viesprijs 1941 ging naar Waarom lacht u van J.W. Broedelet. Naeff aan De Josselin de Jong, 1-8-1941. ‘Hélène Swarth’, in: Critisch Bulletin 12 (1941). ‘Geluk in ’t spel’, in: Dietsche Warande en Belfort 41 (1941), nr. 11, november 1941, p. 549554. Later opgenomen in Mijn grootvader en ik en andere verhalen, p. 64-70. Naeff aan Mijnssen, 12-9-1941. (lm) Over de toneelschool tijdens de oorlogsjaren A. Veltkamp,‘De oorlogsjaren’ in: Stabielen & passanten. Citaten uit ‘Dordt de stad die inspireert’, in: Dordrechtsche Courant, 9-10-1941. Op dit artikel en ‘Letterkundige middag in Dordrecht’, in: Het Vaderland, 6-10-1941 (avondblad) is de passage over de middag gebaseerd. Anthony Bosman werd later kunstredacteur bij het Algemeen Dagblad, Pieter van den Bos was als jurist verbonden aan het Concertgebouworkest. Con Schröders publiceerde diverse dichtbundels. Departement van Volksvoorlichting en Kunsten aan C. Veth, 27-2-1942. (lm v.3755 83 vvl) De Van der Viesprijs 1944, waarover het hier gaat, werd toegekend aan Ank van der Moer voor haar stuk Waar is mijn dochter? Tobie Goedewaagen, filosoof en politicus. Medio jaren 30 was hij nationaalsocialist en antisemiet geworden. In 1940 benoemde Seyss-Inquart hem tot secretaris-generaal van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten. In 1941 werd hij president van de Nederlandsche Kultuurkamer. Zie Naeff aan secretaris vvl, 24-12-1941. (lm v.3755.30 vvl) Naeff aan De Josselin de Jong, ongedat. Het is niet duidelijk wie deze man was. Naeff aan De Josselin de Jong, 20-2-1942.
Noten vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
47. 48. 49. 50.
51. 52. 53. 54. 55.
56.
57. 58. 59. 60. 61. 62. 63.
Op 15 februari had een grote groep kunstenaars en anderen een manifest als protest tegen de Kultuurkamer ingediend bij rijkscommissaris Seyss-Inquart. Van der Vegt noemt in A. Roland Holst. Biografie (p. 393) een aantal van 1922 handtekeningen. In deze laatste bron veel details over het Letterengilde en de protesten ertegen. Naeff aan De Josselin de Jong, 14-3-1942. Verhoeven-Schmitz aan Mijnssen, 27-31942. (Archief Mijnssen, Elspeet, map 30a) Zie Archief Mijnssen, Elspeet, map 30a. Dat gebeurde met persberichten op 20 maart 1942. Vier dagen later werd een specificatie gepubliceerd: ‘Aanmeldingsplicht voor de Ned. Kultuurkamer’, in: De Telegraaf, 24-3-1942. ‘Frans Mijnssen 1872-28 Febr.-1942’, in: De Gids 106 (1942), nr. 3, maart, p. 140-143. Naeff aan Verhoeven-Schmitz, 30-4-1942. (lm) Later heeft zij haar gedrag aan Mari Bosland ‘bekend’. Naeff aan Mijnssen, 21-6-1942. Informatie over Mari Bosland gebaseerd op vele gesprekken met en brieven van zijn broer Huib Bosland, en de volgende brieven: R. Hensen aan G. Vaartjes, 19-6-1990; W. de Graaf-de Koff aan H. Bosland, 31-101990 (coll. H. Bosland, Velp); J. HensenRoodfeld aan G. Vaartjes, 23-9-1990; A.J.J. Zehnpfenning aan G. Vaartjes, 22-7-1990. ‘Flottante herfst’,‘Tango-tea’ en ‘Czardas’, in Morks-Magazijn 43 (1941), oktober 1941, p. 451-452. De januariaflevering van 1942, p. 8, gaf zijn ‘Middeleeuwen’. Onder ‘Stadsnieuws’, in: Dordrechtsche Courant, 29-4-1942. Naeff aan Mijnssen, 21-6-1942. (lm) R. Hensen aan G. Vaartjes, 19-6-1990. Naeff aan De Josselin de Jong, 14-3-1942. Naeff aan Mijnssen, 5-5-1942. Volgende citaat idem, 21-6-1942. (lm) Naeff aan Verhoeven-Schmitz, 25-7-1942. (lm) Naeff aan De Josselin de Jong, 26-4-1942. Eén gedicht schreef zij onder het pseudo-
64. 65. 66.
67.
68.
69. 70.
71. 72. 73.
74.
75. 76. 77.
78. 79. 80.
niem ‘H. v. Orange’: ‘Vliegers die genade kennen’. (Cahier ‘Verzen en fragmenten’, lm n.122 h.1) Van dit gedicht heb ik geen gepubliceerde versie gevonden. Zie De Keizer, De gijzelaars van Sint Michielsgestel. Naeff aan De Meyier, 14-5-1942. (lm) ‘Bekentenis’, in: De Stem 21 (1941), p. 590. Later onder de titel ‘Biecht’ opgenomen in Klein witboek, p. 46. Mijnssen bekleedde bestuurlijke functies in o.m. het Willem Kloosfonds en het Ondersteuningsfonds van de vvl. Hij verrichtte veel inspanningen om noodlijdende letterkundigen te helpen. Over Mijnssen en zijn mecenaat zie Van den Braber, Geven om te krijgen. Literair mecenaat in Nederland tussen 1900 en 1940. Naeff aan Mijnssen, 12-7-1942. Volgende citaten idem, ongedat. [juli of augustus 1942] en 19-8-1942. (lm) Naeff aan Verhoeven-Schmitz, 10-6-1942. (lm) Zie J.J. Rinkes aan Stichting ‘Perspectief’, 22-11-1999. Met dank aan wijlen Joop van Halen. Naeff aan De Josselin de Jong, 7-6-1942. Zie Naeff aan Mijnssen, 5-5-1942. Volgende citaat idem, 21-6-1942. (lm) Naeff aan Bordewijk, ongedat., poststempel 28-6-1945. (lm 8bord Correspondentie/Naeff, T.) Zie haar recensie over Pensioen, in Elsevier’s Maandschrift 48 (1938), nr. 2, februari 1938, p. 148-149. Naeff aan De Josselin de Jong, 17-6-1943. Volgende citaat idem, 27-3-1943. Naeff aan De Josselin de Jong, 27-3-1943. Volgende citaat idem. ‘Een enkele herinnering aan Dr. P.C. Boutens’. (ongedateerd knipsel uit onbekende bron) Naeff aan De Josselin de Jong, 5-10-1942. Naeff aan Scharten-Antink, 12-5-1943. (lm) Hendrik Alexander Seyffardt, militair, was na zijn pensionering lid geworden van de nsb en sinds medio 1941 leider van het Ne-
81.
82.
83. 84.
85. 86. 87. 88. 89.
90. 91. 92. 93. 94. 95.
96. 97.
98.
derlandsche Vrijwilligerslegioen dat met Duitsland tegen Rusland wilde vechten. Jan Campert stierf in concentratiekamp Neuengamme. Over de omstandigheden waaronder hij stierf, zijn verschillende versies in omloop. Zie Renders, Wie weet slaag ik in de dood. Biografie van Jan Campert, Amsterdam, 2004. Johan Brouwer was historicus en schrijver. Hij werd door de Duitsers vermoord om zijn illegale activiteiten. Willem Arondéus schreef romans en werken over schilderkunst. Ook hij werd door de Duitsers gefusilleerd om zijn verzetswerk. Naeff aan De Josselin de Jong, 2-7-1943. Marianne Philips schreef o.m. de romans Bruiloft in Europa (1934) en De doolhof (1940). In 1950 schreef zij het Boekenweekgeschenk De zaak Beukenoot. Zie Breedt Bruyn, Tijdloze ogenblikken, p. 8182. Citaten Naeff aan De Josselin de Jong, 10-21943. Naeff aan Mijnssen, 27-12-1943. (lm) Naeff aan H. Mooy, 13-1-1936. (lm) Naeff aan Mijnssen, 27-12-1943. Ook de volgende karakteriseringen van schrijvers uit deze brief. Volgende citaten idem, 8-21943, 30-11-1942, 20-6-1943. (lm) Naeff aan Toussaint van Boelaere, 2-111943. (amvc n.122/b) Naeff aan Mijnssen, 30-10 (1-11?)-1943. (lm) Zie Naeff aan M. Bosland, 12-5-1943. (Coll. H. Bosland, Velp) Exemplaar in bezit van mr. J.J. Naeff, Amstelveen. R. Hensen aan G. Vaartjes, 19-6-1990. Zie Naeff aan Van der Lugt Melsert, 11-111943. (tin, coll. C. v.d. Lugt Melsert, inv. nr. 52) Van der Lugt Melsert aan Naeff, 13-11-1943. (lm n.122 b.2) M. Bosland aan Van der Lugt Melsert, 2611-1943. (tin, coll. C. v.d. Lugt Melsert, inv. nr. 52) Familie Vos, Vondelstraat 174 ii.
621
99. Zie brief M. Bosland aan zijn ouders, 12-121943. (Coll. H. Bosland, Velp) 100. Naeff aan M. Bosland, 13-12-1943. (Coll. H. Bosland, Velp) 101. M. Bosland aan A.J.J. Zehnpfenning, 3112-1943. (Coll. A.J.J. Zehnpfenning) De mirakelridder van Félix Lope de Vega y Carpio werd gespeeld onder regie van Ben Royaards, zoon van Willem. 102. Naeff aan Mijnssen, 27-12-1943. (lm) 103. Zie Naeff aan M. Bosland, 17-12-1943. (Coll. M. Bosland, Velp) 104. Naeff aan M. Bosland,‘Oud-Jaar ’43’. (Coll. H. Bosland, Velp) 105. Köhler aan Naeff, 28-1-1944. (lm n.122 b.2) 106. Naeffs gedicht ‘Hollandsche Schouwburg’ (Klein witboek, p. 29) dateert uit 1943. Of het geschreven is op suggestie van Charlotte Köhler is niet duidelijk. 107. Naeff aan M. Bosland, 3-2-1944. (Coll. H. Bosland, Velp) 108. Naeff aan Mijnssen, 9-2-1944. (lm) 109. Naeff aan De Josselin de Jong, 28-2-1944. 110. Naeff aan M. Bosland, 17-2-1944. (Coll. H. Bosland, Velp) 111. Yvette Guilbert, Frans chansonnière die in heel Europa grote bewondering oogstte. 112. Naeff aan M. Bosland, 23-20-944 (Coll. H. Bosland, Velp). Ook het volgende citaat uit deze brief. 113. Josef Kainz, Oostenrijks toneelspeler van internationale allure. 114. Naeff aan De Josselin de Jong, 8-2-1944. Door Edinga overgetypte brief. Het origineel moet als verloren worden beschouwd, evenals enkele andere brieven van Naeff aan De Josselin de Jong. Waarschijnlijk heeft de laatste ze vernietigd. 115. Naeff aan De Josselin de Jong, 8-2-1944. Door Edinga overgetypte brief. Wat zij hier schrijft, is duister; volgens dbnl is Tine de Kruyff-Gobius, geb. in 1875, in 1930 overleden. Zij genoot enige bekendheid door haar roman Het Indische nichtje (1900). 116. Naeff aan M. Bosland, 23-2-1944. (Coll. H. Bosland, Velp)
622
Noten vii Lieve mevrouw Top (1940-1945)
117. Naeff aan De Josselin de Jong, 16-3-1944. Door Edinga overgetypte brief. 118. Idem. 119. Naeff aan Mijnssen, 9-2-1944. (lm) 120. Buddingh’,‘Top Naeff’, in: De tweede zestig, p. 50. Ook gepubliceerd in o.m. Tirade 22 (1978), november/december 1978, p. 684. 121. Roger Lapébie, wielrenner en winnaar van de Tour de France 1937. 122. Naeff aan Mijnssen, 9-2-1944. (lm) 123. Zo genoemd in ‘Arbeidsovereenkomst’ d.d. 6-3-1944. (Coll. H. Bosland, Velp) 124. M. Bosland aan J. van Seggelen, 17-3-1944. (Coll. T. van Seggelen-Kappelle, Krommenie. Met dank aan mevr. D. KloosBarendregt) 125. Informatie ontleend aan brief W.E. BolteMast aan G. Vaartjes, 9-10-1987. 126. M. Bosland aan zijn ouders, plm. 13-41944. (Coll. H. Bosland, Velp) 127. Naeff aan De Josselin de Jong, 26-4-1944. Door Edinga overgetypte brief. 128. Opgenomen in Klein witboek, p. 40-41. Manuscript gedateerd ‘April 1944’. (lm n.122 h.1) 129. Naeff aan N. Naeff, 17-6-1944. 130. Laatste drie citaten uit Naeff aan Toussaint van Boelaere, 21-6-1944. (amvc n.122/b) 131. Naeff aan Mijnssen, 19-4-1944. Volgende citaat idem, 8-7-1944. (lm) 132. Naeff aan De Josselin de Jong, 26-4-1944. Door Edinga overgetypte brief. 133. Dit briefje en de andere in coll. H. Bosland, Velp. 134. Informatie gebaseerd op stuk ‘Maarten Human Bosland’, opgesteld door Naeff na de oorlog. (Coll. H. Bosland, Velp) 135. Rapport opgemaakt door N. van Dalen, groepscommandant van Afdeling iv-1 (Landwacht) te Dordrecht, 18 april 1944. Dit rapport is gepubliceerd in Van Loon, Verzet in en om Dordt, p. 19-20. 136. H. Bosland aan G. Vaartjes, 1-9-1992. Bosland baseert deze passage op de overlevering van een dochter van de adjunct-chef. 137. Coll. H. Bosland, Velp. Volgende brief idem.
138. M. Bosland aan J. van Seggelen, 3-8[-1944]. (Coll. T. van Seggelen-Kappelle, Krommenie. Met dank aan mevr. D. KloosBarendregt) 139. Naeff aan Mijnssen, 18-8-1944. (lm) De uitspraak ‘Paris vaut bien une messe’ wordt toegeschreven aan de hugenoot Hendrik iv toen deze in 1593 katholiek werd omdat hij alleen zo koning van Frankrijk kon worden. De invasie in Normandië was op 6 juni 1944,‘D-day’, begonnen. 140. Naeff aan De Josselin de Jong, 4-9-1944. 141. Brief ongedateerd, maar de inhoud dateert onomstotelijk 5-9-1944. (lm) 142. Naeff aan De Josselin de Jong, 15-9-1944. Door Edinga overgetypte brief. 143. Overlevering van De Josselin de Jong, haar verteld door Naeff. Mededeling De Josselin de Jong, medio jaren tachtig. Zie ook Van Herpen, Rozen in december, p. 51. 144. Naeff aan Mijnssen, 14-10-1944. (lm) 145. Naeff aan N. Naeff, 28-10-1944. 146. Naeff aan De Josselin de Jong, 4-10-1944. Door Edinga overgetypte brief. 147. Mededeling H. Bosland, diverse malen gedaan. 148. Naeff aan T. Lunsingh Meijer, 20-10-1944. Correspondentie van Naeff met Christiansen en Rauter is niet teruggevonden in het niod, dat ook verder geen stukken bezit in verband met Naeff-Mari Bosland. ‘Najaar 1944 was met dolle dinsdag en de oprukkende geallieerden (slag om Arnhem) ook voor het Duitse bestuur een verwarrende tijd, hetgeen de Duitse registratie en administratie niet ten goede is gekomen.’ Mededeling R. van Heijningen namens niod in e-mail aan G. Vaartjes, 1411-2008. 149. Dr. Antoinette Frédérique Willemine Lunsingh Meijer was ‘Buitengewoon en Gevolmachtigd Ambassadeur en permanent vertegenwoordiger van het Koninkrijk der Nederlanden bij het Bureau der Vereenigde Naties te Genève’. 150. Naeff aan Lunsingh Meijer, 20-10-1944. Door Edinga overgetypte brief.
151. Hanns Albin Rauter, Oostenrijks nationaalsocialist en ss-leider. Vanaf mei 1940 in Nederland commissaris-generaal voor de openbare veiligheid en als ‘hoherer ssund Polizeiführer’. De ss en het gehele Duitse politieapparaat ressorteerden onder hem. Hij droeg de belangrijkste verantwoordelijkheid voor het politiebewind. De brief is niet bewaard gebleven. 152. Naeff aan Mijnssen, 27-11-1944. Volgende citaat idem, 20-12-1944. (lm) 153. Naeff aan Van Deyssel, Kerstmis 1944. (lm a.245 ng) 154. Zie De Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, dl. 10b, p. 173. 155. Naeff aan N. Naeff, 9-3-1945. 156. Naeff aan Mijnssen, 3-4-1945. Volgende twee citaten idem, 25-2-1945. (lm) 157. Naeff aan C.M. Meursinge Reynders-Naeff, 1-3-1945. (lm n.122 ng) 158. Naeff aan N. Naeff, 8-2-1945. Volgende citaat idem. 159. Van Deyssel aan Naeff, 31-1-1945. (lm a.245 b.1) 160. Zie bijv. Van Deyssel aan Naeff, 11-9-1939. (lm a.245 b.1) 161. Naeff aan Mijnssen, 25-2-1945. Volgende citaat idem, 3-4-1945. (lm) 162. ‘Een stap tot den vrede’, in: De Vlaamsche Gids 32 (1948), nr. 7. Citaten resp. p. 339, 339, 340, 340, 341. In de paginering in dit nummer zijn overigens fouten geslopen. Later opgenomen in Kompas der Nederlandse letterkunde, p. 278-280. 163. Zo was het ongeveer, p. 89-90. 164. Naeff aan Mijnssen, 26-5-1945. (lm)
viii Grande dame der literatuur (1945-1953) 1. 2. 3.
Naeff aan Toussaint van Boelaere, 30-61945. (amvc n.122/b) Resp. Naeff aan Mijnssen, 16-8-1945 (lm) en Naeff aan De Josselin de Jong, 22-9-1945. Naeff aan C. en M. Scharten-Antink, 18-121945. (lm)
623
4. 5. 6. 7. 8.
9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
16.
17.
18. 19. 20. 21.
624
Lode Zielens stierf op 28-11-1944 op 43-jarige leeftijd. Naeff aan Mijnssen, 11-7-1945. (lm) August van Cauwelaert stierf op 4-7-1945. Stephanie Claes-Vetter. Zij schreef romans. Zie brief Naeff aan Toussaint van Boelaere, 10-6-1945. (amvc n.122/b) Claes werd na de oorlog beschuldigd van collaboratie, maar uiteindelijk vrijgesproken. Zie voor details over deze gebeurtenis R. Vugs, F. Bordewijk, p. 154-157. Bordewijk aan Naeff, 21-6-1945. (lm b.743 b.1) Ongedat., poststempel 28-6-1945. (lm 8 bord correspondentie/Naeff, T.) Naeff aan De Josselin de Jong, 9-11-1945. Naeff aan C. en M. Scharten-Antink, 18-121945. (lm) Naeff aan Mijnssen, 13-8-1945. (lm) Naeff aan De Josselin de Jong, 1-9-1945. Door Edinga overgetypte brief. Volgende citaten idem. ‘De Koepel’ was op 1-7-1945 opgericht en bedoeld als ontmoetingsplek, waar o.m. van gedachten gewisseld kon worden over kunst, maatschappij, politiek etc. Leden/bezoekers waren figuren als Bert Bakker, Han Hoekstra, N. Donkersloot, A. Koolhaas, Ko van Dijk en Mary Dresselhuys. Zie Pitlo, De Koepel. Naeff aan Mijnssen, 27-11-1945. (lm) Inez van Dullemen werd schrijfster. Over de aftakeling van haar moeder Jo van Dullemen-de Wit en haar vader zou ze later de roman Vroeger is dood (1976) schrijven. Naeff aan De Josselin de Jong, 9-11-1945. Naeff aan Verhoeven-Schmitz, 19-11-1947. (lm) Recensie in Het Boek van Nu 5 (1951-1952), p. 236-237. Over de gecompliceerde geschiedenis van Van der Lugt Melsert in de jaren dertig en vooral in ’40-’45: Blom,‘Laatste dag aanmelding toneelspelers Kultuurkamer. Toneel en verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog’; Van der Lugt Melsert, Wat ik nog even zeggen wou, p. 199-245; Mulder, Kunst in crisis en bezetting, vnl. p. 50, 51, 88,
22.
23.
24.
25.
26.
Noten viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
186; De Leeuwe, lemma Cor van der Lugt Melsert in Biografisch woordenboek van Nederland dl. 1, p. 359-360; Nord,‘Bezetting en bezinning. Interview met Ferd. Sterneberg’, in: G.J. de Voogd (red.), Facetten van vijftig jaar Nederlands toneel 19201970, p. 125-131. In dit laatste boek ook B. van Eysselsteijn,‘Cor van der Lugt Melserts Hofstadtooneel’, p. 35-45. In 1934 speelde hij Ferdinand Bruckners Rassen, dat een protest was tegen de Jodenvervolging in Duitsland. Zijn twintigste speeljaar in de Koninklijke Schouwburg vierde hij met De witte ziekte van Karel Cˇapek, een in Van der Lugt Melserts ogen ‘humanistische’ aanklacht tegen dictatuur – de schouwburgcommissie protesteerde en de première vond plaats met rechercheurs in de zaal. Zijn voornemen een stuk over de Rijksdagbrand te brengen, Elmer Rice’ Judgement Day, ging door een verbod niet door. Op 11 maart 1942 hadden de bij Van der Lugt Melsert geëngageerden een stuk aan Van der Lugt Melsert aangeboden waarin zij aandrongen op doorspelen, in belang van hun werk en het ensemble waarvan zij deel uitmaakten. De brief was ondertekend door o.a. Magda Janssens, Guus Hermus, Fons Rademakers en Elise Hoomans. (tin, coll. cvdlm inv. nr. 5.3) In de brochure Dringend commentaar. Een toelichting bij de toespraak tot het Amsterdamsche publiek van prof. N. Donkersloot op de peristyle van den Stadsschouwburg op 10 mei 1945 zetten de ‘Artisten van de Afdeeling Tooneel van Het Gemeentelijk Theaterbedrijf Amsterdam’ hun visie op o.m. het doorspelen tijdens de oorlog uiteen. Spontaan vormde zich meteen na de bevrijding de toneelgroep ‘5 mei ’45’, die op 6 juni aan de oorlog gerelateerde stukken speelde. Albert van Dalsum en August Defresne werden de nieuwe leiders in de Stadsschouwburg. Zie L. Berends, Rozen en tomaten, p. 126-137. Na de bevrijding werden voor de verschil-
27. 28.
29. 30. 31.
32. 33. 34. 35.
36.
37.
lende kunsten in totaal zes ereraden ingesteld. Elke raad bestond uit drie kunstenaars en één niet-kunstenaar, terwijl een jurist voorzitter was. J.B.B.,‘Achter de schermen’, in: De Waarheid, 27-10-1945. Zie De Leeuwe, lemma Van der Lugt Melsert in Biografisch woordenboek van Nederland i, p. 359-360. J.B.B.,‘Achter de schermen’, in: De Waarheid, 27-10-1945. Zie Van der Lugt Melsert aan Naeff, 9-61944. (lm n.122 b.2) In tin (coll. cvdlm, inv.nr. 53): lijst met ‘Wat v.d.L.M. heeft gedaan:’, lijst met ‘Wat v.d.L.M. weigerde:’, lijst met ‘Bezwaren van nsb en Duitsche zijde tegen v.d.L.M.’, mogelijk opgesteld door mr. H.M. van der Brugh. Verder vele verklaringen van acteurs en anderen in het voordeel van Van der Lugt Melsert. Naeff aan Mijnssen, 11-12-1945. (lm) Mijnssen en Naeff aan de minister van okw, 20-1-1946. (tin, coll. cvdlm, inv. nr. 34) Verklaring Naeff in tin, coll. cvdlm, inv. nr. 34. Zo verklaarde L. Sterman dat vdlm hem gevrijwaard had van Arbeitseinsatz (Sterman aan J. van der Poll, 15-10-1946, tin, coll. cvdlm, inv. nr. 34). In het dossier vdlm bevinden zich ook stukken waaruit blijkt dat hij in 1943 getracht heeft de Joodse acteur Adolphe Hamburger en zijn gezin uit Westerbork te krijgen, om deportatie naar elders te voorkomen. Uitspraak Centrale Eereraad, 29-3-1947. Zie ‘Cor v.d. Lugt Melsert gerehabiliteerd’, in: De Tijd, 11-4-1947. De Leeuwe (Biografisch woordenboek van Nederland dl. 1, p. 359-360) schreef: ‘Hoewel kritiek op zijn gedrag mogelijk is, is de zwaarte van het vonnis bepaald door de naoorlogse emotionele sfeer waarin de ereraden werkten. Wellicht hebben in dit geval ook afgunst en beroepsnijd meegespeeld.’ Naeff aan Mijnssen, 12-11[=12]-1949. (lm) Ook enkele jaren later nog zat de kwestie
38. 39. 40.
41.
42.
haar hoog. Zie Naeff,‘Cor van der Lugt Melsert 70 op 4 Juli’, in: Elseviers Weekblad, 28-6-1952. Naeff aan C. en M. Scharten-Antink, 18-121945. (lm) Zie eind hoofdstuk 7. Naeff aan Bosland, 23-1-1944. (Coll. H. Bosland, Velp) Na de oorlog werd Scholte aangerekend dat hij tijdens de oorlog actief was geweest voor de filmmaatschappij ‘Nederland Film’; toen hij na de zuiveringen voor eerherstel vocht, heeft Naeff hem daarin gesteund – zij het met enige scepsis (zie Naeff aan De Josselin de Jong, 11-111947), omdat zij meende dat hij niet louter ‘lelieblanke onschuld’ was. Zie Naeff aan Van Vriesland, ongedat. 1951? 1952? (lm n.122 b.1) Zie corr. Scholte aan Naeff, 28-51947, 3-9-1947. (lm s.427 b.1) E. Barten (‘“Ik ben iemand die in dromen leeft”’, in: De Groene Amsterdammer, 15-6-1988) maakt aannemelijk dat Scholte slachtoffer werd van een al te ijverig zuiveren. (Met dank aan Jan van der Vegt) Zie Naeff aan G.J. Werumeus BuningEnsink, ongedat. (afschrift in lm n.122 b.1). Andere ondertekenaars waren onder meer A. Roland Holst, H. Roland Holst-van der Schalk, A. van Schendel, Th. de Vries, A. den Doolaard, M. Goudeket-Philips en I. Boudier-Bakker. Werumeus Buning had tijdens de oorlog een weinig principiële houding getoond, waarschijnlijk meer uit naïviteit en opportunisme dan uit sympathie voor de Duitse politiek. Anderzijds schreef hij een inleiding bij het illegale Geuzenliedboek (1943). Het kunstenaarsverzoek leidde tot halvering van zijn vonnis. Zie Hijmans, Johan Willem Frederik Werumeus Buning, p. 300-325, en lemma Werumeus Buning door P.E. van der HeijdenRogier in Biografisch Woordenboek van Nederland 4, p. 73-75. Naeff aan De Josselin de Jong, 27-10-1946. Dirk Hannema was o.m. betrokken bij de verkoop van een deel van de ‘Koenigs-collectie’ aan de nazi’s, was lid van de Kul-
625
43. 44. 45. 46. 47. 48. 49.
50.
51. 52. 53. 54.
55. 56.
626
tuurraad en was Musserts Gemachtigde voor het Museumwezen in Nederland. Meteen na de bevrijding was hij door het Militair Gezag gearresteerd. Begin 1947 werd hij buiten verdere rechtsvervolging gesteld, nadat zijn houding tijdens de oorlog was genuanceerd. Dat Hannema, zoals Naeff schreef, opnieuw directeur van Boymans zou worden, is niet juist. Naeff aan Van der Lugt Melsert, 6-12-1949. (tin brnae 0014) Naeff aan Scharten-Antink, 10-2-1946. (lm) Naeff aan De Josselin de Jong, 9-11-1945. Door Edinga overgetypte brief. Naeff aan De Josselin de Jong, ongedat., ws. januari 1946. Informatie door N. van Dam aan H. Bosland, 3-7-1948. (Coll. H. Bosland, Velp) Naeff aan De Josselin de Jong, ongedat., ws. januari 1946. Informatie gebaseerd op aantekeningen van een gesprek dat H. Bosland na de oorlog voerde met Bauer, in een Haagse gevangenis. Onduidelijkheid over de plaats waar Mari stierf, spreekt ook uit een (titelloos) gedicht dat Naeff op 21-3-1946 aan hem wijdde. (Cahier ‘Verzen en fragmenten’, lm n.122 h.1) Uitgave van 1947. Anne Berendsen was kunsthistorica en o.m. conservatrice van Het Princenhof in Delft. Naeff aan H. Bosland, 3-2-1947. (Coll. H. Bosland, Velp) Naeff aan De Josselin de Jong, 5-12-1945. R. Marsman aan Naeff, 23-12-1945. (lm n.122 b.2) Uitgegeven door The Netherland Publishing Company Limited. In deze bundel gedichten van o.a. Gerrit Achterberg, Ida Gerhardt, Ed. Hoornik en S. Vestdijk. Van Top Naeff: ‘Vandaag’ (p. 11),‘Voerman? Waarheen?’ (p. 46),‘In den trein over het viaduct’ (p. 47),‘Bekentenis’ (p. 47) en ‘Dien morgen’ (p. 48). Naeff aan De Josselin de Jong, 29-12-1945. Naeff aan De Josselin de Jong, 20-1-1946. Volgende citaat idem.
57. J.J. Naeff in een brief aan G. Vaartjes, 3-72003. 58. ‘“In the beginning was the word...”’ (p. 10), ‘Rotterdam seen from viaduct’ (p. 13), ‘Waggoner witherward’ (p. 15) en ‘That morning...’ (p. 20). Andere opgenomen dichters o.a. Marsman, Jan Campert en Ida Gerhardt. 59. Zie gastenlijst in lm, vvl-archief (v.3755.50). 60. Naeff aan Toussaint van Boelaere, 8-31946. (amvc n.122/b) 61. Naeff aan De Josselin de Jong, 14-4-1946. 62. Naeff aan Mijnssen, 25-5-1946. (lm) Volgende twee citaten idem. 63. De tragiek van den droom, biografisch essay over Matthijs Maris, verscheen in 1939. 64. Naeff aan Mijnssen, 25-8-1946. (lm n.122 b.1) Volgende citaat idem. 65. Zie brief C.M. Meursinge Reynders-Naeff aan Edinga, 24-11-1979. 66. Naeff aan Mijnssen, 16-11 1946. 67. Naeff aan Mijnssen, 15-10-1946. (lm) 68. Naeff aan Toussaint van Boelaere, 11-71946. (amvc n.122/b) 69. Zie Zo was het ongeveer, p. 99. 70. Naeff aan Mijnssen, 10-5-1949. (lm) Over Van de Werfhorsts Het laatste huis schreef zij een lovende recensie (Vrij Nederland, 17-1 1953), waarin zij zegt dat zijn beste werk bestand zal zijn tegen de tand des tijds. Aar van de Werfhorst genoot voor 1940 een zekere waardering om romans als De groote stille knecht (1936). Na de oorlog werd hij voornamelijk als een schrijver van streekromans beschouwd en stonden de meeste critici afwijzend tegenover zijn werk, dat zij als niet-literair beschouwden. Alice van Nahuys van Querido noemde zijn lot ‘een tragische geschiedenis’. (Van Nahuys aan Naeff, 23-1-1953. lm n.122 b.2) Inmiddels is Van de Werfhorst een vergeten auteur. 71. Zie Naeff aan Van Nahuys, 24-1-1952. (lm 2 Que Correspondentie Rhijn, T. Naeff-van 1951-1952) 72. Citaat uit ongecorrigeerde versie van Zo was het ongeveer. (lm n.122 h.1) In de uitein-
Noten viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
delijke versie sneuvelde deze uitspraak. 73. A.M.W.J. Hammacher had hem op de hoogte gebracht. Zie Hammacher aan Naeff, 16-6-1946. (lm h.217 b.1) 74. Zie correspondentie Naeff-van Nahuys, 22-8-1945, 3-11-1945, 9-11-1945 en 12-111945. (lm 2 Que Correspondentie Rhyn, T. Naeff-van (1945-1949)) 75. Naeff aan De Josselin de Jong, 17-10-1945. 76. Zie Naeff aan Hoornik, resp. 1939 en 6-11940. (lm n.122 ng) 77. Naeff aan A. Asselbergs/A. van Duinkerken, ongedat. [1948]. (lm vda.337) 78. ‘October’, in: De Nieuwe Stem 1 (1946), nr. 1, p. 89; ‘Appèl’, in: De Nieuwe Stem 1 (1946), nr. 1, p. 90-91. Het laatste gedicht werd verkeerd afgedrukt en in nr. 2 van dezelfde jaargang opnieuw gepubliceerd, p. 178-179. 79. Soms betreft het een enkel woord, soms ook, zoals in ‘De schuldvraag’, wijzigde zij hele zinnen. 80. Bakker aan Naeff, 17-10-1946. (lm b.1683 b.1) 81. Naeff aan D.A. Daamen’s Uitgeversmaatschappij, 10-11-1946. (lm) 82. Bakker aan Naeff, 12-11-1946. (lm b.1683 b.1) 83. Naeff aan De Josselin de Jong, 28-11-1946. 84. In december 1940 was het laatste nummer van Elsevier’s Maandschrift verschenen; de oorlogsomstandigheden leidden tot, wat de redactie toen meende, een tijdelijk staken van de uitgave. Wanneer ‘de storm over ons werelddeel’ uitgeraasd zou zijn, zou het blad vernieuwd terugkomen, werd beloofd. Zie ‘Elsevier’s Maandschrift tijdelijk gestaakt’, in: Elseviriana, nr. 28, november 1940, p. 12. 85. ‘Wentelende wielen’ werd gepubliceerd in Elseviers Weekblad, 1-1-1947. Opgenomen in Mijn grootvader en ik, p. 57-63. Citaat p. 63. In Elseviers Weekblad van 20-3-1948 publiceerde zij opnieuw een verhaal: ‘Fauteuil d’orchestre’, opgenomen in de bundel Vriendin (1963). 86. Naeff aan Mijnssen, 6-2-1947. (lm) 87. Zo was het ongeveer, p. 56. De sloof is een ver-
taling door Jeanne van Schaik-Willing van Lummox (1923) van Fannie Hurst. Haar werk was enige tijd populair, maar werd qua niveau niet hoog aangeslagen. 88. Naeff aan C. van de Moortele-Ameye, 2312-1948. (Archief familie Ameye, Ronse) 89. Over de kwestie rond de Van der Hoogtprijs zie Scova Righini, Een leven in twee vaderlanden, p. 169-170, waarin vermeld staat dat over de kwestie niets is terug te vinden in de jaarboeken en het archief van de Maatschappij der Letterkunde. In C. van den Heuvel,‘Ik wilde een leven snel en hijgend van daden’, in: nrc Handelsblad, 30-8-1991, zegt Vuyk dat Top Naeff en ‘Pommetje Nijhoff’ tegen de prijs geprotesteerd hadden. Zie ook interview Bibeb met Vuyk in Vrij Nederland, 10-2-1990. 90. Naeff aan De Josselin de Jong, 13-2-1947. 91. Naeff aan H. Roelvink, 10-3-1947. (tin brnae 0003) 92. Het besproken boek is Het laatste uur van Albert van der Hoogte. Zie Naeff,‘Romans van rechtsgeleerden’, in: Het Boek van Nu 6 (1952-1953), mei 1953, p. 161-162. 93. Toussaint van Boelaere aan De Josselin de Jong, 22-2-1947. 94. Zij doelt waarschijnlijk op flodderige of ‘blote’ kleding. 95. Naeff aan De Josselin de Jong, 6-3-1947. 96. Van Vriesland aan Naeff, 20-[10?]-3-1947. (lm v.922 b.1) 97. Cilly Wang week in 1938 vanuit haar geboorteplaats Wenen uit naar Nederland en werd hier bekend als onder meer danseres en pantomimespeelster. 98. Naeff aan Mijnssen, 6-3-1947. (lm) 99. Naeff aan De Josselin de Jong, 27-3-1947. Volgende citaat idem, 7[-5]-1947. 100. Naeff aan Mijnssen, 11-6-1947. Volgende citaat idem. (lm) 101. Zie D. Prater, Thomas Mann.A Life, p. 401402. 102. Mededeling in gesprek met Gilberte Vleesenbeek, 24-7-2003. 103. Naeff aan de heer Vleesenbeek, 10-7-1947. (Coll. G. Vleesenbeek, Branne, Fr.)
627
104. Naeff aan De Josselin de Jong, ongedat. (eind juli 1947). 105. A. van Duinkerken,‘Top Naeff in de oorlog’, in: De Gids 111 (1948), p. 217-222. Soortgelijke geluiden in o.a. A.J.L. in: knipsel uit een niet nader geïdentificeerd Dordts blad (lm), 1947. 106. G.S.[tuiveling] in rubriek ‘Bibliografie’, in: Het Boek van Nu 1 (1947-1948), juli 1948, p. 197. 107. Coster,‘De kreet van een hart’, in: Elseviers Weekblad, 27-12-1947. Opgenomen in Coster, Literatuur en leven, p. 90-94. 108. In een artikel over Naeff, dat in het lm door verbouwingswerkzaamheden (20082009) niet bereikbaar was. 109. Naeff aan D.A. Daamen’s Uitgeversmaatschappij/B. Bakker, 2-7-1947. (lm) 110. Zie D.A. Daamen’s Uitgeversmaatschappij n.v. aan Naeff, 11-7-1947. (lm n.122 b.2) 111. Dat merkte o.a. Aar van de Werfhorst, die haar na de oorlog leerde kennen.‘Top stak, ondanks haar gereserveerde aard, haar band met Royaards niet onder stoelen of banken, maar deed geen enkele intieme mededeling’, herinnerde hij zich. Interview met A. van de Werfhorst, 14-3-1987. 112. Dat was ook haar opzet geweest. Zij stoorde zich dan ook aan een bespreking van haar boek door Greshoff, waarin deze ‘onnoodige grofheden tegen Verkade’ vermeldde, waar zij deze juist vermeden had. Zie Naeff aan De Josselin de Jong, 1-8-1949. 113. Naeff aan Mijnssen, 25-11-1947. (lm) 114. In 1947 publiceerde Mijnssen memoires onder het pseudoniem Andries Bleeker: Het lied van verlangen. 115. Naeff aan Mijnssen, 21-10-1947. (lm) Volgende citaat idem. 116. Charlotte von Stein, p. 102. 117. Deze drie gedichten in: De Nieuwe Stem 7 (1952), mei 1952, p. 193-196. De verzen zijn ongedateerd, maar zijn mede door typoscriptvorm en handschrift (lm n.122 h.1) duidelijk te plaatsen in de laatste jaren van Naeff. 118. Schuil aan Naeff, 20-8-1947. (lm s.504 b.1)
628
119. 120.
121.
122.
123.
124.
125.
Noten viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
Schuil was toneelcriticus bij het Haarlems Dagblad, en schrijver van o.m. toneelstukken en jongensboeken, waarvan De Katjangs (1912) en De Artapappa’s (1920) zeer populair werden. H. Roland Holst aan Naeff, 20-3-1948. (lm s.243 b.1) M.B. Teipe,‘Herleefd verleden’, in: Het Boek van Nu 1 (1947-1948), december 1947, p. 65. Zie ook o.m. J. Schepens,‘Top Naeff over Willem Royaards’, in: De Vlaamsche Gids 32 (1948), nr. 8, augustus 1948, p. 416418. Van Loggem,‘Het karakter van Willem Royaards’, in: Toneelschild 3 (1948), nr. 1, januari 1948, p. 8-12. Zie bijv. H. Jongsma,‘Willem Royaards en zijn tijd’, in: Toneelschild 2 (1947), december 1947, nr. 11/12, p. 162; B. van Eysselsteijn, ‘Eereschuld aan Willem Royaards’, in: Haagsche Post, 4-10-1947; W.Ph.P[os],‘Top Naeff: Willem Royaards’, ongedateerd knipsel uit onbekende krant. D.A. Daamen’s Uitgeversmaatschappij n.v./B. Bakker aan Naeff, 1-7-1947. (lm b.1683 b.1) Ritter had in die tijd in de media voor velen de status die later bijv. Adriaan van Dis had. Hij besprak het boek niet; dat deed Max Teipe in het avro-Boekenhalfuur op 28-9-1947. Zie D.A. Daamen’s Uitgeversmaatschappij n.v./B. Bakker aan Naeff, 13-11-1947. (lm b.1683 b.1) De verkoop van Klein witboek zou teleurstellend blijven: in 1949 werd één exemplaar verkocht, een jaar later gingen vijf exemplaren over de toonbank en in 1951 was de verkoop nihil. Zie D.A. Daamen’s Uitgeversmaatschappij n.v. aan Naeff, 16-8-1951. (lm b.1683. b.1.) Naeff aan D.A. Daamen’s Uitgeversmaatschappij n.v./B. Bakker, ongedat. [15-111947]. (lm) Waarschijnlijk is het een kladbrief; er is een wél op 15-11-1947 gedateerde brief, die op een enkele variant na vrijwel identiek is. Ik ben geneigd deze laatste, gedateerde, als de uiteindelijke, definitieve brief te beschouwen. De opmerking
126.
127.
128. 129.
130.
131. 132.
133.
134. 135.
136. 137.
over haar ‘standing’ heeft Naeff uiteindelijk weggelaten. Zie Bakker aan Naeff, 15-8-1951 (lm b.1683 b.1), waarin deze zegt dat naar Klein witboek ‘nimmer vraag’ is en dat van de Royaardsbiografie ‘sporadisch’ een exemplaar verkocht werd. Zie onder meer Naeff aan D.A. Daamen’s Uitgeversmaatschappij, 19-1-1950 (lm) en Bakker aan Naeff, 7-2-1950. (lm b.1683 b.1) Naeff aan De Josselin de Jong, 12-1-1949 [foutief gedateerd, moet zijn: 1950]. Naeff aan De Josselin de Jong, 29-8-1950. (Door Edinga overgetypte brief ). Victorine Hefting, kunsthistorica, van 1947 tot 1950 directeur van het Haags Gemeentemuseum. Zij was van 1950 tot 1964 met Bakker gehuwd en gaf later een nietsontziend beeld van haar huwelijk in Victorine (door N. Begeman, 1988). Schrijfster Geertruida Bosboom-Toussaint en historicus R.C. Bakhuizen van den Brink waren enige tijd met elkaar verloofd. Naeff aan C. en M. Scharten-Antink, 16-111947. (lm) Volgende citaat idem. De Josselin de Jong, lezing ‘Over en rondom Top Naeff’, 18-11-1968. Deze passage is aan haar lezing ontleend. Vijftig jaren. Officieel gedenkboek ter gelegenheid van het gouden regeringsjubileum van hare majesteit koningin Wilhelmina Helena, Pauline, Maria 1898-31 augustus-1948, een uitgave van Scheltens & Giltay, 1948. Hierin Naeff, ‘Toneelkunst’, p. 149-157. Telefonische mededeling van de typiste, mevr. C. van Aken-Schouten, 2-9-2008. Zie over het stuk en het verbod ervan A. Pos,‘Tussen plicht en passie. Over Slauerhoffs drama “Jan Pietersz. Coen”’, in: Literatuur 5 (1986), p. 268-272. Naeff aan Mijnssen, 28-2-1948. (lm) Volgende citaten idem. Het gelegenheidscabaret De Inktvis, met o.a. Annie M.G. Schmidt en Han Hoekstra, had op een personeelsavond van Het Parool zoveel indruk gemaakt, dat het meteen
grote bekendheid en veel verzoeken voor optredens kreeg. 138. Naeff aan De Josselin de Jong, 27-2-1948. 139. Salomons,‘Top Naeff wordt op 24 maart 70 jaar’, in: Het Vrije Volk, 20-3-1948. 140. Wagener,‘Gesprek met een jubilaresse. Top Naeff bereikt de leeftijd der sterken’, in: Dordrechtsch Nieuwsblad, 18-3-1948. 141. [Carmiggelt],‘Een schrijfster van groot formaat’, in: Het Parool, 20-3-1948. 142. Niet ondertekend artikel,‘Top Naeff zeventig jaar’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 20-3-1948. 143. Blaman,‘Top Naeff noblesse en liefde’, in: Vrij Nederland, 13-3-1948. 144. Naeff aan Blaman, 13-3-1948. (lm) 145. Naeff aan De Josselin de Jong, 13-3-1948. In het genoemde tijdschrift heb ik geen foto van Naeff aangetroffen; waarschijnlijk doelde ze op De Week, bijlage bij De Wereldkroniek. Ik heb deze niet kunnen inzien. 146. Naeff aan Scharten, 7-3-1948. (lm) 147. Naeff aan Verhoeven-Schmitz,‘woensdag’ [november 1950]. (lm) 148. Citaat mevr. Vrins-van Wijk in een gesprek (11-5-2001). Ook mevr. Meursinge Reynders-Naeff (gesprek 22-10-1992) vertelde dat Wim en Top bij officiële gelegenheden altijd ver verwijderd van elkaar zaten. 149. Een bewerking van Jenny Kiggen, gespeeld door het ensemble van Kommer Kleijn. 150. Impressie in ‘Top Naeff in auteurskring te Amsterdam gehuldigd’, in: Het Vrije Volk, 31-3-1948. Zie ook album met gastennamen, coll. mevr. J.G. Naeff-Hoogenboom, Doesburg. 151. Bordewijk aan Naeff, 2-4-1948. (lm b.743 b.1) 152. ‘Top Naeff was slordig op haar roem’, in: Dordtsch Dagblad, 27-3-1948. 153. Zie Naeff aan De Josselin de Jong, 20-41948. 154. M.[aurice R.[oelants],‘Lievelinge der Vlamingen’, in: Elseviers Weekblad, 22-5-1948. 155. Johan Daisne was dichter, roman-, novelleen toneelschrijver, essayist en filmcriticus.
629
Van 1945 tot 1977 hoofdbibliothecaris van de Stadsbibliotheek in Gent. Hij introduceerde het magisch-realisme in de Nederlandse literatuur met zijn roman De trap van steen en wolken (1942). Ook De trein der traagheid (1950/1963) en De man die zijn haar kort liet knippen (1948) behoren tot deze richting. 156. Daisne aan De Josselin de Jong, 1-4-1978. 157. Zie Daisne aan De Josselin de Jong, 6-51973. Toen Daisne op 13-12-1953 in Dordrecht logeerde, schreef hij zijn gedicht ‘Dordrecht’, een ode aan Top Naeff en School-Idyllen, (gepubliceerd in Dordrechts Nieuwsblad, [?] -12-1953. 158. Dat was niet het geval geweest, schreef Naeff op 7-11-1936. (amvc d125/b2) 159. Naeff aan Daisne, 13-3-1944. (amvc Daisne-archief d125/b.2) Daisne wilde de film realiseren samen met de cineast Jan Vanderheyden. Leerlingen van een Gentse meisjesschool, waaraan hij lesgaf, zouden meewerken. De verfilming is nooit gerealiseerd. Zie Dordrechtsche Courant, 23-5-1938. 160. Naeff aan Daisne, 25-6-1948. (amvc Daisne-archief d.125/b.2) 161. Daisne,‘Top Naeff zeventig jaar. Huldevers’, in: Nieuw Vlaams Tijdschrift 3 (19481949), nr. 5, p. 552. In ditzelfde nummer (p. 553-557) M. Roelants,‘Een grote dame’, waarin hij o.m. betoogt dat Couperus en Naeff hem in zijn eerste schrijversjaren sterk beïnvloed hebben. Dit laatste ook in zijn bijdrage aan Schrijversdebuten (1960), p. 141-143. Daisne publiceerde tien jaar na Naeffs dood een aan haar opgedragen schwärmerisch vers: ‘Voor Top Naeff’, in Daisne, De droom is een herinnering aan dat wat nimmer is gebeurd (1965), p. 61. 162. Gepubliceerd (niet integraal) in Nieuw Vlaams Tijdschrift 3 (1948-1949), november 1948, p. 558-571. De volledige tekst in lm (n.122 h.1). 163. De Reina Prinsen Geerligsprijs. 164. Naeff aan De Josselin de Jong, 12-1-1949 (foutief gedateerd, moet zijn 1950). Volgende citaten idem, 22-4-1948 en 1-6-1950.
630
Door Edinga overgetypte brief. 165. Naeff aan C. en M. Scharten-Antink, 3-111948. Citaat na noot 166 idem, 16-11-1947. (lm) 166. Naeff aan De Vries, 1-11-1948. Afschrift in coll. Jos Perry. Voor comités als het hier genoemde was het vaak moeilijk om prominenten te vinden die als niet-links, nietcommunistisch bekendstonden. Met dank aan Jos Perry. 167. Naeff aan De Josselin de Jong, 15-11-1948. Victor Andrejevitsj Kravtsjenko publiceerde I Chose Freedom in 1946, nadat hij zich van het Sovjetregime had afgekeerd. 168. Naeff aan De Josselin de Jong, 28-5-1948. 169. Herinnering A. Romein-Verschoor in Omzien in verwondering dl. 2, p. 157-158. Het is niet duidelijk wie met de ‘hoffähige’ dichteres bedoeld is. Zie over het congres ook Rijdes,‘xxe p.e.n.-Congres te Kopenhagen’, in: Het Boek van Nu 1, p. 183-185. 170. Naeff aan De Josselin de Jong, 10-6-1948. De vrouw die met Bakker ging trouwen: Victorine Hefting. Zie ook noot 129. 171. Naeff aan De Josselin de Jong, ongedat. [tussen 15-2 en 28-6-1949]. Volgende citaat idem, 27-6-1949. 172. Naeff aan Van Haersolte, 5-11-1947. (Coll. Mij. der Ned. Letterkunde, ltk 2012, ub Leiden) Zie ook Naeff aan De Josselin de Jong, 28-6-1949. 173. Zie ‘Een schrijfster van groot formaat’, in: Het Parool, 20-3-1948. 174. Ontbrekende verhalen: ‘De glorie’,‘Boven’, ‘Emplettes’,‘Een flater’,‘Avondje’. Nieuwe verhalen: ‘In het licht der notulen’,‘Mijn grootvader en ik’,‘Fauteuil d’orchestre’, ‘Levenslang’,‘Een stap tot de vrede’ en ‘Wentelende wielen’. Correspondentie Naeff-van Nahuys in lm (2 Que Correspondentie Rhyn, T. Naeff-van (1945-1953)) 175. Naeff aan Van Nahuys, 26-10-1947. (lm 2 Que Correspondentie Rhyn, T. Naeff-van (1945-1953)) 176. Asselbergs, Het tijdperk der vernieuwing van de Noordnederlandse letterkunde, dl. 9), p. 214. 177. T. van Buul/Em. Querido’s Uitgeversmij
Noten viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
n.v. aan Naeff, 17-10-1949. (lm n.122 b.2) 178. Zie Archief van het Ministerie van o.k. en w. afdeling Kunsten 1945-1965, nr. 2.14.69, inv. nr. 2676. Met dank aan Jos Perry. De P.C. Hooftprijs 1948 ging naar A.M.W.J. Hammacher voor diens Eduard Karsen en zijn vader Kaspar. 179. Naeff,‘Het interview’, in: Het Parool (Kerstbijlage), [24-12-1948]. In 1949 opgenomen in In vijfhonderd woorden, Het model voor de uitgever 1949, p. 5-8. Citaten in deze context: Naeff aan De Josselin de Jong, resp. 23-7-1948 en 29-7-1948. 180. In: Benelux 1 (1948), nr. 3, p. 18-19. 181. Vrij Nederland, 24-12-1948. 182. Citaten en informatie uit S. Carmiggelt (Kronkel),‘Gedenksteen’. Knipsel uit Het Parool, door lm gedateerd 17-6-1967. Deze datum kan niet juist zijn; in zijn stukje schrijft Carmiggelt dat Naeff drie jaar dood is. Het zal dus uit 1956 zijn. 183. Naeff aan De Josselin de Jong, 15-11-1948. 184. Naeff aan De Josselin de Jong,‘Pinksteren 1948’. 185. Naeff aan Mijnssen, 31-10-1939. (lm) Verhagen meende nu juist dat Royaards weinig waardering voor de Toneelschool gehad had. Zie correspondentie Naeff-Verhagen (feb. 1931) in tin,‘Commissie van Beheer en Toezicht’, map 11E. 186. Dr. Jan L. Walch was journalist en schrijver van toneelstukken, verhalen en romans. Sinds 1936 doceerde hij Nederlands aan de Sorbonne. 187. Naeff aan Mijnssen, 31-10-1939. (lm) Ook Tops houding t.a.v. Walch in deze brief. 188. Naeff aan De Josselin de Jong, 27-6-1949. Door Edinga overgetypte brief. 189. Zie Naeff aan De Josselin de Jong, 8-9-1947, en Van Eysselsteijn aan Naeff, 23-9-1947. (lm e.493 b.1) Toneel- en prozaschrijver Ben van Eysselsteijn had na de oorlog voor de Eereraad voor de Letterkunde moeten verschijnen en had een publicatieverbod gekregen. Mogelijk heeft dit een rol gespeeld bij Top Naeffs vergeefse voorstel hem te benoemen. Zie over Van Eyssel-
steijns veroordeling Nijkeuter, Ben van Eysselsteijn (1898-1973), p. 76-79. In deze bron overigens niets over Top Naeffs voorstel. 190. Zie D.G.A. van den Berg aan Naeff, 23-31948. (lm n.122 b.2) Willy Pos was directeur van de Toneelschool van 1947 tot 1966. 191. Naeff aan De Josselin de Jong, 8-9-1948. 192. Beeldvorming contact Top Naeff met Serge gebaseerd op vele fragmenten uit haar correspondentie en op gesprek met Gilberte Vleesenbeek, 24-7-2003. 193. Naeff aan C. en M. Scharten-Antink, 3-111948. (lm) 194. Naeff aan Mijnssen, 6-12-1948. (lm) 195. Over de geschiedenis van haar ‘autobiografie’: Vaartjes,‘Voor je het weet sta je in je naakte bastje. Zelfcensuur in de herinneringen van Top Naeff’. 196. A.D. in rubriek ‘Periscoop’, in: Critisch Bulletin 15 (1948), november 1948, p. 528. 197. Naeff aan Van Haersolte, 11-2-1947. (Archief Mij. der Ned. Letterkunde, ltk 2012, ub Leiden) 198. Volgens Fens (Doorluchtig glas, p. 8-9) was het jurylid Dirk Coster die Van Haersolte voor de prijs naar voren geschoven had, om te voorkomen dat Vestdijk bekroond zou worden voor zijn Iersche nachten, een roman die Coster verwerpelijk vond. 199. Naeff aan Van Haersolte, 11-2-1947. (Coll. Mij. der Ned. Letterkunde, ltk 2012, ub Leiden) 200. Zie R. Blijstra (secretaris Critisch Bulletin) aan Naeff, 15-4-1947, en Naeff aan redactie Critisch Bulletin, 18-4-1947. Beide brieven in coll. Mij. der Ned. Letterkunde, ltk 2012, ub Leiden. 201. Naeff aan redactie Critisch Bulletin/N. Donkersloot, 15-12-1948. (lm) 202. Naeff aan Van Haersolte, 19-12-1948. (Coll. Mij. der Ned. Letterkunde, ltk 2012, ub Leiden) Fanny Blankers-Koen was in augustus 1948 in Londen olympisch kampioene op de tachtig meter horden geworden. 203. Naeff aan De Josselin de Jong, 24-1-1949. 204. Mededeling A. van de Werfhorst in
631
gesprek, 14-3-1987. Volgende citaat Van de Werfhorst in zelfde gesprek. 205. Recensie van Josine Reulings Terug naar het eiland, in: Elsevier’s Maandschrift 48, augustus 1938, p. 138-139. 206. Naeff aan De Josselin de Jong, ongedat. [januari 1949]. Aan dit type publieke optredens moesten meer schrijvers wennen. Greshoff sprak verontwaardigd van een ‘ontluistering’ en meende dat auteurs een beperkte oplage dienden te verkiezen boven inkomsten door middel van ‘onwaardige tamtam’. (J. Greshoff,‘Ontluistering’, in: Het Boek van Nu 2 (1949), nr. 7, p. 125. 207. ‘Een feest temidden van maskers en droomverbeeldingen’, in: Algemeen Handelsblad, 25-2-1949. 208. Zie Naeff aan Mijnssen, 27-2-1949. (lm) 209. Zie Montijn, ’t Gonst. 125 jaar De Bijenkorf, p. 121-122. 210. Naeff aan De Josselin de Jong, ongedat. (‘Zondagmiddag’). Gezien andere informatie uit deze brief moet deze geschreven zijn op 27-2-1949. Artikelen Van der Veen: nrc, resp. 9-2 en 12-2-1949. Zie over het Blaman-tribunaal Struyker Boudier, Speurtocht naar een onbekende, p. 58-74. 211. Naeff aan Mijnssen, 28-5-1949. Volgende citaten idem, resp. 2-6-1949 en 26-9-1950. (lm) 212. Naeff aan Mijnssen. Datum 9-6-1949 later op de brief genoteerd. Volgende citaat idem, 13-6-1949. (lm) 213. Naeff,‘Een om de pen gebalde vuist’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 15-1-1949. Zij had al veel eerder over Strindberg geschreven en daarbij opmerkelijke visies geponeerd. Zo schreef B. Stroman in 1965 dat Naeff al in het seizoen 1918-1919 een inzicht verschafte dat leek op de ‘analyse van menig hedendaags zwart, absurdistisch toneelstuk’ en dat bepaalde andere analyses (rond 1960) ver afstonden van ‘het inzicht, dat bij Top Naeff ging gloren’. Zie Stroman,‘August Strindberg. Man achter de schermen wordt meer besproken dan
632
gespeeld’, in: Het Toneel 86 (1965), nr. 2, p. 55-66. De passage over Naeff p. 59-61. 214. Naeff aan Mijnssen, 13-6-1949. (lm) 215. Naeff aan De Josselin de Jong, 1-8-1949. 216. Door Naeff geciteerd in brief aan Verhoeven-Schmitz, 24-11-1949. (lm) Rueters portret hangt thans, als bruikleen van het Dordrechts Museum, in het Letterkundig Museum. 217. Naeff aan Mijnssen, 18-9-1949. (lm) 218. Naeff aan De Josselin de Jong, 2-11-1949. Volgende citaat idem. 219. Zie Naeff aan De Josselin de Jong, 12-1-1949 [foutief gedateerd, moet zijn: 1950]. 220. Donker,‘Een bijna onopgemerkt meesterwerkje’, in: Critisch Bulletin 17 (1950), p. 46. 221. Tekst in lm (n.122 h.1). 222. ‘Zie de maan schijnt...’, in: Het Toneel 74 (1953), nr. 8, p. 3-36. Citaat p. 34. 223. Naeff aan Mijnssen, 30-7-1948. (lm) 224. Laseur aan Naeff, 12-7-1948. (lm n.122 b.2) 225. Naeff aan Laseur, 15-7-1948. (lm) 226. Ko Arnoldi had bij Royaards gespeeld en was leider van de toneelgroep Het Masker geweest. Van 1947 tot 1954 was hij actief voor het Rotterdams Toneel. 227. Naeff aan Mijnssen, 30-7-1948. Volgende citaten idem, ongedat. [eind augustus 1948], 16-7-1948 en 14-10-1948. (lm) 228. Zie Naeff aan Roelvink, 25-1-1948. (tin brnae 0008) 229. Naeff aan Mijnssen, 6-12-1948. Volgende citaat idem, 2-6-1949. (lm) 230. Naeff aan De Josselin de Jong, Pinksteren ii [= tweede pinksterdag 1950]. 231. Volgens Naeff in een brief aan De Josselin de Jong, 11-10-1950. 232. Contract gedateerd 20 december 1950. (lm n.122 p) 233. ‘Herman Heijermans’, gepubliceerd in: Critisch Bulletin 17 (1950), nr. 1, p. 10-15. Annie Heijermans-Jurgens citeerde een groot deel van deze rede in haar Herman Heijermans’ laatste levensjaren (p. 22-28) en noemde Naeff ‘een lieve, toegewijde vriendin’ van Heijermans. Die vriendschap en toewijding gold de toneelman Heijer-
Noten viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
mans; ‘persoonlijk’ is Naeff niet met hem bevriend geweest. 234. Zie vorige noot, Heijermans-artikel Naeff, p. 10. Volgende twee citaten idem, beide p. 14. 235. Zie ‘Het Toneelsymposion wekt bezinning en stimuleert tot daden’, in: Algemeen Handelsblad, 2-12-1949. 236. Naeff aan De Josselin de Jong, 6-12-[1949]. Door Edinga overgetypte brief. 237. Naeff,‘Ter herinnering aan Josine SimonsMees 1863-1948’, in: De Gids 113 (1950), p. 194-202. 238. ‘Een biografie van het boek in onze tijd’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 24-2-1950. 239. Deze opvatting had zij al vroeg gehuldigd. In een brief aan Anna Hubert van Beusekom, 9-2-1908 (lm), schreef zij n.a.v. de zin ‘Ik ben blij dat jij de echt vróuwelijke kant van het beroep hebt gekozen’ (in haar boek Tante Loesje) dat dit ‘heelemaal mis’ was: ‘Alsof men vrouwelijke en mannelijke kunst zou kunnen laten concurreeren in lieftalligheid en degelijkheid! En alsof men in kunst, die nooit een beroep is, ooit een kant kiest. De kant kiest U.’ 240. Naeff aan De Josselin de Jong, 20-1-1951. 241. Beide citaten: Naeff aan Mijnssen, 1-91950. (lm) 242. Geciteerd door A. Salomons in ‘Top Naeff’, in Herinneringen uit de oude tijd, p. 157-158. 243. In contract met Querido (26-7-1950) wordt de titel Op de valreep genoemd. Het was Anthonie Donker die haar deze titel ontried. Zie brief Naeff aan Donker, 31-3-1951 (lm). Zie ook brieven Naeff-Van Nahuys 102-1950, 13-2-1950, 15-2-1950, 18-5-1950, 167-1950, 27-9-1950. (lm 2 Que Correspondentie Rhijn, T. Naeff-van Rhijn (1950)) 244. Blijkens afrekening 1950 van Em. Querido’s Uitgeversmij. n.v. aan Naeff, 20-61951. (lm n.122 b.2) 245. Naeff aan Greshoff, 26-2-1951. (lm) 246. Zo was het ongeveer, p. 7. Volgende citaten resp. p. 9, 138, 138, 9. 247. Naeff aan Greshoff, 23-4-1951. (lm) 248. Naeff aan Verhoeven-Schmitz, 11-11-1950
[foutief gedateerd, moet zijn: 11-12]. (lm) 249. Greshoff,‘Herinneringen van Top Naeff; Een boekje van menselijkheid en goede smaak’, in: Het Vaderland, 17-3-1951. Zou Naeff deze loftuiting helemaal serieus genomen hebben? Ze schreef eens over Greshoff aan De Josselin de Jong (23-71948): ‘Die Jantje Greshoff slaat altijd op hol, weet geen maatstaven meer en kletst er daar in de verte [Zuid-Afrika, waar hij woonde, G.V.] maar op los pour épater les bourgeois. Een van die kleine talenten, die door den ouderdom en het afvallen van grooteren, een rang te hoog is opgeschoven. Overigens wel een aardige baas.’ 250. Bordewijk,‘Zondagskind van onze letterkunde. Het leven van Top Naeff’, in: Utrechtsch Nieuwsblad, 17-3-1951. 251. Roland Holst, zonder titel in Vrij Nederland, 21-3-1953. 252. Stuiveling,‘Zo was het ongeveer’, in: Het Parool, 8-12-1951. 253. Stuiveling,‘Een zelfportret van Top Naeff’, in: Nieuw Vlaams Tijdschrift 6 (19511952), p. 76-80. Citaat p. 80. Dit artikel is onder dezelfde titel opgenomen in Stuiveling, Triptiek, p. 105-109. 254. R. Paasman toont in haar dissertatie Levens in letters (1996) aan dat theorievorming rond het genre autobiografie pas veel later ontstond. Niettemin brengt zij wel bepaalde later verworven inzichten met het boek in verband, bijv. de term ‘waarheid’ zoals E. Bruss deze definieerde in haar Autobiographical Acts. The Changing Situation of a Literary Genre (1976). Paasman onderzocht vanuit een ‘narratologische’ benadering onder meer Zo was het ongeveer (p. 33-58) en concludeerde dat Top Naeff ‘de waarheid gelogen’ heeft. Haar analyses van tekstfragmenten zijn soms verrassend, maar zij besteedt weinig aandacht aan bepalende factoren als ‘tijd’,‘tijdgeest’ en ‘milieu’, die een rol gespeeld (kunnen) hebben bij Naeffs benadering van haar herinneringen. Aan de ironie waarmee Naeff terugkeek op aspecten uit haar leven gaat Paas-
633
man volledig voorbij, waardoor sommige stukken tekst door haar closereadingmethode al te ernstig benaderd worden. 255. Naeff aan Verhoeven-Schmitz, 11-11-1950 [foutief gedateerd, moet zijn: 11-12]. (lm) 256. Zie Naeff aan Mijnssen, 6-2-1951. (lm) 257. Zie notulen Anjerfonds Zuid-Holland 196-1948, 12-5-1949, 14-12-1949, 3-6-1950, 712-1950, 24-5-1951,14-12-1951. (Nat. Archief, Griffie Zuid-Holland, toegangsnr. 3.02.46/inv. nr. 6374) 258. Zie v. Naeff,‘Scheppen en maken’. 259. Haar rede werd gepubliceerd in: Nieuw Vlaams Tijdschrift 6 (1951-1952), p. 65-75 en in De Nieuwe Stem 6 (1951), september 1951, p. 585-593. Hier geciteerd uit nvt, p. 68. 260. nvt, p. 74. Ook in ‘Ja of neen’, Schrijversalmanak voor het jaar 1953, p. 134-137 behandelt zij het belang van intonatie. 261. nvt, p. 73. 262. De Volkskrant, 5-12-1950. 263. Zie T. van Ekelenburg,‘Nederlands schrijvende vrouwen’, in Elseviers Weekblad, 17-31951. 264. Het stuk was geschreven door Jef Heydendaal en veroorzaakte chaos in de zaal. Zie Weijermars, Het is pas feest als Harry is geweest, p. 29-32. 265. Naeff aan J. Slagter, 6-8-1951. (lm) 266. Recensie in De Gids 114 (1951), nr. 7, juli 1951, p. 68-74. Citaat p. 74. 267. Lezing ‘Literatuur en leven’. (lm n.122 h.1) 268. Naeff aan De Josselin de Jong, 23-7-1951. 269. Kathleen Ferrier zong in het kader van het Holland Festival op 12 juli 1951 onder meer Mahlers Kindertotenlieder. 270. Zie Naeff aan J. Slagter, 15-7-1951. (lm) 271. Naeff aan De Josselin de Jong, 21-5-1951. Volgende citaat idem, 23-7-1951. 272. Naeff,‘Op weg’, in: De Vlaamsche Gids 32 (1948), nr. 3, maart 1948, p. 132. 273. Naeff aan Daisne, 15-2-1948. (amvc.125/b.2) 274. Poll,‘Solokoppen en kampioenen onder de platanen’, in: nrc Handelsblad, 28-8-1987. 275. Naeff aan E. van Loggem, 19-5-1951. (lm n.122 ng)
634
276. Naeff aan De Josselin de Jong, 26-7-1951. 277. Collectie G. Vleesenbeek, Branne (Fr.). 278. Naeff aan De Josselin de Jong, 11-10-1950. 279. Naeff aan C.E. Meursinge ReijndersNaeff, 25-3-1950. (lm n.122 ng) 280. Naeff aan ‘Marie’, 30-3-1950. (Fotokopie in Erfgoedcentrum DiEP, Dordrecht, coll.nr. 150, inv. nr. 2450) 281. Deze enveloppe wordt nog steeds bewaard door Serge, Poitiers. 282. Zie Naeff aan De Josselin de Jong, 6-121951. Door Edinga overgetypte brief. 283. Naeff aan De Josselin de Jong, 14-5-1951. 284. Schrift met ongepubliceerd werk. (lm n.122 h.1) 285. Redactie: Gerard van Eckeren, dr. P.H. Ritter jr., Garmt Stuiveling en Hans van Haaren (redactiesecretaris). 286. Brochure Het Boek van Nu, ongedat. [1947]. 287. Stuiveling aan Naeff, 29-9-1951. (lm s.955 b.1) 288. Naeff aan Van Lokhorst, 23-11-1951. (lm) Erg aanlokkelijk vond zij het redactiewerk en de te schrijven recensies niet. Toen De Gids haar in 1948 gevraagd had een roman van Vestdijk te bespreken, deelde ze mede niet meer aan kritiek te doen. (Zie Naeff aan E. Dijksterhuis/De Gids, 21-1-1948. Archief De Gids, ltk 1888 x 1948 34, ub Leiden) Zij zat ook meer als naam in de redactieraad van Het Toneel dan dat zij er actief voor was. Zie A. den Hertog,‘In memoriam Top Naeff’, in: Het Toneel 74 (1953), nr. 3, april 1953, p. 35. 289. Dubois, Memoranda. (1942-1952), p. 219-220. 290. Gesprek met P.H. Dubois, 4-3-1996. 291. Zijn visie werd gedeeld door Querido-uitgever Reinold Kuipers: ‘Je keek tegen haar op.’ Telefoongesprek met R. Kuipers, 1712-2001. 292. Ritter, Ontmoetingen met schrijvers, p. 68. 293. Recensie Zes Vlaamse novellen, in: Het Boek van Nu 6 (1952-1953), p. 106-107. 294. Naeff aan Stuiveling, 5-2-1952. (lm) In de uiteindelijke versie van het interview staat een korte, ingehouden passage over het katholicisme. (G.H. ’s-Gravesande,‘Al pra-
Noten viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
tende met Willem Frederik Hermans’, in: Het Boek van Nu 5 (1951-1952), p. 199-202. 295. Mededelingen in brief H. Bosland aan G. Vaartjes, 1-9-1992. 296. Naeff aan H. en M. Bosland-Bense, 17[14?]4-1951. (Coll. H. Bosland, Velp) 297. J. van Bork aan familie Bosland, 9-11-1951. (Coll. H. Bosland, Velp) 298. Van Lokhorst aan Naeff, ongedat., poststempel 28-11-1951. (lm l.7241 b.1) 299. Verkade aan Van Lokhorst, 4-12-1951. Volgende citaat idem, 11-12-1951. (lm vvlarchief v.3755.83) 300. ‘Top Naeff ontving de Van der Viesprijs’, in: Het Vaderland, 7-12-1951. 301. Zie Edinga, lezing ‘Top Naeff’ voor Literaire Kring Zeist, 1978. 302. Naeff aan A.L. Sötemann (secretariaat vvl), 17-12-1951. (lm vvl-archief v.3755.83) De Van der Viesprijs voor Naeff, die haar op 16 februari 1952 in het icc in het Vondelpark werd uitgereikt, paste eigenlijk niet in het uitgangspunt van de naamgever van de prijs, die er jong toneeltalent mee wilde aanmoedigen. Het was niet de enige keer: ‘In de meeste gevallen is de prijs gegaan naar min of meer oude rotten in het vak.’ (J. Eggink aan waarnemend bestuur vvl, 9-4-1973.) (lm vvl-archief v.3755.83) 303. Defresne aan Naeff, 12-6-1951. (lm d.255 b.1) 304. Girostrookje in lm (n.122 p.) 305. Naeff aan Arnoldi, incomplete kladbrief, ongedat. (lm) 306. Zie Naeff aan De Josselin de Jong, 14-91952. 307. Van der Lugt Melsert aan Naeff, 22-1-1953. (lm n.122 b.2) 308. Nijhoff aan Naeff, 20-10-1952. Volgende citaat idem, 24-10-1952. (lm n.485 b.1) 309. De tekst werd na Naeffs dood gepubliceerd in Het Toneel 74 (1953), nr. 8, p. 2-36. Het stuk vulde het gehele nummer. Zie de maan schijnt...is niet het enige met de Van der Viesprijs bekroonde stuk dat nooit werd opgevoerd; ook Gerard Reves Moorlandshuis (1960) trof dat lot.
310. A. Alberdingk Thijm aan Naeff, 23-3-1953. (lm n.122 b.2) 311. Naeff aan Mijnssen, 18-9-1949. (lm) 312. Over Van Deyssels overlijden en begrafenis Prick, Een vreemdeling op de wegen, p. 11471151. 313. Verkade aan Van Lokhorst, 31-1-1952. (lm vvl-archief v.3755.83) 314. Zie Entrop,‘“Eet meer Blaman, drink meer Vestdijk, lees meer Fruit”. Wim Sonneveld in de Boekenweek’. 315. Zie Edinga, lezing ‘Top Naeff’ voor Literaire Kring Zeist, 1978. 316. J. Voeten,‘Notities bij een ouderwets boekenbal’, in: nrc Handelsblad, 18-4-1980. 317. ‘Dansende schrijvers’, in: nrc Handelsblad, 22-3-1985. Ten onrechte wordt de ontmoeting met Juliana hier in 1950 geplaatst. In Schouten, Het gewoel om boekenfeesten (p. 1718) wordt het verkeerde jaartal 1951 genoemd. Schouten schrijft dat Top Naeff tegen Juliana gezegd zou hebben dat zij voor School-Idyllen slechts tweehonderd gulden van haar uitgever ontvangen zou hebben, en vervolgens niets meer voor de vele herdrukken. Of Naeff heeft de koningin een onwaarheid verteld, of Schouten geeft onjuiste informatie; ook voor herdrukken kreeg zij honoraria, blijkens kwitanties in het Becht-archief. Bijv. kwitantie d.d. 15-10-1909: negenhonderdzestig gulden voor het zesde, zevende en achtste duizendtal van School-Idyllen; kwitantie d.d. 12-3-[5?]1917: twaalfhonderd gulden voor de goedkope herdruk van School-Idyllen (oplage tienduizend exemplaren). 318. Zie o.m. de Volkskrant, Utrechtsch Nieuwsblad en Nieuwe Rotterdamsche Courant van 23-21952. 319. De schrijfster om wie het gaat, wil niet met haar naam als bron genoemd worden. Getypte verklaring in bezit van G. Vaartjes. In een recente publicatie wordt haar naam echter in verband met het hier genoemde voorval zonder restrictie genoemd: de meisjesboekenschrijfster Netty Koen-Conrad. Zie L. van Nieuwendijk,‘Schrijvers-
635
huizen; Zeist,“Pour Toi”. De signatuur van Netty Koen-Conrad’, in: Biografie Bulletin 19 (2009), nr. 3, p. 85-89. 320. Edinga, lezing ‘Top Naeff’ voor Literaire Kring Zeist, 1978. Hans Edinga debuteerde in 1952 met zijn dichtbundel De vrouw van de herfst. 321. ‘Literatuur en leven’, tekst in lm (n.122 h.1). 322. Naeff aan De Josselin de Jong, 23-7-1951. Door De Josselin de Jong overgeschreven brief. 323. Naeff aan A. Schot, 24-4-1951. (lm) 324. Zie Algemene verantwoording volledige werken Louis Couperus, p. 9; ‘Kunst in ’t kort’, in Het Boek van Nu 2 (1948-1949), nr. 12, augustus 1949, p. 237: ‘Wegens de geringe belangstelling zullen de volledige werken van Louis Couperus niet kunnen verschijnen; besloten is thans tot de uitgave van een uitgebreide bloemlezing.’ Dat werd Mozaïek, verschenen in november 1949. 325. ‘Bij de verzamelde werken van Louis Couperus’, in: Over Louis Couperus, 1952, p. 8. Samengesteld door de redactie van het verzameld werk. Volgende citaat idem, p. 9. Overigens was aanvankelijk bepaald dat Couperus’ spelling gehandhaafd zou worden. Zie notulen redactievergadering 8-11947. (lm c.383 h.5) 326. H. van Galen Last publiceerde n.a.v. de kwestie een ironisch pamflet, zogenaamd als deel 1 van Verzamelde werken: Couperus en zijn kindermeisjes met in de vermelding van de uitgever een al even ironische verwijzing naar de zeven ‘samenwerkende uitgevers’ van Couperus’ Verzamelde werken: ‘De Samenwerkende Vrienden van Louis Couperus’, 1952. P.H. Dubois (Een soort van geluk, p. 43-46) betoogt dat de pijlen mogelijk minder op de principes van de redactie dan wel op de persoon van Stuiveling gericht waren die,‘ambitieus en autoritair’ (p. 43), bij een aantal mensen irritatie en verzet opriep. Dubois geeft verder aan dat aanpassing van de spelling wenselijk was met het oog op jongere lezers, die opgevoed waren met de spelling-Marchant uit
636
1934: ‘Niet zoo, maar zo’. Dirikx,‘Louis Couperus editeren’, vat de tekortkomingen van de ‘Stuiveling’-editie samen, maar wijst ook op de verdiensten van de uitgave, die jarenlang het overgrote deel van Couperus’ werk beschikbaar maakte. 327. Naeff aan Stuiveling, 6-5-1952. (lm) 328. Zie Stuiveling aan de Commissie van Redactie, 14-1-1953. (lm s.955 b.1) 329. Naeff,‘Louis Couperus en de legende’, in: Over Louis Couperus, citaten p. 63. 330. Herman Schölvinck was aanvankelijk advocaat en kreeg later functies bij het ministerie. Rond 1950 was hij chef van het kabinet van de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. In 1953 werd hij benoemd tot raadadviseur in algemene dienst. Van 1963 tot 1969 was hij secretarisgeneraal van okw. 331. Naeff aan De Josselin de Jong, 3-10-1948. 332. Naeff aan De Josselin de Jong, 20-1-1950. Ook de volgende citaten uit deze brief. 333. Naeff aan De Josselin de Jong, 6-2-1950. 334. Zie brieven Naeff aan J. Bordewijk-Roepman, geciteerd door R. Chamuleau in ‘Achtergronden bij Bordewijks roman Bloesemtak’ in: Ricochet, nr. 4, 2006, p. 5-14. 335. Bordewijk aan het bestuur van de vvl, 1-71952. Geciteerd door R. Chamuleau in Ricochet. Zie vorige noot. 336. Zie Bordewijk aan Naeff, 27-5-1952. 337. Zie notitie in dagboek De Josselin de Jong, 13 juni 1952. Kitty schreef overigens weinig concreets over de kwestie in haar dagboek. 338. In zijn F. Bordewijk. Biografie (p. 228-231 en p. 250-252) geeft ook Vugs toe dat hij geen helder beeld van de zaak kan geven. In zijn visie gaat het voornamelijk om Kitty’s gekwetstheid door Bordewijks negatieve uitlatingen over Kitty’s gedichten, en richtte Kitty’s woede zich op mevrouw Bordewijk omdat deze haar man bleef steunen. Dit lijkt niet erg aannemelijk. Het aspect ‘Schölvinck’ blijft in Vugs’ analyse geheel buiten beschouwing. Dat dit van essentieel belang geweest moet zijn, wordt ondersteund door een dagboeknoti-
Noten viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
tie van Kitty (dagboek 1951-1976, 2-2-1953), waarin zij in het kader van de kwestie-Bordewijk beschrijft dat zij voor Schölvinck tot alles in staat was. Ook Chamuleau (‘Achtergronden bij Bordewijks roman Bloesemtak’) komt niet tot een sluitend beeld. Hij gaat voorbij aan het feit dat Kitty en Schölvinck een relatie hadden en citeert zonder commentaar een dochter van Schölvinck die Kitty als ‘biseksueel’ betitelde (p. 12). Mogelijk baseerde zij haar oordeel op het feit dat Kitty enige tijd een flat deelde met een vriendin. Dat daaruit opgemaakt kan worden dat zij biseksueel zou zijn, lijkt mij aanvechtbaar. In haar nagelaten correspondentie en dagboeken treedt De Josselin de Jong als uitgesproken heteroseksueel naar voren. 339. Zie Naeff aan J. Bordewijk-Roepman, 23-51952. Brief De Josselin de Jong aan J. Bordewijk-Roepman, 14-5-1952, waarin zij verklaart mevrouw Bordewijk in augustus 1951 een anonieme brief te hebben gestuurd. Het geval Bordewijk was niet de enige penibele kwestie voor Kitty in die tijd. Niet lang daarvoor had schrijfster Agatha Seger A. den Hertog ervan beschuldigd met zijn toneelstuk En jij, Schrevelius haar stuk Vader schrijft een bestseller geplagieerd te hebben. Volgens Seger zou Kitty de inhoud van haar stuk, dat toen nog niet openbaar was, aan Den Hertog hebben doorverteld. De vvl liet een officieel onderzoek doen – Kitty kreeg een rechercheur op bezoek – maar Segers beschuldiging werd ongegrond verklaard. Zie Welsink,‘Een tamelijk onverkwikkelijke affaire’. 340. Bordewijk aan Naeff, 27-5-1952. 341. Brief aan Bordewijk, 29-5-1952. 342. Kopie in coll. G. Vaartjes. 343. In haar dagboek (1951-1976, 2-2-1953) schrijft zij dat zij ook Schölvinck ervan moest overtuigen dat zij niet meer dan één brief aan Joh. Bordewijk gestuurd had. 344. Zie Vugs, F. Bordewijk, p. 229. 345. Officiële verhuisdatum: 17-6-1952.
346. Naeff aan Mijnssen, 30-7-1952. (Coll. Mijnssen, Elspeet) 347. Naeff aan De Josselin de Jong, 8-7-1952. 348. Naeff aan Stuiveling, 23-5-1952. (lm) 349. Zie Edinga, Tien huizen, duizend levens, p. 227. Volgende citaat idem. 350. Naeff aan De Josselin de Jong, 23-6-1952. Volgende citaat idem, 5-11-1952. 351. Zie Naeff aan J. Slagter, 23-11-1952. (lm) 352. Naeff aan Mijnssen, 12-10-1942 en 27-111944. (lm) 353. Nijhoff aan Naeff, 24-10-1952. (lm n.485 b.1) 354. Naeff aan De Josselin de Jong, 2-2-1953. 355. Naeff aan J.F.M. Jeltes, 7-2-1953. (lm) 356. Von Eugen aan Naeff, 2-2-1953. (lm n.122 b.2) 357. Poststempel 1-12-1947. Mary Dresselhuys herinnerde zich Van Rhijn als ‘een 100 % (excusez le mot) droogkl...’. (Dresselhuys aan Edinga, ongedat., ws. 1979) 358. A.K.J. Koumans aan Naeff, 21-10-1952. (lm n.122 ng) 359. Naeff aan De Josselin de Jong, 21-11-1952. 360. Zie Naeff aan Van Eysselsteijn, 22-10-1950. (lm) 361. Zie ‘De Bijenkorf’ aan Naeff, 13 en 14-2-1953. (lm n.122 b.2) 362. Elsevier Weekblad, 28-2-1953. 363. Zie ’s-Gravesande aan De Josselin de Jong, 5-5-1953. 364. Naeff aan De Josselin de Jong, 24-2-1953. 365. Naeff aan Hoornik, 23-2-1953. (lm) 366. Naeff aan Van Schaik-Willing, 22-2-1953. (lm) 367. Zij refereert aan de uitdrukking: ‘de kaars brandt in de pijp’: oud worden, op raken. 368. Naeff aan De Josselin de Jong, 12-1-1949. 369. Zie Naeff aan Van Schaik-Willing, 27-081952. (lm) 370. Van Schaik-Willing aan Naeff, 23-3-1953. (lm w.721 b.1) 371. Zij had een profetische blik: in 1964 speelden Ank van der Moer en Han Bentz van den Berg hun legendarische rollen als Martha en George in Wie is bang voor Virginia Woolf? 372. Schilp schreef onder meer over Heijermans (Herman Heijermans, 1967).
637
373. Schilp,‘Top Naeff als toneelcritica’, in knipsel uit onbekende krant. Over het belang van de stukken van Hoornik en Van Schaik-Willing zie W.Ph. Pos,‘Tien jaar Nederlandse Comedie’, in: 10 Jaar Nederlandse Comedie, p. 24 en p. 26. 374. Naeff aan De Josselin de Jong, 18-1-1953. Volgende citaat idem, 16-3-1953. 375. Stroman,‘Grande dame onzer letteren verjaart’, in: Algemeen Handelsblad, 21-3-1953. 376. Naast de hieronder aangehaalde onder meer: Buddingh’,‘Top Naeffs werk reeds bij haar leven voor een deel klassiek’, in: Het Vrije Volk, 1-4-1953; C.J. K[elk],‘Top Naeff’, in: De Groene Amsterdammer, 21-31953; Van Eysselsteijn,‘Top Naeff vijf-enzeventig jaar’, in: Haagsche Courant, 23-31953; M. de Sablonière,‘Bij de 75e verjaardag van Top Naeff’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 21-3-1953; Ritter jr., ‘Top Naeff’, in: Het Boek van Nu 6 (19521953), nr. 7, maart 1953, p. 121-122; SzékelyLulofs,‘Aan Top Naeff’, in: Elseviers Weekblad voor de Vrouw (ongedat. knipsel 1953). 377. Teirlinck,‘Sneeuwklokje voor Top Naeff’, in: Vrij Nederland, 21-3-1953. 378. Buddingh’,‘Top Naeff legde het wezen van Dordt vast’, in: Vrij Nederland, 21-3-1953. 379. Dinaux,‘Top Naeff: “Een grote dame”’, in: Haarlems Dagblad, 28-3-1953. 380. Ritter,‘Dordrechts ereburgeres’, in: De Dordtenaar, 20-3-1953. 381. Dubois,‘Gaafste onder Nederlandse romanschrijfsters’, in: Het Vaderland, 21-31953. 382. Zie F.W. Reuchlin-Kolff aan Naeff, 22-31953. (lm n.122 b.2) 383. Passages over de huldiging gebaseerd op ‘Top Naeff: de eerste ereburgeres’, in: Dordrechtsch Nieuwsblad, 25-3-1953,‘Top Naeff tot ere-burgeres verheven’, in: De Dordtenaar, 25-3-1953 en ‘Top Naeff: ereburgeres van Dordrecht’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 25-3-1953; ‘Top Naeff ere-burgeres van Dordrecht’, in: Algemeen Handelsblad 25-3-1953. 384. Niet alle namen worden vermeld in het
638
Verslag van het verhandelde in de bijzondere openbare vergadering van de gemeenteraad van Dordrecht op 24 maart 1953. In dit verslag is sprake van ‘bijzondere genodigden’; kennelijk zijn buiten een officiële lijst ook anderen aanwezig geweest. 385. ‘Top Naeff ereburgeres van Dordrecht’, in: De Groene Amsterdammer, 28-3-53. De rede van Top Naeff werd, met die van de burgemeester en Schölvinck, afgedrukt in Verslag van het verhandelde in de bijzondere openbare vergadering van de gemeenteraad van Dordrecht op 24 maart 1953. Drie dagen voor haar dood had de burgemeester haar verteld dat het plan bestond dit uitgaafje te maken en had Naeff toestemming gegeven haar tekst daarin op te nemen. De brochure verscheen begin mei 1953. Citaten uit deze brochure. 386. Ze had overigens meer onderscheidingen ontvangen: zoals al vermeld was ze erelid van de pen. In 1948 was ze benoemd tot Officier in de Kroonorde van België en in 1952 was ze erelid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde geworden. 387. Zie J.J. Rinkes aan Stichting Perspectief, 22-11-1999. Met dank aan wijlen Joop van Halen. 388. Naeff,‘Oud-Dordrecht’, in: Ons Nederland (Dordrecht-nummer) 11 (1930), februari 1930, p. 31. 389. A.J. Kiewiet de Jonge aan Naeff, ongedat., poststempel 7-4-1953. (lm n.122 b.2) 390. De vrouwen zongen een feestlied op de wijze van ‘Ferme jongens, stoere knapen’, waarin Top als sportieve zwemster werd bejubeld – iets wat toen toch gezien haar conditie verleden tijd moet zijn geweest. Tekst in coll. G. Vaartjes, met dank aan mevr. L.E.O. Wiersma-Boomstra. 391. Naeff aan De Josselin de Jong, 16-3-1953. Nog vóór de officiële aanbieding had er al een bericht met foto van het portret in een Dordtse krant gestaan. Ongedat. knipsel uit onbekende bron. 392. Naeff aan ‘Kees en Stientje Buddingh’, ongedat. kladbrief. (lm)
Noten viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
393. Naeff aan Van Schaik-Willing, 30-3-1953. (lm) 394. ‘Nationale hulde’, in: De Nieuwe Stem 6 (1951), p. 668-669. 395. Tekst die Jan G. Elburg, Gerrit Kouwenaar, Lucebert en Bert Schierbeek toonden bij de opening van een tentoonstelling van moderne kunst in het Amsterdamse Stedelijk Museum, 3-11-1949. 396. Zie Anbeek, Na de oorlog, p. 131-132. 397. A. Donker,‘Défilé der generaties’ ii, in: Critisch Bulletin 16 (1949), p. 447-450, schreef toen al dat Naeff in de jaren dertig ‘miskend’ werd door de bestrijding van het realisme door de toenmalige jongeren én door de gemeenplaatsen over de ‘damesroman’, waarbij geen verschillen in rang en stand werden gemaakt. Hierdoor was het ‘misverstand’ over haar werk in de hand gewerkt, aldus Donker. 398. A. Vogel jr., aan Naeff, 26-5-1952. (lm n.122 b.2) 399. Wat Elseviers Weekblad betreft zie W.G.N. de Keizer aan Naeff, 3-11-1952. (lm n.122 b.2) 400.Lampo aan Naeff, 10-3-1953. (lm l.1741 b.1) 401. In dit blad had zij al haar lezing ‘Bij u en bij ons’ gepubliceerd onder de titel ‘Vluchtige balans’, overigens niet integraal. Nieuw Vlaams Tijdschrift 3 (1948-1949), p. 558-571. Het door August Vermeylen opgerichte tijdschrift werd geleid door Teirlinck en Lampo. In de redactie zaten o.a. Raymond Brulez, Johan Daisne, Maurice Gilliams en Gerard Walschap. Het blad bood een podium voor gevestigde en nieuwe namen; Elsschot publiceerde er Het dwaallicht in, Claus bracht De Metsiers als vervolgverhaal. 402. Rodenko aan Naeff, 17-5-1952. (lm r.567 b.1) 403. Naeff aan D.A. Daamen’s Uitgeversmaatschappij, 13-1-1953. (lm) 404. Bakker aan Naeff, 19-10-1953. (lm b.1683 b.1) 405. Sötemann aan Naeff, 2-4-1953. (lm n.122 b.2) De andere juryleden waren G. Alingh Brugmans, Ben Groenier, J.W. Hofstra en F. Sterneberg. 406.Van Vriesland aan De Josselin de Jong, 252-1953.
407. Gesprek met G. Vleesenbeek, 24-7-2003. 408. Passage laatste dagen Naeff gebaseerd op brief W. van Rhijn aan C. van de MoorteleAmeye, 25-5-1953 (Archief familie Ameye, Ronse) en mededelingen G. Vleesenbeek, 24-7-2003. 409.lm n.122 h.1. 410. Zonder titel, in cahier ‘Verzen en fragmenten’. (lm n.122 h.1) Een eerdere versie van dit gedicht draagt de titel ‘Einde’ en werd gepubliceerd in Groot Nederland iv (1906), p. 546. 411. Govaart,‘Bij de dood van Top Naeff’, in: De Nieuwe Eeuw, 2-5-1953. 412. Schilp,‘Top Naeff als toneelcritica’. Ongedat. knipsel uit onbekende krant. 413. Schmitz,‘Bij het overlijden van Top Naeff’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 234-1953. 414. Van Schaik-Willing,‘Bij de dood van Top Naeff’, in: De Groene Amsterdammer, 2-51953. Later opgenomen in Van Schaik-Willing, Na afloop (1957), p. 21-24. 415. ‘Top Naeff overleden’, in: Algemeen Handelsblad, 23-4-1953. 416. Roeland Vermeer,‘In memoriam. Mevrouw Top Naeff’, in: De Standaard, 9-51953. 417. Stuiveling,‘Bij het heengaan van Top Naeff’, in: Het Boek van Nu 6 (1952-1953), mei 1953, p. 141. 418. ‘Een dag vol dwaasheid’, p. 182. 419. Boudier-Bakker aan De Josselin de Jong, 24-4-1935 [foutief gedateerd, moet zijn: 1953]. 420. Boudier-Bakker aan De Josselin de Jong, 29-4-1953. 421. M. de Sablonière,‘Top Naeff ter ruste gedragen’, in: Vrij Nederland, 2-5-1953. 422. Dagboeknotitie B. Rijdes in Literair dagboek 1941-1955, p. 71. Volgende citaat idem. 423. ‘Raad herdacht Top Naeff’, in: De Dordtenaar, 28-4-1953. 424. Gesprek met Serge Jeanne-Rose, 24-72003. 425. Brief d.d. 25-4-1953 in Archief familie Ameye, Ronse.
639
426. W. van Rhijn aan A. von Eugen, 21-5-1953. (lm 2 Que Correspondentie Rhijn, T. Naeff-van 1951-1953) 427. Brief W. van Rhijn aan Serge, 23-12-1953. Coll. S. Jeanne-Rose, Poitiers. 428. Vriendin, p. 85-86. 429. Shakespeare, Hamlet i, 5. 430. Notities G. Vaartjes n.a.v. gesprek met De Josselin de Jong, 11-12-1981.
Personenregister
Niet opgenomen zijn de namen die voorkomen in mijn nawoord/verantwoording, evenals in noten genoemde recensenten van wie slechts initialen bekend zijn. De omschrijvingen bij de namen zijn kort gehouden en doen niet altijd recht aan alle activiteiten van de personen. Aafjes, Bertus (1914-1993), schrijver 415 Aaltje, dienstbode 163 Aardenne, G. van (1909-1990), notaris 487 Abbing, Jorieke (1983), kinderboekenschrijfster, toneelschrijfster 617 Achard van Enschut, B. d’ 617, 618 Achterberg, Gerrit (1905-1962), dichter 626 Adama van Scheltema, C.S. (1877-1924), schrijver 213, 289, 486 Adamse, Marinus (1891-1977), kunstschilder 407 Adès, Albert (1893-1921), schrijver 600 Ailly, A.J. d’ (1902-1967), burgemeester 459 Aken-Schouten, C. van 629 Albach, B. (1907-2007), toneeldeskundige 304, 307, 566, 567, 570, 574, 578, 580, 588, 591, 596, 598, 599, 603, 604, 605, 606, 616 Alberdingk Thijm, A. 635 Alberdingk Thijm, J.A. (1820-1889), dichter, schrijver 571 Alberdingk Thijm, Karel Joan Lodewijk Alberdingk, zie Deyssel, Lodewijk van 340, 474, 563, 578, 583 Albregt-Engelman, W. (1834-1902), actrice 486 Alcott, Louisa May (1832-1888), schrijfster 17, 50, 51, 551 Aldegonde, Marnix van St. (1540-1598), schrijver, politicus 226 Aletrino, A. (1858-1916), schrijver 127, 573
640
Noten viii Grande dame der literatuur (1945-1953)
Alexander de Grote (356-323 v.Chr.), koning van Macedonië Alleblas, J. Alingh Brugmans, G. 639 Ameye, Cecilia (Cécile) (1879-1953), schrijfster, musica 74, 94, 95, 154, 172, 177, 178, 195, 217, 558, 559, 560, 562, 577, 580, 581 Ammers-Küller, Jo van (1884-1966), schrijfster 283, 284, 285, 317, 318, 334, 335, 577, 581, 587, 591, 592, 607, 609, 610, 611 Anbeek, T. (A.G.H. Anbeek van der Meijden) (1944), literatuurwetenschapper, hoogleraar, schrijver 600, 608, 639 Andersen, Elisabeth (1920), actrice 606 Andrejev, Leonid (1871-1919), schrijver, kunstschilder 424 Andriessen, Mari (1897-1979), beeldhouwer 296 Ankersmit, J. (1871-1942), hoofdredacteur Het Volk 221 Anna Amalia (van Brunswijk) (1739-1807), hertogin van Saksen-Weimar-Eisenach 241 Annunzio, Gabriele D’ (1863-1938), schrijver 293, 294, 550 Ansingh, Lizzy (1875-1959), kunstschilderes 281 Anten, H. (1947), literatuurwetenschapper 601 Antoine, André (1858-1943), acteur, schrijver, toneelleider, filmregisseur, criticus 108 Appia, Adolphe (1862-1928), decorontwerper 109, 248, 249
641
Arbous, G. (1876-1959), acteur, schrijver van toneelartikelen 585 Arc, Jeanne d’ (ca. 1412-1431), heldin, heilige 225 Aristophanes (ca. 446-ca. 388 v.Chr.), blijspeldichter 141, 575 Arnoldi, Ko (1883-1964), acteur 406, 477, 478, 493, 573, 632, 635 Arondéus, Willem (1894-1943), schrijver 417, 447, 621 Asselbergs, A. (1903-1968), dichter, criticus, hoogleraar 627 Augier, Émile (1820-1889), toneelschrijver 147 Augustin, Felix 595 Averkamp, Anton (1861-1934), toonkunstenaar 571, 573 Bab, Julius (1880-1955), toneelschrijver, toneelcriticus 253 Bach, J.S. (1685-1750), musicus 447 Backer, Franz de (1891-1961), schrijver, filoloog 344, 358, 611 Baert-Lateur, Isa (1922) Bahr, Hermann (1863-1934), schrijver, toneelleider, criticus 167, 579 Bakhuizen van den Brink, R.C. (1810-1865), historicus 458, 629 Bakker, Bert (1912-1969), uitgever, schrijver 448, 449, 454, 456, 457, 466, 472, 512, 624, 627, 628, 629, 630, 639 Bakker, Piet (1897-1960), schrijver, journalist 601 Bakker, S. Bakker-Kortman, M.A.T. 548 Balzac, Honoré de (1799-1850), schrijver 575 Barbarossa (ps. van J.C. Schröder) (1871-1938), toneelcriticus 224, 248, 268, 298, 580, 584, 596, 603 Barten, E. 625 Bassermann, Albert (1867-1952), acteur 141 Bastiaanse, Frans (1868-1947), dichter, leraar 197, 284, 376, 581, 583, 587 Batten, Fred (1910-1980), letterkundige 496 Baty, Gaston (1885-1952), toneelschrijver, regisseur 421 Bauer, gevangene kamp Meppen 444, 626 Bauer, M.A.J. (1867-1932), beeldend kunstenaar 566 Baum, Vicky (1888-1960), schrijfster 365, 601, 614 Bazel, K.P.C. de (1869-1923), architect, beeldend kunstenaar 573
642
Personenregister
Beauharnais, Joséphine de (1763-1814), echtgenote Napoleon 481 Beaumarchais, Pierre-Augustin, zie Caron de Beaumarchais, Pierre-Augustin 148, 236, 481, 550 Becht, H.J.W. (1862-1922), uitgever 51, 52, 53, 60, 71, 72, 76, 236, 278, 551, 552, 554, 555, 556, 557, 559, 560, 562, 575, 599, 600, 635 Beer, Sara de, medewerkster Lente 56 Beer, T. de 605 Begeman, N. 629 Beinema, S.R. 429 Bekkering, Harry (1944), docent taal- en cultuurstudies 551 Bel, Jacqueline (1958), universitair hoofddocent 553, 563 Belinfante-Belinfante, Emmy (ps. van Emilie Belinfante) (1875-1944), schrijfster 555 Bellincioni, Gemma (1864-1950), operazangeres 133 Bendien, Johan (1891-1963), Stadsschouwburgdirecteur 484, 596 Bennett, Arnold (1867-1931), schrijver 596 Benoit, Peter (1834-1901), musicus 74, 558 Bentz van den Berg, Han (1917-1976), acteur, regisseur 505, 637 Berckenhoff, H.L. (1850-1918), journalist 205 Berends, L., schrijver, journalist 587, 590, 596, 606, 624 Berendsen, Anne (1911-?), kunsthistorica 444, 626 Berg, D.G.A. 588, 631 Berg, G.A. van den 595 Berg, Magne van den (1967), toneelschrijver 617 Berger, E., Duits vertaler 555 Bergh, Hans van den (1932), literatuur- en toneelwetenschapper, hoogleraar 306, 520, 605 Berken, Tine van (ps. van Anna Christina Witmond-Berkhout, schreef ook onder ps. Anna Koubert) (1870-1899), schrijfster 50, 51, 52, 59, 71, 462, 551, 554, 555 Berlage, Hendrik (1856-1934), architect 107, 183, 222, 255, 573 Berlevoort, Bertha van (ps. van Top Naeff ) 86 Berlioz, Hector (1803-1869), componist 481 Bernard, Jean-Jacques (1888-1972), schrijver 602 Bernhard (van Lippe-Biesterfeld) (1911-2004), prins 366, 384, 453 Bernhardt, Sarah (1844-1923), actrice 80, 248, 293
Beukers, Anna (1868-1933), actrice 35 Beyerman, J.J. 546 Bibeb (ps. van E.M. Lampe-Soutberg) (1922), journaliste 627 Bicker Caarten-Stigter, M.C., zie Sablonière, M. de 550 Bierens de Haan, J.P. 376 Bieruma Oosting, Jeanne (1898-1994), kunstschilderes, tekenares 386, 617 Bilderbeek-van Meurs, ? van 376 Binnendijk, D.A.M. (1902-1984), schrijver, neerlandicus 380, 451,616 Bjørnson, Bjørnstjerne (1832-1910), schrijver 505, 566 Blaman, Anna (1905-1960), schrijfster 460, 461, 462, 472, 473, 486, 511, 629, 632, 635 Blankers-Koen, Fanny (1918-2004), atlete 472, 631 Bleeker, Andries (ps. van Frans Mijnssen), zie Mijnssen, Frans 628 Bles, Dop (1883-1940), schrijver 604 Blijstra, Rein (1901-1975), letterkundige 464, 631 Bloem, J.C. (1887-1966), dichter, criticus 283, 363, 387, 419, 446, 473, 508, 601, 608, 613 Blok, Hetty (1920), actrice, cabaretière 461 Blom, P. 624 Blussé, C.J.J. 609 Blyton, Enid (1897-1968), schrijfster 555 Bodt, Saskia de (1952), bijzonder hoogleraar illustratie 552, 565 Boef, August Hans den (1949), publicist 611 Boeken, Hein (1861-1933), schrijver 84, 102, 203, 105, 125, 168, 177, 209, 210, 257, 258, 291,308, 322, 383, 418, 565, 573, 581, 585, 608 Boeken-Coorengel, Adriana Lina (Dientje) (?-1916) 209, 210 Boekman, E., wethouder 387, 617 Boer-van Rijk, Esther de (1853-1937), actrice 263, 311, 562, 597 Boer, H. de 569, 573 Böhm, R. Bokhorst-Holtrop, Marie, toneeldocente, actrice 605 Bolte-Mast, W.E. 622 Bom, Emmanuel de (1868-1953), schrijver 102, 103, 104, 149, 286, 372, 377, 383, 563, 564, 565, 577, 578, 602, 616 Bomans, Godfried (1913-1971), schrijver, televisie-
persoonlijkheid 473, 474, 481, 494, 555 Boon, Louis Paul (1912-1979), schrijver, kunstschilder 490 Booven, Henri van (1877-1964), schrijver, journalist 181 Borch, Gerard ter (1617-1681), kunstschilder 95, 563 Borchardt, Georg Hermann (1871-1943), schrijver 595 Bordewijk, Ferdinand (1884-1965), schrijver 391, 396, 397, 401, 438, 445, 446, 462, 463, 465, 483, 485, 495, 496, 497, 498, 499, 500, 525, 616, 618, 619, 621, 624, 629, 633, 636, 637 Bordewijk-Roepman, Johanna (1892-1971) 445, 497, 498, 499, 500, 636, 637 Borel, Henri (1869-1933), schrijver 197, 202, 210, 282, 292, 306, 336, 354, 585, 586, 598, 603, 605, 612 Bork, J. van 491, 635 Bos, Pieter van den, jurist, dichter 406, 620 Bosboom-Toussaint, Geertruida (Truitje) (18121886), schrijfster 28, 458, 629 Bosland, Huib 444, 615, 620, 621, 622, 623, 625, 626, 635 Bosland, Mari (Maarten Human) (1924-1945) 408, 409, 410, 411, 419, 420, 421, 422, 423, 424, 425, 426, 428, 429, 430, 431, 432, 433, 434, 438, 442, 443, 444, 448, 482, 489, 491, 492, 508, 524, 525, 620, 621, 622, 623, 625, 626 Bosland-Bense, M. 635 Bosman, Anthony, dichter, journalist 406, 620 Bouberg Wilson, Jeanne 56, 584 Bouberg Wilson, S.J., directeur Toneelschool 578 Boudier, Henri (1878-1952) 76, 185, 226, 258, 276, 500, 501, 589 Boudier-Bakker, Ina (1875-1966), schrijfster 16, 76, 92, 105, 139, 163, 167, 170, 177, 180, 185, 208, 217, 222, 226, 237, 255, 258, 264, 270, 276, 277, 284, 308, 311, 313, 315, 316, 319, 320, 333, 340, 341, 342, 353, 354, 355, 357, 370, 372, 417, 482, 493, 498, 500, 501, 511, 514, 524, 525, 556, 558, 559, 560, 561, 562, 568, 571, 573, 581, 582, 585, 589, 598, 599, 600, 607, 611, 612, 614, 625, 639 Bourbon, Louis de (1908-1975), schrijver, journalist 391 Bourget, Paul (1852-1935), schrijver 44 Boutens, P.C. (1870-1943), dichter 84, 136, 144, 171,
643
202, 222, 249, 260, 290, 308, 310, 312, 339, 340, 341, 372, 376, 377, 389, 397, 415, 416, 511, 573, 574, 575, 576, 578, 615, 618, 621 Bouwmeester, Louis (1842-1925), acteur 23, 140, 224, 547, 574, 590 Bouwmeester jr., Louis (1884-1931), acteur 221, 587 Boven, Erica van (1952), universitair hoofddocent 612, 613 Boxman-Winkler, K.C. (1857-1924), schrijfster 594 Braak, Menno ter (1902-1940), criticus, schrijver 306, 325, 326, 336, 344, 345, 346, 351, 352, 353, 354, 356, 357, 364, 365, 371, 373, 381, 388, 395, 397, 400, 405, 496, 507, 511, 522, 605, 610, 611, 612, 613, 618 Braakensiek, Johan (1858-1940), tekenaar 197, 247, 298 Braber, H. van den (1970), universitair docent 598, 621 Brahm, Otto (1856-1912), criticus, toneelleider 115, 141 Brahms, Johannes (1833-1897), musicus Brandenburg, A. 614 Brandes, Georg (1842-1927), schrijver, criticus 395 Brandt van Doorne, C.P. (ps. van R.A. Kollewijn), zie Kollewijn, R.A. 584 Breedt Bruyn, M. (1944), critica, publiciste 621 Breemen, Jan van, reumatoloog 446 Breitner, George (1857-1923), kunstschilder 107, 265 Brevée-Copijn, Berthe (1883-?), actrice, zangeres, schrijfster 35, 595 Brink, Jan ten (1834-1901), schrijver, neerlandicus Broedelet, J.W. (1877-1946), schrijver 307, 406, 578, 605, 620 Broedelet, Joekie (1903-1996), actrice 606 Brom, Gerard (1882-1959), letterkundige 574 Brondgeest, Henri (1867-1928), acteur 45, 69 Bronger, Nell, zie Lensvelt-Bronger, Nell 137, 150, 166, 172, 183, 185, 341, 574, 580, 587 Brongers, Julius (1880-1960), acteur 568 Bronsveld-van Wel, J.C. 546 Brouwer, Johan (1898-1943), schrijver, historicus 417, 621 Brückman, K.L., regisseur 606 Bruckner, Ferdinand (1891-1958), schrijver 624 Bruggen, Carry van (1881-1932), schrijfster 196, 284, 352, 353, 357, 506, 599, 601
644
Personenregister
Brugh, H.M. van der 625 Brugmans, H. (1868-1939), historicus 247, 593, 629 Brulez, Raymond (1895-1972), schrijver 639 Bruning, Gerard (1898-1926), dichter, essayist 601 Bruss, Elizabeth W. 633 Brusse, M.J. (1873-1941), schrijver 202, 599, 601, 603, 617 Büch, Boudewijn (1948-2002), schrijver, televisiepersoonlijkheid 585 Büchner, Georg (1813-1837), revolutionair, toneelschrijver 259, 260, 592, 596 Buddingh’, Cees (1918-1985), schrijver 406, 413, 425, 506, 508, 510, 622, 638 Buddingh’-van Vuren, Christina (Stientje) 638 Burg, J. v.d. 568 Buul, T. van (1919-2009), uitgeefster, Queridodirecteur 630 Buysero, Dirck (1644-ca. 1707), schrijver 606 Buysse, Cyriel (1859-1932), schrijver 36, 74, 102,167, 177, 196, 217, 283, 389, 549, 581 Cain, James M. (1892-1977), schrijver, journalist 419 Campert, Jan (1902-1943), dichter, schrijver, journalist 417, 606, 621, 626 Canby, Henry (Seidel) (1878-1961), criticus, uitgever 343 Cannegieter, H.G. (1880-1951), predikant 549, 556, 580, 591, 596, 604, 609, 610 Canter, Bernard (1870-1956), schrijver, journalist 197, 586 apek, Karel (1890-1938), schrijver 624 Capelleveen, Paul van (1960), publicist 614 Carelsen, Fie (1890-1975), actrice 578, 606 Carmiggelt, Simon (1913-1987), schrijver, columnist 304, 460, 468, 473, 490, 591, 604, 629, 631 Caron de Beaumarchais, Pierre-Augustin (17321799), schrijver 148, 236, 576, 591 Casimir, R. (1877-1957), opvoedkundige 553 Cats, Sientje 55, 553 Cauwelaert, August van (1885-1945), dichter, advocaat, rechter 438, 716, 618, 619, 624 Chamberlain, Neville (1869-1940), Engels premier 383 Chamuleau, R. (1944), publicist 636, 637 Chapin, Harold (1886-1915), acteur, toneelschrijver 583 Charivarius (ps. van G. Nolst Trenité), zie Nolst
Trenité, G. 247, 274, 593, 596 Chopin, Frédéric (1810-1849), musicus 343 Chrispijn, Louis H. (1854-1926), acteur, schrijver, regisseur 108 Christiansen, F.C. (1879-1972), bevelhebber Duitse weermacht in Nederland 431, 432, 623 Citters-de Vulder van Noorden, E.W.C. van 549 Claes, Ernest (1885-1968), schrijver 402, 438, 624 Claes-Vetter, Stephanie (1884-1974), schrijfster 624 Claudel, Paul (1868-1955), schrijver, diplomaat 592 Claus, Hugo (1929-2008), schrijver 490, 639 Clerck, Karel de, biograaf P.C. Boutens 573 Cocteau, Jean (1889-1963), schrijver, ontwerper, filmmaker 314 Coenen, Frans (1866-1936), schrijver, criticus 80, 92, 107, 119, 125, 166, 167, 196, 208, 245, 247, 282, 359, 463, 559, 560, 569, 571, 585, 592, 612, 613 Cohensius, Judith (1884-1943), journaliste 548, 560, 563 Colenbrander, H.T. (1871-1945), historicus 601 Colette, Sidonie Gabrielle (1873-1954), schrijfster 550 Colijn, Hendrik (1869-1944), premier 386 Coolen, Antoon (1897-1961), schrijver 316, 326, 475 Cooplandt, A. (ps. van Arij Prins), zie Prins, Arij 564 Copeau, Jacques (1879-1949), acteur, regisseur, toneelschrijver, toneelcriticus 248, 593 Coquelin Aîné (ps. van Benoît-Constant Coquelin) (1841-1909), acteur 550 Coster, Dirk (1887-1956), criticus, schrijver 178, 325, 381, 391, 454, 508, 510, 581, 601, 604, 608, 628, 631 Couperus, Louis (1863-1923), schrijver 28, 74, 88, 102, 107, 173, 195, 202, 213, 216, 222, 226, 264, 265, 283, 292, 352, 418, 473, 495, 496, 503, 511, 512, 548, 552, 562, 563, 580, 584, 587, 597, 605, 607, 630, 636 Craig, Edward Gordon (1872-1966), acteur, toneelleider 109, 113, 114, 115, 117, 127, 138, 248, 249, 566, 568, 574 Cramer, Rie (1887-1977), illustratrice, schrijfster 415 Cremer, J.J. (1827-1880), schrijver 292 Crémieux, Benjamin (1888-1944), schrijver, criticus 287 Crena de Iongh, Daniël (1846-1933) 70, 80, 559, 604
Croiset, Hijman (1877-1925), acteur 231, 589 Cuypers, Hubert (1873-1960), musicus 137, 165, 296 Daalder, D.L. (1887-1963), schrijver 553 Daalman, Marius (ps. van Arthur Eloesser), zie Eloesser, Arthur 380 Daisne, Johan (ps. van Herman Thiery) (1912-1978), schrijver, filmcriticus 462, 488, 490, 629, 630, 634, 629 Dalen, N. van 622 Dalsum, Albert van (1889-1971), acteur 272, 308, 403, 441, 446, 459, 474, 478, 493, 568, 591, 594, 624 Dam, C.F. van 590 Dam, Nico van 443, 444, 626 Dam van Isselt, H. van (1895-1972), hoofd afd. Kunstzaken gemeente Amsterdam 267 Danton, Georges (1759-1794), Frans revolutionair Dasberg, L. (1930), historisch pedagoog 555 Dawson Scott, C.A. (1865-1934), schrijfster 604 Deelman, G.R. 595 Defresne, August (1893-1961), schrijver, regisseur 274, 315, 440, 441, 478, 492, 493, 597, 624, 635 Deken, Aagje (1741-1804), schrijfster 283 Dekking, Henri (1871-1939), schrijver, criticus 45, 46, 55, 61, 62, 76, 144, 199, 214, 269, 307, 320, 377, 550, 551, 552, 555, 557, 558, 575, 580, 586, 605 Delden, Wilhelmine van 619 Delft, A. van, schrijver 212 Deprez, Ada (1928), hoogleraar 563 Dermoût, Maria (1888-1962), schrijfster 448 Desmond, Helen (ps. van Mien Schuylenburg) (1875-1971), actrice 119, 131, 151, 568 Devos, E. 558 Deyssel, Lodewijk van (ps. van Karel Joan Lodewijk Alberdingk Thijm) (1864-1952), schrijver 28, 76, 84, 93, 94, 95, 102, 103, 104, 105, 125, 126, 133, 143, 160, 165, 169, 197, 213, 218, 234, 249, 250, 255, 291, 308, 316, 339, 340, 377, 389, 434, 435, 493, 494, 548, 553, 558, 561, 563, 565, 568, 570, 571, 573, 575, 578, 579, 611, 623, 635 Diaghilev, Serge (1872-1929), dansimpressario 582 Diepenbrock, Alphons (1862-1921), componist 172, 222 Dijk, Ko van (1916-1978), acteur, regisseur 624 Dijksterhuis, E. 634
645
Dinaux, C.J.E. (1898-1980), criticus, essayist 506, 638 Dirikx, L. 636 Dis, Adriaan van (1946), schrijver 628 Dishoeck, A.M.E. van (1892-1973), uitgever 607 Dishoeck, C.A.J. van (1863-1931), uitgever 85, 87, 561, 562 Döblin, Alfred (1878-1957), schrijver 348 Doesburg, Theo van (1883-1931), beeldend kunstenaar, schrijver 196, 284 Donker, A. (ps. van N.A. Donkersloot) (1902-1965), schrijver, neerlandicus 315, 316, 369, 406, 412, 440, 446, 470, 471, 475, 494, 507, 510, 600, 614, 632, 633, 639 Donkersloot, N.A., zie Donker, A. 389, 412, 451, 471, 473, 624 Doolaard, A. den (ps. van C. Spoelstra) (1901-1994), schrijver 334, 336, 609, 625 Doré, badmeester 25 Dorna, Mary (ps. van Mary Jeanette Stoppelman) (1891-1971), schrijfster 356, 613 Dornseiffer, Sylvia, neerlandica 614 Dörsche, Stephan 575 Doxa (ps. van Cas van Son), zie Son, Cas van 46, 567 Dresselhuys, Mary (1907-2007), actrice 311, 461, 507, 556, 606, 613, 624, 637 Dubois, P.H. (1917-1999), schrijver, journalist, biograaf, essayist 490, 491, 496, 507, 508, 605, 634, 636, 638 Duhamel, Georges (1884-1966), schrijver 259, 595 Duijx, T. 599 Duinkerken, Anton van (ps. van A. Asselbergs) (1903-1968), dichter, criticus, essayist 366, 372, 405, 412, 446, 454, 461, 472, 494, 496, 506, 507, 510, 608, 614, 627, 628 Dulac, Edmond (1882-1953), beeldend kunstenaar 248, 593 Dullemen, Inez van (1925), schrijfster 440, 448, 624 Dullemen-de Wit, Jo van, zie Wit, Jo de 376, 440, 624 Duncan, Isadora (1878-1927), danseres 126 Durigo, Ilona (1881-1943), zangeres 297, 603 Duse, Eleonora (1859-1924), actrice 41, 48, 141, 293, 294, 550 Dussen, J.A.J.H. van der (1900-1989), burgemeester 506, 508, 516
646
Personenregister
Duymaer van Twist, Mien (1891-1967), actrice 384 Duyvenbode, Cornelis van 416 Duyvis, D. 615 Eckeren, Gerard van (ps. van Maurits Esser) (18761951), schrijver 62, 90, 146, 326, 375, 490, 559, 562, 576, 603, 608, 612, 613, 615, 634 Edinga, Hans (ps. van Hans Heidstra) (1918-1980), schrijver, vertaler 494, 495, 546, 547, 548, 556, 562, 591, 599, 603, 604, 606, 607, 611, 612, 613, 618, 619, 622,626, 624, 626, 629, 630, 631, 633, 634, 635, 636, 637 Edthofer, Anton (1883-1971), acteur 610 Eeden, Frederik van (1860-1932), schrijver 64, 197, 211, 212, 214, 215, 217, 247, 262, 263, 270, 287, 289, 574, 586, 593, 596, 597 Eenhuis, S. (1946), conservator Letterkundig Museum, publiciste 609 Ees, Annie van, zie Lugt Melsert-van Ees, Annie van der 606 Ees, Jan van (1896-1966), acteur 313 Eggink, Clara (1906-1991), schrijfster 387 Eggink, J. 635 Ekelenburg, T. van 634 Elburg, Jan G. (1919-1992), dichter 639 Eloesser, Arthur (1870-1938), theaterdirecteur, germanist 141, 173, 222, 286, 379, 380, 575, 580 Elout, C.K. (1870-1947), journalist 614 Elsschot, Willem (ps. van A. de Ridder) (1882-1960), schrijver 283, 370, 391, 415, 463, 601, 617, 639 Elten, Donaert van (ps. van Herman Roelvink), zie Roelvink, Herman 566 Emants, Marcellus (1848-1923), schrijver 28, 55, 79, 99, 107, 222, 226, 265, 374, 548, 553, 571 Emants-Verniers van der Loeff, Eva (1861-1900), schrijfster 553 Emma (van Waldeck-Pyrmont) (1858-1934), koningin 34, 192 Engelander, J. 214, 586 Engelman, Jan (1900-1972), dichter, journalist 402 Entrop, M. (1956), publicist 635 Erenstein, R.L. (1939), hoogleraar, theaterwetenschapper 569 Erfmann, Eberhard (1866-1944), acteur 46, 551 Ernst, Otto (1862-1926), schrijver 83 Erzey, Nicolaas Jan (1850-1929), militiecommissaris 179, 187, 301, 302, 581 Erzey-Vriesendorp, Anna Cornelia, zie Naeff-Vrie-
sendorp, Anna Cornelia 311, 339, 358, 399, 405, 581, 582, 583, 592 Etty, Elsbeth (1951), hoogleraar, critica, publiciste 616 Eugen, Alice von, zie Nahuys, Alice van 502, 637, 639 Eyck, Caro van (ps. van G.J.E. Taytelbaum) (19151979), actrice 405 Eyk, Henriëtte van (1897-1980), schrijfster 63, 473, 481, 486, 555 Eysden, P.D. van (1864-1934), acteur, toneelleider 69, 140, 574 Eysden-Vink, Marie van (1864-1953), actrice 45, 46, 67, 81, 474, 556, 559 Eysselsteijn, B. van (1898-1973), schrijver, journalist 469, 624, 628, 631, 637, 638 Faassen, S. van (1949), hoofd collecties Letterkundig Museum, publicist 611 Faber-la Roi, C. 553 Fabricius, Johan (1899-1981), schrijver, journalist, illustrator 334, 335, 369, 511, 607 Falkland, S. (ps. van Herman Heijermans), zie Heijermans, Herman 231, 575 Farret, C.J. 58 Fens, Leo, criticus 281 Fens, Kees (1929-2008), criticus, essayist, neerlandicus 631 Ferrier, Kathleen (1912-1953), zangeres 487, 634 Feuchtwanger, Lion (1884-1958), schrijver, toneelcriticus 368 Flaubert, Gustave (1821-1880), schrijver 44, 414, 564 Foch, Ferdinand (1851-1929), militair, schrijver 218 Fock, J.J. (schreef onder ps. Jan van Lumey) (18891973), schrijver 492 Fontane, Theodor (1819-1898), schrijver 167, 614 Fontijn, Jan (1936), universitair docent, literatuurwetenschapper 586, 593, 596 Forbes-Robertson, (sir) Johnston (1853-1937), acteur 180 France, Anatole (1844-1924), schrijver 183 Frank, Josef (1885-1967), architect, ontwerper 596 Frans Ferdinand (van Oostenrijk-Este) (1863-1914), aartshertog, kroonprins 189 Freiherr von Ostini, Fritz (1827-1895), schrijver 161, 578 Freud, Sigmund (1856-1939), psychiater 505
Fuldauer, D., publicist 569 Funke, mevr. 557 Gaal, Rob van (1954), theaterdeskundige 694 Gade, Svend (1877-1952), regisseur, filmproducent, decorontwerper 303 Galen Last, H. van (1921-1989), journalist 611, 636 Galsworthy, John (1867-1933), schrijver 310, 311, 318, 319, 334, 335, 346, 348, 433, 604 García Lorca, Federico (1898-1936), schrijver 368, 614 Gasteren, Louis van (1887-1962), acteur, regisseur 300, 590, 606 Gelder, Henk van (1946), kleinkunst- en theaterkenner, publicist 582 Gelder, J. van 605 Gelder, J.G. van (1903-1980), kunsthistoricus 373, 392 Gelder, Xandra van, publiciste 555 Genderen Stort, R. van (1886-1942), schrijver 599 Georg ii (1826-1914), hertog van Sachsen-Meiningen 107 Géraldy, Paul (1885-1983), schrijver 313 Gerbrandy, P.S. (1885-1961), premier 333 Gerhard, J.W., jeugdboekendeskundige 64, 556 Gerhardt, Ida (1905-1997), dichteres, classica 626 Gerlo, Ada (ps. van Annie Salomons), zie Salomons, Annie 86, 197, 556, 585 Gezelle, Guido (1830-1899), dichter 86, 95 Gide, André (1869-1951), schrijver, criticus, essayist 347, 611 Gielen, A.B.H. (1871-1929) 585 Gijn, Simon van (1836-1922) 20, 34, 36, 509, 547, 565, 576 Gijn-Vriesendorp, Cornelia Agatha van (1841-1889) Gijsen, Marnix (ps. van J.A. Goris) (1899-1984), schrijver 393, 496 Gilliams, Maurice (1900-1982), schrijver 639 Girardi, Alexander (1850-1918), acteur, komiek 479 Glanor (ps. van Hugo Beijerman) (1836-1913), schrijver 45, 550 Goedewaagen, Tobie (1895-1980), filosoof, politicus 407, 620 Goedkoop, Hans (1963), historicus, literatuurcriticus, tv-presentator 575, 583, 588, 589, 590 Goekoop-de Jong van Beek en Donk, Cécile (18661944), schrijfster 42 Goethe, Johann Wolfgang von (1749-1832), schrij-
647
ver 108, 222, 236, 240, 241, 242, 243, 244, 245, 266, 298, 455, 475, 559, 588, 592 Gogh, Vincent van (1853-1890), kunstschilder 509, 565 Gogh-Kaulbach, Anna van (1869-1960), schrijfster 599 Goldoni, Carlo (1707-1793), toneelschrijver 337, 594 Gorter, Herman (1864-1927), dichter 289 Gossaert, Geerten (ps. van F.C. Gerretson) (18841958), dichter 86, 561 Goudeket, Sam (1886-1979), vakbondsman 417, 418 Goudeket-Philips, M., zie Philips, Marianne 418, 625 Goudsmit, Samuel (1884-1954), schrijver 379, 574, 616 Govaart, Theo, letterkundige 514, 639 Goyert, Georg, vertaler 619 Graaf-de Koff, W. de 620 Gras, A.J. le (ook wel: Legras) (1838-1899), acteur, regisseur 44, 46, 108, 111, 556 Gravesande, G.H. ’s- (1882-1965), dichter, journalist 496, 504, 634, 637 Green, Julien (1900-1998), schrijver 336 Greshoff, Jan (1888-1971), schrijver, journalist 333, 483, 503, 628, 632, 633 Greve, Louise Josephine Sigismunde, ex-echtgenote N.J. Erzey 581 Grillparzer, Franz (1791-1872), schrijver 579 Griss, J.J. (1870-1945), docent 571, 572 Groenier, Ben (1905-1977), acteur 639 Groot, Paul de (1887-1941), acteur 568 Guilbert, Yvette (1866-1944), chansonnière 424, 622 Haakon VII (van Noorwegen) (1872-1957), Noors koning 397, 619 Haaren, Hans van, redactiesecretaris Het Boek van Nu 634 Haas, Alex de (1896-1973), cabaretier, zanger 558 Haas, Jo de (1902-1963), cameraman, regisseur, filmproducent 610 Haas, Max de (1903-?), regisseur, filmproducent 337, 610 Haasse, Hella (1918), schrijfster 423, 448, 464, 481 Haersolte, Amoene van (Ernestine Amoene Sophie Barones van Haersolte, geb. jonkvrouw Van
648
Personenregister
Holthe tot Echten (1890-1952), schrijfster 471, 547, 630, 631 Hagedoorn, Georgette (1910-1995), actrice, voordrachtskunstenares, zangeres 472, 493 Hagers, Freddy (ps. van Guus Betlem jr.), jeugdboekenschrijver 555 Halen, Joop van (1937-2005), directeur Stichting Perspektief Dordrecht 621, 638 Hall, Hendrik Johannes (Henri) ter (1866-1944), revueartiest, politicus 587, 588 Hall, J.N. van (1840-1918), schrijver 185 Ham, J. van (1892-1985), neerlandicus 416 Hamburger, Adolphe (1898-1945), acteur 625 Hamdorff, Jan (1860-1931), hoteleigenaar 567, 568 Hamel, J.A. van (1880-1964), hoogleraar strafrecht, politicus 189, 190, 196, 197, 215, 247, 582, 583 Hammacher, A.M.W.J. (1897-2002), directeur Kröller-Müllermuseum, kunstcriticus, kunsthistoricus 373, 392, 627, 631 Hamsun, Knut (1859-1952), schrijver 80 Hannema, Dirk (1895-1984), museumdirecteur 443, 625, 626 Hanssen, Léon (1955), cultuurhistoricus 610 Harpen, Nico van (1858-1931), journalist, kunsthandelaar 114, 567 Hart, Cornelia van der (1851-1946), beeldend kunstenares 52 Harten, Jaap (1930), schrijver Hartmans, Rob (1959), historicus, journalist 583, 593, 598, 604 Hartog, Jan de (1914-2002), schrijver 388, 617 Hartogh, K. de, medewerker De Prins 561 Haspels, G.F. (1864-1916), schrijver, predikant 560, 581 Haspels, Jaap (1829-1897), acteur 44, 26, 108, 111, 556 Hattum, Jac. van (1900-1981), dichter 618 Hauptmann, Gerhart (1862-1946), toneelschrijver 109, 253, 259, 320, 566 Haverman, Hendrik (1857-1928), kunstschilder 265 Hefting, Victorine (1905-1993), kunsthistorica 457, 629, 630 Heijden-Rogier, P.E. van der 625 Heijermans, Herman (1864-1924), schrijver, toneelleider 44, 57, 70, 84, 91, 92, 101, 107, 141, 142, 143, 198, 199, 205, 214, 220, 221, 224, 225,
226, 229, 230, 231, 233, 251, 255, 259, 261, 269, 270, 271, 292, 303, 304, 379, 434, 454, 462, 478, 479, 560, 566, 568, 571, 573, 575, 576, 581, 583, 587, 588, 589, 591, 595, 597, 604, 618, 632, 633, 637 Heijermans, Hermine (1902-1983) 598 Heijermans, Ida (1861-1943), schrijfster 57, 553 Heijermans-Jurgens, Annie (1889-1973), actrice 578, 591, 598, 632 Heijningen, R. van, medewerker NIOD 623 Heine, Heinrich (1797-1856), dichter 75, 205 Helman, Albert (ps. van Lou Lichtveld) (1903-1996), schrijver, componist 336, 345, 348, 463 Hemels, G. 600 Hendrik (van Mecklenburg-Schwerin) (1876-1934), prins der Nederlanden 158, 262 Hendrik iv (van Navarra) (1553-1610), Frans koning 623 Hendrix, Jet, zie Holst-Hendrix, Henriëtte 76, 85, 561 Hensen, R. 620, 621 Hensen-Roodfeld, J. 620 Herckenrath, Adolf (1879-1958), dichter 73, 557, 567 Hergé (ps. van Georges Prosper Remi) (1907-1983), Belgisch striptekenaar 580 Hermann, Georg, zie Hermann Borchardt, Georg 259, 340, 379, 615 Hermans, W.F. (1921-1995), schrijver 464, 480, 481, 491, 511, 635 Hermus, Cor (1889-1953), acteur, toneelleider 477 Hermus, Guus (1918-2001), acteur 624 Herpen, J.J. van (1920-2008), journalist, radiopresentator 599, 603, 617, 623 Herreman, Raymond (1896-1971), dichter 618 Hertog, Ary den (1889-1958), schrijver 388, 617, 634, 637 Hertog, E. den, toneeldeskundige 590 Hervieu, Paul (1857-1915), schrijver 184, 185, 582 Heuvel, André van den (1927), acteur 606 Heuvel, Arie van den (1860-1934), acteur 557 Heuvel, C. van den 627 Heyblom, Sara (1892-1990), actrice 239, 576, 591 Heydendaal, Jef (1915-?), schrijver 634 Heyting, Lien (1948), publiciste 567 Hijmans, P. (1923), neerlandicus 625 Hilberdink, W. (1957), neerlandicus 593
Hirsch, Fritz (1888-1942), leider operettegezelschap 585 Hitler, Adolf (1889-1945), staatshoofd 236, 274, 318, 325, 333, 337, 344, 347, 348, 369, 383, 390, 404, 493, 575, 611 Hoekman, A. 599 Hoeks, R. 547 Hoekstra, Han (1906-1988), dichter 624, 629 Hoferer, Kirsten 575 Hofmannsthal, Hugo von (1874-1929), schrijver 75 Hofstra, J.W. (1907-1991), schrijver 639 Holkema, A.B. van (1873-1953), uitgever 196, 247, 577, 616 Hollaender, Felix (1867-1931), schrijver, theaterdirecteur 212 Holst-Hendrix, Henriëtte (Jet) (?-1933), publiciste 76, 85, 333, 378, 609 Holtrop, Aukje (1941), journaliste 551, 554 Holtrop, Marie, zie Bokhorst-Holtrop, Marie 573 Holtrop-van Gelder, Betty (1866-1963), actrice 81, 560, 587, 595 Hooff-Gualthérie van Weezel, W. van 564, 568, 577, 580, 581 Hooft, P.C. (1581-1647), schrijver 467, 471, 631 Hoogenbemt, Albert van (1900-1964), schrijver 393, 394 Hoogervorst, Sanne 561, 579 Hoogte, Albert van der (1909-1970), schrijver 627 Hoomans, Elise (1914-1991), actrice 624 Hoornik, Ed. (1910-1970), dichter 406, 449, 473, 486, 504, 505, 618, 626, 627, 637, 638 Hootsen, tearoomeigenaar Gorcum 27 Hopman, Frits (1877-1932), schrijver 603 Hopper, Rika (1877-1964), actrice 224 Horsman, P.J. 546 Horst, Adriaan van der (1870-1942), acteur, toneeldirecteur 225, 231, 261, 266, 469, 588, 589, 597 Horst-van der Lugt Melsert, Wilhelmina van der (1871-1928), actrice 562, 597 Hosang, A. 567 Houwink, Roel (1899-1987), schrijver, essayist 351, 380, 392, 612 Hoven, Thérèse (1860-1941), schrijfster 94, 174, 563, 580 Hoytema, Theo van (Theo van Hoijtema) (18631917), tekenaar, schilder 29, 200, 201, 548, 584
649
Hubert van Beusekom, Anna (1832-1926), schrijfster 633 Huf, Paul (1891-1961), acteur 590 Huffel, A.J. van (1865-1947), apotheker en publicist 555, 607 Huincks, P.J.G., redactiesecretaris Het Boek van Nu 490 Huizinga, Johan (1872-1945), historicus 222, 384 Hulleman, Frans (1879-1936), schrijver 562 Hulsker, J. (1907-2002), neerlandicus, Vincent van Gogh-deskundige 496 Hulzen, Gerard van (1860-1940), schrijver 94, 167, 308, 560, 563 Hunningher, B. (1903-1991), theaterwetenschapper 566, 567, 568, 584, 587, 596 Hurst, Fannie (1889-1968), schrijfster 450, 627 Huygens, F.P. 510, 600 Huysmans, Joris-Karl (1848-1907), schrijver 564 Ibsen, Henrik (1828-1906), schrijver 43, 49, 70, 108, 109, 110, 193, 213, 253, 259, 303, 332, 386, 401, 403, 409, 420, 468, 485, 505, 566, 570, 589, 604, 617 IJsselstijn, Clasina 55 Israëls, Isaac (1865-1934), kunstschilder 107, 222, 339, 385, 571, 610 Israëls, Jozef (1824-1911), kunstschilder 136 Itallie-van Embden, Marie van (1870-1959), politica, feministe 307, 605 Jaarsma, D.Th. (1878-1959), schrijver 75, 558, 593 Jacob, Berthold (1898-1944), journalist, schrijver 343, 611 Jacobs, Aletta (1854-1929), arts 218 Jacobs, Eduard (1868-1914), cabaretier 558 Janssen, Kitty (1930), actrice 606 Janssens, Magda (1884-1973), actrice 590, 592, 624 Jeanne-Rose, Serge (1940) 639, 640 Jeltes, H.F.W. (1875-1969), jurist, zanger 591, 609, 614 Jeltes, J.F.M. 637 Jespersen, uitgever 235, 462, 590 Jetses, Cornelis (1873-1955), tekenaar-illustrator 553 John, Eugenie: zie Marlitt, Eugenie 548 Jolles, André (1874-1946), kunsthistoricus, literatuurtheoreticus 566, 574 Jong, A.M. de (1888-1943), schrijver 273, 279, 378, 511, 600, 601, 615
650
Personenregister
Jong, A.M. de (1960), conservator Universiteitsmuseum Utrecht 568 Jong, L. de (1914-2005), historicus 619, 623 Jongsma, H. 628 Joosten, D.H., secretaris Vereenigde Rotterdamsche Tooneelisten 44 Jordaan, L.J. (1885-1980), filmcriticus, politiek tekenaar 302, 379, 604, 615 Josephus Jitta, A.C. (1887-1958), rechtsgeleerde 302, 376, 604 Josipovici, Albert (1892-1932), schrijver 600 Josselin de Jong, Kitty de (1903-1991), schrijfster 155, 313, 318, 330, 331, 334, 338, 340, 341, 342, 343, 344, 345, 348, 354, 358, 359, 361, 364, 368, 369, 372, 373, 374, 376, 379, 380, 381, 383, 384, 389, 391, 392, 397, 399, 400, 402, 403, 404, 407, 411, 412, 414, 415, 416, 417, 418, 423, 425, 426, 430, 431, 432, 437, 438, 443, 445, 446, 447, 451, 454, 456, 457, 458, 466, 467, 469, 470, 480, 482, 484, 486, 496, 497, 498, 499, 500, 501, 502, 505, 507, 510, 511, 513, 514, 517, 547, 548, 550, 551, 555, 560, 564, 577, 582, 583, 590, 591, 592, 599, 603, 606, 607, 609, 610, 611, 612, 613, 615, 616, 617, 618, 619, 620, 621, 622, 623, 624, 625, 6262, 627, 628, 629, 730, 631, 632, 633, 634, 635, 636, 637, 638, 639, 640 Josselin de Jong, Rohan de, patholoog-anatoom 296, 297, 603 Juliana (van Oranje-Nassau) (1909-2004), koningin der Nederlanden 262, 269, 289, 366, 384, 453, 469, 479, 494, 567, 582, 635 Kaart sr., Johan (1869-1945), acteur, directeur Jansschouwburg Haarlem 297 Kafka, Franz (1883-1924), schrijver 481, 487 Kainz, Josef (1858-1910), acteur 112, 424, 622 Kaiser, Georg (1878-1945), toneelschrijver 291, 602 Kalf (ook Kalff ), Jan (1873-1954), kunsthistoricus, directeur Rijksbureau voor de Monumentenzorg 273, 296 Kalf-Goedkoop, M. 603 Kampen, P.N. van, uitgever 466, 608 Kamphuys, badmeester 25 Kan, Wim (1911-1983), cabaretier 308 Kann, Maurits (1894-1942), redacteur/eigenaar De Groene 302, 604 Kaptein, P. 589 Katan, E. 588
Kattemölle, B. 609 Katz, Frida (1885-1963), juriste 267, 269, 597 Keizer, Madelon de (1948), historica Keizer, W.G.N. de (1899-1974), publicist, redacteur 621, 639 Kelk, C.J. (1901-1981), dichter, schrijver, vertaler 607, 638 Keller van Hoorn, J. 188 Kemperink, M.G., hoogleraar 556, 566, 569 Kerckhoven sr., Constant van (1860-1933), acteur 573 Kerckhoven-Jonkers, Philomène van (1863-1933), actrice 73 Kern, Elga (1888-1955) , biologe, schrijfster, vertaalster 604 Kernkamp, G.W. (1864-1943), historicus 197, 247, 263, 273, 274, 302, 593 Kerr, Alfred (1867-1948), criticus 141, 452 Kes, Willem (1856-1934), musicus 15, 546 Kesper, L.A. (1892-1963), commissaris van de Koningin 508 Keuls, H.W.J.M. (1883-1968), dichter, vertaler 600 Keyzer, Ab, regisseur, filmproducent 610 Kickert (Kikkert), Conrad (1882-1965), kunstschilder, criticus 183, 582 Kieviet, C. Joh. (1858-1931), schrijver 56, 57, 599 Kiewiet de Jonge, A.J., psychotherapeut 510, 576, 638 Kiewiet de Jonge, H.J. (1847-1935), journalist, leraar, schoolleider 34, 35, 44, 63, 74, 75, 341, 549, 550, 611 Kiggen, Jenny (1913-1980), schrijfster 629 Kijzer, M. 608 Kleerekoper, Asser Benjamin (1880-1943), journalist, raadslid Amsterdam 220, 230, 232, 233, 587, 590 Kleijn, Kommer (1893-1982), acteur 311, 629 Klein, Alida, zie Tartaud-Klein, Alida 45, 149 Klerk, C.R. de (1873-1953), ontwerper, uitgever 571 Kleykamp (-Haagen Smit), Ermina (1868-1931), kunsthandelaarster 255 Kleykamp, Pieter (1867-1942), kunsthandelaar 255 Klijnveld, Pieter (1874-1945), accountant 269, 295, 598 Kloos, Willem (1859-1938), dichter 81, 87, 138, 202, 222, 226, 264, 379, 413, 562, 573, 574, 593, 616, 621
Kloos-Barendregt, D. 622, 623 Kloos-Reyneke van Stuwe, Jeanne (1874-1951), schrijfster 168, 593 Kloppers, Herman (1892-1958), acteur, regisseur 595 Knoblock (Knoblauch), Edward (1874-1945), schrijver 596 Knoop, Nell (1899-1971), actrice 446 Knuvelder, G.P.M. (1902-1982), neerlandicus 282, 601 Koen-Conrad, Netty (1917-2008), schrijfster 555, 635, 636 Koenraads, J.P. 567 Köhler, Charlotte (1892-1977), actrice, voordrachtskunstenares 314, 422, 423, 440, 461, 606, 622 Kollewijn, R.A. (1857-1942), romanschrijver Kol-Porrey, Nellie van (1851-1930), schrijfster 55, 552 Konijnenburg, W.A. van (1868-1943), kunstschilder 578 Koning, Johan (1887-1946), journalist, schrijver 281, 342, 343, 344, 345, 346, 348, 611 Konrád, Edmond (1889-1957), schrijver 383, 607 Konrád, Karel (1899-1971), schrijver, journalist 314 Kooij, P. 546, 550, 606 Kool, N. 561 Koolhaas, Anton (1912-1992), schrijver 486, 504, 624 Koosje, dienstmeisje 19 Koppenol, C. (1865-1946), beeldend kunstenaar 52 Korlaar, Willem van (1858-1939), acteur, toneelleider 108 Kortenhorst, L.G. 577 Kossmann, Alfred (1922-1998), schrijver 448 Kotzebue, August von (1761-1819), toneelschrijver 205, 206, 584 Koumans, A.K.J. 502, 637 Kouwenaar, Gerrit (1923), schrijver 440, 490, 639 Kouwer, B.J. (1861-1933), gynaecoloog, hoogleraar 185, 208, 582 Krakau-Versen, dr. 204, 584 Kramer, Folkert (1883-1960), acteur 568 Kranz, Herbert (1891-1973), schrijver 252 Kratsjenko, Viktor Andrejevitsj (1905-1966), ingenieur, schrijver 465, 630 Kreukniet, M. (1852-1893), acteur, toneelleider 566 Kroes, J.J. de, bakker 27
651
Kruyff-Gobius, Tine de (1875-1930), schrijfster 424, 622 Kuipers, Reinold (1914-2005), uitgever 634 Kuipers, Tjeerd (1857-1942), architect 573 Kuyle, Albert (ps. van L.M.A. Kuitenbrouwer) (1904-1958), schrijver 344, 611 Laan-van Lokhorst, Lien ter, vertaalster, critica 601 Lammers, A. 614 Lampo, Hubert (1920-2006), schrijver 490, 512, 639 Landheer, Jo (1900-1986), dichteres 416 Langendonck, Prosper van (1862-1920), schrijver 565 Langendries, E., archivaris Universiteit Gent 568 Lapébie, Roger (1911-1996), wielrenner 425, 622 Lapidoth, Frits (1861-1932), journalist 55, 99, 110, 255, 553, 557, 558, 564, 567, 570, 588, 594, 595 Laseur, Cees (1899-1960), acteur, regisseur 477, 492, 493, 632 Last, Jef (1898-1972), schrijver 346, 473, 611 Lateur, Isa Laudy, Alphons (1875-1970), schrijver 604 Laurent, George (1919-1980), striptekenaar 490 Laurillard, Eliza (1830-1908), predikant 35 Lebeau, Chris (1878-1945), kunstschilder, ontwerper 255 Leeflang, Chris (1904-1993), boekhandelaar 494 Leeuw, Aart van der (1876-1931), schrijver 503 Leeuwe, Enny (Mols-) de (1898-1982), actrice 590 Leeuwe, H.H.J. de (1916-2006), toneeldeskundige 588, 498, 624, 625 Leeuwen, W.L.M.E. van (1895-1974), schrijver, criticus 601 Lehmann, Else (1866-1940), actrice 183 Lenk, Timoer (ps. van ?) 561 Lennep, Jacob van (1802-1868), schrijver, politicus 28 Lenormand, H.R. (1882-1951), toneelschrijver 592 Lenstra, Abe (1920-1985), voetballer 504 Lensvelt, Boed 366 Lensvelt, Frits (1886-1945), decorontwerper, beeldend kunstenaar 172, 177, 184, 185, 200, 216, 225, 230, 235, 248, 257, 259, 265, 266, 299, 340, 366, 384, 404, 410, 580, 587, 588, 590, 595, 598, 611, 612, 614, 619 Lensvelt-Bronger, Nell (1878-1935), kostuumontwerpster 172, 177, 184, 185, 200, 216, 225, 230, 235, 238, 248, 256, 259, 265, 266, 299, 340,
652
Personenregister
588, 595, 598, 603, 611 Leopold, L.H. (1865-1925), dichter 300 Leopold, Lena 186 Leroux, Karel (1895-1969), dichter, criticus, journalist 393, 618 Leur, W.P. de, regisseur 108 Lieburg, M. van, medisch historicus 560, 569 Lier, V. van 615 Lierop-Debrauwer, H. van, hoogleraar 551, 555 Ligthart, (Gerard) Jan (1859-1916), onderwijzer, opvoedkundige, schrijver 56, 57, 553 Linde, M. van de Linders, Joke (1943), publiciste 599 Lissens, R.F. (1912), letterkundige 619 Lodewick, H.J.M.F. (1909-1995), neerlandicus 576 Lof, J. van der-van Rhijn 580 Loffelt, A.C. (1841-1906), schrijver, criticus 55, 553 Loggem, Manuel (Emanuel) van (1916-1998), schrijver 456, 584, 628, 634 Loghem, M.G.L. van (1849-1934), schrijver 28, 140, 574 Loke, Marie (1870-1916), lector Frans 591 Lokhorst, Emmy van (1891-1970), schrijfster 465, 466, 492, 494, 634, 635 Loon, K. van 622 Loosjes, A. (1883-1949), jurist 616 Looy, Jacobus van (1855-1930), schrijver, beeldend kunstenaar 84, 93, 102, 103, 104, 112, 122, 123, 125, 127, 128, 135, 136, 144, 145, 148, 149, 158, 165, 249, 291, 307, 308, 383, 418, 555, 560, 565, 566, 569, 573, 575, 577, 578, 581, 582, 599 Looy-van Gelder, Titia van (1860-1940), voordrachtskunstenares 93, 102, 103, 104, 112, 116, 122, 123, 127, 133, 148, 154, 158, 249, 291, 418, 569, 577, 582 Lope de Vega y Carpio, Félix (1562-1635), schrijver 622 Loveling, Rosalie (1834-1875), schrijfster 549 Loveling, Virginie (1836-1923), schrijfster 167, 549 Lovink, H.J. (1866-1938), landbouwdeskundige, politicus 227, 589 Lucebert (ps. van L.J. Swaanswijk) (1924-1994), dichter, beeldend kunstenaar 639 Ludwig, Emil (ps. van Emile Cohn) (1881-1948), schrijver, biograaf 592 Lugné-Poe, Aurélien (1869-1940), acteur, theaterdirecteur, regisseur 108
Lugt, D.C.A. 307, 605 Lugt Melsert, Cor van der (1882-1969), acteur, toneelleider 229, 255, 256, 271, 287, 313, 314, 339, 387, 402, 420, 421, 441, 442, 478, 493, 588, 589, 590, 595, 597, 602, 606, 610, 616, 621, 624, 625, 626, 635 Lugt Melsert-van Ees, Annie van der (1893-1970), actrice 287 Luns, F., toneeldeskundige 584 Lunsingh Meijer, Tonny (1906-1987), ambassadeur 431, 432, 623 Lurie, Alison (1926), schrijfster 552 Lutz, Ton (1919-2009), acteur, regisseur, toneelleider 505 Maas, Nop (1949), literatuurhistoricus 556 Made, J.A. van der (1909-1981), schrijver 391, 418 Maeterlinck, Maurice (1862-1949), schrijver 44, 80, 91, 96, 108, 562, 563, 564, 566 Mahler, Gustav (1860-1911), componist, dirigent 211, 297, 603, 634 Malot, Hector (1830-1907), schrijver Man, Herman de (ps. van S.H. Hamburger) (18981946), schrijver, journalist 326, 511, 608 Mann, Heinrich (1871-1950), schrijver 348 Mann, Klaus (1906-1949), schrijver, journalist 343, 344, 345, 348 Mann, Thomas (1875-1955), schrijver 152, 259, 380, 446, 452, 575 Mann-Bouwmeester, Theo (1850-1939), actrice 185, 224, 384, 590, 605 Mar, Fien de la (1898-1965), actrice, cabaretière 311, 313, 405 Mar, Napoleon (Nap) de la (1878-1930), acteur, regisseur 140, 305, 574, 605 Marchand, Leo (1913-1996), kunstschilder 510 Marchant, H.P. (1869-1956), politicus 339, 636 Marinetti, Filippo Tommaso (1876-1944), dichter, futurist 318, 319, 343, 607 Maris, Matthijs (1839-1917), kunstschilder 447, 626 Marja, A. (ps. van A.T. Mooij) (1917-1964), schrijver 473 Markus-Poels, W., publiciste 283, 601 Marlitt, Eugenie (ps. van Eugenie John) (18251887), schrijfster 28, 548 Marryat, Frederick (schreef onder ps. kapitein Marryat) (1792-1848), schrijver 547
Marsman, Hendrik (1899-1940), dichter 326, 381, 382, 400, 608, 713, 616, 626 Marsman-Barendregt, Rien (1897-1953) 445, 462, 626 Marxveldt, Cissy van (1889-1948), schrijfster59, 551, 552, 555 Mascagni, Pietro (1863-1945), componist 48, 551 Mauhs, Else (1885-1959), actrice 249, 303, 314, 578, 590, 605 Maupassant, Guy de (1850-1893), schrijver 44 Maurier, G. du (1834-1896), illustrator, schrijver 111 Mauve, Anton (1838-1888), kunstschilder 567 May, Karl (1842-1912), schrijver 551 Meert, Hippoliet (1865-1924), neerlandicus 549 Meester, Johan de (1860-1931), schrijver 45, 46, 70, 80, 93, 101, 125, 127, 140, 170, 174, 205, 206, 208, 221, 223, 229, 233, 234, 255, 269, 270, 273, 291, 296, 297, 326, 415, 550, 559, 571, 583, 574, 585, 585, 590, 592, 593 Meester jr., Johan de (1897-1986), acteur, regisseur 590 Meinesz., Jelle Mendes da Costa, M.B. (1851-1938), docent 566 Mengelberg, Willem (1871-1951), dirigent 212, 222, 546 Menist, Anita (1926), actrice 605 Menkes, M. 569 Merkelbach, H.M. (1885-?), Stadsschouwburgdirecteur 230, 261 Merkelbeek, W. 581 Mérode, Cléo de (1875-1966), danseres 40 Metz, Jan 87, 561, 562 Metz-Koning, Marie (1864-1926), schrijfster 85, 86, 87, 88, 378, 560. 561, 562 Meulen, Yvonne van der 554 Meursinge Reynders-Naeff, C.E. (To) (1905-1993) 556, 609, 623, 626, 629, 634 Meyboom, Margaretha (1856-1927), vertaalster 552 Meyier, Fenna de (1874-1943), schrijfster 377, 615, 621 Michaël, H. 599 Michaelis, Hanny (1922-2007), dichteres 486 Micheels, P. 561 Mijnssen, Frans (1872-1954), schrijver 90, 91, 92, 93, 101, 102, 103, 104, 119, 122, 123, 124, 125, 127, 128, 130, 131, 132, 133, 135, 136, 138, 141, 142, 148, 167, 216, 223, 232, 236, 248, 249, 250, 253, 255,
653
257, 259, 265, 267, 269, 273, 274, 276, 283, 284, 286, 290, 291, 292, 293, 294, 295, 299, 300, 307, 308, 309, 314, 316, 322, 324, 330, 340, 341, 359, 360, 365, 369, 370, 371, 375, 377, 384, 388, 389, 390, 397, 400, 403, 404, 405, 406, 407, 408, 409, 410, 411, 412, 413, 415, 416, 418, 419, 421, 426, 427, 430, 433, 434, 435, 437, 439, 440, 442, 450, 451, 452, 455, 459, 461, 469, 474, 477, 481, 486, 493, 494, 498, 500, 547, 555, 558, 562, 564, 565, 567, 569, 570, 572, 573, 574, 575, 576, 577, 579, 583, 586, 587, 589, 591, 593, 594, 595, 597, 598, 599, 601, 602, 603, 604, 605, 606, 607, 608, 609, 610, 611, 612, 613, 614, 615, 616, 615, 618, 619, 620, 621, 622, 623, 624, 625, 626, 627, 628, 629, 631, 632, 633, 634, 635, 637 Mijnssen-Cochius, Maggy (?-1937) 131, 132, 133, 370, 383 Minne, Richard (1891-1965), dichter 618 Mitterwurzer, Friedrich (1844-1897), acteur 567 Modderman, S. 418 Moer, Ank van der (1912-1983), actrice 308, 474, 505, 620, 637 Moerkerken, P.H. van (1877-1951), schrijver 573, 578 Moes, Wally (1856-1918), kunstschilderes 567 Moissi, Alexander (1879-1935), acteur 141, 259, 595 Molière (1622-1673), toneelschrijver, acteur 605 Molkenboer, Antoon (1872-1960), beeldend kunstenaar, schrijver 203, 566 Moll, W. (1888-1978), gemeentearchivaris 264 Molnár, Ferenc (1878-1952), schrijver 141, 575 Mondriaan, Piet (1872-1944), beeldend kunstenaar 567 Montijn, Ileen (1952), historica, schrijfster 547, 632 Moor, Louis (1837-1931), regisseur 69 Moor, P.C. de (1866-1953), beeldend kunstenaar 137 Moortele-Ameye, Cécile van de, zie Ameye, Cécile van 376, 402, 451, 516, 627, 639 Mooy, H. (1890-1974), schrijfster 621 Morel, Emma (1883-1957), actrice 224 Morgan, Charles (1894-1958), schrijver 415 Morriën, Adriaan (1912-2002), schrijver, criticus 462, 473 Mozö, F., Hongaars schrijver 602 Mulder, H. 624
654
Personenregister
Mulder-Roelofsen, Aleida (1869-1937), actrice, voordrachtskunstenares 35 Multatuli (ps. van Eduard Douwes Dekker) (18201887), schrijver 111, 112, 276 Munk, Kaj (ps. van Kaj Harald Leininger Petersen) (1898-1944), predikant, schrijver 465 Musch, Jan (1875-1960), acteur 214, 231, 261, 266, 469, 562, 588, 589, 605 Mussolini, Benito (1883-1945), staatsman 274, 294, 312, 318, 331, 332, 333, 390, 438, 551, 609, 612 Muyden, K. van 605 Naeff, Alda (1882-1912) 168, 173 Naeff, Gerrit (1845-1913), fabriekseigenaar 25, 39, 41, 47, 51, 181 Naeff, Gerrit (1895-1983), uitgever 516, 609 Naeff, Jan (1810-1853) 12, 13, 19, 546 Naeff, Johan Reinhard (Jan) (1843-1897) 11, 12, 13, 15, 19, 25, 28, 34, 36, 38, 54, 81, 179, 546 Naeff, Johanna (1850-1917) 546 Naeff, J.D. (1883-1964) 614 Naeff-Hoogenboom, J.G. (1925) 587, 629 Naeff, J.J. (1926) 614, 621, 626 Naeff, J.W. (1927-2003) 546 Naeff, Klaas (1854-1926) 546 Naeff, Marinus (1847-1911) 39 Naeff-Lotsy, Nella (1895-1972) 399, 609, 617, 619, 621, 623 Naeff, Nicolaas (1854-1926) 39 Naeff-van der Hardt Aberson, Hermine (1850-1928) 39, 47, 51, 181 Naeff-van Houweninge, Nellie (1865-1934) 546, 549 Naeff-Reerink, Gerritjen (1818-1888) 12, 547 Naeff-Vriesendorp, Anna Cornelia (1856-1943) 11, 14, 19, 25, 36, 38, 47, 54, 81, 82, 180, 578 Näf, Hans Jacob (1755-1843) 13 Nagell, Françoise van (1888-1971) 577 Nahuys, Alice van (1894-1967), uitgeefster, vertaalster 448, 466, 475, 482, 493, 562, 595, 600, 612, 626, 627, 630, 633 Napoleon (Bonaparte) (1769-1821), keizer 40, 481 Nathansen, Henri (1868-1944), schrijver 204 Nebbens Sterling, H.A. (1828-1908), politicus 34 Nebbens Sterling-de Kat, M. 546, 616 Nederwal, Cornélie 365 Neeb, Cato (1872-1942), tekenares en kostuumontwerpster 117, 131
Nescio (ps. van J.H.F. Grönloh) (1882-1961), schrijver 283, 601 Netscher, Frans (1864-1923), schrijver 76, 77, 558 Neuhuys, Albert (1844-1914), kunstschilder 567 Nieuwendijk, Laurina van den 635 Nieuwenhuis, Willem Jan (1886-1935), schrijver 265, 266, 282, 323, 597, 601, 608 Nijhoff, Loudi (1900-1995), actrice 384, 405, 616 Nijhoff, Martinus (Pom) (1894-1953), dichter, criticus 208, 283, 284, 327, 366, 381, 417, 419, 449, 450, 451, 472, 493, 496, 501, 502, 514, 516, 585, 601, 614, 627, 635, 637 Nijkeuter, Henk (1956), literatuurhistoricus 631 Nijland, Hidde (1856-1931), kunstverzamelaar 105, 565 Nijlen, Jan van (1884-1965), dichter 418 Nolst Trenité, G. (schreef ook onder ps. Charivarius) (1870-1946), schrijver 593 Noordewier-Reddingius, Aaltje (1868-1949), zangeres 218 Noordwal, Cornélie (1869-1928), schrijfster 614 Nord, Max (1916-2008), dichter, journalist 585 Nouhuys, W.G. van (1854-1914), schrijver 69, 70, 74, 81, 84, 99, 110, 119, 170, 196, 556, 559, 562, 564, 567, 569, 571, 580, 583 Ontrop, Lodewijk (1875-1941), musicus, dichter 577 Ontrop-Breugelmans, Marie, zangeres 577 Oordt, Adriaan van (1865-1910), schrijver 125, 560, 573 Oorschot, G.A. (1909-1987), uitgever, schrijver 486 Oosten, J. van 578 Oosterzee, Cornélie van (1863-1943), componiste 173, 580 Orobio de Castro, E.S. (1874-1926), assuradeur, redacteur De Amsterdammer 586 Osborn, Max (1870-1946), criticus, schrijver 141 Ossietzky, Carl von (1889-1938), journalist, pacifist 343, 344, 611 Otten, Else (1873-1931), vertaalster 143, 173 Otten, Jo (1901-1940), schrijver 400. 619 Otten-Kattenburg, H.M. 400, 619 Oudshoorn, J. van (ps. van Jan Koos Feylbrief ) (1876-1951), schrijver 415, 486, 487 Ouida (ps. van Maria Louise de la Ramée) (18391908), schrijfster 28, 548 Ouwendijk, Dick (1907-?), schrijver 619
Oven, R. van 248, 249 Oznowicz, G. 578 Paap, Willem (1856-1923), schrijver, advocaat 578 Paasman, Riet, letterkundige 633 Pallenberg, Max (1877-1934), acteur, zanger 141 Panhuijsen, Jos. (1900-1986), schrijver, criticus 323, 608 Pawlowa, Anna (1881-1931), balletdanseres 183, 582 Pellar, Hanns (1886-1971), beeldend kunstenaar 578 Pelt, Joke M. van 593 Perk, Jacques (1859-1881), dichter 264 Perron, E. du (1899-1940), schrijver, criticus 325, 326, 336, 346, 353, 354, 356, 394, 395, 425, 511, 522, 601, 608, 610, 611, 612, 613, 618 Perry, Jos (1950), wetenschapper 630, 631 Philips, Marianne (1886-1951), schrijfster 376, 389, 417, 418, 621 Pillecyn, Filip de (1891-1962), schrijver 438 Pinero, sir Arthur Wing (1855-1934), toneelschrijver, acteur, regisseur 198, 583 Pirandello, Luigi (1867-1936), schrijver 287, 291, 292, 303, 331, 332, 351, 401, 481, 485, 602, 604, 609 Pitlo, A. 624 Pitoëff, Georges (1884-1939), acteur, toneelproducent, theaterdirecteur 302, 303, 389, 602, 604 Pitoëff, Ludmilla (1895-1951), actrice 302, 604, 617 Plas, M. van der (ps. van B. Brinkel) (1927), schrijver 614 Plasschaert, Albert (1874-1941), criticus 197 Polaire, Pauline (1874-1939), actrice 40, 550 Poll, K.L. (1927-1990), publicist 488, 634 Poll, J. van der 625 Poole, L. le 553 Poolman, H. (1853-1925), acteur, toneelleider 566 Pos, Arie (1958), universitair docent 629 Pos, Willy Ph. (1912-1977), toneelschooldirecteur 469, 631, 638 Praag, Siegfried van (1899-2002), schrijver 424 Prater, D. 627 Presser, J. (1899-1970), schrijver, historicus 554 Prick, H.G.M. (1925-2006), neerlandicus 564, 565, 570, 571, 610, 635 Prins, Arij (1860-1922), schrijver 84, 100, 101, 102, 103, 104, 105, 115, 119, 121, 122, 123, 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 133, 134, 135, 136, 137, 138,
655
139, 141, 143, 144, 145, 147, 148, 149, 150, 151, 152, 154, 157, 158, 159, 160, 161, 162, 163, 164, 165, 166, 167, 169, 170, 171, 172, 174, 175, 179, 180, 181, 182, 183, 184, 185, 186, 190, 194, 195, 197, 198, 199, 200, 201, 205, 210, 212, 216, 217, 218, 225, 234, 237, 243, 246, 251, 256, 257, 258, 289, 356, 383, 410, 412, 418, 489, 546, 549, 559, 562, 564, 565, 569, 570, 571, 572, 573, 574, 575, 576, 577, 578, 579, 580, 581, 582, 583, 584, 585, 587, 588, 591, 592, 593, 595, 597, 602 Prins, Marietje 212 Prins, Nelly 216, 218, 257 Prinsen JLz., J. (1866-1935), hoogleraar 244, 592, 603, 605 Proust, Marcel (1871-1922), schrijver 292 Purcell, Henry (1659-1695), componist 566 Querido, Israël (1872-1932), schrijver 202, 270, 560, 569 Raaff, D. 599 Rabier, Benjamin (1864-1939), beeldend kunstenaar 171, 580 Rademakers, Fons (1920-2007), regisseur, filmproducent 624 Raemaekers, Louis (1869-1956), tekenaar 70, 557 Ramuz, C.F. (1878-1947), schrijver 419 Ranitz, C.J.A. de (1905-1983), gedelegeerde Ned. Rode Kruis, burgemeester van Utrecht 432 Rauter, H.A. (1895-1949), generaal 432, 623 Ravesteyn, Jan Antonisz. van (ca. 1572-1657), kunstschilder 257 Ravesteyn, Sybold van (1889-1983), architect 619 Raymakers-van der Put, M.J. 59, 554 Raynal, Paul (1885-1971), toneelschrijver 602 Regina, S. 556 Reicher, Emanuel (1849-1924), acteur 183, 581 Reinhardt, Max (Max Goldman) (1873-1943), acteur, regisseur 111, 112, 140, 141, 173, 206, 210, 211, 212, 223, 505, 567, 572, 574, 585, 587, 595, 596, 610 Réjane, Gabrielle (ps. van Charlotte Réju) (18561920), actrice 40, 550 Rembrandt (Harmenszoon van Rijn) (1606-1669), kunstschilder 188 Remmelts, Joan (1905-1987), acteur, regisseur 492, 606 Renders, Hans (1957), hoogleraar, directeur Biografie Instituut 621
656
Personenregister
Renn, Ludwig (ps. van Arnold Friedrich-Vieth von Golssenau) (1889-1979), schrijver 343, 611 Reuchlin-Kolff, F.W. 638 Reuling, molenaar 25 Reuling, Josine (1899-1961), schrijfster 632 Reus, Willem de 609 Reve, Simon van het (ps. van G.K. van het Reve) (1923-2006), schrijver 448, 463, 503, 511, 635 Reyneke van Stuwe, J.E.A. (Co) (1876-1962) 168, 175 Reyneke van Stuwe, Jeanne (1874-1951), schrijfster 79, 168 Reyneke van Stuwe-Naeff, Alda, zie Naeff, Alda 168, 173, 175, 580 Rhijn, Adriaan Johan van (1847-1927) 556 Rhijn, Huibert Willem (Wim) van (1875-1956) 65, 66, 67, 81, 82, 83, 87, 89, 94, 95, 97, 102, 104, 140, 145, 147, 151, 152, 153, 154, 155, 158, 161, 166, 168, 172, 176, 176, 177, 179, 180, 182, 184, 185, 186, 189, 190, 194, 195, 199, 200, 201, 207, 208, 216, 217, 218, 234, 236, 237, 240, 242, 255, 276, 277, 279, 300, 301, 302, 309, 311, 320,322, 323, 327, 328, 329, 330, 331, 334, 336, 338, 369, 381, 389, 399, 403, 405, 411, 414, 426, 431, 433, 434, 445, 447, 453, 358, 461, 470, 475, 477, 479, 480, 487, 488, 489, 500, 502, 506, 507, 509, 513, 514, 515, 516, 517, 556, 560, 587, 609, 629, 637, 639, 640 Rhijn-Meyer, Martha Sophia Agnes Augusta van (1847-1940) 82, 556, 575 Rice, Elmer (1892-1967), toneelschrijver 624 Riemens-Reurslag, J. (1886-1950), schrijfster, journaliste 553 Riemsdijk, A.W.G. van (1878-1930), toneelschrijver 204, 595 Rijdes, Barend (1910-1975), publicist 630, 639 Rijkens, Paul (1888-1965), ondernemer 137, 569, 571, 572, 573, 576 Rijks, Erik P. 554 Rijpma, E. 576 Rika, dienstbode 18 Rinkes, J.J. 621, 638 Rippe, J. 227, 402, 487, 589 Rispens, J.A. (1889-1962), schrijver 616 Ritter jr., P.H. (1882-1962), journalist, schrijver 336, 374, 389, 457, 490, 491, 506, 508, 510, 593, 615, 616, 628, 634, 638 Robbers, Herman (1868-1937), schrijver 84, 94, 99, 100, 102, 103, 104, 105, 119, 122, 123, 125, 126, 127,
130, 134, 136, 137, 138, 139, 141, 144, 147, 148, 150, 151, 152, 158, 159, 160, 161, 163, 165, 167, 168, 169, 170, 171, 172, 174, 177, 179, 181, 182, 183, 185, 186, 190, 194, 196, 200, 208, 209, 218, 219, 220, 225, 234, 243, 256, 257, 258, 263, 277, 283, 284, 291, 300, 308, 309, 310, 312, 315, 316, 317, 319, 326, 331, 333, 334, 335, 338, 339, 340, 341, 345, 346, 347, 353, 354, 355, 357, 358, 359, 363, 367, 369, 370, 373, 380, 383, 389, 392, 547, 548, 559, 560, 561, 562, 563, 564, 565, 569, 570, 571, 572, 573, 574, 575, 576, 577, 578, 579, 580, 581, 582, 583, 585, 587, 588, 592, 595, 597, 598, 599, 600, 601, 602, 604, 605, 606, 607, 608, 609, 610, 611, 612, 613, 614, 615, 618 Robbers, J.G., uitgever 28, 85, 120, 127, 181 Robbers, Jet 200, 257, 258, 369 Robespierre, Maximilien de (1758-1794), politicus Rodenko, Paul (1920-1976), dichter, criticus, essayist 512, 639 Roëll, Anthonie (baron) (1864-1940), burgemeester 185 Roeland Vermeer, J. (ps. van Herman Oosterwijk), boekhandelaar, publicist 513, 639 Roelants, Maurice (1895-1966), schrijver 358, 393, 394, 402, 410, 618, 629, 630 Roelofs, H. 594, 595 Roelofsen, Aleida (1870-1937), toneelleidster 568 Roelvink, Herman (1883-1957), acteur, toneelleider, toneelschrijver123, 164, 166, 171, 310, 311, 312, 566, 568, 590, 603, 604, 627, 632 Rogge, Elisabeth M. (1858-1945), journaliste, redactrice 197, 247 Roggeveen, Leonard (1898-1959), schrijver 387 Roland Holst, A. (Jany) (1888-1976), dichter 258, 359, 381, 462, 473, 483, 494, 511, 616, 620, 625, 633 Roland Holst, Rik (1868-1938), beeldend kunstenaar 165, 208, 222, 296, 376, 378, 384, 385, 501, 585 Roland Holst-de Meester, Annie 593 Roland Holst-van der Schalk, Henriette (18691952), dichteres 168, 208, 218, 219, 227, 228, 258, 259, 344, 384, 456, 461, 501, 511, 516, 585, 617, 625, 628 Roldanus jr., W.J.A., toneelrecensent, vertaler 80 Romains, Jules (1885-1972), schrijver 368, 369, 372, 614
Romein-Verschoor, Annie (1895-1978), historica, schrijfster 356, 357, 359, 364, 375, 377, 381, 464, 465, 473, 481, 486, 603, 613, 630 Romijn, Jaap (1912-1987), schrijver, uitgever 475 Roskam, B. 617 Ross, Leo (1934), schrijver 609 Rossi, Sebastiano, schrijver 607 Rössing, J.H. (1847-1918), criticus 80, 197, 205, 206, 214, 559, 566, 585, 586 Rostand, Edmond (1868-1918), schrijver 40, 41 Roth, Joseph (1894-1939), schrijver Royaards, Ben (1904-1966), regisseur 622 Royaards, Jules (1935), acteur 603 Royaards, Willem (1867-1929), acteur, toneelleider 9, 110, 111, 112, 114, 115, 116, 117, 118, 119, 120, 121, 123, 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 133, 134, 135, 136, 137, 138, 139, 144, 145, 147, 148, 149, 150, 151, 152, 155, 156, 157, 158, 159, 160, 164, 165, 166, 167, 168, 171, 172, 175, 177, 179, 181, 182, 185, 186, 187, 190, 193, 195, 197, 198, 199, 201, 203, 205, 206, 207, 208, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 220, 221, 222, 223, 224, 225, 229, 230, 231, 232, 233, 234, 235, 236, 237, 238, 239, 240, 242, 244, 245, 248, 254, 259, 260, 261, 262, 263, 265, 266, 267, 268, 269, 270, 271, 272, 275, 276, 277, 279, 287, 288, 289, 290, 294, 295, 296, 297, 298, 299, 300, 301, 302, 303, 304, 306, 307, 308, 309, 314, 320, 322, 328, 337, 340, 341, 350, 351, 361, 370, 376, 385, 386, 387, 412, 413, 448, 449, 454, 455, 456, 457, 458, 459, 467, 469, 477, 578, 482, 508, 514, 517, 566, 567, 568, 569, 570, 571, 572, 573, 574, 576, 577, 578, 579, 580, 583, 584, 585, 587, 588, 589, 590, 591, 592, 596, 597, 598, 599, 602, 603, 604, 605, 622, 628, 629, 631, 632 Royaards-Sandberg, Jacqueline (Lien) (1876-1976), actrice 115, 119, 123, 124, 131, 134, 137, 138, 144, 149, 150, 151, 152, 155, 156, 157, 164, 165, 166, 168, 175, 181, 185, 187, 188, 195, 197, 216, 221, 235, 238, 242, 245, 246, 248, 260, 261, 262, 268, 290, 295, 296, 297, 298, 299, 340, 454, 493, 568, 673, 574, 576, 577, 581, 582, 583, 588, 590, 591, 592, 596, 597, 598, 602, 602, 604 Rübesame, Hans 575 Rueter, W.C.G. (George) (1875-1966), kunstschilder, graficus 474, 632 Rueter, J.G. (Gerarda) (1904-1993), beeldhouwster 475, 479
657
Ruijs de Beerenbrouck, Charles (1873-1936), premier 310 Rutten, Felix (1882-1971), schrijver 216, 605 Ruyven, Roeland van, publicist 599 Saalborn, Arnold (1888-?), schrijver, docent, journalist 216, 585 Saalborn, Louis (1891-1957), acteur, regisseur, kunstschilder, musicus 235, 308, 309, 486, 590 Sabbe, Maurits (1873-1938), schrijver 35, 94 Sablairolles, Anna (1861-1945), actrice 573 Sablonière, M. de (ps. van M.C. Bicker CaartenStigter) (1905-1979), schrijfster 547, 638, 639 Sacchini, Antonio (1730-1786), componist 563 Salomons, Annie (schreef ook onder ps. Ada Gerlo) (1885-1980), schrijfster 86, 196, 197, 255, 258, 301, 311, 354, 376, 460, 481, 501, 507, 561, 591, 604, 612, 633 Salomonson, Herman (schreef ook onder ps. Melis Stoke) (1892-1942), journalist, schrijver 247, 593 Salten, Felix (1869-1945), schrijver 310 Sandberg, L.H.J. 591, 592 Sandeau, Jules (1811-1883), schrijver 147, 172, 198 Sandek, R., Duits criticus 575 Sardou, Victorien (1831-1908), schrijver 40, 304 Sartre, J.P. (1905-1980), schrijver, filosoof 425, 464 Savornin Lohman, Anna de (1868-1930), schrijfster 77, 78, 87, 552, 558, 559 Schaik, Bernard van 478 Schaik-Willing, Jeanne van (1895-1984), schrijfster, toneelcritica 336, 376, 378, 446, 465, 469, 478, 489, 504, 505, 508, 511, 513, 615, 627, 637, 638, 639 Schaly, E. 603 Scharten, Carel (1878-1950), dichter, criticus, romanschrijver 202, 314, 326, 327, 331, 332, 339, 384, 398, 438, 548, 601, 602, 606, 607, 609, 610, 616, 617, 618, 623, 624, 625, 629, 630, 631 Scharten-Antink, Margot (1869-1957), schrijfster 174, 284, 314, 326, 332, 353, 438, 580, 600, 601, 602, 606, 607, 609, 621, 623, 624, 625, 626, 629, 630, 631 Scheepstra, H. (1859-1913), onderwijzer, schrijver 553 Schendel, Arthur van (1874-1946), schrijver 105, 391, 423, 471, 511, 565, 625 Schepens, J. 628
658
Personenregister
Schevichaven, Jakob van (1866-1935), schrijver 557, 595 Schierbeek, Bert (1918-1996), schrijver 639 Schiller, Friedrich von (1759-1805), schrijver 108, 224 Schilp, C.A. (1892-1990), toneeldeskundige 307, 505, 514, 596, 605, 637, 638, 639 Schilperoort, Gijs 571 Schimmel, H.J. (1823-1906), toneel-, roman- en poëzieschrijver 459 Schmidt, Annie M.G. (1911-1995), schrijfster 57, 58, 486, 516, 554, 629 Schmitz, T. 551, 552, 602 Schmitz, Marie, zie Verhoeven-Schmitz, Marie 339, 407, 408, 411, 412, 484, 506, 508, 514, 639 Schnitzler, Arthur (1862-1931), schrijver 253, 254, 255, 256, 314, 366, 570, 594, 595, 604, 614 Scholte, Henrik (1903-1988), schrijver, criticus 277, 303, 336, 337, 405, 443, 599, 604, 614 Scholte, J.H. (1874-1959), germanist 595, 619 Schölvinck, Herman Joseph (1904-1986), politicus 458, 469, 496, 497, 498, 500, 508, 577, 636, 637, 638 Schönherr, Karl (1867-1943), schrijver 586, 588 Schoor, J. van 594 Schot, Aleida (1900-1969), Nederlands slaviste, vertaalster 636 Schouten, W. (1919-1997), publicist 635 Schrijver, G. (1876-1927), journalist, schrijver 581 Schröder, J.C., zie Barbarossa 224, 584 Schröders, Con (1921), dichter, schrijver 406, 620 Schuil, J.B. (1875-1960), schrijver, criticus 456, 551, 628 Schumann, Eva (1889-1973), vertaalster 173 Schuschnigg, K. von (1897-1977), Oostenrijks staatsman 615 Schuylenburg, Mien (ps. van Helen Desmond), zie Desmond, Helen 119, 131, 151, 568 Scott, Walter (1771-1832), schrijver 28 Scova Righini, A.A. 627 Seger, Agatha (ps. van A. Hagtingius-Seger) (19021993), schrijfster 637 Seggelen, J. van 622, 623 Seggelen-Kappelle, T. van Serge, zie Jeanne-Rose, S. 453, 470, 479, 488, 489, 500, 510, 513, 516, 631, 634, 639, 640 Seyffardt, Hendrik Alexander (1872-1943), militair 417, 621
Seyss-Inquart, Arthur (1892-1946), politicus 432, 615, 620 Shakespeare, William (1564-1616), schrijver 108, 109, 149, 216, 224, 225, 260, 274, 303, 397, 398, 587, 592, 640 Shaw, (George) Bernard (1856-1950), toneelschrijver, criticus 113, 137, 213, 253, 303, 617 Sigmond, C. 546 Sigogne, Émile, dichter 31, 32 Simons, Leo (1862-1932), uitgever, schrijver (onder de naam Albert de Vries) 107, 125, 126, 167, 197, 566, 570, 573, 602, 633 Simons-Mees, Josine Adriana (1863-1948), toneelschrijfster 125, 480, 570, 573, 602, 633 Slagter, J. (1887-1958), publicist 548, 634, 637 Slauerhoff, J.J. (1898-1936), schrijver 391, 459, 629 Sleebe, V. 546, 550, 606 Slotemaker de Bruine, J.R. (1869-1941), politicus, theoloog 374 Slothouwer, D.F. (1884-1946), architect 288 Sluiter, Willy (1873-1949), beeldend kunstenaar 202 Sluyters, Jan (1881-1957), beeldend kunstenaar 62, 555 Smeding, Alie (van Wijhe-) (1890-1938), schrijfster 284, 601 Smedley, Constance (1876-1941), schrijfster 561 Smissaert, Henri (1866-1934?) 197 Smit Kleine, F. (1845-1931), schrijver 559, 605 Smits, Kathryn (1935), wetenschapper 563, 565, 578 Snouck Hurgronje, Nel (1875-1959), directrice openbare leeszaal Dordrecht 613 Sölner, Jan 66, 556 Son, Cas van (1867-1943), journalist 407, 551 Sonneveld, Wim (1917-1974), cabaretier 423, 486, 494, 635 Sophie (Chotek) (1868-1914), hertogin 189 Sophocles (496-406 v.Chr.), schrijver 181, 252, 260 Sorma, Agnes (1862-1927), actrice 141 Sötemann, A.L. (Guus) (1920-2002), neerlandicus 512, 635, 639 Spaak sr., Paul (1871-1936), advocaat, historicus, schrijver 160 Speenhoff, J.H. (ps. van J.H. de Jager) (1869-1945), musicus, tekenaar 76, 167, 202, 213, 263, 558, 586, 597
Spring, Howard (1889-1965), schrijver 446 Stanislavski, Konstantin (1863-1938), acteur, regisseur, toneeltheoreticus 248, 303, 593 Staring, A.C.W. (1767-1840), dichter 319, 608 Steen, Peter van (ps. van Peter Mourits) (19041972), schrijver 392, 617, 618 Steenbergen, Paul (1907-1989), acteur, regisseur 405, 493 Steenhoff-Smulders, Albertine (1871-1933), schrijfster 571 Steiger, E., Duits criticus 575 Stein, Charlotte von (1742-1827), hofdame 236, 240, 241, 242, 243, 244, 245, 246, 294, 298, 351, 455, 475, 592, 628 Stein, Josias von (1735-1793), opperstalmeester 241 Steketee, Joh. 56 Stellwagen, A.W. (1844-1918), neerlandicus 138, 574 Stendhal (ps. van Marie-Henri Beyle) (1783-1842), schrijver 44, 414 Sterman, L. 625 Sterneberg, F. (1901-1987), acteur, leraar, publicist 624, 639 Sterringa, Wiske, actrice 555 Stoke, Melis (ps. van Herman Salomonson), zie Salomonson, Herman 247, 310, 593 Stokvis, P. 550 Stokvis, Simon B., toneeldeskundige 138, 569, 574, 577, 586 Stols, A.A.M. (1900-1973), uitgever, drukker 415, 449 Storm, Paul (1900-2000), acteur 384 Strauss jr., Johann (1825-1899), musicus 49 Strauss, Richard (1864-1949), componist, dirigent 168 Streuvels, Stijn (ps. van Frank Lateur) (1871-1969), schrijver 94, 95, 102, 104, 149, 160, 177, 264, 373, 377, 402, 452, 563, 565, 578, 613, 615 Strindberg, August (1849-1912), schrijver 167, 213, 214, 228, 236, 253, 260, 266, 303, 372, 474, 484, 493, 604, 632 Strnad, Oskar (1879-1935), architect, vormgever, decorontwerper 259, 260, 288, 296, 303, 596 Stroman, Ben (1902-1985), criticus, journalist, schrijver 506, 557, 604, 605, 632, 638 Struyker Boudier, H. 632 Stuck, Franz von (1863-1928), beeldend kunstenaar 578
659
Stuiveling, G. (1907-1985), neerlandicus 63, 418, 454, 461, 484, 490, 491, 495, 496, 500, 514, 550, 555, 628, 633, 634, 636, 639 Stuiveling-van Vierssen Trip, M. (1907) 564, 568, 577, 580, 581 Stumpff jr., Willem, toneeldirecteur 134, 576 Suchtelen, Nico van (1878-1949), schrijver 99, 308, 383, 389, 601, 606, 608, 616 Sudermann, Hermann (1857-1928), schrijver 80 Suèr, H., publicist 578 Swart, Sara de (1861-1951), beeldhouwster 571, 573 Swarth, Hélène (1859-1941), dichteres 81, 406, 553, 620 Székely, László (1892-1945), schrijver, planter 319, 383, 607 Székely-Lulofs, Madelon (1899-1958), schrijfster 319, 334, 383, 473, 486, 607, 638 Tartaud, Frits (1857-1946), acteur 69, 551 Tartaud-Klein, Alida (1873-1938), actrice 45, 63,69, 149, 159, 229, 557, 605 Taselaar, Helen, meisjesboekenschrijfster 555 Tegelberg, Catharina Helena Roelanda 581 Teipe, M.B. (Max) (1899-1969), letterkundige 456, 628 Teirlinck, Herman (1879-1967), schrijver 86, 94, 162, 250, 251, 372, 462, 496, 503, 506, 561, 594, 638, 639 Tellegen, J.W.C. (1859-1921), burgemeester 230, 232, 590 Ternooy Apèl, M.J. (1867-1912), acteur, regisseur, journalist, schrijver 204 Tersteeg, Gijsbert (1905-1985), acteur 616 Thienen, F.W.S. van, toneeldeskundige 606 Thiery, Herman, zie Daisne, Johan Thijsse, Jac. P. (1865-1945), bioloog, leraar, schrijver 197 Thijssen, Theo (1879-1943), schrijver 599 Thimig, Helene (1889-1974), actrice, regisseuse, theaterdirectrice 337, 610 Thorbecke, J.R. (1798-1872), staatsman 19 Tielrooy, J.B. (1886-1953), hoogleraar Franse taalen letterkunde 392, 393, 400, 461, 582, 616, 617, 618 Tielrooy-de Gruyter, J. 606 Tienhoven, A.B. van (1888-1931), schrijver 599 Tim jr., J. 567 Timmermans, Felix (1886-1947), schrijver 438, 601
660
Personenregister
Tjeenk Willink, J.C. (1876-1964), uitgever 616 Toller, Ernst (1893-1939), toneelschrijver, essayist, dichter 318, 319, 607 Tolstoj, Leo (1828-1910), schrijver 44, 259 Toorop, Jan (1858-1928), beeldend kunstenaar 97, 107, 133, 563, 573 Toos, naaister 188 Toussaint van Boelaere, Fernand V. (1875-1947), schrijver 102, 104, 344, 358, 368, 372, 376, 382, 383, 389, 402, 427, 446, 448, 451, 452, , 589, 594, 607, 611, 613, 614, 615, 616, 617, 619, 621, 622, 623, 624, 626, 627 Treub, H. (1856-1920), hoogleraar verloskunde en gynaecologie 189, 582 Treub, M.W.F. (1858-1931), politicus, econoom 227, 582, 589 Tsjaikovski, P.I. (1840-1893), componist 447 Tsjechov, A. 248 Tydeman van Oudewaard-Deking Dura, mevr. 613 Uildriks, F.J. van (1854-1919), journaliste 61, 553 Ulsen, Henk van (1927-2009), acteur 474 Uri, S.P. (1903-1964), schrijver 564 Uyldert, Maurits (1881-1966), schrijver 273, 598, 603 Vaartjes, G. (1954) 552, 554, 556, 561, 580, 581, 583, 584, 587, 600, 603, 604, 606, 607, 609, 612, 614, 615, 619, 620, 621, 622, 623, 626, 631, 635, 637, 638, 640 Valeton, M. 605 Vanderheyden, Jan (1890-1961), cineast 630 Varangot, V. (1912-1992), letterkundige 374, 615 Vasalis, M. (ps. van M. Droogleever Fortuyn-Leenmans) (1909-1998), dichteres, psychiater 405, 406 Veen, L.J. (1863-1919), uitgever 71, 74, 79, 201, 557, 558, 559, 584 Veen, Adriaan van der (1916-2003), schrijver, journalist 473, 474, 481, 508, 632 Vegt, Jan van der (1935), letterkundige, biograaf 619, 620, 625 Veldhorst, N. 550 Veldkamp, K., docent 420 Veltkamp, A., toneeldeskundige 620 Veltman, T.J., majoor 189, 290 Velzen, F.B. van, schrijver 547 Verbeek, Dirk (1883-1954), acteur, toneelleider 267, 268, 272, 274, 308
Verbeek-van de Weg, H. 616 Verbraeck, Lex, redacteur De Litteraire Gids 613 Verhaeren, Emile (1855-1916), dichter 115, 160, 568 Verhagen, Balthazar (1881-1950), schrijver, toneelschooldirecteur 199, 469, 584, 596, 605, 631 Verheijen, Anton (1873-1960), acteur 568 Verhoeven, Leen (1883-1932), kunstschilder 610 Verhoeven-Schmitz, Marie (1883-1972), schrijfster 376, 408, 599, 610, 620, 621, 624, 629, 632, 633, 634 Verkade, Eduard (1878-1961), acteur, toneelleider 112, 113, 114, 115, 116, 117, 119, 120, 121, 122, 123, 124, 127, 128, 129, 130, 131, 134, 135, 136, 144, 145, 147, 148, 149, 150, 151, 159, 166, 167, 193, 197, 198, 205, 221, 224, 225, 230, 231, 232, 233, 248, 249, 253, 261, 267, 268, 272, 273, 274, 298, 298, 299, 306, 308, 384, 454, 492, 567, 568, 569, 570, 571, 572, 573, 574, 579, 583, 584, 587, 588, 589, 590, 591, 598, 604, 628, 635 Verkade, Jan (Dom Willibrord) (1863-1946), priester 117 Verkade-Cartier van Dissel, E.F. (1906-1990), toneelschrijfster, dramaturge 122, 567, 568, 569, 570, 571, 572, 579, 583, 588, 589, 590, 598, 604 Verkade-van Wulfften Palthe, Johanna 159, 567, 568 Verlaine, Paul (1844-1896), dichter 75 Vermeylen, August (1872-1945), schrijver, kunsthistoricus, politicus 393, 639 Verriest, Hugo (1840-1922), schrijver 95 Vervoort, A. 609 Verwey, Albert (1865-1937), schrijver 81, 559 Vestdijk, Simon (1898-1971), schrijver 352, 391, 394, 412, 415, 418, 446, 463, 467, 475, 480, 626, 631, 634, 635 Veterman, Eduard (1901-1946), toneelschrijver, regisseur 593, 606 Veth, C. (1880-1962), illustrator, schrijver, criticus 307, 376, 388, 397, 406, 492, 605, 607, 612, 617, 620 Veth, Jan (1864-1925), kunstschilder, dichter, kunsthistoricus 265, 287, 600 Veurman, B.W.E., neerlandicus 600 Victoria (van Hannover) (1819-1901), Engels koningin 41 Vies, H.G. van der, toneeldeskundige 273, 287, 388, 492, 512, 597, 617
Vinkesteijn, medeoprichter De Tooneelvereeniging 566 Viola, Maria (de Klerk-) (1871-1951), schrijfster, journaliste 127, 569, 571, 573 Viruly, Adriaan (1905-1986), schrijver, vliegenier 489 Visser, Ab (1913-1982), schrijver 554 Visser, E., toneeldesksundige 597 Vlaanderen, P.C. (1863-1934), arts 295 Vleesenbeek, Matthys (1903-1985), stukadoor 453, 488, 500, 627 Vleesenbeek-Jeanne-Rose, Gilberte (1918) 453, 458, 488, 500, 513, 564, 577, 609, 631, 634, 639 Vlielander Hein, F. 224, 588 Vlugt, W. de (1872-1945), burgemeester 288 Voeten, Bert (1918-1992), dichter, vertaler 473 Voeten, Jessica (1956), schrijfster 635 Vogel, Albert (1874-1933), voordrachtskunstenaar 186, 187, 473, 582 Vogel jr., Albert (1924-1982), voordrachtskunstenaar, schrijver 512, 639 Vogelsang, W. (1875-1954), kunsthistoricus 223, 296, 508, 573 Voltaire (1694-1778), schrijver, filosoof 481 Vondel, Joost van den (1587-1679), schrijver 109, 110, 111, 112, 137, 138, 165, 213, 216, 222, 234, 235, 272, 288, 299, 478, 566, 567, 573, 574, 579, 596 Voogd, G.J. de, toneeldeskundige 624 Voorbergh, Cruys (1898-1963), acteur 486 Vos, A.T. 307, 605 Vos, Jan C. de (1855-1931), acteur, toneelleider, schrijver, journalist 28, 43, 44, 45, 46, 78, 108, 109, 110, 111, 112, 185, 215, 550, 551, 559, 566, 571, 586 Vos, Marjoleine de (1957), publiciste 59, 554 Voûte, E.J. (1887-1950), burgemeester 441 Vrede, Enny (Maria Magdalene Müller) (1883-1919), actrice 159, 193, 224, 578, 588 Vrede, N.T.M. de, toneeldocent 576 Vree, F. van, hoogleraar 609 Vreede, Mischa de (1936), schrijfster 552 Vries, Albert de, zie Simons, Leo 107, 125, 126, 570 Vries, Anne de (1904-1964), schrijver 601 Vries, Anne de (1944), jeugdboekendeskundige 553 Vries, G. de 553 Vries, Hendrik de (1896-1989), dichter, kunstschilder 618
661
Vries, Jan de (1890-1964), germanist, volkskundige 416 Vries, Louis de (1871-1940), acteur 589 Vries (-de Boer), Sophie de (1882-1944), actrice 592 Vries, Theun de (1907-2005), schrijver 446, 465, 467, 473, 625, 630 Vriesendorp, Anna Cornelia, zie Naeff-Vriesendorp, Anna Cornelia 11, 12, 13, 38 Vriesendorp, Anthonetta (1880-?) 31 Vriesendorp, Corneille (1825-1898) 19, 21, 26, 34, 38, 42, 60, 184, 216, 232, 428, 547 Vriesendorp, Cornelia Agatha, zie Gijn-Vriesendorp, Cornelia Agatha van 547 Vriesendorp, G. 549 Vriesendorp, Hendrik (ca. 1667-1728) 11, 12 Vriesendorp, Henri 550 Vriesendorp-de Reus, Anthonetta (1825-1894) 20, 216 Vriesland, Victor E. van (1892-1974), dichter, criticus 316, 323, 348, 370, 372, 375, 388, 402, 417, 451, 461, 466, 473, 486, 495, 512, 513, 516, 608, 615, 616, 625, 627, 639 Vrins-van Wijk, E.A. 547, 551, 614, 615, 629 Vugs, R. (1963), schrijver 624, 636, 637 Vulpius, Christiane (1765-1816), echtgenote van Goethe 242 Vuyk, Beb (1905-1991), schrijfster 451, 627 Waasdijk, Albert van (1879-1943), schrijver, criticus 263, 597 Wage, H.A. (1911-1997), wetenschapper 574 Wagener, W.A. (1901-1968), journalist 460, 569, 571, 572, 629 Wagenvoorde, Hanno van (1915-?), dichter 486 Wagenvoort, Maurits (1859-1944), journalist, schrijver (onder ps. Vosmeer de Spie) 587, 602 Wagner, Richard (1813-1883), componist 211 Wal, H. van der 585 Walch, Jan L. (1879-1946), schrijver, journalist 119, 307, 402, 469, 566, 567, 569, 581, 605, 631 Walraven, W. (1887-1943), journalist, literator 612 Walschap, Gerard (1898-1989), schrijver 358, 370, 372, 392, 394, 463, 617, 618, 639 Waltman, grafoloog Wang, Cilly (1909-2005), danseres, pantomimespeelster 452, 627 Wannyn, H. 557
662
Personenregister
Wapenaar, A. (1883-1967), dichter 608 Warendorf, Simon (1861-1918), uitgever 196, 557 Wasch, Karel (1886-1967), schrijver 306, 605 Wassen, F.J.M., priester 57, 553 Wassermann, Jakob (1873-1934), schrijver, essayist 347, 611 Weber, E.P. 599 Weiss, E., Duits schrijver 602 Weijermars, Janneke, publiciste 634 Welie, Antoon van (1866-1956), beeldend kunstenaar 264 Wells, H. G. (1866-1946), schrijver 343, 611 Welsink, Dick (1953), publicist 637 Wensma-Klaasen, Anna (1881-1944), actrice, voordrachtskunstenares 584 Werfel, Franz (1890-1945), schrijver 604 Werfhorst, Aar van de (1907-1994), schrijver 448, 503, 612, 615, 626, 628, 631, 632 Wermeskerken-Junius, S.M.C. van, zie Woude, Johanna van 64, 74, 558, 559 Werumeus Buning, J.W.F. (1891-1958), schrijver 265, 273, 304, 307, 351, 443, 569, 594, 597, 605, 625 Werumeus Buning-Ensink, G.J. 625 Wessem, Constant van (1891-1954), schrijver 369, 461, 481 Westenberg, Eva, actrice 110 Westenholz, Caroline de (1954), publiciste, conservator Couperusmuseum 582 Westerman, E. 566, 610 Westerman, W.M. (1892-1950), bankier, redacteur Haagsch Maandblad, politicus 317, 318, 334, 335 Wibaut, F.M. (1859-1936), politicus 255, 265, 267, 273, 288, 296, 573, 587 Wibaut-Berdenis van Berlekom, M. (1862-1952), politica, publiciste, feministe 58, 554 Wiersma-Boomstra, L.E.O. 638 Wiessing, H.P.L. (1878-1961), hoofdredacteur 196, 197, 359, 583 Wijdeveld, H.Th. (1885-1987), architect 213, 248, 265, 586 Wijk-Naeff, Gerardina (Zus) van (1889-1950) 461 Wijma, Tatia (1911-?), actrice 616 Wijngaarden, P.J. van (1864-1933), notaris 134, 172, 573, 590 Wilde, Ida de, schrijfster 563
Wilhelmina (van Oranje Nassau) (1880-1962), koningin der Nederlanden 34, 220, 262, 264, 297, 386, 389, 439, 445, 459, 581, 582, 629 Willem ii (van Oranje Nassau) (1792-1849), koning der Nederlanden 581 Willem iii (van Oranje Nassau) (1817-1890), koning der Nederlanden 581 Willenburg, H. 567 Williams, Tennessee (1911-1983), schrijver 474 Willy (ps. van Henry Gauthier-Villars) (1859-1931), schrijver 40, 550 Winkler, Johan (1898-1986), schrijver, journalist 591 Winner, Lily, journaliste 274 Wit, Augusta de (1864-1939), schrijfster 78, 79, 208, 340, 357, 365, 401, 585, 594, 615 Wit, Jo de (1894-1973), schrijfster 375, 380 Witsen, Willem (1860-1923), beeldend kunstenaar 265, 341, 573 Witsen-Schorr, A.M. (1875-1943) 341 Woestijne, Karel van de (1878-1929), schrijver 73, 94, 95, 102, 285, 302, 557, 562, 563, 564, 604 Wolff-Bekker, Betje (1738-1804), schrijfster 283 Woltz, Anna (1981), schrijfster 59, 554 Woude, Johan van der (1906-1979), schrijver 506, 567, 568, 584, 590, 598 Woude, Johanna van (ps. van S.M.C. van Wermeskerken-Junius) (1853-1904), schrijfster 64, 74, 556, 558 Wulfften Palthe, Johanna van, zie Verkade-van Wulfften Palthe, Johanna Zaaijer, J., hoofdredacteur NRC 563 Zaleski, August (1883-1972), politicus, diplomaat 309 Zalm, R. van der (1959), universitair docent 566 Zeggelen, Marie van (1870-1957), schrijfster 599 Zehnpfenning, A.J.J. 620, 622 Zeldenthuis, Jan (1894-?), schrijver 571 Zernike, Elisabeth (1891-1982), schrijfster 599 Zielens, Lode (1901-1944), schrijver 370, 437, 624 Zola, Émile (1840-1902), schrijver 76, 90, 564, 566 Zoomers-Vermeer, J.P. (1880-1968), schrijfster Zwartendijk, Jo (1889-1938), critica, schrijfster 171, 290, 369, 380, 580, 616 Zweig, Stefan (1881-1942), schrijver 292, 355
663
Zusammenfassung
Gé Vaartjes, Rebellin und Dame. Biographie über Top Naeff Top Naeff (1878-1953) war in ihrer Zeit eine bekannte und geschätzte Prosaschriftstellerin und Theaterkritikerin. Gut ein halbes Jahrhundert nach ihrem Tod muss sie eine fast vergessene Autorin genannt werden. Sofern ihr Name noch bekannt ist, wird dieser für gewöhnlich mit ihrem Mädchenbuch School-Idyllen (1900) verbunden, das ihr besonders bei Mädchen, eine große Beliebtheit verschaffte. Auf literaturgeschichtlicher Ebene verbindet man Naeff meistens mit ‘Damenromanen’, einem Erbe aus den dreißiger Jahren, als die damaligen jungen Kritiker – und namentlich die Forum-Gruppe – herablassend über den größten Teil der niederländischen Schriftstellerinnen schrieben. Rebel en dame versucht sich aller im Laufe der Zeit gewachsenen (Vor)Urteile zu entledigen und gibt nicht nur einen Eindruck von Top Naeff als Autorin von Mädchenbüchern, sondern auch als Autorin von Prosa für Erwachsene und als Bühnenautorin und, besonders, Theaterkritikerin. Daneben wird Top Naeffs persönlichem Leben, dessen wesentliche Ereignisse in ihrem literarischen Werk in fiktionalisierter Form verarbeitet sind, Raum gegeben. Top Naeff wurde am 24. März 1878 in Dordrecht geboren, wo das aristokratische Milieu, aus dem ihre Mutter, Anna Naeff-Vriesendorp stammte, stark auf sie einwirkte. Top blieb Einzelkind und dies führte dazu, dass ihre Eltern sie, aus Angst sie zu verwöhnen, sehr streng erzogen. Die gesellschaftliche Stellung ihres Vaters, eines Mannes von hohem militärischem Rang, verstärkte diese Erziehung, die laut Naeffs eigener Aussage, ausgesprochen militärische Züge aufwies. Die Folge war, dass Top Naeff, ein rebellisches Kind, das dumme Streiche machte, in einen Teufelskreis geriet: weil sie sich in den Augen der Eltern schlecht benahm, wurde sie häufig und
665
unangemessen hart bestraft – die Strafen riefen neues ‘schlechtes Benehmen’ hervor,
Nach School-Idyllen folgten noch drei andere Mädchenbücher, die dem ersten
woraufhin wieder neue Strafen folgten. Ihr Großvater Vriesendorp, der sie verwöhn-
Buch an Popularität nicht gleichgekommen sind. Top Naeff betrachtete diese Gat-
te und sich zusammen mit ihr gegen die Erwachsenen verbündete, war für sie eine
tung schon bald als eine abgeschlossene Ära und hielt School-Idyllen bestimmt nicht
große Stütze. Das Ansehen, das er in Dordrecht genoss, strahlte auch auf sie aus; Top
für ein Meisterwerk. Obwohl ihr Werk manchmal Ärger erregte, genoss sie die Tat-
Naeff sollte immer einen gewissen Hang zur Vornehmheit und zum Dekorum,
sache, dass dieses Buch ihr lebenslang große Bekanntheit und Anerkennung
ebenso wie eine Abneigung gegen die politische Linke behalten.
beschert hatte. In der Periode, in der sie ihre Mädchenbücher schrieb, erschienen
Später sollte Top Naeff mit einer Mischung aus Ärger und Ironie behaupten,
auch ihre ersten Novellen: In mineur (1902). Es waren nicht sehr auffällige Geschich-
dass ihre ‘für gewöhnlich annehmbaren Eltern’, ihr nicht mehr als aufrecht gehen
ten in der Tradition der naturalistisch-realistischen Schule und sie handelten von
und gute Tisch- und andere Manieren beigebracht hätten. Diese ‘gute’ Erziehung
Menschen mit einem traurigen Lebensschicksal.
wurde 1895-1896 mit einem Jahr in einem Brüsseler Pensionat abgeschlossen. Die aufsässige Top Naeff leistete wenig in der Schule. Der langweilige Unterrichtsstoff
1904 heiratete Top Naeff nach einer langen Verlobungszeit den Hausarzt Willem
fesselte sie nicht; lieber las sie während des Unterrichts heimlich Bücher. Schon ganz
(Wim) van Rijn. Sie hatte sich sehr schnell mit ihm verlobt, aus Angst, dass vielleicht
jung hat sie herzlich gern gelesen und in ihrer Einsamkeit als Einzelkind erfand sie
kein anderer Verehrer sich melden würde. Sie waren zwei ganz unterschiedliche
Geschichten.
Persönlichkeiten, die keinerlei Interesse für die Tätigkeiten des anderen aufbringen
Schon im jugendlichen Alter packte sie auch das Theater. Zwanzigjährig schrieb
konnten. Es kam noch hinzu, dass Top Naeff geistig die stärkere war. Dass das Ehe-
sie selbst ein Stück, De genadeslag, das 1899 uraufgeführt wurde und im Allgemeinen
paar keine Kinder bekam, hat wahrscheinlich beiden großen Kummer bereitet.
ziemlich viel Anklang fand. Es wurde ebenfalls mit viel Erfolg in belgischen Thea-
Naeffs Roman De stille getuige erschien 1906 und darin geht es um eine junge Frau,
tern aufgeführt. Ihr Theaterstück ist in der Tradition der Stücke über Ehekonflikte,
die ein totes Kind gebärt und danach geistig verkümmert. Es hat den Anschein, dass
die damals aktuell waren, geschrieben und zeigt eine junge Frau, die von ihren
Top Naeff in diesem Buch ihren Kummer um eine Fehlgeburt und das Bewusstsein,
Erziehern dumm gehalten, blind eine Ehe mit einem Mann, den sie eigentlich nicht
dass sie nie mehr Kinder bekommen wird, verarbeitet hat.
kannte, eingeht.
Seit dem Jahr 1903 war Naeff Theaterkritikerin bei der Zeitung Dordrechtse Cou-
Inzwischen war Top Naeffs Vater nach einem verhängnisvollen Sturz vom Pferd
rant, wo sie sich in kurzer Zeit zu einer Kritikerin mit präzisen Urteilen und einer
gestorben und seine Witwe war völlig auf ihre einzige Tochter angewiesen. Die
geschliffenen Feder entwickelt hat. Das Theater war ihre große Leidenschaft; in
Trauer um den Vater, verstärkt durch mehrere Todesfälle in der Verwandtschaft, hat
jenen Jahren war sie mehrere Male eine Periode in Berlin, wo sie ein Praktikum bei
Top Naeff tief beeindruckt. Die vorherrschende Etikette verdarb ihr die Möglich-
Max Reinhardt machte. Regelmäßig hat sie sich in ihren Besprechungen kritisch
keit, auszugehen. Später hat sie behauptet, dass sich ihr Hang zur Melancholie in
über den Stand des Theaters in den Niederlanden geäußert. Sie war nicht die Einzi-
dieser Zeit verstärkt hat. Ein Stück wie De genadeslag ist deutlich ein Produkt dieser
ge; auch andere Kritiker und Sachverständige beklagten sich über das Niveau. Für
Erfahrungen. Andererseits kompensierte sie ihren Kummer und ihre trüben Gedan-
Naeff gab es drei Ursachen: einen Mangel an einer fundierten Regie, eine zu große
ken mit einem Zug, den sie auch in sich hatte: ihren Sinn für Humor und ihren Hang
Verteilung der Schauspieler auf verschiedene Ensembles und ein Theaterpublikum,
zum Spott. Dieser kam zum Ausdruck in ihrem Mädchenbuch School-Idyllen, das sie
das einfache Possen Stücken mit echtem Inhalt vorzog. Top Naeff hoffte auf einen
1900 veröffentlichte und wozu die jungverstorbene Schriftstellerin Tine van Berken
Wandel, auf ein Ensemble unter der Leitung eines kräftigen und literaturwissen-
(1870-1899) sie inspiriert hatte. School-Idyllen wurde als ein neuer Typ von Mädchen-
schaftlich entwickelten Regisseurs. Diesen fand sie in Willem Royaards, dessen
buch aufgenommen: es wurden lebensechte Mädchen dargestellt, die Tendenz war
Regie sie kennen lernte als sie eine Rolle in Elckerlyc spielte. Elckerlyc wurde im Rah-
nicht moralisierend, wie es in den meisten Jugendbüchern der Fall war, und der Stil
men der sogenannten Zomerspelen 1907 vorgestellt, mit denen Willem Royaards und
war frisch und humorvoll. Das Buch erfreute sich bald einer großen Beliebtheit, aber
Eduard Verkade eine Erneuerung des Theaters in den Niederlanden einläuteten.
vor allem in sozialistischen Kreisen hegte man Bedenken gegen die verwöhnten Pro-
Wegen der persönlichen Regie, die von einer klaren Auffassung zeugte, des stilisier-
tagonistinnen im Buch, die ein inhaltsarmes Leben führten.
ten Bühnebildes und der stilvollen Kostüme betrachten Kenner die Aufführungen von Royaards und Verkade als revolutionär.
666
Zusammenfassung
667
Für Top Naeff bedeuteten die Zomerspelen einen Umbruch in ihrem Leben: sie
dürre Pflicht oder als bizarre Komödie. Nie finden ihre Figuren Erfüllung ihrer
verliebte sich leidenschaftlich in den gleichfalls verheirateten Royaards und von da
Wünsche. Sie führen eine Existenz, in der sie über das Wesentliche ihres Lebens hin-
an sollten ihre literarischen Werke die Spuren ihrer Gefühle deutlich zeigen. Es
weggehen und sind grundsätzlich einsam. In ihrem späteren Werk betrachtet Top
blieb jedoch eine beherrschte Liebe: Zwar war die Ehe von Top Naeff leer und längst
Naeff ihre Roman- und Geschichtsgestalten mit ihrer erworbenen Erkenntnis, dass
zum Trott geworden, sie wollte aber ihrem Jawort die Treue halten. Außerdem
alles im Leben relativ ist und ihre Haltung wird ironisch, manchmal bissig, spot-
waren die Gefühle von Royaards, der im Ruf eines Schürzenjägers stand, wahr-
tend. Das war auch schon der Fall in Letje (1926), in dem sie ein Bild entwarf von dem
scheinlich auch weniger heftig als die von Naeff, die ihm im Kampf für ein besseres
Mädchen Letje, das durch die gut gemeinte, aber nur an bürgerlichem Anstand ori-
Theater in den Niederlanden und in seinem jahrelangen Kampf für ein eigenes
entierte Erziehung durch ihre Eltern zu einer charakterlosen, leeren und engstirni-
Theater, vor allem eine starke geistige Stütze war. Ob es in ihrer Beziehung auch
gen Erwachsenen heranwächst. In diesem Buch konnte Top Naeff mit vielem aus
zum Geschlechtsverkehr gekommen ist, ist unbekannt, aber besonders Naeffs Fixie-
ihrem eigenen Hintergrund abrechnen. Es gab Kritiker, die ihren scharfen Stil be-
rung auf Royaards blieb nicht unbemerkt – Royaards Gattin Jacqueline hat Naeff als
wunderten, andere bezeichneten sie, eine Frau die offenbar milder sein sollte, als
eine gefährliche und störende Rivalin empfunden.
‘sauer’.
Die überwältigenden Gefühle, die Top Naeff für Royaard hegte und die Unmög-
Generell wurde Top Naeffs Werk bis in die zwanziger Jahre positiv beurteilt. Die
lichkeit, sie zu erleben, wie sie das wollte, führten zu einem zerrissenen Leben, in
großen Verschiebungen in der niederländischen Literatur in jener Zeit hatten
dem sie vor der Außenwelt alles beherrscht abschirmte, aber innerlich unter der
jedoch Einfluss auf ihren Ruf. Manche jugendliche Kritiker, die sich dem Wohnzim-
Unerreichbarkeit ihres Geliebten litt. In ihrem literarischem Werk sprach sie sich
merrealismus widersetzten, der so lange den Ton angegeben hatte, betrachteten
hinter der Tarnung der Fiktion emotionell aus. Wer ihr Œuvre aus den Jahren 1912
ihre Prosa als einen wenig profunden Realismus. Annie Romein-Verschoor indes-
bis 1935 liest und sich dabei an ihr literarisches Glaubensbekenntnis erinnert, dass
sen war in Vrouwenspiegel (1935) der Meinung, dass Naeff eine zu einseitige, weil von
jeder Schriftsteller sich in seinem Werk verrät, endeckt die Entwicklung, die sie in
ihrer großbürgerlichen Abstammung bedingte Perspektive und keinen Blick für
Bezug auf Royaards durchgemacht hat.
andere Gesellschaftsschichten hatte. Das Werk von Naeff wurde in jener Zeit mit
Voor de poort (1912) ist der Roman einer verzweifelten, sinnlichen Verliebtheit. Das
dem Werk anderer Autorinnen, die sich tatsächlich an dicken, wenig originellen
Essay Charlotte von Stein (1912) ist die Darstellung einer heftigen, unerfüllten Liebe,
Romanen versündigten, die abwertend Damenromane genannt wurden, auf einen
einer Ohnmacht und Einsamkeit und einer unüberbrückbaren Kluft zwischen
Haufen geworfen. Menno ter Braak der die meisten schreibenden Frauen ohnehin
Mann und Frau, die Liebe und Leben grundsätzlich unterschiedlich erleben. Offers
nicht gut leiden konnte, machte aber eine Ausnahme für Carry van Bruggen und
(1932), entstanden nach Royaards Selbstmord im Jahre 1929, blickt zurück auf eine
Top Naeff. Über ihre letzte – und stärkste – Novellensammlung Juffrouw Stolk en
Liebe, die geheim bleiben musste und handelt von Verlust und Trauer. Das Buch
andere verhalen (1936) schrieb er eine sehr positive Rezension, in der er seine Bewun-
stellt sich die Frage, ob das Eindämmen der Gefühle aus Angst, gegen die Konventio-
derung über ihre ‘hervorragende Ironie’ zum Ausdruck brachte.
nen zu verstoßen, in einer Zeit, in der die Normen sich verändern, klug gewesen ist.
Mit scharfem Blick stellte er fest, dass Top Naeff ihr eigenes Milieu, dessen faule
Een huis in de rij (1935) bietet die Akzeptierung des Unerfüllten und damit des Unvoll-
Stellen sie aufdeckte und von dem sie sich dennoch nie ganz lösen konnte, kritisch
kommenen; es scheintTop Naeffs Auslegung eines der großen Themen des von ihr
betrachtete. Sie schwankte, nicht nur in Bezug auf Wim van Rhijn und Willem
bewunderten Luigi Pirandello zu sein: Ergebenheit aus Ohnmacht. Diese vier
Royaards, zwischen zwei Welten: zwischen der alten und der neuen Zeit, die sie ver-
Bücher widerspiegeln Willem Royaards und Top Naeffs Geschichte aus Naeffs Per-
wirrte, zwischen dem kleinen Dordrecht und dem großen Amsterdam, wo sie
spektive. Wo sonst jede konkrete Erinnerung an und jeder Bezug auf ihre Bezie-
künstlerisch aufatmen konnte und die großzügigere und freiere Lebensweise
hung zu Royaards fehlt, gibt Top Naeff in diesem Teil ihres Œuvres ihre emotionale
genoss.
und mentale Autobiografie. Mehr oder weniger bewusst, mehr oder weniger beherrscht, mehr oder weniger verdeckt.
668
Die wachsende Demokratisierung sah sie als einen Verlust an Stil und Distinktion, die ihr sehr teuer waren. Sie glaubte nicht an Verständnis, Beurteilungsvermö-
Ihre Beziehung zu Royaards hat einen Großteil ihrer Thematik bedingt; in
gen und Geschmack großer Gruppen und war allergisch gegen kollektive Ideale.
Naeffs Prosa dreht es sich oft um Dreiecksbeziehungen, Treue, Untreue, die Ehe als
Den Kommunismus hielt sie für ein verwerfliches System und einige Zeit war sie
Zusammenfassung
669
fasziniert von Mussolini, in dem sie einen Kämpfer für das Individuum und für Wer-
sich ausführlich mit der Interpretation und der Perspektive des Regisseurs und
te, an denen sie hing, sah.
besprechen die Leistungen der Schauspieler. Neben dem schon genannten Pirandel-
Für Hitler und dessen Nationalsozialismus hat sie nie Sympathie gehabt. Den-
lo, für den Naeff in den Niederlanden schon früh eine Lanze brach, waren Schnitz-
noch ist sie später mit dieser Sphäre in Zusammenhang gebracht worden. Ursache
ler, Strindberg, Ibsen, Heijermans und Shakespeare Naeffs Lieblingsbühnenauto-
ist der PEN-Kongress 1935 in Barcelona, wo sie zusammen mit dem Mitdelegierten
ren.
Johan Koning als einzige einen Antrag Klaus Manns über die Freiheitsberaubung deutscher Künstler nicht unterstützte. Sie erntete deswegen viel Kritik. Ihre Hal-
Das Jahr vor ihrem Tod war Top Naeff noch Redakteurin von Het Boek van Nu, es war
tung bedeutete jedoch nicht, dass sie mit Hitlers Politik sympathisierte, sondern
eine ihrer vielen Aktivitäten neben ihrer schriftstellerischen Tätigkeit. Vor dem
ergab sich aus einer tief verwurzelten Abneigung gegen den Kommunismus. Manns
Krieg war sie Redakteurin von Elsevier’s Maandschrift – weiter saß sie in vielen Jurys
Antrag betrachtete sie als eine Initiative von (kommunistisch)-linker Seite. Durch
und Ausschüssen. Im Jahre 1905 war sie Mitbegründerin der Vereniging van letterkun-
manchmal undifferenzierte Zusammenfassungen dieses Vorfalls wird Top Naeff in
digen. Top Naeff verkehrte gern in der Literaturszene und hatte Kontakte zu unter-
Veröffentlichungen in einen nationalsozialistischen Kontext gestellt.
schiedlichen Kollegen wie Frans Mijnssen, Herman Robbers, Ina Boudier-Bakker,
Während des Zweiten Weltkriegs war Top Naeff überzeugt antideutsch. Sie beteiligte sich nicht aktiv am Widerstand, aber sie schrieb Kriegsgedichte, die 1947 unter dem Titel Klein witboek veröffentlicht wurden. Sie haben kaum literarischen
Kitty Josselin de Jong, Johan Daisne und F. Bordewijk. Am 22. April 1953, nachdem sie einen Monat zuvor an ihrem 75. Geburtstag noch aufwendig gefeiert worden war, starb sie.
Wert, sind aber ein Zeitdokument. 1943 kam sie in Kontakt mit Mari Bosland, einem Schüler, der große schauspielerische Ambitionen hatte. Sie betrachtete ihn als sehr talentiert und mochte ihn sehr gern, nannte ihn ihren ‘geistigen Pflegesohn’. Durch einen unglücklichen Zufall wurde er 1944 von den Deutschen festgenommen und nach Deutschland deportiert. Er kam in Neuengamme um. Seinen Tod hat Top Naeff nie ganz verkraften können. Allerdings hing sie nach dem Krieg, der sie rheumatisch gemacht hatte, stark an ihrer französischen Haushälterin Gilberte und deren kleinem Sohn Serge. Genauso wie Mari, boten sie einen Ausgleich zu den ihr lieben und teueren Kontakten, die sie in ihrem Leben verloren hatte und zu dem, was sie vermisste. Im Jahre 1948 wurde aus Anlass ihres siebzigsten Geburtstags ihr Verzameld belletristisch werk veröffentlicht. Es bot eine schöne Übersicht über ihre Entwicklung als Schriftstellerin von anfänglich tradioneller Prosa bis Geschichten mit deutlich ironischem und kritischem Einschlag. Ihr essayistisches Werk wurde nicht in diese gesammelten Werke aufgenommen. So wurden ihre Theaterkritiken, ihre vielen Buchbesprechungen und andere Artikel auf literarischem Gebiet faktisch unerreichbar. Naeff schrieb unter anderem für Den Gulden Winckel und für Elsevier’s (Geïllustreerd) Maandschrift, deren Redakteurin sie 1938-1940 als Nachfolgerin von Herman Robbers war. Am wichtigsten auf essayistischem Gebiet sind jedoch ihre hunderte von Theaterkritiken, die nach der Meinung von Theatersachverständigen zu den besten in diesem Bereich gehören. Sie sind mit großer Leidenschaft und großer Sachkenntnis geschrieben worden, sie stecken den literarhistorischen Rahmen des gespielten Werks ab, behandeln die Aufführungsgeschichte, beschäftigen
670
Zusammenfassung
671
Curriculum Vitae
Gé (Gerardus Maria Cornelis) Vaartjes werd geboren op 22 november 1954 in Heerlen. Na zijn middelbare schoolopleiding (atheneum-b, Sint-Bernardinuscollege/diploma: Zuid-Limburgs Avondcollege, Heerlen) studeerde hij van 1974 tot 1982 Nederlande taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden. Hij sloot zijn studie cum laude af. Tijdens zijn studie was hij een jaar lang als vervangend docent werkzaam aan het Christelijk Lyceum in Alphen aan den Rijn. Van 1982 tot 1993 werkte hij als docent Nederlands aan het Veurs College te Leidschendam; van 1993 tot heden is hij verbonden aan het Gymnasium Haganum in Den Haag. Hij was enige jaren redacteur van het Biografie Bulletin, waarin hij artikelen en recensies publiceerde. Ook publiceerde hij in onder meer Het oog in het zeil, De Gids, De Parelduiker, Biografisch Woordenboek en uitgaven van het Letterkundig Museum. In 1999 verscheen zijn Herman de Man. Een biografie. Gé Vaartjes doet vrijwilligerswerk voor de Historische Vereniging Boskoop, waarvan hij enkele jaren voorzitter was, en voor de Stichting Boomkwekerijmuseum, onder meer als (mede)voorzitter van het Museale Team. Zijn werk voor beide instellingen bestaat onder meer uit collectievorming, archiefopbouw en -beheer, onderzoek, publicaties en het voorbereiden van tentoonstellingen. Na de biografie van Top Naeff gaat hij zich wijden aan het levensverhaal van Godfried Bomans, waarop hij zich al enige jaren voorbereidt.
672
Curriculum Vitae