OVER HET SUBROGATOIR VERHAAL VAN DE GEZINSAANSPRAKELIJKHEIDSVERZEKERAAR
Over het subrogatoir verhaal van de gezinsaansprakelijkheidsverzekeraar (art. 41 Wet Landverzekeringsovereenkomst) tegen een minderjarige die opzettelijk schade toebrengt aan personen of zaken Pieter De Tavernier Docent privaatrecht aan de Universiteit Leiden Lid van het bijzonder wetenschappelijk personeel van de Universiteit Antwerpen
I. INLEIDING 1. Schadegevallen veroorzaakt door minderjarigen vormen niet alleen een belangrijk maatschappelijk probleem, maar roepen ook interessante juridische vragen op. Een van die vragen betreft het verhaal van de verzekeraar B.A.-privéleven op de aansprakelijke minderjarige die opzettelijk schade heeft veroorzaakt. Deze problematiek heeft, zoals I. Boone in haar belangwekkende studie “Verhaal van derde-betalers op de aansprakelijke” recht terecht aanstipt, in het kader van de gezinsaansprakelijkheidsverzekering heel wat pennen in beweging gezet1. 2. Aanleiding voor het schrijven van deze bijdrage is een arrest van het Hof van Cassatie van 11 januari 2010. De zaak waarover het Hof zich moest uitspreken kan als volgt worden samengevat. Een minderjarige berokkent opzettelijk schade aan een derde. De ouders van de minderjarige worden op grond van artikel 1384 tweede lid BW aansprakelijk gesteld. De gezinsaansprakelijkheidsverzekeraar neemt de vergoeding van de schade van het slachtoffer ten laste. De aansprakelijkheid van de (verzekerde) minderjarige wegens de door hem opzettelijk veroorzaakte schade is in beginsel niet gedekt, de aansprakelijkheid van zijn (verzekerde) ouders daarentegen wel2. Nadat de verzekeraar B.A.privéleven van de ouders de benadeelde heeft vergoed, acht deze zich gesubrogeerd in de rechten van de ouders en vordert de aan het slachtoffer uitbetaalde schadevergoeding van de (verzekerde) minderjarige terug, eens deze meerderjarig is geworden. 3. De verzekeraar beroept zich enerzijds op het contractuele verhaalsrecht zoals vervat in artikel 88 Wet Landverzekeringsovereenkomst. Deze bepaling geeft de ver1. 2. 3.
4.
5.
zekeraar de mogelijkheid verhaal uit te oefenen voor zover de verzekeraar volgens de wet of de verzekeringsovereenkomst zijn prestaties kan weigeren of verminderen. Krachtens artikel 88 tweede lid Wet Landverzekeringsovereenkomst is de verzekeraar wel verplicht de verzekeringnemer, of in voorkomend geval de verzekerde die niet de verzekeringnemer is, kennis te geven van zijn voornemen om verhaal in te stellen zodra hij op de hoogte is van de feiten waarop dat besluit is gegrond3. Uit het arrest van het hof van beroep te Bergen van 13 juni 2007, waartegen het cassatieberoep in de hier besproken zaak was gericht, blijkt dat de verzekeraar B.A.-privéleven niet kon bewijzen dat hij de voormelde kennisverplichting had voldaan4. 4. Wellicht wegens het ontbreken van die kennisgeving doet de verzekeraar anderzijds een beroep op artikel 41 eerste lid Wet Landverzekeringsovereenkomst, op grond waarvan hij ten belope van de verrichte tussenkomst in de rechten van de verzekerde treedt tegen de aansprakelijke derden. Dit subrogatoire verhaal kan echter enkel worden uitgeoefend worden tegen aansprakelijke derden. Gelet op het feit dat de minderjarige die thuis woont bij zijn ouders die een polis B.A. privéleven hebben afgesloten, de hoedanigheid van verzekerde heeft ten aanzien van die polis5, wijst het hof van beroep te Bergen het subrogatoire verhaal af: “Het argument volgens hetwelk de minderjarige, die wegens zijn opzettelijke fout van dekking uitgesloten is, om die reden de hoedanigheid van derde krijgt, is juridisch gezien onjuist; de hoedanigheid van verzekerde wordt door de overeenkomst toegekend voor de gehele duur van de dekking en de groep verzekerden kan niet variëren naargelang van de omstandigheden, eigen aan het schadegeval”.
I. BOONE, Verhaal van derde-betalers op de aansprakelijke, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 552 e.v., nrs. 584 e.v. en de talrijke verwijzingen naar rechtspraak en doctrine daaromtrent. Cf. infra nrs. 15-16. Zie over deze kennisgevingsverplichting G. JOCQUÉ, “De kennisgevingsverplichting van artikel 88 lid 2 Wet Landverzekeringsovereenkomst: een stand van zaken”, TAVW 2003, p. 99-106 en B. DUBUISSON, “L’action directe et l’action récursoire” in B. DUBUISSON en P. JADOUL (eds.), La loi du 25 juin 1992 sur le contrat d’assurance terrestre. Dix années d’application, Brussel, Bruylant, 2003, p. 183 e.v., nrs. 47 e.v. Bovendien ben ik van mening dat art. 88 Wet Landverzekeringsovereenkomst een twijfelachtige rechtsgrond is voor het verhaal van de verzekeraar van de aansprakelijkheid van de ouders. Deze bepaling laat immers de verzekeraar enkel toe verhaal uit te oefenen voor zover de verzekeraar volgens de wet of de verzekeringsovereenkomst zijn prestaties kan weigeren of verminderen. Dit laatste is niet het geval indien de verzekeraar de benadeelde vergoedt op grond van de aansprakelijkheid van de ouders. Zie H. BOCKEN, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen”, De Verz. 2006, p. 307, nr. 19. Cf. infra voetnoot nr. 41.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2010/5 – 277
277
ARTIKELEN
278
5. De verzekeraar tekent cassatieberoep aan en betoogt (in het tweede middel) onder meer het volgende: “De rechtsvordering die de verzekeraar die de vergoeding heeft betaald, krachtens artikel 41 van de wet van 25 juni 1992 kan instellen tegen de aansprakelijke derde valt niet samen met het verhaal op ‘de verzekerde’ als bedoeld in artikel 88, maar zij is, naar de bewoordingen van artikel 41, de rechtsvordering waarbij de verzekeraar door indeplaatsstelling “in de rechten en rechtsvorderingen van de verzekerde of de begunstigde” treedt tegen de voor de schade aansprakelijke derden. Te dezen kan de verweerder in de door eiseres tegen hem ingestelde rechtsvordering niet worden beschouwd als een verzekerde aan wie krachtens de overeenkomst dekking verschuldigd was en in wiens rechten de eiseres trad omdat de eiseres de terugbetaling vorderde van de bedragen die zij had betaald om de aansprakelijkheid van zijn ouders te dekken en zij bijgevolg in de rechten van laatstgenoemden getreden was”. 6. Volgens het Hof van Cassatie, aldus verwoord in zijn arrest van 11 januari 2010, faalt dit middel naar recht: “Artikel 41 eerste lid [Wet Landverzekeringsovereenkomst] bepaalt dat de verzekeraar die de schadevergoeding betaald heeft, ten belope van het bedrag van die vergoeding, in de rechten en rechtsvorderingen van de verzekerde of de begunstigde tegen de aansprakelijke derden treedt. Enerzijds is de bij zijn ouders wonende minderjarige die een opzettelijke daad heeft begaan en die een verzekerde is in het kader van de door hen gesloten verzekeringsovereenkomst burgerrechtelijke aansprakelijkheid privéleven, een verzekerde in de zin van (…) artikel 88 eerste lid, zelfs als de verzekeraar geen dekking aan hem heeft verleend maar uitsluitend bedragen heeft uitgekeerd tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van zijn ouders. Anderzijds kan uit het feit dat hij geen verzekerde is voor wie de verzekeraar de vergoedingen heeft betaald, niet worden afgeleid dat die minderjarige een derde is in de zin van het bovenvermelde artikel 41 eerste lid”.
6. 7. 8.
9. 10. 11. 12.
13.
II. DE PROBLEMATIEK VAN HET VERHAAL OP DE AANSPRAKELIJKE MINDERJARIGE NADER VERKLAARD
7. Luidens de oorspronkelijke versie van het KB van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privéleven6, kon alleen van dekking worden uitgesloten “de persoonlijke burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst van de verzekerde die meer dan zestien jaar oud is en die hetzij opzettelijke schade veroorzaakt, hetzij als gevolg van het gebruik van verdovende middelen, van een staat van dronkenschap of alcoholintoxicatie”7. Dit artikel was duidelijk en bood een grote garantie aan de verzekerden. A contrario had deze regeling tot gevolg dat schade veroorzaakt door opzettelijke daden van een verzekerde jonger dan zestien jaar in de dekking begrepen was8. Omtrent de verenigbaarheid van deze regeling met artikel 16 Verzekeringswet 1874, dat bepaalde dat schade veroorzaakt door opzet niet ten laste komt van de verzekeraar, rees toen geen enkel bezwaar9. 8. Door het KB van 24 december 1992 werd het KB van 12 januari 1984 gewijzigd, gelet op de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst10. Luidens het nieuwe artikel 6, 6° kan van dekking worden uitgesloten: “de schade voortvloeiend uit de persoonlijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst van de verzekerde die de jaren des onderscheids heeft bereikt en die een schadegeval veroorzaakt voortvloeiend uit gevallen van grove schuld die op uitdrukkelijke en beperkende wijze in de algemene voorwaarden van de overeenkomst zijn bepaald”. Hiermee werd het oude artikel 6, 6° van het KB in overeenstemming gebracht met artikel 8 tweede lid Wet Landverzekeringsovereenkomst, op grond waarvan “de verzekeraar zich van zijn verplichtingen kan bevrijden voor de gevallen van grove schuld die op uitdrukkelijke en beperkende wijze in de overeenkomst zijn bepaald”11. Artikel 8 eerste lid Wet Landverzekeringsovereenkomst bepaalt dat de verzekeraar “niet verplicht [kan] worden dekking te verlenen aan hem die het schadegeval opzettelijk heeft veroorzaakt”12. Aangezien artikel 8 eerste lid van de wet van 25 juni 1992 van openbare orde is13 en
BS 31 januari 1984. Zie hierover bv. V. CALLEWAERT, “L’assurance R.C. Vie Privée: questions choisies à propos d’une indispensable assurance facultative” in G. BENOIT en P. JADOUL, La responsabilité civile des parents, Brugge, die Keure, 2006, p. 74, nr. 19; H. BOCKEN, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen”, l.c., p. 306, nr. 16. Zie daarover o.m. H. DE RODE, “Les assurances de responsabilité, évolution et perspectives”, in B. DUBUISSON e.a. (ed.), Mélanges offerts à Marcel Fontaine, Brussel, Larcier, 2003, p. 712; G. JOCQUÉ, “Opzet in de gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, De Verz. 2001, p. 216, voetnoot nr. 5. Sommige polissen bepaalden dat opzet in de persoon van de minderjarige enkel gedekt was, indien zij eveneens “ondoordacht” hadden gehandeld: zie bv. Brussel 16 november 1998, RGAR 2000, nr. 13304. C. VAN SCHOUBROECK, “Verzekerbaarheid van opzettelijke daad en grove schuld: Belgische wettelijke regeling blijft voor beroering zorgen” in P. DRION, J. WANSINK, H. VOS en B. LAUWERIER, Tussen persoon en recht. Afscheidsbundel Prof. J. Kamphuisen, Deventer, Kluwer, 2004, (177), p. 198. BS 20 augustus 1992. H. DE RODE, “Les assurances de responsabilité”, l.c., p. 713. Zie over deze wetsbepaling M. FONTAINE, Droit des assurances, Brussel, Larcier, 2006, p. 251 e.v., nr. 364 e.v.; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, p. 647 e.v., nrs. 875 e.v.; P. COLLE, Algemene beginselen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2006, p. 76 e.v., nrs. 106 e.v.; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek Buitencontractueel Aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 278, nr. 402. P. COLLE, ibid., p. 77, nr. 106.
278 – TJK 2010/5
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
OVER HET SUBROGATOIR VERHAAL VAN DE GEZINSAANSPRAKELIJKHEIDSVERZEKERAAR
geen enkel afwijkend beding toelaat, wordt in het algemeen aangenomen dat partijen niet kunnen bedingen dat opzettelijk veroorzaakte fouten toch gedekt zouden zijn14. 9. Gelet op het stilzwijgen van het gewijzigde artikel 6, 6° van het KB van 12 januari 1984 met betrekking tot de opzettelijke fout, zijn opzettelijke fouten van minderjarigen jonger dan zestien jaar in beginsel niet meer gedekt, niettegenstaande enig andersluidend beding. Heel wat polissen burgerlijke aansprakelijkheid privéleven bevatten nochtans een clausule in de zin van de vroegere regeling op grond waarvan schade veroorzaakt door opzettelijk gedrag van een verzekerde jonger dan zestien jaar wel in de dekking blijft begrepen15. 10. De praktijk van verzekeringsmaatschappijen om de opzettelijke fouten van minderjarigen die nog niet tot de jaren des onderscheids zijn gekomen, kan worden goedgekeurd. Men kan zich immers afvragen of die categorie van minderjarigen überhaupt een opzettelijke fout kan begaan16. Polissen die dekking verlenen voor de opzettelijke fout van minderjarigen met onderscheidingsvermogen, doen wel vragen rijzen. Vertrekkende van het uitgangspunt dat minderjarigen die tot de jaren des onderscheids zijn gekomen, zich aan opzettelijke schadegevallen schuldig kunnen maken17, menen sommige auteurs dat polissen waarin opzet wordt gedekt, geacht worden getroffen te zijn door absolute nietigheid. Het verzekeren van opzettelijk veroorzaakte schadegevallen is volgens hen maatschappelijk onaanvaardbaar. Artikel 8 eerste lid van de wet van 25 juni 1992, op grond waarvan opzet van dekking wordt uitgesloten, is immers van openbare orde. Er kan niet van worden afgeweken. Bovendien sluit opzet ieder alea uit en komt niet voor verzekering in aanmerking18. 11. Met C. Van Schoubroeck19 kan men zich afvragen of het argument dat opzet niet verzekerbaar is en afbreuk doet aan het beginsel van het alea in verzekeringen nog kan overtuigen. De schade door opzettelijke 14. 15.
16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24.
25.
daad is immers onderworpen aan de wetten van de statistiek en dus verzekerbaar, zoals onder meer blijkt uit de verzekerbaarheid van zelfmoord in de levensverzekering en de hierna te bespreken rechtspraak van het Hof van Cassatie omtrent de verplichte dekking van de kwalitatieve aansprakelijkheid voor door opzet veroorzaakte schadegevallen20. 12. In dit verband zij opgemerkt dat in de Senaat op 8 oktober 2010 een wetsvoorstel werd ingediend “tot wijziging van diverse bepalingen ten einde, inzake de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, de opzettelijke fout begaan door minderjarigen jonger dan zestien jaar te regelen”21. In artikel 2 van dat voorstel wordt gevraagd om in artikel 8 eerste lid Wet Landverzekeringsovereenkomst de woorden “hem die” te vervangen door de woorden “hem die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en”. In artikel 6, 6° van het KB van 12 januari 1984, gewijzigd bij KB van 24 december 1992, zouden de woorden “die de jaren van onderscheid” vervangen worden door de woorden “de leeftijd van zestien jaar”22. 13. Bij ontstentenis aan een wettelijke definitie rijst de vraag naar de inhoud van het begrip “opzet”23. Het Hof van Cassatie sprak zich over deze vraag reeds uit in een arrest van 5 december 2000. Het Hof besliste toen dat een schadegeval opzettelijk, in de zin van de verzekeringswet, wordt veroorzaakt “wanneer de verzekerde wetens en willens een daad stelt of zich ervan onthoudt en zijn risicodragende handelswijze een redelijkerwijze voorzienbare schade aan een derde veroorzaakt. De omstandigheid dat de dader deze schade, de aard of de omvang ervan niet heeft gewild doet hieraan niet af, het volstaat dat de schade verwezenlijkt is”24. Het Hof van Cassatie heeft deze omschrijving van het begrip “opzet” nadien bevestigd25. Volgens deze opvatting is het voldoende dat de schadeverwekker had kunnen weten dat zijn daad schade tot gevolg kon hebben. Deze omschrijving van het begrip “opzet” is heel ruim en roept zowel beleidsmatige als technisch-juridische vra-
Adv.-gen. J.-M. GENICOT, conclusie voor Cass. 11 januari 2010 (te raadplegen op judidat.be onder nummer C.07.0434.F); L. SCHUERMANS, Grondslagen, p. 647, nr. 875; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, o.c., p. 278, nr. 402. Zie ook H. DE RODE, “Les assurances de responsabilité”, l.c., p. 713. H. BOCKEN, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen”, l.c., p. 306, nr. 316; P. DE TAVERNIER, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen” in Departement Vorming en Opleiding van de Orde van Advocaten van de Balie van Kortrijk (ed.), Recente ontwikkelingen en topics van Familierecht, Brussel, Larcier, 2010, p. 243, nr. 44; C. VAN SCHOUBROECK, “Verzekerbaarheid van opzettelijke daad en grove schuld”, l.c., p. 199. Zie hierover ook T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, o.c., p. 282, nr. 406 en het advies van 30 juni 2003 van de Commissie voor Verzekeringen, Doc C/2000/18, 7, te vinden op http://www.cbfa.be/nl/aboutcbfa/advorg/cvv/html/cvv_adv.asp). P. DE TAVERNIER, ibid., p. 243-244, nr. 45. C. VAN SCHOUBROECK, “Verzekerbaarheid van opzettelijke daad en grove schuld”, l.c., p. 198. H. DE RODE, “La notion de déchéance et la faute intentionnelle”, in Liber amicorum H. Claessens, Antwerpen, Maklu, 1998, p. 107-108; L. SCHUERMANS, o.c., p. 647, nr. 875. C. VAN SCHOUBROECK, “Verzekerbaarheid van opzettelijke daad en grove schuld”, l.c., p. 199. Cf. infra nr. 15-16. Wetsvoorstel 8 oktober 2010 tot wijziging van diverse bepalingen teneinde, inzake de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, de opzettelijke fout begaan door minderjarigen jonger dan zestien jaar te regelen, ingediend door O. Zrihen en P. Mahoux, Parl.St. Senaat 2010, nr. 5-261/1. Art. 3 van het wetsvoorstel. Zie daarover L. SCHUERMANS, o.c., p. 650-651, nr. 877. Cass. 5 december 2000, Arr.Cass. 2000, 1927, De Verz. 2001, 256, noot M. HOUBEN en RW 2001-02, 276. Zie voor een bespreking van dit arrest L. SCHUERMANS, ibid., p. 651, nr. 877; zie ook E. BREWAEYS, “De opzettelijke fout in het verzekeringsrecht”, De Juristenkrant 13 februari 2001; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, o.c., p. 279, nr. 403. Zie bv. Cass. 12 april 2002, JLMB 2002, 1218, RW 2004-05, 1552 en RGAR 2002, nr. 13477.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2010/5 – 279
279
ARTIKELEN
280
gen op, die in deze bijdrage niet verder worden behandeld26. Terecht wijst H. Bocken erop dat “het er in elk geval op lijkt dat de notie schadegeval in het kader van de aansprakelijkheidsverzekering door het Hof te snel geïdentificeerd wordt met de schadeverwekkende handeling en dat andere elementen in het tot stand komen van het schadegeval buiten beschouwing worden gelaten. Indien het de bedoeling van de wetgever is met artikel 8 Wet Landverzekeringsovereenkomst zeker te stellen dat een onzeker element aanwezig is in de verzekeringsovereenkomst, dan dringt de interpretatie van het Hof zich niet op en had het kunnen volstaan van opzet te spreken indien het ongeval of de andere gebeurtenis die tot schade leidt, gewild was”27. 14. In een recent arrest lijkt het Hof van Cassatie evenwel een wijziging van het begrip “opzet” zoals bedoeld in artikel 8 Wet Landverzekeringsovereenkomst aan te kondigen. In een arrest van 24 april 2009 besliste het Hof van Cassatie namelijk dat “een schadegeval opzettelijk [is] veroorzaakt als de verzekerde vrijwillig en bewust schade heeft toegebracht”28. Hiermee verengt het Hof het opzetbegrip aangezien de verzekerde vrijwillig en bewust schade moet hebben toegebracht en is het blijkbaar niet meer voldoende dat de schade redelijkerwijze voorzienbaar was29. 15. Wanneer schade te wijten is aan een opzettelijke fout van een minderjarige, rijst vervolgens de vraag naar de dekking van de aansprakelijkheid van de personen die kwalitatief voor hem aansprakelijk zijn, bv. die van zijn ouders. Thans wordt (overwegend) aangenomen dat de gezinsaansprakelijkheidsverzekering dekking moet verlenen wanneer iemand kwalitatief aansprakelijk wordt gesteld voor de schade die ten gevolge een grove of opzettelijke fout van een minderjarige is veroorzaakt30. De uitsluiting betreft dus niet de schade op zich, maar wel de persoon die de schade veroorzaakte. 26. 27. 28. 29. 30.
31. 32. 33.
34.
Uiteraard moet de verzekeraar geen dekking verlenen wanneer de kwalitatief aansprakelijke persoon zich persoonlijk schuldig heeft gemaakt aan een opzettelijke of grove fout31. 16. Het is bij deze opvatting dat het Hof van Cassatie zich heeft aangesloten in een arrest van 25 maart 2003: “Overwegende dat artikel 8 eerste lid Wet Landverzekeringsovereenkomst bepaalt dat niettegenstaande enig andersluidend beding, de verzekeraar niet kan worden verplicht dekking te geven aan hem die het schadegeval opzettelijk heeft veroorzaakt; overwegende dat de opzettelijke fout van een andere persoon niet kan ingeroepen worden tegen diegene die voor deze persoon civielrechtelijk aansprakelijk is en hiervoor verzekerd is (...)”32. 17. Uit het arrest van het Hof van Cassatie van 11 januari 2010, naar aanleiding waarvan ik deze bijdrage heb geschreven, blijkt dat de dekking van de kwalitatieve aansprakelijkheid voor de opzettelijke fout van de minderjarige niet alle vragen oplost. Wanneer de gezinsaansprakelijkheidsverzekeraar het slachtoffer heeft vergoed in zijn hoedanigheid van verzekeraar van de kwalitatief aansprakelijke personen (bv. de ouders), kan hij zich namelijk vervolgens keren tegen de minderjarige eens die meerderjarig is geworden33, op voorwaarde dat deze als derde kan worden beschouwd. De grondslag voor deze terugvordering is artikel 41 eerste lid Wet Landverzekeringsovereenkomst: “De verzekeraar die de schadevergoeding betaald heeft, treedt ten belope van het bedrag van die vergoeding in de rechten en rechtsvorderingen van de verzekerde of de begunstigde tegen de aansprakelijke derden”34. Dit gebeurt door de wettelijke subrogatie van de verzekeraar in de rechten van de verzekerde tegen de aansprakelijke derde ten belope van de door hem betaalde som-
Zie over deze problematiek o.m. de grondige analyse van C. VAN SCHOUBROECK, “Verzekerbaarheid van opzettelijke daad en grove schuld”, l.c., p. 187-189. H. BOCKEN, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen”, l.c., p. 307, nr. 17. Cass. 24 april 2009, NJW 2009, 635, noot G. JOCQUÉ. T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, o.c., p. 279, nr. 403; G. JOCQUÉ, noot onder Cass. 24 april 2009, NJW 2009, p. 636; zie ook H. COUSY, “Opzettelijke veroorzaking van het schadegeval: orde op zaken?”, TBH 2010, afl. 1, p. 58-61. Luik 23 november 2001, JDJ 2002, 42; Brussel 12 november 2001, JLMB 2002, 1220, noot J. TINANT; Jeugdrb. Antwerpen 7 maart 2001, onuitg.; Luik 2 februari 2001, JDJ 2002, 44, met verwijzing naar M.A. CRIJNS, “La loi du 25 juin 1992 sur le contrat d’assurance terrestre”, CUP Droit des Assurances, Vol. XIII, 1997, 44: “Attendu, en tout état de cause, que l’art. 8 § 1 de la loi du 25 juin 1992, lequel instaure une cause de déchéance personnelle et non d’exclusion à portée générale, ne vise, parmi les assurés ou bénéficiaires, que l’auteur volontaire du sinistre et non ceux qui, comme civilement responsables dans les assurances de responsabilité, sont étrangers à la provocation volontaire du sinistre”; Bergen 16 februari 2000, RGAR 2002, nr. 13577; Brussel 15 februari 2000, TBH 2001, 187; Gent 2 februari 1998, TGR 1999, 16; Jeugdrb. Brussel 30 maart 1999, De Verz. 1999, 698; S. FREDERICQ, H. COUSY en J. ROGGE, “Overzicht van rechtspraak (1969-1978). Verzekeringen”, TPR 1981, p. 449, nr. 81; E. MEYNTJENS, “De gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, l.c., p. 647, nr. 11; L. SCHUERMANS, o.c., p. 653, nr. 882. Contra Vred. Luik 21 december 1991 en Rb. Luik 7 december 1993, De Verz. 1994, 411. P. DE TAVERNIER, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen”, l.c., p. 250-251, nr. 50; B. DUBUISSON, “L’assurance des risques du mineur” in Documents du Centre du droit des obligations, nr. 97/16, Louvain-la-Neuve, UCL. Faculté de droit. Centre du droit des obligations, 1997, p. 22, nr. 22. Cass. 25 maart 2003, RW 2003-04, 264, met concl. adv.-gen. M. DE SWAEF, TBH 2003, 669 en De Verz. 2003, 545; zie over dit arrest o.m. P. DE TAVERNIER, “Aansprakelijkheid van en voor minderjarigen”, l.c., p. 251, nr. 51; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, o.c., p. 281-282, nr. 406. I. BOONE, Verhaal van derde-betalers op de aansprakelijke, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 553, nr. 584; I. GEERS, “Over zin en onzin van de gezinsaansprakelijkheids-verzekering: de subrogatoire vordering van de familiale verzekeraar tegen de minderjarige aansprakelijke, die de meerderjarigheid bereikt”, RABG 2006, p. 1451, nr. 4; P. DE TAVERNIER, De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, p. 590, nr. 842. De Verzekeringswet van 11 juni 1874 voorziet in art. 22 in de indeplaatsstelling van de verzekeraar die de schade betaald heeft, ter zake van die schade tegenover derden. De rechtspraak met betrekking tot dit wetsartikel blijft relevant, aangezien de wetgever in art. 41 de bestaande regeling in beginsel niet heeft willen wijzigen. Zie daarover VAN SCHOUBROECK, G. JOCQUÉ, A. DE GRAEVE, M. DE GRAEVE en H. COUSY, “Overzicht van rechtspraak. Wet op de landverzekeringsovereenkomst 1992-2003”, TPR 2003, p. 1927, nr. 48.1.
280 – TJK 2010/5
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
OVER HET SUBROGATOIR VERHAAL VAN DE GEZINSAANSPRAKELIJKHEIDSVERZEKERAAR men35. Deze subrogatie laat de verzekeraar toe de rechten uit te oefenen die de aansprakelijke zelf heeft op grond van het gemeen recht tegen derden36.
ce nouvel angle comme demeurant l’assuré qu’il n’était initialement qu’au point de vue et dans le cadre limité de la responsabilité en cascade de ses parents”.
18. Dit subrogatoir verhaal kan alleen worden uitgeoefend tegen aansprakelijke derden37. De verzekerde heeft dus geen verhaal op de verzekerde aansprakelijke zelf38. Deze regel wekt geen verbazing. Een subrogatoir verhaal tegen de eigen verzekerde zou het voorwerp van de verzekeringsovereenkomst, die er juist toe strekt de financiële last van de schadevergoeding te laten dragen door de verzekeraar, immers volledig uithollen39.
Om die reden besluit hij tot cassatie van het bestreden arrest van het hof van beroep te Bergen van 13 juni 2007. Het hof oordeelde, onder meer op grond van de redenering die B. Dubuisson in de rechtsleer heeft gevolgd, immers:
19. In het raam van de gezinsaansprakelijkheidsverzekering is een minderjarige die nog bij zijn ouders woont als een verzekerde aan te merken40. Er bestaat al geruime tijd onduidelijkheid over het antwoord op de vraag of de inwonende minderjarige ook voor de toepassing van artikel 41 Wet Landverzekeringsovereenkomst per definitie als een verzekerde is aan te merken, zelfs wanneer deze geen aanspraak kan maken op de verzekeringsdekking op grond van de opzettelijke fout die hij heeft begaan41. 20. Als men aanneemt dat de minderjarige een verzekerde is en blijft, dan is van meet af aan elk subrogatoir verhaal uitgesloten, aangezien dat verhaal, zoals ik reeds heb aangegeven, enkel kan worden uitgeoefend tegen derden. Een deel van de rechtspraak heeft zich in die zin uitgesproken42. In de doctrine wordt dit standpunt verdedigd door onder meer B. Dubuisson43 en C. Van Schoubroeck44. 21. In zijn conclusie voor het arrest van het Hof van Cassatie van 11 januari 2010 heeft advocaat-generaal J.-M. Genicot zich bij voormeld standpunt aangesloten: “L’enfant, devenu majeur et que l’assureur actionne en remboursement sur la base du caractère intentionnel de sa faute, ne peut plus à mon sens être considéré sous 35. 36. 37. 38. 39.
40.
41. 42. 43.
44. 45.
“Het argument volgens hetwelk de minderjarige, die wegens zijn opzettelijke fout van dekking uitgesloten is om die reden de hoedanigheid van derde krijgt, is juridisch gezien onjuist: de hoedanigheid van verzekerde wordt door de overeenkomst toegekend voor de gehele duur van de dekking en de groep verzekerden kan niet variëren naargelang van de omstandigheden, eigen aan het schadegeval. Derhalve is de rechtsvordering die de verzekeraar B.A. Gezin tegen de minderjarige instelt tot terugbetaling van de bedragen die hij uitgekeerd heeft aan degene die ten gevolge van een opzettelijke daad van de minderjarige schade heeft geleden, een regresvordering die gegrond is op de verzekeringsovereenkomst.” 22. Als men daarentegen aanneemt dat de minderjarige, die in het concrete geval zelf geen dekking geniet op grond van de door hem begane opzettelijke fout, geen verzekerde is in de zin van artikel 41 eerste lid Wet Landverzekeringsovereenkomst, is wel subrogatoir verhaal tegen die minderjarige mogelijk. Wanneer deze immers met “kwaad opzet” heeft gehandeld, kan hij zich niet beroepen op de immuniteit die hij als bloedverwant van de verzekerde ouder(s) toekomt45. Er is sprake van “kwaad opzet” wanneer een persoon een daad stelt waarmee hij schade veroorzaakt. Het veroorzaken van schade moet dus bedoeld zijn. Het is niet vereist dat de schade zoals ze zich heeft voorgedaan, bedoeld was. Het begrip krijgt daarmee dezelfde invulling dan die welke het Hof van Cassatie lijkt te geven
Zie over de wettelijke subrogatie W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, p. 623 e.v. H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsmechanismen, Brugge, die Keure, 2010, p. 195, nr. 326. I. BOONE, o.c., p. 549, nr. 581; C. VAN SCHOUBROECK e.a., “Overzicht 1992-2003”, l.c., p. 1932, nr. 48.5. H. BOCKEN en I. BOONE, o.c., p. 195, nr. 326; C. VAN SCHOUBROECK e.a., ibid. Luik 27 mei 1997, JLMB 1998, 237, met noot B. DUBUISSON; I. BOONE, o.c., p. 549, nr. 581; V. CALLEWAERT, “La nature juridique du recours de l’assureur R.C. vie privée en cas de faute intentionnelle d’un mineur”, (noot onder Gent 3 november 2005), De Verz. 2006, p. 188, nr. 4; B. DUBUISSON, “L’action directe et l’action récursoire”, l.c., p. 179, nr. 42; P. COLLE, o.c., p. 130, nr. 176; C. VAN SCHOUBROECK, ibid. Art. 3, 2° van het KB van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privéleven, BS 31 januari 1984: “Moeten als verzekerden beschouwd worden: (…) 2° alle bij de verzekeringnemer inwonende personen met inbegrip van de studerenden zelfs indien zij om studieredenen buiten het hoofdverblijf van de verzekeringnemer verblijven (…)”.; Zie daarover P. DE TAVERNIER, 2006, o.c., p. 558 e.v., nrs. 796 e.v.; I. BOONE, o.c., p. 552, nr. 584; I. GEERS, “Over de zin en onzin van de gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, l.c., p. 1451, nr. 4. Zie over deze problematiek uitvoerig I. BOONE, ibid., p. 552 e.v., nr. 584 e.v. Gent 3 november 2005, De Verz. 2006, 185, noot V. CALLEWAERT en RGAR 2007, 1447, noot I. GEERS. Zie over dit arrest voorts I. BOONE, ibid., p. 554, nr. 585. B. DUBUISSON, “L’action directe et l’action récursoire”, l.c., p. 180, nr. 43: “L’argument selon lequel le mineur, exclu de la garantie en raison de la faute intentionnelle, retrouverait pour cette raison la qualité de tiers ne nous convainc pas. La qualité d’assureur est attribuée par le contrat pour toute la durée de la couverture et le cercle des personnes assurées ne peut varier en fonction des circonstances propres à un sinistre”. Zie in dezelfde zin ook I. Geers, “Over de zin en onzin van de gezinsaansprakelijkheidsverzekering: de subrogatoire vordering van de familiale verzekeraar tegen de minderjarige aansprakelijke, die de meerderjarigheid bereikt”, RABG 2006, p. 1452, nr. 4 en V. CALLEWAERT, “La nature juridique du recours de l’assureur R.C. vie privée en cas de faute intentionnelle d’un mineur”, De Verz. 2006, p. 188, nr. 4. C. VAN SCHOUBROECK, “Over opzettelijk veroorzaakte schadegevallen en verzekering”, TBH 2005, p. 828, nr. 16. Zie art. 41 vierde lid Wet Landverzekeringsovereenkomst. Zie daarover o.m. H. DE RODE, “Les assurances de responsabilité”, l.c., p. 713.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2010/5 – 281
281
ARTIKELEN
282
aan het begrip “opzet” in artikel 8 Wet Landverzekeringsovereenkomst46. Over de vraag tegen wie het “kwaad opzet” gericht moet zijn, is niet duidelijk. De wetgever lijkt ervan uit te gaan dat het “kwaad opzet” gericht moet zijn tegen de verzekerde. Die opvatting kan niet worden bijgevallen47. Immers, de uitzondering op de immuniteit van de bloedverwanten in rechte lijn48 hoeft niet beperkt te blijven tot de verzekerde. Het “kwaad opzet” kan ook tegen een andere persoon gericht zijn. In de eerste plaats maakt artikel 41 vierde lid Wet Landverzekeringsovereenkomst op dat punt geen onderscheid. In de tweede plaats zou de opvatting die in de parlementaire voorbereidingsstukken wordt gehuldigd, namelijk dat er sprake moet zijn van schade die “wordt veroorzaakt met het opzet de verzekerde te schaden”, tot gevolg hebben dat de regel dat de verzekeraar zijn subrogatoir verhaal behoudt bij “kwaad opzet” geen toepassing zou kunnen vinden bij aansprakelijkheidsverzekeringen, waar de schadelijder niet de verzekerde, maar een derde is49. 23. Een deel van de (lagere) rechtspraak neemt aan dat een subrogatoir verhaal tegen een minderjarige die volgens de polisvoorwaarden van de gezinspolis nochtans een verzekerde is, die hoedanigheid niet bezit in de zin van artikel 41 Wet Landverzekeringsovereenkomst. Zo besliste het hof van beroep te Luik in een arrest van 15 oktober 200150 dat het niet tegenstrijdig is iemand die in de polis is aangeduid als verzekerde, maar in het concrete geval is uitgesloten van de dekking, als een derde is aan te merken in de zin van artikel 41 Wet Landverzekeringsovereenkomst. Voor deze opvatting kunnen ongetwijfeld argumenten worden aangevoerd. Zo ontwikkelt I. Boone hieromtrent in haar boek over het verhaal van derde-betalers op de aansprakelijke, de volgende interessante redenering: “Artikel 41 Wet Landverzekeringsovereenkomst regelt de indeplaatsstelling van de verzekeraar voor de door hem betaalde verzekeringsvergoeding in de rechten van de verzekerde (of de begunstigde) tegen de aansprakelijke derde. Het lijkt logisch dat als de subrogatiebepaling van artikel 41 eerste lid spreekt van ‘de verzekerde’, het gaat om de verzekerde als subrogant, dit wil zeggen de persoon in wiens rechten de verzekeraar treedt door de betaling. De verzekeraar kan immers maar in de rechten treden van de verzekerde aan wie
46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53.
hij door de betaling dekking heeft verleend. De verzekerde bedoeld in artikel 41 eerste lid, is dus niet om het even welke persoon die in de polis als verzekerde is aangeduid, maar wel die persoon aan wie de verzekeraar in het concrete geval de verzekeringsprestatie heeft verleend waarvoor hij verhaal zoekt. Eveneens lijkt het logisch dat het woord ‘derden’ in artikel 41 eerste lid doelt op andere personen dan de verzekeraar (gesubrogeerde) en de verzekerde (subrogant). Elke andere persoon dan de verzekeraar of de verzekerde die de verzekeringsdprestatie geniet waarvoor de verzekeraar verhaal zoekt, is dan als een derde te beschouwen”51. 24. Tot voor kort was het gissen naar het standpunt het Hof van Cassatie met betrekking tot de hierboven weergegeven kwestie innam. Ook in een vaak geciteerd arrest van 20 januari 200052 sprak het Hof zich niet uitdrukkelijk uit over de vraag of de minderjarige, die in de verzekeringsovereenkomst als verzekerde is aangeduid maar wegens opzet zelf geen dekking geniet, als een derde kan worden beschouwd voor de toepassing van het subrogatoire verhaal53. In het hier besproken arrest van 11 januari 2010 lijkt het Hof van Cassatie wél standpunt in te nemen over de betreffende rechtsvraag. Het Hof oordeelt namelijk dat de bij zijn ouders inwonende minderjarige die een opzettelijke fout heeft begaan en die verzekerde is in het raam van de door hen gesloten polis B.A. privéleven, een verzekerde is in de zin van artikel 88 Wet Landverzekeringsovereenkomst, zelfs als de verzekeraar geen dekking aan hem verleent maar uitsluitend bedragen heeft uitgekeerd tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van zijn ouders. Uit het feit dat de minderjarige geen verzekerde is voor wie de verzekeraar de vergoedingen heeft betaald, aldus het Hof, kan niet worden afgeleid dat die minderjarige een derde is in de zin van artikel 41 eerste lid Wet Landverzekeringsovereenkomst. Het Hof van Cassatie deelt de zienswijze van I. Boone dus niet en sluit zich aan bij het standpunt dat B. Dubuisson daaromtrent heeft ingenomen. In het raam van de rechtszekerheid ten aanzien van alle betrokken actoren (minderjarigen, ouders en aansprakelijkheidsverzekeraars) valt het te hopen dat het Hof van Cassatie snel de gelegenheid krijgt om zich opnieuw over deze kwestie (in eensluidende zin) uit te spreken.
Cass. 24 april 2009, NJW 2009, 635, noot G. JOCQUÉ en supra nr. 14. In dezelfde zin I. BOONE, o.c., p. 585, nr. 615; B. DUBUISSON, “L’action directe et l’action récursoire”, l.c., p. 180, voetnoot nr. 95. Deze zijn op grond van art. 41 vierde lid Wet Landverzekeringsovereenkomst uitgesloten uit het verhaal van de verzekeraar ongeacht of ze bij de verzekerde inwonen: zie daarover I. BOONE, ibid., p.577, nr. 606. P. DE TAVERNIER, o.c., p. 591, nr. 842; I. BOONE, ibid., p. 585, nr. 615. RGAR 2003, nr. 13698. I. BOONE, o.c., p. 555-556, nr. 587. Cass. 20 januari 2000, Arr.Cass. 2000, 161 en De Verz. 2001, 248, noot M. HOUBEN. Zie over dit arrest I. BOONE, ibid., p. 554-555, nr. 586.
282 – TJK 2010/5
LARCIER