De
Maïsteler Vaktijdschrift voor de maïsteler • jaargang 7 • nr.20 • winter 2010 • Periodiciteit: 4 maal per jaar
Thema rassenkeuze “Succes leidt tot herhaling”. Dit is toch wel één van de levenslessen die we het al lerliefst willen ervaren.
Nieuwe rassenlijst
Wat dat betreft mag het vorig jaar wat de maïs teelt aangaat toch wel met vlag en wimpel bekroond worden.
Beschouwing komend seizoen
4
Rundveemesterij
8
Het ligt dus voor de hand dat het merendeel van de maïstelers voor dezelfde rassen zal kiezen als ze vo rig jaar gezaaid hebben. Je vraagt je dan ook af waar al die mensen zich zo druk over maken die er hun beroep van maken de telers te adviseren en zaaizaad te verkopen. Maar toch. Wie zich echt verdiept in alle aspecten van de teelt zal ook in dit nummer van De Maïsteler gedachten en opvattingen tegenkomen die tot nadere overwegingen leiden. Er is een ontwikkeling gaande. En het is goed zich daar rekenschap van te geven bij de keuze van de rassen voor komend jaar.
3
Omdat elke opvatting zijn eigen rechtvaardiging zoekt, werden we in Nederland verblijd met een derde rassenlijst.
Deskundigen uit de praktijk geven hun kijk op de verwachtingen voor de maïsteelt in het komende seizoen.
Op bezoek bij Vandekerckhove Rudi in Wielsbeke. Zijn opvatting, dat je met ‘eigen teelt’ -voeders succesvol rundvlees kunt produceren, maakt hij in de praktijk waar.
Een heel precieze keuze
10
Er is een geweldige hoeveelheid rassen beschikbaar. Toch blijven er maar een paar rassen over wanneer alle afwegingsfactoren in acht genomen worden.
Praktische afweging
12
Op bezoek bij Loonbedrijf Winkelhorst blijkt de rassenkeuze vooral een kwestie van praktische afwegingen. Bij veehouder Abbink komt de voedingswaarde van geplette maïs naar voren.
Geen eenduidige uitkomsten
16
Verschillende snijmaïsrassen kom je in het onderzoek van verscheidene instituten op heel verschillende plaatsen in de rangorde tegen. Als korrelmaïsras is de rangorde veel eenduidiger
Grafieken
18
Alle jaren verschijnen de uitkomsten van het rassenonderzoek bij de verschillende onderzoeksinstellingen in ons gebied. Wanneer je deze uitkomsten bij elkaar zet in grafieken krijg je een inzicht hoe de onderzochte rassen zich tegenover elkaar verhouden. WINTER 2010 - De Maïsteler 1
Nr
210 aïs : o a 1 F orrelm jk.
k ti s e n n p r ak ï a e m Silo velden ef p ro De nummer 1 in voederwaarde opbrengst/ha in alle goedopgezette proeven in Noord-Europa!
advertentie Alles aan diggelen! Nieuwe rangorde! Ricardinio • Zeer vroeg rijp (Fao 210) • De hoogste zetmeelopbrengst (graanopbrengst)/ha Nr1 in alle goed opgezette proeven • Zeer hoge drogestofopbrengst als silomaïs Nr1 in alle goed opgezette proeven • Top voederwaarde • Zeer goede stay-green • Zeer goede stevigheid • Goede tolerantie tegen bladvlekkenziekte (Helminthosporium en Kabatiella)
Ricardinio
DLV CIPF Rassenlijst Ned Rassenlijst Bel KWS
Nummer 1 in alle korrelmaïsproeven ! Drogestof Korrelopbrengst. Drogestofopbrengst Tot.Plant ton/ha Rel. Ranking ton/ha Rel. Ranking 14,9 113,2 1 20,34 101 1 13,05 1 22,15 1 11,77 107 1 13,54 111 1 12,2 109,8 1 21,92 101 1
Meer info: www.KWS-Maismanager.com
Voor meer informatie Tel. +32-(0)3-449 02 20 www.kwsbenelux.com WINTER 2010 - De Maïsteler 2
Maïsteler De
WINTER 2010 - Nr. 20
Nieuwe rassenlijst Colofon “De Maïsteler” is een uitgave van Gil Claes Produkties. De verantwoordelijkheid voor de redactionele inhoud ligt bij de redacteur. Er wordt echter geen verantwoording genomen voor de consequenties van gevolgtrekkingen van de lezer uit de inhoud van dit blad. Uitgeverij en redactiesecretariaat Gil Claes Produkties Brigitte Weyts Gerheiden 87 2250 Olen - België tel 0032 (0)14 27 94 91 fax 0032 (0) 14 26 51 01 e-mail
[email protected] Redactie Wim Fournier tel 0031 (0)346 566 385 e-mail
[email protected] Opmaak Rosalie Fournier Advertentiebemiddeling Brigitte Weyts Oplage: Editie België: 12,500 ex. Editie Nederland: 19.500 ex. Afgifte kantoor: België Hasselt Nederland Sittard “De Maïsteler” wordt gratis op naam verstuurd aan alle telers met meer dan 5 ha maïs en de loonwerkers in Nederland en Vlaanderen. Overige abonnementen tegen betaling van € 10,- op rek.nr. 413-2142071-77, van Gil Claes Produkties, met duidelijke vermelding: abonnement De Maïsteler.
Op gevaar af dat onze Vlaamse lezers wat smalend zullen lachen, bericht ik u dat we er in Nederland nóg een rassenlijst bij gekregen hebben. In Vlaanderen waren er al drie instituten die de telers informeren over de rangorde waarin maïsrassen de voorkeur verdienden. Welnu, in Nederland zijn we nu ook zover.Laat mij u vertellen hoe dat zit. Een zevental kweekbedrijven of vertegenwoordigers van buitenlandse kweekbedrijven heeft elkaar gevonden in een particulier initiatief, om -naast de ‘offi ciële’ rassenlijst- er nóg een te publiceren. Zoiets kan alleen uit onvrede voortkomen. Dus, maar even gebeld met enkele mensen die genoemd worden in een persbericht van de initiatiefnemers bij de eerste publicatie van de uitkomsten van dit afzonderlijke rassenonderzoek. Het gaat over het ‘Platform Maïs Onderzoek Nederland, PMO’. De zeven initiatiefnemers realiseerden zich dat er in Europees verband door de kweekbedrijven diverse rassen in beproeving werden gegeven die het ook onder de Nederlandse omstandigheden heel goed zouden doen. Toch jammer dat zulke rassen dan niet op de offi ciële Nederlandse rassenlijst staan. We kenden al jaren de rassenbeproevingen bij een instelling van de DLV van dergelijke op Europese rassenlijsten voorkomende rassen. Goed voorbeeld doet goed volgen? Kennelijk gaat het zo gemakkelijk niet. Het persbericht geeft nadrukkelijk te kennen dat het PMO voor de beproeving toch weer een afwijkend protocol heeft verkozen en dat terwijl het feitelijke onderzoek toch wel bij hetzelfde instituut plaatsvindt, dat het onderzoek voor de ‘offi ciële’ rassenlijst doet. Een opmerkelijk verschil is de latere oogstdatum die gekozen wordt om een rijper gewas te oogsten. Er wordt vergeleken, met een aantal standaardrassen van de Aanbevelende Rassenlijst. Op basis van de vroegheid van een ras wordt dit onderzocht in relevante regio’s met relevante standaardrassen. Omdat die verschillen, maar ook zaai- en oogsttijdstippen per vroegheidsgroep verschillen, mogen rassen uit verschillende tabellen -zowel binnen als buiten dit onderzoek- niet met elkaar vergeleken worden. Op basis van de ‘100- waarden’ zijn verschillende tabellen niet vergelijkbaar. Waarschuwt het bericht. Anders dan bij het DLV-onderzoek maakt de verteerbaarheid wel degelijk onderdeel van het PMO onderzoek uit. En, anders dan bij het onderzoek voor de aanbevelende rassenlijst levert het PMO onderzoek al na een jaar beproeving gepubliceerde uitkomsten op. Wat ik me dan afvraag bij zo’n nieuwe ontwikkeling, is, hoe komt het toch dat er van die uitwassen ontstaan in plaats dat gewoon het offi ciële onderzoek wordt aangepast op de in de praktijk levende wensen. Is het nou zo moeilijk om die telers gewoon de informatie te verschaffen die ze behoeven? Of geldt hier, dat de spelers in de markt welvaren bij de ondoorzichtigheid van de geleverde kwaliteit en het belang van de boer op het tweede plan komt? Wim Fournier
Gelieve bij onjuiste adressering of bij verhuizing ons hiervan per post, of per fax of e-mail op de hoogte te brengen.
WINTER 2010 - De Maïsteler 3
Beschouwingen voor het komend seizoen Analyseresultaten van Blgg tonen veel zetmeel in de kuilen aan. Hierdoor zijn de VCOS en de VEM van de maïskuilen dit jaar ook hoog. De zonnige zomer leverde goed gevulde kolven op. Zo kwam de silomaïs aan 365 gram zetmeel per kg drogestof, gemiddeld. Uiteenlopend van 294 tot 440 gr/kg drogestof. De analyses laten een spreiding in VEM van 941 1038 zien. Gemiddeld komt de maïskuil op 28% bestendig zetmeel. Het nieuwe GVEsysteem leert dat de passagesnelheid van zetmeel uit snijmaïs in de pens hoger is dan altijd werd verondersteld. Er is dus meer zetmeel in de darm te verteren.
Om te profiteren, verstandig tewerk gaan Het opbrengstpotentieel van de tegenwoordige maïsrassen is echt hoog. Dat weten we uit de proefresultaten in het rassenonderzoek en uit de gegevens die voortkomen uit het praktijkonderzoek. Waar het nu op aan komt, is deze resultaten ook in de landbouwpraktijk waar te maken. Het gaat om opbrengsthoeveelheid en om goede kwaliteit. “Al een aantal jaren zijn wij vanuit onze organisatie Agerland Agrarische Unie bezig met de professionalisering van de teelt bij maïstelers”. Aan het woord is Jos Deckers, productmanager Zaaiza den. “Dat rendeert, blijkt nu”. Maar, dat kan alleen als je rassen kiest die het potentieel, tot een grote opbrengst van goede kwaliteit in zich dragen. Het weer was de afgelopen paar jaar zo, dat degenen die het goed in de vingers heb ben, nu ook het potentieel van de gekozen rassen op eigen bedrijf hebben kunnen benutten. Zowel voor snijmaïs als CCM, gaat het dan om hoge kolfaandelen. Dat kan alleen als de vochtvoorziening en de nutriëntenvoorziening goed in orde zijn. Dat is cruciaal. Het lijkt erop dat we in de praktijk wat opschuiven in de rassenkeuze qua vroegheid, naar wat latere rassen. Enkele jaren achtereen had den we de situatie dat het groeiseizoen wat lang uitgevallen is, waar door de wat latere rassen heel goed tot hun recht konden komen. “Dat houdt een gevaar in”. Men moet in de praktijk wel blijven opletten welke rassen wat vroeg heid betreft in de eigen regio echt passen. Welke rassen dus op het eigen bedrijf ‘kunnen’. Let ook op bladvlekkenziekte. De druk van Helminthosporium is echt niet weg, al hebben we de laatste teelt weinig last gehad. Er zijn beslist goede rassen met voldoende tole rantie met betrekking tot schimmelaantasting. “Benut die mogelijk heden!” Er komen elk jaar nieuwe rassen beschikbaar. De keuzemogelijk heden schuiven steeds iets verder op. Daarbij nemen de midden vroege rassen in de praktijk een steeds grotere plaats in. Daarte genover zie je, dat van de groep ‘zeer vroege’ rassen het aandeel in de praktijk krimpt. De laatste tien jaar waren de zomers bepaald langer en mooier. Maar, als adviseur moet je hierin voorzichtig zijn. Je loopt kans
dat de maïs op een keer maar onvoldoende af kan rijpen onder om standigheden. En dan benut je de opbrengstpotentie niet. Niet in hoeveelheid en zeker niet in kwaliteit. Je moet je blijven afvragen; wat past er in dit gebied? Je bent geneigd je aan te passen op grond van gunstige ervaringen in de afgelopen jaren. “Maar, kijk daar mee uit”. Intussen zitten we wel met het aspect, dat die rassen met een gewel dige opbrengstpotentie aan voedingsmiddelen tekort komen. Dat betekent, dat de mest die aangewend mag worden ook uiterst precies gegeven moet worden. Wanneer, waar en hoeveel, dat geldt zeker voor de startbemesting bij het zaaien. “Wij adviseren in dit verband bijvoorbeeld ook ‘borium’ toe te voegen”. Een onmisbaar sporenele ment. Ook het vanggewas tijdig onderwerken, is zoiets. Doe je dat te kort voor het zaaien, dan komt de stikstof uit de mineralisatie van de voorvrucht te laat beschikbaar voor deze maïsteelt. Dat is zonde. Is er toekomst voor het precisiebemesten met drijfmest? Dat mag je je afvragen. Het gaat erheen dat het antwoord positief wordt. Het mag dan toegestaan zijn om vanaf 1 februari drijfmest uit te rijden. Maar het is echt jammer wanneer dat moet omdat de mestopslag al vol zit. Het is duidelijk dat, als het bemesten dichter bij het zaaien komt, de maïs daar meer van profiteert. De bouwlandinjecteur verdeelt de mest willekeurig in de grond. Geen idee waar straks het maïszaadje wortelt. “Met de precisielandbouw die nu de kop opsteekt, komt er nog wel aanleiding om de bemesting preciezer te doen en dan komen de technische mogelijk heden daar voor vanzelf beschikbaar. Nog zo’n praktijkgegeven. Het onkruid haagwinde geeft steeds meer problemen. Er zijn herbiciden beschikbaar voor een goede be strijding. Maar, sommige rassen zijn voor dit middel meer gevoelig. Heb je dus problemen met haagwinde, kies dan een ras wat je meer mogelijkheden geeft voor een effectieve bestrijding. Wees er ook op bedacht dat niet alle rassen verkrijgbaar zijn met alle mogelijke ontsmettingen. Verwacht je bijvoorbeeld problemen met ritnaalden, kies dan wel een ras wat beschikbaar is in de ont smetting die goed werkt tegen ritnaalden. Het loont om alle aspecten te overwegen.
Samen kostprijs verlagen Als bijzonderheid geeft Wim van Willegen van WPA Robertus voor het noordoosten van het land aan, dat men daar vroeg heeft kun nen zaaien en een vroege bloei in de maïs heeft gehad. Maar, door het verdere verloop van het weer is de oogst toch op de gewone tijd of zelfs wat later gekomen. Er zaten goede kolven in de maïs. De kwaliteit van de maïs was goed. Dat zie je inmiddels ook terug uit de kuiluitslagen die binnengekomen zijn. De veehouders hebben dus een hoge kwaliteit ruwvoer kunnen
oogsten. In het streven om tot kostprijsverlaging te komen, gaat het dus de goede kant op. Er behoeft minder krachtvoer aangekocht te worden. Zodoende verschuift de markt wél. De veehouders gaan hiermee toch in de richting van meer zelfvoorziening. In dit verband zou het goed zijn wanneer de veehouders en akker bouwers deze ontwikkeling samen zouden oppakken, door produc tieafspraken te maken voor levering van veevoedergrondstoffen rechtstreeks aan het veehouderijbedrijf.
WINTER 2010 - De Maïsteler 4
Maar, hoe voor de hand liggend, dat gaat kennelijk niet zo makkelijk in de praktijk. Heel beperkt tekent het zich zo hier en daar wat af. Opmerkelijk is het, dat er verleden jaar iets minder maïs is neergezet en dat er bij de oogst minder is gedorsen. De prijsontwikkeling van korrelmaïs, afgelopen herfst, kwam niet zo goed op gang, dus, er is toch heel wat maïs ingekuild die eigenlijk voor de korrel bestemd was. Voor de melkveehouderij wordt er nog weinig maïs geplet of gemalen. Wél voor de kippen. Men onderkent dat het opnemen van geconserveerde maïs een positieve factor is voor de gezondheid van de dieren. Dat neem je zomaar mee. Voor het komend seizoen zal er toch weer royaal maïs gezet worden. Er zal mogelijk wat meer voor de ‘dubbeldoel’rassen gekozen worden. Omdat men daar in de praktijk twee kanten mee op kan, al naar gelang de opbrengst in het algemeen mee of tegenvalt. Re aliteit is, dat er weinig alternatieven zijn om het beschikbare land economisch te benutten. Het is duidelijk. De ontwikkeling gaat in
de richting van meer voer van eigen bedrijf. Die kant moet het op. Een hoge drogestofopbrengst blijft belangrijk en, de zetmeelop brengst per hectare. “Van belangrijke invloed is het derogatieverhaal”. Door het naar beneden brengen van de fosfaatnormen bij de bemesting, is het be langrijk om zoveel mogelijk mest op het eigen bedrijf te gebruiken. Hiervoor zal er gekeken worden naar een verfijning van de rijenbemesting, zodat dit op bedrijfsniveau mogelijk blijft. De kwaliteit van het eigen geteelde ruwvoer zal op een zo hoog mogelijk niveau moeten blijven. Dit is een onderwerp wat de komende periode bij de boeren zal gaan leven. En door de veelheid van producten en aanwendingssystemen die hiervoor aangeboden worden, zal dit in goed overleg met de loon werkers ingevuld moeten worden. Dat vraagt een goede verstand houding.
Het drogestofgehalte in de maïskuil is te managen Giel van Rooij, commercieeltechnisch adviseur bij Vlamings in De Mortel, brengt graag enkele aspecten onder de aandacht die in het afgelopen seizoen naar voren gekomen zijn. Zo had het koude en droge voorjaar tot gevolg dat er percelen een nogal achterblijvende begingroei te zien gaven. In dit verband zijn er bij hun klanten wel percelen gecorrigeerd met een bladbemesting. “Dat levert wel heel positieve reacties op”. Het is een noodmaatregel, die soms zelfs beperkt blijft tot de slechte plekken in het perceel. Maar men ver baast zich er dan over hoeveel effect dat heeft. Wat in dit verband ook speelt, dat is het effect van de beperkingen in de toediening van voedingsstoffen tengevolge van de mestwet geving. Dat zie je ook duidelijk optreden. De beschikbare voorraad in de bodem is onderhand maar beperkt meer. Met de verdere aan scherping van de regelgeving luistert dat steeds nauwer. “Het punt is, dat we hier in het algemeen op pure zandgronden onze maïs telen”. Het humusgehalte in deze bodems is meestal maar heel beperkt. En dan komt het er toch erg op aan, of de voedingsstoffen op tijd voor het gewas beschikbaar komen. “Het gaat de verkeerde kant op”. Het organische stofgehalte van de bodem loopt achteruit en de toe diening van organische stof wordt door de beperkte drijfmestgift ook steeds minder. Groenbemesters hebben daar maar een heel beperkte bijdrage aan te leveren. Je geeft daarmee wel organische stof, maar dat is nog geen humus. Wat dat betreft zouden we steeds meer drijfmest moeten geven, maar, die tijd is voorbij. Vruchtwisseling, met name met grasland, zal een toename van de humus moeten leveren. Én een verschuiving van silomaïs naar bij voorbeeld MKS of CCM, waarbij de restplant op het land achterblijft. Dat levert organische stof en brengt een belangrijk deel van de ge bruikte voedingsstoffen weer in omloop. Zo kun je de vruchtbaar heid in stand houden. Humus ondersteunt ook in belangrijke mate een gelijkmatige vochtigheid van de bodem. Het laatste seizoen hebben we weer relatief weinig bladvlekken ziekte gehad. Maar, daarentegen wel veel stengelrot. Het optreden van stengelfusariumproblemen is ook een echte ‘stress’ziekte. Dat dat de kop opsteekt, is punt één een kwestie van onvoldoende voe dingstoestand en punt twee onvoldoende structuur in de bodem. De rasgevoeligheid voor stengelrot is wel een bekende factor. Maar, om daarop te selecteren is moeilijk, omdat de omstandigheden van jaar tot jaar niet zo zijn, dat het elke keer echt naar voren komt. Kwalijk aspect is, dat bij het rassenonderzoek betrekkelijk vroeg
geoogst wordt, waardoor de fusarium eigenlijk nog niet aan bod ge komen is. Als je, zoals verleden jaar, droogtestress in de maïs hebt, dan zie je in de boerenpraktijk toch problemen met stengelfusarium optreden. De situatie is verleden jaar geweest, dat er nog maar krap voorraad snijmaïs bij de veehouders was. De prijzen die bij de aanvang van de oogst betaald werden waren nog tamelijk laag. “Eigenlijk was dat een unieke gelegenheid om maïs bij te kopen om de voorraadpositie op de veehouderijbedrijven eens belangrijk te vergroten”. Zeker in een jaar waarin de silomaïs van zeer goede kwaliteit is, is dat een goede gelegenheid om bij te kopen. Het drogestofgehalte was heel goed. Blijkt ook uit de kuilanalyses die inmiddels bekend werden. Wanneer je dan niet vroeg genoeg oogst, is het effect dat de kuil lang ere tijd nodig heeft om te conserveren. Dit is iets, wat de laatste jaren meer en meer opvalt. Niet te vroeg de kuil weer open maken, dus. Het is dan riskant als een veehouder al na enkele weken de nieuwe kuil moet aanspreken omdat hij door zijn voorraad heen is. Je moet wel de tijd geven dat de kuil behoorlijk verzuurt, om zo het zetmeel onbestendiger en dus makkelijker pensafbreekbaar te maken. In de kuiluitslagen zie je nu heel mooie zetmeelgehaltes. Hoe het met de bestendigheid van dat zetmeel zit, dat komt in de uitslagen eigen lijk niet goed tot uiting. “Als je nu de korrels uit de kuil vist, dan moet het zetmeel eigenlijk als ‘crème’ aanvoelen, niet korrelig zijn”. Dán heb je meer onbestendig zetmeel. Zo althans kom je aan een goede benutting van de energie die de maïs in het rantsoen kan bij dragen door een hoger aandeel pensenergie. Omdat het afgelopen seizoen qua resultaten zodanig goed was, bij de meest gebruikte rassen, ligt het niet voor de hand iets anders, wat zich nog niet bewezen heeft in de praktijk, aan de man te brengen. Dan is er ook weinig reden toe om daar tegenover klanten over te argumenteren. Bij heel veel zaadbedrijven zie je dat enkele rassen steeds de top van de omzet blijven vertegenwoordigen. Is die stabiliteit er niet, dan kan het zijn dat die kweker nog zoekende is naar de invulling van de door hem beoogde doeleinden. Maar, we zien vooral rust in de markt. Het rassenonderzoek en de uitkom sten daarvan brengen daar ook nauwelijks beweging in. Wat er bij de rassenkeuze nieuw op het toneel verschijnt betreft dikwijls maar eendagsvliegen of rassen die maar een paar jaar de aandacht weten vast te houden.
WINTER 2010 - De Maïsteler 5
Rendement in de korrelmaïsteelt In het werkgebied van Theo Janssens bvba rond Kortenaken, neemt de korrelmaïsteelt een vooraanstaande plaats in. “Wij drogen kor rels”, geeft Janssens aan. Al bij al, met zo’n droog teeltseizoen als in 2009, dacht men alge meen dat de oogst zou gaan tegenvallen. Maar, als je hoort wat er gedorsen is, valt het nog best mee. Er waren toch plaatsen waar het het hele seizoen bijna niet geregend heeft. Elders kreeg men toch nog wel eens een bui en dan is het nog meegevallen. De teneur was, dat bij de start van het oogstseizoen de prijzen voor het graan laag waren en lange tijd gebleven zijn. We hebben het over korrelmaïs. Er is in het begin nog wel wat verkocht, maar, toch niet voor aan trekkelijke prijzen voor de verkoper. “We hebben een tien miljoen kilogram maïs gedroogd”. Alles bij een zat men op gemiddeld 27% vocht bij de inname. Dat is toch een heel goed resultaat van het natuurlijke indrogingsproces. Korrels van rassen met een hoge FAO heeft men al droog kunnen dorsen. Zo’n ras moet langer op het veld staan om echt dorsrijp te worden. Rassen met een lager FAO getal zijn sneller dorsrijp. Het nadeel in een droog jaar is, dat je dan minder kilogrammen opbrengst hebt. De prijsstelling is gebaseerd op 30% vocht bij de inname van de maïs. Voor het droogproces wordt gerekend met anderhalve tot twee euro per ton per procentpunt dat gedroogd moet worden. Oogst je tien ton korrel per hectare en kan je verkopen tegen de gemiddelde prijs van € 70,- per ton bij 30% vocht, dan levert dat € 700,- op. Lever je met 25% vocht dan ontvang je voor die vijf procentpunten nog € 12,50 per ton. Kom je dus aan een opbrengst van € 875,-. Een jaar terug werd er gemiddeld maïs aangeboden met 32% vocht. Het is duidelijk dat dat een belangrijke invloed heeft op de renda biliteit van de teelt. Wil je korrelmaïs telen, dan moet je rekening houden met de grond die je beschikbaar hebt. Maïs is een gemakkelijke teelt; in het vier, vijfblad stadium spuiten en dan is het wachten tot de oogst. De be mesting moet je dan goed in orde hebben. Teel je tarwe, dan moet je ook nog een paar keer spuiten voor ziek ten. Afgelopen seizoen heeft men heel goede opbrengsten in de tarwe gescoord. Er werd half december € 110,- per ton betaald. En tien ton tarwe per hectare was een goed gemiddelde in deze streek. Je beurt dan € 1100,- per hectare voor standaard voertarwe. Reken daar de kosten van tweemaal een fungicide bespuiting af. En meest al is er een opbrengst voor het stro te behalen. Er is het afgelopen najaar vrijwel evenveel tarwe weer gezaaid. De gerst is wel iets verminderd. De verwachting is dat het areaal maïs iets zal afnemen. Maar, dat is toch afwachten, elk jaar weer. Er moet nog wat verminderd worden met de suikerbieten en ook de teelt van cichorei krimpt enigszins. “We zullen zien”. Nu komen de rassenlijsten uit. Boeren zijn altijd benieuwd wat de bovenaan staande rassen bij hun zouden doen. Dus er wordt altijd geprobeerd.
Maar de meeste rassen worden toch op ervaring gekocht. Zolang het niet tegen gevallen is, is men zijn eerdere keuze in het algemeen trouw. “Heb je goed geboerd; gewoon doorgaan”. Met slechtere grond komen de bemestingskosten meer op de voor grond en dan is er wel neiging soms om wat goedkopere rassen te zaaien. Maar ja, de kans op een tegenvaller is dan navenant groter. Je ziet dit effect ook bij de onkruidbestrijding. Is de pH in orde, dan slaagt de bestrijding ook. Valt dit tegen, dan komt de opbrengst in het gedrang en boer je nog meer achteruit wanneer je bovendien op de bespuiting probeert te besparen. Het boeren is niet makkelijk de laatste tijd. Melkprijzen, varkensprij zen. “Maar, de boer die het het beste in orde houdt, zal toch altijd winnaar zijn”.
Een voorzichtige opleving, daar hopen we op Mark Vrins, van Fito BVBA in Herenthout benader ik met de vraag, wat hij denkt van het komende maïsseizoen. Hij antwoordt: “Ze ver wachten allemaal beterschap”. Dat is te zeggen; de opbrengstprijzen van de melk, granen en wat hier in de streek ook een belangrijke inkomstenbron is groenten, zijn een tijdlang laag geweest. Er was een algemene prijzencrisis. “De melk begint nu toch terug weer een beetje omhoog te komen”. Het boerenbedrijf komt zo weer voor zichtig over de drempel, mogen we hopen. Men komt al wat uit de kosten. Dat zal toch wat vertrouwen wekken bij de boer.
Onder de melkveehouders wordt je wel gewaar dat het beter begint te gaan. Men is zich met deze ontwikkeling wel wat bewuster geworden wat de kosten / opbrengsten verhoudingen zijn. “Wat men koopt, moet wel zijn kosten waard zijn.” Wie met het laatst gebruikte ras content is, die zal nu niet zo snel een ander ras pakken om een paar euro prijsverschil. Men is wat vrijmoediger om geld uit te geven voor kwaliteit.
WINTER 2010 - De Maïsteler 6
Een wat late oogst leerde goede kwaliteit waarderen Er is veel maïs ingekuild het afgelopen seizoen. Er is minder kor relmaïs geoogst. Men wilde zich zeker stellen van een behoorlijke voorraad ruwvoeder. De prijzen die betaald werden voor de korrel maïs waren in het begin van het seizoen ook echt niet aantrekkelijk. Daarom is er ook meer maïs als silomaïs geoogst. Pas later trokken de graanprijzen voor de maïs wat aan. Hier in de streek zal het areaal vrijwel gelijk blijven, schat Vrins in. Een kleine daling kan, doordat er hier en daar de afgelopen herfst meer granen zijn ingezaaid. Maar hier in de streek is dat toch niet zozeer het geval. Het rassenassortiment wat in deze regio gebruikt wordt, zal weinig verandering ondergaan. Het is natuurlijk ook een kwestie, dat je als handel achter de rassen staat die je propageert.
Wat dat betreft is het een stabiele markt, hoewel er natuurlijk ie der jaar nieuwe rassen komen die de aandacht vragen. We heb ben afgelopen jaar weinig of geen probleem gehad met ziektes in de maïs of dergelijke. Toch, willen we niet voor verrassingen komen te staan, dan moeten we onze voorzorgen nemen. “Dus, je let wel op dat je variëteiten verkoopt die zo goed mogelijk tegen de gevreesde besmettingen bestand zijn. Gezonde variëteiten, die verkopen we het liefst.”
“Wat de klant tegenwoordig vraagt, is toch wel een kwaliteits maïs;” zegt Jan Aerts van Aerts agro in Loenhout. Een silomaïs die goed van kwaliteit is, levert veel zetmeel op. En vanuit een voederkundig opzicht heb je het dan over bestendig zetmeel. Daar komt het op aan. De meeste boeren hebben nu wel voldoende snijmaïs in de kuil zitten. Omdat de korrelmaïs verleden jaar in de oogstperiode niet zo’n goede prijs deed, hebben de telers eigenlijk alles voor eigen gebruik ingekuild. Er zit een ruime voorraad. Hoewel we er in het afgelopen seizoen weinig moeite mee ge had hebben, is bladvlekkenziekte toch wel een aspect waar de boer nu op let. In 2008 hebben zich problemen voorgedaan. En wie dat trof wil dit liever niet meer meemaken. De bewaarbaar heid in de kuil was minder goed en de opname door het vee was bepaald minder. Het voer is muf, niet smakelijk. Dus men kiest voor rassen die daar minder gevoelig voor zijn. De keuze is tegenwoordig ruim genoeg om daar rekening mee te kunnen houden. De sfeer bij de boeren is terug positiever, gelukkig. De melkprij zen worden stilaan beter. Men durft weer enige verwachting te hebben. Het areaal zal hier in het gebied niet of nauwelijks minderen, verwacht Aerts. Het is hier een echt melkveegebied. Dus de snij maïs is het voornaamste. De weinige korrelmaïs die hier verbou wd wordt is voor CCM en wordt aan de varkens gevoederd. Voor de droge korrel wordt hier geen maïs verbouwd. Dat gebeurt hier in de streek niet. De varkenshouderij is hier wel belangrijk. We kennen een aantal grote varkensbedrijven. In deze sector gaat het momenteel minder goed. Dit in tegendeel tot de pluimvee houderij, die je hier ook vindt. Wat opmerkelijk is, is dat de silomaïs hier in 2009 algemeen aan de te rijpe kant is ingekuild. Men is te laat gaan kijken in het perceel hoe het ervoor stond. En voordat de loonwerker dan met de hakselaar het veld in gaat zijn er nog weer enkele dagen om. Het drogestofgehalte van de planten zit dan intussen aan de hoge kant. Er is veel maïs ge oogst met 36 tot 39% drogestof. Die kuilen hebben dan wel een goed zetmeelgehalte en dat zetmeel is dan door rijpheid ook voll edig benutbaar. Maar je hebt wel minder verteerbaarheid van de restplant. September was droog, oktober was droog en met temperaturen tot boven de 25 graden. Onder zulke omstandigheden neemt het drogestofgehalte met drie, drie en halve procent per week toe. En dan gaat het hard. Vanaf het begin was het groeiseizoen al aan de droge kant ge weest. We hadden het geluk dat de kolf al gekomen was voordat de echte droogte kwam. Ook de Stay Green rassen hebben van de droogte te lijden gehad. Onder zulke omstandigheden komt de rijping vroeg, wanneer je daar geen erg in hebt. Met zo’n vroege kolfzetting heb je dan wel mooie opbrengsten kunnen binnenhalen. Elk jaar is anders. Vorig jaar hebben we vroeg kunnen zaaien. Dat is telkens maar afwachten. Het is maar de vraag hoeveel da gen en zonuren er in de volgende teelt te benutten zullen zijn. Je kunt als boer er nooit op afgaan dat je twee dezelfde jaren na mekaar zult hebben. In 2007 en 2008 hadden we natte zomers, maar je weet dat tevoren niet. De vraag gaat hier uit naar middenvroege rassen. Het gros zit tussen de 210 en 240 FAO. De allervroegste rassen leveren hier toch te weinig op.
WINTER 2010 - De Maïsteler 7
Rundveemesterij in de Leiestreek Voor een bedrijfsreportage zijn we terechtgekomen bij Vandekerckhove Rudi in StBaafsVijve. Zijn bedrijf ligt niet ver van de taalgrens in het zuidwesten van België. Gevraagd naar de aard en omvang van de veestapel op zijn bedrijf antwoordt Rudi dat hij alleen vleesvee heeft en tot nog toe dit jaar een omzet van 320 stuks heeft gerealiseerd. “Allemaal van het wit blauw Belgisch ras”. Als we daar over doorpraten, blijkt de gemiddelde veebezetting op het bedrijf tussen de honderd en honderddertig stuks te liggen. Jaarlijks worden er gemiddeld negentig kalveren geboren. Voor 99 procent betreft dat verlossingen per keizerssnee. Van natuurlijke afkalvingen is bij deze diersoort amper sprake. Wel, gemiddeld komen er dus 45 stierkalveren per jaar, die, zoals de 45 kuikalveren met kunstmelk worden opgekweekt. De koeien van het witblauw ras geven praktisch zelf geen melk, dus is de een duidige voedering met kunstmelk wel zo eenvoudig. Als boer ben je er dan ook alle dagen getuige van hoe de jonge dieren het doen en zich ontwikkelen. Het is de bedoeling het jongvee zo spoedig mogelijk volledig op vast voedsel te krijgen, zodat ze van individu ele verzorging in de groep opgenomen kunnen worden. In het algemeen blijft het jongvee tot eenjarige leeftijd bijeen en krijgt een rantsoen wat op een evenwichtige lichaamsgroei gericht is. De stieren worden daarna afgemest tot ze op een leeftijd van 20 tot 24 maanden slachtrijp geworden zijn. Het mag duidelijk zijn dat het vlees van deze, nog jonge dieren in de markt zeer gewild is. Het vrouwelijk vee is een langer leven op de boerderij vergund, want zij moeten voor de aanwas zorgen.
Het is dus zaak om de eerste vruchtbaarheid te signaleren. Vandekerckhove heeft zich erin bekwaamd de inseminatie eigen handig te verrichten. Daar steekt ook wat ‘liefhebberij’ in. Daarbij maakt hij gebruik van een dekstier, ter aanmoediging van het na tuurlijke proces en om tochtige dieren te signaleren. Om voldoende aanwas te verkrijgen kalven de koeien twee of drie keer. Een pro ces wat toch de nodige zorg en oplettendheid vergt. Zo worden de tweede en derdekalfs koeien elke drie maanden op drachtigheid gecontroleerd. Wanneer ze bij de tweede controle na het kalven niet drachtig zijn, gaan ze door naar de groep die wordt afgemest. De vaarzen mogen er wel langer over doen om voor het eerst drachtig te worden. Het mag duidelijk zijn dat de stier in dit kader ook ver ondersteld wordt aan zijn verplichtingen te voldoen. Een factor die in dit kader nog speelt is het embrionaal verwerpen. Binnen de eerste zes weken van de dracht speelt dat toch bij tien procent van de bevruchte dieren. Zodoende zijn de koeien toch wel tussen de vier en vijf jaar oud, gemiddeld, voordat ze afgemest worden. En als ze dan slachtrijp zijn, zijn het vaak hele knoeperds. Op de dag dat we het bedrijf be zochten ging er een over de weegschaal met 920 kg. Omdat de eigen aanwas onvoldoende omzet oplevert, koopt Vandekerckhove regelmatig witblauwen in om af te mesten. Hij heeft inmiddels een overzicht van de bedrijven waar hij het liefst dieren vandaan haalt.
WINTER 2010 - De Maïsteler 8
Alles bij elkaar realiseert Vandekerckhove een omloopsnelheid van zijn veebezetting van drie `a vier keer per jaar. Voederregime Gras, vormt het hoofdbestanddeel van het rantsoen voor het jongvee en de drachtige koeien. ’s Zomers in de wei en ’s winters kuilgras. Voor het afmesten is de basis 8 kg hakselmaïs en 4 kg CCM per dier per dag. Daarvoor wordt er jaarlijks 15 ha silomaïs op het bedrijf geteeld en 6 ha korrelmaïs. Dan krijgen de dieren nog 6 kg gewas sen voeraardappelen per dag. Anderhalve kg gedroogde pulp, geplet lijnzaad en lijnzaadschilfers. Het lijnzaad heeft wel 40% vet en 25% eiwit, daarvan krijgen ze 600 700 gram. Van de lijnschilfers daar is de olie uitgeperst anderhalve kg. En dan nog een kilo soja. “Dit is een hele goede mengeling”. Energie is onmisbaar bij het afmesten. Om het mestrantsoen af te maken worden mineralen toegevoegd, wat zout en bicarbonaat tegen pensverzuring. “Ik heb kilogrammen drogestof nodig in het rantsoen”. Vleesvee heeft een kleinere pens dan melkkoeien in het algemeen. Je moet dus met een kleinere hoeveelheid voldoende energie geven om de groei erin te houden. Het streven is een groei van 1,6 tot 1,8 kg gemiddeld per dier per dag te bereiken. In de praktijk loopt dat nogal uiteen; de beste groeien wel 2,75 kg per dag, de slechtste groei ers halen maar net een kilo. De dieren nemen tien tot vijftien procent meer voer op wanneer je ‘gemengd’ voert, met toevoeging van eigenverbouwd voer, is de ervaring. “Houd de productie die je teelt op je hoeve en gebruik ze als diervoeder”. Daar ligt je eerste winst. Er liggen drie kleine, smalle sleufsilo’s om de gemalen maïskor rels te bewaren. In zo’n sleuf kan je de maïs goed aandrukken en is het conserveren zonder toevoegmiddel goed mogelijk. Als de maïs niet al te droog is krijg je zo een goede verzuring. Voor een goede penswerking moet het ook weer niet ‘al’ te zuur. Daarom ook, wordt er gebruik gemaakt van vroegrijpe rassen. Bovendien is het een factor dat er geboerd wordt op leemhoudende zandgrond, waarom er niet te laat in het jaar geoogst moet worden. “Je kunt maar beter de structuur niet kapot rijden”. Dan heb je het volgend jaar ook weer een goede start op dat perceel. De silomaïs wordt dus betrekkelijk vroeg geoogst. De korrelmaïs behoef je niet met een wagen van het land te halen als je dat om reden van minder goede bodemomstandigheden liever niet doet. De maaidorser kan bovendien op rupsen, als dat wense lijk is. Waar mogelijk wordt de maïs in gescheurd grasland gezaaid. Wat ook belangrijk is, is de kleur van het vlees. Het merendeel wordt afgezet in Frankrijk en daar wenst de consument toch meer kleur aan het vlees te zien. Niet wit, zoals bij kalfsvlees. Wanneer er vacuüm verpakt wordt, heeft het vlees de neiging oppervlakkig wat te verzuren. In dit verband komt ook weer het voederregime op de voorgrond. Wanneer er zuiver en alleen fabriekmatig krachtvoer wordt gevoerd, dan is het vlees kwetsbaarder. De dieren moeten een meer geschakeerd voer hebben. Met de producten van de eigen boerderij, vers van de grond, breng je dat dichterbij. “Je moet het voer afstemmen op het karakter van de vraag”. Een grappig aspect in dit verband is, dat Vandekerckhove ook hec tares ‘spruitjes’ oogst. Het ‘uitschot’ gaat naar het jongvee en de drachtige koeien. “Zij vinden dat kennelijk ‘heerlijk’. Wanneer ik een dag over moet slaan, kijken ze me na van, ‘wat is dat nou’?”
WINTER 2010 - De Maïsteler 9
De grote verscheidenheid aan rassen maakt Het rassenassortiment is de laatste jaren enorm uitgebreid. Het is dan ook belangrijk om in de wintermaanden goed na te denken over de vraag waar het te zaaien maïsras in het nieuwe groeiseizoen aan moet voldoen. Om daar een beeld van te geven, leest u hieronder hoe dat onder scheid uiteenvalt voor silomaïs die geteeld wordt voor de voedering van het melkvee. We mogen daarbij vaststellen dat snijmaïs het al lergrootste deel uitmaakt van het totale maïsareaal. Maar, met deze eerste keuze laten we de specifieke energiemaïsrassen dus al buiten beschouwing. Maar ook dan nog, is er een heel groot aantal rassen waaruit ge kozen kan worden. De volgende opdeling van de rassen is naar ‘vroegheid’. Hoe noor delijker de maïs geteeld zal worden, des te korter duurt het groei seizoen en des te minder zonuren zijn er in dat seizoen en des te lager is de som van de dagtemperaturen. Om dan toch een volwaar dige oogst te realiseren zal voor een ‘vroeger’ ras gekozen moeten worden. Andersom betekent dit, dat, naarmate de maïs zuidelijker geteeld zal worden de keuze zich verlegt naar minder vroege rassen om het volle profijt te trekken van de mogelijkheid om daar vroeger te zaaien en wellicht later te kunnen oogsten. Zo benut je meer groei dagen, zonuren en temperatuursom, wat tot meer opbrengst leidt. Deze deling brengt met zich mee dat het aantal rassen waaruit we voor het eigen bedrijf bij voorkeur kiezen al minstens weer ge halveerd is. Welbeschouwd is er ook een noordwest zuidoost verdeling. Dichter bij zee is het klimaat te karakteriseren als ‘koel en vochtig’, verder landinwaarts verandert het karakter in ‘warm en vochtig’. En gaan we voorbij de oostgrens van ons land, dan komen we terecht in een klimaatzone die aangeduid kan worden als ‘warm en droog’. In het bijgaande kaartje ziet u de overgang van deze zones aangegeven. Uit de praktijk zult u ervaren hebben dat de overgang niet op de streep nauwkeurig ligt en dat dat ook van jaar tot jaar verschillend uitpakt. Maar, het is wel een richtlijn waar we beter rekening mee houden bij de rassenkeuze. Het aantal rassen wat onze voorkeur kan krijgen is weeral kleiner geworden. Dan komen we vervolgens bij het onderscheid van de grondsoort. In de praktijk van de maïsteelt onderscheiden we ‘lichte’ en ‘zware’ gronden. Allereerst speelt hierbij de opwarming van de bodem in het voorjaar een belangrijke rol. Het maakt nogal wat uit wanneer we kunnen vaststellen dat de grond ‘bekwaam’ is om het zaad te ontvangen met kans op een goede gelijkmatige opkomst. Aan het eind van het seizoen speelt de zwaarte van de grond een rol ten aan zien van de berijdbaarheid van de bodem. Zeker als we een natte nazomer en begin van de herfst mochten hebben. Eerdere slechte ervaringen in deze maken voorzichtig. Dan vormt het een afweging te meer in de keuze van de vroegheid van het ras. We zitten hiermee dus in de afweging van het gewenste of het te ver wachten mogelijke zaaitijdstip. Als het in de geschiedenis van jaar tot jaar gebleken is dat het praktisch niet mogelijk is om vóór 1 mei gezaaid te hebben, is het echt raadzaam om een vroeg ras te zaaien. Inmiddels is de zaaicapaciteit bij de loonbedrijven van jaar tot jaar wel groot genoeg geweest, zodat het telkens wel goed gegaan is om het maïszaad vóór 1 mei in de grond te krijgen. Maar toch, houd er rekening mee dat je daar niet zondermeer van op aan kunt. Een betrekkelijk nieuw fenomeen is, omwille van de wetgeving, de teelt van een vanggewas na de maïsoogst. In enkele gevallen wil de veehouder het vanggewas in het voorjaar nog oogsten voordat er weer maïs gezaaid wordt. Men is dan aangewezen op het zaaien van een zeer vroeg ras, om zo
doende in het najaar nog een voldoende afrijping van het maïsgewas te kunnen realiseren. Stap voor stap wordt onze keuze van het te zaaien maïsras al doelgerichter. Teel je de maïs als veevoer, dan is de vraag wat het aandeel van de snijmaïs in het rantsoen zal zijn. Het silomaïsar eaal is de laatste jaren zeker niet toegenomen als gevolg van de regel geving waarmee de mestwetgeving omgeven is. Dus, het aandeel maïs in het voederrantsoen voor het melkvee is algemeen zeker niet toegenomen. Dat betekent, dat er dan toch gekozen moet worden voor rassen die goede opbrengsten opleveren en met een hoge ener giedichtheid. De kosten voor het verbouwen van een hectare maïs zijn toegeno men. Wat kost het gebruik van de grond? Wat zijn de loonwerkkos ten? Wat zijn de kosten van de bemesting? Het streven moet zijn, om een zo optimaal mogelijke opbrengst te realiseren, om behoorlijk uit de kosten te komen. En dan gaat het vooral ook om de kwaliteit die de maïs bijdraagt in het voerrantsoen. Je moet er melk en vlees mee produceren. Zoveel mogelijk goed gerijpt zetmeel van de hec tare oogsten, dus.
WINTER 2010 - De Maïsteler 10
een heel precieze keuze mogelijk In het huidige grote aanbod van maïsrassen betekent dit aftellen toch, dat in de praktijk van het eigen bedrijf de keuze zich uiteindeli jk beperkt tot twee of drie rassen die écht ge schikt zijn voor de eigen bedrijfsomstandig heden. Bij de keuze tussen die rassen moet de teler dan rekening houden met de specifieke landbouwkundige kwaliteiten die op zijn be drijf spelen. Vraag is dan, wat de ervaringen zijn met builenbrand, fusarium op de per celen waar gezaaid zal worden. Is ‘bladvlek kenziekte’ een ervaringsfeit, of bent u daar nog van verschoond gebleven? Hoeveel ‘stevigheid’ heeft u nodig? Heeft u uiteindelijk gekozen welk ras u wilt gebruiken, dan speelt nog de factor dat de over het ras gepubliceerde potentiële opbreng sten, alleen haalbaar zijn onder optimale omstandigheden. Dan moet dus de structuur van de grond in orde zijn. De pH, het humus gehalte en de waterhuishouding van de bodem moeten goed zijn.
Wanneer u dan ‘op tijd’ bemesten kunt en er voldoende reserves uit de bodem beschikbaar komen is een volwaardige opbrengst mogelijk. Alleen als dat allemaal in orde is, dan alleen kan de gezaaide maïs aan de gestelde verwachtingen voldoen, wanneer er niet ‘te vroeg’ geoogst wordt. Dan moet succes verzekerd zijn, of het weer moet het in het teeltsei zoen er lelijk bij hebben laten zitten.
WINTER 2010 - De Maïsteler 11
Praktische afweging
Dát is
De voedingstoestand van de bodem baart intussen de meeste zorgen. In de praktijk moeten we de organische stofvoorziening aanzienlijk verbeteren.
De laatste oogst en die van het jaar daarvoor waren zo goed, dat de kuil meer dan vol was. “Dus heb ik ander
Om een beeld te krijgen hoe veehouders de rassenkeuze voor de maïsteelt afwegen, zijn we even op bezoek bij loonbedrijf Winkel horst in Rekken. Zij bedienen de landbouwbedrijven in de Duitse grensstreek in de Gelderse Achterhoek. Een gebied met zandgrond, doorsneden door eeuwenoude riviertjes die leemafzettingen in de bodem hebben achtergelaten. Bij de dorpen vinden we van oudsher de esch gronden die generaties geleden zijn opgebouwd met zoveel mogelijk organische stof als men maar verzamelen kon. Daarmee zijn deze percelen hoger komen te liggen dan de omringende armere zandgrond. Sinds het gebruik van kunstmest mogelijk werd, kon die lager gelegen bodem ook voor landbouw in gebruik genomen worden. In het bedrijf Winkelhorst is de generatiewisseling inmiddels aan de orde. Vader Heinz wordt opgevolgd door zoon Arjan. Volgens hun zijn de criteria bij de rassenkeuze voor de maïs heel eenvoudig in hun werkgebied. De omstandigheden zijn zo, dat het mogelijk is uitermate goed gras te oogsten. Dat betekent in het algemeen een hoog eiwitgehalte in de graskuil. En dan gaat het bij de maïs er nog maar om, om zoveel mogelijk goed afgerijpt zetmeel te oogsten. “Zo kun je een evenwichtig en energierijk rantsoen voor de melkkoeien samenstellen”. Niet té vroeg hakselen dus. Geef de korrel de tijd om goed af te rijpen. Met 34 tot 35% drogestof in de gehele plant kan de hakselaar het veld in. Bij het kiezen van de rassen richt men zich op de midden vroege rassen, om zoveel mogelijk dagen en zonuren ge durende de veldperiode te kunnen benutten. “Van echt vroege rassen krijg je in verhouding toch te weinig opbrengst is de algemene ervaring hier”. Alleen als er grasland inge zaaid moet worden na de maïsoogst, komt een vroeg ras in aanmerking. Maar, dat scheelt je zo tien tot twintig procent opbrengst, weet Winkelhorst. Met die meer productieve, middenvroege rassen loop je wel tegen de beperkingen van de mestwetgeving aan. “We zijn intussen zover, dat de hoeveelheid stikstof en fosfaat die je mag toedienen een beperkende factor is geworden”. Wan neer je maïs op maïs teelt, dan gaat deze omstandigheid je toch opbrengst kosten. Wat dat betreft, vindt Winkelhorst er wel wat vóór te zeggen, dat ze in Duitsland de vereiste ken nen van vruchtwisseling met ten minste drie teelten. Met de tussenteelt van wat minder massale gewassen, krijgt de maïs toch een betere kans om het potentiële opbrengstvermogen bij deze magere bemesting waar te maken. De groenblijvende maïsrassen krijgen de voorkeur, omdat die op korrelrijpheid geoogst kunnen worden, zonder dat je in de tijd gedwongen wordt. Het zogenaamde ‘oogstraam’ is van veel nut in de praktijk. Deze rassen hebben in het alge meen ook een betere standvastigheid en een betere gezond heid. Gewoon, doordat de plant langer vitaal blijft. Dat geeft een grotere oogstzekerheid en dat heb je nodig om met wat minder vroege rassen in de praktijk goed uit de voeten te kunnen. Maar, om middenvroege rassen te kunnen telen bij de hui dige mestnormen, is het wel noodzakelijk de pH van de grond goed op peil te houden. Onmiddellijk daarmee samen hangt het orga nische stofgehalte van de bodem. “Dat zijn toch factoren die voor tenminste 90% in orde moeten zijn om aan de genetisch mogelijke
De heer Abbink is veehouder aan de Groenloseweg 114, Winterswijk. Hij melkt 75 koeien en teelt elf hectare maïs. Gevraagd, hoe hij de rassenkeuze voor de maïs doet, antwoordt hij, dat hij het wél uit zoekt. “Er is een groot aanbod van rassen, dus is het de moeite om dan een goede keuze te maken”. Als vanzelf worden daarbij de rassen in aanmerking genomen die op het eigen bedrijf goed bevallen zijn. Het is dan interessant om te kijken welke rassen op papier dergelij ke kwaliteiten beloven te hebben. Voor zover die passen binnen de eigen bedrijfsomstandigheden, mag Abbink dan graag een ‘proefzak je’ zaaizaad van zulke rassen hebben. Dat zaad wordt dan in een per ceel uitgezaaid van het hem bekende vergelijkbare ras. “Dan kan ik kijken hoe dat uitpakt”. Dit jaar had Abbink er zo één die er echt uitsprong. Het was dit voorjaar koud en droog. Het nieuwe ras werd gezaaid op lichte zand
productie te komen”. Je hebt de ondersteuning van de mineralisatie in de bodem nodig. Er worden wel ‘dubbeldoel’rassen gezaaid om korrelmaïs te kunnen oogsten, wanneer de opbrengst van de snijmaïs ruim uitvalt. Afgelo pen herfst was daar gelegenheid genoeg voor.
WINTER 2010 - De Maïsteler 12
toch wel prima voer half hectare laten staan om als korrelmaïs te oogsten om krachtvoer in het rantsoen uit te sparen”. grond, met ‘oer’ eronder. Daar komt het er erg op aan als de om standigheden moeilijk zijn. Terwijl het gebruikelijke ras echt paars verkleurde, bleef het proefras mooi groen. “Dat zegt dan toch wel wat!” Verderop ligt het perceel in de helling van de eschgrond en daar ontwikkelde het proefras zich beter en behield ook in het verdere seizoen een voorsprong. “Als je dat zo een keer treft, ben je toch wel onder de indruk”. Het ene jaar bij het andere, kan het heel verschillend zijn. Met een niet te schraal voorjaar komen de sterke eigenschappen er niet zo duidelijk uit. Er is best strijd op de markt voor het zaaigoed. En dat is maar goed ook. Zo houden we elkander scherp. Maar, je moet geen appels met peren vergelijken. Daarom mag Abbink graag de rassen die hem interesseren onder zijn eigen bedrijfsomstandigheden uitproberen. Hij boert voornamelijk op zandgrond, maar zoals aangegeven daar is arme zandgrond bij en humusrijker bodem in de esch. Bo vendien vind je hier ook leem uit de oude rivierlopen. Afgelopen seizoen had Abbink vijf hectare lichte zandgrond niet ge ploegd. Na de oogst meteen de rogge erin en die in het voorjaar doo dgespoten. Met de bouwlandinjecteur de drijfmest erin en met de vaste tandcultivator vijftien cm diep de grond doorgewerkt. Even bezakken en dan de zaaimachine erin. “Met zo’n droog voorjaar als we hadden, zie je dan toch dat de grond beter vochtig blijft”. De mest zit vrijwel bovenin de grond. En je hebt het land mooi vast. Een ideale bodem voor de maïs. “Zo heb ik ook gerst ingezaaid direct na de maïsoogst”. Dat gaat heel goed. Op eschgrond zal het zonder ploegen minder goed gaan, omdat die bodems algemeen vaster zijn en de percelen met hun bolle opper vlak het water makkelijker laten aflopen. Hier ziet Abbink minder heil in het boeren zonder kerende bewerking. Ook, omdat hij ver wacht dat dan de schimmeldruk op deze percelen groter zal zijn. Liever niet het bedje gespreid voor de bladvlekkenziekte. Voor de komende teelt zal Abbink alles weer ploegen. Daar is ook te scheuren oud grasland bij. De laatste paar jaar werd Abbink opmerkzaam op het kaligehalte van de grond. Dat liep terug. Hij gebruikt nu Kali 60. Vroeger, met zoveel drijfmest had het gewas altijd kali genoeg. Maar dat komt nu toch wel in het gedrang. “Ik geloof dat voldoende kali ook een goede invloed heeft op de waterhuishouding in de plant”.
De maïs heeft minder van droogte te lijden. “Je kunt voor dat geld ook een hectare maïs bijkopen. Maar, ik weet het niet. Geloof toch dat de kwaliteit van de maïs er onder minder goede omstandigheden beter doorkomt als de plant voldoende kali heeft”. Het is nog de enige meststof die we ongelimiteerd mogen gebruiken. Als die dan ’indemin’ is, doe je het toch niet goed. In principe is de elf hectare maïs allemaal bedoeld om geoogst te worden als snijmaïs. De laatste oogst en die van het jaar daarvoor waren zo goed, dat de kuil meer dan vol was. “Dus heb ik ander half hectare laten staan om als korrelmaïs te oogsten en dan pletten om krachtvoer in het rantsoen uit te sparen”. Dat is toch wel prima voer! Abbink gebruikt een voermengwagen. Eén tot anderhalve kilo maïsmeel per dier per dag doet hij in het rantsoen. Hij heeft geen gescheiden groepen, dus alle melkkoeien krijgen hetzelfde rant soen. Daarnaast is er dus individuele voedering met een krachtvoer automaat. Alleen droogstaande koeien en het jongvee staan apart. Voor dit stalseizoen kon er ook zomergerst geplet worden. “Wan neer het graan in de handel niet veel opbrengt, dan kun je je eigen teelt zo goed benutten. “Ja, ik ga graag wat maïsproefvelden in de omgeving kijken en lees wat er in de vakbladen te vinden is over rassenkeuze”. Ook de infor matie van de veevoedingsdeskundige is een welkome aanvulling. “Als dat een goede is, dan heeft die het ook goed op de rij hoe de rassen het in onze eigen omgeving doen”. En dat is belangrijk.
Jammer dat de prijsontwikkeling het aanvankelijk liet afweten. “Toch meent Winkelhorst dat je wel honderd tot honderdvijftig euro mag rekenen als opbrengst van het maïsstro wat achterblijft op het land, wanneer je de maïs laat dorsen”. De organische bemesting die dit oplevert, geeft een behoorlijke bijdrage in de stikstofnaleve ring en vergeet niet de kali die daarmee op het land blijft. Kali is prijzig tegenwoordig en als je daar te zuinig mee omgaat heeft dat ook negatieve invloed op de waterhuishouding ten behoeve van de plant. Tweehonderd kilo kali per hectare, wat kost dat niet? Keurig stukfrezen die restplanten, dus en mooi onderploegen om het volle profijt te hebben in het volggewas. Er wordt in de omgeving nog weinig gebruik gemaakt van geplette maïs in het rantsoen voor de melkkoeien. De korrelteelt is dus nog vooral gericht op de handel. Misschien gaat men hier toch over nadenken. Wanneer een hectare maïs maar zeven, achthonderd euro kan op
brengen is het weinig aantrekkelijk om het losse land daarvoor te bestemmen. In een streek waar nog vrij wat nietgrondgebonden veehouderij is en veel kleine bedrijven beëindigen, is men toch op zoek naar rendabiliteit van de vrij te benutten grond. Wat dat betreft is het interessant dat hier en daar wat belangstel ling komt voor het gebruik van geplette maïs in het rantsoen voor de melkkoeien. Daarmee trekt de maïsprijs zich op aan de prijs van het krachtvoer wat je ermee kunt vervangen. Ja, de bestellingen voor het maïszaad zijn weer aan de orde en het is duidelijk dat men graag vitale planten ziet met een wat lage kolf aanzetting. Daarom, niet te dicht zaaien. Met 200 kg N en 100 kg P en 300 kg K als bemesting, moet het dan mogelijk zijn een goede zetmeelopbrengst binnen te halen. Als dat niet lukt, kan het zijn dat de grond te slempig is. En dan gaat het om structuur en zijn we weer terug bij de pH en het humusgehalte van de grond. De juiste teeltmaatregelen zijn belangrijk.
WINTER 2010 - De Maïsteler 13
De énig juiste basis voor rasse
Maïsa
Indien geen maïsanalizer beschikbaar is, ad Van de silomaïscijfers hebben de VEM/kgds, VOS/kgds, Dit omdat de rassen allemaal tegelijk maar allemaal in ander rijpheidsstadium
LAFORTUNA
AMBALL
RONALDINIO
-rassen te De KWSla e ngrijkesn ! en alle b ntrass concurre
L a p r io r a , Co r y p h e e, Ric a r d i n io,
De n r 1 i n ko r r e lo p b r e n g s t , zet m e e lo p b r I e d e r e soo r t i n z ijn v r o e g r ijp h e i d ( ve r g
Voor meer informatie Tel. +32-(0)3-449 02 20 | www.kwsbenelux.com
nkeuze silomaïs en korrelmaïs.
nalizer®
viseren wij de korrelmaïscijfers te raadplegen. VEMopbrengst en VOSopbrengstcijfers geen waarde!
LAPRIORA
ELEGANZA
CORYPHEE
APHRODITE
LADIFERENCE
AMBROSINI
RICARDINIO
worden geoogst en een juist voerwaarderingssysteem ontbreekt.
A m ba ll, L a fo r t u n a e n Ro n a l d i n io
e ng s t e n é c h te vo e d e r wa a r d e - o p b r e n g s t . e l ijk ze ze l f i n a l l e ko r r e l m a ï s p r o eve n ) .
Geen eenduidige uitkomsten voor snijmaïs de instituten publiceren onderling verschillende rangorde Je zou toch zeggen, wanneer je in de zes verschillende rassenlijsten die in ons taalgebied verschijnen de snijmaïs rassen opzoekt die in een aantal van die lijsten voorkomen, dat die rassen dan in die lijsten op vergelijkbare hoogte moeten voorkomen. Maar, nee. In het bijgaande tabelletje vindt u praktische voorbeelden uit de recent gepubliceerde lijsten. Je vraagt je dan af, hoe het mogelijk is dat de verschillende onderzoeksinstituten tot zo verschillende bevin dingen komen? Waar komen die verschillen in rangorde vandaan? Allereerst is er natuurlijk de ligging van de proefvelden: Noordelij ker of zuidelijker, oostelijker of westelijker. Maar, daar wordt rekening mee gehouden door de instituten door rassen te kiezen die met hun vroegheid passen bij de ligging van de te gebruiken proefvelden. Dan is er natuurlijk de zaaidatum die ook onmiddellijk samenhangt met de ligging van het proefveld. Maar, omdat we het hier hebben over rassen die door twee of drie instituten in hetzelfde jaar beproefd zijn en omdat die rassen naar vroegheid bij de locaties gekozen zijn, zullen de klimatologische omstandigheden waaronder ze gegroeid zijn niet zoveel verschillen en de zaaidata dicht bij elkaar liggen. Daar komen de grote verschil len in de uitkomsten voor dezelfde rassen niet vandaan. Oorzaken daarvan moeten gezocht worden in de rijpheid van het ras op het moment van de oogst, en de grote veranderingen van samenstelling van het zetmeel tijdens de laatste afrijpingsfase. Wat dat betreft is het opmerkelijk dat het nieuwe PMO rassenon derzoek in Nederland juist op dit punt afwijkt van het protocol voor het onderzoek voor de Aanbevelende Rassenlijst. Voor zover er geoogst wordt tussen 33% pakweg 40% drogestof van de totale plant, dan zijn de vastgestelde waarden van de drogestof opbrengst als zodanig wel betrouwbaar. Maar de resultaten van het onderzoek naar zetmeelpercentage, celwandpercentage, celwand verteerbaarheid en de daaruit berekende VEM en VEMopbreng sten leveren een grote variatie in de rangorde bij de verschillende instituten op. Ervaring heeft intussen bovendien geleerd, dat de door de instituten gebruikte laboratoria met verschillende verteerbaarheidsuitslagen komen bij beproeving van de zelfde monsters. Dit, nog afgezien van het grote verschil tussen de feitelijke verteerbaarheid in de koe en de verteerbaarheid onder laboratoriumvoorwaarden.
De ontstellende ontdekking hoezeer dezelfde rassen bij de beproe ving bij verschillende instituten in een heel andere rangorde in de uitslagenlijsten terecht kunnen komen, leidt tot onzekerheid over de waarde van het onderzoek. En daarmee tot onzekerheid over de volgorde van aanbevelenswaardigheid van de onderzochte rassen voor uw bedrijf. Hoe anders ligt dit bij de uitkomsten van het korrelmaïs onderzoek van diezelfde instituten. Bij de korrelmaïs zien we heel anders dan bij de snijmaïs een grote eenduidigheid in de aangegeven rangorde van de rassen. Wanneer je dat ziet, geeft dit je de overtuiging dat deze cijfers echt betrouwbaar zijn. Met de wetenschap, dat wel negentig procent van de voederwaarde van de silomaïs uit de korrel moet komen, leveren de uitkomsten van het korrelmaïsonderzoek wellicht een goed kompas. De rangorde van de rassen zoals die algemeen uit het korrelmaïs onderzoek naar voren komt, is veelzeggend over de kwaliteiten van diezelfde rassen wanneer je die als snijmaïs oogst. Vooropgesteld natuurlijk, dat dan wél het gewenste rijpheidsstadium van de korrel voor de oogst wordt afgewacht. Om tot een afgewogen rassenkeuze voor de snijmaïsteelt te komen, verdient het dus aanbeveling om te kijken of de rassen die in over weging genomen worden ook in de lijsten bij de korrelmaïsbeproe vingen staan. En hoe ze daar scoren. Het gaat per slot om kwaliteit. Kwaliteit, dat is de concentratie van energie in de kuil. Vooral met maïs is het mogelijk de energiewaarde van het rantsoen te verhogen. Het is niet voor niets dat er in de prak tijk van de melkveehouderij een toenemende belangstelling is om het rantsoen te verrijken met gemalen of geplette maïskorrels. Een tussenstap is het oogsten van silomaïs met een grotere stop pellengte, waardoor het kolfaandeel in de kuil flink stijgt en de cel wandverteerbaarheid je aardig tegemoet komt. Het hoogste rendement wordt behaald door zoveel mogelijk zetmeel te telen. Dat vermindert het benodigde krachtvoer. Vandaar de focus op de korrelmaïscijfers.
Conclusie: De variaties in berekende VEM zijn beperkt. De verschillen tussen de rassen wisselen van proef tot proef. De rijpheid van het ras bij de oogst is een voorname oorzaak van de wisseling binnen de rangorde. Het lijkt niet wijs om op basis van enkele van dergelijke cijfers rassenselectie en rassenkeuze te maken. Dit nog losstaand van de opmerking dat verschillen in verteerbaarheid voor de koe niet gemeten kunnen worden met een laboratoriumsysteem met een incubatietijd van 48 uur.
WINTER 2010 - De Maïsteler 16
25 : o 2silomaiïjsk. a F 1 en ak t
Nr l m a ï s
n re Koref velde pro
en p
r
Energie zonder grenzen! Vroege silomaïs, CCM/geplette maïs, droge korrelmaïs
AMBALL • • • • • • •
Vroeg rijp (Fao 225) De hoogste zetmeelopbrengst (graanopbrengst)/ha Hoge drogestofopbrengst als silomaïs Top voederwaarde Zeer goede stay-green Zeer goede stevigheid Zeer goede tolerantie tegen bladvlekkenziekte (Helminthosporium en Kabatiella) Amball
DLV CIPF Rassenlijst Ned KWS
Drogestof Korrelopbrengst. Drogestofopbrengst Tot.Plant ton/ha Rel. Ranking ton/ha Rel. Ranking 12,8 104 20,7 103 1 12,57 100,6 11,66 106 1 11,6 21,7
Voor meer info: www.kws-Maismanager.com
Voor meer informatie Tel. +32-(0)3-449 02 20 www.kwsbenelux.com
WINTER 2010 - De Maïsteler 17
WINTER 2010 - De Maïsteler 18
WINTER 2010 - De Maïsteler 19
WINTER 2010 - De Maïsteler 20
WINTER 2010 - De Maïsteler 21
WINTER 2010 - De Maïsteler 22
WINTER 2010 - De Maïsteler 23
WINTER 2010 - De Maïsteler 24
WINTER 2010 - De Maïsteler 25
Maïs 90% van de voederwaarde komt uit de korrel
Alles draait om...... ......het Gele Goud!
Na vijf jaar nog altijd de winnaar! 30 a ï s : 2 o om p Fa en sil ktijk.
Tolmaïs
re Kor fveld e p ro
np e n e
ra
Altijd de winnaar! Vroege silomaïs, CCM/geplette maïs
LAFORTUNA • • • • • • •
Vroeg tot middenvroeg rijp (Fao 230) Top zetmeelopbrengst (graanopbrengst)/ha Hoge drogestofopbrengst als silomaïs Top voederwaarde Zeer goede stay-green Zeer goede stevigheid Al jaren en nog steeds de top in zijn vroegrijpheid Lafortuna
U weet wat U oogst!
DLV CIPF Rassenlijst Bel KWS
Drogestof Korrelopbrengst. Drogestofopbrengst Tot.Plant ton/ha Rel. Ranking ton/ha Rel. Ranking 12,59 104 12,76 102,1 12,44 102 11,4 20,4
Voor meer info: www.kws-Maismanager.com
Voor meer informatie Tel. +32-(0)3-449 02 20 www.kwsbenelux.com
n as i . r e a aaidEurop z e s t g h e el e e m en 40 Het ELUX ao 2 aktijk. BE N r 1 F e n p r N ld en fve e o pr
Ronaldinio: tot ‘goud‘ bekroond dit seizoen, ook in de maïswereld!
Middenvroeg, CCM/geplette maïs, middenvroege silomaïs
RONALDINIO • Middenvroeg rijp (Fao 240)
Drie of meerjarige gemiddelden Drogestof Korrelopbrengst. Drogestofopbrengst Tot.Plant ton/ha Rel. Ranking ton/ha Rel. Ranking VEM DLV 12,8 106 1 22,15 105 1 98 CIPF 13,2 105 1 22,04 106 1 101 Belg.Rassenlijst 23,53 112 1 101 KWS 14,4 105 22,7 105
• Super jeugdontwikkeling • De hoogste zetmeelopbrengst (graanopbrengst)/ha Nr 1 in alle goed opgezette proeven. • Zeer hoge drogestofopbrengst als silomaïs Nr 1 in alle goed opgezette proeven. • Top voederwaarde • Zeer goede stay-green • Zeer goede stevigheid • Zeer goede tolerantie tegen bladvlekkenziekte (Helminthosporium en Kabatiella)
Voor meer informatie Tel. +32-(0)3-449 02 20 www.kwsbenelux.com
Voor meer info: www.kws-Maismanager.com