NEDERLANDS JURISTENBLAD
MASSIVE OPEN ONLINE COURSES EN AUTEURSRECHT ž Politie-drones boven uw tuin? ž De Nijmeegse scooterzaak ž Gerechtigheid in Colombia P. 2909-2981 JAARGANG 88 29 NOVEMBER 2013
10295548
42
BURGERLIJK WETBOEK
Onder redactie van: J.H. Nieuwenhuis C.J.J.M. Stolker W.L. Valk Boek: ISBN 978 90 13 112924 10e druk 6.456 pagina’s ¤ 420 (incl. btw) KIES UIT:
Online: 150 (excl. btw)
¤
E-book: 396 (excl. btw)
ONLINE E-BOOK BOEK
¤
IN 5 TOT 10 MINUTEN TOT DE KERN VAN DE ZAAK Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek bestaat uit twee banden. Hierin zijn zowel de wettekst als commentaar van de Boeken 1 t/m 10 Burgerlijk Wetboek te vinden, met uitzondering van Boek 7A. Dit onderdeel, Boek 7A, is overigens wel zonder commentaar als bijlage opgenomen. Per artikel worden in een korte toelichting de betekenis en strekking van de bepaling uiteengezet mede aan de hand van verwijzingen naar relevante
jurisprudentie. In deze geheel herziene 10e druk worden nieuwe wetsartikelen voor het eerst becommentarieerd opgenomen. Als naslagwerk is het Burgerlijk Wetboek bijzonder gebruiksvriendelijk voor zowel juristen, niet-juristen als studenten. Het geeft ze antwoord op alle mogelijke vragen rond het Burgerlijk Wetboek. Prijswijzigingen voorbehouden. Meer informatie en bestellen op www.kluwer.nl/tekstencommentaar
TEKST & COMMENTAAR Kunt u zonder?
Inhoud
2911
Prof. mr. T. Hartlief Een Rechtszaak uit Liefde
Wetenschap 2449
Een RECHTSZAAK uit 2912
Prof. mr D.J.G. Visser Mr. C.J.S. Vrendenbarg Net als in de film Massive Open Online Courses (MOOCs) en auteursrecht
Wetenschap 2450
2920
Mr. G.G.J. Knoops Politie-drones boven uw tuin? Het gaat gebeuren...
Focus 2451
2928
Mr. R. Jansen Onderdeel van een gezamenlijk plan De conclusie van A-G Knigge in de Nijmeegse scooterzaak
Essay 2452
2931
Mr. B. van Lieshout Gerechtigheid in Colombia Zoon vermoord, strijd geboren
Rubrieken 2453-2471 Rechtspraak 2472 Boeken 2473-2482 Tijdschriften 2483-2492 Wetgeving 2493-2501 Nieuws 2502 Universitair nieuws 2503 Personalia 2504 Agenda
2935 2950 2951 2959 2971 2976 2978 2979
NEDERLANDS JURISTENBLAD
MASSIVE OPEN ONLINE COURSES EN AUTEURSRECHT
LIEFDE. Dat klinkt wat
ž Politie-drones boven uw tuin? ž De Nijmeegse scooterzaak ž Gerechtigheid in Colombia
SOFT, maar de
P. 2909-2981 JAARGANG 88 29 NOVEMBER 2013
42
dagvaarding spreekt de HARDE taal van het ONRECHTMATIGE DAADSRECHT
10295548
Vooraf 2448
Pagina 2911
Bij het ‘REGELEN’ van de RECHTEN bij het maken van een MOOC spelen in grote lijnen alle problemen die spelen bij het WERELDWIJD uitbrengen van een Pagina 2915 SPEELFILM
De OVERHEID blijft in vrijwel alle gevallen VOLHOUDEN dat het hier gaat om GUERRILLASTRIJDERS die gesneuveld zijn in een GEVECHT met het COLOMBIAANSE LEGER
Pagina 2931 Dit GRIJZE gebied tussen CONTROLE en OPSPORING biedt ruimte voor oneigenlijk GEBRUIK van DRONES
Pagina 2922
Bij de behandeling van PSYCHISCHE klachten moet BEZWAAR kunnen worden gemaakt tegen de verplichte uitwisseling van DIAGNOSEINFORMATIE
Pagina 2972 In het SLOT van zijn CONCLUSIE formuleert Knigge de KERN van de DENKFOUT die het HOF LIJKT te hebben gemaakt
Pagina 2929
De WETGEVER MAG ONDERSCHEID maken tussen het BELASTEN van ondernemingsvermogen en het belasten van particulier VERMOGEN Pagina 2975 Omslag: People Looking at the Rays of Light Emitted from a Lighthouse © Hollandse Hoogte
Het bepalen en verwerken van het DNA-PROFIEL moet gelet op de JONGE LEEFTIJD ten tijde van het plegen van het DELICT en de BEPERKTE ernst van het delict als DISPROPORTIONEEL worden aangemerkt
Pagina 2973
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
rechtssociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
en Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internatio-
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
naal arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
Ouden, bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
en het recht der intern. organisaties, Ben Schueler,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migratierecht,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbinte-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
nissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier,
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Vooraf
2448
Een Rechtszaak uit Liefde
42
Met de beelden van de enorme ravage die supertyfoon Haiyan heeft achtergelaten en de ellende die deze heeft veroorzaakt nog op het netvlies, is het een serieuze vraag. Moeten we in de strijd tegen (de gevolgen van) klimaatverandering ons heil zoeken in het aansprakelijkheidsrecht? Onzin, prematuur, ongewenste ‘verjuridisering’ werd in 2007 nog opgetekend in een redactioneel in Contracteren (p. 53). Sinds 20 november jl. is het in ieder geval werkelijkheid voor Nederland. De Staat der Nederlanden is op die dag gedagvaard door de Stichting Urgenda. Belangrijkste inzet: de Staat dwingen eindelijk serieus werk te maken van het terugdringen van de CO2-uitstoot in het belang van onszelf en degenen die na ons de wereld bevolken. Een Rechtszaak uit Liefde, zo heet het op www.wijwillenactie. nl. Dat klinkt wat soft, maar de dagvaarding spreekt de harde taal van het onrechtmatige daadsrecht. Het is het sluitstuk van een reeks ontwikkelingen in het aansprakelijkheidsrecht. Het aansprakelijkheidsrecht werd een instrument in handen van beleidsmakers en politiek. Zij zetten hun geld op burgers en bedrijven die door aansprakelijkheidsrechtelijke remedies in te zetten onder meer gelijke behandeling bevorderen en discriminatie tegengaan, de kwaliteit van de dienstverlening door vrije beroepsbeoefenaren en banken bevorderen en aan een veiliger werkomgeving bijdragen. Claimanten zijn zo pionnen op het schaakbord van beleidsmakers en politici. We stellen ons in dit verband zelfs de vraag of het sanctiearsenaal niet moet worden uitgebreid met punitive damages. Weliswaar loopt dat nog zo’n vaart niet, mag onder meer uit de meest recente berichten uit ‘Brussel’ worden afgeleid (Giesen, NTBR 2013/33), maar we zetten in ieder geval geld op de handhavende burger en hopen dat hij in het offensief komt tegen onrecht. Zo geeft hij uiteindelijk uitvoering aan de beleidsagenda van anderen. Inmiddels zien we dat burgers ook hun eigen beleidsagenda hebben. In die termen zou je kunnen spreken over de opkomst van de ‘publiek-belang gerelateerde’ civiele procedures (Rijnhout e.a., NTBR 2013/20, onder 2.2.). Typerend zijn de foreign direct liability claims waarvan de tegen Shell gerichte claims terzake van activiteiten in Nigeria een actueel voorbeeld zijn. Eisers zoeken hun heil in schending van mensenrechten door lokale dochterbedrijven en verantwoordelijkheid daarvoor van het Westerse moederbedrijf (Enneking, NJB 2013/607). Niet dat ze onmiddellijk succes boeken, maar het recht is hier duidelijk in ontwikkeling. Het aansprakelijkheidsrecht wordt zo een wapen in handen van burgers in hun strijd tegen elders begaan onrecht. Hier sluit de boodschap van Castermans’ oratie goed bij aan (De burger in het burgerlijk recht). Gegrepen door het maatschappelijk verantwoord ondernemen dat steeds meer ondernemingen brengt tot ‘net’ en ‘schoon’ produceren en verkopen, ziet hij nieuwe ‘in Nederland levende rechtsovertuigingen’ (vgl. art. 3:12 BW) ontstaan die bijvoorbeeld consumenten een handvat geeft minder welwillende ondernemingen contractueel (‘dit product functioneert prima, maar heeft toch niet de eigenschappen die ik mocht verwachten, omdat werkne-
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
mers worden uitgebuit’ (art. 7:17)) of buitencontractueel aan te pakken. Zo kan de Nederlandse burger zijn bijdrage leveren aan de verwezenlijking van mensenrechten, maar ook aan het behoud van de regenwouden en aan bescherming van vis- en diersoorten. Wanneer burgers serieus worden genomen als private rechtshandhavers én onder het mom van bescherming van mensenrechten en ‘mvo’ grote thema’s op de agenda van het privaatrecht zijn terechtgekomen (voorkomen van kinderarbeid, uitbuiting, duurzaam gebruik van schaarse middelen), is het natuurlijk een kwestie van tijd dat deze burgers zich gaan richten tegen hun eigen autoriteiten om hen te dwingen tot een grotere dadendrang bij moeilijke dossiers. Het aansprakelijkheidsrecht wordt daarbij als breekijzer gebruikt, niet om schade vergoed te krijgen maar juist om (verdere) schade te voorkomen. Verklaringen voor recht en rechterlijke verboden of bevelen moeten de overheid in de gewenste richting krijgen. Het is een recept dat onder meer in werken van Spier (Shaping the Law for Global Crises, Eleven, 2012) en Cox (Revolutie met recht) naar voren komt. In uiterste instantie doet men een beroep op het recht (‘Alleen het recht kan ons nog redden’) en op de rechterlijke macht. Dat is precies wat we nu zien in de door Urgenda (met Cox als raadsman) aanhangig gemaakte zaak: “We moeten nu samen de gevaarlijke klimaatverandering keren, anders laten we de generaties na ons een onleefbare wereld na. Burgers zullen hun leiders moeten helpen met de verduurzaming van de samenleving, stelt Urgenda. Er is nog één democratische macht over, die binnen de rechtsstaat de overheid tot de benodigde klimaatactie kan aanzetten: de rechterlijke macht. ... Deze Nederlandse rechtszaak wordt de eerste in een reeks procedures tegen overheden en politici. Er worden op dit moment meer juridische stappen tegen overheden voorbereid, daarom wordt deze Nederlandse zaak nauwlettend gevolgd door andere landen.” (www.urgenda.nl) Vorderingen als deze stuiten vrijwel meteen op scepsis. Waarom zou een rechter wel kunnen waartoe de politiek kennelijk niet in staat is? Waartoe kan een rechter de autoriteiten eigenlijk veroordelen? Openen we hier niet een Doos van Pandora (nu gaat het over klimaatverandering, een volgende keer over de consequenties van de miljarden verslindende aanpak van de financiële crisis of over beweerde verkwisting van overheidsgelden aan straaljagers en ander wapentuig)? Natuurlijk zijn dit reële vragen. Hier staat inderdaad de verhouding tussen recht en politiek en de verhouding tussen de diverse staatsmachten centraal. Een rechter die niet wil of durft, kan zich gemakkelijk verschuilen, ook al zal niemand de Urgenda-dagvaarding bij nadere beschouwing als ‘flauwekul’ ter zijde leggen. Dit is een ernstige poging beweging te krijgen in een dossier waarin maar geen beweging te krijgen lijkt. De inzet in deze Rechtszaak uit Liefde is hoog: een leefbare wereld voor de generaties na ons. Ligt een welwillende benadering van het gebruik van het aansprakelijkheidsrecht als breekijzer daarmee niet voor de hand? Ton Hartlief
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2911
2449
Wetenschap
2
Net als in de film
Massive Open Online Courses (MOOCs) en auteursrecht Dirk Visser en Charlotte Vrendenbarg1
Een MOOC is een relatief nieuw fenomeen dat is overgewaaid uit de Verenigde Staten. De ‘MOOC mania’ ontstond daar zo’n twee jaar geleden toen hoogleraren Thurn en Norvig van Stanford University een gratis online cursus Inleiding kunstmatige intelligentie aankondigden op YouTube. Een maand later hadden zich meer dan 120.000 geïnteresseerden aangemeld. Onlangs had de Universiteit Leiden de Nederlandse primeur met een introductiecursus Europees recht die wereldwijd 40.000 deelnemers trok. In deze bijdrage worden de auteursrechtelijke aspecten van het fenomeen onderzocht.
S
tefaan Van den Bogaert (1973) is hoogleraar Europees recht en directeur van het Europa Instituut aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden. Maar bovenal is hij tegenwoordig een superster met wereldwijde bekendheid, omdat hij is opgetreden als hoofdrolspeler in de eerste Leidse MOOC, een Massive Open Online Course. Van den Bogaert’s vijf weken durende MOOC met het onderwerp ‘The Law of the European Union: An Introduction’ werd gevolgd door 40.000 deelnemers uit de hele wereld. Het was een onverwacht groot succes. Voor dit academisch jaar heeft de Universiteit Leiden nog 6 MOOCs op de agenda staan, waaronder de Leids/Haagse MOOC ‘Terrorism and Counterterrorism: comparing theory and practice’ waarvoor zich 25.000 cursisten hadden ingeschreven. Eerder dit jaar (in februari) lanceerde de UvA de eerste MOOC van Nederland, over communicatiewetenschappen. Een MOOC is een relatief nieuw fenomeen dat is overgewaaid uit de Verenigde Staten. De ‘MOOC mania’ ontstond daar zo’n twee jaar geleden aan Stanford University, toen hoogleraren Thurn en Norvig de gratis online cursus getiteld ‘An Introduction to Artificial Intelligence’ aankondigden op YouTube. Een maand na de aankondiging hadden zich meer dan 120.000 geïnteresseerden aangemeld. De cursus werd uiteindelijk door ruim 160.000 deelnemers gevolgd, waarvan 23.000 het examen haalden. Al snel volgden toonaangevende universiteiten als Princeton, MIT, Harvard en Berkeley en inmiddels worden dagelijks MOOCs aangeboden in de Verenigde Staten – en daarbuiten. Een MOOC is een gratis, online cursus gericht op massieve deelname. Tienduizenden geïnteresseerden uit de hele wereld kunnen aan een MOOC deelnemen. MOOCs bieden een zogenaamde complete cursuservaring:
2912
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
er worden opnamen van hoorcolleges of videoclips van docenten getoond, er wordt online cursusmateriaal beschikbaar gesteld met casus, opdrachten en oefenvragen en er zijn fora waarop deelnemers met elkaar in discussie kunnen gaan of vragen kunnen stellen. Docenten geven feedback of deelnemers becommentariëren elkaars werk door middel van peer grading. Een MOOC wordt meestal afgesloten met een examen of eindtoets waarna een bewijs van deelname of (soms tegen geringe kosten) een certificaat kan worden behaald. MOOCs maken het mogelijk voor universiteiten om hun kennis beschikbaar te stellen aan een wereldwijd publiek, ook in gebieden waarin toegang tot kwaliteitsonderwijs geen vanzelfsprekendheid is. Daarnaast (of: bovenal) kunnen universiteiten zich internationaal profileren door MOOCs aan te bieden. In deze bijdrage wordt ingegaan op de auteursrechtelijke vragen die kunnen rijzen bij het ontwikkelen en verzorgen van MOOCs en vergelijkbaar extern gericht online onderwijs.3 Ook de auteursrechtelijke kwesties die spelen bij online onderwijs dat slechts gericht is op de studenten ingeschreven bij de eigen onderwijsinstelling zullen aan de orde komen. Hierbij kan in grote lijnen onderscheid worden gemaakt tussen a. de rechten van personen en instellingen die ontstaan bij het maken en geven van een MOOC die en waarvan bij voorkeur vastgelegd zou moeten worden hoe en door wie die rechten kunnen worden uitgeoefend (hierna ‘rechten op de MOOC’); b. de rechten van derden die geschonden kunnen worden door het maken en geven van een MOOC en die dus contractueel geregeld zouden moeten worden om claims te voorkomen (hierna ‘rechten van derden’).
1. Rechten op de MOOC Filmwerk Bij de kwalificatie van de rechten op de MOOC, is allereerst van belang om vast te stellen dat een belangrijk deel van een MOOC een ‘filmwerk’ is in de zin van artikel 45a Auteurswet. Een filmwerk is een werk dat bestaat uit een reeks beelden met of zonder geluid. De consequentie hiervan is dat de ‘bijzondere bepalingen betreffende filmwerken’ van hoofdstuk V van de Auteurswet op de MOOC van toepassing zijn. De belangrijkste bepaling daarvan is het vermoeden van overdracht aan de producent. Tenzij anders overeengekomen worden de makers geacht aan de producent het recht overgedragen te hebben het filmwerk openbaar te maken en te verveelvoudigen (art. 45d Aw). Producent van het filmwerk is de natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de totstandbrenging van het filmwerk met het oog op de exploitatie ervan. Bij een MOOC zal de onderwijsinstelling in veel gevallen zelf de producent zijn. Maar als een externe producent wordt ingeschakeld die feitelijk de verantwoordelijkheid krijgt om de MOOC tot stand te brengen, kan dit natuurlijk anders zijn. In dat geval doet de onderwijsinstelling er dus verstandig aan om vast te leggen dat zij zelf als producent is aan te merken en/of dat alle rechten op de MOOC op voorhand aan de universiteit worden overgedragen. Uitzonderingen Als de makers van een filmwerk worden aangemerkt alle natuurlijke personen die tot het ontstaan van het filmwerk een daartoe bestemde bijdrage van scheppend karakter hebben geleverd (art. 45a lid 2 Aw). Het is hierbij belangrijk om vast te stellen dat alleen voor het filmwerk bestemde bijdragen onder het vermoeden van overdracht vallen. Dat betekent dat zogenaamde ‘voorbestaande werken’, zoals afbeeldingen, beeldfragmenten, teksten en geluidsopnames die al bestonden voordat de film werd gemaakt en dus niet speciaal voor de film zijn gemaakt, daar niet onder vallen. Dat betekent dat voor dergelijk materiaal de rechten apart geregeld moeten worden. Zie daarover verder onder het kopje ‘rechten van derden’. Verder is van belang dat het vermoeden van overdracht ook niet geldt voor degene die ten behoeve van het filmwerk de muziek heeft gemaakt en degene die de bij de muziek behorende tekst heeft gemaakt (zie voor dit alles art. 45d Aw). Voor eventueel gebruikte muziek moeten de rechten meestal met Buma/Stemra worden geregeld. Ook dit komt verder ter sprake bij het onderwerp ‘rechten van derden’.
Makers De belangrijkste rechten op een filmwerk die wél onder het vermoeden van overdracht vallen zijn de rechten van de regisseur, de scenarioschrijver, de schrijver van de dialogen én de rechten van de uitvoerend kunstenaars4, oftewel de acteurs. Bij een professionele MOOC is er sprake van een regisseur. Daarnaast is er de docent die optreedt en als uitvoerende kunstenaar is aan te merken,5 die bovendien in veel gevallen zijn eigen tekst geschreven zal hebben en dus ook als schrijver van het scenario en de dialogen is aan te merken. Er zal vaak ook sprake zijn van een ontwerper van de achtergronden en de overige grafische vormgeving van de MOOC. Ook de rechten van die ontwerper vallen onder het vermoeden van overdracht. Billijke vergoeding? De producent is aan de makers of hun rechtverkrijgenden een billijke vergoeding verschuldigd voor iedere vorm van exploitatie van het filmwerk. Deze vergoeding wordt schriftelijk overeengekomen. (art. 45d Aw). Deze regel bevat de andere belangrijke regel die verband houdt met het vermoeden van overdracht. Er moet een ‘billijke vergoeding’ worden betaald aan alle makers en uitvoerende kunstenaars. Op dit moment geldt dat een dergelijke billijke vergoeding door middel van een lump sum kan worden afgekocht of zelfs contractueel kan worden overeengeko-
Aangezien een MOOC vooralsnog veel geld kost en weinig geld oplevert, zal een proportionele vergoeding meestal nul zijn men dat deze vergoeding op nul moet worden gesteld. Er is evenwel een wetsvoorstel aanhangig waarin is bepaald dat de belangrijke makers van een film recht hebben op een proportionele vergoeding, oftewel een percentage van de inkomsten c.q. de winst.6 Aangezien een MOOC vooralsnog veel geld kost en weinig geld oplevert, zal een proportionele vergoeding meestal ook nul zijn. Bovendien geldt dat wanneer de betrokken docent in dienst is van de producerende onderwijsinstelling voor het auteursrecht het werk-
Auteurs
Lager. ‘Net als in de film’ was voor Toontje
4 WNR bevat een schakelbepaling die de
erkend als uitvoerend kunstenaar, NJB
1. Prof. mr D.J.G. Visser (d.j.g.visser@law.
Lager de eerste notering in de Nederlandse
filmrechtregeling van de Auteurswet van
2008/1621, afl. 32.
leidenuniv.nl) is hoogleraar intellectuele
Top 40, (bron: Wikipedia).
overeenkomstige toepassing verklaart.
6. Kamerstukken II 2013 33 308 Wijziging
eigendomsrechten in Leiden en advocaat in
3. Zie voor een interessante beschouwing
5. Wet van 13 maart 2008 tot herstel van
van de Auteurswet en de Wet op de nabu-
Amsterdam. Mw. mr. C.J.S. Vrendenbarg
over MOOCs en auteursecht vanuit Ameri-
wetstechnische gebreken en leemten alsme-
rige rechten in verband met de versterking
(
[email protected]) is
kaans perspectief: Copyright Challenges in
de aanbrenging van andere wijzigingen van
van de positie van de auteur en de uitvoe-
promovenda intellectuele eigendomsproces-
a MOOC Environment, www.educause.
ondergeschikte aard in diverse wetsbepalin-
rende kunstenaar bij overeenkomsten
recht in Leiden.
edu/library/resources/copyright-challenges-
gen op het terrein van het Ministerie van
betreffende het auteursrecht en het naburig
mooc-environment (29 juli 2013).
Justitie (Reparatiewet III Justitie) (Stb. 2008,
recht (Wet auteurscontractenrecht). Het
Noten
4. De rechten van uitvoerende kunstenaars
85); Kamerstukken II 2007/08, 31 248, nr.
wetsvoorstel staat thans (eind oktober
2. ‘Net als in de film’ is een single uit 1982
zijn in Nederland vastgelegd in de Wet op
3, p. 13; zie ook D.J.G. Visser, Wetenschap-
2013) voor plenaire behandeling in de
van de Nederlandse popgroep Toontje
de Naburige Rechten (WNR) uit 1993. Art.
per en klompendanser beiden eindelijk
Tweede Kamer.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2913
Wetenschap
geversauteursrecht van artikel 7 Auteurswet7 vermoedelijk prevaleert. Voor de rechten van de docent als uitvoerende kunstenaar geldt de uitermate vage werkgeversbepaling in de Wet op de Naburige Rechten.8 Dit betekent vooralsnog in de praktijk dat nu en in de toekomst aan de makers van een MOOC naast hun salaris en de met eventuele externen (regisseurs, cameralieden, ontwerpers) overeengekomen betaling voor hun werkzaamheden, geen aanvullende billijke vergoeding verschuldigd is. Mochten MOOCs ooit een groot financieel succes worden dan zouden externe makers mogelijk aanspraak kunnen maken op een aanvullende billijke vergoeding. Scheidbare werken Het is verder van belang dat het vermoeden van overdracht aan de producent alleen geldt voor de rechten met betrekking tot het filmwerk als zodanig. Dat betekent dat, behoudens een andersluidende overeenkomst, de maker van een werk dat scheidbaar is van de film het recht behoudt om dat werk afzonderlijk te exploiteren. Als een docent een ‘collegedictaat’ heeft geschreven ten behoeve van een MOOC, dan mag hij die tekst hergebruiken voor reguliere colleges of voor een andere MOOC. Wanneer hij overstapt naar een andere universiteit of zijn tekst voor een commerciële cursusaanbieder wil gebruiken dan staat het vermoeden van overdracht van het filmauteursrecht daar niet aan in de weg. Uiteraard zouden het werkgeversauteursrecht, een aanvullende overdracht van rechten of enig concurrentiebeding daar wel aan in de weg kunnen staan.
Onderwijsinstellingen doen er verstandig aan om met alle betrokkenen bij een MOOC aanvullende schriftelijke afspraken te maken welke rechten bij wie liggen en wie wat mag
tamelijk omstreden kwestie. De heersende mening en de praktijk is dat het auteursrecht op geschriften van wetenschappelijke docenten in dienstbetrekking toekomt aan de docenten zelf en niet aan hun werkgever, de onderwijsinstelling. Docenten sluiten zelf uitgeefovereenkomsten met uitgevers en ontvangen zelf royalty’s. Readerregeling van toepassing? De zogenaamde Readerovereenkomst bepaalt bijvoorbeeld dat universiteiten ook een readervergoeding moeten betalen aan de Stichting PRO,9 die de uitgevers vertegenwoordigt, voor de overname van korte gedeelten van werk van een auteur in dienst van de betreffende universiteit. Eén en ander behoudens afwijkende afspraken vastgelegd in de uitgeefovereenkomst met de uitgever van het betreffende werk. Dergelijke afwijkende afspraken worden in de praktijk voor zover bekend vrijwel nooit gemaakt. Hierbij moet worden opgemerkt dat het beschikbaar stellen van aanvullend studiemateriaal via een virtueel besloten elektronisch netwerk voor de eigen studenten van de onderwijsinstelling, zoals Blackboard, ook onder de readerregeling valt. Dat geldt echter niet voor het beschikbaar stellen voor materiaal aan studenten die niet ingeschreven staan bij de universiteit. Dit roept de vraag op of de duizenden of tienduizenden studenten die deelnemen aan een MOOC zijn aan te merken als ‘ingeschreven studenten’ in de zin van de readerregeling. Het lijkt op het eerste gezicht gunstig voor een universiteit om het standpunt in te nemen dat dit wél het geval is, omdat het onderwijsmateriaal dan kan ‘meelopen’ onder de bestaande readerregeling. Als men bedenkt dat de vergoeding die voor de readerregeling door universiteiten aan de uitgevers moet worden betaald gerelateerd is aan het aantal ingeschreven studenten is dit standpunt echter aanzienlijk minder aantrekkelijk. Dit zou immers leiden tot een zeer aanzienlijke verhoging van de te betalen readervergoeding. Voor zover materiaal beschikbaar wordt gesteld dat is gemaakt door de eigen medewerkers van de universiteit lijkt het verstandiger om het standpunt in te nemen dat een en ander niet onder de readerregeling valt. Voor zover het gaat om materiaal van derden dient dan evenwel een aparte regeling met die derden te worden getroffen.
Aanvullende afspraken maken Met name in het licht van deze laatste mogelijkheid om onderdelen van een MOOC elders te hergebruiken, doen onderwijsinstellingen er verstandig aan om niet blind te varen op het vermoeden van overdracht van het filmrecht. Zij doen er verstandig aan om met alle betrokkenen bij een MOOC duidelijke aanvullende schriftelijke afspraken te maken welke rechten bij wie liggen en wie wat mag.
Ander aanvullend studiemateriaal Voor zover er naast schriftelijk materiaal ook nog ander studiemateriaal online beschikbaar wordt gesteld aan de deelnemers aan de MOOC, gelden ook daarvoor de normale regels van het auteursrecht. Te denken valt aan filmpjes, geluidsfragmenten, verzamelingen hyperlinks en de grafische vormgeving daarvan. Voor zover deze worden gemaakt door mensen in dienst van de universiteit zal het werkgeversauteursrecht er op van toepassing zijn. Voor zover dit gebeurt door externe mensen doet de onderwijsinstelling er verstandig aan zich de rechten te laten overdragen.
Aanvullende schriftelijke materialen Naast het filmwerk bestaat een MOOC uit aanvullend studiemateriaal. Voor zover dit aanvullend materiaal speciaal voor de MOOC wordt gemaakt, gelden daarvoor de normale regels van het auteursrecht. Als het om schriftelijk materiaal gaat rust daar het auteursrecht op van de schrijver óf van zijn werkgever. Dat is echter van oudsher een
User generated content Bij een MOOC is in de regel ook sprake van een discussieforum waarop deelnemers oefenvragen kunnen beantwoorden, vragen kunnen stellen en met elkaar in discussie kunnen gaan. Dit leidt tot zogenaamde user generated content. Bij het tot stand komen van deze user generated content dient ten eerste bedacht te worden dat de rechten daarop
2914
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
Meestal zullen de meeste afzonderlijke deelnemers aan een discussie hun eigen auteursrecht hebben rusten bij de betreffende deelnemer. Er geldt te dien aanzien geen vermoeden van overdracht of iets dergelijks. Er bestaat in Nederland geen enkele rechtsfiguur die er toe leidt dat de rechten op dergelijke user generated content automatisch, dat wil zeggen: zonder een overeenkomst, toekomen aan de eigenaar of exploitant van het betreffende forum. Een theoretische uitzondering zou kunnen worden gevormd door artikel 8 Auteurswet. Op grond van die bepaling komt voor werk dat zonder vermelding van de naam van de maker wordt openbaar gemaakt het auteursrecht toe aan de rechtspersoon die het werk openbaar maakt. Deze bepaling zou van toepassing kunnen zijn op user generated content die volledig anoniem openbaar wordt gemaakt. Daarvan zal in de praktijk echter geen sprake zijn. De betreffende deelnemer zal in de regel zijn naam (moeten) vermelden. Eveneens tamelijk theoretisch is de toepassing van artikel 6 Auteurswet: “Indien een werk is tot stand gebracht naar het ontwerp van een ander en onder diens leiding en toezicht, wordt deze als de maker van dat werk aangemerkt.” Men zou kunnen verdedigen dat een bepaalde discussie op een forum soms plaats vindt naar het ontwerp en onder leiding en toezicht van een docent. In dat geval zou het auteursrecht aan die docent en via het werkgeversauteursrecht aan de onderwijsinstelling kunnen toekomen. Dit is echter alleen het geval als de creatieve inbreng van de deelnemers zeer beperkt is. Meestal zullen de meeste afzonderlijke deelnemers aan een discussie hun eigen auteursrecht hebben. Vervolgens is van belang dat de deelname aan een discussie op een discussieforum uiteraard wel toestemming impliceert dat die inbreng daadwerkelijk op dat discussieforum wordt openbaar gemaakt. Er is sprake van een impliciete licentie om die inbreng als onderdeel van de discussie behorende bij de MOOC te tonen aan alle andere deelnemers van de MOOC. Maar daar houdt het wel mee op, behoudens nadere expliciete toestemming. Wanneer een onderwijsinstelling materiaal dat is ingebracht door deelnemers wil bewaren en hergebruiken voor welk ander doel dan ook, bijvoorbeeld voor een volgende of een andere MOOC is daarvoor toestemming nodig. Die toestemming zal de vorm moeten krijgen van een expliciete licentie. Een overdracht van rechten aan de onderwijsinstelling kan naar Nederlands recht alleen bij akte (een schriftelijk stuk met een handtekening) en dat is bij de grote aantallen MOOC-deelnemers ongetwijfeld praktisch onwerkbaar. Die expliciete licentie zal er bijvoorbeeld uit moeten bestaan dat alle deelnemers akkoord moeten
gaan met algemene voorwaarden, bijvoorbeeld door na voldoende te zijn geïnformeerd op ‘akkoord’ te klikken. In die algemene voorwaarden dient dan duidelijk gemaakt te worden op welke manier de user generated content door de onderwijsinstelling mag worden hergebruikt.
2. Rechten van derden Bij het ‘regelen’ van de rechten bij het maken van een MOOC spelen in grote lijnen alle problemen die spelen bij het wereldwijd uitbrengen van een speelfilm. Dit klinkt misschien wat overdreven, maar de vergelijking met een internationale speelfilm komt in ieder geval dichter in de buurt dan de vergelijking met een normaal hoorcollege met een eventuele reader die onder de readerregeling valt. Traditionele classroom use Voor al het gebruik van materiaal tijdens een normaal hoorcollege geldt in Nederland dat bijna alles mag omdat bij classroom use bijna alles mag. Artikel 12 lid 5 Auteurswet luidt namelijk als volgt: ‘Onder een voordracht, op- of uitvoering of voorstelling in het openbaar wordt niet begrepen die welke uitsluitend dient tot het onderwijs dat vanwege de overheid of vanwege een rechtspersoon zonder winstoogmerk wordt gegeven, voor zover de voordracht, opof uitvoering of voorstelling deel uitmaakt van het schoolwerkplan of leerplan voor zover van toepassing, of tot een wetenschappelijk doel,’ Wanneer afbeeldingen, geluid of beeldfragmenten worden getoond of ten gehore gebracht, bijvoorbeeld in een PowerPoint-presentatie, tijdens een hoorcollege of werkgroep, dan is dit zonder meer toegestaan. Er is dan namelijk geen sprake van een auteursrechtelijk relevante openbaarmaking. De Nederlandse auteurswet kent daarvoor namelijk een zogenaamde carve out uit het openbaarmakingsrecht, vastgelegd in de boven geciteerde bepaling, artikel 12 lid 5 Auteurswet. Die bepaling is vermoedelijk toelaatbaar in het licht van de relevante Europese regelgeving. ‘De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op [het auteursrecht] stellen ten aanzien van: a) het gebruik uitsluitend als toelichting bij het onderwijs of ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek, de bron, waaronder de naam van de auteur, wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt, en voorzover het gebruik door het beoogde, niet-commerciële doel wordt gerechtvaardigd;’ (art. 5 lid 3 sub a Auteursrechtrichtlijn).10
7. Art. 7 Auteurswet: ‘Indien de arbeid, in
8. “De werkgever is bevoegd de rechten
overeenkomst, de gewoonte of de eisen
2004-2006, sindsdien steeds verlengd. PRO
dienst van een ander verricht, bestaat in het
van de uitvoerende kunstenaar, (…), te
van redelijkheid en billijkheid anders voort-
staat voor Publicatie- en Reproductierech-
vervaardigen van bepaalde werken van
exploiteren, voor zover dit tussen partijen is
vloeit, is de werkgever aan de uitvoerende
ten Organisatie.
letterkunde, wetenschap of kunst, dan
overeengekomen dan wel voortvloeit uit de
kunstenaar of zijn rechtverkrijgende een
10. Richtlijn 2001/29/EG van 22 mei
wordt, tenzij tusschen partijen anders is
aard van de tussen hen gesloten arbeids-
billijke vergoeding verschuldigd voor iedere
2001 betreffende de harmonisatie van
overeengekomen, als de maker van die
overeenkomst, de gewoonte of de eisen
vorm van exploitatie van diens rechten.
bepaalde aspecten van het auteursrecht en
werken aangemerkt degene, in wiens dienst
van redelijkheid en billijkheid. Tenzij anders
(…),” (art. 3 WNR).
de naburige rechten in de informatiemaat-
de werken zijn vervaardigd.’
is overeengekomen of uit de aard van de
9. Readerovereenkomst VSNU NUV IPRO
schappij.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2915
Wetenschap
Wel valt op dat volgens de Europese richtlijn de bron én de naam van de maker voor zover mogelijk moeten worden vermeld. Dit is een eerste aanwijzing dat bron- en naamsvermelding aanzienlijk vaker nodig is dan nu in de praktijk gebruikelijk is. De PowerPoint op Blackboard Zodra de PowerPoint met daarin opgenomen beeld- of geluidsmateriaal op Blackboard wordt geplaatst, valt dit niet meer onder het classroom use van artikel 12 lid 5 Auteurswet. Dat betekent dat opnieuw gekeken moet worden of dit beeld- of geluidsgebruik zonder toestemming van de maker mogelijk is op grond van een andere wettelijke beperking op het auteursrecht. Daarvoor komen twee beperkingen in aanmerking: het citaatrecht van artikel 15a Aw en de overneming ten behoeve van het onderwijs van artikel. 16 Aw. Deze laatste bepaling, waarop ook de reader-
2916
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
regeling is gebaseerd, stelt betaling van een billijke vergoeding als voorwaarde voor het gebruik. Om die reden heeft toepasbaarheid van het citaatrecht vanuit het perspectief van de onderwijsinstelling de voorkeur, omdat daarbij geen vergoeding behoeft te worden betaald. Anderzijds geldt dat gebruik in een PowerPoint voor de student ingeschreven bij de eigen onderwijsinstelling vermoedelijk niet tot betaling van een aanvullende vergoeding hoeft te leiden, omdat de readervergoeding de laatste jaren in lump sum wordt afgerekend op basis van het aantal ingeschreven studenten en niet op basis van het aantal overgenomen korte (gedeeltes van) werken. De toepasselijkheid van het citaatrecht zal hierna worden besproken, omdat dit van groot belang is voor wat wel en niet kan in een MOOC. Hoe dit ook zij, de kans dat er problemen ontstaan bij PowerPoints die gebruikt worden bij reguliere hoorcolleges en alleen op een intern netwerk als BlackBoard te zien zijn is niet groot.
De MOOC als internationale speelfilm Een MOOC kan gezien worden als een internationale speelfilm omdat deze valt binnen de definitie van een filmwerk (en internationaal binnen de definitie van cinematographic work) en omdat een MOOC zeer internationaal wordt uitgebracht. MOOCs zijn in de regel in het Engels en het is de bedoeling dat mensen van over de gehele wereld er aan kunnen deelnemen. Daarmee is in beginsel ook sprake van een openbaarmaking in alle landen ter wereld. En eigenlijk moeten alle rechten die gecleared moeten worden ook voor de gehele wereld worden gecleared. Een belangrijk verschil met een internationale speelfilm is dat een MOOC in de regel non-profit wordt aangeboden en er evident sprake is van een educatieve en meestal een wetenschappelijke doelstelling. Dat is van belang voor de toepasbaarheid van het citaatrecht en van de wereldwijd nogal verschillende onderwijsexcepties. Er kan dus in de regel méér zonder toestemming in een MOOC dan in een speelfilm. Het is verder belangrijk om vast te stellen dat er in Europa, anders dan in de VS geen algemene fair use beperking in het auteursrecht bestaat. Het Europese auteursrecht kent in de Auteursrechtrichtlijn een limitatieve opsomming van beperkingen die de lidstaten van de EU mogen toepassen. Voor de MOOC zijn de belangrijkste het citaatrecht en de onderwijsexceptie. Voor zover de hieronder te bespreken beperkingen niet van toepassing zijn, dient de producent van de MOOC alle rechten op beeld- en geluidsmateriaal volledig aan de bron te ‘clearen’, zoals dat bij internationale speelfilms gebruikelijk is. Citaatrecht De meest aantrekkelijke beperking op het auteursrecht vanuit het perspectief van de maker van een MOOC is het citaatrecht. Als het citaatrecht van toepassing is, is het gebruik namelijk gratis. Dan is geen toestemming nodig, en geen vergoeding verschuldigd. Citeren is naar Nederlands auteursrecht geoorloofd ‘in een aankondiging, beoordeling, polemiek of wetenschappelijke verhandeling of voor een uiting met een vergelijkbaar doel’.11 Het is aannemelijk dat elke MOOC binnen deze definitie valt. Vervolgens is vereist dat het werk dat geciteerd wordt rechtmatig openbaar gemaakt is. Nog niet openbaar gemaakte, bijvoorbeeld vertrouwelijke stukken citeren mag dus niet. Deze voorwaarden zullen zelden een probleem opleveren bij een MOOC. Functioneel en ondergeschikt Verder is vereist dat ‘het citeren in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is en aantal en omvang der geciteerde gedeelten door het te bereiken doel zijn gerechtvaardigd’. Dit is een vage norm die in de praktijk en de rechtspraak verder is ontwikkeld. De belangrijkste vereisten zijn dat het citaat functioneel en ondergeschikt aan de context is. Dat betekent ten eerste dat er geen
Bij het ‘regelen’ van de rechten bij het maken van een MOOC spelen in grote lijnen alle problemen die spelen bij het wereldwijd uitbrengen van een speelfilm plaatjes en filmpjes getoond mogen worden die geen enkele relevantie hebben. Het tonen van grappige of mooie foto’s of videoclips om het online college een beetje op te leuken is niet toegestaan met een beroep op het citaatrecht. Een zichzelf respecterende MOOC zal zich hier mogelijk niet snel aan bezondigen. Anderzijds is de neiging om ‘leuke’ maar niet functionele afbeeldingen op te nemen, door ze ‘even’ van internet te knippen en te plakken bij iedereen nogal groot. Daarnaast moeten de functionele citaten qua omvang enigszins binnen de perken worden gehouden. Het is zeker niet toegestaan om bij wijze van citaat een half uur uit de film ‘12 Angry Men’ te laten zien tijdens een MOOC over juryrechtspraak, hoe functioneel dat vermoedelijk ook is. Bronvermelding Daarnaast is belangrijk dat de zogenaamde persoonlijkheidsrechten van de maker niet worden geschonden. Dat betekent dat het werk niet mag worden verminkt en zelfs niet mag worden gewijzigd, tenzij verzet daartegen in strijd is met de redelijkheid. Dat betekent bij foto’s dat vooral voorzichtig moeten worden omgegaan met het bijsnijden van foto’s en met het afbeelden in een zeer slechte kwaliteit. Het belangrijkste vereiste bij het citaatrecht is echter de bron- en naamsvermelding.12 Dit vereiste wordt in de praktijk heel vaak genegeerd. De bron, waaronder de naam van de maker, moet op duidelijke wijze worden vermeld. De wijze waarop de bron en de naam worden vermeld ligt niet vast. Het lijkt goed verdedigbaar dat het bij een MOOC mogelijk is alle bronvermeldingen in de aftiteling op te nemen. Het is immers nogal storend als er allerlei bron- en naamsvermeldingen bij ieder plaatje of fragmentje in beeld staan. Het is dan wel zaak dat die aftiteling ook steeds duidelijk getoond wordt. Het is misschien raadzaam om daarnaast in de buurt van, of in de meta-informatie bij het betreffende online college, de bronnen en de namen ook nog eens te noemen. Onderwijs-exceptie Naast het citaatrecht is bij overname van grotere, maar nog altijd korte gedeeltes een beroep op een onderwijsexceptie mogelijk. In Nederland is een beroep op een dergelijke exceptie verbonden aan de verplichting om dan wel
11. Art. 15a Aw.
Eva Maria Painer: De Europese citaat-
– waaronder de naam van de auteur of de
vermeld, moet bedoelde verplichting
12. Het belang van het vereiste van
rechtbepaling moet ‘aldus worden uitge-
uitvoerend kunstenaar – van het geciteer-
worden geacht te zijn nageleefd indien
bronvermelding blijkt onder andere uit
legd dat aan de toepassing ervan de ver-
de werk of ander materiaal wordt ver-
enkel de bron is vermeld.’
HvJ EU 1 december 2011, nr. C-145/10,
plichting gekoppeld is dat de bron
meld. Indien die naam (in de bron) niet is
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2917
Wetenschap
een billijke vergoeding te betalen.13 Dat is in beginsel een marktconforme vergoeding, maar het is nog allerminst duidelijk wat een marktconforme vergoeding zou zijn voor gebruik in een MOOC. Voor de traditionele onderwijsmaterialen, met name de readers, is dit in Nederland sinds jaar en dag uitgewerkt in de readerregeling, die tegenwoordig ook gebruik op een intern netwerk omvat. Voor extern online gebruik bestaat nog geen enkele duidelijkheid over toelaatbaarheid en hoogte van de vergoeding bij het gebruik van korte gedeelten van werken van derden. Muziekrechten Hiervoor is al opgemerkt dat de rechten op de muziek (en de daarbij behorende tekst) die in het filmwerk ten gehore wordt gebracht buiten het vermoeden van overdracht vallen (art. 45d Aw). De rechten van componisten en tekstdichters dienen dus afzonderlijk geregeld te worden. Voor de benodigde toestemming (en de verschuldigde vergoeding) zal de onderwijsinstelling zich in de regel dienen te wenden tot Buma/Stemra én tot de (fonogrammen)producent van de betreffende muziek. Indien slechts een fragment van een muziekstuk wordt overgenomen is goed verdedigbaar dat geen toestemming nodig en geen vergoeding verschuldigd is, mits het geluidscitaat functioneel en ondergeschikt is en de bron wordt vermeld. Buma/Stemra is echter niet erg toeschietelijk op dit punt en een duidelijk juridisch precedent ontbreekt. Tot slot moet wat betreft de muziekrechten bedacht worden dat toestemming van Buma/Stemra alleen het recht geeft om
Er is alle reden om voorzichtig om te gaan met portretrechten en iedereen die in beeld komt om toestemming te vragen de muziek hoorbaar te maken voor internetgebruikers in Nederland en op de Antillen. Deze inmiddels bijna lachwekkende situatie dat het niet mogelijk is om de muziekrechten op één plaats te regelen voor het internet is helaas een realiteit. Wanneer de rechten in het land van herkomst én met de producent zijn geregeld is het risico op claims bij muziekgebruik in een MOOC overigens vermoedelijk beperkt. De muziekindustrie heeft wel ernstigere problemen aan het hoofd dan universitaire instellingen die de muziekrechten ‘slechts’ in hun thuisland en met de (platen)producent hebben geregeld. Portretrechten Nét als in een film kan bij een MOOC ook het portretrecht een rol spelen. Het portretrecht is geen intellectueel eigendomsrecht en geen absoluut recht. Het portretrecht houdt in dat openbaarmaking van het portret van, kort gezegd, iemand die herkenbaar in beeld komt, niet geoorloofd is ‘voor zoover een redelijk belang van den gepor-
2918
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
tretteerde of, na zijn overlijden, van een zijner nabestaanden zich tegen de openbaarmaking verzet’ (art. 21 Auteurswet). Zo’n redelijk belang kan een privacy-belang zijn of een commercieel belang. Voor zover het gaat om de docent of de docenten en studenten die ‘willens en wetens’ hebben meegewerkt aan de MOOC geldt dat zij uiteraard geen redelijk belang hebben om zich te verzetten tegen het openbaar maken van de MOOC als MOOC. Zij wisten immers waar zij aan meededen. Dit zou in theorie anders kunnen zijn wanneer fragmenten of afbeeldingen uit de MOOC op een onvoorziene, geheel andere manier of in een geheel andere context al dan niet commercieel zouden worden hergebruikt. Dan zou een redelijk belang voor de geportretteerde die aan de MOOC heeft meegewerkt kunnen ontstaan. De kans daarop lijkt voorshands echter klein. Groter lijkt het risico dat de makers van een MOOC ervoor kiezen om de boel te verlevendigen door beelden van bekende Nederlanders of ‘wereldsterren’ in een MOOC op te nemen. In dat geval zal in eerste instantie gesteld worden dat de educatieve en niet commerciële context ertoe leidt dat er geen ‘redelijk belang’ is bij een gebruiksverbod of een vergoeding, maar zeker is dat niet. Goed verdedigbaar is dat het auteursrechtelijke citaatrecht hier naar analogie zou moeten worden toegepast. Zekerheid daaromtrent bestaat echter allerminst. Daarnaast bestaat een niet te verwaarlozen kans dat gebruik wordt gemaakt van portretten van onbekende personen, studenten of voorbijgangers die buiten hun wil en buiten hun medeweten onderdeel zijn geworden van een wereldwijd bekeken MOOC. Omdat er geen sprake is van een commerciële context en zolang er geen sprake is van enige negatieve context is naar Nederlands recht vermoedelijk niet snel sprake van schending van het portretrecht van iemand die in een MOOC figureert. Zodra er echter wel sprake is van enige negatieve context is een portretrechtelijke claim tamelijk snel te verwachten. Er is alle reden om voorzichtig om te gaan met portretrechten en iedereen die in beeld komt om toestemming te vragen, die om bewijsrechtelijke redenen het best schriftelijk kan worden vastgelegd. In de omroepwereld gebeurt dat door zogenaamde ‘quit claims’. Merkrechten Een andere vraag is in hoeverre het is toegestaan om merken of logo’s te tonen in MOOCs (of andersoortige online colleges), bijvoorbeeld in een Powerpoint-presentatie. Het gebruik van afbeeldingen, waaronder logo’s, kan een college duidelijker en levendiger maken. Het Europees merkenrecht staat dergelijk merkgebruik toe, althans voor zover daarbij rekening wordt gehouden met de gerechtvaardigde belangen van de merkhouder. Er rust een zogenaamde loyaliteitsverplichting op de gebruiker die bijvoorbeeld meebrengt dat het merk of het logo niet in een diffamerende context mag worden gebruikt. Het tonen van een pak Venz hagelslag of een blik UNOX erwtensoep in een online Powerpoint-presentatie over typisch Nederlandse eetgewoonten zal vermoedelijk geen grond opleveren voor de betreffende merkhouders om zich daartegen te verzetten. Een afbeelding van de ‘golden arches’ van McDonald’s op een PowerPoint-slide met kopje ‘de veroorzakers’ in een online college over obesitas in de Westerse
wereld kan onder omstandigheden wel tot problemen leiden met de merkhouder. Het is goed verdedigbaar dat in een dergelijk geval de vrijheid van meningsuiting zou moeten prevaleren,14 maar dat is niet zeker en een rechtszaak over een dergelijk kwestie in een bijvoorbeeld een Angelsaksisch land kan nogal een kostenpost zijn voor een universiteit. Denkbaar is dat dergelijk merkgebruik in een massive online college (met bijvoorbeeld meer dan 10.000 deelnemers uit de hele wereld) extra schadelijk kan zijn voor de reputatie van de betreffende merkhouder. De onderwijsinstelling dient hier dus wel rekening mee te houden.
4. Conclusie MOOCs en andere audiovisuele onderwijsproducten die buiten de universiteit worden aangeboden zijn juridisch vergelijkbaar met speelfilms. Zodra het aanbod Engelstalig is, is de vergelijking op zijn plaats met internationale speelfilms gericht op een groot aantal landen. Auteursrechtelijk gezien is een MOOC een filmwerk, waarvan, tenzij anders overeengekomen, alle rechten bij de producent komen te liggen. In de meeste gevallen zal de onderwijsinstelling de producent zijn. Het vermoeden van overdracht ziet niet op het verwerken van ‘voorbestaand materiaal’ in een MOOC. Voor het
3. De platform provider Gezien het grootschalige en (potentieel) internationale karakter van MOOCs kiezen sommige onderwijsinstellingen ervoor samenwerkingen aan te gaan met zogenaamde platform providers: internationale aanbieders van gratis online cursussen. Er zijn verschillende professionele platform providers die MOOCs aanbieden, zoals edX (heeft partnerships met o.a. TU Delft, MIT en Harvard), Udacity en Coursera (Stanford, Yale, Columbia en sinds kort Universiteit Leiden). Via platform providers krijgen de onderwijsinstellingen toegang tot grote aantallen deelnemers uit de hele wereld. Daarnaast biedt een samenwerking met een platform provider allerlei technologische en functionele voordelen. Er kunnen echter ook auteursrechtelijke kwesties de kop opsteken waarop de onderwijsinstelling bedacht dient te zijn bij het aangaan van een samenwerking met een (externe) platform provider. Zo verdient het aanbeveling om heldere afspraken te maken over de rechten op een MOOC (die blijven bij voorkeur bij de onderwijsinstelling rusten), exclusiviteit, licentierechten met betrekking tot de cursusmaterialen, rechten op de user generated content enzovoort. Indien de betreffende platform provider een for-profit organisatie is, kan dit bovendien gevolgen hebben voor de hierboven besproken toepasbaarheid van het citaatrecht en de onderwijs-exceptie. Ook daarover dient de onderwijsinstelling zich goed te laten informeren. Daarnaast dient uiteraard goed gekeken te worden welke (algemene) voorwaarden dergelijke platform providers hanteren.
Het is nog allerminst duidelijk wat een marktconforme vergoeding zou zijn voor gebruik in een MOOC gebruik daarvan moeten de rechten goed geregeld worden. Dat is alleen anders als er een beperking op het auteursrecht op van toepassing is, zoals het citaatrecht. Wat dat betreft kan een MOOC belangrijk verschillen van een commerciële speelfilm. Vanwege het educatieve en non-profit karakter van een MOOC zal een veel ruimer beroep op het citaatrecht vermoedelijk mogelijk zijn. Maar zeker niet al het beeld- en geluidgebruik in een MOOC zal onder het citaatrecht te schuiven zijn. De inschakeling van for profit platform providers kan intussen weer afbreuk doen aan de toepasselijkheid van citaatrecht of nationale onderwijsexcepties. Het lijkt ook verstandig om portretrechtelijke problemen te voorkomen door ofwel alleen ‘eigen mensen’ in beeld te brengen, danwel negatieve context te voorkomen of zogenaamde ‘quit claims’ te gebruiken zoals in de omroepwereld gebruikelijk is. Bij het gebruik van bekende merken dient bedacht te worden dat het gebruik in een zwaar negatieve context ook tot internationale claims kan leiden.
13. Zie art. 16 Aw. ‘1. Als inbreuk op het
het beoogde, niet-commerciële doel wordt
schappelijk verkeer redelijkerwijs geoor-
5.°aan de maker of zijn rechtverkrijgenden
auteursrecht op een werk van letterkunde,
gerechtvaardigd, mits:
loofd is;
een billijke vergoeding wordt betaald.’
wetenschap of kunst wordt niet beschouwd
1.°het werk waaruit is overgenomen recht-
3.°artikel 25 in acht wordt genomen;
14. Vgl. HR 15 juni 1990, NJ 1991/432,
de verveelvoudiging of openbaarmaking
matig openbaar gemaakt is;
4.°Voor zover redelijkerwijs mogelijk, de
IEPT19900615, McDonald’s vs. Wolters-
van gedeelten ervan uitsluitend ter toelich-
2.°het overnemen in overeenstemming is
bron, waaronder de naam van de maker, op
Noordhoff.
ting bij het onderwijs, voor zover dit door
met hetgeen naar de regels van het maat-
duidelijke wijze wordt vermeld; en
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2919
2450
Wetenschap
Politie-drones boven uw tuin? Het gaat gebeuren... Geert-Jan Knoops1
‘These micro-drones will be the face of surveillance and crowd control in the coming drone age’2
Het zou van wijsheid getuigen om eerst alle potentiële juridische en ethische mijnenvelden gedegen in kaart te brengen alvorens het gebruik van drones met gejuich binnen te halen in onze (justitiële) wereld. Daarnaast is een bredere studie noodzakelijk van de implicaties van de politiële inzet van drones vanuit strafrechtelijk en Europees mensenrechtelijk perspectief.
1. Ergens vijf km boven Amsterdam... ‘De ‘ScanEagle’ drone vloog op vijf km hoogte boven Amsterdam. De foto’s die het om de twee seconden maakte van de mensen die in hun achtertuinen aan het genieten waren van de najaarszon waren haarscherp. Op papier ‘surveilleerde’ de ScanEagle boven Nederland om de ‘orde en veiligheid’ te controleren. Echter, enkele maanden later werd een hele serie van de door deze drone gemaakte en opgeslagen foto’s gebruikt door de nationale recherche in een grootschalig onderzoek naar wapenhandel. Enkele tientallen van de beelden werden getoond aan twee getuigen die mogelijke verdachten konden herkennen van een wapenleverantie in hartje Amsterdam in dat najaar. De getuigen kregen tientallen haarscherpe gezichten van mannen te zien die allen die bewuste dag vanaf vijf km hoogte waren gefilmd of gefotografeerd. Het zou tot de arrestatie van vijf personen leiden die nooit zouden weten hoe de politie bij hen uitkwam. Want op papier stelde de recherche slechts dat er ‘uit betrouwbare informatie binnengekomen bij de CIE’ was gebleken dat deze vijf lieden betrokken waren bij een wapenleverantie... Feit of Fictie? Dit is een voorbeeld van een ontwikkeling zoals die zich niet alleen technologisch maar ook rechtspolitiek binnen afzienbare tijd (ook) in Nederland kan gaan voordoen. Op 12 september jongstleden vonden in de Tweede Kamer der Staten-Generaal – ter voorbereiding van een later te houden plenair Tweede Kamerdebat – zogeheten Rondetafelgesprekken plaats voor de Vaste commissie voor Veiligheid en Justitie waarbij een veertiental deskundigen op veiligheids-, privacy- en juridisch gebied waren uitgenodigd om hun visie te geven op de plannen van de Nederlandse politiek teneinde drones in de nabije toe-
2920
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
komst te gaan inzetten voor politiële doeleinden. Voor diegenen die nog niet in detail zijn ingevoerd in het thema, zal alvorens op de juridische valkuilen van de politiële inzet van drones in te gaan, een korte inleiding worden gegeven over de technologische mogelijkheden die drones de overheid in de 21ste eeuw bieden en zullen gaan bieden.
2. Wat zijn en kunnen drones? De term ‘Drones’ is in feite een simpele benaming voor ‘Unmanned Aerial Vehicles’ (UAV). Waar het in het geval van een ‘drone’ in principe gaat om onbemande gevechts-
De verwachting is dat over een aantal jaar drones met de omvang van een fruitvlieg in gebruik zullen worden genomen vliegtuigen, heeft ‘Unmanned Aerial Vehicle’ een bredere connotatie. Dit laatste omvat het hele arsenaal aan onbemande vliegtuigen, waaronder dus ook spionage- en surveillancevliegtuigen. De eerste dronevlucht vond plaats in 1998 met de RQ-4A Global Hawk drone. Dit toestel had een lengte van 14,5 meter en een spanwijdte van 39,8 meter.3 Tegenwoordig kunnen drones ter grootte van een insect worden ingezet.4 Ook kunnen drones steeds meer autono-
me beslissingen nemen. Zo kan de in de Verenigde Staten (VS) ontworpen X-47B drone automatisch opstijgen en landen en is het de bedoeling dat deze drone in de toekomst zelf kan beslissen om tot een aanval over te gaan.5 De drone-technologie gaat zo snel dat de verwachting is dat over een aantal jaar drones met de omvang van een fruitvlieg in gebruik zullen worden genomen (Micro Air Vehicles, MAV).6 Nog geavanceerder is de in de VS ontwikkelde ‘mosquito micro air vehicle’.7 Deze drone, die in 2015 zal verschijnen, heeft de omvang van een mug en is uitgerust met camera en microfoon. Daarnaast is de mosquito drone in staat om door middel van een kleine beet – welke zal aanvoelen als een muggenbeet – DNA af te nemen.8 Gaat het om de inzet van drones op het ‘battlefield’ dan zijn de voordelen hiervan, boven conventionele wapens, evident. De Verenigde Staten schakelden in de afgelopen jaren meerdere ‘high profile’ Al Qaida-leden uit door middel van drone-aanvallen in Pakistan. In Pakistan zijn in totaal 365 drone-aanvallen uitgevoerd, waarvan 45 onder President Bush in de periode 2005-2009 en 316 onder President Obama in de periode 2009-heden. Waar onder Bush het aantal burgerslachtoffers relatief groot was, is dit onder Obama drastisch omlaag gegaan, vanwege de grotere precisie van de dronetechnologie.9 Saillant detail is dat het aantal drone-aanvallen door de VS onder Obama in de periode 2009-2011 wel vervijfvoudigde vergeleken met het Bush-tijdperk.10 Eén van de meest bekende voorbeelden van de ‘dodelijke’ inzet van drones was de uitschakeling door de CIA van Anwar Al Awlaki, een Amerikaans-islamitische Imam die door middel van een vanuit de Verenigde Staten geleide drone in oktober 2011 in een auto werd gedood samen met de Amerikaanse moslim Samir Khan.11 Twee weken na deze aanval werd ook de 16-jarige zoon van Al Awlaki door middel van een drone-aanval gedood. Deze uitschakelingen leidden tot een rechtszaak in de VS tegen onder
De juridische implicaties van de politiële inzet van drones raken een nog welhaast onontgonnen terrein meer de directeur van de CIA, toen nog Leon C. Panetta, aangespannen door de nabestaanden van Al Awlaki en Khan wegens een gestelde schending van het Vierde en Vijfde Amendement van de Amerikaanse Constitutie door de Amerikaanse overheid. Deze amendementen beschermen het recht tegen onredelijke doorzoekingen en inbeslagnames en het recht op een eerlijk proces. Eveneens werd door de nabestaanden aangevoerd dat de aanval een ongrondwettelijke daad vormde, een ‘act of attainder’, daar de officials van de uitvoerende macht aanstuurden op de dood op Al Awlaki zonder dat hij de bescherming van een gerechtelijke procedure kreeg.12 Het vooraf schuldig verklaren van een persoon en hem voor dit misdrijf straffen zonder een gerechtelijke procedure, is, zo stelden de nabestaanden, onconstitutioneel.13 Daarentegen voerde het Amerikaanse Justitie Departement als verweer aan dat de claim moet worden afgewezen omdat de inzet van drones ‘political questions and national security aspects’ raakt terwijl de gedaagde partijen immuun zouden zijn.14 Nadat in 2012 ook uit wetenschappelijke hoek veel kritiek kwam op de ‘error rate’ van drones (die veel hoger bleek te liggen dan de CIA voorgaf) en er veel meer burgerslachtoffers in Pakistan en Afghanistan bleken te zijn gevallen door verkeerde inzet van drones dan de Amerikaanse overheid opgaf, groeide ook de internationale kritiek op dit ‘drone-beleid’ van President Obama. Daarnaast bleef de CIA alsmede Obama in gebreke om de juridische grondslag en legitimatie van deze inzet door de VS van
Auteur
Geraadpleegd op 2 oktober 2013.
re-drone-surveillance-swarms-cyborg-
can-drone-deaths-highlight-controversy?lite;
1. Mr. G.G.J. Knoops is internationaal straf-
5. Robert Sparrow, ‘Killer Robots’, 24 Jour-
insect-drones; geraadpleegd op 2 oktober
geraadpleegd op 2 oktober 2013.
rechtadvocaat bij Knoops’ advocaten. Dit
nal of Applied Philosophy (2007), p. 65; zie
2013; John W. Whitehead, ‘Roaches, Mos-
12. Al Aulaqi vs. Leon C. Panetta, Com-
artikel is gebaseerd op een presentatie door
ook G.G.J. Knoops, ‘Legal, Political and
quitoes and Birds: The Coming Micro-Dro-
plaint (Violation of Fourth and Fifth
de auteur over de strafrechtelijke implicaties
Ethical Dimensions of Drone Warfare under
ne Revolution’, 17 april 2013.
Amendment and Bill of Attainder Clau-
omtrent de inzet van drones in Nederland
International Law: A Preliminary Survey’,
9. ‘The Drone War in Pakistan’, New Ame-
se – targeted killing): http://www.aclu.org/
tijdens het Tweede Kamer rondetafelge-
International Criminal Law Review, 12
rica Foundation, http://natsec.newamerica.
files/assets/tk_complaint_to_file.pdf;
sprek d.d. 12 september 2013; de auteur is
2012, p. 697-720.
net/drones/pakistan/analysis; geraadpleegd
geraadpleegd op 2 oktober 2013.
mw. mr. Elisa Sason en mw. mr. Evelyn Bell,
6. Steven N. Fry, ‘Experimental Approaches
op 3 oktober 2013. Als twee uiterste voor-
13. ‘Al Aulaqui vs. Panetta Factsheet: Suit
juridisch medewerkers bij Knoops’ advoca-
Toward a Functional Understanding of
beelden kunnen 2006 en 2010 worden
Seeks Accountability for Killings of Three
ten, dankbaar voor hun medewerking aan
Insect Flight Control’, in Dorio Floreano,
genomen: in 2010 kwamen 16 burgers om
Americans in U.S. Drone Strikes’, The Cen-
dit artikel.
Jean-Christophe Zufferey, Mandayam V.
tijdens een drone-aanval, tegenover 788
ter for Constitutional Rights, http://www.
Srinivasan and Charlie Ellington (Eds.),
militanten, in 2006 (onder Bush) kwamen
ccrjustice.org/learn-more/faqs/FactSheet-
Noten
Flying Insects and Robots, Heidelberg:
93 burgers om tegenover 1 militant.
TargetedKillings; geraadpleegd op 2 oktober
2. John W. Whitehead, ‘Roaches, Mosqui-
Springer-Verlag 2009, p. 1-14.
10. Stanford/NYU Report, ‘Living Under
2013.
toes and Birds: The Coming Micro-Drone
7. ‘US military developing insect surveillance
Drones; Death, Injury and Trauma to Civili-
14. ‘Al-Aulaqi vs. Leon C. Panetta’, Oral
Revolution’, 17 april 2013.
drones’, Press TV, 28 juli 2012, http://www.
ans From US Drone Practices in Pakistan’,
argument on Defendants’ Motion to Dis-
3. United States Air Force Fact Sheet: RQ-4
presstv.ir/detail/2012/07/28/253223/us-
http://livingunderdrones.org/report/, sep-
miss, http://www.ccrjustice.org/files/Trans-
Global Hawk, http://www.af.mil/AboutUs/
developing-robot-mosquito-spy-drones/;
tember 2012, p. 40; geraadpleegd op 3
cript%20of%20July%2019,%202013,%20
FactSheets/Display/tabid/224/Arti-
geraadpleegd op 2 oktober 2013.
oktober 2013.
Oral%20Argument%20on%20
cle/104516/rq-4-global-hawk.aspx, 16 okto-
8. Ms. Smith, ‘The Future of Drone Surveil-
11. Andrew Rafferty, ‘American drone
Defendants%E2%80%99%20Motion%20
ber 2008. Geraadpleegd op 2 oktober 2013.
lance: Swarms of Cyborg Insect Drones’,
deaths highlight controversy’, NBC News, 5
to%20Dismiss.pdf, 19 juli 2013; geraad-
4. AeroVironment Nano Hummingbord,
Network World, 18 juni 2012, http://www.
februari 2013, http://usnews.nbcnews.
pleegd op 2 oktober 2013.
http://www.avinc.com/nano, 7 juni 2012.
networkworld.com/community/blog/futu-
com/_news/2013/02/05/16856963-ameri-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2921
Wetenschap
drones in landen als Pakistan, Afghanistan en Jemen, te duiden. Want, mocht dit wel zonder toestemming van dergelijke landen? En … was in die landen sprake van een ‘gewapend conflict’ met de Verenigde Staten, dertien jaar na 9-11? Mogen de Verenigde Staten zomaar (ook) eigen onderdanen als Al Awlaki in derde landen doden zonder vorm van een ‘terrorismeproces’?15 Het waren (en zijn) allemaal vragen waar de Amerikaanse autoriteiten tot dusverre weinig overtuigende antwoorden op gaven.16 Mede onder deze druk bracht Obama in 2013 het aantal drone-aanvallen aanmerkelijk terug: in 2013 lag het aantal drone-aanvallen in Pakistan nog maar op 19 vergeleken met de 48 in 2012, de 73 in 2011 en de 122 in 2011.17 Gaat het om operaties met drones door politie en justitie (in Nederland), dan is nog veel onbekend. Blijkens een brief van 6 september 2013 van het College van procureurs-generaal aan de Tweede Kamer, ten behoeve van de genoemde Rondetafelgesprekken, is de zogeheten ‘Raven’ drone tot dusverre in circa twintig verschillende strafrechtelijke onderzoeken ingezet. In drie à vier gevallen hebben de beelden van de Raven – aldus het college – hennepplantages opgespoord door middel van warmtebronnen. De Raven drone vliegt op slechts 300 meter hoogte en is in staat om warmtebronnen op te sporen, maar kan nog geen precieze persoonsherkenning maken. Dit laatste is wél mogelijk met de ScanEagle drone. Deze drone kan op een hoogte van zo’n vijf km beelden maken van personen welke beelden voor identificatiedoeleinden gebruikt kunnen worden. De verwachting is dat binnen afzienbare termijn door de Nederlandse justitie gebruik zal worden gemaakt van deze drone daar deze ook al sinds kort in gebruik is bij Defensie.18 Echter, de juridische implicaties van de politiële inzet van drones raken een nog welhaast onontgonnen terrein.
3. Vier juridische valkuilen ter zake van de inzet van drones door justitie Kunnen we dit soort technologieën in Nederland zomaar inzetten vanuit juridisch perspectief? Dit was de vraag waarover de Tweede Kamer zich onder meer boog op 12 september 2013. Om deze vraag te beantwoorden moet men eerst nagaan of het huidige juridisch kader al voorziet in deze inzet van drones door justitie. 3.1. Het grijze gebied tussen controle versus opsporing En hier stuiten we op een eerste lastig probleem: het grijze gebied tussen ‘controle’ en ‘opsporing’. Bepaalde overheidsinstanties, zoals bijvoorbeeld de Belastingdienst, mogen burgers op ieder moment ‘controleren’ zonder dat er een vermoeden behoeft te bestaan dat de burger in kwestie een strafbaar feit heeft begaan. Voor ‘opsporing’ is er een concrete verdenking nodig. Maar waar ligt de
2922
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
Bird with eyes © Hollandse Hoogte
grens? Wanneer gaat controle in opsporing over? En wie controleert dit? Voor de inzet van drones betekent dit dat onze overheid drones mag inzetten zolang men maar niet stelt dat er een concrete verdenking tegen iemand bestaat. Want dan gaan er andere regels gelden die meer waarborgen bieden voor de rechts- en privacybescherming van de ‘verdachte’ burger. Dit grijze gebied tussen controle en opsporing biedt dus ruimte voor oneigenlijk gebruik van drones; zolang de overheid maar blijft volhouden dat men drones boven Nederland inzet om ‘te controleren’ (of ter naleving van belastingwetten of ter handhaving van de openbare orde, zoals toezicht vanuit de lucht op voetbalwedstrijden), kan die overheid in feite ongebreideld de strafrechtelijke bescherming voor de burger omzeilen. Mag dit zomaar? Ja en nee. Dat maakt de inzet van drones nog diffuser. ‘Ja’ omdat de Hoge Raad eerder in het Geweerarrest19 en later opnieuw in het arrest Controle Zigeunervrouwen20 bepaalde dat als de overheid eenmaal met controle bezig is en tijdens deze controle stuit op eventuele strafbare feiten, men die op grond van controlebevoegdheden mag gaan opsporen c.q. dit mag overlopen in opsporing. Controle mag dan, anders gezegd, worden voortgezet in opsporing. ‘Nee’ omdat als deze controle ‘uitsluitend’ plaatsvindt om er een strafbaar feit mee op te sporen – terwijl men weet dat er geen redelijk vermoeden van schuld voorligt en men deze verdenking dus bewust
Indien dit grensgebied niet goed (wettelijk) is geregeld, kan de inzet van drones ook de ontvankelijkheidsvraag van het Openbaar Ministerie raken wil creëren door middel van controle – dit handelen van de overheid ‘détournement de pouvoir’ (misbruik van bevoegdheid) kan opleveren. In het Geweerarrest is de leer van de voortgezette toepassing van bevoegdheden door de Hoge Raad erkend. Deze leer houdt in dat indien bij een politieambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn taken op basis van de Politiewet of enig andere bijzondere wet (zoals in deze zaak de Drankwet) het redelijke vermoeden ontstaat dat een strafbaar feit wordt begaan, hij de aan hem toegekende opsporingsbevoegdheden mag uitvoeren. Hierdoor kan zijn controlerende bevoegdheid overgaan in strafrechtelijke opsporing nadat een (op grond van controle tot stand gekomen) verdenking is ontstaan. In het Controle Zigeunervrouwen-arrest oordeelde de Hoge Raad dat het bestaan van een redelijk vermoeden dat iemand zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, niet in de weg staat aan het uitoefenen van controlebevoegdheden door politieambtenaren, mits daarbij tegenover de verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen.21 In deze zaak was de politie op grond van de Wegenverkeerswet (WVW) 1994 bevoegd om het stopteken te geven en verdachte, als bestuurster van de auto, naar haar rijbewijs te vragen. Hierin lag besloten dat de betrokken politieambtenaren deze bevoegdheid – in ieder geval mede – hadden uitgeoefend om de naleving van de WVW 1994 te controleren. Uit dit arrest volgt verder dat de controlebevoegdheid niet uitsluitend kan worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend, zoals voor het (bewust) verrichten van opsporingshandelingen. En dit kan dan mogelijk leiden tot het verspelen van het vervolgingsrecht tegen de betreffende ‘verdachten’ door de overheid. Derhalve, indien dit grensgebied niet goed (wettelijk) is geregeld, kan de inzet van drones dus ook de ontvankelijkheidsvraag van het Openbaar Ministerie raken. Hier ligt dus ook een direct belang voor de overheid zelf om een en ander goed te reguleren c.q. te doordenken. 3.2. De Wet BOB en Drones: een lacune? Tijdens het genoemde Tweede Kamerdebat stelde de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat de inzet
van drones is geregeld in ons Wetboek van Strafvordering: ‘De inzet van drones voor een strafrechtelijk onderzoek is nader geregeld in het Wetboek van Strafvordering en wordt begrensd door de Wet Politiegegevens en de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden’.22 Echter, een tweede probleem ligt precies ook in deze laatste aanname: de huidige strafwetgeving kent juist geen expliciete regeling voor de inzet van drones als ‘opsporingsmethode’. Sinds 1 februari 2000 kent Nederland de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (Wet BOB). In deze wet heeft de wetgever onder meer neergelegd wanneer justitie bijvoorbeeld gebruik mag maken van ‘infiltratie’ of ‘stelselmatige observatie’ van verdachten. Echter, hierin vindt men geen regeling van inzet van drones. Stelselmatige observatie in verband met misdrijven (in georganiseerd verband) mag volgens onze wetgever weliswaar met technische hulpmiddelen worden uitgevoerd maar het bevel daartoe kan slechts voor een beperkte periode worden gegeven door de Officier van Justitie.23 De wetgever had blijkens de wetsgeschiedenis niet het oog op een – qua tijdsduur – permanente vorm van observatie die met de inzet van drones gemoeid kan zijn: ‘Voor observatie met gebruik van een technisch hulpmiddel geldt het volgende. Betreft het een zintuigversterkend hulpmiddel, zoals een verrekijker, of een camera die als oog fungeert (dus zonder te registreren) dan gelden hiervoor geen bijzondere voorwaarden. Betreft het observatie van een persoon met behulp van een technisch hulpmiddel dat over een kortere of langere periode signalen registreert, dan moet dit in beginsel worden beschouwd als stelselmatige observatie. Hieronder valt niet het incidenteel maken van een of enkele foto’s. De registratie van beelden of bewegingen van een persoon met een technisch hulpmiddel is ingrijpender dan het waarnemen van beelden of bewegingen door een opsporingsambtenaar, die daarvan achteraf verslag doet. Een registratie maakt namelijk mogelijk op elk moment een exacte en volledige weergave te geven van hetgeen is waargenomen. Ook is het
15. Zie voor verdere beschouwing hierover:
ed killing: small steps forward on Transpa-
18. ‘ScanEagle spioneert onzichtbaar’, NOS,
VNG, p. 2.
G.G.J. Knoops, ‘Legal, Political and Ethical
rency, Still No Accountability’, 18 juli 2013,
26 juni 2013, http://nos.nl/artikel/522599-
23. Art. 126o jo. 126s Sv. NB: art. 126g Sv
Dimensions of Drone Warfare under Inter-
para. 11, https://www.aclu.org/blog/natio-
scan-eagle-spioneert-onzichtbaar.html;
ziet op de stelselmatige observatie in geval
national Law: A Preliminary Survey’, Inter-
nal-security-human-rights/year-targeted-
geraadpleegd op 1 oktober 2013.
van verdenking van een misdrijf (aldus niet
national Criminal Law Review, 12 2012, p.
killing-small-steps-forward-transparency-
19. HR 2 december 1935, NJ 1936/250.
gepleegd in georganiseerd verband). Het
697-720; G.G.J. Knoops, ‘Drones at Trial:
still-no; geraadpleegd op 3 oktober 2013.
20. HR 21 november 2006, NJ 2006/653.
bevel tot observatie wordt in dit geval
State and Individual (Criminal) Liabilities for
17. ‘The Drone War in Pakistan’, New
21. HR 21 november 2006, NJ 2006/653,
gegeven voor een periode van ten hoogste
Drone Attacks’, International Criminal Law
America Foundation, http://natsec.newa-
r.o. 3.6.
drie maanden.
Review 14/1 2013, in press.
merica.net/drones/pakistan/analysis;
22. Rondetafelgesprek: Drones. Tweede
16. Zie ook: Noa Yachot, ‘A year in Target-
geraadpleegd op 2 oktober 2013.
Kamer der Staten-Generaal. Gespreksnotitie
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2923
Wetenschap
mogelijk in een registratie gericht te zoeken op tijd en plaats. Indien in de praktijk behoefte blijkt te bestaan aan een nadere concretisering van het begrip stelselmatige observatie, zal daarin door middel van een richtlijn worden voorzien’.24 Het lijkt evident dat het gebruik maken van drones door politie niet alleen valt onder ‘stelselmatige’ observatie, maar zelfs verdergaat nu het om een nóg preciezere en ingrijpender vastlegging van personen gaat. Ook het College van procureurs-generaal is, blijkens een recente notitie over dit thema, nog niet volledig overtuigd dat de huidige wettelijke grondslag voldoende is voor de inzet van drones: ‘Zodra in de toekomst sprake zal zijn van een nieuw opsporingsmiddel dat een betekenisvolle inbreuk maakt op de privacy van verdachten of andere betrokkenen, behoeft een dergelijk middel naar het oordeel van het OM een wettelijke verankering binnen het Wetboek van Strafvordering. Soms zijn de grenzen moeilijk te trekken, niet in de laatste plaats omdat technische ontwikkelingen vaak sneller gaan dan het opstellen van een protocol, het certificeren van technische hulpmiddelen of het maken van nieuwe wetten. Het OM is van oordeel dat innovatieve middelen moeten kunnen worden ingezet, mits daarbij zorgvuldige afwegingen ten aanzien van inbreuken op rechten worden gemaakt en deze inbreuken bovendien voldoende toetsbaar zijn’, aldus het College.25 Gebruik van drones is zeker een nieuw middel dat stellig een ‘betekenisvolle’ inbreuk op de privacy van mensen maakt. De conclusie is gerechtvaardigd dat, om de inzet van drones als opsporingsmiddel mogelijk te maken, nieuwe wetgeving noodzakelijk zal zijn – zoals het College van procureurs-generaal al impliciet aangeeft – temeer nu het hier gaat om een qua intensiteit niet eerder vertoonde privacy-ingrijpende methodiek. 3.3. Drones: Hoge Raad-proof? Dat de inzet van drones voor politiële doeleinden – zonder nadere regulering – een spanningsveld met het Nederlands recht kan opleveren, volgt (impliciet) uit een arrest van de Hoge Raad van 13 november 2012.26 Hierin stelde de Hoge Raad vast dat observaties waarvoor geen machtiging ex artikel 126g Sv was verstrekt, jegens de ‘verdachte’ c.q. jegens de geobserveerde onrechtmatig kunnen zijn indien zij ‘in verband met de plaats waar zij zijn uitgevoerd, de duur, intensiteit en frequentie ervan, alsmede het gebruik van technische hulpmiddelen, geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de betrokkene.’27 Uit het arrest van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat indien observaties dit karakter hebben, artikel 2 Politiewet en artikel 141 Sv daarvoor geen legitimatie kunnen bieden. Voor de inzet van drones is relevant, de overweging van de Hoge Raad dat hierbij meegewogen moet worden of de observaties ‘slechts in een bepaald gebied en kortstondig’28 worden uitgevoerd. Deze twee elementen
2924
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
lijken zich bij de inzet van drones boven Nederland – zonder wettelijke beperking – juist wél voor te doen. De Hoge Raad merkt in dit kader verder op dat bij dergelijke ‘kortstondige en beperkte observaties’, het ontbreken van een verdenking ex artikel 27 Sv, niet meebrengt dat deze observaties onrechtmatig zijn.29 Maar als observaties niet kortstondig en beperkt zijn en deze leiden tot een verdenking ex artikel 27 Sv en vervolgens tot voortgezette opsporingsmethoden of bevoegdheden, ligt de mogelijkheid open dat deze observaties wel onrechtmatig zouden kunnen zijn, zo kan uit het arrest van de Hoge Raad impliciet worden afgeleid.30 Deze redenering kan ook strafprocessuele gevolgen hebben zonder dat hiervoor is voorzien in een uitdrukkelijke wettelijke regeling en controle op inzet daarvan. Ditzelfde lot viel al eerder ten deel aan het gebruik van de zogeheten ‘stealth’ sms’jes als opsporingsmiddel.31 Ofschoon ’s lands hoogste rechtscollege in r.o. 2.7.6 overweegt dat het gebruik van dergelijke observaties indien ‘behoorlijke verslaglegging’ ontbreekt, op zichzelf nog niet kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie,32 geeft deze uitspraak wel een indicatie van het lot dat drones voor politiële doeleinden mogelijk kan treffen. Aan de andere kant, in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 201333 is het de vraag of het onrechtmatig inzetten van drones voor opsporing, doordat de privacy van burgers ernstig wordt aangetast, zonder meer in de toekomst tot sanctionering zal kunnen leiden. De Hoge Raad bepaalde hierin namelijk dat bewijsuitsluiting zich slechts in zeer uitzonderlijke situaties kan voordoen waarbij het betreffende vormverzuim zo zeer bij herhaling voorkomt dat het ‘structurele karakter’ daarvan uit objectieve gegevens vast is komen te staan én wanneer de verantwoordelijke autoriteiten onvoldoende inspanningen hebben geleverd om de inbreuk te voorkomen.34
Zonder een precieze wettelijke regulering van drone-inzet zou dit wel eens op gespannen voet kunnen komen te staan met privacyrechten Met andere woorden, sanctionering van politieoptreden kan in bijzondere gevallen als ‘educatieve maatregel’35 worden opgelegd, te weten als de politie blijk heeft gegeven herhaaldelijk zich aan inbreuken op de rechten van burgers te hebben schuldig gemaakt en de sanctie van niet-ontvankelijkheid nodig is om dit soort onrechtmatigheden in de toekomst te voorkomen. De enkele inzet van drones voor opsporing, terwijl de politie bijvoorbeeld de criteria hiervoor – indien deze zouden bestaan – herhaaldelijk zou schenden, zou dus niet voldoende zijn voor sanctionering: de verdediging moet aantonen dat dit dan structureel op foutieve basis heeft plaatsgevonden.
3.4. Drones: Straatsburg-proof? Een vierde (mogelijk) juridisch obstakel waar de wetgever nog niet (voldoende) over heeft nagedacht ziet op de kwestie van de opslag en het bewaren van de privacygevoelige informatie die door middel van drone-observaties wordt verkregen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan vragen als: Wat gaat de overheid doen met deze – straks – miljarden beeldopnames? Er zal – parallel aan de DNA-databank of parallel aan het opnemen en bewaren van camerabeelden – ongetwijfeld een ‘drone-beelden databank’ gaan ontstaan want anders heeft deze inzet voor justitie weinig zin. Dit betekent dat al onze bewegingen die wij 24/7 maken niet alleen – zonder dat we dit weten c.q. kunnen voorzien – permanent gemonitord kunnen gaan worden maar ook permanent via een databank ter beschikking van justitie kunnen komen te staan. Zodoende kan justitie dit materiaal vrijelijk gebruiken als ‘identificatiemiddel’ in strafzaken zoals in het hierboven beschreven wapenleverantie voorbeeld. Zonder een precieze wettelijke regulering van drone-inzet zou dit wel eens op gespannen voet kunnen komen te staan met privacyrechten. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) – dat zich tot dusverre niet over een dergelijke drone-gerelateerde vraag uitliet – heeft in een min of meer soortgelijke situatie met cameratoezicht in een politiebureau, een uitspraak gedaan die ook voor de toelaatbaarheid van de inzet van drones (zoals voorgenomen in Nederland) van belang kan zijn. In deze zaak, Perry vs. UK,36 oordeelde het EHRM dat het recht op privacy was geschonden toen de politie – zonder dat de verdachte het wist – videobeelden en foto’s van hem op het politiebureau maakte37 voor identificatiedoeleinden en deze beelden daarna voor ‘bewijsdoeleinden’ voorlegde aan meerdere getuigen die de
verdachte moesten herkennen als onderdeel van de bewijsvoering tegen hem. Twee getuigen herkenden Perry als verdachte van meerdere overvallen. Ofschoon de hoogste autoriteiten voor deze methode toestemming gaven,
Een drone-operator voelt misschien minder de implicaties van zijn handelingen dan wanneer hij zelf daadwerkelijk in het oorlogsgebied aanwezig is oordeelde het EHRM dat deze gang van zaken onrechtmatig was. Het EHRM meende dat het normale gebruik van beveiligingscamera’s in openbare straten of in gebieden zoals winkelcentra geen strijd met artikel 8 lid 1 EVRM opleveren daar zij daar een legitiem en voorzienbaar doel dienen.38 In de Perry-zaak concludeerde het EHRM echter dat de inbreuk op artikel 8 lid 1 EVRM niet gerechtvaardigd kon worden op basis van de uitzonderingsexceptie van artikel 8 lid 2. Hierbij werd getoetst of de inbreuk ‘in accordance with the law’ was, wat ten eerste inhoudt dat de maatregel een degelijke basis moet hebben in de nationale wetgeving en ten tweede dat deze toegankelijk moet zijn voor de persoon die het betreft.39 Hoewel in de Perryzaak een juridische basis voor de inbreuk in de nationale wetgeving bestond, voldeed de maatregel niet aan de vereisten van het verdrag. De methode was aldus voor de ver-
24. MvT, Kamerstukken II 1996/97,
29. HR 13 november 2012,
volgens het hof sprake van een onherstel-
34. HR 19 februari 2013,
25 403, nr. 3, p. 27.
ECLI:NL:PHR:2012:BW9338, NJ 2013/413,
baar vormverzuim welke echter niet van
ECLI:NL:PHR:2013:BY5321, r.o. 2.4.6.
25. Gespreksnotitie OM Rondetafelgesprek
r.o. 2.6.3, ‘Uit het zojuist overwogene vloeit
dien aard was dat hieraan enig rechtsgevolg
35. HR 3 juli 2012, NJ 2013/175, m.nt.
over onbemande luchtvaartuigen, College
voort dat het ontbreken van een verdenking
verbonden behoefde te worden.
Bleichrodt, onder punt 6.
van procureurs-generaal, 6 september 2013.
in de zin van art. 27 Sv niet meebrengt dat
32. HR 13 november 2012,
36. ECHR, 17 oktober 2003, Case of Perry
26. HR 13 november 2012,
dergelijke kortstondige en beperkte observa-
ECLI:NL:PHR:2012:BW9338, NJ 2013/413,
vs. The United Kingdom, appl. no.
ECLI:NL:PHR:2012:BW9338, NJ 2013/413.
ties onrechtmatig zijn aangevangen’.
r.o. 2.7.6: ‘De enkele omstandigheid dat de
63737/00.
27. HR 13 november 2012,
30. HR 13 november 2012,
aard, duur en intensiteit van observaties bij
37. ECHR, 17 oktober 2003, Case of Perry
ECLI:NL:PHR:2012:BW9338, NJ 2013/413,
ECLI:NL:PHR:2012:BW9338, NJ 2013/413,
gebreke van behoorlijke verslaglegging niet
vs. The United Kingdom, appl. no.
r.o. 2.6.2.
r.o. 2.6.3.
kan worden gecontroleerd, zodat de moge-
63737/00, r.o. 14-15. Perry zat voor een
28. HR 13 november 2012
31. Vergelijk met de uitspraak van het
lijkheid is opengebleven dat die observaties,
ander misdrijf vast en werd vanuit de
ECLI:NL:PHR:2012:BW9338, NJ 2013/413,
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 20 juni
zoals de verdediging heeft gesteld, zonder
gevangenis overgebracht naar een politie-
r.o. 2.6.2: ‘Indien dat niet het geval is, kan
2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:2579, waarin
toereikende wettelijke grondslag een méér
bureau. Aan Perry werd meegedeeld dat dit
de met het observeren samenhangende
het hof in onderdeel D.4. en E. aangaf
dan beperkte inbreuk op de persoonlijke
gebeurde vanwege identificatiedoeleinden
inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als zo
‘Gelet op de voornoemde risico’s voor de
levenssfeer van de verdachte hebben
en het afnemen van verhoren. Hij weigerde
beperkt worden beschouwd dat de algeme-
integriteit en beheersbaarheid van de
gemaakt, kan niet de gevolgtrekking wetti-
aan een Oslo-confrontatie mee te doen
ne taakomschrijving van opsporingsambte-
opsporing, mede bezien in het licht van de
gen dat in het onderhavige geval een ernsti-
maar er werden alsnog door een speciaal
naren, neergelegd in art. 2 Politiewet 1993
potentie van de stealth sms om een beteke-
ge inbreuk is gemaakt op beginselen van een
afgestemde camera foto’s en video’s van
en art. 141 Sv, daarvoor voldoende legitima-
nisvolle inbreuk te maken op de privacy van
behoorlijke procesorde en daardoor doelbe-
hem gemaakt.
tie biedt. Dit zal in het bijzonder het geval
de betreffende verdachte c.q. de GSM-dra-
wust of met grove veronachtzaming van de
38. ECHR, 17 oktober 2003, Case of Perry
zijn indien de observaties slechts in een
ger, acht het hof een bijzondere wettelijke
belangen van de verdachte tekort is gedaan
vs. The United Kingdom, appl. no.
bepaald gebied kortstondig worden uitge-
grondslag voor het gebruik van deze
aan diens recht op een eerlijke behandeling
63737/00, r.o. 40.
voerd, naar aanleiding van omstandigheden
opsporingsmethode noodzakelijk.(…). Art.
van zijn zaak als zojuist bedoeld’.
39. ECHR, 17 oktober 2003, Case of Perry
waaruit redelijkerwijs een verhoogde kans op
2 Politiewet en art. 141/142 Sv vormen
33. HR 19 februari 2013,
vs. The United Kingdom, appl. no.
strafbare feiten kan worden afgeleid’.
geen wettelijke grondslag’. Hierdoor was
ECLI:NL:PHR:2013:BY5321.
63737/00, r.o. 45.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2925
Wetenschap
Hiermee is niet gezegd dat de inzet van drones door politie voor opsporing in de toekomst per se in strijd is met het EVRM, maar wel dat een dergelijke inzet zonder nadere regulering op zijn minst vragen zal kunnen oproepen. Een wettelijke regulering van de politiële inzet van drones lijkt dus gewettigd. Een dergelijke regulering zal ook moeten stilstaan bij de rechtspraak van het EHRM en de mensenrechtelijke kaders die dit heeft ontwikkeld als het gaat om inbreuken op privacyrechten. 3.5. Drones en particulieren Tot slot, het gebruik van drones in Nederland door justitie roept ook een andere vraag op. Blijkens het genoemde Tweede Kamer Rondetafelgesprek is de verwachting dat ook burgers zich kunnen gaan bedienen van drones.43 Gesteld dat burgers zelf drones gaan gebruiken en vervolgens de hiermee gemaakte beelden in bezit van politie en justitie komen; mogen dergelijke beelden als ‘startinformatie’ worden gebruikt c.q. als ‘bewijs’? Mogelijk doet zich dan de vergelijking voor met de situatie die aan de Hoge Raad werd voorgelegd in het zogeheten ‘Babyfoon-arrest’.44 Hierin verstrekte een particulier (de buren van verdachte) aan de politie geluidsopnames van gesprekken die de buren hadden opgenomen via een babyfoon van die verdachte. Het gebruikmaken hiervan werd door de Hoge Raad toelaatbaar geacht nu de politie zelf niet actief betrokken was geweest hierbij c.q. hiervan niet tevoren had geweten. Bij het gebruik van drones door particulieren kan dit anders komen te liggen indien de overheid de inzet van drones door particulieren faciliteert c.q. reguleert. dachte niet alleen ‘ontoegankelijk’ maar ook ‘onvoorzienbaar’. Dat de eisen van ‘toegankelijkheid’ en ‘voorzienbaarheid’ van inbreuken op privacy rechten van burgers door opnemen van camera beelden door het EHRM strikt worden geïnterpreteerd (ten voordele van de burger) volgt ook uit een EHRM-arrest dat aan de Perry zaak voorafging. In Hewitt and Harman vs. The United Kingdom40 ging het om twee politici die beiden door de Britse ‘Security Service’ in de gaten werden gehouden. Ook in die zaak concludeerde het EHRM dat de privacy rechten van artikel 8 lid 1 EVRM geschonden waren omdat de inmenging in de privélevens van de politici niet ‘in accordance with the law’ was, daar geen juridisch raamwerk bestond omtrent de wijze en mate waarop deze geheime surveillance activiteiten verricht mochten worden.41 Het EHRM benadrukt dat dergelijke wetgeving of regulering ‘adequately accessible’ en eveneens ‘foreseeable’ dient te zijn.42 Bij de ‘onzichtbare’ inzet van drones voor opsporingsdoeleinden (al dan niet onder het mom van ‘controle’) kan zich ook een vorm van ‘ontoegankelijkheid’ en ‘onvoorzienbaarheid’ voordoen. Men kan immers niet op het gehele grondgebied van Nederland bordjes plaatsen met de tekst: ‘Geachte burger, hierboven u vliegen drones die u filmen...’ En indien dergelijke bordjes worden opgehangen, dan valt het te betwijfelen of dit de inzet toegankelijk en voorzienbaar maakt voor een ‘verdachte’. Is het ‘voorzienbaar’ wanneer burgers overal kunnen worden bespioneerd, maar nooit precies weten waar en wanneer drone-camera’s rondvliegen, filmen of uitgelezen worden?
2926
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
4. Ethische dimensies Naast de vier juridische obstakels die deze politiële inzet met zich brengt, rijzen er ook ethische vragen; de inzet van ‘seek-and-destroy’ drones door de Verenigde Staten op de ‘battlefield’ (lees: Afghanistan en noordwest-Pakistan) leidt – zo blijkt uit onderzoek – tot een lagere psychologische drempel bij een drone-operator om mensen te doden via een simpele druk op de knop.45 Een drone-operator – werkzaam vanachter een computerscherm ver van het oorlogsgebied – voelt misschien minder de implicaties van zijn handelingen dan wanneer hij zelf daadwerkelijk in het oorlogsgebied aanwezig is. Recent onderzoek heeft daarnaast aangetoond dat drone-operators lijden onder emotionele uitputting, vanwege hun lange en monotone werkdagen. Dit vergroot het risico op een burn-out en ongelukken.46 De drone-inzet door de VS heeft ook de scheidslijn tussen civiele- en militaire-operaties vervaagd. Drones werden in de VS tot voor kort vaak ingezet door de CIA, wiens burgerpersoneel aan andere regels is onderworpen dan militairen werkzaam voor het leger (rechtshandhaving versus oorlogsvoering).47 Bovendien wordt het gebruik van drones in het kader van CIA-operaties niet gezien als een ‘oorlog’ in de traditionele zin van het woord, waardoor strikte juridische procedures omtrent oorlogsvoering kunnen worden omzeild.48 Hetzelfde dilemma kan opspelen bij de politiële inzet van drones. De scheidslijn tussen ‘surveillerende’ en ‘strafrechtelijke’ politiële inzet van drones zal dun en – vooralsnog – onduidelijk zijn. Bovendien zal de verleiding groot zijn bij
de politie om dit soort drones te gebruiken als er nog geen ‘harde zaak’ is tegen een mogelijk verdachte burger. Onder de vlag van controle (handhaving openbare orde) laat men dan een drone net zolang rondvliegen in de omgeving van een dergelijk persoon totdat er een concrete verdenking is. Naast juridisch-bezwaarlijk, roept dit ook ethische dilemma’s op. Men zet zodoende de deur open van de verleiding. Zoals dr. Mark Coeckelbergh in zijn gespreksnotitie gepresenteerd aan de Tweede Kamer tijdens het genoemde Rondetafelgesprek van 12 september jl.49 aangaf, is
belang van een ‘veilige’ democratie boven het belang van de vrijheid en privacy van burgers? Of, leven wij tegenwoordig al in een ‘surveillance society’ en is dit slechts een nieuw middel in deze ‘big brother’ maatschappij? Gaan we naar een maatschappij waarin de gewone burger zich anders gedraagt omdat hij constant het gevoel heeft in de gaten te worden gehouden door een wantrouwende overheid? Time will tell. Op al deze vragen zal de wetgever zich eerst moeten beraden alvorens überhaupt aan wetgeving toe te komen.
5. De toekomst: naar een nieuw veiligheidsof privacy-besef...?
het voor de burger van belang dat het doel en het gebruik van een drone transparant is. Deze onderzoeker formuleerde meerdere ethische vragen zoals: is het gebruik van drones in elke omstandigheid wel proportioneel en effectief? De overheid zal aan de burger moeten uitleggen waar de precieze grenzen liggen bij de inzet van drones. Ook is van belang de vraag welke overheidsinstantie de inzet van drones regelt; welke exacte rollen worden aan het Rijk, de provincies dan wel gemeenten toebedeeld? Bovendien is het nog steeds de vraag hoe lang opgenomen beelden bewaard mogen en zullen worden en welke consequenties hieraan kleven. Staat het
Moeten drones in de 21ste eeuw het luchtruim boven Nederland gaan beheersen? Het is een vraag die naast meerdere ethische vragen, fundamentele juridische vragen oproept. Vanuit het veiligheidsbeleid van de overheid en vanuit het oogpunt van preventie van criminaliteit is deze vraag mogelijk bevestigend te beantwoorden. Maar dan nog: voor alle vormen van criminaliteit? Ook voor het detecteren van geweld op straat of winkeldiefstal dan wel alleen voor vormen van georganiseerde criminaliteit? Ook hierover zal eerst een fundamentele discussie gevoerd dienen te worden alvorens de Tweede Kamer instemt met dergelijke inzet en regulering van drones als opsporingsmiddel.50 De Tweede Kamer doet er derhalve verstandig aan om eerst al deze potentiële juridische en ethische mijnenvelden gedegen in kaart te brengen alvorens dit technologisch vernuftig middel met gejuich binnen te halen in onze (justitiële) wereld. Daarnaast dient de Tweede Kamer tevens – alvorens een wettelijke regeling ter zake van de inzet van drones in Nederland te overwegen – eerst een bredere studie te verrichten naar de implicaties van politiële inzet van drones vanuit strafrechtelijk en Europees mensenrechtelijk perspectief.51
40. ECHR, 9 May 1989, Patricia Hope
application of measures of secret surveil-
Ethical Dimensions of Drone Warfare
Tweede Kamer der Staten-Generaal op 12
Hewitt and Harriet Harman vs. The United
lance’.
under International Law: A Preliminary
september 2013, dr. Mark Coeckelbergh,
Kingdom, appl. no. 12175/86.
43. Zie de Gespreksnotitie onbemande
Survey’, International Criminal Law
Universiteit Twente en Managing Director,
41. ECHR, 9 May 1989, Patricia Hope
luchtvaartuigen van de Nationale Politie van
Review, 12 2012, p. 718; Gregg Zoroya,
3TU Centre for Ethics and Technology.
Hewitt and Harriet Harman vs. The United
30 augustus 2013 ten behoeve van het
‘U.S. Drone Operators Show Signs of
50. Ook de VNG roept op tot deze dis-
De overheid zal aan de burger moeten uitleggen waar de precieze grenzen liggen bij de inzet van drones
Kingdom, appl. no. 12175/86, r.o. 41.
Rondetafelgesprek op 12 september 2013
Exhaustion’, USA Today, 18 december
cussie, zie de gespreksnotitie van de VNG,
42. ECHR, 9 May 1989, Patricia Hope
en eveneens de gespreksnotitie over ethiek
2011.
p. 2.
Hewitt and Harriet Harman vs. The United
van ‘drones’ voor het Rondetafelgesprek
47. G.G.J. Knoops, ‘Legal, Political and
51. Dit is ook deels het advies van de
Kingdom, appl. no. 12175/86, r.o 38-39:
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Ethical Dimensions of Drone Warfare under
VNG in haar gespreksnotitie aan de
‘The Commission recalls that the phrase
op 12 september 2013 van dr. Mark
International Law: A Preliminary Survey’,
Tweede Kamer van 12 september 2013;
“in accordance with the law” includes
Coeckelbergh, Universiteit Twente en
International Criminal Law Review, 12
‘Omdat bij de inzet van drones ook beel-
requirements over and above compliance
Managing Director, 3TU Centre for Ethics
2012, p. 717; zie ook: Peter Singer, ‘Do
den gemaakt kunnen worden van inwo-
with the domestic law. The “law” in ques-
and Technology.
Drones Undermine Democracy?’, The New
ners die niet tot de kring van verdachten
tion must be adequately accessible in the
44. HR 14 januari 2003,
York Times, 21 januari 2012.
behoren, verdient het aanbeveling om
sense that the citizen must be able to have
ECLI:NL:HR:2003:AE9038, NJ 2003/288.
48. G.G.J. Knoops, ‘Legal, Political and
richtlijnen op te stellen voor het onder-
an indication that is adequate in the cir-
45. G.G.J. Knoops, ‘Legal, Political and
Ethical Dimensions of Drone Warfare under
werp, de omvang en de duur van deze
cumstances of the legal rules applicable to
Ethical Dimensions of Drone Warfare under
International Law: A Preliminary Survey’,
vorm van observatie en de omgang met de
a given case. (…) The Court in the Malone
International Law: A Preliminary Survey’,
International Criminal Law Review, 12
opgenomen beelden…’.
case has further elucidated the concept of
International Criminal Law Review, 12
2012, p. 717.
foreseeability and highlighted its importan-
2012, p. 697-720.
49. Gespreksnotitie over ethiek van ‘dro-
ce as a safeguard against the arbitrary
46. G.G.J. Knoops, ‘Legal, Political and
nes’ voor het Rondetafelgesprek van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2927
Focus
2451
Onderdeel van een gezamenlijk plan De conclusie van A-G Knigge in de Nijmeegse scooterzaak Robert Jansen1 In deze bijdrage wordt de Nijmeegse scooterzaak besproken, waarin twee verdachten na een wilde vlucht op een motorscooter een voetganger dodelijk troffen. Het hof sprak de verdachten vrij omdat niet duidelijk was geworden wie de motorscooter had bestuurd zodat het medeplegen niet kon worden vastgesteld. De uitspraken leidden tot veel kritiek in de media en het Openbaar Ministerie stelde cassatieberoep in. Advocaat-generaal Knigge concludeert tot vernietiging van de arresten. Centraal staat de vraag of de verdachten handelden volgens een gezamenlijk plan.
Inleiding In januari 2010 rijdt een gestolen motorscooter met daarop de negentien- en twintigjarige verdachten op de openbare weg in Nijmegen. Beiden zijn niet in het bezit van een motorrijbewijs, zij rijden zonder licht op het trottoir met de motorscooter waarop geen kentekenplaat is bevestigd, hebben een mes bij zich en dragen geen helm maar een capuchon. Als ze vlak bij het hotel aankomen dat ze van plan zijn te overvallen, komt er plotseling een onopvallende politieauto voorbij. Deze wordt door de verdachten opgemerkt waarna de bestuurder van de motorscooter een wilde vlucht inzet waarbij verschillende verkeersvoorschriften, waaronder een rood verkeerslicht, worden genegeerd. Een voetganger die op dat moment met groen licht een zebrapad oversteekt wordt door de motorscooter aangereden en komt te overlijden. Beide verdachten worden vervolgd voor de voorbereiding van een overval.2 Daarnaast moeten zij terechtstaan voor het veroorzaken van de dood van de voetganger. Die gedraging wordt ten laste gelegd als (het medeplegen van) primair doodslag (art. 287 Sr), subsidiair dood door schuld in het verkeer (art. 6 Wegenverkeerswet 1994) en meer subsidiair gevaarzetting in het verkeer (art. 5 WVW). Uit diverse getuigenverklaringen volgt niet eenduidig wie van de verdachten tijdens de vlucht heeft gereden. Omdat beiden elkaar als bestuurder van de motorscooter aanwijzen is de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking problematisch.
Medeplegen De rechtbank acht het voorhanden bewijs overtuigend genoeg om één van beide verdachten als bestuurder aan te merken. De medeverdachte – bijrijder – wordt vrijgesproken van alle drie de ten laste gelegde varianten.3
2928
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
In hoger beroep ziet het hof zich voor meer problemen gesteld. Omdat het van oordeel is dat de bestuurder op grond van het voorhanden bewijs niet eenduidig kan worden aangewezen, kan geen van beide verdachten voor het plegen worden veroordeeld. Ten aanzien van het medeplegen overweegt het hof dat niet is gebleken van een afspraak die de verdachten hebben gemaakt om te vluchten als zij de politie zouden tegenkomen; ze hebben alleen met elkaar afgesproken het hotel te overvallen. Omdat niet vaststaat wie de bestuurder is geweest, is voor medeplegen vereist dat de rollen van de bestuurder en de bijrijder volstrekt inwisselbaar zijn geweest. Nu de bijrijder geen invloed heeft gehad op de rijstijl van de bestuurder tijdens de wilde rit, is in dit geval geen sprake van inwisselbaarheid van rollen. Het hof betreurt de onbevredigende beslissing, maar ziet zich genoodzaakt beide verdachten vrij te spreken van alle betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer.4 De advocaat-generaal bij het hof stelt cassatieberoep in.
Het vluchten met een scooter als onderdeel van een gezamenlijk plan tot een overval Advocaat-generaal Knigge stelt zich in zijn conclusie de vraag of het van belang is wie de motorscooter heeft bestuurd.5 Hoewel de A-G het niet met zoveel woorden stelt, gaat hij in zijn conclusie ten aanzien van beide verdachten uit van de voor hen meest gunstige lezing van de bewijsmiddelen, namelijk dat zij niet de bestuurder maar bijrijder zijn geweest. Na een korte bespreking van enkele wegenverkeerszaken overweegt hij dat mogelijk kan worden gesproken van bewuste en nauwe samenwerking indien het rijgedrag van de bestuurder was ingecalculeerd in het oorspronkelijke plan van beide verdachten om het hotel te beroven.6 Indien dat plan kan worden vastgesteld,
volgt daaruit niet alleen dat de bijrijder heeft samengewerkt met de vlucht op de motorscooter, maar ook dat hij dat opzettelijk heeft gedaan.7 Daarbij hoeft de verdachte tijdens het maken van het plan niet precies te hebben geweten hoe de mededaders onder bepaalde omstandigheden zouden handelen; globaal opzet van de passief gebleven verdachte is toereikend.8 Bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte die geen bijdrage levert, kan ook worden aangenomen als de mededaders het plan plotseling bijstellen.9 Nu het hof de verdachten heeft vrijgesproken van medeplegen ten aanzien van alle drie de varianten zonder zich de vraag te stellen of de overhaaste vlucht met het wilde rijgedrag besloten lag in het aanvankelijke plan om het hotel te overvallen – en alles erop wijst dat dat het geval was – dienen de bestreden arresten te worden vernietigd, aldus de A-G.
Het gezamenlijke plan nader beschouwd In het slot van zijn conclusie formuleert Knigge de kern van de denkfout die het hof lijkt te hebben gemaakt. Het uitgangspunt in hoger beroep is geweest dat er een strikt onderscheid bestond tussen het plan om het hotel te overvallen en de vlucht die leidde tot de dood van het slachtoffer. In zijn algemeenheid getuigt een dergelijke tweedeling van een weinig realistische benadering. Delicten als diefstal met braak en afpersing gaan immers dikwijls gepaard met het plegen van andere feiten.10 Dat weten mededaders die een plan beramen ook, en daarom mag er in de regel van worden uitgegaan dat zij rekening houden met de mogelijkheid dat ook andere delicten zullen worden gepleegd. Instemming met het plan tot een gewelddadige overval impliceert bijvoorbeeld opzet op het geweld dat door de mededaders wordt gebruikt. De samenwerking hoeft dus niet ten aanzien van elke afzonderlijke gedraging expliciet uit het dossier te volgen; een strafbaar feit kan onderdeel vormen van een gezamenlijk plan11 en de samenwerking kan stilzwijgend geschieden.12 Dat in casu niet is gebleken van enig overleg over de wijze waarop zij zich aan de politie wilden onttrekken,13 hoeft voor de samenwerking dus niet fataal te zijn. Hoewel niet met zoveel woorden overwogen, lijkt het hof de grondslag voor het strikte onderscheid te hebben gevonden in het feit dat de verdachten werden verrast door de plotseling passerende politieauto. Nog voordat zij waren toegekomen aan de uitvoering van de overval, zag de bestuurder zich daarom genoodzaakt te vluchten. Uitgaande van dit plotselinge karakter lijkt de samenwerking tussen bestuurder en bijrijder tijdens de rit inderdaad vrij ver te zoeken. Kenmerkend aan de onderhavige zaak is echter
Twee jongens, niet bij deze zaak betrokken, op een scooter © Hollandse Hoogte
dat de vlucht vermoedelijk wel door de verdachten was ingecalculeerd, zij het op een later moment, namelijk na voltooiing van de beboogde overval. In die zin was het rijgedrag van de bestuurder wellicht niet zo plotseling of onvoorzien als het hof heeft doen voorkomen. Anders gezegd: dat de verdachten niet hadden verwacht dat zij op dát moment zouden worden geconfronteerd met de vlucht die zij reeds hadden ingecalculeerd, doet niet af aan het (voorwaardelijk) opzet van de bijrijder op het gevaarlijke rijgedrag van de bestuurder.
Het is wenselijk dat de Hoge Raad enkele aanknopingspunten biedt aangaande het gezamenlijk plan en het dubbel opzet van de passief gebleven medeverdachte
Auteur
identieke – conclusies ten aanzien van beide
Hof Amsterdam 11 februari 2009,
april 1973, NJ 1973/468 m.nt. Van Veen en
1. Mr. R. Jansen is docent/onderzoeker straf-
verdachten die op 29 oktober 2013 zijn
ECLI:NL:GHAMS:2009:BH4208.
HR 18 maart 2008, NJ 2008/209 en H.K.
recht aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
gepubliceerd onder
11. Zie 3.12 e.v. van de besproken con-
Elzinga, Medeplegen, in: J.B.J. van der Leij
ECLI:NL:PHR:2013:1080/1081.
clusie. De A-G noemt daarbij onder meer
(red.), Plegen en deelnemen, Facetten van
Noten
6. 3.12.
HR 9 juni 1992 NJ 1992/773 m.nt. Kn en
Strafrechtspleging, deel 17, Deventer 2007,
2. Art. 46 jo. 312 en/of 317 Sr.
7. 3.16.
HR 19 oktober 1993, NJ 1994/50 m.nt.
p. 170.
3. Rb. Arnhem 17 december 2010,
8. 3.17.
ThWvV. Zie ook K. Rozemond, De metho-
13. Zie de arresten van het hof in de hier
ECLI:NL:RBARN:2010:BO7624/16.
9. 3.18.
de van het materiële strafrecht, Nijmegen
besproken zaak, onder het kopje ‘Medeple-
4. Hof Arnhem 29 mei 2012,
10. Bijvoorbeeld het medeplegen van een
2011, p. 158 en 163.
gen’.
ECLI:NL:GHARN:2012:BW6755/56.
gewapende overval, gevolgd door weder-
12. Dat lijkt het hof te hebben miskend. Zie
5. Zie onder 3.6 e.v. van de – inhoudelijk
rechtelijke vrijheidsberoving en vernieling,
voor de stilzwijgende samenwerking HR 10
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2929
Focus
Een gevolg van de benadering waarin wordt gekeken of een delict waarbij de medeverdachte passief is gebleven onderdeel uitmaakte van een gezamenlijk plan, is dat het vereiste opzet een meer globaal karakter krijgt.14 Daardoor hoeft het (dubbel15) opzet van elke medepleger ten aanzien van elk feit niet afzonderlijk uit het bewijs te volgen. Het opzettelijk instemmen met een gezamenlijk plan impliceert (voorwaardelijk) opzet op alle gedragingen die redelijkerwijs onderdeel vormen van dat plan.16 Hoewel dat een redelijke benadering lijkt, is zij niet geheel zonder problemen. De feitenrechter zal in een zaak als deze – ervan uitgaande dat de rolverdeling niet kan worden vastgesteld aan de hand van het voorhanden bewijs – een keuze moeten maken tussen medeplegen van doodslag en medeplegen van dood door schuld in het verkeer. Alleen bij het medeplegen van doodslag is vereist dat elke medeverdachte (voorwaardelijk) opzet had op het gevolg: de dood van het slachtoffer. Als ervan wordt uitgegaan dat de vlucht op de motorscooter onderdeel vormde van het gezamenlijke plan, dan volgt daaruit dat de bijrijder opzet had op de door de medeverdachte verrichte gedra-
Een strafbaar feit kan onderdeel vormen van een gezamenlijk plan en de samenwerking kan stil zwijgend geschieden ging – het rijden. Maar hoe zit het met het opzet op het gevolg? Wordt de eis van dubbel opzet zo globaal ingekleurd dat uit instemming met het plan om een overval te plegen volgt dat de bijrijder bij een eventuele – onvoorzien vroegtijdige – vlucht de aanmerkelijke kans op een dodelijk slachtoffer aanvaardt? Door opzet op de gevolgen van een (door de verdachte op de koop toe genomen) gedraging uit een gezamenlijk plan af te leiden, vindt de vaststelling van dat opzet plaats aan de hand van factoren die ver voorafgaand aan het te beoordelen feit hebben plaatsgehad.17 Het gevaar bestaat daardoor dat het vereiste verband tussen die factoren en het opzet wordt opgerekt. Bij een dergelijke, mijns inziens wat al te globale uitleg herleeft
de kritiek die in het verleden is geuit op het toerekenende karakter van het leerstuk voorwaardelijk opzet.18 En dit probleem doet zich niet alleen voor bij de afbakening van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit. Want stel dat het hof zich na terugwijzing opnieuw over de zaak moet buigen en van oordeel is dat opzet van de bijrijder op de dood van het slachtoffer niet kan worden bewezen. Dan moet naar het subsidiair ten laste gelegde feit worden gekeken. Ligt dan in het vooraf gemaakte plan wel besloten dat de bestuurder roekeloos zou wegrijden bij een eventuele vlucht voor de politie, of (slechts) dat de bestuurder daarbij aanmerkelijk onvoorzichtig zou rijden?19 Uiteraard bestaat de mogelijkheid tot het doen van feitelijk onderzoek (de rechter zou de verdachte kunnen vragen naar de inhoud van het gezamenlijke plan), maar dat geeft nog geen garantie voor een oplossing. Het komt mij wenselijk voor dat de Hoge Raad enkele aanknopingspunten biedt aangaande het gezamenlijk plan en het dubbel opzet van de passief gebleven medeverdachte. De voorzienbaarheid van de gevolgen van de op de koop toe genomen gedragingen zou daarbij op het eerste gezicht als aanwijzing kunnen fungeren, hoewel ik mij realiseer dat dergelijke objectiverende – en wellicht normativerende – expedities ten aanzien van de vaststelling van subjectieve bestanddelen weer nieuwe vragen oproepen.
Tot slot Vermoedelijk zal de Hoge Raad binnen afzienbare tijd uitspraak doen in de Nijmeegse scooterzaak. De overtuigende en verhelderende conclusie van A-G Knigge legt enkele dubieuze overwegingen van het hof bloot. In het bijzonder kunnen daarbij worden genoemd de door het hof verlangde ‘volstrekte inwisselbaarheid van de rollen van bestuurder en bijrijder’, het enigszins geforceerde onderscheid tussen (de voorbereiding van) de overval en de vlucht en niet in de laatste plaats de onbevredigende uitkomst van zijn arresten. Te verwachten is dan ook dat de Hoge Raad de arresten vernietigt. Hoewel voldoende handvatten zijn aangereikt om dat met weinig woorden te doen, komt het mij wenselijk voor dat de Hoge Raad enige algemene beschouwingen aan het leerstuk van het medeplegen wijdt, met name over de rol van een gezamenlijk plan voor de vaststelling van opzet. De wijze van bewijslevering rondom medeplegen zou daarmee, in lijn met de koers van de Hoge Raad, verder worden verduidelijkt, in het bijzonder als het gaat om medeverdachten die zwijgen20 of elkaar de schuld in de schoenen (trachten te) schuiven.
14. De A-G ontleent steun voor deze bena-
16. Door in te stemmen met het plegen
wogen, zie De Hullu 2012, p. 443. Zie ook
dering aan onder meer HR 9 juni 1992, NJ
van een overval met enkele mededaders die
de Tolberter moordzaak, waarin het hof
19. Zie over de grens tussen aanmerkelijke
1992/773 m.nt. Knigge en HR 17 septem-
geladen vuurwapens bij zich dragen, heeft
voorafgaande verwijtbaarheid had betrok-
onvoorzichtigheid en roekeloosheid o.a. HR
ber 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE6118. Zie
een verdachte in de regel ook (voorwaarde-
ken in zijn oordeel over het opzet van de
15 oktober 2013, ECLI:NL:
over het globale karakter van opzet ook J.
lijk) opzet op het voorhanden hebben en
verdachte, Hof Leeuwarden 16 april 2007,
HR:2013:959/960/962/964.
de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer
het met die wapens door mededaders
ECLI:NL:GHLEE:2007:BA3007 en het daar-
20. HR 12 april 2005, NJ 2005/577 m.nt.
2012, p. 220.
gepleegde geweld, aldus A-G Knigge onder
opvolgende HR 9 december 2008, NJ
Mevis en Hof Amsterdam 15 juni 2007, NJ
15. De verdachte moet zich van de samen-
3.14 van zijn conclusie. Daarbij verwijst hij
2009/157 m.nt. Schalken.
2009/370 m.nt. Buruma.
werking bewust zijn en opzet hebben op
naar HR 28 februari 2006,
18. G. Knigge, Het opzet van de deelne-
het gevolg van het grondfeit, in casu op de
ECLI:NL:HR:2006:AU9380.
mer, in: Glijdende schalen (De Hullu-bun-
dood. Zie hierover De Hullu 2012, p. 446
17. Op zich mogen factoren voorafgaand
del), Nijmegen 2003, p. 293-296 waarin HR
en Elzinga 2007, p. 169.
en na afloop van het feit worden meege-
20 januari 1998, NJ 1998/426 wordt
2930
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
besproken. Zie ook De Hullu 2012, p. 220.
Essay
2452
Gerechtigheid in Colombia Zoon vermoord, strijd geboren
Bram van Lieshout1
In de betonnen muren zitten gaten. Er hangt een versleten kalender als vergeefse poging de gaten te verhullen. Het is een klein en donker huis in de warme buitenwijken van Bogotá, de hoofdstad van Colombia. Luz Marina Bernal drukt de foto van haar zoon tegen haar borst. David Leonardo Porras Bernal was 26 jaar oud maar had de geestelijke ontwikkeling van een negenjarig kind. Hij kon nauwelijks begrijpen wat het woord ‘guerrilla’ betekende, maar werd na maanden zoeken teruggevonden in een massagraf met FARC-strijders.
‘O
p een dag kwam ik thuis en hij was nergens te bekennen. Elke nacht lag ik wakker en wachtte ik op hem. De onzekerheid was slopend. Na acht maanden ging de telefoon. Ze hadden mijn zoon gevonden in een massagraf van guerrillastrijders die in een vuurgevecht met het Colombiaanse leger waren gesneuveld. In Santander, een provincie 700 kilometers hier vandaan. Zonder documenten. Ik moest daarheen komen om hem te identificeren. Daar zag ik het verwoeste gezicht van mijn zoon. Hij was dertien keer door zijn hoofd geschoten. Ik wist dat hij het was, maar ik wilde het niet geloven.’
Falsos Positivos Luz is één van de ruim 4700 moeders die haar zoon verloor door de buitengerechtelijke executies uitgevoerd door het Colombiaanse leger, in Colombia ‘falsos positivos’ genoemd. Tussen 2002 en 2010, tijdens het bewind van voormalig president Álvaro Uribe, verdwenen veel arme Colombiaanse jongeren uit achterstandswijken en van het platteland. Een goed betaalde baan in constructiewerk of landbouw werd hen beloofd, ergens in een andere provincie. Luz kan zich herinneren dat haar zoon vlak voor zijn verdwijning vertelde dat iemand hem werk had aangeboden in het noorden van het land. “Hij kon koffie gaan plukken, op de boerderij werken of bouwwerkzaamheden doen en ze zouden hem goed betalen. Door zijn rijke en kinderlijke fantasie nam ik het niet heel serieus en zei hem niet weg te gaan bij zijn moeder.” Vele jonge mannen werden op deze manier door een lokale ‘fixer’ misleid om een busje in te stappen, op weg naar het gebied waar zij zouden gaan werken. Nelcy Rivera uit Popayán, in het zuiden van Colombia, is haar zoon ook op deze manier verloren. Later hoorde zij hoe haar zoon om het leven was gekomen. “In de nacht werd de bus langs de kant van de weg gezet. Vervolgens werd hij met de anderen gedwongen om over een veld te rennen. Tijdens het rennen werden zij door het leger onder vuur genomen. Hierdoor leek het alsof de schoten waren gelost
tijdens confrontaties tussen het leger en guerrillagroeperingen zoals de FARC.” De lichamen werden vervolgens verzameld en de militairen trokken de slachtoffers guerrilla-uniformen aan, legden geweren in hun hand, stopten handgranaten in hun broekzakken en verwisselden hun schoenen voor laarzen. Vervolgens werden zij gerapporteerd als ‘kills in combat’. Uit onderzoek bleek overduidelijk dat het een valstrik betrof; de geweren bij de lijken werkten niet, er werden geen sporen van buskruit op hun handen gevonden, ze waren doodgeschoten op zeer korte afstand, de kogelgaten in hun lichaam waren niet terug te vinden in de kleding die zij droegen, de laarzen die zij aanhadden verschilden in maat en waren gloednieuw. Ondanks dat, blijft de overheid in vrijwel alle gevallen volhouden dat het hier gaat om guerrillastrijders die gesneuveld zijn in een gevecht met het Colombiaanse leger.
Wisseling van de wacht De meeste moorden door het leger werden gepleegd ten tijde van het regime van Álvaro Uribe. Hij kwam aan de macht nadat Andrés Pastrana als president had gefaald om met een gematigde militaire aanpak tot een vredesonderhandeling te komen met de guerrillatroepen. Uribe voerde zijn gewelddadige ‘beleid van de democratische veiligheid’ in. De veiligheid in Colombia verbeterde en de omvang van de guerrillagroeperingen nam sterk af. Ondanks dat de algemene veiligheidssituatie leek te verbeteren, ging het beleid gepaard met staatsterreur en grove mensenrechtenschendingen. De falsos positivos zijn daar een voorbeeld van. Het Ministerie van Defensie legde druk op de militairen tot het rapporteren van gedode FARC-leden door een financiële stimulans. Bij een hoog aantal ‘kills in combats’ verbeterden de positie, salarissen en pensioenen van de militairen. Daarnaast werden zij Auteur 1. Mr. Bram van Lieshout is jurist en tekstschrijver
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2931
Essay
beloond met vakanties en luxe cadeaus. Dit resulteerde uiteindelijk in de moorden op vele onschuldige burgers. Onder druk van internationale organisaties moest de overheid uiteindelijk toegeven dat het militaire beleid niet waterdicht is en er mogelijk buitengerechtelijke executies door het leger hadden plaatsgevonden. Volledige erkenning en eerlijke processen zijn er tot op de dag van vandaag nog steeds niet. Een van de voornaamste redenen is dat de huidige President, Juan Manuel Santos, in die jaren Minister van Defensie was en daarmee politiek verantwoordelijk is voor het toenmalige beleid.
Bij een hoog aantal ‘kills in combats’ verbeterden de positie, salarissen en pensioenen van de militairen Structurele straffeloosheid De bestraffing van de verantwoordelijke personen is een dringend probleem. Aangezien Santos onschendbaar is in zijn positie als president zal hij niet veroordeeld worden voor de falsos positivos. Daarnaast werkt hij als voormalig Minister van Defensie niet mee aan de verbetering van de rechtsgang voor zaken tegen militairen. Er zijn relatief weinig verantwoordelijke personen binnen het leger uit hun positie gezet. Velen van hen zijn nog steeds in dienst en krijgen zelfs promoties. Het aantal leidinggevende militairen dat veroordeeld is ligt nog lager. Van de duizenden aanklachten wordt slechts dertig procent procedureel voortgezet. Veel van die zaken worden al in de eerste fase niet-ontvankelijk verklaard. Veelal omdat de aanklacht tegen de militairen niet binnen negentig dagen was ingediend, een procedurele eis in de Colombiaanse wet. De Verenigde Naties en verschillende NGO’s hebben sinds de openbaring van de falsos positivos in 2008 continu druk uitgeoefend op de Colombiaanse overheid om onafhankelijke onderzoeken in te stellen en de gerechtelijke procedures te verbeteren. De High Commissioner of Human Rights van de Verenigde Naties heeft geprobeerd processen tegen hoge militairen te bevorderen, maar de resultaten zijn zeer teleurstellend. Voor nabestaanden die geen internationale steun ontvangen is het vrijwel onmogelijk om een rechtszaak aan te spannen, laat staan tot een veroordeling te komen. Nelcy Rivera en de andere moeders in Popayán vallen door de grote afstand tot de hoofdstad Bogotá niet in het werkgebied van de grote internationale organisaties. Geld om zelf een zaak te starten hebben zij niet. “We willen dit niet straffeloos voorbij laten gaan, want onze zoons waren hardwerkende, eerlijke en gezonde mannen. Ze zijn vermoord voor geld, en wij leven daardoor met veel pijn en verdriet. Wanneer wij naar de overheid stappen, keren zij ons de rug toe. Omdat wij zo arm zijn, kan de regering ons gemakkelijk negeren. In dit land kan heb je geen rechten als je geen geld hebt,” verteld Nelcy.
2932
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
Foto Bram van Lieshout, moeder op de begraafplaats van haar zoon in Popayán
Bedrog en bedreigingen Met de steun van internationale organisaties heeft Luz, samen met andere moeders in de buitenwijken van Bogotá, een rechtszaak kunnen aanspannen. In mei 2009 begonnen de zittingen. In plaats van verbetering, heeft het proces vele nare dingen met zich meegebracht. Constant werd het proces uitgesteld om verschillende redenen; de advocaat had een afspraak bij de dokter, meerdere keren werd gezegd dat de moeder van de andere advocaat was overleden. Tot op de dag van vandaag, meer dan vijf jaar na de eerste verdwijning in hun wijk, is er niemand definitief veroordeeld voor de moord op hun zonen. De moeders zijn niet alleen getraumatiseerd door de moord op hun zonen, maar ook door de eindeloze rechtsgang en de bedreigingen die zij ontvangen. “In de rechtszaal kreeg ik continu te horen dat mijn zoon leidinggevende zou zijn geweest van de guerrilla en verantwoordelijk was voor drugstransporten,” zegt Luz. “Hoe kan dat mogelijk zijn geweest met zijn verstandelijke beperking? Er wordt niet naar geluisterd. Nadat ze hem hadden doodgeschoten hadden ze een geweer in zijn rechterhand gedrukt en gezegd dat hij daarmee had geschoten. Mijn zoon was linkshandig, door zijn handicap kon hij zijn rechterhand nauwelijks bewegen. Verder bleek dat hij was overleden op 12 januari 2008. Hij verdween op 8 januari. Hoe kan iemand ooit leidinggevende worden van een guerrillagroepering binnen vijf dagen? De bewijzen zijn overduidelijk, maar de overheid wilt niet naar ons luisteren.” Veel van de zaken komen, naast geldgebrek, niet bij de rechter terecht omdat de ouders bang zijn voor bedreigingen. Luz en haar familie worden sinds de start van het
proces regelmatig bedreigd. “Toen de eerste zitting was geweest liep ik naar mijn huis en kwam er een motor naar mij toe gereden. Iemand stapte af en trok mij mee aan mijn haar. Hij vertelde mij dat ik maar beter mijn mond kon houden als ik niet mijn ‘mond vol met vliegen’ wilde net als mijn zoon.” De bedreigingen en de leugens vanuit de overheid weerhouden de moeders er niet van om de strijd voor gerechtigheid voort te zetten. Zij willen laten zien dat hun zonen goede mannen waren die slachtoffer zijn geworden van staatsterreur.
Een trap na De kans op gerechtigheid was al minimaal, maar lijkt sinds een wetswijziging dit jaar vrijwel onmogelijk te zijn geworden. In juni werd een constitutionele wijziging door het Colombiaanse Congres goedgekeurd, deze wordt nu beoordeeld door het Constitutionele Gerechtshof. President Santos zegt dat de nieuwe wet nodig is om de legertroepen te verzekeren dat zij niets te vrezen hebben in de strijd voor vrede tussen de overheid en de FARC. Deze nieuwe wet heeft tot gevolg dat de falsos positivos-zaken niet langer bij de gewone rechtbank terecht komen, maar worden voorgelegd bij de militaire rechtbank. In het militaire rechtssysteem is er vrijwel geen kans op veroordelingen. Het militaire rechtssysteem behandelt sinds de wetswijziging alle schendingen van het humanitaire recht en andere wantoestanden van het leger. Slechts een limitatieve opsomming van zeven soorten misdrijven kan eventueel bij het normale gerechtshof terechtkomen. Ondanks
dat buitengerechtelijke executies hierin genoemd worden als een van de uitzonderingen, is de definitie zo strikt dat de falsos positivos hier niet onder zullen vallen. Zo moet het slachtoffer ten tijde van het misdrijf onder ‘de controle van de overheidsinstantie zijn’ en ‘niet hebben geprobeerd te vluchten’.
Voor nabestaanden die geen internationale steun ontvangen is het vrijwel onmogelijk om een rechtszaak aan te spannen Daarnaast worden buitengerechtelijke executies aangemerkt als een nieuwe overtreding binnen het Colombiaanse strafrecht. Dit geeft de overheid en de advocaten die de militairen verdedigen een mogelijkheid om te beargumenteren dat het in strijd zou zijn met het internationale en Colombiaanse beginsel van non-retrospectivity om de aangeklaagde personen met terugwerkende kracht te vervolgen aan de hand van deze nieuwe bepaling. Hierdoor zullen de falsos positivos-zaken nog steeds worden aangemerkt als gekwalificeerde moorden en onder die noemer naar het militaire gerechtshof worden doorverwezen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2933
Essay
Deze wijzigingen gaan regelrecht in tegen de uitspraken van het Colombiaanse Constitutionele Gerechtshof en het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens. In 2012 benadrukte het Inter-Amerikaans Hof in een uitspraak, Vélez Restrepo en familie vs. Colombia, over het militaire gerechtshof dat ‘het niet een bevoegd rechtssysteem is om onderzoek te doen, vervolgingen in te stellen en straffen op te leggen aan personen die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen’. Daarnaast is de constitutionele wetswijziging in strijd met het principe van machtenscheiding die nodig is om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te waarborgen. Militaire gerechtshoven zijn onder internationaal recht uitsluitend toegestaan wanneer deze een zeer restrictief en uitzonderlijk karakter hebben en enkel zaken behandelen die gerelateerd zijn aan de wetmatige functies van het leger. Verschillende mensenrechtentribunalen hebben benadrukt dat wanneer militaire gerechtshoven zaken behandelen die onder de jurisdictie van het normale gerechtshof behandeld behoren te worden, dit in
De kans op gerechtigheid was al minimaal, maar lijkt sinds een wetswijziging dit jaar vrijwel onmogelijk te zijn geworden strijd is met het recht op de toegang tot een competente, onafhankelijke en onpartijdige rechter. De afgelopen jaren hebben veel landen de jurisdictie van hun militaire gerechtshoven gelimiteerd in het licht van dit internationale beleid. Colombia doet nu juist een grote stap achteruit door het omgekeerde te doen. President Santos zegt dat een van de voornaamste redenen voor deze wetswijziging is het beschermen van militairen tegen oneerlijke rechtsvervolging. De Verenigde Naties benadrukt dat dit een weerspiegeling is van het gebrek aan vertrouwen en respect tussen de verschillende overheidsinstanties en daarmee een directe ondermijning is voor de rechtsstaat en de wettigheid van de staat zelf.
Achter de schermen Door de grote aandacht voor de vredesonderhandelingen in Cuba tussen de Colombiaanse overheid en de FARC lijkt de aandacht soms te worden afgeleid van de overige problemen waar Colombia mee kampt. Een belangrijk onderdeel in deze onderhandelingen is het beleid ten opzichte van mensenrechtenschendingen. President Santos heeft sinds het begin van zijn presidentschap toenadering gezocht met mensenrechtenorganisaties en benadrukt dat hij de rechten van de mens zal respecteren. Achter de schermen gebeuren ondertussen nog steeds dingen die haaks staan op hetgeen Santos de Colombiaanse bevolking en de buitenwereld heeft beloofd. De processen van de moeders die hun zonen verloren zijn als gevolg van de falsos positivos en de wetswijziging
2934
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
Foto Bram van Lieshout, moeders in hun straat in Bogotá
omtrent het militair gerechtshof geven aan dat Santos en zijn regering nog steeds op veel gebieden een ongewenst beleid voeren. Als voormalig Minister van Defensie neemt hij zichzelf, zijn toenmalige beleid en zijn collega’s in bescherming. Dit doet grote afbreuk aan zijn geloofwaardigheid en de stabiliteit in het land. Zelfs wanneer er een vredesovereenkomst met de FARC komt, heeft Colombia nog een lange weg te gaan. Een groot deel van de, overwegend economisch zwakke, bevolking is slachtoffer van de roekeloze politiek die in het land gevoerd wordt. “Voor ons is het duidelijk dat wij nog steeds in een land leven waar wij slachtoffer zijn van de oorlog. Ze doden onze zonen, maar waar is het recht om ons te verdedigen? Ik vraag mij af waar onze mensenrechten zijn in een land waar de personen die de meeste mensen ombrengen, nog steeds het meest beloond worden,” zegt Nelcy. Colombianen als Luz en Nelcy zullen nog lange tijd aan de wereld moeten laten zien wat hen voor onrecht wordt aangedaan, voordat Colombia daadwerkelijk een land is waar rechtvaardigheid en stabiliteit de boventoon voeren.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
uitspraak is klager in beroep gegaan bij
Hof stelt echter vast dat dat de beperkingen
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
Rechtbank Amsterdam en heeft de rechtbank
van het eigendomsrecht ‘lawful’ werden opge-
verzocht de huurprijs van het gehuurde vast
legd, in de zin van artikel 1 van het Eerste Pro-
EHRM
2935
te stellen op € 2505,72 per kwartaal, huurder
tocol bij het EVRM en dat de regelingen een
Hof van Justitie EU
2935
te veroordelen in de betaling van de huur-
legitiem sociaal doel dienen. Voor wat betreft
Hoge Raad (civiele kamer)
2936
achterstand die daaruit voortvloeit en hem
de belangenafweging stelt het Hof vast dat de
Hoge Raad (strafkamer)
2939
te veroordelen in de kosten van de procedu-
staat een ruime margin of appreciation wordt
Hoge Raad (belastingkamer)
2944
re. De rechtbank heeft toepassing gegeven
geboden bij het reguleren van de huisvestings-
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
2945
aan het wettelijk stelsel van huur(prijs)regu-
problematiek en dat de staat hierbij gerecht-
Centrale Raad van Beroep
2947
lering en derhalve de vorderingen bij vonnis
vaardigd heeft gehandeld. Ten slotte geeft het
van 22 oktober 2010 afgewezen. Tegen deze
Hof aan dat, indien er al sprake is van ongelijke
uitspraak staat op basis van art. 7:262 lid 3
behandeling, een verschil in behandeling
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
BW geen hoger beroep open.
wordt gerechtvaardigd door het belang van de
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
B. Procedure in Straatsburg
kers van de Universiteit Leiden, de VU
Klager geeft in de onderhavige zaak aan dat
D. Slotsom
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
zijn eigendomsrecht, volgend uit art. 1 van
Hieruit volgt dat de klachten kennelijk onge-
de bewerking is verzorgd door M.L. van
het Eerste Protocol bij het EVRM, ongerecht-
grond zijn. Het Hof verklaart derhalve una-
Emmerik (UL). Alle uitspraken van het EHRM
vaardigd is beperkt. Hij is van mening dat bij
niem de klachten niet-ontvankelijk.
staan op www.echr.coe.int; een selectie ver-
de beperking van zijn eigendomsrecht geen
schijnt uiteindelijk in Reports of Judgments
sprake is van een legitiem doel in het alge-
and Decisions. De uitspraken van kamers van
meen belang dat aanleiding geeft om huur-
het EHRM worden drie maanden na de uit-
der nog langer wettelijke verlaging van de
Hof van Justitie van de Europese Unie
spraakdatum definitief, tenzij er intern appel
huurprijs (en tevens huurbescherming) te
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,
wordt ingesteld bij de Grote Kamer van het
blijven verlenen. Het betreffende legitieme
medewerker van de Directie Juridische Zaken,
Hof.
doel stamt volgens klager uit de periode van
Afdeling Europees Recht van het Ministerie
de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog:
van Buitenlandse Zaken. De volledige uit-
huurprijsbeheersing, huurbescherming en
spraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via
huisvestingswetgeving als noodmaatregel.
www.curia.europa.eu.
2453
sociale bescherming van huurders.
Klager geeft daarbij aan dat het sinds 9 mei 2 juli 2013, appl. nr. 27126/11
1940 bestaande conglomeraat tot op heden gehandhaafd is gebleven, terwijl het huurbe-
2454
Recht op eigendom. Verbod op discrimina-
leid na de oorlog stelselmatig werd geperver-
tie. Nationale wetgeving omtrent sociale
teerd.
Arrest van 22 oktober 2013, nr. C-105/12 t/m
huurstelsel. Mogelijkheid om fatsoenlijke
Daarnaast stelt klager dat de staat geen rede-
107/12
winst te ontlenen aan eigendom. Verschil
lijke afweging van belangen heeft gemaakt
(Grote kamer: V. Skouris, president, K.
tussen huurprijzen die zijn gebaseerd op
tussen het algemeen belang en het individu-
Lenaerts, vicepresident, R. Silva de Lapuerta,
bestaande huurovereenkomsten en huur-
ele belang van de betrokken eigenaar, op
M. Ilešič, L. Bay Larsen en M. Safjan, kamer-
prijzen die zijn gebaseerd op nieuwe huur-
wiens eigendomsrecht de staat inbreuk zou
presidenten, A. Rosas, J. Malenovský,
overeenkomsten. Niet-ontvankelijk.
maken.
U. Lõhmus, E. Levits, A. Ó Caoimh,
Ten slotte stelt klager zich op het standpunt
A. Arabadjiev (rapporteur), D. Šváby,
(EVRM Eerste protocol art. 1; EVRM, art. 14;
dat het effect van de achtergebleven huren in
M. Berger en A. Prechal, rechters)
EVRM Twaalfde protocol, art. 1.)
strijd is met het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM en artikel 1 van het Twaalf-
Vrij verkeer van kapitaal. Art. 63 VWEU.
de Protocol bij het EVRM. Er zou namelijk
Regelingen van het eigendomsrecht. Art.
geen redelijke (rechts)grond bestaan voor het
345 VWEU. Beheerders van elektriciteits- of
A. Feiten
verschil tussen huurprijzen die zijn geba-
gasdistributienetten. Privatiseringsverbod.
Klager, Nicolaas Nobel, is sinds 1961 eigenaar
seerd op bestaande huurovereenkomsten en
Verbod van banden met ondernemingen
van een pand aan de Weesperzijde te Amster-
huurprijzen die zijn gebaseerd op nieuwe
die elektriciteit of gas produceren, leveren
dam. Sinds 1984 verhuurt hij een onderdeel
huurovereenkomsten.
of daarin handelen. Verbod van activiteiten
Nobel vs. Nederland
die strijdig kunnen zijn met het beheer van
van het pand, een zelfstandige bovenwoning met het voorste gedeelte van de zolderverdie-
C. Beslissing van het Hof
ping, aan een huurder.
(Derde Kamer: Josep Casadevall (president),
Met een beroep op het arrest in de zaak Hut-
Corneliu Bîrsan, Ján Šikuta, Luis López Guerra,
ten Czapska tegen Polen (nr. 35014/97) stelde
Nona Tsotsoria, Johannes Silvis, Valeriu Griţco)
het net. Staat der Nederlanden vs. Essent NV e.a.
Feiten en nationale procedure
klager op 23 april 2009 een huurverhoging voor, waarop huurder niet akkoord ging. Kla-
Volgens het Hof is inderdaad sprake van een
Met de Wet van 23 november 2006 tot wijzi-
ger is op basis daarvan een procedure gestart
inmenging in het eigendomsrecht, in dit geval
ging van de Elektriciteitswet 1998 en van de
bij de Huurcommissie. De Huurcommissie
een regulering (en geen ontneming ) van
Gaswet in verband met nadere regels
heeft het voorstel van klager tot verhoging
eigendom. De klager is en blijft immers eige-
omtrent een onafhankelijk netbeheer (Wet
van de huur bij uitspraak van 8 december
naar van het pand en kan er nog steeds vrij
onafhankelijk netbeheer) is het groepsverbod
2009 als niet redelijk beoordeeld. Tegen deze
over beschikken en ontvangt tevens huur. Het
en het verbod op nevenactiviteiten in de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2935
Rechtspraak
Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet inge-
teit van de Verdragen ten opzichte van de
zakelijk is voor de verwezenlijking van de
voerd. Als gevolg hiervan is Essent NV op 1
regeling van het eigendomsrecht in de lid-
beoogde doelstellingen. Het staat aan de
juli 2009 gesplitst in twee afzonderlijke ven-
staten tot uitdrukking brengt. Het onderha-
verwijzende rechter om dit na te gaan.
nootschappen: namelijk Enexis Holding NV
vige privatiseringsverbod verzet zich erte-
dat een distributienet voor gas en elektrici-
gen dat aandelen in een op het Nederlandse
Conclusie
teit op het Nederlandse grondgebied beheert
grondgebied actieve beheerder van elektri-
Artikel 345 VWEU moet aldus worden uitge-
– en waarvan alle aandelen in handen van de
citeits of gasdistributienetten in
legd dat daaronder een regeling houdende
overheid zijn – en Essent NV dat elektriciteit
particuliere handen komen. Met dit verbod
een privatiseringsverbod, zoals aan de orde
en gas produceert en levert. Eneco Holding
wordt dus beoogd een regeling van
in het hoofdgeding, valt. Deze uitlegging
NV en Delta NV zijn niet gesplitst, maar heb-
overheidseigendom voor deze
leidt echter niet tot onttrekking aan de toe-
ben dochterondernemingen als de beheerder
netbeheerders te handhaven. Een dergelijk
passing van artikel 63 VWEU.
voor hun distributienetwerken op het Neder-
verbod valt onder artikel 345 VWEU.
Aangaande de regeling van het privatise-
landse grondgebied aangewezen.
Artikel 345 VWEU heeft echter niet tot
ringsverbod die in de hoofdgedingen aan de
Essent e.a. hebben de Nederlandse rechter
gevolg dat de in de lidstaten bestaande
orde is kunnen de onderliggende doelstel-
verzocht vast te stellen dat het groepsverbod
regelingen van het eigendomsrecht aan de
lingen die de wetgever met zijn keuze voor
en het verbod op nevenactiviteiten onver-
fundamentele regels van het VWEU worden
de regeling van het eigendomsrecht
enigbaar zijn met onder meer art. 63 VWEU.
onttrokken, met name niet die inzake het
nastreeft, in aanmerking worden genomen
De Staat der Nederlanden heeft zich primair
discriminatieverbod, de vrijheid van
als dwingende vereisten van algemeen
verweerd met een beroep op het in de natio-
vestiging en het vrije kapitaalverkeer. Het
belang om de beperking van het vrije kapi-
nale wet opgenomen beginsel dat privatise-
privatiseringsverbod valt daarmee binnen
taalverkeer te rechtvaardigen. Bij de overige
ring verboden is, dat volgens deze Staat een
de werkingssfeer van artikel 63 VWEU en
verboden kunnen de doelstellingen om
regeling van het eigendomsrecht in de zin
moet dus in het licht daarvan worden
kruissubsidiëring in ruime zin tegen te
van art. 345 VWEU is. Dit verbod heeft tot
onderzocht, evenals het groepsverbod en
gaan, waaronder de uitwisseling van strate-
gevolg dat de aandelen in een netbeheerder
het verbod op nevenactiviteiten.
gische informatie, transparantie op de elek-
die in Nederland actief is, geen voorwerp van
In antwoord op de derde vraag overweegt
triciteits- en gasmarkt te bewerken en con-
particuliere investeringen kunnen zijn en dat
het Hof dat het herhaaldelijk heeft geoor-
currentieverstoring te voorkomen, als
de regels van het VWEU over het vrij verkeer
deeld dat het vrij verkeer van kapitaal
dwingende vereisten van algemeen belang
van kapitaal en de vrijheid van vestiging niet
slechts door een nationale regeling kan
de beperkingen van het vrije kapitaalver-
van toepassing zijn. Subsidiair is betoogd dat
worden beperkt op voorwaarde dat deze
keer als gevolg van nationale bepalingen als
het groepsverbod en het verbod op nevenac-
regeling wordt gerechtvaardigd door een
die aan de orde in de hoofdgedingen recht-
tiviteiten (ongerechtvaardigde) belemmering
van de in artikel 65 VWEU genoemde rede-
vaardigen.
van het vrije kapitaalverkeer en van de vrij-
nen of door dwingende vereisten van alge-
heid van vestiging meebrengen.
meen belang in de zin van de rechtspraak van het Hof. Redenen van zuiver economi-
Hoge Raad (civiele kamer)
Prejudiciële vraag
sche aard kunnen geen dwingende vereis-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
De Hoge Raad legt drie vragen voor. Ten eer-
ten van algemeen belang vormen die een
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
ste de vraag of onder een regeling van het
beperking van een door de Verdragen
van Justitie van het Caribische deel van het
eigendomsrecht in de lidstaten in de zin van
gewaarborgde fundamentele vrijheid kun-
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
art. 345 VWEU ook valt het in het hoofdge-
nen rechtvaardigen. Het Hof heeft evenwel
zien op www.rechtspraak.nl
ding aan de orde zijnde absoluut privatise-
aanvaard dat een nationale regeling een
ringsverbod. Bij een bevestigend antwoord
gerechtvaardigde beperking van een funda-
van deze vraag wil de Hoge Raad weten of
mentele vrijheid kan vormen, wanneer zij
dat tot gevolg heeft dat de regels met betrek-
is ingegeven door economische belangen
king tot het vrij verkeer van kapitaal niet van
die een doelstelling van algemeen belang
15 november 2013, nr. 12/01669
toepassing zijn op het groepsverbod en het
nastreven. Het gaat daarbij om het belang
(Mrs. F.B. Bakels, M.A. Loth, C.E. Drion, G.
verbod op nevenactiviteiten. Ten slotte
dat de wetgever met het privatiseringsver-
Snijders, G. de Groot; A-G mr. E.B. Rank-
vraagt de Hoge Raad of de mede aan de Wet
bod heeft willen dienen. De onderliggende
Berenschot)
onafhankelijk netbeheer ten grondslag geleg-
redenen voor de gekozen regeling van het
ECLI:NL:HR:2013:1244
de doelstellingen om door middel van het
eigendomsrecht in de onder artikel 345
tegengaan van kruissubsidiëring in ruime
VWEU vallende nationale wetgeving, zijn
Huur bedrijfsruimte. Faillissement huur-
zin transparantie op de energiemarkt te
factoren die in aanmerking kunnen worden
der. Schadevergoedingsbeding. Nietig-
bewerken en concurrentieverstoring te voor-
genomen als rechtvaardiging voor de
heid/verifieerbaarheid. Een huurovereen-
komen, zuiver economische belangen zijn, of
beperkingen van het vrije kapitaalverkeer.
komst bevat een beding waarbij de
mede kunnen worden aangemerkt als belan-
Wat het groepsverbod en het verbod op
huurders zich verplichten tot vergoeding
gen van niet-economische aard, en dus een
nevenactiviteiten betreft overweegt het Hof
van de schade die de verhuurder lijdt
rechtvaardiging kunnen vormen voor een
dat de door de verwijzende rechter
door een voortijdig einde van de huur-
beperking van het vrij verkeer van kapitaal.
genoemde doelstellingen in beginsel de
overeenkomst als gevolg van faillisse-
geconstateerde beperkingen van de funda-
ment van de huurders, en voorts een
De uitspraak van het Hof
mentele vrijheden rechtvaardigen. De
beding waarbij de houdstermaatschappij
Het Hof onderzoekt de eerste en tweede
betrokken beperkingen moeten echter wel
van de huurders zich garant stelt. De
vraag tezamen. Het merkt op dat arti-
geschikt zijn om de doelstellingen te berei-
huurders gaan failliet. De curator zegt de
kel 345 VWEU het beginsel van de neutrali-
ken en mogen niet verder gaan dan nood-
huur op. De verhuurder spreekt de garant
2936
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2455
Rechtspraak
aan wegens leegstandsschade. Het hof
niet worden ontgaan door een andersluidend
Wisseling van advocaat. Uitstel. Op de hof-
acht het schadevergoedingsbeding nietig.
beding (r.o. 3.5.1-3.5.4 van het arrest Aukema
roldatum waarop appellant partij peremp-
HR: Een schadevergoedingsbeding als het
q.q. vs. Uni-Invest). (Vgl. ook HR 12 januari
toir staat voor memorie van grieven, vindt
onderhavige sorteert geen effect jegens de
1990, ECLI:NL:HR:1990:AC2325, NJ 1990/662
aan de zijde van appellant een wisseling
boedel, maar is niet nietig jegens de
(Van Gelder)). De in het arrest Aukema q.q. vs.
van advocaat plaats en vraagt de opvolgend
gefailleerde huurder zelf.
Uni-Invest bedoelde afweging heeft slechts
advocaat uitstel. De rolraadsheer weigert
betrekking op de verhouding tussen verhuur-
dit en verleent akte van niet-dienen. HR: In
der en boedel. De op die afweging berustende
geval van een wisseling van advocaat (ook
regeling van art. 39 Fw strekt niet mede ter
herroeping genoemd) dient de rechter,
A (de verhuurder), adv. mr. S. Kousedghi, vs.
bescherming van het belang van de gefail-
indien de opvolgend advocaat uitstel
Romania (de garant), adv. mr. P.A. Fruytier.
leerde. Er is daarom geen reden om een
vraagt, in beginsel een uitstel van twee
beding waarbij de huurder zich heeft ver-
weken te verlenen. Een uitstelverzoek als
Feiten en procesverloop
plicht tot vergoeding van de schade die de
het onderhavige kan slechts worden afge-
In 2002 heeft A autoshowrooms met werk-
verhuurder lijdt door een voortijdig einde
wezen indien de rechter aannemelijk acht
plaats en parkeerterrein verhuurd aan drie
van de huurovereenkomst als gevolg van het
dat uitstel onverenigbaar is met art. 20 Rv
dochtervennootschappen van Romania voor
faillissement van de huurder, nietig te ach-
of de eisen van een goede procesorde. Daar-
de duur van tien jaar. Art. 9.4.8 van de huur-
ten jegens de gefailleerde huurder zelf, inge-
van is onder meer sprake als de rechter
overeenkomst bepaalt dat Romania zich
val de huurovereenkomst wordt opgezegd op
aannemelijk acht dat de wisseling van
garant stelt voor de nakoming van de ver-
de voet van het artikel. Het arrest Aukema
advocaat plaatsvindt om aan de akte van
plichtingen uit de huurovereenkomst. Art. 7.3
q.q. vs. Uni-Invest moet dan ook aldus worden
niet-dienen te ontkomen. De rechter zal zijn
van de toepasselijke ROZ-bepalingen bepaalt
verstaan dat dit beding in het geval van
afwijzende beslissing moeten motiveren.
dat de huurder gehouden is alle schade, kos-
opzegging op de voet van art. 39 Fw alleen
ten en interesten als gevolg van tussentijdse
geen effect sorteert jegens de boedel. De
beëindiging van de huurovereenkomst te ver-
opzegging van de huurovereenkomst op de
goeden aan de verhuurder, ook in geval van
voet van art. 39 Fw laat de rechtsgeldigheid
A, adv. mr. J.W.H. van Wijk, vs. B, adv. mr. D.
faillissement. De huurders zijn op 20 januari
van het hier bedoelde contractuele beding
Rijpma.
2009 failliet verklaard. Onder inroeping van
dus onverlet, maar de daaruit resulterende
art. 39 Fw heeft de curator de huurovereen-
vordering komt niet in aanmerking voor
Feiten en procesverloop
komst opgezegd tegen 21 april 2009.
verificatie in het faillissement van de huur-
In dit geding heeft de rechtbank een tussen-
In dit geding heeft A betaling van € 46.307
der. Indien, zoals in deze zaak, een derde de
vonnis gewezen en tussentijds hoger beroep
gevorderd wegens gederfde huur over de
nakoming van die vordering heeft gegaran-
opengesteld. A is in hoger beroep gegaan. Bij
periode vanaf 21 april 2009 tot en met 31
deerd, brengen het faillissement van de
brief van 24 februari 2012 heeft de advocaat
mei 2009, met een contractuele boete van
huurder en een opzegging van de huurover-
van B aan A aangezegd dat A op 17 april
15%. De kantonrechter heeft de vordering
eenkomst op de voet van art. 39 Fw dus geen
2012 de memorie van grieven diende te
toegewezen. Het hof heeft de vordering als-
verandering in de verplichtingen uit die
nemen, met aanzegging van akte van niet-
nog afgewezen op grond van zijn oordeel dat
garantie, tenzij anders is bedongen. Voor de
dienen. Ter rolle van 17 april 2012 is de
art. 39 Fw een beding als art. 7.3 van de ROZ-
eventueel uit de nakoming van de garantie
memorie van grieven niet genomen en heeft
bepalingen niet toelaat en dat aan A daarom
voor de derde voortvloeiende regresvordering
mr. P.J. van der Korst zich in de plaats gesteld
geen vordering tot schadevergoeding toe-
op de gefailleerde huurder geldt eveneens
van mr. G.A.A. Conyn als procesvertegen-
komt jegens de gefailleerde huurders.
dat deze niet kan worden uitgeoefend jegens
woordiger van A en uitstel gevraagd voor het
de failliete boedel van de huurder. Indien de
nemen van de memorie van grieven. De rol-
Hoge Raad
voorwaarden van de garantie dat toestaan,
raadsheer heeft bij beslissing van
In HR 14 januari 2011,
kan de garant hieraan een verweermiddel
17 april 2012 het gevraagde uitstel geweigerd
ECLI:NL:HR:2011:BO3534, NJ 2011/114 (Auke-
ontlenen jegens de verhuurder. Uit het
en akte van niet-dienen verleend. Nadat mr.
ma q.q. vs. Uni-Invest) is beslist dat een
vorenstaande volgt dat het hof blijk heeft
Van der Korst bij faxbericht bezwaar had
opzegging op de voet van art. 39 Fw een
gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
gemaakt, heeft de rolraadsheer de beslissing
regelmatige wijze van beëindiging van de
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
gehandhaafd bij beslissing van 27 april 2012.
huurovereenkomst is die jegens de faillisse-
komstig de conclusie van de A-G.
Het hof heeft tussentijds cassatieberoep
mentsboedel geen recht doet ontstaan op
De A-G bespreekt onder 2.5-2.15 de vraag of een
opengesteld tegen de beslissingen van 17
schadevergoeding wegens gemis van de huur
schadevergoedingsbeding als het onderhavige
april 2012 en 27 april 2012.
die verschuldigd zou zijn na de datum waar-
nietig is of slechts tot een niet-verifieerbare vor-
tegen volgens dat artikel kan worden opge-
dering leidt, aan de hand van de rechtspraak,
Hoge Raad
zegd, ook niet ingeval deze schadevergoeding
de literatuur en de strekking van art. 39 Fw.
Op het onderhavige geval was van toepassing
(Fw art. 39)
contractueel is bedongen. Deze beslissing is daarop gebaseerd dat art. 39 Fw, blijkens zijn totstandkomingsgeschiedenis, berust op een
(Rv art. 20, 79 lid 2)
het Landelijk procesreglement voor civiele
2456
afweging van enerzijds het belang van de
dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (Stcrt. 2010/19241, hierna: Lpr). Evenals de thans geldende regeling (Stcrt. 2012/26605)
boedel tot voorkoming van het oplopen van
15 november 2013, nr. 12/04150
bevatte dit in hoofdstuk 6 een afzonderlijke
schulden ter zake van niet langer gewenste
(Mrs. E.J. Numann, M.A. Loth, C.E. Drion, G.
regeling voor uitstel in geval van onttrekking
huurverhoudingen, en anderzijds het belang
de Groot, M.V. Polak; A-G mr. E.M. Wesseling-
van een advocaat, dat wil zeggen het zich als
van de verhuurder bij betaling van de huur-
van Gent)
advocaat uit de zaak terugtrekken als gevolg
prijs. Het resultaat van deze afweging kan
ECLI:NL:HR:2013:1245
van het neerleggen van de opdracht. Het Lpr
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2937
Rechtspraak
bevatte evenwel geen afzonderlijke regeling
dienen. HR: Het stond het hof in beginsel
6.2 en 6.3 Lpr indien het daartoe aanleiding
voor uitstel ingeval geen sprake is van ont-
niet vrij om de memorie van grieven te wei-
vond in de (bijzondere) omstandigheden van
trekking, maar van een wisseling van advo-
geren. Niet blijkt dat het hof gebruik heeft
het geval, maar uit het bestreden arrest blijkt
caat (ook herroeping genoemd). In laatstge-
gemaakt van zijn afwijkingsbevoegdheid.
niet dat het hof van deze bevoegdheid
noemd geval dient de rechter, indien de
(
gebruik heeft gemaakt.
opvolgend advocaat uitstel vraagt op de
Rv art. 20, 79 lid 2)
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeenkomstig de conclusie van de A-G.
grond dat hij na overname van de behandeling van de zaak nog onvoldoende gelegen-
A, adv. mr. R.F. Thunnissen, vs. Ohra, niet
heid heeft gehad om de proceshandeling
verschenen.
voor te bereiden waarvoor de zaak op de rol
2458
staat, op de voet van de algemene regels voor
Procesverloop
uitstel (de art. 2.11-2.13 Lpr) in beginsel een
In dit geding heeft de rechtbank een vorde-
15 november 2013, nr. 12/05089
uitstel van twee weken te verlenen.
ring van A afgewezen. A is in hoger beroep
(Mrs. C.A. Streefkerk, G. de Groot, M.V. Polak;
Een uitstelverzoek als het onderhavige kan
gegaan.
A-G mr. F.F. Langemeijer)
slechts worden afgewezen indien de rechter
Ter rolle van 12 juni 2012 heeft de rolraads-
ECLI:NL:HR:2013:1246
ambtshalve of naar aanleiding van bezwaren
heer akte van niet-dienen van grieven ver-
van de wederpartij, waarop de uitstelverzoe-
leend. Het hof heeft bij arrest van 3 juli 2012
Einde alimentatieplicht. Samenleving door
ker heeft kunnen reageren, aannemelijk acht
het hoger beroep verworpen op de grond dat
gewezen echtgenoot met een ander als
dat uitstel onverenigbaar is met art. 20 Rv of
geen gronden voor het hoger beroep zijn
waren zij gehuwd. HR: Voor een bevestigen-
de eisen van een goede procesorde. Daarvan
aangevoerd.
de beantwoording van de vraag of de gewe-
is onder meer sprake als de rechter aanneme-
zen echtgenoot is gaan samenleven met
lijk acht dat de wisseling van advocaat plaats-
Hoge Raad
een ander als waren zij gehuwd, volstaat
vindt om aan de gevraagde akte van niet-die-
Uit ambtshalve door de A-G ingewonnen
niet dat zij samenwonen, maar is vereist
nen te ontkomen. De rechter zal de redenen
inlichtingen blijkt dat (i) de zaak ter rolle van
dat tussen hen een affectieve relatie bestaat
voor zijn afwijzing van het uitstelverzoek
29 mei 2012 partij peremptoir stond voor
van duurzame aard die meebrengt dat zij
uitdrukkelijk moeten vermelden en zijn
grieven en dat akte van niet-dienen was aan-
elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar
beslissing daaromtrent moeten motiveren.
gezegd, (ii) op die rol mr. Damstra zich als
samenwonen en een gemeenschappelijke
Op 16 april 2012 heeft A verzocht om een
procesvertegenwoordiger van A heeft ont-
huishouding voeren. Niet snel mag worden
aanhouding van zes weken ‘in verband met
trokken, (iii) mr. Galama zich ter rolle van 12
aangenomen dat aan deze vereisten is vol-
advocaatwissel’. Het hof heeft dat verzoek
juni 2012 als procesvertegenwoordiger van A
daan.
geweigerd op de grond dat ‘geen deugdelijke
heeft gesteld, (iv) de voor de rol van die dag
reden voor uitstel’ bestaat. Met dat oordeel
ingediende memorie van grieven is gewei-
heeft het hof hetzij de hiervoor vermelde
gerd en geretourneerd, (v) de beslissing op de
regel miskend, hetzij zijn oordeel ontoerei-
aanzegging akte van niet-dienen was aange-
De vrouw, adv. mr. M.E. Bruning, vs. de man,
kend gemotiveerd.
houden tot 12 juni 2012 en dat deze akte op
adv. mr. M.A.J.G. Janssen.
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
die datum is verleend, en (vi) de zaak naar de
komstig de conclusie van de A-G.
rol van 3 juli 2012 is verwezen voor arrest.
Procesverloop
De A-G meent dat bij wisseling van advocaat
Ingevolge de art. 6.2 en 6.3 Landelijk proces-
Op verzoek van de man heeft de rechtbank
de opvolgend advocaat altijd een uitstel van
reglement voor civiele dagvaardingszaken bij
echtscheiding uitgesproken. In hoger beroep
twee weken dient te krijgen, welke termijn
de gerechtshoven (Lpr, vgl. de thans geldende
heeft het hof een verzoek van de vrouw om
niet kan worden bekort, uitzonderingen daar-
regeling Stcrt. 2012/26605) wordt in geval
partneralimentatie afgewezen op de grond
gelaten (4.3). Onder 2.4-2.13 schetst zij het
van onttrekking door een advocaat de zaak
dat de vrouw is gaan samenleven met een
juridische kader van de beëindiging van de
in de stand waarin zij zich bevindt verwezen
ander als waren zij gehuwd.
opdracht aan de advocaat tijdens een lopen-
naar de roldatum gelegen op een termijn van
de procedure.
twee weken later voor het stellen van een
Hoge Raad
nieuwe advocaat. Uit de hiervoor weergege-
Het onderdeel faalt voor zover wordt
ven gang van zaken volgt dat de zaak op 29
geklaagd dat het oordeel van het hof dat de
mei 2012 – de datum waarop zij vanwege de
vrouw samenwoont met een ander, ontoerei-
onttrekking van mr. Damstra (twee weken)
kend is gemotiveerd. Het oordeel van het hof
15 november 2013, nr. 12/04685
werd aangehouden tot 12 juni 2012, de
komt erop neer dat het hof aannemelijk acht
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, M.A. Loth
datum waarop mr. Galama zich heeft
dat sprake is van samenwoning op grond van
en M.V. Polak; A-G mr. E.M. Wesseling-van
gesteld – partij peremptoir stond voor grie-
de onweersproken stellingen van de man,
Gent)
ven en dat akte van niet-dienen was aange-
waaruit is af te leiden dat de vrouw samen-
ECLI:NL:HR:2013:1259
zegd. Op 12 juni 2012 stond de zaak derhalve
woont met een ander. Dat oordeel is niet
nog steeds partij peremptoir voor grieven,
onbegrijpelijk en behoefde geen nadere moti-
Onttrekking van advocaat. Uitstel. Op de hof-
zodat mr. Galama alsnog van grieven kon
vering.
roldatum waarop appellant partij peremptoir
dienen, zoals hij ook heeft beoogd te doen.
Voor een bevestigende beantwoording van de
staat voor memorie van grieven, onttrekt de
Het stond het hof in beginsel dan ook niet
vraag of de vrouw in de zin van art. 1:160 BW
advocaat van appellant zich. Twee weken
vrij om akte van niet-dienen te verlenen en
is gaan samenleven met een ander als waren
later dient een opvolgend advocaat een
op die grond de memorie van grieven te wei-
zij gehuwd, volstaat niet dat zij en de ander
memorie van grieven in. De rolraadsheer
geren. Weliswaar kon het hof op de voet van
met elkaar samenwonen, maar is vereist dat
retourneert deze en verleent akte van niet-
art. 1.15 Lpr afwijken van het bepaalde in art.
tussen hen een affectieve relatie bestaat van
2457
2938
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
(BW art. 1:160)
Rechtspraak
duurzame aard die meebrengt dat zij elkaar
Feiten en procesverloop
justitie dient te beslissen binnen vier weken
wederzijds verzorgen, met elkaar samenwo-
Betrokkene verbleef tot en met 11 maart
nadat het deskundigenbericht ter griffie is
nen en een gemeenschappelijke huishouding
2013 in een psychiatrisch ziekenhuis op
ingekomen. Uit het voorgaande volgt dat
voeren. Het uitzonderlijke en onherroepelijke
basis van een machtiging tot voortgezet ver-
onderdeel I slaagt voor zover het erover
karakter van de in art. 1:160 BW besloten lig-
blijf. Op 22 februari 2013 is bij de rechtbank
klaagt dat de rechtbank niet op het verzoek
gende sanctie vergt dat deze bepaling restric-
verzocht om een nieuwe machtiging tot
van de Officier van Justitie heeft beslist bin-
tief wordt uitgelegd, hetgeen meebrengt dat
voortgezet verblijf. Op 12 maart 2013 is het
nen vier weken nadat het deskundigenbe-
niet snel mag worden aangenomen dat is
verzoek mondeling behandeld. Op verzoek
richt ter griffie is ingekomen.
voldaan aan de door deze bepaling gestelde
van de advocaat heeft de rechtbank bij
Onderdeel II bestrijdt de afwijzing van het
eisen voor de beëindiging van de verplich-
beschikking van dezelfde datum een psychia-
verzoek tot toekenning van een schadever-
ting levensonderhoud te verschaffen (vgl. HR
ter als deskundige benoemd voor nader
goeding. Aangezien tegen die beslissing
13 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3603, NJ
onderzoek. Op 11 april 2013 is het deskundi-
hoger beroep openstond op grond van art.
2001/586; HR 3 juni 2005,
genbericht ter griffie ingekomen. Op 16 mei
358 lid 1 Rv, is betrokkene in zoverre niet-
ECLI:NL:HR:2005:AS5961, NJ 2005/381). In het
2013 is de mondelinge behandeling voortge-
ontvankelijk in zijn cassatieberoep. Op grond
licht van het voorgaande heeft het hof blijk
zet. Namens betrokkene is aangevoerd dat de
van art. 340 Rv kan betrokkene alsnog hoger
gegeven van een onjuiste rechtsopvatting
Officier van Justitie niet-ontvankelijk is,
beroep instellen tegen de genoemde beslis-
dan wel zijn oordeel onvoldoende gemoti-
omdat niet binnen het in art. 5 lid 4 EVRM
sing. De termijn van hoger beroep bedraagt
veerd. Het hof heeft in dat oordeel immers
bedoelde tijdsbestek is beslist en is schade-
ingevolge art. 358 lid 1 Rv drie maanden en
niet betrokken of ook sprake is van weder-
vergoeding verzocht. Bij beschikking van 30
vangt aan daags na de uitspraak in cassatie
zijdse verzorging en een gemeenschappelijke
mei 2013 heeft de rechtbank de verzochte
(zie HR 14 oktober 2011,
huishouding tussen de vrouw en die ander.
machtiging verleend voor de periode tot en
ECLI:NL:HR:2011:BT7590).
In zoverre slaagt het onderdeel.
met 12 maart 2014 en het verzoek om scha-
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van betrok-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
devergoeding afgewezen.
kene in het cassatieberoep voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek om scha-
komstig de conclusie van de A-G. De A-G bespreekt onder 2.10 en 2.14 de maat-
Hoge Raad
devergoeding, vernietiging van de beschik-
staven aan de hand waarvan beoordeeld
Op het verzoek tot het verlenen van een
king voor zover de machtiging is verleend en
moet worden of sprake is van het in art. 1:160
machtiging tot voortgezet verblijf dient de
terugwijzing.
BW bedoelde geval dat een gewezen echtge-
rechtbank volgens art. 17 lid 2 Wet Bopz te
De A-G concludeert tot niet-ontvankelijkver-
noot is gaan samenleven met een ander als
beslissen binnen een termijn van vier weken
klaring van het beroep, voor zover gericht
waren zij gehuwd.
nadat het verzoekschrift is ingediend. Aan
tegen de afwijzing van het verzoek om scha-
overschrijding van deze termijn verbindt art.
devergoeding, en overigens tot verwerping.
48 lid 1 Wet Bopz het gevolg dat de genees-
Hij meent dat indien een beslistermijn van
heer-directeur betrokkene op diens verzoek
vier weken vanaf 11 april 2013 gold, daarmee
ontslag uit het psychiatrisch ziekenhuis ver-
nog niet is gegeven dat een overschrijding
15 november 2013, nr. 13/04245
leent. Indien op verzoek van betrokkene een
van die termijn grond oplevert voor vernieti-
(Mrs. F.B. Bakels, M.A. Loth, C.E. Drion, G. de
deskundige wordt benoemd, dient de recht-
ging (2.5) en dat art. 5 EVRM geen grond voor
Groot, M.V. Polak; A-G mr. F.F. Langemeijer)
bank haar beslissing op het verzoek van de
vernietiging oplevert, omdat de rechtbank de
ECLI:NL:HR:2013:1260
officier van justitie aan te houden totdat het
geldigheidsduur van de machtiging heeft
deskundigenbericht is ingekomen. De Wet
aangepast (2.8).
2459
Wet Bopz. Bij de mondelinge behandeling
Bopz bepaalt evenwel niet binnen welke ter-
van een verzoek om een machtiging tot
mijn de rechtbank beslist nadat het deskun-
voortgezet verblijf, benoemt de rechtbank
digenbericht is ingekomen. Niettemin is de
Hoge Raad (strafkamer)
op verzoek van betrokkene een deskundige.
rechter ook in een dergelijk geval gehouden,
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
Op 11 april 2013 komt het deskundigenbe-
mede gezien art. 5 lid 4 EVRM, te bevorderen
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
richt in. Op 30 mei 2013 verleent de recht-
dat op korte termijn wordt beslist, teneinde
straf(proces)recht Radboud Universiteit
bank de machtiging. HR: 1. Beslistermijn.
het uit een oogpunt van rechtsbescherming
Nijmegen.
In een geval als het onderhavige dient de
onaanvaardbare gevolg te voorkomen dat
rechtbank te beslissen binnen vier weken
(zeer) geruime tijd verstrijkt voordat wordt
nadat het deskundigenbericht ter griffie is
geoordeeld over het verzoek tot het verlenen
ingekomen. 2. Schadevergoeding. Aange-
van een machtiging tot voortgezet verblijf
zien tegen de afwijzing van het verzoek om
(vgl. HR 25 oktober 2013,
5 november 2013, nr. 12/05434
schadevergoeding hoger beroep openstond,
ECLI:NL:HR:2013:1040). Daarbij is van belang
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
is betrokkene in zoverre niet-ontvankelijk
dat art. 48 lid 2 Wet Bopz bepaalt dat de
Lohman, W.F. Groos)
in het cassatieberoep. Hij kan alsnog hoger
geneesheer-directeur betrokkene op diens
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
beroep instellen.
verzoek geen ontslag uit het psychiatrisch
kende tot verwerping; adv. mr. W.H. Jebbink,
ziekenhuis verleent, indien de rechter de
Amsterdam)
(EVRM art. 5 lid 4; Wet Bopz art. 17 lid 2, 48
beschikking niet binnen de gestelde termijn
ECLI:NL:HR:2013:1122
lid 1 en 2; Rv art. 340, 358 lid 1)
heeft gegeven ten gevolge van het horen van
2460
een deskundige op verzoek van betrokkene.
Immuniteit van diplomatieke ambtenaren
Betrokkene, adv. mr. G.E.M. Later, vs. de Offi-
Op grond van het vorenstaande heeft in een
en hun gezinsleden: in casu geen beletsel
cier van Justitie, niet verschenen.
geval als het onderhavige te gelden dat de
voor vervolging in Nederland erop gelet dat
rechtbank op het verzoek van de officier van
de zendstaat in een ‘Note Verbale’ uitdruk-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2939
Rechtspraak
2461
kelijk afstand heeft gedaan van de immuni-
voet van art. 434 lid 1 Sv aan de Hoge Raad
teit van jurisdictie voor strafvervolging van
gezonden stukken van het geding bevindt)
de verdachte in de ontvangende staat.
houdt in: ‘The Ministry of Foreign Affairs of
5 november 2013, nr. 12/00127
Bosnia and Herzegovina has received the
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
(Verdrag van Wenen inzake diplomatiek ver-
requested explanations and information,
Lohman, J. de Hullu)
keer van 18 april 1961 (Trb. 1962, 101) art. 31,
based upon the above mentioned Note, rela-
(Na conclusie van wnd. A-G mr. N. Jörg,
32, 37)
ting to the fact that [verdachte], son of
strekkende tot verwerping;
[betrokkene], Diplomatic Representative of
adv. mr. J. Boksem, Leeuwarden)
Inleiding:
Bosnia and Herzegovina in the Kingdom of
ECLI:NL:HR:2013:1114
Verdachte is inwonend gezinslid van een
the Netherlands was registered (notified) at
diplomatiek ambtenaar van Bosnië-Herzego-
the Ministry of Foreign Affairs of the King-
Begrip ‘in zijn tegenwoordigheid’ in art. 266
vina. Verdachte is veroordeeld wegens – kort
dom of the Netherlands by 18.02.2011. Having
Sr: de belediging die in casu is gedaan door
gezegd – openlijk in vereniging geweld ple-
in mind the above stated, and according to
inspreken op de voicemail die de aangeefs-
gen tegen personen. Het tweede cassatiemid-
the Ministry of Foreign Affairs of the King-
ter heeft vernomen bij het afluisteren van
del behelst de klacht dat het hof ten onrech-
dom of the Netherlands request to abolish
die voicemail, is in haar tegenwoordigheid
te althans onvoldoende gemotiveerd het
[verdachte] immunities, Ministry of Foreign
mondeling aangedaan in de zin van art.
preliminair verweer heeft verworpen strek-
Affairs of Bosnia and Herzegovina, based on
266 lid 1 Sr.
kende tot niet-ontvankelijk verklaring van
Article 32, paragraph 2, and relating to Article
het Openbaar Ministerie wegens ‘diplomatie-
37, paragraph 1 of the Vienna Convention on
ke onschendbaarheid’ van de verdachte. In
Diplomatic Relations, explicitly waives immu-
het bijzonder stelt het middel de vraag aan
nities of the above mentioned person’.
de orde of de zendstaat op rechtsgeldige wij-
(Sr art. 266)
Inleiding: Verdachte is veroordeeld omdat zij – kort
ze afstand heeft gedaan van de aan de ver-
Hoge Raad, onder meer:
gezegd – opzettelijk beledigend [verbalisant
dachte toekomende ‘immuniteit’. Relevant
2.4. Bij de beoordeling van het middel zijn de
1], in dier tegenwoordigheid mondeling heeft
hierbij is dat de immuniteit van diplomatiek
volgende verdragsbepalingen van belang:
toegevoegd ‘Vieze kankerhoer’. Uit de bewijs-
ambtenaren (kortweg: diplomaten) is neerge-
- art. 31, eerste lid, van het Verdrag van
middelen blijkt dat verdachte een voicemail-
legd in het Verdrag van Wenen inzake diplo-
Wenen inzake diplomatiek verkeer, gesloten
bericht bij verbalisant 1 heeft ingesproken
matiek verkeer 1961 en dat zowel Nederland
te Wenen op 18 april 1961 (Trb. 1962, 101),
dat inhoudt: ‘Vieze kankerhoer. (...) Ik sta voor
als Bosnië-Herzegovina aan dit verdrag zijn
verder te noemen: Verdrag van Wenen:
je huis en ik blijf voor je huis wachten. Ieder-
gebonden.
‘A diplomatic agent shall enjoy immunity
een van mijn mensen blijft op je wachten’.
In hoger beroep voert de raadsman ter
from the criminal jurisdiction of the recei-
Verdachte bevestigt dat zij [verbalisant 1] via
terechtzitting aan dat zijn cliënt bij aanvang
ving State.(...)’
de voicemail heeft uitgescholden voor vieze
van het verhoor bij de politie heeft medege-
- art. 32, eerste en tweede lid, van het Verdrag
kankerhoer.
deeld dat zijn vader diplomaat is en dat hij
van Wenen:
Het hof overweegt onder meer: ‘Het hof is
zelf ook een diplomatenpaspoort had. ‘Hier-
‘1. The immunity from jurisdiction of diplo-
– met de rechter in eerste aanleg en de advo-
door was hij immuun voor strafrechtelijke
matic agents and of persons enjoying
caat-generaal – van oordeel dat het uiten van
vervolging. Ten tijde van het tenlastegelegde
immunity under Article 37 may be waived
beledigende woorden per voicemail opgevat
was hij onschendbaar. Ondanks deze mede-
by the sending State.
kan worden als het in iemands tegenwoor-
deling van mijn cliënt is de politie doorge-
2. Waiver must always be express’.
digheid mondeling beledigende woorden
gaan met het verhoor. Dit is een grove schen-
- art. 37, eerste lid, van het Verdrag van
toevoegen. In de rechtspraak is eerder
ding van internationaalrechtelijke
Wenen:
bepaald dat sprake is van een belediging in
voorschriften. Ik verzoek uw hof dan ook het
‘The members of the family of a diplomatic
tegenwoordigheid van de beledigde indien
openbaar ministerie niet-ontvankelijk te ver-
agent forming part of his household shall, if
per telefoon wordt beledigd (Rb. Amsterdam
klaren nu geen rekening is gehouden met
they are not nationals of the receiving State,
18 december 1913, NJ 1914, 246). Door het
zijn diplomatieke status’.
enjoy the privileges and immunities speci-
inspreken van een voicemailbericht (met een
Het hof heeft het in het middel bedoelde ver-
fied in Articles 29 to 36’.
beledigend karakter, zie hierna) heeft de ver-
weer blijkens het proces-verbaal van de
2.5. In de overwegingen van het Hof ligt als
dachte kennelijk de vooropgezette bedoeling
terechtzitting in hoger beroep verworpen:
zijn oordeel besloten dat de zendstaat Bosnië
gehad om deze uitlatingen op een later
‘Het hof heeft kennisgenomen van de nota
en Herzegovina uitdrukkelijk afstand heeft
moment te laten vernemen. Ook in dat geval
inhoudende de mededeling van het Ministe-
gedaan van de immuniteit van jurisdictie
is naar het oordeel van het hof sprake van
rie van Buitenlandse zaken van Bosnië en
voor strafvervolging van de verdachte in de
belediging in tegenwoordigheid van de ont-
Herzegovina inhoudende onder meer dat de
ontvangende staat. Dat oordeel geeft niet blijk
vanger: deze verneemt de woorden recht-
immuniteit van de verdachte ten behoeve
van schending van de onder 2.4 weergegeven
streeks van de belediger, zij het – vermoede-
van de onderhavige strafzaak is opgeheven.
verdragsbepalingen. Dat oordeel is niet onbe-
lijk – na enig tijdsverloop’.
Derhalve ziet het hof geen aanleiding om het
grijpelijk, gelet op de inhoud van de onder 2.3
Het middel klaagt dat het hof een te ruime
Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te ver-
weergegeven ‘Note Verbale’ en is toereikend
uitleg heeft gegeven aan het delictsbestand-
klaren’.
gemotiveerd. Voor zover het middel daarover
deel ‘in zijn tegenwoordigheid’ in art. 266 Sr.
Deze als ‘nota’ aangeduide ‘Note Verbale’ van
klaagt, is het tevergeefs voorgesteld.
21 april 2011 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de Republiek Bosnië en Her-
Volgt verwerping van het beroep.
Hoge Raad, onder meer:
zegovina aan het Nederlandse Ministerie van
2.4. De tenlastelegging is toegesneden op art.
Buitenlandse Zaken (en die zich bij de op de
266, eerste lid, Sr. Daarom moeten de in de
2940
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
Rechtspraak
tenlastelegging voorkomende woorden ‘in
wou het raam van haar auto niet openma-
lijkheid van het Openbaar Ministerie in de
zijn tegenwoordigheid’ geacht worden aldaar
ken en toen heb ik er tegen gespuugd’. Ver-
vervolging ter zake van feit 1, zodat deze
te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als
klaring van [betrokkene]: ‘Op 7 juli 2009
onbesproken dienen te blijven.
daaraan toekomt in die bepaling.
reed ik als bestuurster van mijn auto over
2.5. Het oordeel van het Hof dat onder
de Dirk Sonoystraat te Amsterdam. Twee
omstandigheden sprake kan zijn van beledi-
scooters passeerden mij rakelings. Ik
ging van iemand ‘in zijn tegenwoordigheid
schrok hiervan en drukte daarom op de
mondeling aangedaan’ indien de beledigde
claxon van mijn auto. Eén scooterberijder
5 november 2013, nr. 12/04955
niet in de fysieke nabijheid verkeert van
kwam verhaal halen en ging midden op de
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van Den
degene die beledigt of de beledigde die bele-
weg staan, een meter voor mijn auto. Ik zag
Brink)
diging eerst op een later tijdstip verneemt
en hoorde dat hij met een hand tegen een
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
dan dat zij is gedaan, is, gelet op doel en
raam van mijn auto sloeg en ik zag dat hij
kende tot vernietiging uitsluitend wat
strekking van art. 266, eerste lid, Sr, juist.
er tegen spuugde. Ik verzoek uitdrukkelijk
betreft de beslissingen over het onder 2
In dit geval heeft de aangeefster de beledi-
om tot vervolging van de mogelijke dader
tenlastegelegde en de strafoplegging en tot
ging vernomen bij het afluisteren van de
over te gaan’. Verklaring van een getuige:
verwerping voor het overige; adv. mr. B.P. de
voicemail waarop de verdachte deze had
‘Op 7 juli 2009 zag en hoorde ik […] een
Boer, Amsterdam)
ingesproken. Gelet op het vorenstaande
hoop geschreeuw. Ik hoorde dat er werd
ECLI:NL:HR:2013:1106
heeft het hof met zijn oordeel dat de beledi-
geschreeuwd: “Dikke trut, uitstappen”. Ik
ging de aangeefster aldus in haar tegen-
zag toen een rode auto op het trottoir
Bedreiging met zware mishandeling in de
woordigheid mondeling is aangedaan, niet
staan en ik zag dat er een jongen met een
zin van art. 285 Sr: dit vereist dat bij de
een te ruime uitleg gegeven aan art. 266,
scooter bij stond. Ik zag dat er nog een jon-
bedreigde in redelijkheid de vrees kon ont-
eerste lid, Sr.
gen in de nabijheid stond. Ik zag dat deze
staan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou
2.6. Het middel faalt.
jongen ook met een scooter was. Ik zag dat
kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005,
de jongen, welke bij de auto stond een tik
ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448) en
tegen de portierruit van de auto gaf. Ik zag
dat het opzet van de verdachte daarop was
dat deze jongen dit deed met één van zijn
gericht (vgl. HR 17 januari 1984,
handpalmen’.
ECLI:NL:HR:1984:AC8252, NJ 1984/479); in
2462
2463
casu zodanige bedreiging door aangaan
5 november 2013, nr. 11/04499 (Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Loh-
Hoge Raad, onder meer:
onvermijdelijke botsing met politieauto
man, J. de Hullu)
2. Ambtshalve beoordeling van de bestreden
met inzittenden. A-G: anders.
(Na conclusie van A-G wnd. mr. N. Jörg,
uitspraak
strekkende tot vernietiging uitsluitend wat
[…]
betreft de over feit 1 genomen beslissingen
2.3. De tenlastelegging is toegesneden op art.
en de strafoplegging en in zoverre tot terug-
266, eerste lid, Sr. Daarom moeten de in de
Inleiding:
wijzing; adv. mr. D.E. Wiersum, Amsterdam)
tenlastelegging voorkomende termen ‘bele-
Inrijden op agenten. Verdachte is veroordeeld
ECLI:NL:HR:2013:1107
digd’ en ‘beledigend’ geacht worden aldaar te
omdat hij – kort gezegd – [verbalisant 1] en
zijn gebezigd in dezelfde betekenis als toe-
[verbalisant 2] heeft bedreigd met zware mis-
Belediging in de zin van art. 266 Sr: het
komt aan de in die bepaling voorkomende
handeling, immers heeft verdachte opzette-
opzettelijk spuwen tegen een raam van een
uitdrukking ‘belediging’.
lijk dreigend met een auto met aanzienlijke
auto waarin iemand zit, kan niet zonder
2.4. Mede gelet op hetgeen de door het hof
snelheid ingereden op het dienstvoertuig
meer worden aangemerkt als ‘belediging’
gebezigde bewijsmiddelen inhouden kan de
waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan-
in de zin van deze bepaling, zo volgt in
in de tenlastelegging en bewezenverklaring
wezig waren. Het middel klaagt dat de bewe-
casu uit de ambtshalve beoordeling door de
omschreven gedraging – het opzettelijk spu-
zenverklaring van dit feit onvoldoende met
Hoge Raad.
wen tegen een raam van de auto waarin de
redenen is omkleed, nu uit de door het hof
aangeefster was gezeten – niet zonder meer
gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer
worden aangemerkt als ‘belediging’ in de zin
kan volgen dat de verdachte [verbalisant 1]
van voormelde wetsbepaling. Daaruit volgt
en [verbalisant 2] heeft bedreigd met zware
Inleiding:
dat het hof is uitgegaan van een onjuiste
mishandeling.
Verdachte is veroordeeld wegens ‘eenvoudi-
opvatting omtrent de in de tenlastelegging
ge belediging’ in de zin van art. 266 Sr
voorkomende termen ‘beledigd’ en ‘beledi-
Hoge Raad, onder meer:
omdat hij – kort gezegd – opzettelijk
gend’ en dat het derhalve de grondslag van
2.3. Voor een veroordeling ter zake van bedrei-
[betrokkene] door feitelijkheden in haar
de tenlastelegging heeft verlaten. De bewe-
ging met zware mishandeling is in een geval
tegenwoordigheid heeft beledigd, immers
zenverklaring is in zoverre ontoereikend
als het onderhavige vereist dat de bedreiging
heeft verdachte toen en daar opzettelijk
gemotiveerd.
van dien aard is en onder zodanige omstan-
beledigend gespuwd tegen een raam van
2.5. De Hoge Raad zal om doelmatigheidsre-
digheden is geschied dat bij de bedreigde in
een auto waarin [betrokkene] was gezeten.
denen de verdachte vrijspreken van het hem
redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij
Uit de bewijsmiddelen waarop de bewezen-
onder 1 tenlastegelegde. Dat brengt mee dat
zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen
verklaring steunt blijkt onder meer het vol-
hij – mede gelet op het bepaalde in art. 68
(vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659,
gende. Verklaring van verdachte: ‘Ik reed op
Sr – geen in rechte te respecteren belang
NJ 2005/448) en dat het opzet van de verdach-
7 juli 2009 op een scooter over de Dirk
heeft bij de gegrondbevinding van de
te daarop was gericht (vgl. HR 17 januari 1984,
Sonoystraat in Amsterdam. Ik ben achter
namens hem voorgestelde middelen van cas-
ECLI:NL:HR:1984:AC8252, NJ 1984/479).
de bestuurster van een auto aangereden. Ze
satie, die betrekking hebben op de ontvanke-
2.4. Het hof heeft, kort gezegd, vastgesteld
(Sr art. 266)
(Sr art. 285)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2941
Rechtspraak
dat de verdachte met zijn auto probeerde te
Inleiding:
ontsnappen door de opening tussen een hek-
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
werk en een politieauto, terwijl die opening
gezegd – (feit 1) opzettelijk en met voorbe-
redelijkerwijze – ook voor de verdachte ken-
dachten rade [slachtoffer] van het leven heeft
plek van de woordenwisseling en het hand-
baar– te klein was om daar met zijn auto
beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat
gemeen, was ongeveer een meter of 4
doorheen te rijden, zodat een botsing met de
opzet en na kalm beraad en rustig overleg
politieauto onvermijdelijk was. Het hof heeft
met een vuurwapen in de borst van die
voorts geoordeeld dat, nu deze onvermijde-
[slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan
lijkheid duidelijk was voor de inzittenden
voornoemde [slachtoffer] is overleden. De
van die politieauto, [verbalisant 1] en [verba-
raadsman heeft aangevoerd dat niet wettig
lisant 2], bij die inzittenden door deze gedra-
en overtuigend kan worden bewezen dat de
gingen van de verdachte in redelijkheid de
verdachte voorafgaand aan het eerste schot
vrees kon ontstaan dat zij door het handelen
een besluit heeft genomen om het slachtof-
van de verdachte zwaar lichamelijk letsel
fer te doden, terwijl het tweede schot direct
zouden kunnen bekomen, alsmede dat de
op het eerste volgde. De redenering van de
verdachte, door toch zijn auto in de richting
rechtbank dat het niet anders kan zijn dan
van de te kleine opening te manoeuvreren,
dat er bij de verdachte sprake is geweest van
bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard
één en hetzelfde wilsbesluit om het slachtof-
dat deze vrees zou ontstaan.
fer te doden en hij ter uitvoering daarvan
2.5. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste
tweemaal heeft geschoten, dient te worden
opvatting omtrent het begrip bedreiging als
verworpen, aldus de raadsman.
bedoeld in art. 285 Sr en is, mede gelet op de
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
door het hof gebezigde bewijsvoering, niet
‘Voor bewezenverklaring van moord is onder
onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is naar de
meer vereist dat de verdachte met voorbe-
eis der wet met redenen omkleed. Voor zover
dachten rade heeft gehandeld. Daarvan is
het middel steunt op de opvatting dat het oor-
sprake indien de verdachte tijd had (en dat
žäĭäėàÐÜóġäóääíġóäġĮÐĔäąðäėôÜóġĊĔàä
deel van het hof niet begrijpelijk is in het licht
kan een betrekkelijk korte tijd zijn) zich te
benen van het slachtoffer. Dat was op een
van de motivering die het hof heeft gegeven
beraden op het te nemen of het genomen
afstand van 1,5 à 2 meter (volgens de recon-
voor de vrijspraak van de onder 2 als eerste feit
besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad
tenlastegelegde poging tot zware mishande-
na te denken over de betekenis en de gevol-
ling, faalt het reeds omdat die vrijspraak niet
gen van zijn voorgenomen daad en zich
aan het oordeel van de Hoge Raad is onderwor-
daarvan rekenschap te geven.
pen, terwijl overigens opmerking verdient dat
Bij de beoordeling van de vraag of in het
het opzetvereiste bij bedreiging met zwaar
onderhavige geval aan dit criterium is vol-
lichamelijk letsel is gericht op het in redelijk-
daan, stelt het hof het volgende voorop. Met
heid kunnen ontstaan van de vrees dat het
de raadsman is het hof van oordeel dat met
slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen
betrekking tot de tijdspanne tussen het eer-
geraakt. Het slachtoffer deinsde toen nog
oplopen en niet op het daadwerkelijk toebren-
ste en tweede schot dient te worden uitge-
meer terug en zette zijn rechtervoet een
gen van zwaar lichamelijk letsel.
gaan van de eerste verklaring van de getuige
2.6. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
[betrokkene 4], namelijk dat het tweede schot
2464
riep, is de verdachte rustig naar zijn auto gelopen. žäÐíěġÐąàġĊġĭäėàÐÜóġäěÐĤġĊŧĭÐąÐíàä
(getuige [betrokkene 4]) à 5 (de verdachte). žäĭäėàÐÜóġäóääíġĊąàäėàäÛäěġĤĤėàäėěstoel van zijn auto een met – volgens hem – 7 patronen geladen pistool gepakt. ž&äġĔôěġĊĊÿĮÐěääąěäĄôźÐĤġĊĄÐġôěÜóĔôětool, merk Ruger, kal. 9mm. žäĭäėàÐÜóġäýäąàäàäĮäėýôąðĭÐąóäġ wapen. žäĭäėàÐÜóġäóôäÿàóäġĮÐĔäąěġôÿäąąÐÐė de grond gericht langs het lichaam en liep vrij rustig terug naar het slachtoffer. ž&äġěÿÐÜóġĊííäėėôäĔġĊäąũŮOÜóôäġàÐąŧüä durft toch niet te schieten”, of woorden van gelijke strekking. žäĭäėàÐÜóġäóääíġóäġĮÐĔäąĭäėĭĊÿðäąě voor het gezicht van het slachtoffer doorgeladen. ž&äġěÿÐÜóġĊííäėóÐàðääąĮÐĔäąŪäĭäėdachte zag dat, want het slachtoffer had zijn handen omhooggehouden.
structie 1.75 meter). ž&äġěÿÐÜóġĊííäėàäôąěàäĊĔàÐġĄĊĄäąġôäġě terug: hij keek verbaasd en veranderde van houding. žäĭäėàÐÜóġäěÜóĊĊġàÐÐėĊĔääąääėěġäýääė gericht op de benen van het slachtoffer met de bedoeling om het slachtoffer te raken. ž&äġěÿÐÜóġĊííäėĮäėàąôäġàĊĊėàäýĊðäÿ
halve stap naar achter. žäĭäėàÐÜóġäěġėäýġäijôüąÐėĄôąąÐðäąĊäð
direct op het eerste volgde. Dat genoemde
één beweging langzaam verder uit. Zijn
getuige bij de rechter-commissaris en bij de
houding was onbewogen en hij schoot
reconstructie heeft verklaard dat er pas na
direct een tweede keer; ditmaal richting de
een paar seconden voor de tweede keer werd
romp van het slachtoffer.
5 november 2013, nr. 12/01285
geschoten, begrijpt het hof als een conclusie
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den
van de getuige dat met de omhoogwaartse
riep “Ik ben geraakt, ik ben geraakt”. De ver-
Brink)
beweging van de arm van de verdachte met
dachte zag het slachtoffer naar zijn borst
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
in de hand het pistool enige tijd gemoeid
kende tot vernietiging wat betreft de hoog-
moet zijn geweest. In zijn tegenover de poli-
žäĭäėàÐÜóġäÿôäĔĭäėĭĊÿðäąěĊąÛäĮĊðäąäą
te van de opgelegde straf, tot vermindering
tie afgelegde verklaring was hij echter duide-
met versnelde pas naar zijn auto toe, keek
daarvan en tot verwerping voor het overi-
lijk: het was nagenoeg één beweging en daar
niet meer om naar het slachtoffer en reed
ge; adv. mrs. A.A. Franken, Amsterdam, P.W.
zat geen moment tussen.
van der Kruijs, ’s-Hertogenbosch)
Voor het antwoord op de vraag of voor de
Het hof stelt vast dat uit deze omstandighe-
ECLI:NL:HR:2013:1111
verdachte gelegenheid heeft bestaan voor
den naar voren komt dat de verdachte – in
bezinning in voormelde zin, acht het hof de
elk geval naar de uiterlijke verschijnings-
Toepassing maatstaven voorbedachte raad
volgende feiten en omstandigheden van
vorm – in het conflict relatief rustig is geble-
uit HR 15 oktober 2013,
belang.
ven en niet met extreme emoties lijkt te heb-
ECLI:NL:HR:2013:963: ontoereikende moti-
ž9ÐàÐġóäġěÿÐÜóġĊííäėôąääąĮĊĊėàäąĮôěěä-
ben gekampt. Ook nadat het slachtoffer in de
vering gelet op contra indicaties. (Sr art. 289)
2942
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
ž&äġěÿÐÜóġĊííäėĮäėàôąàäÛĊėěġðäėÐÐýġäą
grijpen en in elkaar zakken.
met piepende banden weg.
ling en een handgemeen bestaande uit
borst werd geraakt en in elkaar zakte, is de
duwen en trekken, richting de verdachte
verdachte direct teruggelopen naar zijn auto
iets in de zin van “Hier moet je niet mee
en heeft in die loop naar zijn auto niet meer
doorgaan, want anders schiet ik je kapot”
naar het slachtoffer omgekeken. Dat past bij
Rechtspraak
een verdachte die niet in een opwelling heeft
objectieve aanwijzing dat met voorbedachte
2.4. Het hof heeft zijn oordeel, gelet op het-
gehandeld. Weliswaar schiet het voorhanden
raad is gehandeld, maar behoeft de rechter
geen hiervoor is vooropgesteld met betrek-
bewijs tekort voor de vaststelling dat de ver-
niet ervan te weerhouden aan contra-indica-
king tot mogelijke contra-indicaties, ontoerei-
dachte voorafgaand aan het naar zijn auto
ties een zwaarder gewicht toe te kennen.
kend gemotiveerd. Het hof heeft immers
toelopen om het pistool te pakken reeds het
Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan
kennelijk geoordeeld dat de gelegenheid voor
besluit had genomen om een (potentiële)
de omstandigheid dat de besluitvorming en
de verdachte om na te denken over de bete-
dodingshandeling te verrichten, maar dat is
uitvoering in plotselinge hevige drift plaats-
kenis en de gevolgen van zijn voorgenomen
ook niet vereist: ook de gelegenheid hebben
vinden, dat slechts sprake is van een korte
daad en om zich daarvan rekenschap te
zich te bezinnen op een te nemen besluit,
tijdspanne tussen besluit en uitvoering of
geven, zich in het bijzonder voordeed tijdens
levert voorbedachte raad op en daarvan is
dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens
‘de momenten tussen het naar de auto lopen
naar het oordeel van het hof in dit geval
de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo
en met het daar gepakte wapen teruglopen
sprake. Daaraan doet niet af dat de verdachte
kunnen bepaalde omstandigheden (of een
naar het slachtoffer’ en ‘het moment van het
het slachtoffer met het eerste schot in de
samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk
op zeer korte afstand van het slachtoffer (1,5
benen wilde raken, nu hij direct daarop
tot het oordeel brengen dat de verdachte in
tot 2 meter) eenmaal doorladen en de
– zonder de controle over het wapen te ver-
het gegeven geval niet met voorbedachte
momenten van het richten van het wapen
liezen – bewust nogmaals, maar dan op
raad heeft gehandeld.
voor het afvuren van beide schoten’, terwijl
borsthoogte, heeft geschoten. De verdachte
Mede met het oog op het strafverzwarende
het hof heeft vastgesteld dat ‘het gebeuren
heeft zich op dat te nemen besluit op meer-
gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan
bij de Praxis zich in 58 seconden heeft afge-
dere momenten kunnen bezinnen, namelijk
de vaststelling dat de voor voorbedachte raad
speeld’, de door het hof genoemde momen-
niet alleen op de momenten tussen het naar
vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaalde-
ten slechts onderdelen waren van dit ‘gebeu-
de auto lopen en met het daar gepakte
lijk eisen worden gesteld en dient de rechter,
ren’, en de door het hof gebezigde
wapen teruglopen naar het slachtoffer, maar
in het bijzonder indien de voorbedachte raad
bewijsvoering niet uitsluit dat het voorne-
ook nog op het moment van het op zeer kor-
niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt,
men van de verdachte behalve tussen het
te afstand van het slachtoffer (anderhalf tot
daaraan in zijn motivering van de bewezen-
eerste en het tweede schot gedurende die
twee meter) eenmaal doorladen en de
verklaring nadere aandacht te geven.
beschikbare korte bedenktijd slechts was
momenten van het richten van het wapen
De achtergrond van het vereiste dat de ver-
gericht op het eerste, welbewust op de benen
voor het afvuren van de beide schoten;
dachte de gelegenheid heeft gehad na te den-
van het slachtoffer gerichte schot.
bovendien zag hij voor het eerste schot dat
ken over de betekenis en de gevolgen van
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
het slachtoffer geen wapen had. Immers, hij
zijn voorgenomen daad en zich daarvan
zag dat het slachtoffer zijn handen omhoog-
rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat
Volgt vernietiging uitsluitend wat betreft de
hield. Er is naar het oordeel van het hof geen
dat de verdachte die gelegenheid heeft
beslissingen ter zake van het onder 1 tenlas-
sprake geweest van een zodanige gemoeds-
gehad, het redelijk is aan te nemen dat de
tegelegde en de strafoplegging en in zoverre
toestand bij de verdachte dat hij zich niet
verdachte gebruik heeft gemaakt van die
terugwijzing en verwerping voor het overige.
kon beraden. Zo heeft de verdachte meerma-
gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nage-
len verklaard dat hij “niet in paniek” was.
dacht over de betekenis en de gevolgen van
A-G Hofstee, onder meer:
Het middel klaagt dat het onder 1 bewezen-
zijn voorgenomen daad en zich daarvan
17. Voor het vaststellen van voorbedachte
verklaarde, meer in het bijzonder het ‘met
rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en
raad is het bestaan van een gelegenheid tot
voorbedachten rade’ handelen, niet zonder
nadenken dat in de wetsgeschiedenis is
nadenken niet voldoende (het zogenoemde
meer uit de gebezigde bewijsvoering kan
geplaatst tegenover de ogenblikkelijke
gelegenheidscriterium). Contra-indicaties
worden afgeleid.
gemoedsopwelling). Dat de verdachte daad-
– zoals de gemoedstoestand waarin de ver-
werkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap
dachte verkeert en de korte tijdsspanne tus-
Hoge Raad, onder meer:
heeft gegeven leent zich immers moeilijk
sen besluitvorming en uitvoering – dienen
2.3. Voor een bewezenverklaring van het
voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval
bij de weging en waardering van omstandig-
bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen
dat de verklaringen van de verdachte en/of
heden van het concrete geval te worden
vast te staan dat de verdachte zich geduren-
eventuele getuigen geen inzicht geven in
betrokken om aldus het gewicht te bepalen
de enige tijd heeft kunnen beraden op het te
hetgeen voor en ten tijde van het begaan van
‘van de aanwijzingen die voor of tegen het
nemen of het genomen besluit en dat hij
het feit in de verdachte is omgegaan. Of in
bewezen verklaren van voorbedachte raad
niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke
een dergelijk geval voorbedachte raad bewe-
pleiten’. Daarbij geldt ingeval van bewezen-
gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid
zen kan worden, hangt dan sterk af van de
verklaring van voorbedachte raad een bijzon-
heeft gehad na te denken over de betekenis
hierboven bedoelde gelegenheid en van de
dere motiveringseis voor de rechter.
en de gevolgen van zijn voorgenomen daad
overige feitelijke omstandigheden van het
18. De vraag is of de overwegingen van het
en zich daarvan rekenschap te geven.
geval zoals de aard van het feit, de omstan-
hof – het bestreden arrest is een week vóór
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte
digheden waaronder het is begaan alsmede
het verschijnen van HR 28 februari 2012, LJN
raad gaat het bij uitstek om een weging en
de gedragingen van de verdachte voor en
BR2342, NJ 2012/518 gewezen voldoen aan de
waardering van de omstandigheden van het
tijdens het begaan van het feit. Daarbij ver-
eisen die sindsdien aan de (motivering van
concrete geval door de rechter, waarbij deze
dient opmerking dat de enkele omstandig-
de) bewezenverklaring van voorbedachte raad
het gewicht moet bepalen van de aanwijzin-
heid dat niet is komen vast te staan dat is
worden gesteld. Ik meen dat ’s hofs overwegin-
gen die voor of tegen het bewezen verklaren
gehandeld in een ogenblikkelijke
gen aan die eisen voldoen. Het hof heeft
van voorbedachte raad pleiten. De vaststel-
gemoedsopwelling, niet toereikend is om
immers bij zijn oordeel dat verzoeker met
ling dat de verdachte voldoende tijd had om
daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat
voorbedachte raad heeft gehandeld, blijkens
zich te beraden op het te nemen of het geno-
sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15
zijn bewijsvoering onder ogen gezien dat ‘het
men besluit vormt weliswaar een belangrijke
oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963).
gebeuren bij de Praxis zich in 58 seconden
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2943
Rechtspraak
heeft afgespeeld’ (r.o. 2.13) en binnen dat kor-
baar gemaakt’. Het hof heeft wat betreft dat
ven kentekens een personenauto (hierna: de
te tijdsbestek vooral belang toegekend aan de
feit de dagvaarding nietig verklaard op de
personenauto) op naam gesteld van belang-
‘meerdere momenten’ waarop verzoeker zich
grond dat ‘het onder 2 ten laste gelegde feit
hebbende. Op grond hiervan is belangheb-
op het te nemen besluit heeft kunnen bezin-
onvoldoende feitelijk is omschreven’. Daar-
bende overeenkomstig de artikelen 6 en 7
nen, aan de ‘gelegenheid’ die voor verzoeker
over klaagt het middel.
van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) aangemerkt als de hou-
heeft bestaan voor bezinning en aan het ontbreken van enige aanwijzing voor de moge-
Hoge Raad, onder meer:
der van de personenauto en is hij motorrij-
lijkheid dat het handelen van de verdachte
2.3. De tenlastelegging is toegesneden op art.
tuigenbelasting verschuldigd op grond van
het gevolg is geweest van enige ogenblikkelij-
350, eerste lid, Sr. De in de tenlastelegging
artikel 1, letter a, van de Wet.
ke gemoedsbeweging en aan de aanwezigheid
voorkomende termen ‘vernield’, ‘beschadigd’
3.1.2. Vanaf 27 mei 2008 is op aanvraag van
van aanwijzingen voor het tegendeel. Daarbij
en ‘onbruikbaar gemaakt’ zijn kennelijk gebe-
belanghebbende de geldigheid van het voor
heb ik in aanmerking genomen dat het hof in
zigd in dezelfde betekenis als toekomt aan de
de personenauto afgegeven kentekenbewijs
het kader van de weging en waardering van
dienovereenkomstige uitdrukkingen in die
geschorst. Belanghebbende voldeed overeen-
de omstandigheden van het onderhavige
bepaling. Voor zover in het bestreden arrest
komstig artikel 19, lid 1, van de Wet vanaf die
geval niet eraan is voorbijgegaan i) dat verzoe-
als oordeel van het hof besloten ligt dat de
datum geen motorrijtuigenbelasting.
ker het, geladen, pistool in eerste instantie in
termen ‘vernielen’, ‘beschadigen’ en ‘onbruik-
3.1.3. Ingaande 24 oktober 2008 is belangheb-
de auto had laten liggen, (ii) dat er sprake was
baar maken’ niet mede feitelijke betekenis
bende met de personenauto gebruik gaan
van een korte tijdspanne tussen het moment
hebben en dat de tenlastelegging wat betreft
maken van de weg. Op 12 januari 2009 heb-
dat verzoeker naar zijn auto liep en het twee-
de opgave van het feit niet voldoet aan de
ben ambtenaren van de belastingdienst
de (fatale) schot en (iii) dat verzoeker het eer-
eisen van art. 261 Sv, geeft het blijk van een
geconstateerd dat de personenauto stond
ste schot in de richting van de benen van het
onjuiste rechtsopvatting.
geparkeerd op de openbare weg.
slachtoffer heeft gelost. Mede gelet op het-
2.4. Het middel is in zoverre terecht voorge-
Naar aanleiding van de hiervoor bedoelde
geen in hoger beroep namens verzoeker te
steld.
constatering heeft de Inspecteur overeenkomstig het bepaalde in artikel 35 van de
dezen naar voren is gebracht, heeft naar mijn inzicht het hof zijn oordeel dat verzoeker zich
Volgt vernietiging en terugwijzing.
Wet belanghebbende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten
in het onderhavige geval gedurende enige tijd
bedrage van € 346. (…)
heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehan-
Hoge Raad (belastingkamer)
3.2.1. Met betrekking tot de naheffingsaan-
deld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs.
slag heeft het Hof in de eerste plaats geoor-
niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
deeld dat het bepaalde in artikel 35, lid 2,
19. Het derde middel faalt.
Instituut Tilburg van de Tilburg University
van de Wet op grond waarvan de na te heffen
en werkzaam bij het Ministerie van Financi-
belasting wordt berekend over een tijdsduur
en.
van vier aaneensluitende tijdvakken van drie
2465
maanden met als laatste tijdvak dat waarin
5 november 2013, nr. 12/04549
2466
het gebruik van de weg wordt geconstateerd, een wettelijke fictie inhoudt ter zake van de duur van het gebruik van de weg en dat een
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den Brink)
25 oktober 2013, nr. 11/04730
dergelijke fictie een niet geoorloofde inbreuk
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
(Mrs. Overgaauw, Van Vliet, Punt, Koopman,
maakt op artikel 1 van het Eerste Protocol bij
kende tot vernietiging en tot terugwijzing;
Van Kalmthout; Na conclusie Van Hilten tot
het EVRM (hierna: Eerste Protocol EVRM).
OM-cassatie)
gegrondverklaring van het cassatieberoep)
Aangezien de houder van een motorrijtuig
ECLI:NL:HR:2013:1105
ECLI:NL:HR:2013:973
niet de gelegenheid wordt geboden tegenbe-
Nietigverklaring tenlastelegging op de
Hoge Raad kan zich niet vinden in het oor-
gedurende een kortere periode gebruik is
grond dat die onvoldoende feitelijk is in de
deel van het Hof dat een bepaalde in de Wet
gemaakt van de weg, gaat de onderhavige
zin van art. 261 lid 2 Sv onterecht nu de
op de motorrijtuigenbelasting 1994 voorzie-
belastingheffing naar het oordeel van het
termen vernielen, beschadigen en onbruik-
ne naheffingsmaatregel in strijd is met art.
Hof niet vergezeld van de benodigde proce-
baar maken uit art. 350 Sr mede feitelijke
1 Eerste Protocol EVRM doordat sprake is
durele garanties die de betrokkene een rede-
betekenis hebben.
van een fictie zonder tegenbewijsmogelijk-
lijke mogelijkheid bieden tot effectieve
heid. Deze maatregel houdt verder geen
betwisting van de belastingmaatregel.
(Sr art. 350; Sv art. 261)
‘criminal charge’ in (anders: het Hof).
3.2.2. Het Hof heeft in de tweede plaats
Inleiding:
(Wet MB 1994 art. 35 en 37; EVRM art. 6 en
door de wetgever niet is bedoeld en aldus
OM-cassatie. Aan de verdachte is onder 2
art. 1 Eerste Protocol)
ervan moet worden uitgegaan dat de nahef-
wijs te leveren dat met het motorrijtuig
geoordeeld dat indien vorenbedoelde fictie
fing van motorrijtuigenbelasting op de voet
ten laste gelegd dat ‘hij op of omstreeks 7 augustus 2010 te Diemen opzettelijk en
Cassatieberoep Staatssecretaris van
van artikel 35 van de Wet geheel los staat van
wederrechtelijk een ruit (van een (voor)deur
Financiën
eerder (niet betaalde) verschuldigde belasting en de mate waarin gebruik is gemaakt
behorende bij perceel [a-straat 1]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebeho-
Hoge Raad, onder meer:
van de weg niet relevant is, een dergelijke
rende aan [betrokkene], in elk geval aan een
‘3.1.1. Vanaf 29 september 2007 staat in het
heffing, gesteld op vier kwartalen, voor dit
ander of anderen dan aan verdachte, heeft
krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (hierna:
soort situaties een dusdanig afschrikwek-
vernield en/of beschadigd en/of onbruik-
de WVW) aangehouden register van opgege-
kend en bestraffend karakter heeft dat de
2944
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
Rechtspraak
heffing moet worden aangemerkt als een “cri-
teerd. Een vergelijkbare afwijking van artikel
bestraffende werking heeft, blijft de zo-even
minal charge” in de zin van artikel 6 EVRM.
20 van de AWR kwam voor in artikel 16 van
bedoelde, niet punitieve, strekking zozeer
3.2.3. Aangezien, aldus het Hof, tussen partij-
de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966.
overwegen, dat in dit verband niet kan wor-
en niet in geschil is dat belanghebbende tot
Uit de geschiedenis van de totstandkoming
den gesproken van een “criminal charge” in
24 oktober 2008 geen gebruik heeft gemaakt
van die wet (Kamerstukken II 1965/66, 8445,
de zin van artikel 6 EVRM. ’s Hofs anderslui-
van de weg, dient de naheffing van motorrij-
nr. 3, p. 7) is af te leiden dat de strekking van
dende oordeel is onjuist’.
tuigenbelasting in het onderhavige geval te
deze afwijking was een praktische regeling te
worden beperkt tot de periode waarin wel
treffen voor de bewijsmoeilijkheden waar-
gebruik is gemaakt van de weg.
voor de inspecteur zich ziet gesteld indien
Raad van State
3.2.4. (…)
hij wil naheffen in situaties waarin op enig
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
3.3.1. Middel I richt zich tegen de hiervoor in
moment wordt geconstateerd dat in verband
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
3.2.1 en 3.2.3 weergegeven oordelen van het
met de aard of het gebruik van een motorrij-
bij de directie bestuursrechtspraak van de
Hof met het betoog dat het bepaalde in arti-
tuig geen of te weinig belasting is betaald,
Raad van State. Volledige versies van deze
kel 35 van de Wet niet in strijd is met artikel
zonder dat kan worden vastgesteld sinds
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
1 Eerste Protocol EVRM.
wanneer dat het geval is (…). Aangenomen
vanstate.nl.
3.3.2. Ingevolge artikel 35, lid 1, van de Wet
moet worden dat (…) dit ook de strekking is
kan de belasting worden nageheven bij con-
van de thans geldende, in artikel 35 van de
statering van gebruik van de weg met een
Wet opgenomen afwijking van artikel 20 van
motorrijtuig tijdens een voor dat motorrij-
de AWR.
tuig geldende schorsing als bedoeld in
3.3.4. Het hiervoor in 3.3.3 overwogene
30 oktober 2013, nr. 201211740/1/A3
hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de WVW. De na
brengt mee dat – anders dan waarvan het
(Mrs. Vlasblom, Mortelmans, Hammerstein)
te heffen belasting wordt berekend over een
Hof in de eerste plaats is uitgegaan –- artikel
ECLI:NL:RVS:2013:1719
tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvak-
35, lid 2, van de Wet niet is gestoeld op de
ken van drie maanden met als laatste tijdvak
fictie dat gedurende de desbetreffende drie
Weigering intrekking besluit tot aanwijzing
dat waarin het gebruik van de weg is gecon-
tijdvakken met het motorrijtuig gebruik is
luchtvaartterrein Twente als militaire
stateerd (artikel 35, lid 2, van de Wet). Indien
gemaakt van de weg en vanwege dat belast-
luchthaven. Crisis- en herstelwet niet van
blijkt dat het motorrijtuig over een gedeelte
bare feit over alle vier tijdvakken motorrijtui-
toepassing. Geen strijd met specialiteitsbe-
van de tijdsduur van de vier tijdvakken niet
genbelasting is verschuldigd. Het is voor het
ginsel.
op naam heeft gestaan van degene die het
berekende bedrag niet van belang of gedu-
motorrijtuig houdt, of de belasting over de
rende een gedeelte van de periode met de
(Crisis- en herstelwet (Chw); Luchtvaartwet
periode waarop de naheffingsaanslag betrek-
personenauto geen gebruik van de weg is
(LVW) art. 29, 34; Wet luchtvaart (WLv)art. 8.1;
king heeft voor het motorrijtuig is betaald,
gemaakt. Het oordeel van het Hof getuigt
Wet Regelgeving burgerluchthavens en mili-
wordt de belasting in zoverre niet nageheven
derhalve van een onjuiste rechtsopvatting.
taire luchthavens (Wet RBML) art. XVIII)
respectievelijk in zoverre verminderd (artikel
Daarmee ontvalt de grond aan het oordeel
35, leden 3 en 5, van de Wet).
van het Hof dat het bepaalde in artikel 35
Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. de
3.3.3. De bevoegdheid van de inspecteur om
van de Wet een inbreuk maakt op artikel 1
gemeenschappelijke regeling Gebiedsontwik-
in een voorkomend geval motorrijtuigenbe-
Eerste Protocol EVRM. In dit kader heeft te
keling Luchthaven Twente (hierna: ADT), 2. de
lasting na te heffen, berust op artikel 20 van
gelden dat de wetgever, in aanmerking geno-
vereniging Vliegclub Twente, (…) en 3. de beslo-
de AWR. Voor een aantal specifieke situaties
men de hem in belastingzaken toekomende
ten vennootschap Nederlandse Academie voor
kent de Wet een (deels) van artikel 20 van de
ruime beoordelingsvrijheid, de bijzondere
Verkeersvliegers (NAV) B.V., (…)vs. de uitspraak
AWR afwijkende regeling. Een van die situa-
heffingsbepaling van artikel 35 van de Wet
van Rechtbank Almelo van 7 november 2012
ties betreft die welke is omschreven in arti-
heeft kunnen rechtvaardigen met de hier-
in zaak nr. 11/1312 in het geding tussen: 1. [de
kel 35, lid 1, van de Wet. De afwijking in die
voor in 3.3.3 omschreven strekking van de
vereniging Omwonenden], 2. [wederpartij sub
situatie van het bepaalde in artikel 20 van de
regeling. Middel I slaagt derhalve.
2] en de Minister van Defensie.
AWR bestaat hierin dat de mogelijkheid van
3.4.1. Middel II richt zich tegen de hiervoor
naheffen is gekoppeld aan een anders gefor-
in 3.2.2 en 3.2.3 weergegeven oordelen van
(…)
muleerde omstandigheid dan het niet
het Hof met het betoog dat een op grond van
2. De vereniging Omwonenden heeft de
betaald zijn van de in een of meer bepaalde
artikel 35 van de Wet opgelegde heffing geen
minister verzocht om het aanwijzingsbesluit,
tijdvakken verschuldigde belasting, te weten
criminal charge vormt in de zin van artikel 6
waarbij luchtvaartterrein Twente is aangewe-
de omstandigheid dat wordt geconstateerd
EVRM.
zen als luchtvaartterrein voor de militaire
dat met een motorrijtuig gebruik is gemaakt
3.4.2. Ook middel II slaagt. Mede gelet op de
luchtvaart, en het geluidzonebesluit, waarbij
van de weg tijdens een voor dat motorrijtuig
hiervoor in 3.3.3 weergegeven achtergrond
een geluidzone rond luchtvaartterrein Twen-
geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk
van artikel 35, lid 2, van de Wet moet het
te is vastgesteld, in te trekken.
IV, paragraaf 6, van de WVW. Artikel 35, lid 2,
daarin bepaalde worden gekenschetst als een
De minister heeft geweigerd aan dat verzoek
van de Wet bevat een bijzondere regel voor
praktische maatregel die er toe strekt de uit-
te voldoen in verband met de ontwikkeling
de berekening van de na te heffen belasting
voerbaarheid te bevorderen door de bewijs-
van luchtvaartterrein Twente naar een burger-
die in essentie hierop neerkomt dat de nahef-
nood die ontstaat in de situatie bedoeld in
luchthaven. Daartoe dient de Staatssecretaris
fingsaanslag wordt berekend over een tijds-
het eerste lid van dat wetsartikel, voor risico
van Infrastructuur en Milieu voor luchtvaart-
duur van vier aaneensluitende tijdvakken
te laten komen van degene die geacht kan
terrein Twente een luchthavenbesluit te
van drie maanden met als laatste tijdvak dat
worden deze bewijsnood te hebben veroor-
nemen en een geluidzone vast te stellen. De
waarin het tot naheffing aanleiding gevende
zaakt, zijnde de belastingplichtige. Voor zover
wijziging van de Wet luchtvaart die daarvoor
feit (het gebruik van de weg) is geconsta-
deze maatregel al een afschrikwekkende of
nodig is, laat evenwel langer op zich wachten,
2467
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2945
Rechtspraak
zodat de transitieperiode naar een burger-
verplichting niet wenselijk heeft geacht.
beroep of hoger beroep niet daarom zonder
luchthaven langer duurt, aldus de minister.
Verder bestaat geen grond voor het oordeel
meer kennelijk ongegrond worden ver-
Om het bestaande, beperkte luchtvaartverkeer
dat de minister de belangen van de burger-
klaard. De indiener zal in een dergelijk
tot het moment dat het luchthavenbesluit is
luchtvaart niet mag betrekken bij zijn afwe-
geval worden uitgenodigd om alsnog toe te
vastgesteld te kunnen voortzetten, weigert de
ging om een aanwijzing als bedoeld in artikel
lichten waarom de reactie van het bestuurs-
minister het aanwijzingsbesluit en het geluid-
29, eerste lid, al dan niet in te trekken. In arti-
orgaan of de rechtbank onjuist is.
zonebesluit in te trekken. Voor het burgerme-
kel 34, tweede lid, is bepaald dat de minister
degebruik zijn ontheffingen verleend krach-
ontheffing kan verlenen van het verbod voor
tens artikel 34 van de Luchtvaartwet.
de burgerluchtvaart om een luchtvaartterrein
(…)
te gebruiken dat uitsluitend voor de militaire
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
6. In verweer betoogt de vereniging Omwo-
luchtvaart is aangewezen. Daarmee is voor-
lant] vs. de uitspraak van Rechtbank Haar-
nenden dat de ontwikkeling van luchthaven
zien in medegebruik door de burgerluchtvaart
lem van 12 oktober 2011 in zaak nr. 10/3982
Twente als luchthaven voor de burgerlucht-
van een militair luchtvaartterrein en in
in het geding tussen: [appellant] en het col-
vaart is vermeld op bijlage II bij de Chw,
betrokkenheid van de belangen van die lucht-
lege van burgemeester en wethouders van
zodat die wet op deze zaak van toepassing is.
vaart bij dat luchtvaartterrein. Nu aan civiele
Zeevang.
Daarom is het instellen van pro forma hoger
gebruikers van luchthaven Twente ontheffin-
beroep, waarbij de gronden later worden aan-
gen als bedoeld in artikel 34, tweede lid, zijn
(…)
gevuld, niet toegestaan. ADT heeft evenwel
verleend, kan niet geoordeeld worden dat de
Het door [appellant] ingediende hoger
bij brief van 18 december 2012 hoger beroep
minister bij de afweging van de betrokken
beroep is bij uitspraak van 14 mei 2012 in
ingesteld en de gronden pas ingediend bij
belangen niet tevens die van de burgerlucht-
zaak nr. 201112188/2/A1 kennelijk onge-
brief van 29 januari 2013. Volgens de vereni-
vaart diende te betrekken.
grond verklaard. Het daartegen gedane ver-
ging Omwonenden dient het hoger beroep
Voorts is in artikel 8.1, eerste en tweede lid,
zet is gegrond verklaard.
van ADT daarom niet-ontvankelijk te worden
van de Wet luchtvaart uitdrukkelijk voorzien
(…)
verklaard.
in een overgang van luchtvaartterrein Twen-
1) [appellant] heeft in zijn hoger beroep-
6.1. Het betoog faalt. Anders dan de vereni-
te van militair luchtvaartterrein naar burger-
schrift volstaan met de stelling dat hij
ging Omwonenden betoogt, is de Chw niet
luchtvaartterrein. Zoals ADT terecht betoogt,
persisteert in de juistheid van zijn in
van toepassing in deze zaak. De bevoegdheid
heeft de wetgever bij die overgang ook uit-
bezwaar en beroep naar voren gebrachte
van de minister om het aanwijzingsbesluit
voerig stilgestaan. Evenmin is gebleken dat
stellingen en dat al hetgeen in de
en het geluidzonebesluit in te trekken is ver-
de ontwikkeling van luchtvaartterrein Twen-
beroepsprocedure zowel mondeling als
vat in artikel 29, eerste lid, van de Lucht-
te tot burgerluchtvaartterrein stagneert. ADT
schriftelijk naar voren is gebracht inte-
vaartwet. Die bevoegdheid is discretionair.
heeft een overeenkomst gesloten met Regge-
graal dient te worden herhaald en inge-
Weliswaar bevordert de weigering van die
borgh Invest B.V. en Aviapartner Holding N.V.,
last als hoger beroepsgronden, indien en
bevoegdheid gebruik te maken de ontwikke-
waaruit de intentie van partijen blijkt om het
voor zover hiervan niet in deze procedure
ling van een burgerluchthaven, naar de
luchtvaartterrein als een burgerluchthaven
wordt afgeweken. Op grond daarvan stelt
minister aan die weigering ten grondslag
te exploiteren.
[appellant] dat de aangevallen uitspraak
heeft gelegd, maar die weigering is niet
Daarnaast volgt uit artikel [XVIII], eerste lid,
in strijd met de wet en het recht tot
krachtens enig wettelijk voorschrift vereist
van de Wet RBML dat het aanwijzingsbesluit
voor het project om luchthaven Twente tot
en het geluidzonebesluit dat daarmee
burgerluchthaven te ontwikkelen.
samenhangt, vervallen vijf jaar na het tijdstip
hoger beroepschrift voor de beroepsgron-
(…)
van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel
den louter is verwezen naar eerder inge-
8. ADT betoogt dat de rechtbank ten onrech-
M, van de Wet RBML. Dat onderdeel is op 1
diende zienswijzen, bezwaren of beroeps-
te heeft overwogen dat de belangen die de
november 2009 in werking getreden, zodat
gronden, zonder dat is aangeduid
minister ten grondslag heeft gelegd aan het
het aanwijzingsbesluit en het geluidzonebe-
waarom de reactie van het bestuursor-
in beroep bestreden besluit op grond van het
sluit uiterlijk op 1 november 2014 vervallen.
gaan op de zienswijze of het bezwaar
specialiteitsbeginsel niet als zelfstandige wei-
Daarmee staat vast dat het aanwijzingsbe-
onderscheidenlijk de reactie van de recht-
geringsgrond kunnen dienen en dat de
sluit en het geluidzonebesluit beperkte gel-
bank of voorzieningenrechter op de
minister daarom niet gerechtigd was op die
digheid hebben. De overgang naar burger-
beroepsgronden onjuist is, acht de Afde-
gronden te weigeren het aanwijzingsbesluit
luchtvaartterrein is daarmee aan een termijn
ling het aangewezen het beroep of hoger
in te trekken.(…)
gebonden.
beroep niet vanwege het louter verwijzen
8.1. Het betoog slaagt. De rechtbank heeft ten
(…)
zonder meer met toepassing van artikel
door te weigeren het aanwijzingsbesluit en
stand is gekomen. 2) In gevallen waarin in het beroepschrift of
8:54 van de Algemene wet bestuursrecht
onrechte geoordeeld dat de minister in strijd met het specialiteitsbeginsel heeft gehandeld
(Awb art. 6:6, 8:54)
2468
(hierna: de Awb) kennelijk ongegrond te verklaren. Zij zal in dergelijke gevallen, nu die zo verwant zijn aan gevallen waarin
het geluidzonebesluit in te trekken. In artikel 29, eerste lid, van de Luchtvaartwet,
6 november 2013, nr. 201112188/1/A4
in het beroepschrift of hoger beroep-
noch in een andere bepaling in die wet, is
(Mrs. Van Kreveld, Koeman, Hoogvliet)
schrift in het geheel geen gronden zijn
bepaald dat de minister gehouden is een aan-
ECLI:NL:RVS:2013:1789
aangevoerd, met analoge toepassing van artikel 6:6 van de Awb, de indiener bij
wijzing van een luchtvaartterrein dat uitsluitend voor de militaire luchtvaart is aangewe-
Indien in een beroepschrift of hoger
brief uitnodigen binnen een nadere ter-
zen in te trekken zodra het militair gebruik
beroepschrift voor de gronden louter is ver-
mijn van vier weken (in Crisis- en herstel-
van het desbetreffende luchtvaartterrein is
wezen naar eerder ingediende zienswijzen,
wetzaken twee weken) alsnog schriftelijk
geëindigd. Daaruit volgt dat de wetgever zo’n
bezwaren of beroepsgronden, zal het
toe te lichten waarom de reactie van het
2946
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
Rechtspraak
bestuursorgaan dan wel de rechtbank of
daarom of CIZ deugdelijk heeft onderbouwd
voorzieningenrechter onjuist is. Daarvoor
dat de zorgbehoefte van appellante aanlei-
is geen aanleiding indien in het beroep-
ding geeft tot het in negatieve zin afwijken
schrift of hoger beroepschrift één of
van de normtijden voor PV.
meer beroepsgronden wel van een toe-
4.7. Het medisch advies van 14 december
Overwegingen
lichting zijn voorzien, maar voor de overi-
2009 vermeldt, voor zover hier van belang, dat
1.1. Bij brief van 2 augustus 2011 (brief)
ge beroepsgronden louter is verwezen
het aannemelijk is dat appellante ten tijde
heeft appellant betrokkene geïnformeerd
naar eerder ingediende zienswijzen,
van de zwangerschap hulp nodig heeft bij
over de wederzijdse verplichtingen met
bezwaren of beroepsgronden.
transfers in en uit bed en van het toilet. Het
betrekking tot de beëindiging van de bij-
ten behoeve van de aanvraag opgestelde indi-
stand. Daarbij is betrokkene, voor zover van
voor zijn beroepsgronden louter heeft
catierapport vermeldt scores van de door
belang, gewezen op een nog bij de Dienst
verwezen naar de beroepsgronden die hij
appellante ondervonden beperkingen bij de
Werk en Inkomen openstaande vordering
destijds tegen het besluit van 16 juni
verschillende activiteiten op het gebied van
wegens ten onrechte verstrekte bijstand,
2010 naar voren heeft gebracht, heeft de
bewegen en verplaatsen en op het gebied van
waarvan een bedrag van € 20.602,80 resteert.
Afdeling hem na zijn verzet alsnog uitge-
persoonlijke verzorging. Voor lichaamspositie
Appellant heeft de aflossingsverplichting ter
nodigd toe te lichten waarom de reactie
veranderen en voor voortbewegen binnens-
voldoening van deze vordering vastgesteld
van de rechtbank op de gronden van
huis heeft de indicatiesteller score 3 gegeven.
op een bedrag van € 343,38 per maand.
beroep onjuist is.
Voor alle onder 4.4 genoemde handelingen
5.1. Ter beoordeling ligt voor de vraag of de
heeft de indicatiesteller score 2 gegeven. Op
vaststelling van het maandelijkse aflossings-
grond van bijlage 1 van de Beleidsregels wordt
bedrag, zoals neergelegd in de brief, is aan te
score 2 als volgt omschreven: ‘Kan deze activi-
merken als een besluit in de zin van artikel
Centrale Raad van Beroep
teit slechts met veel moeite/een ander moet
1:3, eerste lid, van de Awb.
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
helpen’. Score 3 wordt als volgt omschreven
5.2. Niet in geschil is dat de vordering
van der Ham, vice-president van de Centrale
‘Kan deze activiteit niet zelfstandig/een ander
genoemd in de brief is vastgesteld vóór de
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
moet dit overnemen’.
inwerkingtreding van de Wet van 25 juni
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
4.8. Naar het oordeel van de Raad bieden het
2009 tot aanvulling van de Awb (Vierde Tran-
Raad van Beroep.
medisch advies en het indicatierapport
che), Stb. 2009, 264. Gelet op het bepaalde in
onvoldoende grondslag voor de door CIZ in
artikel III van die wet blijft het voor 1 juli
het bestreden besluit toegepaste afwijking
2009 geldende recht op de vordering van toe-
van de normtijden. Dat in dit geval de norm-
passing. Dit betekent dat de bij die wet inge-
tijden gehalveerd moeten worden is niet
voegde bepalingen van de Awb over
9 oktober 2013, nr. 12/1630 AWBZ-T
gemotiveerd. Evenmin is gemotiveerd dat bij
bestuursrechtelijke geldschulden niet op de
(Mrs. Van Male, Hilhorst-Hagen, Wagner)
toiletbezoek de normtijd met tweederde ver-
terugvordering van toepassing zijn.
ECLI:NL:CRVB:2013:2368
minderd kan worden. Een medisch onder-
5.3. Ingevolge artikel 60, eerste lid, van de
zoek waarbij appellante persoonlijk door een
WWB, zoals deze bepaling tot 1 juli 2009 luid-
De afwijking van de normtijden is onvol-
arts is onderzocht, teneinde de beperkingen
de, vermeldt een besluit tot terugvordering
doende gemotiveerd.
die relevant zijn voor het uitvoeren van acti-
van kosten van bijstand hetgeen teruggevor-
viteiten op het gebied van persoonlijke ver-
derd wordt, de termijn of termijnen waarbin-
(Beleidsregels Indicatiestelling AWBZ; Awb
zorging in kaart te brengen, heeft niet plaats-
nen moet worden betaald, alsmede de wijze
art. 7:12)
gevonden. De indicatiesteller heeft zich
waarop het besluit, bij gebreke van tijdige
voorts niet gebaseerd op aan de hand van
betaling, ten uitvoer wordt gebracht. In de
een huisbezoek verkregen informatie.
memorie van toelichting op deze bepaling
4.9. De Raad acht nader onderzoek naar deze
(Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, p. 78
Overwegingen
beperkingen, de ten gevolge van de voortschrij-
en 79) is opgemerkt dat burgemeester en
4.5. CIZ heeft ter zitting van de Raad toege-
dende zwangerschap en bevalling optredende
wethouders niet alleen een terugvorderings-
licht dat zij uitgaat van normtijden. Bij het
verandering van die beperkingen en de functi-
besluit moeten nemen, maar ook een invor-
bepalen van de omvang van de indicatie is in
onele en ergonomische gevolgen daarvan,
deringsbeslissing waarin wordt vastgesteld
dit geval tot uitgangspunt genomen dat er
noodzakelijk. CIZ heeft ter zitting van de Raad
over welke periode en met welke termijnbe-
geen medische noodzaak was tot volledige
te kennen gegeven dat een onderzoek naar de
dragen de betrokkene het verschuldigde
overname van taken. Bij gedeeltelijke overna-
ten tijde van de periode in geding bestaande
bedrag terugbetaalt. De vaststelling van het
me van taken hanteert CIZ als vaste gedrags-
zorgbehoefte ook nu nog mogelijk is.
maandelijkse aflossingsbedrag bij de brief is
3) Nu [appellant] in zijn hoger beroepschrift
(…)
2469
(….)
per keer bij gedeeltelijke overname van taken.
(….)
een zodanige invorderingsbeslissing. Anders
lijn dat de normtijden worden gehalveerd. Voor toiletgang is uitgegaan van 5 minuten
(Awb art. 1:3, lid 1)
2470
dan appellant betoogt, berust deze vaststelling dus op een publiekrechtelijke grondslag, namelijk artikel 60, eerste lid, van de WWB,
4.6. De Raad stelt vast dat CIZ bij de berekening van de zorgbehoefte de in de Beleidsre-
12 november 2013, nr. 12/1427 WWB,
zoals deze bepaling vóór 1 juli 2009 luidde.
gels opgenomen normtijden niet heeft toege-
13/5322 WWB
De Raad is dan ook met de rechtbank en
past. Toepassing van de normtijden vervat in
(Mr. Claessens)
anders dan appellant van oordeel dat de
de Beleidsregels is uitgangspunt. Het staat
ECLI:NL:CRVB:2013:2373
brief, voor zover betrokkene daarbij een betaalverplichting is opgelegd van € 343,38
CIZ vrij om, mits onderbouwd, af te wijken van de normtijden. In dit geval is CIZ afgewe-
De vaststelling van een maandelijkse aflos-
per maand, een besluit is in de zin van arti-
ken van de normtijden. Ter beoordeling staat
singsverplichting is een Awb-besluit.
kel 1:3, eerste lid, van de Awb.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2947
Rechtspraak
5.4. De onder 3 genoemde uitspraak waarop
traject niet verder voortgezet. Bij het bestre-
mogelijk bij de rechten van EU-burgers ligt.
appellant zich heeft beroepen, heeft voor dit
den besluit van 25 februari 2010 heeft de
Zoals uit punt 6 van de considerans blijkt is
geding geen betekenis, reeds omdat die uit-
Commissie het besluit van 4 augustus 2009
het belangrijkste, maar niet het enige, criteri-
spraak betrekking heeft op een ander wette-
gehandhaafd.
um voor de verwerving van de status van
lijk kader dan de WWB, namelijk de Wet op
1.3. [S.] is geboren in het toenmalige Joego-
langdurig ingezetene de duur van het verblijf
de studiefinanciering 2000. In die zaak heeft
slavië en heeft de Nieuw-Zeelandse nationali-
op het grondgebied van een lidstaat. Deze
de Raad geoordeeld dat de getroffen afbeta-
teit. Niet uitgesloten is dat zij eveneens de
termijn bedraagt, gezien artikel 4 van Richt-
lingsregeling geen publiekrechtelijke rechts-
Kroatische nationaliteit heeft, maar hierover
lijn 2003/109/EG, vijf jaar.
handeling is, omdat daarvoor, kort gezegd,
heeft zij geen informatie willen verstrekken.
6.5. In beginsel vormen de eerste vijf jaren
geen publiekrechtelijke grondslag kon wor-
[S.] verblijft sinds 2000 in Nederland. Sinds 8
van het verblijf van een onderdaan van een
den aangewezen, terwijl in het geval van
juni 2007 is ook zij in het bezit van een ver-
derde land de integratieperiode in een lid-
betrokkene, zoals is overwogen in 4.3, wel
blijfsvergunning langdurig ingezetene.
staat. Deze lidstaat heeft de bevoegdheid een
een publiekrechtelijke grondslag aanwezig is
Indien [S.] eveneens de Kroatische nationali-
onderdaan van een derde land geen status
voor de opgelegde maandelijkse betaalver-
teit bezit, is zij met ingang van 1 juli 2013
van langdurig ingezetene te verstrekken bij-
plichting.
niet langer inburgeringsplichtig vanwege de
voorbeeld indien, naar zijn oordeel, de inte-
toetreding van Kroatië tot de EU. Niet uitge-
gratie nog niet voltooid is doordat nog niet
sloten echter is dat zij nog wel belang heeft
aan de integratievoorwaarden is voldaan.
bij een beoordeling van het besluit van
Maar zodra de status is verstrekt volgt daar-
24 februari 2010, met name op financieel
uit dat naar het oordeel van de lidstaat de
13 november 2013, nr. 10/4736 INBURG-P,
gebied.
integratie voltooid is, of zoals verwoord is in
11/6295 INBURG-P
1.4. Het college heeft [S.], bij besluit 24 febru-
punt 6 van de considerans dat er sterke ban-
(Mrs. Van der Kade, de Vries, Lenos)
ari 2010, laten weten dat zij inburgerings-
den zijn ontstaan met de lidstaat. Dan is het
ECLI:NL:CRVB:2013:2269
plichtig is als bedoeld in de Wi en dat zij
de vraag of deze lidstaat naderhand alsnog
voor 24 augustus 2013 het inburgeringsexa-
integratievoorwaarden mag stellen in de
De CRvB stelt prejudiciële vragen over de
men behaald dient te hebben. Dit besluit is
vorm van een inburgeringsexamen, gesancti-
inburgeringsplicht voor niet EU-onderda-
door het college gehandhaafd bij het bestre-
oneerd door een boetestelsel.
nen die op grond van het EU-recht in Neder-
den besluit van 6 mei 2010.
6.6. Daarnaast merkt de Raad op dat de doel-
land mogen verblijven.
1.5. Rechtbank Amsterdam is, voor zover van
stelling dat onderdanen van derde landen
belang, tot het oordeel gekomen dat [S.], op
onder voorwaarden een juridische positie
(Wet inburgering art. 3, 5, 31; Richtlijn
grond van de Wi, reeds voor het verkrijgen
moeten krijgen die zo dicht mogelijk ligt bij
2003/109/EG)
van de status van langdurig ingezetene,
de rechten van EU-onderdanen, eveneens een
inburgeringsplichtig was en dat Richtlijn
aanwijzing is dat de inburgeringsplicht in
2003/109/EG hier niet aan afdoet. Rechtbank
casu niet opgelegd mag worden. Aan EU-bur-
Breda is in de zaak [P.] aan een inhoudelijke
gers wordt immers op grond van de Wi niet
Overwegingen
beoordeling niet toegekomen in verband met
de inburgeringsplicht opgelegd, evenmin
1.1. [P.] is geboren in de Verenigde Staten van
een ontvankelijkheidsoordeel.
overigens als aan eigen onderdanen.
Amerika en heeft de Amerikaanse nationali-
(….)
6.7. In aanvulling hierop kan onder andere
teit. Ze woont sinds 19 december 2002 in
6.1. De Raad is van oordeel dat niet uitgeslo-
nog gewezen worden op het arrest Commis-
Nederland. Op 10 augustus 2006 is zij in het
ten kan worden dat het opleggen van de
sie vs. Nederland, nr. C-508/10, van 26 april
huwelijk getreden met de Nederlandse [K.].
inburgeringsplicht aan langdurig ingezete-
2012. In die zaak handelde Nederland vol-
Ze heeft al die tijd legaal in Nederland verble-
nen in strijd is met Richtlijn 2003/109/EG.
gens de Commissie in strijd met het algeme-
ven. Sinds 14 november 2008 is zij in het
Het betreft dan met name de mogelijke strij-
ne stelsel, de geest, de doelstelling en, bijge-
bezit van een verblijfsvergunning regulier,
digheid met de aard en het doel van de richt-
volg, het nuttig effect van Richtlijn
onbepaalde tijd, EG-langdurig ingezetene als
lijn, met artikel 5, tweede lid en/of met arti-
2003/109/EG, zonder dat sprake was van een
bedoeld in Richtlijn 2003/109/EG, arbeid vrij
kel 11, eerste lid.
schending van een specifieke bepaling. Het
toegestaan, tewerkstellingsvergunning niet
6.2. Artikel 5 van Richtlijn 2003/109/EG heeft
Hof heeft geoordeeld dat de Commissie niet
vereist (langdurig ingezetene).
als aanduiding ‘Voorwaarden voor het ver-
om deze reden niet-ontvankelijk was. Hieruit
1.2. De Commissie heeft [P.], bij besluit van 1
krijgen van de status van langdurig ingezete-
kan afgeleid worden dat, zelfs als niet een
augustus 2008, laten weten dat zij inburge-
ne’. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat lid-
concrete bepaling in de richtlijn aangewezen
ringsplichtig is als bedoeld in de Wet inbur-
staten mogen eisen dat onderdanen van
kan worden die mogelijk geschonden is, als-
gering (Wi) en dat zij voor 30 juni 2013 het
derde landen voldoen aan integratievoor-
nog beoordeeld dient te worden of de geno-
inburgeringsexamen behaald dient te heb-
waarden overeenkomstig het nationaal recht.
men maatregel het nuttig effect van de richt-
ben. Dit besluit is ingetrokken bij besluit van
6.3. De Raad is van oordeel dat de aan [P.] en
lijn aantast. Ook in deze beoordeling speelt
4 augustus 2009. In dat besluit is opnieuw
[S.] opgelegde verplichting het inburgerings-
een rol of gesteld kan worden dat het doel
vastgesteld dat [P.] inburgeringsplichtig is en
examen te behalen aangemerkt moet wor-
van de plicht tot inburgeren reeds geacht
voor 30 juni 2013 het inburgeringsexamen
den als een eis om te voldoen aan integratie-
wordt behaald te zijn bij het verstrekken van
behaald dient te hebben. Naar aanleiding van
voorwaarden overeenkomstig het
de status van langdurig ingezetene en dat de
het besluit van 1 augustus 2008 is [P.] begon-
Nederlandse recht.
doelstelling van de richtlijn daarmee al is
nen met een, door de Commissie aangebo-
6.4. Uit de considerans bij de Richtlijn blijkt
bereikt.
den, inburgeringstraject. Dit traject heeft zij
dat, onder voorwaarden, onderdanen van der-
6.8. In het arrest Kamberaj, nr. C-571/10, van
per 25 augustus 2008 tijdelijk onderbroken
de landen een juridische positie in een lid-
24 april 2012 heeft het Hof overwogen dat,
op medische gronden. Nadien heeft zij dit
staat zouden moeten verkrijgen die zo dicht
ook als in een richtlijn naar het nationale
2471
(….)
2948
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
Rechtspraak
recht wordt verwezen, lidstaten bij de toepas-
plicht, geen gebruik gemaakt van deze
het licht van het doel en de strekking hier-
sing van de betreffende bepaling het nuttig
bevoegdheid.
van, alsmede gezien artikel 5, tweede lid en
effect van de richtlijn niet mogen aantasten
7.3. De Raad stelt voorop dat aan eigen
artikel 11, eerste lid.
en met de doelstelling van de richtlijn en
onderdanen niet de plicht tot het behalen
9.1. In dit verband speelt mogelijk het vol-
met het EU Grondrechtenhandvest rekening
van het inburgeringsexamen wordt opge-
gende nog een rol. Zoals uit de feiten blijkt,
moeten houden. Hieruit leidt de Raad af dat
legd. Indien derhalve gezegd kan worden dat
had [P.] reeds een besluit ontvangen waarin
weliswaar integratievoorwaarden naar natio-
deze plicht betrekking heeft op één van de
haar was gemeld dat ze inburgeringsplichtig
naal recht gesteld mogen worden, maar dat
in artikel 11, eerste lid, genoemde gebieden,
was vóórdat zij de status van langdurig inge-
deze voorwaarden niet zover mogen gaan dat
lijkt de conclusie te moeten luiden dat dan
zetene verkreeg. Aan [S.] was de langdurig
ze het verkrijgen van de status van langdurig
ook personen met de status van langdurig
ingezetene-status verstrekt voordat zij een
ingezetene, dan wel het nuttig effect van het
ingezetene niet inburgeringsplichtig mogen
inburgeringsplicht opgelegd heeft gekregen.
bezit van deze status onnodig bemoeilijken.
zijn.
Met de inburgeringsbesluiten was, impliciet
Ook artikel 15, derde lid, van Richtlijn
7.4. Onderdeel a van lid 1, arbeid en arbeids-
dan wel expliciet, tevens vastgesteld dat
2003/109/EG wijst niet in een andere rich-
voorwaarden, van artikel 11 van Richtlijn
betrokkenen inburgeringsplichtig zijn. Niet
ting.
2003/109/EG lijkt niet direct van toepassing,
uitgesloten is dat deze volgorde van belang
6.9. Hier staat tegenover dat ook gesteld kan
nu aan de status van langdurig ingezetene
kan zijn bij de beoordeling van de rechtma-
worden dat in de richtlijn is neergelegd dat
het recht tot toegang op de arbeidsmarkt,
tigheid van de opgelegde plicht. [P.] wist,
integratievoorwaarden gesteld mogen wor-
zonder beperkingen, is verbonden. Het niet
voordat zij de status van langdurig ingezete-
den bij het verkrijgen van de status van lang-
voldoen aan de eis van het behalen van het
ne verkreeg, dat zij inburgeringsplichtig was.
durig ingezetene, maar dat niet is bepaald
examen heeft geen gevolgen voor de status
De Raad sluit niet uit dat hieruit geconclu-
dat het niet alsnog op een later tijdstip ook
zelf, zodat de arbeidsmarktmogelijkheden
deerd kan worden dat het verkrijgen van de
mag. Een doelstelling van de Wi is het bevor-
niet wijzigen. Wel kan mogelijk gesteld wor-
status van langdurig ingezetene hier geen
deren van de mogelijkheden voor onder
den dat de plicht tot het behalen van het
verandering in brengt, nu, zoals al gesteld,
andere onderdanen van derde landen om te
examen tijd, inspanning en geld kost, waar-
destijds de status verkregen kon worden zon-
integreren in de Nederlandse samenleving.
door er wellicht enige invloed kan zijn op de
der dat het inburgeringsexamen succesvol
Het verstevigen van het verblijf van onderda-
mogelijkheden voor een werknemer of zelf-
was afgerond.
nen van derde landen in een lidstaat is even-
standige om, voor een korte tijd, volledig op
9.2. Indien deze volgorde van belang is, dan
eens een doelstelling van de richtlijn. De
de arbeidsmarkt te functioneren. Deze ver-
lijkt de conclusie in de situatie van [S.] te moe-
Raad kan zich voorstellen dat daarom een
storing zal, naar het de Raad voorkomt, ech-
ten zijn dat zij, na het verkrijgen van de status
lidstaat, na het verstrekken van de status van
ter zeer minimaal zijn en niet anders dan
van langdurig ingezetene, niet meer als inbur-
langdurig ingezetene, nog – mogelijk beperk-
voor iedere werknemer of zelfstandige die,
geringsplichtig aangemerkt kan worden.
te – integratievoorwaarden mag opleggen
via een vorm van onderwijs of studie, zijn
aan onderdanen van derde landen. Daarbij
mogelijkheden en kansen wil vergroten.
Beslissing
overweegt de Raad mede dat het niet (tijdig)
7.5. Het lijkt mogelijk de plicht tot het beha-
De Centrale Raad van Beroep
behalen van het inburgeringsexamen voor
len van het inburgeringsexamen te laten val-
- verzoekt het Hof bij wijze van prejudiciële
betrokkenen geen gevolgen heeft voor de
len onder onderdeel b van lid 1 van artikel 11
beslissing als bedoeld in artikel 267 van het
status van langdurig ingezetene.
van Richtlijn 2003/109/EG, het onderwijs en
VWEU uitspraak te doen over de volgende
7.1. Voor zover het Hof van oordeel is dat
de beroepsopleiding. Enerzijds suggereert het
vragen:
doel en strekking van de richtlijn er niet aan
gebruik van het woord examen dat enig
1. Moet het doel en de strekking van Richtlijn
in de weg staan dat integratievoorwaarden
onderwijs noodzakelijk is. Anderzijds is in de
2003/109/EG, dan wel artikel 5, tweede lid
opgelegd worden aan onderdanen van derde
Wi niet de verplichting opgenomen enige
en/of artikel 11, eerste lid, daarvan, aldus
landen die de status van langdurig ingezete-
vorm van onderwijs te volgen. Een inburge-
worden uitgelegd dat het op grond van
ne hebben verkregen, is vervolgens de vraag
ringsplichtige mag zich op een zelf gekozen
nationale regelgeving opleggen van de
of het opleggen van integratievoorwaarden
wijze voorbereiden op het examen. Het was,
inburgeringsplicht, gesanctioneerd door
niet in strijd is met Richtlijn 2003/109/EG en
ten tijde in geding, mogelijk gebruik te maken
een boetestelsel, aan onderdanen van der-
wel met artikel 11, eerste lid.
van een inburgeringsvoorziening, aangeboden
de landen, die in het bezit zijn van de sta-
7.2. De aanhef van dit artikel luidt ‘Gelijke
door de gemeente waar men verbleef. In casu
tus van langdurig ingezetene, hiermee niet
behandeling’. In het eerste lid van dit artikel
betreft het niet de gelijke behandeling bij de
wordt een achttal gebieden genoemd waarop
toegang tot onderwijs, nu betrokkenen juist
langdurig ingezetenen gelijk behandeld die-
niet een vorm van (zelf)onderwijs willen vol-
vraag van belang of de inburgeringsplicht
nen te worden met eigen onderdanen. In het
gen, uitmondend in een examen.
is opgelegd voordat de langdurig ingezete-
vijfde lid is gesteld dat lidstaten ook mogen
8. De hiervoor weergegeven overwegingen
besluiten tot gelijke behandeling op niet
geven de Raad dan ook aanleiding vragen
- houdt de verdere behandeling van de gedin-
door het eerste lid bestreken gebieden.
voor te leggen aan het Hof met betrekking
gen aan totdat het Hof uitspraak zal hebben
Nederland heeft, wat betreft de inburgerings-
tot de uitleg van Richtlijn 2003/109/EG, in
gedaan?
verenigbaar is? 2. Is het bij de beantwoording van de eerste
ne-status werd verkregen?
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2949
2472
Boeken
Meerdaadse samenloop in het strafrecht Een onderzoek naar doel, grondslag, karakter, strekking en functie van de wettelijke regeling van meerdaadse samenloop (artikel 57-63 Sr) Het onderhavige rapport, dat medewerkers van de afdeling Straf- en strafprocesrecht van de Universiteit Leiden in opdracht van het WODC hebben uitgevoerd, vormt het resultaat van een onderzoek naar de wettelijke regeling van meerdaadse samenloop in opdracht van de Minister van Veiligheid en Justitie. In het onderzoek staat de vraag centraal of de wettelijke regeling van meerdaadse samenloop nog toereikend is gelet op de huidige opvattingen binnen de dogmatiek, jurisprudentie en rechtspraktijk over de toepassing van meerdaadse samenloop bij de straftoemeting. Bij de beantwoording van de vraag is gekozen voor een beschrijving van het gevonden materiaal, maar ook voor het samenbrengen van bevindingen op een niveau dat de leerstelligheid en praktijk overstijgt. Waar mogelijk is ervoor gekozen aan te geven hoe wordt gedacht over doel, grondslag, karakter, strekking en functie van (de wettelijke regeling van) meerdaadse samenloop. Het onderzoek bestaat uit drie delen. In het eerste deel wordt ingegaan op het ontstaan en de ontwikkeling van de wettelijke regeling. De wetsgeschiedenis, de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad en strafrechtswetenschappelijke verhandelingen over meerdaadse samenloop komen in dit deel aan bod. In het tweede deel wordt verslag gedaan van onderzoek naar feitenrechtspraak en van gesprekken die zijn gevoerd met leden van de staande en zittende magistratuur en de strafrechtadvocatuur. Het derde deel bestaat uit een beperkt rechtsvergelijkend onderzoek naar de wettelijke regeling van meerdaadse samenloop in enkele ons omringende landen. Het rapport wordt afgesloten met enkele bevindingen en aanbevelingen voor de wetgever en de strafrechtspraktijk. J.M. ten Voorde, C.P.M. Cleiren en P.M. Schuyt
2950
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
E.M. Meijers Instituut voor Rechtswetenschappelijk Onderzoek (deel 218)
Bestuur en toezicht bij stichtingen
Over the past few years, Dutch and international media have signalled almost daily that, all of a sudden, the Netherlands has changed from a proEuropean into an anti-European country. It is as if the Netherlands no longer wants to move backward or forward in the EU and as if politicians are only too happy to criticise the EU. What prevails is the paradoxical image of a small open country that has cooled towards Europe. This book looks beyond grand statements like ‘the Netherlands is for/against Europe’ and employs the sectoral thermometer: are we actually seeing the Netherlands withdraw at the very level where policy is pursued and where European agreements are made? Was the Netherlands really that pro-European in terms of policy implementation in the first place, and has that changed now? The chapters in this book show that the Netherlands has always been pragmatic in its approach to Europe. In the short-term perspective of the media and politicians, the Dutch unconditional support for a supranational body like the European Commission may have changed into a form of intergovernmental cooperation more dictated by self-interest, and instead of championing further integration the Netherlands may now be stalling or reversing European policy. However, the chapters underline that, in general, the Netherlands was not dogmatic at all but rather made choices based on largely objective considerations of use and necessity: sometimes more intergovernmental, while at others more supranational, sometimes more focused on regulation, on other occasions aimed at deregulation and coordination. Nor did the Netherlands suddenly change its views or became more critical of the EU in 2005. Reserve has always been part of the Dutch approach. Adriaan Schout, Jan Rood (eds.)
Governance bij zorginstellingen en pensioenfondsen Heden ten dage worden ‘maatschappelijke ondernemingen’ als onderwijs- en zorginstellingen regelmatig georganiseerd in de vorm van een stichting en wordt de stichting gebruikt als rechtsvorm voor beleggingsinstellingen of pensioenfondsen. Omdat de overheid en de praktijk onderkennen dat de wettelijke regeling van de stichting in Boek 2 BW ten aanzien van bestuur en toezicht met onvoldoende waarborgen is omkleed, zijn governance codes tot stand gekomen en worden extra voorschriften vastgelegd in sectorwetgeving. Na een analyse van de governance structuur van stichtingen wordt in deze preadviezen aan twee specifieke sectoren, zorginstellingen en pensioenfondsen, aandacht besteed. De governance regulering van juist deze sectoren is interessant omdat nieuwe wetgeving op komst is: de Wet Cliëntenrechten Zorg en de onlangs aangenomen wijziging van de Pensioenwet. Van Uchelen-Schipper analyseert in haar preadvies dat de verhouding tussen de regels van governance die in de zorgsector op verschillende niveaus zijn vastgelegd, niet altijd even duidelijk is en doet een aantal concrete voorstellen voor verbetering. Hiernaast constateert zij een aantal lacunes in wet- en regelgeving zoals bepalingen ten aanzien van de one tier board en ten aanzien van tegenstrijdig belang. In zijn preadvies over Pension Funds onderwerpt Visée de wijze waarop de governance van pensioenfondsen thans en in de toekomst vorm wordt gegeven aan een kritische beschouwing. Hij signaleert dat de nieuwe wettelijke regeling ingewikkeld in elkaar zit en een aantal lacunes bevat zoals het ontbreken van voorschriften over de wijze waarop toezichthouders benoemd dienen te worden. Ook constateert hij dat de raad van toezicht over onvoldoende mogelijkheden beschikt om een daadwerkelijke factor van betekenis te zijn. M.J. van Uchelen-Schipper en S.W.A.M. Visée
Eleven International Publishing 2013, 310 p., € 35
Preadviezen commerciële rechtspraktijk, deel 3
ISBN 978 94 9094 799 6
Uitgeverij Paris 2013, 100 p., € 29,50
Boom Juridische uitgevers 2013, 346 p., € 39 ISBN 978 90 8974 843 0
The Netherlands as an EU Member: Awkward or Loyal Partner?
Tijdschriften
2473 Burgerlijk (proces)recht Ars Aequi 62e jrg. nr. 11, november 2013 Mr. F.J.L. Kaptein Wat heb ik nu weer aan mijn fiets hangen? – Voor studenten is de fiets het vervoermiddel bij uitstek. Begin van het vorige collegejaar is de gemeente Groningen op en rondom universiteitsterreinen in de binnenstad begonnen om fout geparkeerde fietsen te verwijderen een uur nadat een waarschuwing aan de fietsen zijn gehangen. Studenten kunnen hun fiets vervolgens ‘terugkopen’ op een industrieterrein buiten de stad. Na het verstrijken van een bepaalde termijn kan de gemeente deze fietsen zelfs verkopen aan derden. Dit project is na enkele maanden gestopt, maar op andere plaatsen in het centrum blijft de ‘wegsleepregeling’ van kracht. Ook andere Nederlandse gemeenten kennen eenzelfde regeling. Hoe steekt deze ‘onteigening’ goederenrechtelijk in elkaar? Prof. A.J.B. Sirks De legitieme portie – In deze bijdrage wordt de geschiedenis van de legitieme portie beschreven, die tot 2200 jaar teruggaat. Net zoals 2200 jaar geleden is de vraag niet of er familiaire solidariteit is in een maatschappij, maar hoeveel, en de legitieme is daarvan de uitdrukking.
Rechtskundig Weekblad 77e jrg. nr. 10, 9 november 2013 A. Lenaerts Fraus omnia corrumpit: autonome rechtsfiguur of miskend correctiemechanisme? – (België) Deze bijdrage wil de kernresultaten samenvatten van het doctoraatsonderzoek naar de draagwijdte en de functie van het algemeen rechtsbeginsel fraus omnia corrumpit in het Belgische privaatrecht. Het begrip bedrog wordt uitgelegd, evenals het toepassingsgebied, de voorwaarden, de rechtsgevolgen en de mogelijke functies van fraus omnia
corrumpit en de afbakening van dit beginsel ten opzichte van aanverwante figuren, zoals het verbod op rechtsmisbruik en wetsontduiking.
2474 Fiscaal recht Ars Aequi 62e jrg. nr. 11, november 2013 Prof. mr. G.T.K. Meussen Nederland belastingparadijs, of toch niet? – Al enkele jaren wordt er in het parlement een verhitte discussie gevoerd of Nederland nu wel of geen belastingparadijs is. In een voortdurende stroom van publicaties over belastingbesparende constructies van Amerikaanse multinationals duikt steevast de naam van Nederland op. Tijd voor een bestandsopname. Schr. ontkent dat Nederland een belastingparadijs is. Nederland kent geen lage belastingtarieven, integendeel zelfs, is transparant en werkt op allerlei manieren mee aan informatie-uitwisseling met andere landen. Maar Nederland speelt wel een belangrijke rol als doorsluisland van rente, dividend en royalty’s in groepsstructuren van multinationale ondernemingen. Deze zogenoemde doorstroomvennootschappen ontmoeten maatschappelijk en politiek steeds meer kritiek. In de nabije toekomst kan worden verwacht dat Nederland in dit opzicht haar substance-eisen aanscherpt en dat de Belastingdienst in voorkomende gevallen terughoudender wordt bij het afsluiten van een tax ruling voor dergelijke vennootschappen. Dit om het internationaal gezien enigszins gebutste blazoen van Nederland weer wat op te poetsen.
Bouwrecht 50e jrg. nr. 11, november 2013 Mr. P. Vettenburg, BR 2013/135 Kroniek Fiscaliteiten: ontwikkelingen BTW en overdrachtsbelasting – Deze kroniek is gewijd aan de ontwikkelingen op het gebied van btw en overdrachtsbelasting in de bouwen vastgoedsector en bestrijkt de periode augustus 2012-augustus 2013.
Weekblad Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 7024, 14 november 2013 Prof. mr. F.P.G. Pötgens, WFR 2013/1348 Van een kiezende naar een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige – In dit artikel gaat schr. in op het vervallen van het keuzerecht voor binnenlandse belastingplicht en de daarvoor in de plaats komende regeling voor kwalificerende buitenlandse belastingplicht zoals voorgesteld in het Belastingplan 2014 (met ingang van 1 januari 2015). Na een grondige analyse van de regeling voor kwalificerende buitenlandse belastingplicht doet schr. een aantal suggesties teneinde haar meer in overeenstemming te brengen met het EU-recht. Mr. F.R. Herreveld, prof. dr. R.L. ter Hoeven RA, mr. C.A.H. Luijken CPL, WFR 2013/1362 Waardering pensioen in eigen beheer en dividenduitkeringen – In dit artikel onderzoeken schrs. op welke wijze de pensioenverplichting in eigen beheer dient te worden gewaardeerd volgens de commerciële regels. Schrs. concluderen dat de door de fiscus voorgestane methodiek op basis van verzekeringstarieven niet juist is, maar dat de uitgangspunten beter kunnen worden ontleend aan de door de Raad voor de Jaarverslaggeving uitgewerkte normen. Dit leidt ertoe dat de thans waargenomen diepe kloof tussen de fiscale en commerciële waardering van pensioenverplichting aanzienlijk wordt verkleind. De ruimte tot het doen van dividenduitkeringen op basis van de uitdelingstoets van Boek 2 BW wordt navenant vergroot, hetgeen ondersteunend werkt op het kabinetsbeleid om directeur-grootaandeelhouders te verleiden in 2014 gebruik te maken van de verlaging van het box 2-tarief.
2475 Handels- & economisch recht ANWB Verkeersrecht 61e jrg. nr. 11, 2013 K. Rahmanie Heeft een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 3:317 BW
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2951
Tijdschriften
stuitende werking bij een collectieve actie? – Deze bijdrage gaat over de vraag of een schriftelijke mededeling als bedoeld in art. 3:317 BW stuitende werking heeft bij een collectieve actie. De directe aanleiding tot het artikel is een vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 18 september 2013 inzake VEB/Deloitte, waarin de rechtbank over deze problematiek een prejudiciële vraag stelt aan de Hoge Raad: kan een rechtspersoon in de zin van art. 3:305a lid 1 BW, uit hoofde van zijn aan dit artikel ontleende bevoegdheid, op voet van art. 3:317 lid 1 BW de verjaring stuiten van rechtsvorderingen van personen wier gelijksoortige belangen hij ingevolge zijn statuten behartigt, strekkend tot nakoming van verbintenissen tot schadevergoeding te voldoen in geld? In dit artikel wordt getracht antwoord te geven op de door de rechtbank gestelde vraag. Betoogd wordt dat art. 3:317 BW wel stuitende werking toekomt. Mr. A.Ch.H. Franken Wetsvoorstel tot invoering van een generieke zorgplicht in de Wft – De Wet Financieel Toezicht wordt opnieuw aangepast. Dit keer gaat het om de invoering van een zogenaamde ‘generieke zorgplicht’. die plicht beoogt op zich geen nieuwe norm te introduceren. Met invoering van deze zorgplicht wordt beoogd het handhavingsinstrumentarium van de Autoriteit Financiële markten (AFM) uit te breiden. Deze uitbreiding roept echter vragen op. Is het op deze manier verruimen van de handhavingsmogelijkheden door de AFM inderdaad wenselijk en noodzakelijk? De Raad van State is hierover zeer kritisch. In het navolgende wordt betoogd dat er een beter alternatief bestaat: handhaving via het privaatrecht.
Bedrijfsjuridische berichten Nr. 23, 14 november 2013 Mr. R.M. Woudenberg, Bb 2013/74 Afwikkeling van Lehman Brothers faillissement blijft niet binnen wettelijk kader: was dat nodig? – Het faillissement van Lehman Brothers Treasury Co. B.V. (LBT) kenmerkt zich door de buitengewoon complexe vorderingen van schuldeisers uit hoofde van door LBT uitgegeven financiële producten (notes). Deze
2952
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
notes varieerden in zowel omvang als complexiteit en veel van de notes waren gekoppeld aan diverse andere financiële producten zoals obligaties, aandelen, opties, swaps etc. In veel gevallen was bovendien de juridische eigendom van de notes gescheiden van de economische eigendom, waardoor de vraag kon rijzen wie kwalificeerde als schuldeiser van LBT als bedoeld in de Faillissementswet (de nominale noteholder of de uiteindelijk belanghebbende) en dus wie de schuldvorderingen uit hoofde van de notes kon indienen. Een andere belangrijke uitdaging voor de curatoren betrof de waardering van de notes en daarmee het vaststellen van de hoogte van de schuldvorderingen uit hoofde van de notes. Om deze, en andere, problemen te adresseren, hebben de curatoren van LBT, in het kader van een door LBT aan haar schuldeisers aan te bieden (ontwerp) akkoord, een Consent Solicitation Memorandum (CSM) opgesteld. Groepsvennootschap en schuldeiser van LBT, Lehman Brothers Finance SA (LBF) heeft tegen deze, door de rechter-commissaris bij beschikking van 6 december 2012 gefiatteerde, dwingend voorgeschreven procedure geprotesteerd en beroep ingesteld tegen de beschikking, waarbij het CSM verbindend was verklaard voor indiening van vorderingen uit hoofde van de notes. Volgens de Rechtbank Amsterdam was dit beroep niet (verschoonbaar) gedaan binnen de beroepstermijn van art. 67 Faillissementswet en was LBF daarom nietontvankelijk. Het cassatieberoep van LBF is op 1 maart 2013 door de Hoge Raad verworpen. Mr. H. Koster Belet en ontstentenis bij de flex-bv – Door de flex-bv-wetgeving zijn de Boek 2 BW-bepalingen voor BV’s ingrijpend gewijzigd. Een van de wijzigingen betreft de regeling over belet en ontstentenis van bestuurders en commissarissen.
Nederlands Tijdschrift voor Energierecht 12e jrg. nr. 4, oktober 2013 Mr. H.D. Boekholt Scheepstransport van CO2 voor permanente opslag offshore – Als de opslag van CO2 onder de zeebodem plaatsvindt, geschiedt de aanvoer van CO2 onder meer per
schip. Dit transport is niet zonder risico’s. Schr. gaat na hoe de veiligheid voor het vervoer van vloeibaar CO2 is geregeld en welke regels gelden in geval van aansprakelijkheid voor schade tijdens transport. Hierbij worden eerst voor wat betreft de veiligheid van olieschepen het SOLAS- en MARPOL-verdrag besproken en voor de aansprakelijkheid voor schade door uitstroom van olie, STOPIA 2006 en TOPIA 2006. Vervolgens bespreekt schr. voor wat betreft het vervoer van LNG en CO2 de veiligheid van gastankschepen geregeld in het SOLASverdrag en de International Gas Carrier Code (IGC-code), gevolgd door het Internationaal Verdrag inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in verband met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen (HNS-verdrag). Voor een goed functionerend juridisch kader voor grootschalig scheepstransport van CO2 dient, naar de mening van schr., zowel de Europese regelgeving als de nationale wetgeving te worden aangepast. Mr. W.T. Algera Bestuursrechtspraak NMa-besluiten Energierecht, jaaranalyse 2012 – In deze jaaranalyse van de bestuursrechtspraak energie bespreekt schr. de belangrijkste van de 21 uitspraken die het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Cbb) deed en de enige energieuitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 14 juni 2012. Hierbij komen aan bod uitspraken over tariefregulering, waarbij onder meer aandacht voor de methodenbesluiten van TenneT en de landelijke netbeheerder gas GTS en uitspraken over geschillenbeslechting. Hierbij ging het onder meer over centrale reguleringsvraagstukken. Tot slot bespreekt schr. de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam in verband met de daarin voorkomende overwegingen over het uitgevoerde onderzoek en de bewijswaardering. Voor wat betreft de tariefregulering kan volgens schr. worden gesteld dat de reguleringsbesluiten van de landelijke netbeheerders gas en elektriciteit bijna geheel in stand zijn gebleven. Daarnaast
Tijdschriften
heeft het instrument geschilbeslechting zijn waarde bewezen. Vooruitkijkend naar 2013 doet, naar de mening van schr., ook de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als opvolger van de Nma weer een groot aantal energieuitspraken.
Ondernemingsrecht Effectenrecht Nr. 16, 12 november 2013 Mr. drs. S.W. van den Berg, Ondernemingsrecht 2013/113 De blokkeringsregeling, prijsbepalingsregels en waarderingsdilemma’s voor waarderingsdeskundigen – Waarderingsdeskundigen ervaren waarderingsdilemma’s met betrekking tot een waarderingsopdracht in het kader van de blokkeringsregeling. Schr. heeft in het kader van zijn afstudeeropdracht aan de Duisenberg School of Finance/Rijksuniversiteit Groningen onderzoek gedaan naar die waarderingsdilemma’s en de wijze waarop waarderingsdeskundigen daarmee omgaan. Ter beantwoording van deze vragen is een enquête opgesteld die aan de waarderingsdeskundigen in Nederland is gestuurd. De volgende waarderingsdilemma’s zijn met betrekking tot een waardering in het kader van de blokkeringsregeling gesignaleerd: 1. de te hanteren waardemaatstaf, 2. de te hanteren waarderingsmethode, 3. de eventuele toepassing van discounts, 4. het waarderingsproces en 5. de uiteindelijke prijsvaststelling. Het artikel biedt per waarderingsdilemma een theoretische achtergrond en de uitkomsten van het empirische onderzoek. Met betrekking tot een aantal waarderingsdilemma’s lijkt onder de waarderingsdeskundigen wél en géén consensus te bestaan. Door raadpleging van deskundigen met betrekking tot bepaalde waarderingsdilemma’s kan op voorhand een knoop worden doorgehakt. Hiermee wordt de kans op een debat over de prijsbepalingsregel verkleind. De toepassing (en uitleg) geschiedt immers vaak pas jaren later. Zo wordt voorkomen dat waarderingsinstructies worden opgesteld, waarvan de uitvoering voor de waarderingsdeskundigen zorgt voor nog meer dilemma’s. Mr. drs. J. van Bekkum, Ondernemingsrecht 2013/114 Risicoaansprakelijkheid leidinggevenden voor persoonlijke bestuursrechtelijke boetes
– Sinds 1 juli 2009 hebben publiekrechtelijke toezichthouders de bevoegdheid om boetes op te leggen aan natuurlijke personen die feitelijk hebben leidinggegeven aan een bestuursrechtelijke overtreding door een rechtspersoon. De wetgever heeft de introductie in ons recht van deze verstrekkende bevoegdheid nauwelijks toegelicht en rechtvaardigde dit enkel door te stellen dat het gewenst is op dit punt geen nodeloze verschillen te laten bestaan tussen straf- en bestuursrecht. Op de gelijkschakeling van straf- en bestuursrecht voor de bestraffing en beboeting van feitelijk leidinggevenden kan echter het nodige worden afgedwongen. Bovendien bevreemdt de nieuwe bevoegdheid vanuit civielrechtelijke optiek, omdat bij de huidige stand van het recht leidinggevenden ook persoonlijk kunnen worden beboet zonder dat hen een persoonlijk verwijt treft. Aldus is de bestuursrechtelijke aansprakelijkheid van leidinggevenden een risicoaansprakelijkheid en geen schuldaansprakelijkheid. Dit vindt bevestiging in boetebesluiten van de Autoriteit Financiële Markten, De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Consument & Markt. Er is inmiddels een aantal gevallen waarin aan feitelijk leidinggevenden forse boetes zijn opgelegd in verband met een overtreding door de rechtspersoon, terwijl bij de boeteoplegging niet of onvoldoende is vastgesteld dat de feitelijk leidinggevende ten aanzien van die overtreding een persoonlijk verwijt trof. Volgens schr. rechtvaardigt dit een debat over de vraag onder welke omstandigheid persoonlijke boetes in het bestuursrecht aanvaardbaar zijn. Binnen dat debat betrekt schr. de stelling dat dergelijke boetes alleen aanvaardbaar zijn, wanneer de leidinggevende daadwerkelijk wist of behoorde te weten dat de relevante gedraging van de rechtspersoon kwalificeerde als een overtreding. Zolang dat vereiste niet geldt, dreigt zijns inziens in het bestuursrecht de bescherming die de rechtspersoonlijkheid van de rechtspersoon biedt aan het privévermogen van leidinggevenden te ver te worden uitgehold.
Tijdschrift voor Insolventierecht Nr. 5, 2013 Y. Li, TvI 2013/31 New IMF Initiative Revives Old Inter-creditor Issues – In 2003, the IMF abandoned its proposal for a treaty-based framework to restructure sovereign debt. Triggered by lessons from the Greek debt restructuring and Argentine bondholder litigation, the IMF revisited potential reforms of sovereign debt restructuring in May 2013. This paper introduces the revisit and analyses various inter-creditor issues involved. Prof. mr. P.M. Veder, TvI 2013/32 Europese ontwikkelingen in het insolventierecht – De inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (de Insolventieverordening) op 31 mei 2002 betekende een belangrijke stap vooruit voor de interne markt. Nu is het tijd om te bezien of de Insolventieverordening voldoet of op onderdelen aanpassing behoeft. Het is de inzet van de Europese Commissie nog voorafgaand aan de Europese verkiezingen in 2014 een nieuwe verordening te hebben vastgesteld, die twee jaar daarna, dat wil zeggen medio 2016, in werking moet treden. In deze bijdrage staan de door de Europese Commissie voorgestelde wijzigingen in de Insolventieverordening centraal. Mr. W.E. Nent, TvI 2013/33 Als het doen van melding onmacht wordt… – Op grond van art. 36 Invorderingswet 1990 kan een bestuurder van een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor bepaalde belastingschulden. Indien het lichaam tijdig en rechtsgeldig mededeling doet van het feit dat sprake is van betalingsonmacht, kan de ontvanger een bestuurder moeilijker aansprakelijk stellen. De ontvanger moet dan namelijk bewijzen dat het niet betalen van belasting is te wijten aan de bestuurder als gevolg van kennelijk onbehoorlijk bestuur in een periode van drie jaar voorafgaand aan de melding. Wanneer de rechtspersoon niet, niet tijdig of niet op correcte wijze melding doet van betalingsonmacht, wordt aangenomen dat het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2953
Tijdschriften
niet betalen van belasting aan de bestuurder is te wijten. In dat geval wordt een bestuurder slechts tot tegenbewijs van dat vermoeden toegelaten, indien hij aannemelijk kan maken dat het niet aan hem is te wijten dat de rechtspersoon niet aan zijn meldingsplicht heeft voldaan. Het komt er in de praktijk op neer dat bij een niet-tijdig en rechtsgeldig gedane melding betalingsonmacht de bestuurders vrijwel altijd aansprakelijk zijn. De melding is dus erg belangrijk. Maar kan het lichaam wel in alle situaties rechtsgeldig melden? In dit artikel bespreekt schr. de (on) mogelijkheden tot het doen van de melding betalingsonmacht. Daarbij stelt schr. de uitspraak van het Hof ‘s-Hertogenbosch van 2 november 2012, nr. 11/00682 centraal. Mr. M. de Vries, TvI 2013/34 De toekomst van de insolventiepraktijk in Nederland. Van curator oude stijl naar curator 2.0 – Sinds 2009 werkt schr. aan het ontwikkelen van een kwaliteitsgestuurde afwikkeling van insolventies, die is toegespitst op de eisen aan de moderne insolventiepraktijk zoals hij die op basis van zijn ervaring in de afgelopen jaren heeft onderkend. Dat behelst een integrale beschrijving van de workflowstappen die bij de afwikkeling van faillissementen komen kijken, ingebed in een applicatie binnen een server-omgeving waarin het gehele team van de curator werkt. Mr. drs. C. Lamur, TvI 2013/35 Verlegging van btw – De btw-verleggingsregeling is met ingang van 1 januari 2008 van toepassing in Nederland. Onlangs is de btw-verleggingsregeling reeds aan de orde gekomen in HR 15 maart 2013, TvI 2013/23 en HR 25 februari 2011, TvI 2011/19. In beide gevallen oordeelde de HR dat de btw diende te worden verlegd naar de afnemer. Naast de Nederlandse rechter heeft nu ook het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) het toepassingsbereik verhelderd met betrekking tot toepassing van de btw-verleggingsregeling. In de zaak van het HvJ EU ging het om verkoop en levering van onroerende zaken op grond van een executoriale titel. Het arrest is gewezen op 13 juni 2013 in de Spaanse zaak Promociones y construcciones BJ200SL/PC (nr. C-125/12)
2954
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
en wordt besproken in deze bijdrage. G.H. Lankhorst, TvI 2013/36 Herijking vergoedingssystematiek bewindvoerders schuldsanering – Bewindvoerders in de wettelijke schuldsaneringsregeling ontvangen momenteel voor iedere afgewikkelde schuldsaneringsregeling een vergoeding die is gebaseerd op enerzijds een subsidie via de Raad voor Rechtsbijstand en anderzijds een maandelijks salaris vanuit de boedel. Dit systeem met twee verschillende vergoedingsbronnen bestaat sinds de inwerkingtreding van de wet in 1998. De praktijk heeft geleerd dat het huidige stelsel verder kan worden verfijnd tot een stelsel van ‘communicerende vaten’. In de nieuwe vergoedingensystematiek die op 1 oktober 2013 in werking is getreden, kan de bewindvoerder trachten zijn gehele vergoeding (subsidie en salaris) uit de boedel te halen. Als het bedrag van de vergoeding de hoogte van de boedel overschrijdt, wordt voorzien in een vangnet, te weten een aanvullende subsidie verstrekt door de Raad voor rechtsbijstand. De nieuwe regeling schuift als het ware de beide voorheen gescheiden vergoedingsbronnen ineen tot een gecombineerd besluit, dat is gepubliceerd in Stb. 2013, 308.
2476 Internationaal publiekrecht Ars Aequi 62e jrg. nr. 11, november 2013 Prof. dr. L.J. van den Herik Het Post-Kadi Tijdperk. Over hoe een progressieve benadering vooruitgang kan smoren – De directe verdienste van het Kadiarrest van 2008 is dat het heeft geleid tot de oprichting van de VNOmbudspersoon en betere rechtsbescherming binnen het Al-Qaedasanctieregime. Echter de Kadi-zaak richt zich uitsluitend op dit sanctieregime en ook in de literatuur is het meer algemene gebrek aan rechtsbescherming voor alle sanctieregimes onderbelicht gebleven. Recente politieke voorstellen om het mandaat van de Ombudspersoon geleidelijk uit te breiden naar andere regimes trachten hier verandering in aan te
brengen. Maar het laatste Kadi-arrest van 18 juli 2013 lijkt deze ambities op een lager pitje te zetten nu het de Ombudspersoon als zodanig als onvoldoende heeft aangemerkt. Dit artikel bespreekt het meer algemene probleem van onvoldoende rechtsbescherming binnen sanctieregimes en de implicaties van het meest recente Kadi-arrest.
2477 Jeugd-, relatie- & erfrecht FJR Tijdschrift voor Familieen Jeugdrecht 35e jrg. nr. 11, november 2013 Mr. drs. J.H.M. ter Haar, FJR 2013/92 Toezicht op bewind over erfrechtelijke aanspraken van minderjarigen schiet tekort – Volgens recente cijfers van het CBS overlijden jaarlijks ongeveer 6.400 ouders van minderjarige kinderen. In de gevallen waarin de nalatenschap van deze ouders positief is, hebben de minderjarige kinderen een erfrechtelijke aanspraak. Voor deze kinderen is van belang dat de wettelijke vertegenwoordiger goed bewind voert en dat de kantonrechter hierop enige mate van toezicht uitoefent. In deze bijdrage wordt nader ingegaan op de resultaten van een onderzoek naar effectiviteit van kantonrechtelijk toezicht op het bewind van de wettelijke vertegenwoordiger van minderjarigen over bepaalde erfrechtelijke verkrijgingen. Betere waarborgen voor de minderjarige zijn dringend gewenst.
2478 Mediation, herstelrecht en alternatieve geschillenbeslechting Tijdschrift voor Herstelrecht 13e jrg. nr. 3, 2013 B. Pali Actieve rechtvaardigheid. Herstelrecht als vruchtbare bodem voor de uitoefening van burgerschap
Tijdschriften
– Dit artikel richt zich op de relatie tussen het cocnept van burgerschap en het herstelrecht, in het bijzonder zoals gezien en uitgewerkt in de vier interculturele settings van het ALTERNATIVE-project. Schr. gaat in op het concept van participerend burgerschap in relatie tot criminaliteit en conflicten. Verder legt schr. de claim uit die het vertoog van het herstelrecht neerlegt met betrekking tot participerend burgerschap en licht zij deze toe. Ook worden enkele van de uitdagingen aan het herstelrechtelijk vertoog behandeld die de relatie tussen herstelrecht en participerend burgerschap compliceren. Tevens worden de manieren uitgewerkt waarop het ALTERNATIVEproject enkele van deze uitdagingen aangaat. Er wordt afgesloten met overkoepelende observaties. H. Crum Samen beslissen over je eigen omgeving. Wijkbewoners aan zet met een Eigen Kracht-conferentie voor groep, wijk of buurt – Het activeren en mobiliseren van burgers om verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen leefsituatie, staat hoog op de politieke agenda. Meer verantwoordelijkheid nemen als burger is pas duurzaam wanneer je als bewoner ook de regie hebt. Dat kan op verschillende manieren. de Eigen Kracht Centrale heeft ervaring opgedaan met de Eigen Kracht-conferentie voor groep, wijk of buurt. In dit artikel wordt een pas op de plaats gemaakt: wat leert deze ervaring? P. van Diepen Eigen Kracht in de buurt – durven we wel? – In dit artikel onderzoekt schr. wat de lokale overheid met problemen zoals buurtoverlast doet en hoe deze omgaat met de eigen kracht en vermogens van buurtbewoners zelf. Welke valkuilen en mogelijkheden zijn er bij het steunen van eigen kracht en het verder ontwikkelen van de veerkracht van een buurt? J. Dierx, C. Verhoeff Het Utrechts Mediatiemodel: opvang voor basisconflicten op wijkniveau – Het Utrechts Mediatiemodel ordent de interventies die nodig zijn op wijkniveau naar intensiteit en professionaliteit; het gaat over het ontwerpen van nieuwe vormen van
samenwerken dwars door de schotten van de beroepsgroepen, strafrechtketen, organisaties en professionals en vrijwilligers heen. Deze achtergrond en het Utrechts Mediatiemodel zelf worden in dit artikel beschreven.
2479 Omgevingsrecht Bouwrecht 50e jrg. nr. 11, november 2013 Mr. M.M. Kaajan, mr. E.M.N. Noordover, BR 2013/134 Windparken en leefomgeving: een toelichting op enkele angels uit de besluitvorming – De realisatie van grootschalige windparken begint langzaamaan op gang te komen. In een eerder artikel is al gewezen op het belang van de ontwerp structuurvisie Wind op Land (SWOL). Recent is ook het Energieakkoord gesloten, waarin wederom een belangrijke rol is weggelegd voor windparken bij de realisatie van de duurzaamheidsdoelstellingen. In de praktijk leeft nu de vraag: waarmee moet in de besluitvorming voor het project rekening worden gehouden? Dit artikel gaat in op de beoordeling van de milieueffecten van de windparken, het natuurbeschermingsrecht en de vergunningverlening. Gezien de omvang van deze materie is het niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle aspecten. Aan de orde komen de milieueffectrapportage, het natuurbeschermingsrecht, milieueffecten (specifiek geluidsproductie en landschappelijke inpassing), de omgevingsvergunning en de flexibiliteit bij vergunningverlening. Het artikel wordt afgesloten met een korte conclusie.
Nederlands Tijdschrift voor Energierecht 12e jrg. nr. 4, oktober 2013 Mr. ing. R.A.J. Schonis Storende regelgeving? – Op 1 oktober 2012 is met de wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de
Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) een nieuw toetsingskader ontstaan voor radarverstoring door windturbines. Deze regelgeving beoogt onder meer de in de praktijk als knelpunt ervaren toetsing van radarhinder door windturbines op te lossen. Schr. stelt de vraag of de regeling uit het Barro niet juist een nieuw knelpunt creëert door te bepalen dat de minister van Defensie eerst goedkeuring moet geven voor een nieuw te bouwen windmolen, waarbij wordt getoetst op het type windturbine terwijl windontwikkelaars de keuze hiervan juist zolang mogelijk uitstellen. In de praktijk worden alle windturbineprojecten hiermee geconfronteerd. Schr. onderzoekt of de Wet ruimtelijke ordening voor dit probleem een oplossing kan bieden. Een mogelijke oplossing voor dit probleem kan naar zijn mening bestaan uit het opnemen van een bouwverbod in een bestemmingsplan voor niet op hinder getoetste turbinetypen met hieraan gekoppeld de mogelijkheid om, na positief advies van Defensie, hiervan af te wijken.
2480 Rechtspleging & procesrecht Ars Aequi 62e jrg. nr. 11, november 2013 Prof. mr. R.J. Verschoof Transparantie en rechterlijke autonomie – De Hoge Raad deed uitspraak op drie klachten van de procureur-generaal. De drie uitspraken bevestigen het adagium dat een rechter alleen door zijn vonnissen spreekt. Hoe zit het dan met de transparantie, waarvan wordt gezegd dat die moet toenemen in de rechtspraak? Een stap in de verkeerde richting? Volgens schr. zijn de uitspraken niet een beweging naar de verkeerde kant. De adagia en beginselen wegen zwaarder. Maar hiermee is niet het laatste woord gesproken in de voortgaande discussie die is ontstaan door de behoefte aan het krijgen en geven van transparantie. Mr. DJ. Hesemans De Wet herziening gerechtelijke kaart
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2955
Tijdschriften
– In deze bijdrage wordt ingegaan op de belangrijkste wijzigingen die met de Wet herziening gerechtelijke kaart zijn doorgevoerd en de doelstellingen en achtergronden van deze wijzigingen. Daarbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de behandeling van de wet in de Tweede en Eerste Kamer. Tot slot wordt aandacht besteed aan de totstandkoming van de nieuwe arrondissementen Gelderland en Overijssel.
Trema 36e jrg. nr. 9, november 2013 M.J. Smilde, C.A.R.M. van Leuven De zitting: naar de kern van de kwestie. – Gedurende de periode maart-mei 2013 vond in de rechtbank NoordNederland en het hof Arnhem-Leeuwarden (familiekamer) en op 27 augustus 2013 in de rechtbank Zeeland-west-Brabant (belastingzaken) een experiment plaats met een nieuw zittingsmodel. Schrs. doen van deze experimenten afzonderlijk verslag. Het zittingsmodel is een vragenmodel dat bestaat uit vier fasen, waarbij de rechter samen met partijen de kern van de kwestie naar boven haalt; waar is het partijen nu echt om te doen? De toepassing van dit model ter terechtzitting leidt er dikwijls toe dat tussen rechter en partijen een echt gesprek op gang komt en partijen zich gehoord voelen. De sfeer op de zitting verandert van offensief naar constructief hetgeen vaak leidt tot onverwachte wendingen. Schrs. zijn van mening dat het een waardevol instrument is dat het mogelijk maakt zowel over de inhoud van de zaak als op de wijze van behandelen te reflecteren.
2481 Staats- & bestuursrecht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 23, 14 november 2013 D. Heeremans, R. Baas, mr. C.N.J. Kortmann, Bb 2013/73 De belanghebbende in het bestuursrecht – concurrenten en omwonenden. – Wie tegen een overheidsbesluit, zoals een vergunning, een subsidiebeschikking of een dwangsombesluit, bezwaar wil maken of beroep wil
2956
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
instellen bij de bestuursrechter moet belanghebbende zijn, zo bepaalt art. 8:1 Awb. Vaak is het wel duidelijk of een bezwaarmaker ook belanghebbende is, maar regelmatig ontstaat daarover discussie. Art. 1:2 Awb biedt dan beperkt houvast: het definieert de belanghebbende als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Voor de praktijk is belangrijk, dat belanghebbendheid afhangt van de uitwerking die het besluit heeft. Wordt een vergunning verleend voor een nieuw Factory Outlet Center, dan raakt dat de bestaande kledingwinkels in hun omzet, terwijl de omwonenden hinder kunnen ondervinden van de in groten getale toestromende klanten. Beide effecten van het besluit, de invloed op de concurrentieverhoudingen en de invloed op de leefomgeving, leiden tot afzonderlijke kringen van belanghebbenden. Wie precies tot deze kringen behoren, bespreken schrs. in deze bijdrage.
De Gemeentestem 163e jrg. nr. 7395, 14 november 2013 Mr. R.J.M.H. de Greef, Gst. 2013/110 De Wet gemeenschappelijke regelingen en de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur – Op 3 april 2013 is een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en een aantal andere wetten in verband met de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur en de invoering van een bedrijfsvoeringorganisatie met rechtspersoonlijkheid en nog enige andere onderwerpen. Er is door de praktijk lang uitgekeken naar het wetsvoorstel, nu de dualisering van het gemeentebestuur alweer elf jaar geleden is doorgevoerd. Daarnaast voorziet het wetsvoorstel ook in enkele andere door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gedane toezeggingen. In dit artikel wordt ingegaan op de belangrijkste wijzigingen die het wetsvoorstel met zich meebrengt. De bedrijfsvoeringsorganisatie als nieuwe samenwerkingsvorm wordt in het laatste deel van dit tweeluik behandeld.
Mr. U.T. Hoekstra, Gst. 2013/111 Het risico van de voorlopige voorziening en van de uitspraak in eerste aanleg – In eerste aanleg kan de bestuursrechter bijvoorbeeld een beslissing op bezwaar vernietigen en een primair opgelegde last onder dwangsom herroepen. In vertrouwen op de juistheid van deze uitspraak trekt de betrokkene zich doorgaans van de last niets aan. Indien het bestuursorgaan met succes hoger beroep instelt en de Afdeling het beroep tegen de beslissing op bezwaar alsnog ongegrond verklaart, wordt betrokkene in principe geconfronteerd met het risico dat blijkt dat hij de dwangsom moet betalen. Soortgelijk risico bestaat indien bij wege van voorlopige voorziening de last wordt geschorst, maar de bodemrechter anders oordeelt. In een uitspraak van 15 mei 2013 heeft de Afdeling onderkend dat dit risico bestaat en heeft het voor dit risico een oplossing gevonden door te bepalen dat de begunstigingstermijn opnieuw loopt vanaf haar uitspraak in hoger beroep. In deze bijdrage behandelt schr. hoe dit risico voortvloeit uit de juridische aard van de voorlopige voorziening.
Trema 36e jrg. nr. 9, november 2013 E.J. Govaers De finaliserende bestuursrechter: louter een succesverhaal? – In deze korte beschouwing onderzoekt schr. wat finale geschillenbeslechting door de bestuursrechter heeft gebracht. Hierbij is aandacht voor de in vergelijking met de begintijd van de Awb actievere houding van de bestuursrechter en de zogenaamde ‘nieuwe zaaksbehandeling’. Voor wat betreft dit laatste bespreekt schr. ervaringen van procespartijen zoals die naar voren kwamen tijdens het eind 2012 gehouden symposium over de ‘nieuwe zaaksbehandeling’. Schr. sluit af met de conclusie dat de verschillende instrumenten die de bestuursrechter kan aanwenden bij finale geschillenbeslechting, zoals het in stand laten van de rechtsgevolgen van een besluit en bestuurlijke lussen, ook nadelen kennen. Voor wat betreft de ‘nieuwe zaaksbehandeling’ merkt schr. op dat het door een wat lossere en informelere manier par-
Tijdschriften
tijen tot elkaar kan brengen teneinde het geschil te beslechten.
2482 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Ars Aequi 62e jrg. nr. 11, november 2013 Mr. dr. M.J.A. Duker Het Tongzoen-arrest en het labelen van strafbaar gedrag – De Hoge Raad heeft in het recente Tongzoen-arrest geoordeeld dat onder dwang een tongzoen geven nog niet de kwalificatie verkrachting als bedoeld in art. 242 Wetboek van Strafrecht rechtvaardigt, ook al is wel sprake van ‘seksueel binnendringen’. Dit arrest is van belang voor de interpretatie en reikwijdte van het delict verkrachting en biedt een interessant voorbeeld van rechtsontwikkeling in de rechtspraak van de Hoge Raad. Daarnaast drukt de Hoge Raad er echter ook mee uit dat hij oog heeft voor de verhouding tussen de ernst van het gedrag en de wettelijke kwalificatie die daarop wordt geplakt. De vraag is welke betekenis kan worden gegeven aan dit uitgangspunt dat de ernst van het gedrag en de kwalificatie die daarop wordt toegepast in een redelijke verhouding moeten staan. In deze bijdrage probeert schr. op basis van het Tongzoen-arrest en met name Engelstalige literatuur dit uitgangspunt nader te duiden.
Delikt en Delinkwent 43e jrg. nr. 9, november 2013 F.C.W. de Graaf, DD 2013/63 Samenloop van strafbare feiten binnen de Europese Unie. Naar een transnationale samenloopregeling als sluitstuk bij de (gelijktijdige) vervolging van meerdere strafbare feiten in verschillende EU-lidstaten? – De volgende vragen staan centraal in deze bijdrage: is het wenselijk om lidstaten binnen de EU te verplichten rekening te houden met buitenlandse straffen, voor zover die tegelijkertijd
konden worden opgelegd met de straffen voor het huidige feit? Zo ja, biedt Kaderbesluit 2008/675/JBZ een aanknopingspunt voor een dergelijke verplichting? En als dat niet het geval is, kan een dergelijke verplichting anderszins vorm krijgen? Om tot een antwoord op deze vragen te komen, beschrijft schr. eerst de status quo in het EU-recht als het gaat om strafrechtelijke samenwerking tussen lidstaten bij meervoudige vervolgingen. Vervolgens gaat zij dieper in op de mogelijkheid van een transnationale samenloopregeling en op situaties waarin ten gunste van de verdachte rekening moet worden gehouden met een eerdere veroordeling in het buitenland. Daarna wordt bekeken in hoeverre onder EU-lidstaten draagvlak is voor een dergelijke regeling. M.J.A. Duker, DD 2013/64 Samenhang in buitenwettelijke gronden voor niet-ontvankelijkheid van het OM – Schr. analyseert en becommentarieert in zijn bijdrage de samenhang tussen verschillende gronden voor niet-ontvankelijkheid. Inzicht daarin kan bijdragen aan verbetering van de onderbouwing van verweren en aan de nuance en evenwichtigheid in de beoordeling van die verweren. De analyse brengt hij vervolgens in verband met de uitsluiting van de sanctie van niet-ontvankelijkheid bij overschrijding van de redelijke termijn. Schr. pleit ervoor dat de Hoge Raad die uitsluiting terugdraait en bij ernstige overschrijdingen van de redelijke termijn de niet-ontvankelijkverklaring van het OM weer mogelijk maakt. Hij rondt af met een conclusie en een antwoord op de vraag of een overkoepelende buitenwettelijke grond voor niet-ontvankelijkheid van het OM kan en moet worden aangewezen. J.S. Nan, DD 2013/70 Artikel 80a RO – Art. 80a Wet op de rechterlijke organisatie (RO) is meer dan een jaar geleden in werking getreden en wordt veelvuldig ingezet door de Hoge Raad. Het voorziet in een versnelde en vereenvoudigde afdoening van het cassatieberoep als degene die de klachten indient daarbij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft of zijn klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Het was
de wetgever nadrukkelijk niet te doen om de Hoge Raad minder werk te laten verzetten. De bedoeling was de beperkte cassatiecapaciteit efficiënt te kunnen inzetten, zodat het hoogste college zich (weer) adequaat met zijn kerntaken – het bevorderen van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling en het bieden van rechtsbescherming – kon bezighouden. De Wet versterking cassatierechtspraak voerde daartoe de versnelde afdoening op de voet van art. 80a RO in, alsmede nadere kwaliteitseisen aan de advocatuur. Schr. bespreekt de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake art. 80a RO in het licht van de intenties van de wetgever.
Proces 92e jrg. nr. 5, 2013 Dr. K.F. Kuijpers, S. van Parera, L. Popelier Het slachtoffer centraal? Opinie ten aanzien van slachtofferrechten in Nederland – Het slachtoffer krijgt een steeds duidelijker positie in het Nederlandse strafproces. Onderzocht is hoe de bevolking tegenover deze rechten voor het slachtoffer staat. Er is sprake van een positieve attitude, maar als wordt gevraagd welke bijdrage de burger daarvoor wil betalen (willingness to pay) dan blijkt de bereidheid daartoe niet altijd groot. Tevens is nagegaan of er verschillen in opinie bestaan tussen sociale bevolkingsgroepen. Gewezen wordt op de aan het onderzoek verbonden beperkingen. Prof. dr. F. Koenraadt, mr. dr. R. Kool Een herstelgerichte benadering van delinquenten met een psychische stoornis – Gewezen wordt op het verschil tussen de herstelgerichte benadering in het strafrecht, waar het gaat om de relatie tussen dader en slachtoffer, en de benadering van daders in de ggz, gericht op resocialisatie. Geconstateerd kan worden dat tussen beide benaderingen tendensen zijn waar te nemen die in eenzelfde richting wijzen. Die ontwikkeling verdient meer aandacht. Drs. H. Aalders, drs. B. Kurvers, mr. M. Mos, mr. G. Veurink Van je familie moet je het hebben. Een onderzoek naar de werking van preventief beleid in de derde pijler
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2957
Tijdschriften
van de Top 600-aanpak van de gemeente Amsterdam – Amsterdam kent sinds een aantal jaren de Top 600-aanpak. De derde pijler van die aanpak van veelplegers betreft het voorkomen dat broertjes en zusjes van degenen die tot de Top 600 behoren ook de weg naar de criminaliteit vinden. Aandacht is er voor de vraag in welke mate en op welke wijze in de derde pijler tekenen van een preventiefuik waarneembaar zijn, en hoe die preventiefuik kan worden vastgesteld.
Strafblad 11e jrg. nr. 5, november 2013 Themanummer: Media en strafrechtspleging – De media zijn een macht die nog altijd een onmisbare rol in de maatschappij speelt, maar die vanwege de toenemend diffuse aard van die media moeilijk is te controleren. De media zijn van onmisbare waarde voor de kwaliteit en waarachtigheid van de strafrechtspleging en vormen tegelijkertijd een wezenlijk risico daarvoor. Ook voor onder meer de politie, het Openbaar Ministerie, de rechter, de advocatuur, verdachten, slachtoffers en deskundigen geldt dat contacten met de media zowel kansen als serieuze bedreigingen opleveren voor hun belangen. Het zijn deze spanningen die in uiteenlopende opzichten in alle bijdragen aan dit nummer naar voren komen. Dr. L. van Lent Media en strafproces: eisen en grenzen ingevolge artikel 6 EVRM – In deze bijdrage wordt de verhouding belicht tussen de media en het strafproces zoals blijkt uit de jurisprudentie van het EHRM. Enerzijds wordt ingegaan op de taak die de media volgens het EHRM noodzakelijk vervullen ten aanzien van het strafproces, anderzijds op de restricties voor de media die voortvloeien uit art. 6 EVRM. Prof. dr. ir. J.B. Terpstra Mediatisering van opsporing en vervolging – De invloed van de media op de opsporing en vervolging is sterk toegenomen. Politie en Openbaar Ministerie zijn naar de media toe eveneens
2958
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
actiever geworden. Daardoor zijn zij ook kwetsbaar geworden. Dr. B.A.M. van Stokkom Mediaschandalen en punitief populisme – Deze bijdrage beoogt inzicht te verschaffen in enkele populistische ontwikkelingen rondom het strafrecht, vooral de tendens om het privéleven van slachtoffers en daders die bij schandalen zijn betrokken, sterker uit te tekenen. Prof. dr. J. Boksem Alles of niets in het belang van de verdachte? – Publiciteit is in de meeste gevallen niet in het belang van de verdachte. De raadsman die voor de verdachte optreedt, dient zich dat te realiseren. Hij moet zich bewust zijn van de nadelen die zijn cliënt kan ondervinden als gevolg van de publiciteit rondom zijn zaak. In de meeste gevallen komt hij tot de conclusie dat terughoudendheid is geboden. Dit geldt in het bijzonder in de fase voorafgaand aan de berechting. Schr. sluit af met het formuleren van een aantal vuistregels. Mr. P.C. Schouten Strafvermindering na benadeling door opsporingsbeelden in de media – In dit artikel worden de criteria uiteengezet voor strafvermindering na vormverzuimen bij het verstrekken van herkenbare opsporingsbeelden aan de media en belasting van de veroordeelde door buitensporige media-aandacht. Drs. M.H. Verweij Tussen ivoren toren en circustheater – De aandacht van de media voor rechtszaken is toegenomen. Het medialandschap is aan voortdurende veranderingen onderhevig. De rechtspraak past de dagelijkse omgang met de media hierop aan, alle belangen afwegend. Prof. mr. Th.A. de Roos Enkele kanttekeningen naar aanleiding van de actualiteit: de noodzaak van rolvastheid en empatische afstandelijkheid van rechters – In deze bijdrage wordt de worsteling van de strafrechtspleging met media en publiciteit geïllustreerd aan de hand van de zaak Robert M. en een documentaire over de rol van de verdediging daarbij, en van de kwestie van het proefverlof voor
Volkert van der Graaf, de moordenaar van Pim Fortuyn. Een verkenning van enkele publicaties over de problematiek leidt tot de conclusie dat de rechter vooral rolvast moet blijven.
Trema 36e jrg. nr. 9, november 2013 C.M.M. van der Waerden Financiering van de strafrechtspraak – In het Leeuwarder manifest wordt de zorg over de kwaliteit van de rechtspraak geuit. Veel rechters ervaren het bekostigingssysteem als een belangrijke oorzaak voor de gevoelde productiedruk waardoor, naar hun mening, soms de kwaliteit van de rechtspraak onder druk komt te staan. Naar aanleiding van de in het Manifest benoemde problematiek bespreekt schr. het financieringsstelsel en de positieve en negatieve gevolgen hiervan. Het blijkt dat dit systeem de nodige nadelen kent en dat veel rechters hierover ontevreden en gefrustreerd zijn. Schr. bespreekt een aantal mogelijke oplossingen en onderzoekt of de kwaliteit van de rechtspraak door het financieringssysteem nadelig wordt beïnvloed. J.A.C. Bartels Adolescentenstrafrecht (I). De strafrecht-theoretische fundering en de parlementaire behandeling – In een brief aan de Tweede Kamer van 25 juni 2011 (28 741) kondigde staatssecretaris Teeven de invoering van adolescentenstrafrecht aan. Hierdoor kan voor verdachten in de leeftijd van 16 tot 23 jaar worden gekozen voor sancties uit het jeugdstrafrecht of het commune strafrecht. In dit eerste deel van dit tweeluik gaat schr. nader in op de strafrechttheoretische fundering van het adolescentenstrafrecht. Hierbij wordt ingegaan op recente wetenschappelijke inzichten over de psychische ontwikkeling, het functioneren van adolescenten en wat deze inzichten betekenen voor begrippen als vergelding, afschrikking, effectieve sanctie en ernst van het feit.
Wetgeving
Standaardpakket RTV Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad VenJ zbo’s onder Kaderwet 2483 - Wet tot aanpassing van enige wetten op het terrein van het Ministerie van VenJ teneinde een aantal zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen – Deze wet strekt tot wijziging van een aantal wetten teneinde te regelen dat de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: de Kaderwet) van toepassing is op zelfstandige bestuursorganen die ressorteren onder het Ministerie van VenJ en waarvan bij brieven van de Minister van Justitie van 31 januari 2008 en 4 maart 2008 en bij brief van de Minister voor Jeugd en Gezin van 24 januari 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 25 268, nrs. 60, 62, 63 en 51) aan beide Kamers is meegedeeld dat deze onder de werking van de Kaderwet zullen worden gebracht. Een aantal van de daarin genoemde bestuursorganen zijn al op andere wijze onder de Kaderwet gebracht. Met deze wet zal dit gebeuren voor: 1. College bescherming persoonsgegevens; 2. College van toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten; 3. Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting en 4. Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Bij nota van wijziging is verder nog de schrapping van de raad van toezicht uit de Wet Centraal orgaan opvang asielzoekers geregeld. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 06-11-2013, Stb. 2013, 450 (Kamerstukken 33 554)
2484 - Wet tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met de verspreiding van televisie- en radioprogrammakanalen door middel van omroepnetwerken en omroepzenders en de vaststelling van de minimale omvang van het standaardpakket televisie- en radioprogrammakanalen. – Kabelbedrijven en andere aanbieders van radio- en televisiepakketten fungeren als poortwachters: zij bepalen de omvang en samenstelling van pakketten en daarmee de mogelijkheid dat omroepen en publiek elkaar bereiken. Gezien de maatschappelijke impact van televisie wil de regering blijven bevorderen dat mensen toegang houden tot een gevarieerd pakket van radio- en televisiezenders. De bepalingen voor kabeldistributie in de Mediawet 2008 (Mediawet) sluiten echter niet goed aan bij de huidige technische en economische werkelijkheid. Deze wijziging van de Mediawet bevat een meer eigentijdse regeling. De meeste digitale standaardpakketten bevatten nu 50 tot 60 televisiezenders. De wet legt vast dat het digitale standaardpakket niet kleiner mag zijn dan 30 televisiezenders. Pas boven dit aantal mogen pakketaanbieders zenders spreiden over pluspakketten. In het standaardpakket zijn de belangrijkste publieke radio- en televisiezenders verplicht opgenomen. Voor het overige kunnen de pakketaanbieders zelf de samenstelling van het standaardpakket bepalen. Voor radio geldt, afgezien van de verplichte doorgifte van publieke radiozenders, geen minimum aantal zenders. Zodra de onderhavige wijziging van de Mediawet in werking treedt, zullen de lokale programmaraden die nu adviseren over het analoge kabelpakket verdwijnen. Bij amendement is nog toegevoegd aan het oorspronkelijke voorstel dat bij ministeriële rgeling kan worden bepaald dat pakketaanbieders voorzien in de instelling van een geschillencommissie. Ook is – analoog aan de netneutraliteit bij internetaanbieders – bij amendement toegevoegd dat bij ministeriële regeling diensten kunnen worden aangewezen waarvan het signaal als integraal onderdeel van een programmakanaal moet
worden doorgestuurd. De wet treedt met uitzondering van artikel II in werking met ingang van 1 januari 2014. Wet van 06-11-2013, Stb. 2013, 451 (Kamerstukken 33 426) en inwerkingtredingsbesluit van 11-11-2013, Stb. 2013, 461
Stichting en opheffing openbare scholen Inwerkingtreding 2485 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 2 oktober 2013 houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet primair onderwijs BES in verband met de stichting en opheffing van openbare scholen door verzelfstandigde besturen in het primair onderwijs (Stb. 2013, 385) – De wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2014. Inwerkingtredingsbesluit van 04-11-2013, Stb. 2013, 453
Modernisering mediabestel 2486 - Wet tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren – Deze wet zet in op efficiëntere en effectievere inrichting van het bestaande bestel. Door bundeling van omroepverenigingen, betere samenwerking in het belang van de programmering als geheel en een daarbij passende budgetsystematiek, wordt de landelijke publieke omroep in staat gesteld om met minder geld efficiënt en slagvaardig te opereren, aldus de memorie van toelichting. De wet wijzigt de organisatiestructuur van de landelijke publieke omroep zodanig dat een hergroepering van omroepen ontstaat. Op structurele basis wordt het aantal erkenningen voor ledengebonden omroeporganisaties gemaximeerd, zodat versnippering van organisaties, geld en zendtijd niet opnieuw kan optreden. Daardoor wordt ook de aandacht nog meer op de samenwerking en de programmering als geheel gericht. De wet regelt een daarbij passende financieringssystematiek. Verder wordt geregeld dat de taakorganisatie NTR voortaan ook verantwoordelijk is voor de ver-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2959
Wetgeving
zorging van een breed en samenhangend educatief aanbod. De fusie van de Nederlandse Programma Stichting (NPS) en Stichting educatieve omroepcombinatie (Educom) tot NTR wordt ook wettelijk een feit. De systematiek van toekenning van zendtijd en budget aan kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag wordt uit de Mediawet geschrapt. Verder bevat de wet regels voor de vernieuwde organisatie van de omroepensembles, een uitbreiding van de toezichtsbepalingen, een vereenvoudiging van de procedure voor vormen van publiekprivate samenwerking en een verlichting van de visitatieprocedure. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 06-11-2013, Stb. 2013, 454 (Kamerstukken 33 541)
Verhoging alcoholleeftijd Inwerkingtreding 2487 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 1 oktober 2013, houdende wijziging van de Drank- en Horecawet teneinde enkele leeftijdsgrenzen te verhogen van 16 naar 18 jaar en de preventie en handhaving te verankeren (Stb. 2013, 380) – De wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. Besluit van 07-11-2013, Stb. 2013, 457
Nieuwe wetsvoorstellen Uitbreiding maatregelen grootstedelijke problematiek 2488 - Wetsvoorstel (11-11-2013) tot wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek en de Huisvestingswet naar aanleiding van de evaluatie van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wet uitbreiding Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek) – Dit wetsvoorstel wijzigt de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (hierna: Wbmgp) omdat het huidige wettelijke kader in sommige situaties in onvoldoende
2960
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
mate voldoet. Met dit voorstel wordt onder meer een verlenging van de werkingsduur van de gebiedsaanwijzing voor de huisvestingsvergunning op grond van de Wbmgp mogelijk gemaakt voor ten hoogste vier maal met telkens een periode van vier jaar. Bij iedere verlenging wordt getoetst of deze verlenging nog steeds noodzakelijk en proportioneel is voor de aanpak van de problematiek en of er elders in de regio voldoende mogelijkheden zijn voor woningzoekenden die zich niet kunnen huisvesten in de aangewezen wijken. Daarnaast introduceert dit wetsvoorstel de mogelijkheid voor de gemeenteraad om voor de in de huisvestingsverordening aangewezen woningen, die gelegen zijn in aangewezen wijken een verbod tot woningvorming zonder vergunning in te stellen. Met deze wijziging van de Huisvestingswet wordt het voor alle gemeenten die dat noodzakelijk achten mogelijk gemaakt om ongewenste woningvorming tegen te gaan. Ook wordt de mogelijkheid tijdelijk onroerendezaakbelastingen te verlagen in zogenaamde ‘kansenzones’ om de vestiging van kleine ondernemers te bevorderen of deze voor de buurt te behouden, vereenvoudigd inzetbaar gemaakt. Kamerstukken II 2013/14, 33 797, nrs. 1-4
Alcohol- en drugstest geweldplegers 2489 - Wetsvoorstel (11-11-2013) tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het terugdringen van geweld onder invloed van middelen – Dit wetsvoorstel heeft tot doel om de aanpak van geweld onder invloed van alcohol of drugs te verbeteren. Het voorziet hiertoe in een wettelijke basis voor de inzet van middelentesten tegen geweldplegers. De resultaten van deze middelentesten kunnen worden betrokken bij de te vorderen respectievelijk op te leggen straf. Middelengebruik heeft in beginsel te gelden als een strafverzwarende factor en kan daarnaast aanleiding vormen voor de inzet van gedragsinterventies die op het terugdringen van middelengebruik zijn gericht. Aldus geeft het wetsvoorstel uitvoering aan de motie-Marcouch (Kamerstukken II 2010/2011, 28 684, nr. 300) over mid-
delengebruik als zelfstandig strafverhogend element bij geweld. De opsporingsambtenaar kan de voorlopige middelentest inzetten als hij – op basis van hetgeen hij waarneemt of andere omstandigheden – vermoedt dat een aangehouden verdachte het desbetreffende geweldsdelict heeft gepleegd onder invloed van drank of drugs en er sprake is van een verdenking van een geweldsdelict waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Als het voorlopig onderzoek naar het gebruik van alcohol of drugs het vermoeden van het middelengebruik bevestigt, dan biedt artikel 56a Sv de basis voor een vervolgonderzoek. Dat onderzoek kan bestaan uit een nader onderzoek van uitgeademde lucht of een bloedonderzoek. Aan de hand van het vervolgonderzoek kan nauwkeurig worden vastgesteld in welke mate de verdachte alcohol of drugs heeft gebruikt, hetgeen van belang is voor de vraag of het middelengebruik al dan niet moet worden meegewogen bij het bepalen van de strafeis. Een expertgroep onder leiding van het NFI heeft geadviseerd de ondergrens voor alcohol vast te stellen op een alcoholconcentratie van 1,0 milligram alcohol per milliliter bloed en voor drugs op 0,050 milligram per liter bloed. Het gaat bij drugs om cocaïne, amfetamine en methamfetamine. Het gebruik van drank of drugs kan alleen dan de strafeis beïnvloeden als sprake is van drank- of drugsgebruik boven de door de expertgroep aanbevolen ondergrenzen. Kamerstukken II 2013/14, 33 799, nrs. 1-4
Maatregelen werk en uitkeringen 2490 - Wetsvoorstel (11-11-2013) tot wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten) – Dit wetsvoorstel ziet in de eerste plaats op het – in het kader van de toekomstbestendigheid van de bijstand – versterken van het vangnetkarakter van de bijstand. Dat wil zeggen dat de regering wil voorkomen dat binnen een huishouden sprake kan zijn van stapeling van uitkeringen. Dan wordt er geen reke-
Wetgeving
ning gehouden met de kostenvoordelen die er zijn als er meerdere volwassenen samen een huishouding voeren. De bijstandsnorm voor meerpersoonshuishoudens, waarbij meer dan één persoon zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning, wordt in overeenstemming gebracht met de lagere bestaanskosten. Dit wordt de kostendelersnorm genoemd. De bijstandsnorm per persoon zal lager worden naarmate er meer personen in de woning aanwezig zijn en zij ook met meer personen de kosten kunnen delen. Hierbij wordt gekeken naar alle meerderjarige personen in de woning. De aard van het inkomen van elk van de afzonderlijke inwonende speelt hierbij geen rol. Elke extra persoon in de woning betekent een lagere individuele bijstandsnorm. Het in lijn brengen van de bijstandsnorm met de lagere kosten van levensonderhoud, moet er tegelijkertijd toe leiden toe dat in de bijstand sprake is van meer activering naar werk en een kleinere armoedeval dan waarvan nu sprake is bij meerpersoonshuishoudens. Dit onder andere doordat bij de kostendelersnorm het recht op bijstand binnen het huishouden, gehuwden uitgezonderd, op individueel niveau blijft. Hierdoor is werken lonend en heeft het dus geen directe gevolgen voor een eventuele andere inwonende met een bijstandsuitkering. De kostendelersnorm zal voor elke bijstandsgerechtigde gelden die deel uitmaakt van een huishouden dat uit meerdere meerderjarigen bestaat, ongeacht of het om familieleden of derden gaat. Dit betreft ook personen die een gezamenlijke huishouding voeren en die in de bijstand bij wijze van uitzondering worden aangemerkt als alleenstaande (ouder). Deze uitzondering geldt voor personen die een gezamenlijke huishouding hebben met een bloedverwant in de eerste graad (ouder/kind) of een bloedverwant in de tweede graad (grootouder/kleinkind, broer/zus) waarbij bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte. Dergelijke bloedverwanten hebben thans niet de gehuwdennorm (2 x 50%) maar ieder een eigen alleenstaande (ouder) norm. De individuele norm voor deze personen zal conform de kostendelersnorm 50% per persoon worden. De
argumentatie hiervoor luidt dan ook deze personen voordelen hebben door kosten te delen. Deze voordelen staan los van de redenen waarom men samenwoont, en zijn ook aanwezig als sprake is van zorgbehoefte. Hierbij blijft de individuele middelentoets voor deze betrokkene(n) behouden, zodat werken lonend is en niet wordt er verrekend met de bijstandsuitkering van de andere bloedverwant. Naar schatting zullen circa 36 duizend huishoudens te maken krijgen met de kostendelersnorm. Hiernaast bevat het wetsvoorstel een vergelijkbaar voorstel over de uitkeringsnormering AOW bij samenwonen. De overige minimumregelingen Anw, IOAW, IOAZ en TW volgen de voorgestelde uitkeringsystematiek van de AOW. De AOW kent nu al een individuele uitkeringsnorm van 50% per persoon voor gehuwden en ongehuwd samenwonenden die een gezamenlijke huishouding voeren. Deze lijn wordt doorgetrokken naar alle situaties waarin mensen samenwonen, ongeacht de verwantschap of met hoeveel andere meerderjarige personen men samenwoont. In het kader van de intensivering van het armoedebeleid is in het Regeerakkoord afgesproken dat de regering de individuele bijzondere bijstand voor daadwerkelijk gemaakte kosten verruimt en de categoriale bijzondere bijstand voor aannemelijke kosten beperkt. De categoriale bijzondere bijstand in de vorm van aanvullende zorgverzekering, alsmede de mogelijkheden voor inzet van het instrument stadspas voor voorzieningen worden uitgebreid. Ook is afgesproken dat de categoriale regeling van de langdurigheidstoeslag wordt vervangen door een individuele toeslag voor personen die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen zonder dat zij zicht hebben op verbetering van dat inkomen. Ook aan deze afspraken wordt in dit wetsvoorstel uitvoering gegeven. Met het wetsvoorstel wordt voorts met ingang van 1 juli 2014 de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (hierna: MKOB) weer uitgezonderd van de middelentoets. Sinds 1 januari 2012 valt de koopkrachttegemoetkoming op grond van de MKOB onder de middelentoets in de bijstand, waardoor ouderen met een aanvullende
bijstandsuitkering met ingang geen financieel voordeel meer hebben van deze koopkrachttegemoetkoming. Het wetsvoorstel omvat verder een aanscherping van de verplichting zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de uitvoerende instantie en zijn functionarissen tijdens het verrichten van hun werkzaamheden en invoering ervan in alle socialezekerheidswetten. In de WWB wordt de verplichting om zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden, als een eigenstandige verplichting aan de bijstand verbonden. Het is vervolgens aan het college om de hoogte en duur van de verlaging te bepalen. Deze verplichting wordt mutatis mutandis opgenomen in alle socialezekerheidswetten. Voorts herziet de regering met dit voorstel de bestaande ontheffingen van de arbeids- en re-integratieverplichting en gaat de verplichting tot tegenprestatie naar vermogen gelden voor WWB-, IOAW- en IOAZ-uitkeringsgerechtigden. Ook komt de regering met een uniformering van diverse arbeidsverplichtingen en van de duur en hoogte van de maatregel bij het niet nakomen van deze verplichtingen. Uitgangspunt van de wetgever is dat het college de op te leggen verplichtingen aanpast aan de mogelijkheden die de bijstandsgerechtigde nog wel heeft. Medische belemmeringen zijn als zodanig in veel gevallen geen aanleiding voor een ontheffing. Eventueel aanwezige belemmeringen om deelname aan arbeid te realiseren kunnen worden weggenomen door het aanbieden van voorzieningen. De regering wil dit uitgangspunt beter in de wet tot uitdrukking laten komen door de tijdelijke ontheffing alleen nog mogelijk te maken voor de arbeidsverplichting. Tijdens die ontheffing blijft de re-integratieverplichting dus bestaan en is de bijstandsgerechtigde verplicht om mee te werken aan door het college aangeboden re-integratievoorzieningen. De bestaande ontheffing voor alleenstaande ouders met een kind jonger dan vijf jaar wordt afgeschaft. Dit zorgt ervoor dat de beslissing over arbeidsinschakeling niet meer is voorbehouden aan de alleenstaande ouder, maar bij het col-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2961
Wetgeving
lege ligt. Bijstandsgerechtigden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, krijgen ontheffing van de arbeidsverplichting, de re-integratieverplichting en de verplichting tot een tegenprestatie naar vermogen. Het wetsvoorstel voorziet verder in de verplichting voor alle colleges beleid te formuleren om aan mensen, die een WWB-, IOAW- of IOAZ-uitkering ontvangen en de leeftijd van 18 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd hebben onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als tegenprestatie voor de uitkering op te dragen en daar uitvoering aan te geven. Het wetsvoorstel richt zich ook op verbetering van de naleving van de verplichtingen door uniformering van diverse arbeidsverplichtingen en de bijbehorende maatregel. Naast de geüniformeerde arbeidsverplichtingen voert de regering een tweetal nieuwe verplichtingen in. De eerste is de al eerder genoemde verplichting zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen. De tweede is dat de uitkeringsgerechtigde verplicht wordt aan te tonen dat aan de geüniformeerde arbeidsverplichtingen is voldaan. Met deze bepaling beoogt de regering te voorkomen dat verwijtbare gedragingen van een bijstandsgerechtigde zonder maatregel blijven doordat deze geen informatie verstrekt, of aangeeft niet te meer te weten wanneer hij wat wel of niet gedaan heeft. Een specifieke situatie betreft de belemmeringen die een gevolg zijn van kleding, gedrag of gebrek aan verzorging. Hierbij gaat het om keuzes die de bijstandsgerechtigde ter zake maakt en waarvan de gevolgen voor zijn verantwoordelijkheid komen, aldus de regering. Het normatieve kader geldt niet de kleding of het gedrag op zich, maar de kleding of het gedrag in de context van de (on)mogelijkheden om een einde te maken aan uitkeringsafhankelijkheid. Als het niet aanpassen van kleding en gedrag leidt tot onnodige uitkeringsverstrekking dan volgt de (geüniformeerde) maatregel in de vorm van een verlaging van de uitkering met 100% gedurende drie maanden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij onverzorgde of gelaatsbedekkende kleding of het vertonen van sociaal onaangepast gedrag. Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nrs. 1-4
2962
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2491
Vervolgstukken Correctief referendum Nader voorlopig verslag (19-11-2013) over het initiatiefwetsvoorstel houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum. Kamerstukken I 2013/14, 30 174, F
Bewoning van recreatiewoning met een lang feitelijk gedoogverleden Verslag van een algemeen overleg (13-11-2013) over het wetsvoorstel met regels voor het verlenen van vergunning voor de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen. Kamerstukken II 2013/14, 32 366, nr. 21
Enkele-feitconstructie Nota n.a.v. het verslag (15-11-2013) bij het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling in verband met het annuleren van de enkele-feitconstructie in artikel 5, tweede lid, artikel 6a, tweede lid, en artikel 7, tweede lid, van de Algemene wet gelijke behandeling. Kamerstukken II 2013/14, 32 476, nr. 10
Terugvordering bonussen Nadere memorie van antwoord (1911-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen en winstdelingen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers en deskundigheidstoetsing van commissarissen. Kamerstukken I 2013/14, 32 512, E
Huis voor klokkenluiders Brief van de Minister van BZK (13-112013) over het initiatief voorstel van wet houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders. – Brief inzake de ingewonnen adviezen van het College van Procureurs-Generaal (26-08-2013), de Inspectieraad (06-09-2013) en het Markttoezichthoudersberaad (06-09-
2013). Tevens het advies van de heer prof. D.J. Elzinga over een mogelijke uitbreiding van de onderzoekstaak van de Nationale ombudsman tot de private sector in relatie tot de Grondwet (Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer). Kamerstukken I 2013/14, 33 258, nr. 16
Einde aan weigerambtenaar Brief van de Minister van BZK (18-112013) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Algemene wet gelijke behandeling met betrekking tot ambtenaren van de burgerlijke stand die onderscheid maken als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling. – Brief met een reactie op de aan de regering gestelde vragen in het voorlopig verslag van het wetsvoorstel. Kamerstukken I 2013/14, 33 344, D
Transgenders Eindverslag (19-11-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in verband met het wijzigen van de voorwaarden voor en de bevoegdheid ter zake van wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte. Kamerstukken I 2013/14, 33 351, D
Executieveiling via internet Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (18-11-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Burgerlijk Wetboek in verband met het transparanter en voor een breder publiek toegankelijk maken van de executoriale verkoop van onroerende zaken. Kamerstukken II 2013/14, 33 484, nrs. 6 en 7
Uitbreiding extraterritoriale rechtsmacht Eindverslag (19-11-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de herziening van de regels over de werking van de strafwet buiten Nederland. Kamerstukken I 2013/14, 33 572, B
Afschaffing plusregio’s Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (19-11-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met
Wetgeving
de afschaffing van de plusregio’s.
Elektronische detentie
Kamerstukken II 2013/14, 33 659, nrs. 7 en 8
Verslag (19-11-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie.
Wijziging Mediawet Voorlopig verslag (19-11-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting. Kamerstukken II 2013/14, 33 664, B
Financieel-economische criminaliteit Nota n.a.v. het verslag (13-11-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het vergroten van de mogelijkheden tot opsporing, vervolging, alsmede het voorkomen van financieel-economische criminaliteit (verruiming mogelijkheden bestrijding financieeleconomische criminaliteit).
Kamerstukken II 2013/14, 33 745, nr. 6
Belastingplan 2014 Vijfde nota van wijziging (15-11-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014). Kamerstukken II 2013/14, 33 752, nr. 60
Woningmarkt 2014 Tekst van het gewijzigd (12-11-2013) wetsvoorstel tot invoering van een verhuurderheffing over 2014 en volgende jaren alsmede wijziging van enige wetten met betrekking tot de nadere herziening van de fiscale behandeling van de eigen woning (Wet maatregelen woningmarkt 2014). Kamerstukken I 2013/14, 33 756, B
Kamerstukken II 2013/14, 33 685, nr. 6
Dierproeven Tweede nota van wijziging (14-112013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven in verband met implementatie van richtlijn 2010/63/EU. Kamerstukken II 2013/14, 33 692, nr. 14
Modernisering huurcommissie Nota van wijziging (19-11-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de modernisering en vereenvoudiging van de werkwijze van de huurcommissie. Kamerstukken II 2013/14, 33 698, nr. 7
Waterschapsverkiezingen Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (19-11-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet en de Waterschapswet ten behoeve van gecombineerde verkiezingen van vertegenwoordigers voor de ingezetenen in het algemeen bestuur van het waterschap en de verkiezingen voor de provinciale staten. Kamerstukken II 2013/14, 33 719, nrs. 7 en 8
2492
Nota’s, rapporten & verslagen Bestuur in samenhang Brief van de Minister van BZK (14-112013) met een nadere analyse over nut, noodzaak en democratische wenselijkheid van de voornemens van de regering betreffende de bestuurlijke organisatie. – In het regeerakkoord is een groot aantal maatregelen opgenomen dat bijdraagt aan een krachtige en dienstverlenende overheid. De Eerste Kamer heeft eerder opgeroepen deze voornemens te onderbouwen met een integrale visie op de modernisering van het binnenlands bestuur. Dat is gebeurd met de nota ‘Bestuur in samenhang’, waarin tevens de samenhang tussen de verschillende voornemens wordt verduidelijkt. Naar aanleiding van deze nota heeft de Eerste Kamer vervolgens gevraagd om een
analyse van het nut, de noodzaak en de democratische wenselijkheid van de maatregelen die het kabinet wil doorvoeren en (een analyse van) het voorziene tijdpad. In antwoord daarop beargumenteert het kabinet in deze notitie nader welke problemen het met de voornemens uit het regeerakkoord wil oplossen. Een aantal van de maatregelen uit het regeerakkoord is reeds nu of op korte termijn van betekenis voor de inrichting van het openbaar bestuur. In de eerste plaats gaat het om de decentralisatie van taken uit het sociaal domein naar gemeenten per 1 januari 2015. Ten tweede om het afschaffen van de plusregio’s (Wgr-plus) per 1 januari 2015 en in de derde plaats betreft het de vormgeving van de Noordvleugelprovincie per 1 januari 2016. Het kabinet ziet dit als een eerste, noodzakelijke stap in een breder proces om te komen tot een nieuw en toekomstbestendig middenbestuur. Een belangrijke rode draad in de voornemens rond de bestuurlijke inrichting vormt de voorkeur van het kabinet om taken te beleggen bij de hoofdstructuur van Rijk, provincies en gemeenten. Deze bestuurslagen kennen een in de praktijk beproefde bestuurlijke inrichting, onder meer omdat het zwaartepunt bij de besluitvorming ligt bij een direct gekozen volksvertegenwoordiging. Dit politieke primaat van de volksvertegenwoordiging wordt ondersteund door tal van formele en materiële mechanismen, waardoor dit primaat ook zo wordt ervaren in de samenleving. Het Huis van Thorbecke – de bestuurlijke hoofdstructuur van Rijk, provincies en gemeenten – is nog steeds een even beproefd als flexibel model voor de bestuurlijke organisatie van ons land. De drie lagenstructuur is in staat zich aan te passen aan grote veranderingen in de rol van de overheid, zoals de verhouding burger-bestuur, de invulling van de verzorgingsstaat en in de nabije toekomst de participatiesamenleving. Over de democratische wenselijkheid van zijn voorstellen inzake de bestuurlijke inrichting merkt het kabinet op dat de voorstellen die in het regeerakkoord zijn opgenomen, worden uitgewerkt in wetsvoorstellen. Deze voorstellen doorlopen het gebruikelijke proces van consultatie, toetsing door adviesorganen en behandeling in de Tweede en Eerste
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2963
Wetgeving
Kamer. In dat wetgevingsproces kan rekening worden gehouden met de opvattingen van de betrokken instanties, zoals de medeoverheden. Het kabinet ziet het als een van zijn belangrijkste opgaven om de reeds jaren geleden ingezette decentralisatiebeweging in het sociaal domein per 2015 daadwerkelijk tot uitvoering te brengen. Hierbij onderkent het kabinet dat er naast kansen op het terrein van ‘economies of scope’ – meer maatwerk en een meer doelmatige beleidsuitvoering – ook mogelijke risico’s zijn die zich zouden kunnen voordoen in het sociaal domein. Het gaat om risico’s gerelateerd aan schaalnadelen en verschillen in kwaliteit en niveau van de voorzieningen. Alle inspanningen binnen de wetgevingstrajecten en de werkzaamheden die de betrokken departementen verrichten ten aanzien van de ondersteuning van de transitie en de transformatie die gemeenten moeten doormaken, zijn gericht op het beheersen van mogelijke risico’s. Eventuele verschillen tussen gemeenten zijn overigens een logisch gevolg van het maken van eigen keuzes door de lokale democratie. Desalniettemin zijn deze verschillen beperkt door landelijk geldende wet- en regelgeving. De aanpak van het kabinet bij herindelingen ‘van onderop’ en bij het nastreven van gemeentelijke samenwerking op het sociaal domein kan rekenen op brede steun bij gemeenten en provincies. Het kabinet blijft erop toezien dat de gemeenten de nieuwe taken ook aankunnen, onder meer op basis van het CPB-onderzoek naar de decentralisaties en door monitoring. Een dynamiek van bestuurlijke samenwerking en geleidelijke opschaling zoals die zich bij gemeenten aftekent, doet zich niet voor bij het middenbestuur. In de brief wordt dieper ingegaan op ontwikkelingen die ook voor provincies de noodzaak van opschaling duidelijk maken: gemeentes worden groter, de druk van metropolitane gebieden en de grotere rol van Europa. De provincie zal in haar huidige vorm steeds minder meerwaarde hebben. Het kabinet ziet hierin aanleiding om in te grijpen, omdat het van mening is dat provincies in aangepaste vorm meerwaarde kunnen hebben bij de ruimtelijk-economische opgaven waarvoor Nederland nu en
2964
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
in de nabije toekomst staat. Het huidige tijdsgewricht vraagt derhalve om een gerevitaliseerd, krachtig middenbestuur met een helder afgebakend takenpakket. In lijn met het regeerakkoord heeft het kabinet een eindbeeld voor ogen van provincies nieuwe stijl die qua schaalniveau zoveel mogelijk samenvallen met hun provinciale taken. Zij moeten voldoende afstand hebben ten opzichte van inliggende gemeenten en metropolitane samenwerkingsverbanden en tevens een stevige positie hebben ten opzichte van het Rijk en Europa. Kamerstukken I 2013/14, CII, H
Verbetermaatregelen vreemdelingendetentie Brief van de Staatssecretaris van VenJ (13-11-2013) over de voortgang van de implementatie van verbetermaatregelen in de vreemdelingenketen n.a.v. het onderzoeksrapport van de Inspectie Veiligheid en Justitie ‘Het overlijden van Alexander Dolmatov’. – Er is de afgelopen periode aan de hand van het inspectierapport en eigen analyses door alle betrokken partners in de Vreemdelingenketen fors geïnvesteerd in het doorvoeren van deze verbeteringen. Er is een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA) ten behoeve van de overdracht van medische gegevens tussen de artsen van DJI en GCA. Vreemdelingen waarvan de bewaring wordt beëindigd krijgen verder standaard een kopie van het medisch dossier en minimaal twee weken medicatie mee bij vertrek uit het detentiecentrum. Op dit moment wordt nog gewerkt aan het borgen van de overdracht van medische informatie tussen de politie en DJI, zodat ook de medische informatie van artsen waarmee de vreemdeling contact heeft gehad tijdens zijn verblijf in de politiecel systematisch wordt overgedragen aan DJI. Ten aanzien van (de werkwijze omtrent) het M118-formulier is een aantal concrete verbeteringen doorgevoerd. Het M118-formulier wordt – naast voor het aanmelden door de politie of Koninklijke Marechaussee van een vreemdeling bij DJI voor een plaatsing in een DJI-locatie – gebruikt ter ondersteuning van de bewaring en de uitzetting van een vreemdeling.
Het formulier bevat informatie die voor het vertrekproces van belang is. Gerealiseerd is dat alle ketenpartners werken met de meest recente versie van het formulier, waarin bovendien enkele inhoudelijke aanscherpingen zijn doorgevoerd. Er is een training ontwikkeld waaraan wordt deelgenomen door medewerkers vanuit de hele vreemdelingenketen. In deze training wordt aandacht besteed aan het correcte gebruik van het M118formulier en het belang van goede informatie-uitwisseling tussen ketenpartners. Bij de IND zijn verbeteringen gerealiseerd met betrekking tot de registratie van de verblijfsstatus van de vreemdeling. Informatie-uitwisseling zal in de toekomst worden vergemakkelijkt, wanneer meer informatie geautomatiseerd wordt uitgewisseld en er digitaal wordt gewerkt. De centrale voorzieningen die gebouwd moeten worden om het digitaal werken in de vreemdelingenketen te realiseren zullen in 2016 zijn gerealiseerd. Naast al deze maatregelen is de Onderzoeksraad voor Veiligheid gevraagd een onderzoek te starten naar hoe de veiligheid van vreemdelingen die onder de verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid verblijven in opvang- en onderdaklocaties, toezichtarrangementen of detentielocaties is gewaarborgd en hoe de informatieoverdracht binnen en tussen ketenpartners is gewaarborgd. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1748
Masterplan DJI Brief van de Staatssecretaris van VenJ (12-11-2013) over de implmentatie van het masterplan DJI 2013-2018. – Tevens wordt gereageerd op het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming over de voorgenomen ‘Wijziging Regeling SPOG in verband met promoveren en degraderen binnen het gevangeniswezen’ en komen de doelstellingen van het kabinet op het gebied van de beperking van de recidive aan de orde. Bij het gevangeniswezen ligt de voorbereiding van de sluiting van de penitentiaire inrichtingen (PI’s) die per 1 januari 2014 dichtgaan op schema. Het betreft de PI Hoogeveen, de PI Amsterdam, locatie Havenstraat, de PI Limburg Zuid, locatie Overmaze, en een deel van de PI Breda (144 plaatsen). Daarnaast wordt de PI Veenhui-
Wetgeving
zen, locatie Bankenbosch, gesloten. Als gevolg van het Masterplan vervalt capaciteit bij het detentiecentrum Alphen aan den Rijn. Deze zal in 2014 worden ingezet ten behoeve van het gevangeniswezen. De voorbereidingen voor deze transitie zijn in gang gezet. Wat betreft de voorbereiding van de samenvoeging van de drie rijks-JJI’s tot één rijksinrichting wordt gemeld dat gewerkt wordt aan het opstellen van een contourenplan. Het streven is deze reorganisatie uiterlijk 1 juli 2015 af te ronden. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie, GGZ Nederland en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland hebben overeenstemming bereikt over de wijze waarop de afspraken worden ingevuld uit de ‘Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg 2013 – 2017’. Een taskforce wordt ingesteld die ideeën en maatregelen gaat ontwikkelen om de gemiddelde behandelduur in de tbs te verkorten. De effecten zullen worden gemonitord via prestatieindicatoren over de doorlooptijd van de tbs-behandeling. De RSJ heeft advies uitgebracht over de voorgenomen wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden. Kort samengevat komt de kritiek van de RSJ op het volgende neer: žäKÐÐàĊĔġääėġĭĊĊėääąĭĊÿĮÐÐėdig standaardregime dat voldoende mogelijkheden bevat voor resocialisatie, voorbereiding op re-integratie en individuele invulling van de detentie. Het voorgestelde basisprogramma is naar de mening van de RSJ dermate sober dat hierin geen invulling meer kan worden gegeven aan de resocialisatiedoelstelling uit de Penitentiaire beginselenwet. žOÿäÜóġěä乥ôąàäėóäôàĭÐąàä gedetineerden zal in aanmerking komen voor een plusprogramma, aldus de RSJ. Dit plusprogramma bevat de resocialisatiemogelijkheden die naar de mening van de RSJ in principe beschikbaar zouden moeten zijn voor alle gedetineerden. žäÐíěÜóÐíîąðĭÐąóäġėäðôĄäĭÐą algehele gemeenschap in de gevangenis betekent dat gedetineerden dagelijks veel meer tijd op hun cel moeten doorbrengen, wat de toch al gereduceerde mogelijkheden tot resocialisatie verder vermindert. De Raad acht deze wijziging strijdig met de Pbw. Op deze kritiekpunten wordt ingegaan. Het basisprogramma dat
thans door DJI wordt ontwikkeld gaat uit van een activiteitenprogramma op grond waarvan een gedetineerde per week 43 uur aan activiteiten kan deelnemen. Dit komt overeen met de omvang van het huidige activiteitenprogramma dat ruim uitgaat boven de minimumnorm van 18 uur per week die hiervoor is gesteld in artikel 3 van de Penitentiaire maatregel. Voor iedere gedetineerde wordt een detentieen re-integratieplan opgesteld en in nazorg voorzien. Het is juist dat niet iedere gedetineerde in aanmerking komt voor het plusprogramma. Maar dit komt voornamelijk doordat het grootste deel van de gedetineerden niet in een gevangenis, komt maar al uitstroomt via een huis van bewaring. Dat met de wijzigingsregeling het regime van algehele gemeenschap zou worden afgeschaft, hetgeen in strijd is met de Penitentiaire beginselenwet, berust op een misverstand. Het beleid gericht op het terugdringen van de recidive wordt met kracht voortgezet. Daarin brengt het Masterplan DJI geen verandering. Kamerstukken II 2013/14, 24 587, nr. 568
Internationaal Strafhof Brief van de Ministers van BuZa en VenJ (06-11-2013) over de laatste stand van zaken met betrekking tot het Internationaal Strafhof. – Dit in aanloop tot de Vergadering van Statenpartijen van het Internationale Strafhof die dit najaar zitting heeft van 20 tot en met 28 november in Den Haag. Het Strafhof heeft zich de afgelopen twintig jaar ontwikkeld van een idee tot een volledig operationeel tribunaal. In 1998 stemden 120 landen voor aanname van het Statuut van Rome. Het Statuut van Rome is in werking getreden op 1 juli 2002. Daarmee werd het Strafhof realiteit. Er liggen op dit moment 20 zaken voor bij het Strafhof in 8 situaties. Op 14 maart 2012 hebben de rechters van het Strafhof de eerste veroordeling uitgesproken, in de zaak tegen Thomas Lubanga. Op 10 september 2013 is het eerste proces begonnen dat plaatsvindt op basis van een oproep tot vrijwillige verschijning (tegen de Keniaanse verdachten William Ruto, vicepresident, en radioproducer Joshua Arap Sang). Daarnaast zal naar verwachting op 12 november 2013 het
eerste proces beginnen tegen een zittend staatshoofd, president Kenyatta van Kenia. Het Strafhof vormt zowel het begin als het einde van de keten van Responsibility to Protect (RtoP). Het vormt het einde van de keten doordat het verdachten van de ernstigste schendingen van internationaal recht vervolgt nadat deze zijn gepleegd. Het vormt het begin omdat het een afschrikwekkende werking heeft op mogelijke daders. Het Strafhof is een onmisbaar instrument bij het operationaliseren van de norm van Responsibility to Protect. De positie van het Strafhof in Afrika staat onder druk. Een aantal Afrikaanse landen is kritisch over het functioneren van het Strafhof en stelt dat het zich eenzijdig richt op Afrikaanse conflicten. Het kabinet acht het van belang een open dialoog te voeren met deze landen over het Strafhof. Op 11 en 12 oktober vond een speciale bijeenkomst van de Afrikaanse Unie (AU) plaats in Addis Abeba. Het doel was bespreking van de relatie tussen Afrika en het Strafhof. De AU heeft hierbij een verklaring aangenomen die kritisch is over het functioneren van het Strafhof en op onderdelen in strijd met diens uitgangspunten. Nederland is bezorgd over de uitkomsten van de AU-top. Het is onwenselijk dat de AU immuniteit van leiders bepleit en voorwaarden verbindt aan de samenwerking van Kenia met het Strafhof. Kamerstukken II 2013/14, 28 498, nr. 30
Varia strafrecht Verslag van een Algemeen Overleg van 10-10-2013 (vastgesteld 12-112013) tussen de vaste cie. voor VenJ en de Minister van VenJ over diverse strafrechtelijke onderwerpen. – Er is gesproken over de brief van de minister d.d. 27 mei 2013 inzake nadere informatie over de aanpak van recidive, pakkans en strafhoogte (Kamerstuk 29 279, nr. 163); de brief van de minister d.d. 11 juni 2013 houdende een afschrift van de brief aan de Voorzitter van de Eerste Kamer inzake strafrecht in een veranderende samenleving; de brief van de minister d.d. 5 juli 2013 over de betekenis van nieuwe jurisprudentie over anonieme getuigen in strafzaken (Kamerstuk 29 279, nr. 166); de brief van de minister d.d.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2965
Wetgeving
5 juli 2013 inzake de burger in de bijzondere opsporing (Kamerstuk 29 911, nr. 83); de brief van de Staatssecretaris d.d. 11 juli 2013 houdende het voortgangsbericht inzake verhoor van personen met een verstandelijke beperking (Kamerstuk 29 279, nr. 168). Kamerstukken II 2013/14, 29 279, nr. 173
beperkt zich tot de aanpak van de dreiging die uitgaat van het mondiaal jihadisme. Op de andere vormen van extremisme is sprake van voortzetting van het bestaande (kleinschalige) beleid gericht op het waar nodig ondersteunen van nationale en lokale partners met kennis, advies en deskundigheidsbevordering. Kamerstukken II 2013/14, 29 754, nrs. 237 en 238
Dreigingsbeeld terrorisme Brieven van de Minister van VenJ (0711-2013) waarbij hij de samenvatting van het 34ste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN34) van oktober 2013 aanbiedt (nr. 237) en één waarin het beleid dat het kabinet voert naar aanleiding van de dreigingen zoals die zijn beschreven in DTN34 wordt weergegeven (nr. 238). – Het dreigingsniveau blijft gehandhaafd op ‘substantieel’. Dit betekent dat de kans op een aanslag tegen Nederland reëel is. De dreiging blijft hoofdzakelijk jihadistisch van aard. De redenen voor de verhoging van het dreigingsniveau in maart 2013 blijven ook in de afgelopen DTN-periode van kracht. In sommige gevallen is de situatie op dit vlak de afgelopen periode zelfs verslechterd. Ten eerste wordt het dreigingsbeeld nog steeds voor het belangrijkste deel bepaald door de ontwikkelingen rond de jihadistische Syriëgangers. Ten tweede zijn er zorgelijke aanwijzingen voor toenemende radicalisering van kleine groepen islamitische jongeren in Nederland, waarop in DTN32 al werd gewezen. De openlijke propaganda via internet en sociale media uit jihadistische kringen voor deelname aan de strijd in Syrië is in de afgelopen maanden sterk gestegen. Ten derde zijn de ontwikkelingen in sommige landen in het Midden- Oosten en jihadistische strijdgebieden negatief voor het dreigingsbeeld. De belangrijkste nieuwe ontwikkeling ten opzichte van het vorige DTN ligt in de toename van het aantal jihadisten die met Syrische strijdervaring terugkeren naar Nederland. De inzet richt zich dan ook in de eerste plaats op het minimaliseren van de risico’s die mogelijk van deze personen uitgaan. De huidige inzet wordt beschreven op de drie hoofdthema’s van het dreigingsbeeld: jihadreizigers en terugkeerders, jihadistische radicalisering en de ontwikkelingen in derde landen. De beschrijving
2966
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
Veiligheidsonderzoeken Brief van de Minister van Defensie (22-10-2013) over het verstrekken van de verklaring van geen bezwaar (VGB) in relatie tot verblijf in het buitenland. – Bij een veiligheidsonderzoek wordt een periode van acht tot tien jaar, direct voorafgaande aan de aanmelding, door de MIVD onderzocht. Deze periode is afhankelijk van het veiligheidsmachtigingsniveau en is voor de AIVD en MIVD gelijk. Voor partners wordt een periode van ten minste vijf jaar onderzocht. Als over een verblijf door betrokkene (of diens partner) van meer dan drie maanden in het buitenland geen informatie kan worden ingewonnen, kan een nieuwe VGB niet worden verstrekt of een bestaande VGB worden ingetrokken. Er is dan sprake van een zogeheten ‘ontbrekende periode’. Na heroverweging is, waar mogelijk, een meer genuanceerd onderscheid per situatie gemaakt met inachtneming van de bescherming tegen veiligheidsrisico’s die de Wet veiligheidsonderzoeken beoogt. Deze brief geeft de wijzigingen weer. Kamerstukken II 2013/14, 29 924, nr. 102
Verbeteringen IND Begeleidende brief (14-11-2013) en Rapport ‘Voortgang verbeteringen Immigratie- en Naturalisatiedienst; Stand van zaken 2012’ van de Algemene Rekenkamer. – In de zomer van 2004 deden zich veel problemen voor bij de Immigratieen Naturalisatiedienst (IND). De uitgifte van verblijfsdocumenten aan vreemdelingen stagneerde en de achterstanden bij verlengingsaanvragen liepen op. De Algemene Rekenkamer deed in het oorspronkelijk onderzoek uit 2005 een groot aantal aanbevelingen tot verbetering van de bedrijfsvoering, de klantgerichtheid van de IND en de kwaliteit van de verantwoordingsinformatie. In het
vervolgonderzoek dat in 2009 is uitgevoerd is vastgesteld dat het functioneren van de IND tussen 2005 en 2009 was verbeterd. Tegelijkertijd werden ook een aantal risico’s en knelpunten gesignaleerd die nog niet waren opgelost. In 2012 is opnieuw de stand van zaken opgemaakt en is nagegaan in hoeverre het functioneren van de IND is verbeterd en welke risico’s en knelpunten nog openstaan. Naar aanleiding daarvan wordt de Minsiter van VenJ aanbevolen om inzichtelijk te maken op welke wijze en op welk moment de IND de aanvragen voor toelating regulier verblijf en bezwaarschriften weer binnen de wettelijke termijn kan afhandelen. Daarbij moet specifiek in beeld worden gebracht wanneer INDiGO volledig operationeel kan zijn en welke bijdrage dit systeem kan leveren aan de verbetering van de doorlooptijden van procedures en aan de besparingen op de IND. Tevens zal de IND zich moeten afvragen of met name het automatisch volgen van indicaties uit INDiGO om in de toekomst beslissingen uit te voeren heroverweging verdient. Verder wordt aanbevolen de voornemens om te bezuinigingen op de IND apart te vermelden in de begroting en verantwoording. Daarbij moet expliciet in beeld worden gebracht hoe de Minister de beoogde prestaties op het gebied van doorlooptijden en de andere prestaties van de IND gaat realiseren binnen het aan hem ter beschikking gestelde budget dan wel aangegeven worden op welke wijze hij de prestaties bijstelt. De Staatssecretaris van VenJ geeft in reactie op het rapport aan dat de implementatie van INDiGO in 2013 is afgerond. Hij geeft aan dat de behandelduur van verblijfsvergunningen sinds begin 2013 weer afneemt. Kamerstukken II 2013/14, 30 240, nr. 21 en 22
Voor wat hoort wat Brief van de Staatssecretaris van SZW (12-11-2013) waarbij zij de rapportage ‘Voor wat hoort wat’ aanbiedt, een onderzoek van de Inspectie SZW naar de uitvoering van de tegenprestatie in de WWB. – De centrale vraag van het onderzoek is hoe de tegenprestatie door gemeenten wordt vorm gegeven in beleid en uitvoering. Het rapport
Wetgeving
geeft hier inzicht in. Dit relatief nieuwe instrument om een bijstandsgerechtigde naar vermogen maatschappelijk nuttige werkzaamheden te laten verrichten als tegenprestatie voor de uitkering, wordt door een aantal gemeenten regelmatig vrijwillig ingezet. Het kabinet streeft ernaar de tegenprestatie voor alle gemeenten te verplichten per 1 juli 2014. Daartoe is het wetsvoorstel WWBmaatregelen aangeboden aan de Kamer (zie de rubriek Wetsvoorstellen hiervoor). De Inspectie SZW heeft met 148 gemeenten contact gehad over de vraag of zij de tegenprestatie toepassen. 78 gemeenten geven aan de tegenprestatie toe te passen of dat voor te bereiden. 35 gemeenten passen de tegenprestatie ten tijde van het onderzoek daadwerkelijk toe. De meeste gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren geven aan dat deze is ingebed in het algemene re-integratie- en participatiebeleid en zo bijdraagt aan het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt. Zij geven aan geen scherp onderscheid te maken tussen de tegenprestatie en de activering op basis van re-integratie en participatiebeleid. Ook wordt het door deze gemeenten in meerderheid ingezet als middel voor preventie van instroom en handhaving. De gemeenten die de tegenprestatie nog niet toepassen, geven aan dat de tegenprestatie geen relatie heeft met re-integratie- en participatiebeleid. Circa de helft van de gemeenten geeft aan dat de tegenprestatie beleidsmatig in principe op alle WWB-ers van toepassing is. Een minderheid van de gemeenten geeft aan dat dit instrument vooral wordt ingezet voor de WWB-er die lager op de participatieladder staat. Gemeenten houden bij het opdragen van de tegenprestatie rekening met de persoonlijke omstandigheden van de WWB-er. Volgens het onderzoek worden de activiteiten voornamelijk verkregen door contacten met de vrijwilligersinstellingen en de maatschappelijke organisaties. De meeste gemeenten geven aan dat de WWB-er invloed heeft op de keuze van de activiteiten. Als de tegenprestatie wordt uitgevoerd in het kader van activering is dat niet het geval: ongeveer de helft van de gemeenten geeft aan dat de WWB-er dan beperkt of geen invloed heeft. Gemiddeld
besteedt de WWB-er 16 uur per week aan de tegenprestatie. De variatie is echter groot: van 4 tot 24 uur per week. Alle gemeenten waar de tegenprestatie een verplichtend karakter heeft, hanteren sancties, zoals het korten van de uitkering, het stoppen van de uitkering of het geven van een waarschuwing, als de WWB-er niet meewerkt. Uit het onderzoek blijkt dat veel WWB-ers volgens de casemanagers in het begin geen zin hebben in de tegenprestatie. Echter als zij eenmaal begonnen zijn slaat deze grondhouding snel om naar overwegend positief. Het principe om maatschappelijk bezig te zijn wordt in de regel geaccepteerd door de meeste WWB-ers. Het rapport laat zien dat de betrokkene wordt geïnformeerd over de rechten en plichten van de tegenprestatie. De staatssecretaris hecht eraan dat de mogelijkheid van bezwaar of beroep altijd helder is en heeft dit ook onder aandacht van gemeenten gebracht. Kamerstukken II 2013/14, 30 545, nr. 133
Nationale veiligheid Brief van de Minister van VenJ (0811-2013) over de voortgang van het beleid Nationale Veiligheid. – De Strategie Nationale Veiligheid (SNV) biedt inzicht in de potentiële risico’s die op Nederland afkomen en in de maatregelen die kunnen worden genomen om die risico’s tegen te gaan. Het instrument hiervoor is de Nationale Risicobeoordeling, waarbij risicoanalyses de grondslag vormen voor een capaciteitenanalyse. De strategie wordt sinds 2008 door het Kabinet gehanteerd. Een overzicht van alle capaciteiten waaraan het Kabinet op basis van de strategie sinds 2008 heeft gewerkt, is opgenomen in de Bevindingenrapportage (bijlage bij deze brief). In deze brief wordt de kamer geïnformeerd over over de in 2012 ontwikkelde scenario’s en de te versterken capaciteiten die daar uit voortvloeien. Voor de Nationale Risicobeoordeling 2012 zijn vier nieuwe scenario’s uitgewerkt: Gewelddadige eenling, Cyberhacktivisme (cyberprotest), Grootschalige onlusten en Wapenbeheersing falende staat. De beoordeling van de scenario’s is als volgt: ž#äĮäÿààÐàôðäääąÿôąðŻĮÐÐėěÜóôüąlijkheid hoog; impact beperkt;
žİÛäėóÐÜýġôĭôěĄäŻäąôðěijôąěĮÐÐėschijnlijk; impact aanzienlijk tot ernstig; ž#ėĊĊġěÜóÐÿôðäĊąÿĤěġ乯äąôðěijôąě waarschijnlijk; impact zeer ernstig žaÐĔäąÛäóääėěôąðíÐÿäąàäěġÐÐġŻ enigszins waarschijnlijk; impact zeer ernstig. De voorstellen voor de te versterken capaciteiten zijn beoordeeld opgenomen in de Bevindingenrapportage. Na weging van die adviezen op impact, waarschijnlijkheid en kosten heeft het Kabinet besloten om capaciteiten te versterken op de volgende terreinen: a. samenwerking bij crisisbeheersing b. informatiepositie c. bewustwording en scholing d. crisiscommunicatie e. internationaal te agenderen capaciteiten. Deze terreinen en de daar te nemen maatregelen worden besproken. Kamerstukken II 2013/14, 30 821, nr. 19
Resultaatgerelateerde beloning advocatuur Brief van de Staatssecretaris van VenJ (08-11-2013) met een reactie op de Verordening tot wijziging van de Verordening op de praktijkuitoefening (onderdeel Resultaatgerelateerde Beloning) van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), die per 1 januari 2014 in werking treedt. – De verordening bevat, beknopt weergegeven, de mogelijkheid voor resultaatgerichte beloning voor advocaten in zaken waarin sprake is van letselschade en overlijdensschadezaken. Daarbij gelden de eisen dat niet aanstonds aansprakelijkheid is erkend en problemen voorzienbaar zijn ten aanzien van de vaststelling van schade of causaliteit. Voorts moeten de afspraken over het honorarium tussen de advocaat en zijn client schriftelijk worden overeengekomen. De verordening stipuleert voorts dat de advocaat die wenst deel te nemen aan het experiment van resultaatgerelateerde beloning, dit voornemen telkens meldt aan de raad van toezicht alvorens hij resultaatafhankelijke beloningsafspraken met zijn cliënt maakt. De verordening kent binnen de toegelaten beloningsafspraken twee verschillende arrangementen. In het eerste arrangement betaalt de rechtzoekende in beginsel zelf zijn op de zaak druk-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2967
Wetgeving
kende kosten. In de tweede variant gaat het risico van de specifieke kosten van de rechtzoekende over op de advocaat, hetgeen leidt tot een potentieel hoger percentage van honorarium voor de advocaat, dit als vergoeding voor het hogere risico dat de advocaat loopt. Het college van afgevaardigden van de NOvA heeft de verordening vastgesteld onder de voorwaarde van een experimentele regeling voor de duur van vijf jaren. Na telkens 2 jaren zal worden geëvalueerd of de regeling, al dan niet met aanpassingen, zal worden voortgezet. Het experiment richt zich op de rechtzoekenden die niet vallen onder het bereik van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), maar beperkt zich niet tot die groep. Hoewel het op dit moment te vroeg is om al een oordeel kunnen te geven over de effecten van het experiment op het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand, zal de staatssecretaris gedurende de looptijd van het experiment in het bijzonder aandacht besteden aan de effecten daarvan voor de gefinancierde rechtsbijstand. Zijn oordeel over de wijziging van de Verordening op de praktijkuitoefening ten aanzien van het onderdeel Resultaatgerelateerde Beloning, zoals deze thans is vastgesteld, is dat deze voldoende waarborgen biedt voor zowel de onafhankelijkheid van de advocaat als het voorkomen van cherry picking. Kamerstukken II 2013/14, 31 753, nr. 65
Transitie jeugdzorg Brief van de Staatsecretarissen van VWS en VenJ (12-11-2013) waarbij zij de eindrapportage van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) aanbieden over de inhoud en totstandkoming van de regionale transitiearrangementen (RTA’s). – Mede namens de VNG wordt een reactie gegeven op de bevindingen van de TSJ. Tot slot komen de additionele acties die gezamenlijk zullen worden getroffen voor een verantwoorde invoering van de stelselwijziging Jeugd per 1 januari 2015 aan de orde. De TSJ heeft alle RTA’s getoetst aan achttien criteria van de bestuurspartners. De TSJ concludeert dat geen enkele RTA aan alle eisen van de opdrachtgevers voldoet. Omdat de afstand tussen de RTA’s en het behalen van de doelstellingen in elke
2968
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
regio niet even groot is, komt de TJS tot de volgende driedeling: 1. Regio’s die óf al met aanbieders afspraken hebben gemaakt over zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur óf met helderheid over het beschikbare budget snel tot afspraken kunnen komen (11 regio’s). 2. Een grote middengroep van regio’s (28) die met extra maatregelen, processtappen en voorbereidende werkzaamheden nog tijdig afspraken met aanbieders kunnen realiseren. Tot deze middengroep behoren ook regio’s die goede stappen hebben gezet om de komende periode afspraken met aanbieders te concretiseren, maar de TSJ vindt het van belang dat de bestuurspartners bij deze regio’s een vinger aan de pols houden. 3. Twee regio’s waarvan de TSJ niet verwacht dat zij tijdig met aanbieders afspraken maken. De redenen hiervoor verschillen per regio. De TSJ constateert als belangrijkste risico de bestaande onduidelijkheid rond het macrobudget dat gemeenten in 2015 krijgen. De TSJ pleit ook voor snelle duidelijkheid over het wettelijk kader. Verder constateert de TSJ als risico’s: 1) risico’s die zich buiten het decentralisatieproces jeugd bevinden (bijvoorbeeld uitwerking beleidsmaatregelen GGZ). 2) risico’s binnen de decentralisatie jeugd die het niveau van afzonderlijke gemeenten en regio’s overstijgen en door de bestuurspartners moeten worden opgelost (bijvoorbeeld regie veranderopgave BJZ’s). 3) risico’s die het gevolg zijn van de werkwijze van de regio’s en die de regio’s zelf moeten beheersen (bijvoorbeeld instemming van de gemeenteraden). Ter beheersing van bovengenoemde risico’s komt de TSJ tot verschillende aanbevelingen. Kamerstukken II 2013/14, 31 839, nr. 324
Huisarts Tromp Brief van de Minister van VWS (1211-2013) over de gang van zaken met betrekking tot het onderzoek rond het handelen van huisarts Tromp, verbonden aan huisartsenpraktijk Tuitjenhorn. – In de vorige brief over deze zaak (d.d. 1 november, beschreven in de vorige afl.) heeft de minister aange-
geven van mening te zijn dat de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) en het Openbaar Ministerie (OM) in deze gevoelige zaak juist en met respect voor de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen gehandeld hebben. Inmiddels heeft zij ook geconstateerd dat deze zaak aanleiding is geweest tot veel discussies in het veld en ook heeft geleid tot onrust in de samenleving. Daarom is besloten een onafhankelijke evaluatie te laten doen van het handelen van alle betrokken instanties in de zaak Tuitjenhorn. De evaluatie betreft onder andere het optreden van het Academisch Medisch Centrum (AMC) en de IGZ alsmede dat van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG). Ook het handelen van het OM maakt onderdeel uit van de evaluatie. De externe evaluatie zal pas starten nadat de IGZ het recent hervatte calamiteitenonderzoek in de zaak Tuitjenhorn volledig heeft afgerond. Kamerstukken II 2013/14, 32 647, nr. 18
Kredietunies Brief van de Minsiter van Finaciën (11-11-2013) waarin hij reageert op de initiatiefnota van de leden Van Hijum en Agnes Mulder over ruimte voor kredietunies. – Het kabinet waardeert de inzet van deze leden voor de ontwikkeling van kredietunies in Nederland. Deze inspanningen sluiten nauw aan bij het kabinetsbeleid om alternatieve financieringsvormen, waaronder kredietunies, te ondersteunen. Daarom heeft het kabinet contact gelegd met de Europese Commissie met de inzet om deze ruimte in Europees regelgeving te verkennen. Afhankelijk van de uiteindelijke uitkomsten van de gesprekken met de Europese Commissie heeft het kabinet op dit moment een toekomstig regelgevend kader voor kredietunies voor ogen waarin een onderscheid gemaakt zal worden tussen kredietunies met een (zeer) beperkte omvang en kredietunies met een grotere omvang. Bij dit onderscheid wordt primair gekeken naar de risico’s verbonden aan kredietunies en de bescherming van de geldverschaffers. In deze reactie gaat het kabinet achtereenvolgens in op het actuele beeld rondom de krediet-
Wetgeving
verlening aan het MKB, het belang van alternatieve financieringsvormen als kredietunies, de rol van de Europese regels voor banken, de gesprekken die het kabinet momenteel voert met de Europese Commissie en de contouren van een mogelijk toekomstig regelgevend kader voor kredietunies. Tot slot wordt kort ingegaan op de vraag hoe het best vervolgactie kan worden gegeven aan de wensen die zijn neergelegd in initiatiefnota. Kamerstukken II 2013/14, 33 704, nr. 3
Mensenrechten Brief van de Minister van BuZa (0511-2013) waarin de Kamer wordt geïnformeerd over over drones in Jemen, de stand van zaken bij het Poolse onderzoek naar mogelijke betrokkenheid bij een CIA renditionprogramma en de nieuwe opzet van de Mensenrechtentulp. – Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat het gebruik van geweld door middel van drones binnen de kaders van het internationaal recht dient plaats te vinden. Ten aanzien van de situatie in Jemen kan noch worden bevestigd, noch worden uitgesloten dat aanvallen hebben plaatsgevonden in het kader van een gewapend conflict. In het geval van een gewapend conflict zijn de regels van het humanitair oorlogsrecht van toepassing. Om vast te kunnen stellen of er sprake is van een gewapend conflict is het nodig inzicht te hebben in de mate van georganiseerdheid van de niet-statelijke strijdende partijen als ook in de intensiteit en aanhoudendheid van de gewapende strijd. Het kabinet beschikt niet over deze informatie. Daar waar drone-aanvallen buiten de context van een gewapend conflict plaatsvinden, gelden de toepasselijke mensenrechtelijke regels. Dit betreft in het bijzonder het recht op leven. Los van de vraag naar de toepasselijkheid van het humanitair oorlogsrechten het mensenrechtenregime speelt de vraag of voor een bepaalde inzet toestemming is verleend door de staat op wiens grondgebied de inzet plaatsvindt. In het geval van Jemen zegt President Hadi expliciet voor elke individuele aanval toestemming te verlenen. Bij de Poolse autoriteiten is navraag
gedaan over de stand van zaken bij het onderzoek naar mogelijke betrokkenheid bij een CIA renditionprogramma. Het Poolse onderzoeksteam heeft voor dit onderzoek een verlenging aangevraagd en gekregen. Het onderzoek van de openbare aanklager duurt dus nog voort. De mensenrechtenprijs heeft zijn oorspronkelijke naam – de Mensenrechtentulp – behouden. Bovendien blijft deze prijs toegankelijk voor mensenrechtenverdedigers (!). De selectieprocedure voor de winnaar van de Mensenrechtentulp is op dit moment in volle gang. Kamerstukken II 2013/14, 32 735, nr. 99
Levenslang Fusün Erdoğan Brief van de Minister van BuZa (0811-2013) over de veroordeling tot levenslang van de Nederlands/Turkse journaliste Fusün Erdoğan. – Het kabinet volgt de zaak van de Nederlands-Turkse journaliste Fusün Erdoğan op de voet. Zij is op 8 september 2006 gearresteerd en gevangen gezet. De beschuldiging tegen haar luidt dat ze lid en financiële coördinator is van de terroristische organisatie MLKP, de MarxistischLeninistische Communistische Partij. Zij is op 5 november jl. veroordeeld tot levenslang. Zij gaat in hoger beroep tegen dit vonnis en de zaak is dus nog onder de rechter. Het kabinet treedt niet in de Turkse rechtsgang. Haar arrestatie is in november 2006 aan het Consulaat-Generaal in Istanbul gemeld. Het ConsulaatGeneraal heeft daarna de door de Turkse autoriteiten toegestane consulaire bijstand verleend, zoals het onderhouden van contact met haar advocaat. Tot 2011 stond Turkije geen consulaire bezoeken aan bipatriden in de gevangenis toe. Vertegenwoordigers van het ConsulaatGeneraal in Istanbul hebben mw. Erdoğan bezocht in december 2011, december 2012 en oktober 2013. Een verzoek tot een bezoek in de eerste helft van 2013 werd niet gehonoreerd. Nederland zal haar zaak nauwgezet blijven volgen en erop toezien dat ze van alle rechtsprocessen in Turkije gebruik kan maken. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 V, nr. 12
Aandachtspunten begroting VenJ Brief van de Algemene Rekenkamer (14-11-2013) waarin enkele aandachtspunten bij de begroting 2014 van het Ministerie van VenJ aan de Kamer worden meegegeven. – Voor de Tweede Kamer is het, aldus de Rekenkamer, namelijk van belang inzicht te hebben in de mate waarin de Minister in de begroting informeert over bezuinigingen of intensiveringen en de bijbehorende maatregel(en) en effecten. De begroting van het Ministerie van VenJ omvat € 11.831 miljoen aan uitgaven. Daarvan gaat bijna de helft, € 5.131 miljoen naar de Nationale politie. De ontvangsten in de VenJ-begroting bedragen € 1.353 miljoen, waarvan € 1.030 miljoen vanuit veiligheid en criminaliteitsbestrijding (boetes, transacties en terughalen crimineel vermogen). Bij de begroting 2014 van het Ministerie van VenJ wordt aandacht gevraagd voor artikelen 91, 31, 32, 33 en 34: žÐąàäĭäėÛäġäėôąðĭÐąóäġîąÐąÜôeel beheer is veel gedaan, maar deze is nog niet op orde (artikel 91); žäôąíĊėĄÐġôäĊĭäėàä9ÐġôĊąÐÿä politie in de begroting is nog niet volledig. De openingsbalans van de nationale politie is zorgvuldig tot stand gekomen (artikel 31). ž`ĊĊėàäěġėÐíėäÜóġýäġäąôěäėðääą inzicht in de verbeteracties gericht op de jeugdstrafrechtketen, op veroordeelden met een openstaande boete en op de inzet van middelen van de politie op de uitscreening van zaken en de opsporing van veroordeelden (artikel 31–34). žėôěðääąĭĊÿÿäàôðÛääÿàĄĊðäÿôüý van de ingezette middelen en opbrengsten van het Ketenprogramma Afpakken (artikel 33). Deze punten worden afzonderlijk toegelicht. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 VI, nr. 25
Richtingsbezwaren en leerplicht Brief van de Staatssecretaris van OCW (12-11-2013) een intern advies van het Wetenschappelijk Bureau van het Openbaar Ministerie over het begrip ‘richting’ en artikel 5 van de Leerplichtwet 1969. – Dit advies is op 4 november openbaar gemaakt naar aanleiding van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2969
Wetgeving
een Wob-verzoek. Dit verzoek ging over de onderbouwing van het voornemen om het thuisonderwijs af te schaffen, door de mogelijkheid te schrappen om vrijstelling van de leerplicht te krijgen op basis van richtingsbezwaren. Gezien de actuele berichtgeving rondom dit onderwerp, wordt dit advies onder de aandacht gebracht. Het advies is als bijlage bij dit kamerstuk te vinden. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 VIII, nr. 63
Manipulatie LIBOR en EURIBOR Brief van de Minister van Financiën (08-11-2013) over de transactie met de Rabobank voor betrokkenheid bij manipulatie van LIBOR en EURIBOR. – Op 29 oktober 2013 heeft Rabobank bekendgemaakt dat medewerkers van de bank in de periode van 2005-2011 betrokken zijn geweest bij (pogingen tot) het manipuleren van de interbancaire rentetarieven LIBOR en EURIBOR. Deze tarieven (die wereldwijd gebruikt worden in financiële contracten en instrumenten) worden vastgesteld op basis van inschattingen van een panel van
banken. Deze banken geven dagelijks hun individuele inschatting van het tarief waartegen geleend kan worden op de interbancaire geldmarkt. Medewerkers van Rabobank hebben getracht om via de doorgegeven inschattingen LIBOR en EURIBOR een bepaalde richting op te bewegen ten behoeve van hun eigen handelspositie. Ook hebben medewerkers van Rabobank getracht bijdragen van andere marktpartijen te beïnvloeden. Als gevolg van de betrokkenheid bij de manipulatie van LIBOR en EURIBOR zijn met Rabobank meerdere schikkingen overeengekomen met een totale waarde van (circa) € 774 miljoen. Betrokkenen bij deze transacties zijn het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM), het Amerikaanse Department of Justice (DoJ), de Commodity Futures Trading Commission (CFTC; de Amerikaanse toezichthouder op de future- en optiemarkten) en de Engelse Financial Conduct Authority (FCA). Tevens zijn door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Japanse Financial Services Agency (JFSA) herstelmaatregelen opgelegd. Daarnaast heeft
Rabobank op aandringen van DNB aanvullende disciplinaire maatregelen getroffen jegens direct betrokkenen, waaronder beëindiging van de arbeidsovereenkomst en demotie. Het gaat hierbij om zeer ernstige fraude die het vertrouwen in de financiële sector opnieuw schaadt. De Rabobank heeft de regels met betrekking tot de integere en beheerste bedrijfsvoering ernstig overtreden. Onderhavige brief dient om de vragen van de Kamer ten aanzien van het optreden van de toezicht houders en het OM te beantwoorden zonder daarmee uit het oog te verliezen dat toezicht en handhaving geen vervanging zijn voor de plicht en verantwoordelijkheid van instellingen en haar medewerkers om regels na te leven. In deze brief gaat de minister in op de transactie die is aangeboden aan de Rabobank en geaccepteerd, alsmede het traject voorafgaand aan de transactie en de rol van de toezichthouders en de maatregelen die genomen worden ter voorkoming van een dergelijke manipulatie in de toekomst. Kamerstukken II 2013/14, 33 803, nr. 1
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan bij voorkeur in de tekst zelf.
2970
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
Nieuws
2493
Inzet meerjarenstrategie Europese Unie op het terrein van Justitie Acht Europese Lidstaten, Nederland, Estland, Finland, Duitsland, Hongarije, Slovenië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk, hebben op 18 november in Den Haag overeenstemming bereikt over de algemene uitgangspunten voor de komende meerjarenstrategie (2015-2020) van de Europese Unie op het terrein van Justitie en Binnenlandse Zaken. De uitgangspunten zijn opgenomen in een brief aan de Europese Commissie die door de betreffende Lidstaten werd ondertekend. Hiermee geven deze Lidstaten nadrukkelijk het signaal af zelf verantwoordelijkheid te willen nemen voor de koers in Europa de komende jaren op het terrein van Justitie en Binnenlandse Zaken.
kostenbeheersing een zeer belangrijk criterium. Nieuwe maatregelen moeten voor inwerkingtreding altijd voorafgegaan worden door een uitgebreide kosten-batenanalyse. Een van de criteria daarbij is of de nieuwe maatregelen ook bijdragen aan (economische) groei. De komende periode zal met de andere Lidstaten, de Europese Commissie en het Europees Parlement gesproken worden over de meerjarenstrategie. De strategie wordt definitief vastgesteld door de Europese regeringsleiders in de Europese Raad van juni 2014. Het programma is voor Nederland extra relevant met het oog op het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie in de eerste helft van 2016.
D
Nederlandse inzet
e brief is een initiatief van de drie landen die verantwoordelijk waren voor de afgelopen drie meerjarenprogramma’s op het terrein van Justitie en Binnenlandse Zaken: Finland (19992004), Nederland (2004-2009) en Zweden (2010-2014). De Lidstaten zijn het volgende overeengekomen: žSubsidiariteit: Grensoverschrijdende problemen zoals criminaliteit vereisen een Europese aanpak. Problemen die echter op nationaal, regionaal of lokaal kunnen worden opgelost, moeten ook op dat niveau worden aangepakt. žConsolidatie: De laatste jaren is veel wetgeving tot stand gekomen. Het is nu zaak de bestaande wetgeving en instrumenten optimaal om te zetten in nationale regelgeving en in praktijk te brengen, voordat allerlei nieuwe wetgeving wordt opgetuigd. žKostenbeheersing: Bij de evaluatie van bestaande en totstandkoming van nieuwe instrumenten is – zeker in deze financieel krappe tijden –
De ministerraad van 15 november schaarde zich achter de volgende zaken die Nederland de komende jaren wil realiseren in Europees verband: Bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit Net als bij legale sectoren van onze economie geldt dat de ‘criminele ondernemer’ zich bij de keuze voor zijn werkterrein laat leiden door het vestigings- en investeringsklimaat. Daarbij zijn met name de mogelijkheden tot het gebruik van legale voorzieningen en structuren van belang. Dit vraagt om een aanpak die veel verder gaat dan handhaving van het strafrecht. Zo moet de informatiedeling worden verbeterd. Een voorbeeld is de mogelijkheid van gemeenten tot het screenen van vergunningen en het sluiten van panden. In de praktijk blijkt het nu vaak niet mogelijk van andere EU-lidstaten de benodigde informatie te verkrijgen om die screening goed uit te kunnen voeren.
Samenwerking ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit In Nederland worden veel maatregelen genomen om financieel onderzoek en het afpakken van crimineel vermogen te versterken. Financieel rechercheren is hierbij van groot belang. Momenteel zijn hierbij grensoverschrijdende belemmeringen. Gedacht moet worden aan het inzetten van bevoegdheden in het opsporingsonderzoek, informatiedeling en de mogelijkheden om crimineel vermogen af te pakken. Nederland wil dat al dit soort belemmeringen in kaart worden gebracht, zodat deze vervolgens opgelost kunnen worden. Cybersecurity Nederland zet de komende jaren in op het bundelen van de krachten van betrokken bedrijven en overheidsorganisaties, nationaal en internationaal, om weerbaar te zijn tegen cyber aanvallen en cybercriminelen ook over de grens aan te kunnen pakken. Slachtoffers Nederland wil dat een slachtoffer ook in het buitenland zijn rechten kan uitoefenen. Vorig jaar is binnen de EU een minimumniveau aan rechten voor slachtoffers van criminaliteit afgesproken. Het is nu zaak dat dit goed in praktijk wordt gebracht. Forensische kwaliteitsnormen Forensisch onderzoek in de opsporing en forensisch bewijs wordt steeds belangrijker. Voor de betrouwbaarheid van de bevindingen is goed kwalitatief onderzoek essentieel. Voor grensoverschrijdende informatie-uitwisseling en criminaliteitsbestrijding is het daarom belangrijk dat de kwaliteit van forensisch onderzoek binnen de EU op een acceptabel en gelijkwaardiger niveau wordt gebracht. Nederland zet daarom in op de ontwikkeling van gemeenschappelijke minimum-kwaliteitsnormen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2971
Nieuws
2494
Gedragscode Zorgverzekeraars in strijd met privacybeginselen De rechtbank Amsterdam heeft op 13 november 2013 het CBP op de vingers getikt in een door de Stichting KDVP, een stichting die zich inzet voor het behoud van privacy en vertrouwelijkheid binnen de GGZ, aangespannen procedure tegen het goedkeuringsbesluit van het CBP van de Gedragscode Zorgverzekeraars.
I
n haar oordeel stelt de rechter dat het CBP ten onrechte een goedkeuring heeft verleend aan een Gedragscode die niet alleen de betekenis van het medisch beroepsgeheim miskent, maar tevens in strijd is met privacybeginselen, vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Door de verwerking van medische persoonsgegevens te koppelen aan uiteenlopende bedrijfsprocessen als kwaliteitsbewaking, marketing en zorgbemiddeling is geen sprake van helder en limita-
tief omschreven doelstellingen van gegevensverwerking zoals het EVRM vereist. Door het ontbreken van eenduidig geformuleerde doelstellingen in de Gedragscode Zorgverzekeraars worden de in deze gedragscode omschreven verwerkingspraktijken - die een inbreuk vormen op de privacy van patiënten en het beroepsgeheim van zorgverleners - niet getoetst op proportionaliteit en subsidiariteit zoals het EVRM vereist. Ten onrechte is geen onderzoek gedaan naar andere manieren van gegevensverwerking die geen inbreuk vormen op privacy en beroepsgeheim. Bovendien is het CBP bij de goedkeuring van deze gedragscode voorbij gegaan aan een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) over het belang van vertrouwelijkheid en privacy in de Geestelijke Gezondheidszorg. Deze
uitspraak hield in dat bij de behandeling van psychische klachten bezwaar moet kunnen worden gemaakt tegen de verplichte uitwisseling van diagnose-informatie. Het CBP is ertoe veroordeeld om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen waarin hernieuwde goedkeuring van de Gedragscode Zorgverzekeraars wordt verbonden aan door Zorgverzekeraars Nederland - optredend als belanghebbende partij in deze procedure - te maken aanpassingen overeenkomstig overwegingen en oordelen van de rechtbank te Amsterdam. Indien Zorgverzekeraars Nederland niet effectief uitvoering geeft aan deze uitspraak zal het CBP als toezichthouder daartegen handhavend moeten optreden.
Bron: www.kdvp.nl, alwaar ook de uitspraak van de rechtbank is te vinden.
2495
Onderzoek beveiliging SWIFT De Belgische en Nederlandse privacytoezichthouders stellen een onderzoek in naar de beveiliging van de betalingsnetwerken van de organisatie SWIFT (Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication). Directe aanleiding hiervoor is onder meer berichtgeving in internationale media dat buitenlandse inlichtingendiensten - mogelijk de NSA naar Europees recht onrechtmatige toegang tot het financiële gegevensverkeer bij SWIFT zouden hebben.
H
et Nederlandse College bescherming persoonsgegevens (CBP) en de Belgische Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
2972
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
(CBPL) zullen gaan onderzoeken of derden ongeoorloofde of onrechtmatige toegang tot de bankgegevens van Europese burgers hebben kunnen krijgen. Het onderzoek zal in nauwe samenwerking en overleg tussen beide privacytoezichthouders worden uitgevoerd. De afgelopen tijd verschenen diverse berichten dat de Amerikaanse veiligheidsdiensten zich rechtstreeks toegang zouden hebben verschaft in strijd met de privacyafspraken in het Terrorist Finance and Tracking Program II Agreement (TFTP-verdrag ) waar SWIFT onder valt. SWIFT regelt het internationale betalingsverkeer voor meer dan 10.000 financiële instellingen uit circa 200 landen. Het hoofdkantoor
van SWIFT is gevestigd in België. De organisatie heeft tevens een locatie in Nederland.
TFTP-verdrag In 2010 sloot de Europese Commissie het TFTP-verdrag. Dit verdrag over de uitwisseling van bankgegevens tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten in het kader van terrorismebestrijding biedt de Verenigde Staten de mogelijkheid om via een speciale procedure gegevens over banktransacties op te vragen. In het verdrag zijn diverse privacyvoorwaarden opgenomen zoals de wijze waarop zij mogen worden gebruikt en de externe controle hierop. Bron: www.cbpweb.nl
Nieuws
2496
Verwijdering DNA minderjarige uit databank Jaarlijks staan bijna 3.000 minderjarigen na veroordeling voor een strafbaar feit DNA-gegevens af aan justitie - die vervolgens blijvend worden opgeslagen. In het licht van de waarborgen van artikel 8 EVRM kan een dergelijke langdurige inbreuk op de lichamelijke integriteit als disproportioneel worden aangemerkt.
D
it aldus de Rechtbank Rotterdam in een op 20 november gepubliceerde uitspraak van 10 oktober j.l.
De zaak De veroordeelde is op 15-jarige leeftijd veroordeeld door de kinderrechter voor een op 12-jarige leeftijd begaan feit en nadien niet meer met justitie in aanraking gekomen. Namens de veroordeelde is aangevoerd dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Het bepalen en verwerken van het DNA-profiel moet gelet op zijn jonge leeftijd ten tijde van het delict en de beperkte ernst van het delict als disproportioneel worden aangemerkt.
De uitspraak De rechtbank stelt dat de Wet DNAonderzoek bij veroordeelden ertoe strekt gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen alsmede veroordeelden te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is
verplicht een daartoe strekkend bevel te geven tenzij zich een van de in het eerste lid van artikel 2 van de Wet genoemde gevallen voordoet. Een van deze gevallen betreft de situatie waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Dit is blijkens de wetsgeschiedenis slechts in twee uitzonderingssituaties aan de orde. Bij de eerste uitzondering gaat het om een veroordeling wegens een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn. Deze uitzondering correspondeert met het vereiste van het belang van het onderzoek in het voorbereidend onderzoek. De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die dat in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstig lichamelijk letsel, ook nooit meer zal kunnen doen. De laatste uitzonderingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte reikwijdte. Zij gaat verder dan de feitelijke onmogelijkheid dat wordt gerecidiveerd, maar vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende, blijkens de Memorie van Toelichting bij de wet. Het betreft bovendien beperkt uit te leggen uitzonderingen (Hoge Raad 13 mei 2008, LJN: BC8231).
Artikel 8 EVRM Artikel 8 van het EVRM laat inbreuken op de persoonlijke levenssfeer toe, mits deze bij wet zijn voorzien, een legitiem doel dienen en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving, in het belang van onder meer het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden voldoet aan deze gestelde eisen. In zaken als de onderhavige geldt volgens de rechtbank echter wel dat de proportionaliteitstoets die artikel 8 EVRM vergt in het concrete geval een licht kan werpen op de vraag of sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van de Wet, mede gelet op het doel van de Wet. De rechtbank is van oordeel dat het bewezen verklaarde delict, gelet op het voorgaande, moet worden aangemerkt als een eenmalig incident, dat moeten worden bezien tegen de achtergrond van de levensfase waarin de veroordeelde verkeerde en met name de moeilijke periode, die hij doormaakte vanwege het overlijden van onder meer zijn opa en de ziekte van zijn stiefvader. Daarom wordt aannemelijk geacht dat het recidiverisico dat de veroordeelde in zich bergt zeer klein is. In het licht van de waarborgen van artikel 8 EVRM moet een langdurige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de veroordeelde die het bepalen en (vooral) het verwerken van het DNA-profiel met zich brengt in dit geval als disproportioneel worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het bezwaar daarom gegrond en beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het afgenomen celmateriaal van de veroordeelde terstond wordt vernietigd. ECLI:NL:RBROT:2013:9103
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2973
Nieuws
2497
Strafvordering kinderpornografie De nieuwe Richtlijn voor strafvordering kinderpornografie ziet op de overtreding van art. 240b Sr. Dit betreft het vervaardigen, verspreiden, in bezit hebben, aanbieden en verwerven van kinderpornografisch materiaal en het zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang verschaffen tot kinderpornografisch materiaal.
D
oor de opkomst van het internet en de snelle technologische ontwikkelingen zijn de beschikbaarheid van kinderpornografisch materiaal, maar ook de mogelijkheden dit te vervaardigen of te verspreiden, en de verscheidenheid aan vormen van dit materiaal in snel tempo toegenomen. Bovendien zijn fysieke barrières en landsgrenzen daardoor weggevallen. In antwoord op deze ontwikkelingen heeft de wetgever de maximumstraf aanzienlijk verhoogd, het aantal in art 240b Sr strafbaar gestelde handelingen met kinderpornografieaanzienlijk uitgebreid, en wettelijk vastgelegd dat een taakstraf voor overtreding van art 240b Sr, alleen kan worden opgelegd in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De richtlijn Strafvordering kinderpornografie is aangepast aan deze ontwikkelingen. De Richtlijn is sinds 1 november 2013 in werking en vervangt de richtlijn uit 2011.
Betekenisvolle reactie Uitgangspunt bij de vervolgingsbeslissing van het OM is dat op iedere overtreding van art 240b Sr een betekenisvolle reactie van het OM dient te volgen. In de meeste gevallen betekent dat dat de zaak aan de rechter zal worden voorgelegd en een straf zal worden geëist. De richtlijn bevat de criteria aan de hand waarvan in individuele zaken een strafeis geformuleerd dient te worden in zaken die ter zitting aan de rechter worden voorgelegd. Daarnaast kunnen er omstandigheden
aan de orde zijn die maken dat een afdoening buiten de zittingszaal in het concrete geval meer gewenst is en een snellere interventie met onder andere een intensieve, gedragsbeïnvloedende behandeling, een zinvollere reactie is dan een traject naar de rechtbank. De criteria op basis waarvan en de wijze waarop het OM tot een dergelijke afdoeningsbeslissing kan komen, zijn ook verwerkt in de Richtlijn. Richtlijn van 25 oktober 2013, Stcrt. 2013, 29674
2498
Pedoseksuelen blijven mensen De Stichting Mens en Strafrecht (MENS) roept op tot een menselijke en effectieve omgang met pedofielen in onze samenleving. De stichting publiceerde een krachtig opiniestuk in diverse regionale kranten aangesloten bij De Persdienst (DPD) alsook in het Nederlands Dagblad.
M
iddels het artikel ‘Pedofielen blijven mensen’ keert Stichting MENS zich
nadrukkelijk tegen de heksenjacht die op de pedofiele medemens lijkt te zijn geopend. Het betoog komt er in de kern op neer dat het bieden van steun aan hen die niet aan de pedofiele gevoelens willen toegeven, alsook aan hen die na een misstap hun leven willen beteren, niet alleen menselijker is, maar ook effectiever met het oog op het voorkomen van kindermisbruik. www.mensenstrafrecht.nl
2499
Aanwijzing inverzekeringstelling De nieuwe Aanwijzing inverzekeringstelling geeft regels en uitgangspunten over de termijn van de inverzekeringstelling en de verlenging daarvan, de aansluitende inverzekeringstelling, de toelating van raadslieden tot meer in verzekering gestel-
2974
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
de verdachten en het hoger beroep tegen de onrechtmatigverklaring van de inverzekeringstelling.
I
n het belang van het onderzoek kan een aangehouden verdachte van een strafbaar feit waarvoor
voorlopige hechtenis is toegelaten, maximaal drie dagen in verzekering worden gesteld. Hoewel het streven van het OM erop moet zijn gericht het onderzoek binnen deze termijn af te ronden, kan de officier van justitie de termijn eenmaal met ten hoogste drie
Nieuws
dagen verlengen. Binnen drie dagen en 15 uren, te rekenen vanaf het tijdstip van de aanhouding, moet de verdachte voor de rechter-commissaris worden geleid ter toetsing van de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming. Hoewel aansluitende inverzekeringstelling onder strikte voorwaarden
is toegestaan, is de termijn van voorgeleiding het uitgangspunt; de verdachte mag door aansluitende inverzekeringstelling niet van de rechter worden ‘afgehouden’. Tegen een onrechtmatigverklaring van de inverzekeringstelling door de rechter-commissaris is hoger beroep opengesteld, de richtlijn stelt
dat het OM van die bevoegdheid met terughoudendheid gebruik zal maken. De Aanwijzing is in werking sinds 1 november 2013 en vervangt een Aanwijzing van eerder dit jaar. Aanwijzing van 30 oktober 2013, Stcrt. 2013, 30117
2500
Mediation naast strafrecht Zes rechtbanken houden de komende tijd een proef met mediation naast strafrecht. In 400 strafzaken wordt dader en slachtoffer gevraagd of ze met elkaar willen praten onder leiding van een mediator. Komen zij tot afspraken, dan wordt daar rekening mee gehouden bij beslissingen over verdere vervolging en bestraffing.
I
n de pilots wordt gekeken hoe herstelbemiddeling een plaats kan krijgen in de afhandeling van criminaliteit, binnen of buiten het strafproces. De inzet van mediation speelt een belangrijke rol in de pilots: gesprekken tussen slachtoffer
en dader onder begeleiding van professionele mediators. De uitkomsten van zo’n mediation kunnen dan door de rechter of de officier worden meegewogen in de afdoening van de zaak. Ook zullen de uitkomsten van slachtoffer-dadergesprekken worden betrokken bij het opleggen van locatie- of contactverboden. Eerder dit jaar maakte de staatssecretaris de criteria bekend waaraan herstelbemiddeling moet voldoen. Een belangrijke voorwaarde is dat slachtoffers nooit kunnen worden gedwongen mee te doen aan herstelbemiddeling. De komende negen maanden zullen de pilots in de praktijk worden getoetst. Hiervoor is zo’n € 850.000
uitgetrokken. Naar verwachting zullen daarmee tussen de vijf- en zeshonderd zaken en mediations kunnen worden gefinancierd. Het WODC laat de pilots evalueren. In dit onderzoek zullen de opbrengsten van bemiddeling in de verschillende fasen, de kosten en baten van de gesprekken en de verschillen tussen de soorten bemiddeling centraal staan. Het onderzoek is naar verwachting begin 2015 klaar. Aan de hand van de uitkomsten zal worden besloten op welke manier herstelbemiddeling structureel en landelijk kan worden ingevoerd. Bron: www.rechtspraak.nl
2501
Onderscheid in successierecht De Hoge Raad heeft op 22 november jl. geoordeeld dat de fiscale vrijstelling van successie- en schenkingsrechten van ondernemingsvermogen niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De wetgever mag onderscheid maken tussen het belasten van ondernemingsvermogen en het belasten van particulier vermogen.
D
e rechtbank Breda oordeelde in juni 2013 dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel (LJN BX3386). Naar aanleiding van deze uitspraak zijn duizenden bezwaarschriften ingediend. Uit deze gevallen zijn vijf zaken als proefprocedure aan de Hoge Raad voorgelegd.
Vrijstelling De bedrijfsopvolgingsfaciliteit houdt een vrijstelling in van 100% van de waarde van verkregen ondernemingsvermogen tot aan € 1.006.000 en 83% van de waarde die boven dat bedrag uitkomt. Alleen degenen die ondernemingsvermogen erven of geschonken krijgen, hebben recht op die vrijstelling. Volgens de uitspraak van de rechtbank in Breda hebben ook verkrijgers van particuliere vermogens recht op deze vrijstelling. De advocaat-generaal vond ook dat sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel. De Hoge Raad heeft nu geoordeeld dat het internationale gelijkheidsbeginsel niet iedere ongelijke behandeling van
gelijke gevallen verbiedt, maar alleen die waarvoor een redelijke en objectieve rechtvaardiging ontbreekt. De internationale normen laten de wetgever op fiscaal gebied hierbij een ruime beoordelingsvrijheid. Als het niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon, zoals geslacht, ras en etnische afkomst, dient de keuze van de wetgever te worden geëerbiedigd, tenzij het van redelijke grond ontbloot is. Dit laatste kan niet snel worden aangenomen. ECLI:NL:HR:2013:1206 ECLI:NL:HR:2013:1209 ECLI:NL:HR:2013:1210 ECLI:NL:HR:2013:1211 ECLI:NL:HR:2013:1212
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2975
2502
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Mensenrechten en diversiteit Prof. mr. drs. M.L.P. (Titia) Loenen, hoogleraar Mensenrechten en diversiteit aan de Universiteit Leiden, hield op 15 november 2013 haar oratie: ‘Mensenrechten en diversiteit in Europa: gelijke monniken, ongelijke kappen?’. In haar oratie pleitte zij voor meer rechtsgelijkheid in Europa en voor polderoplossingen bij gevoelige kwesties. Loenen zoomde in op de fictieve casus van Nadine, een Franse moslima die op een ministerie werkt en daar volgens de Franse wetgeving geen hoofddoek mag dragen. Frankrijk schermt met het argument dat ambtenaren een neutrale uitstraling moeten hebben. Vanwege de terughoudende opstelling van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens hoeft Nadine waarschijnlijk van dat Hof weinig te verwachten. Maar er is nog een ander hof relevant op dit gebied: het Hof van Justitie van de Europese Unie. Volgens Loenen zou dat Hof zich minder terughoudend op moeten stellen als het een dergelijke casus voor zich krijgt. Het EU-recht verbiedt immers directe én indirecte discriminatie op grond van godsdienst, ras en geslacht op het terrein van de arbeid. Bovendien is het vrije verkeer van werknemers in het geding als moslima’s uit een ander EU-land in Frankrijk nergens bij de overheid aan de slag kunnen vanwege hun hoofddoek. ‘Als het erg gevoelig ligt in een land, zou het EU-Hof voor onze polderoplossing kunnen kiezen: religieuze uitingen mogen alleen voor bepaalde functies worden verboden, zoals bij de politie en rechterlijke macht.’ Aldus Loenen. Loenen onderzoekt ook de toenemende problematiek van seksesegregatie in Nederland en Europa en de ruimte die de wetgeving daarvoor biedt. Zij keurt deze segregatie niet
2976
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
in alle gevallen af; sommige vrouwen trekt het over de grens. Ook in dit geval is een polderoplossing volgens Loenen misschien wel de beste.
Promoties Woonoverlast In dit onderzoek van Michel Vols wordt ingegaan op de bevoegdheden ter bestrijding van woonoverlast van de lokale overheid in Nederland, Engeland, Wales en België. Bij de uitoefening van haar bevoegdheden bevindt de lokale overheid zich in een lastige spagaat. Zij moet voldoen aan tegengestelde verplichtingen die voortvloeien uit het recht op privéleven van zowel de veroorzaker als de slachtoffers van de overlast. Negatieve verplichtingen – voortvloeiend uit artikel 8 EVRM en artikel 10 van de Nederlandse Grondwet – dwingen de overheid om zich zo veel mogelijk te onthouden van interventie in het privéleven van de overlastveroorzaker. Positieve verplichtingen die voortvloeien uit het recht op privéleven van de slachtoffers dwingen de lokale overheid juist tot optreden tegen ernstige woonoverlast. Vergeleken met onze buurlanden beschikt de Nederlandse lokale overheid slechts over paardenmiddelen. De Nederlandse lokale overheid heeft vooral de beschikking over bevoegdheden die gericht zijn op de fysieke sluiting van de woning van de overlastveroorzaker. Deze sluitingsbevoegdheden zijn neergelegd in artikel 174a Gemeentewet (‘de Wet Victoria’), artikel 13b Opiumwet (‘de Wet Damocles’) en artikel 17 Woningwet (‘de Rotterdamwet’). Het onderzoek toont aan dat door deze publiekrechtelijke bevoegdheidstoedeling geen recht kan worden gedaan aan de verplichtingen ten aanzien van slachtoffers en overlastveroorzakers. Veelal kan de burgemeester pas optreden tegen de woonoverlast als de zaak al volkomen geëscaleerd is. De slachtoffers hebben dan al jaren ernstige overlast moeten ondervinden. In het geval van geluidsoverlast ontbreekt het de
burgemeester in het geheel aan bevoegdheden. In 2010 bevestigde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dat artikel 174a Gemeentewet kan niet worden gebruikt bij de bestrijding van ernstige geluidsoverlast. Op basis van een analyse van onder meer de ‘civil preventative orders’ uit de Engelse Crime and Disorder Act 1998, de Anti-Social Behaviour, Crime and Policing Bill 2013 en de Belgische Wet betreffende de Gemeentelijke Administratieve Sancties, worden aanbevelingen voor een evenwichtiger aanpak van woonoverlast in Nederland gedaan. Een naar Engels en Belgisch recht gemodelleerde bevoegdheid tot het opleggen van een gedragsaanwijzing maakt het mogelijk om de slachtoffers eerder te helpen zonder naar het ingrijpende instrument van woningsluiting te hoeven grijpen. Voor de introductie van een bestuursrechtelijke gedragsaanwijzing zou artikel 174a Gemeentewet kunnen worden gewijzigd. Deze bepaling dient naar het voorbeeld van de zorgplicht in artikel 1a Woningwet gewijzigd te worden, zodat een gebruiker van een woning verplicht is gedragingen in zijn woning achterwege te laten die een gevaar voor de veiligheid of de gezondheid veroorzaken. Vols promoveerde op 31 oktober 2013 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn promotoren waren prof. mr. dr. J.G. Brouwer en mr. dr. P.A.J. van den Berg. M. Vols Woonoverlast en het recht op privéleven. De aanpak van overlastveroorzakers in Nederland, Engeland, Wales en België Boom Juridische uitgevers 2013, 293 p., € 70 ISBN 978 90 8974 838 6
De overheidsonderneming Ondernemingen kunnen diensten verrichten die van publiek belang zijn. De operationele verantwoordelijkheid voor deze diensten behoort primair tot de taak van deze ondernemingen zelf, maar de overheid kan invloed in deze ondernemingen wenselijk achten om het publieke belang te waarborgen. Hoe
Universitair Nieuws
kan worden bewerkstelligd dat publieke belangen niet ondergesneeuwd raken binnen deze private ondernemingen? Jelle Nijland zoekt het antwoord in een bijzondere governancestructuur voor de zogenoemde overheidsonderneming. Dit onderzoek richt zich op de vennootschapsrechtelijke instrumenten die de overheid kan bezigen om te interveniëren in private ondernemingen die als overheidsonderneming kwalificeren. Niet de wat vraag (welke belangen moeten door de overheid worden behartigd?), maar de hoe vraag (op welke wijze worden de belangen, waarvoor de overheid de politieke eindverantwoordelijkheid heeft aanvaard, behartigd en wie draagt hiervoor de operationele eindverantwoordelijkheid?) staat centraal. De overheid in het privaatrecht is geen nieuw fenomeen. Wel is de visie op de rol van de overheid voor de behartiging van publieke belangen mede naar aanleiding van de financiële crisis sterk aan verandering onderhevig. Het publieke aandeelhouderschap wordt steeds actiever en steeds gedetailleerder door de overheid ingevuld. Publiek aandeelhouderschap wordt steeds meer erkend als waardevolle aanvulling op wet- en regelgeving om publieke belangen te waarborgen. Het biedt de overheid namelijk een instrument om via het privaatrecht te sturen op een flexibele wijze die wet- en regelgeving niet bieden. Jelle Nijland richt zich op de rol van de overheid in privaatrechtelijke ondernemingen die zijn ondergebracht in de nvrechtsvorm. Is het vennootschapsrechtelijk kader in dergelijke gevallen voor verbetering vatbaar? De centrale vraag die het onderzoek beantwoordt, is of het Nederlandse rechtspersonenrecht een specifieke regeling dient te kennen voor de privaatrechtelijke rechtsvorm van de overheidsonderneming. Hiertoe heeft de auteur een definitie van de overheidsonderneming ontwikkeld. De auteur hanteert een bijzondere definitie voor bepaalde ondernemingen (de overheidsondernemingen), waarin de overheid vanwege de behartiging van een bepaald publiek belang een overwegende mate van zeggenschap uitoefent. De overheidsonderneming is een onder-
neming met publiek belang, waarin de overheid mede door middel van privaatrechtelijke bevoegdheden een overwegende (beleidsbepalende) mate van invloed uitoefent die als beleidsbepalend geldt. Op overheidsinvloed in deze overheidsondernemingen is een bijzonder samenstel van bestuursrechtelijke, Europeesrechtelijke en vennootschapsrechtelijke regels van toepassing. In dit proefschrift wordt onderzocht in welke mate en op welke wijze overheidsinvloed in dit kader mogelijk is. In verband hiermee wordt ook vergeleken met het Duitse, Belgische, Franse en Engelse vennootschapsrecht. In plaats van het creëren van een bijzondere positie voor de overheid in het vennootschapsrechtelijk kader dat afwijkt van de basisregeling zoals deze in Boek 2 BW is neergelegd, wenst de auteur het publieke belang steviger te verankeren in het vennootschapsrechtelijke kader van de privaatrechtelijk vormgegeven onderneming. Hiertoe moet het publieke belang worden meegenomen in de statutaire doelstelling en de naamgeving van de vennootschap. Het desbetreffende publieke belang fungeert dan als scharnierpunt tussen overheid en onderneming. Mede om de herkenbaarheid van overheidsondernemingen en de legitimiteit van overheidsinvloed in deze ondernemingen te vergroten, wordt wijziging van Boek 2 BW aanbevolen teneinde een eigen rechtsfiguur voor overheidsondernemingen te creëren. Het onderzoek mondt uit in de aanbeveling een modificatie van de nv rechtsvorm te creëren, de zogenoemde Publieke naamloze vennootschap (PNV). Nijland promoveerde op 12 november 2013 aan de Universiteit Leiden. Zijn promotor was prof. mr. W.G. Huijgen. J. Nijland De overheidsonderneming. Overheidsinvloed in kapitaalvennootschappen nader beschouwd
Scriptie Sanctionering van vormverzuimen Voornamelijk vanuit rechtsstatelijk oogpunt is waarborging van een integere overheid van groot belang. Echter, het is zeer de vraag of die waarborging heden ten dage (nog) afdoende tot zijn recht komt. Jurisprudentiële ontwikkelingen met betrekking tot de toepassing van artikel 359a Sv laten er geen misverstand over bestaan dat aan vormverzuimen die de eerlijkheid van het proces raken behoorlijk verstrekkende gevolgen kunnen worden verbonden. Maar waar het gaat om andere rechten dan verdedigingsrechten en – meer algemeen – het afkeuren van laakbaar overheidsoptreden en het controleren van diens integriteit, kan in de regel niet gezegd worden dat de strafrechtelijke reactie (nog) adequaat is. Vaak zal een vormverzuim slechts gemarkeerd worden zonder dat daar rechtsgevolgen aan verbonden worden. Van een integrale waarborg is dus geen sprake. Maar als de strafrechter de overheid in dergelijke gevallen niet meer (volledig) controleert, wie dan wel? Dat werpt vervolgens de vraag op hoe eventueel wel tot een systeem van integrale integriteitscontrole gekomen kan worden. Om bredere en meer effectieve controle te realiseren, zijn diverse alternatieve en aanvullende concepten ten aanzien van artikel 359a Sv nader onderzocht, welke concepten mogelijkheden bieden om langs verschillende routes en met verschillende (sanctie)modaliteiten op non-integer overheidsoptreden te reageren. Alexandros Sarantoudis Waarborgen voor integer strafvorderlijk overheidsoptreden Sanctionering van vormverzuimen; een waarborg voor een zuiver en rechtschapen overheid? Masterscriptie Publiekrecht, traject strafrecht, Universiteit van Amsterdam, Leerstoelgroep strafrechtwetenschappen
Meijers-reeks
Begeleiding: mw. mr. K.M. (Kelly) Pitcher; dhr. prof. mr.
Uitgeverij BOXpress 2013
dr. T. (Tom) Blom (secondant)
ISBN 978 90 8891 719 6
Beoordeling: 9,0
Publicatie in de serie Ars Notariatus (Kluwer) (wordt ver-
De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl.
wacht in 2013)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2977
Personalia
2503
Eredoctoraat De Universiteit van Amsterdam (UvA) kent een eredoctoraat toe aan prof. dr. James Crawford. Crawford is hoogleraar Internationaal recht op de Whewell-leerstoel aan de University of Cambridge, fellow aan het Jesus College van Cambridge en Research Chair aan de La Trobe University in Melbourne, en hij is lid van het Institut de droit international. Crawford ontvangt het eredoctoraat vanwege de grote invloed die hij heeft op de internationale rechtswetenschap, in het bijzonder op het internationale aansprakelijkheidsrecht. Als lid van de Commissie voor Internationaal Recht van de Verenigde Naties was hij verantwoordelijk voor het ontwerp van wat later het Statuut van het Internationaal Strafhof werd. Ook was hij verantwoordelijk voor de afronding van de codificatie en progressieve ontwikkeling van het aansprakelijkheidsrecht voor staten. In een groot aantal grensverleggende wetenschappelijke publicaties heeft hij het begrip van de rol van het aansprakelijkheidsrecht als een van de bouwstenen van de internationale rechtsorde ontwikkeld. Verder geldt Crawford als leidende deskundige op het gebied van de totstandkoming van staten. Hij treedt veelvuldig op als raadsman in zaken voor de belangrijkste internationale gerechtshoven en tribunalen. Het eredoctoraat wordt uitgereikt tijdens de viering van de Dies Natalis van de UvA op woensdag 8 januari 2014. Erepromotor is prof. dr. André Nollkaemper, hoogleraar Internationaal Publiekrecht.
Hoogleraar Mr. Rogier Duk wordt benoemd tot bijzonder hoogleraar Bijzondere Arbeidsverhoudingen aan de Erasmus School of Law, vanwege het Erasmus Trustfonds. Deze wisselleerstoel heeft tot doel het verkennen, onderzoeken en analyseren van uniformiteit en differentiatie in arbeidsverhoudingen. De leerstoel is een aanvulling op twee andere leerstoelen, namelijk Arbeidsrecht algemeen
2978
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
en Grondslagen van een modern arbeidsrecht. De benoeming vindt plaats voor de duur van twee jaar. Duk gaat zowel doceren als onderzoek doen, onder meer naar de Wet normering topfunctionarissen. Hij is gespecialiseerd in arbeidsrecht in de breedste zin van het woord. Hij behandelt niet alleen individuele geschillen tussen werkgevers en werknemers, maar ook collectieve onderhandelingen inclusief stakingen. Duk heeft specifieke expertise op het gebied van pensioenen en adviseert in geschillen tussen ambtenaren en publieke diensten. Via zijn cassatiepraktijk heeft hij decennialang bijgedragen aan de rechtsvorming van het arbeidsrecht.
Advocatuur De Brauw Blackstone Westbroek heeft vier nieuwe partners benoemd, allen uit ‘eigen kweek’. Met de benoeming van partners Rick van ‘t Hullenaar, Richard van Staden ten Brink, Michael Schouten en partner-hoogleraar Roan Lamp speelt De Brauw in op zowel de nationale als internationale vraagstukken van cliënten, in het bijzonder in de brede handhaving- en compliancepraktijk. Van ‘t Hullenaar houdt zich bezig met compliance en handhaving van verschillende soorten nationale en internationale regelgeving, waaronder financiële, handelssanctie- en anti-corruptie regelgeving. Van Staden ten Brink is ook op dit terrein actief en houdt zich daarnaast bezig met compliance vraagstukken rond dataregulering, waaronder privacyregelgeving en de handhaving hiervan. Schouten is gespecialiseerd in corporate governance, in nationale en internationale overnames en openbare biedingen. Lamp is medewerker en tevens hoogleraar financieel strafrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij houdt zich met name
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
bezig met de strafrechtelijke aspecten van zaken. Fusie- en overnamespecialist Harry Rek verbindt zich per 1 januari 2014 als partner aan advocaten- en notariskantoor BarentsKrans. Rek is een erkend fusie- en overnamespecialist. Hij heeft ruime ervaring op het gebied van nationale en internationale fusie- en overnametransacties, met name voor media, telecom en IT-clienten en nutsbedrijven. Bij Brada LLP in Amsterdam zijn per 1 oktober 2013 twee partners toegetreden, namelijk Gudo Doeve en Florian Fehres. Doeve was voorheen 25 jaar werkzaam bij PWC, waar hij de laatste jaren leiding gaf aan het M&A-team. Bij Brada geeft hij als partner leiding aan de fiscale praktijk van Brada. Fehres is toegetreden als partner in de civiele praktijk. Fehres is langdurig werkzaam geweest als senior legal counsel bij de VN en de OPCW. Half oktober is Jurjen Tuinman als partner toegetreden bij Höcker Advocaten. Hij is gespecialiseerd op het gebied van huur en koop van (nog te ontwikkelen) vastgoed. De afgelopen jaren was hij geregeld betrokken bij grote vastgoedtransacties en procedures.
VVCP Overlegpraktijk, internationaal bekend als Collaborative Law of Collaborative Practice, krijgt een officiële vertegenwoordiging in Nederland. De Vereniging Collaborative Divorce
Personalia
Holland (VCDH) breidt zich uit naar de Vereniging van Collaborative Professionals (VVCP). Voortaan worden niet alleen echtscheidingen op deze wijze aangepakt, wat bekend staat onder de term overlegscheiden, maar kunnen ook conflicten als ruzies over nalatenschappen, aandeelhoudersconflicten of arbeidsconflicten via deze weg worden opgelost. De huidige penningmeester, Christan Zantboer RV wordt de nieuwe voorzitter van de VVCP.
Mr. Gonsalvesprijs Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie heeft de sculptuur die hoort
bij de Mr. Gonsalvesprijs uitgereikt aan vertegenwoordigers van de Dienst Justitiële Inrichtingen. De Mr. Gonsalvesprijs is ondergebracht bij ProDemos – Huis voor democratie en rechtsstaat, en wordt elke twee jaar toegekend aan een persoon of organisatie die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan vernieuwing binnen de rechtshandhaving. Een onafhankelijke jury, onder leiding van mr. Arthur Docters van Leeuwen, verkoos het programma Modernisering Gevangeniswezen als beste uit totaal twintig inzendingen. Modernisering Gevangeniswezen wordt beschouwd als een cruciale stap voorwaarts in
het tegengaan van recidive en daarmee het doorbreken van criminele loopbanen. Dat komt vooral door de integrale aanpak, de partners die erbij zijn betrokken (zoals gemeenten, GGZ-instellingen en werkgevers) en de schaal waarop het programma wordt uitgevoerd. Het programma is gebaseerd op het principe dat de gedetineerde de verantwoordelijkheid draagt voor de koerswijziging in zijn leven. De Dienst Justitiële Inrichtingen ondersteunt hem daarbij, maar hij moet het zelf doen. De eerste resultaten van het programma zijn goed.
Agenda
09 12 2013 Jaarvergadering Vereeniging Handelsrecht
Actueel Strafrecht, woensdag 11 december van 10.00 tot 11.00 uur Onherstelbare vormverzuimen, 12 december van 10.00 tot 11.00 uur Zakelijk omgaan met Social
De Vereeniging Handelsrecht organiseert de jaarlijkse bijeenkomst. Eerst vindt een korte algemene ledenvergadering plaats. Vervolgens wordt een debat gehouden over de mogelijk invloed van de veelomvattende herziening van het procesrecht (het KEI-project) op ondernemingsrechtelijke procedures.
Media.
Tijd: maandag 9 december vanaf 15.30 uur
In Nederland is 95% van de bevolking via het Rijksvaccinatieprogramma ingeënt tegen de twaalf meest voorkomende infectieziekten. Echter, een groep van 250.000 bevindelijk gereformeerden verzet zich op basis van religieuze overwegingen principieel en categorisch tegen vaccinaties. Hierdoor is deze groep kwetsbaar voor besmettelijke ziekten als mazelen en polio, en dit risico is anno 2013 nog steeds actueel. Onlangs heeft Roland Pierik in het NJB 2013/2362 (afl. 40) gesteld dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft tegenover kinderen uit deze religieuze gezinnen die zelf nog niet in staat zijn om vaccinatie weloverwogen te weigeren. Hij ziet het als taak van de overheid ervoor te zorgen dat kinderen worden gevacci-
Plaats: De Brauw Blackstone Westbroek, Claude Debussylaan 80 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via:
[email protected] o.v.v. Vereeniging Handelsrecht. Deelname is gratis voor leden, een lidmaatschap kost € 35.
11 en 12 12 2013 Webinars Strafrecht Sdu Juridische Opleidingen biedt webinars aan binnen het Strafrecht. Gedurende een uur wordt de theorie op overzichtelijke wijze uitgelegd, zodat deelnemers er in de praktijk direct mee aan de slag kunnen. 11 december: Actueel Strafrecht 11 december: Onherstelbare vormverzuimen 12 december: Zakelijk omgaan met Social Media. Tijd: woensdag 11 december van 11.30 tot 12.30 uur
Plaats: n.v.t. Inlichtingen en aanmelding: via: www.sdujuridischeopleidingen.nl. Deelname kost € 100.
13 12 2013 Moet in Nederland een vaccinatieplicht worden ingevoerd?
neerd, desnoods tegen de wil van de ouders in. Critici zijn van mening dat zo’n plicht indruist tegen de vrijheid van religie van de ouders en hun recht om kinderen in lijn met hun religieuze overtuigingen op te voeden. In deze bijeenkomst gaan GertJan Segers, lid van de Tweede Tweede kamer voor de Christen Unie, en Roland Pierik in gesprek over het nut en de noodzaak van zo’n vaccinatieplicht. Tijd: vrijdag 13 december van 17.00 tot 19.00 uur Plaats: Spui 25, Spui 25-27 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.spui25.nl.
17 12 2013 Jurisprudentielunch Uitgever deLex organiseert de halfjaarlijks terugkerende jurisprudentielunch Merken- Modellen en Auteursrecht. Tijdens deze bijeenkomst behandelen Tobias Cohen Jehoram, Sven Klos en Joris van Manen de belangrijkste uitspraken op het gebied van het merken-, modellenen auteursrecht. Van iedere uitspraak worden de essentie en het belang voor de praktijk besproken. Tijd: dinsdag 17 december van 12.00 tot 15.15 uur Plaats: De Balie, Kleine Gartmanplantsoen 10 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.delex.nl/jurispru-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2979
2504
Agenda
dentielunch-merken-modellen-auteursrecht.html. Deelname kost € 350, sponsoren IE-Forum betalen € 295 en de rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time) betaalt € 100.
18 12 2013 ‘Hij dood, dan jullie ook!’ De Stichting Maatschappij en Veiligheid (SMV) organiseert de conferentie ‘Hij dood, dan jullie ook!’. Geweld tegen publieke dienstverleners heeft de afgelopen jaren tot veel maatschappelijke verontwaardiging geleid. De journalisten Henk Valk, Eliza Bergman en Marco de Vries vertellen over hun analyses van praktijkvoorbeelden van geweld tegen hulpverleners. Filosoof en socioloog dr. Bas van Stokkom behandelt zijn essay ‘Met gezag!’, over de achtergronden en oplossingsrichtingen. Gerrit van de Kamp van de politiebond ACP vertelt over de praktijk. Tijdens de conferentie wordt een trailer getoond van een documentaire van Geertjan Lassche over een voorbeeld van agressie tegen ambulancepersoneel. Tijd: woensdag 18 december van 14.00 tot 16.30 uur
de (rechts)staat’. Ondanks economische crisis, toenemende maatschappelijke onrust en steeds scherpere kritiek van publieke intellectuelen blijft het neoliberalisme onverminderd dominant in de organisatie van staat, economie en maatschappij. Binnen de westerse welvaartsstaat zien we een terugtredende nationale overheid, die steeds minder in staat is en ook lijkt te willen zijn om maatschappelijke taken te vervullen en processen te reguleren. Deze worden aan internationale of transnationale organisaties overgedragen, maar ook aan sub-nationale overheden. Deze ontwikkelingen roepen allerlei vragen op. In hoeverre is het onderscheid tussen ontwikkelingslanden en ‘ontwikkelde’ landen inderdaad aan het verdwijnen? Wat betekenen deze veranderingen voor de rol van juristen, zowel die in de rechtspraktijk werkzaam zijn als wetenschappers?
Inlichtingen en aanmelding: via: www.maatschappijenveiligheid.nl. Deelname kost € 95.
16 en 17 01 2014 VSR Jaarvergadering 2014 De Jaarconferentie van de Vereniging voor de Sociaalwetenschappelijke bestudering van het Recht (VSR) organiseert het jaarlijkse congres met als thema ‘Langs de randen van
28A te Utrecht Inlichtingen en aanmelding: via: www.milieurecht.nl of
[email protected]. Deelname is gratis voor VMR-leden, niet-leden betalen € 45
29 01 2014 Integriteit en het Openbaar Bestuur
en vrijdag 17 januari 2014 van 9.00 tot 14.00 uur
Tijd: woensdag 29 januari 2014 van 9.00 tot 16.15 uur
Plaats: Kasteel Oud Poelgeest, Poelgeesterweg 1 te
Plaats: Vrije Universiteit Amsterdam, De Boelelaan 1105
Oegstgeest
te Amsterdam
Inlichtingen en aanmelding:
[email protected].
Inlichtingen en aanmelding: via: www.kerckebosch.nl.
nl of via: www.rechtensamenleving.org
Deelname kost € 445. Tot 15 december geldt een vroegboekkorting van € 375. Bij gelijktijdige aanmelding van
28 01 2014 VMR Verdiepingssessie Mr. Lorenzo Squintani (Rijksuniversiteit Groningen) bespreekt het begrip ‘nationale koppen’ en de verhouding tot het begrip ‘verdergaande maatregelen’ onder artikel 193 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie VWEU. Daarnaast gaat hij in op het Europese regime ter bescherming van het milieu, de
Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Fred Teeven en directeur van het Fonds Slachtofferhulp Ineke Sybesma hebben de Jan van Dijk Victimology and Victims’ Rights Award geïntroduceerd. De Award is vernoemd naar de Tilburgse hoogleraar Jan van Dijk, tevens criminoloog en victimoloog. Het doel van de prijs is in het universitaire onderwijs meer aandacht te krijgen voor de positie van het slachtoffer in het strafproces en het inzicht van de juridische professionals van de toekomst daarin te vergroten. Begeleiders van masterstudenten aan Nederlandse universiteiten kunnen scripties voordragen die met minimaal het cijfer acht zijn beoordeeld zijn. PhD’s die hun dissertatie reeds hebben verdedigd aan een Nederlandse universiteit kunnen door hun promotor worden voorgedragen. De Jan van Dijk Victimology and Victims’ Rights Award bestaat uit een prijs voor de beste dissertatie (€ 2500) en een prijs voor de beste masterscriptie (€ 1750) op het gebied van victimologie en de rechtspositie van slachtoffers. Scripties en dissertaties kunnen van 20 november 2013 tot 14 februari 2014 worden voorgedragen. Voor meer informatie over het reglement en de procedure, zie: www.janvandijkaward.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
Plaats: Vereniging voor Milieurecht, Hamburgerstraat
Tijd: donderdag 16 januari 2014 van 10.00 tot 18.30 uur
Jan van Dijk Victimology and Victims Rights Award
2980
Tijd: dinsdag 28 januari 2014 van 14.00 tot 16.30 uur
Studiecentrum Kerckebosch organiseert de conferentie ‘Integriteit en het Openbaar Bestuur’. Hoe wordt een integer en betrouwbaar openbaar bestuur bereikt? Tijdens deze conferentie komen de laatste ontwikkelingen rondom integriteit bij (semi)overheidsinstanties aan bod, evenals de laatste onderzoeken, initiatieven en maatregelen om stap voor stap tot een integer bestuur bij de (semi)publieke sector te komen.
Plaats: De Balie, Kleine Gartmanplantsoen 10 te Amsterdam
ruimte die EU milieurichtlijnen laten voor nationale koppen en het Nederlandse beleid dat daarvoor geldt.
twee of meer deelnemers uit dezelfde organisatie geldt een korting van € 50.
31 01 en 01 02 2014 Gaan juridische vrouwen de wereld leiden? Vraagt de nieuwe economische realiteit om een ander soort leiderschap? Kunnen juridische vrouwen door hun manier van leidinggeven de economie uit het dal krijgen? Deze vragen staan centraal tijdens het tweedaagse internationale congres over Women in Law and Leadership (WILL2014). Topvrouwen uit de advocatuur, het bedrijfsleven en bij de overheid delen hun ervaringen en inzichten als leidinggevende in een professionele organisatie. Welke leiderschapsstijl past in een professionele organisatie, hoe ga je om met informele leiders, hoe trotseer je de economische crisis op een specifiek vrouwelijke manier? Tijd: vrijdag 31 januari 2014 van 12.00 tot 17.00 uur en zaterdag 1 februari 2014 van 9.30 tot 13.00 uur Plaats: Passenger Terminal Amsterdam, Piet Heinkade 27 te Amsterdam en Mövenpick Hotel, Piet Heinkade 11 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.will2014.com.
04 02 2014 Advocatenbijeenkomst Ondernemingskamer De Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam organiseert een bijeenkomst voor advocaten met als thema ‘Concernverhoudingen in het enquêterecht en het medezeggenschapsrecht’. Tijdens het praktische deel van de bijeenkomst worden ervaringen en verwachtingen ten aanzien van de procedures bij en de werkprocessen van de Onderne-
aantal beschikbare plaatsen is beperkt en wordt verdeeld
voor Milieurecht, praten dertien deskundige sprekers over de belangrijkste actuele ontwikkelingen op het gebied van de wetgeving en jurisprudentie over het milieu-, natuurbeschermings- en waterrecht.
op basis van het tijdstip van aanmelding.
Tijd: donderdag 20 maart 2014 van 9.30 tot 16.30 uur
mingskamer uitgewisseld. Tijd: dinsdag 4 februari van 14.00 uur tot 17.00 uur Plaats: Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: aanmelden tot uiterlijk 10 januari 2014 via e-mail:
[email protected] o.v.v. ´aanmelding advocatenbijeenkomst´. Het
Plaats: Jaarbeurs (Beatrixgebouw), Jaarbeursplein 1 te
20 03 2014 VMR Actualiteitendag 2014 Tijdens de VMR Actualiteitendag, georganiseerd door de Vereniging
Utrecht Inlichtingen en aanmelding: via: www.milieurecht.nl of
[email protected]. Deelname kost €225 voor VMRleden, niet-leden betalen € 325.
Agenda kort
02 12 2013 Power to the people
11 en 12 12 2013 Webinars Strafrecht
16 en 17 01 2014 VSR Jaarvergadering 2014
NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2721
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 292979
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2980
02 12 2013 A day at the MOOCs
13 12 2013 Procesinnovatie
24 01 2013 Capita Selecta Concernrecht
NJB 2013/2403, afl. 40, p. 2850
NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2583
NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2583
04 12 2013 Jurisprudentielunch octrooirecht 2013
13 12 2013 De Omgevingswet
28 01 2014 VMR Verdiepingssessie
NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2722
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2981
13 12 2013 Integriteit in politiek en bestuur
29 01 2014 Intergriteit en het Openbaar Bestuur
NJB 2013/2107, afl. 34, p. 2365
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2980
13 12 2013 Staatsrechtconferentie 2013
30 01 t/m 20 03 2014 Nieuwe Zesdaagse over oordeelsvorming
NJB 2013/2447, afl. 41, p. 2907
06 12 2013 Banken in nood NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2721
06 12 2013 Ervaringen met verhaal van schade
NJB 2013/2360, afl. 39, p. 2793
NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2722
06 12 2013 Digitalisering van het bestuursprocesrecht NJB 2013/2447, afl. 41, p. 2908
09 12 2013 Jaarvergadering Vereeniging Handelsrecht
NJB 2013/2403, afl. 40, p. 2851
13 12 2013 Jonge VAR NJB 2013/2360, afl. 39, p. 2793
13 12 2013 Moet in Nederland een vaccinatieplicht worden ingevoerd? NJB 2013/2504, afl. 42, p.2979
31 01 en 01 02 2014 Gaan juridische vrouwen de wereld leiden? NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2980
04 02 2014 Advocatenbijeenkomst Ondernemingskamer
NJB 2013/2504, afl. 42. p. 2979
17 12 2013 Jurisprudentielunch
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2981
10 12 2013 Impact nieuwe Wet Bestuur en Toezicht
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2979
20 03 2014 VMR Actualiteitendag 2014
18 12 2013 ‘Hij dood, dan jullie ook!’
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2980
NJB 2013/1964, afl. 31, p. 2175
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2980
11 12 2013 Jonge NJV Seminar 2013 NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2722
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 29-11-2013 – AFL. 42
2981
Monografieën BW, deel B6c
Eigendomsvoorbehoud
In deze monografie staat de rechtsfiguur eigendomsvoorbehoud centraal. De mogelijkheid voor de verkoper om zich bij overdracht de eigendom voor te kunnen behouden, heeft een grote sociaaleconomische betekenis. Het boek begint met een theoretische beschouwing over het eigendomsvoorbehoud, daarna worden praktische vragen behandeld. Eerst wordt de positie van de onbetaald gebleven verkoper verkend en vervolgens de plaats van het eigendomsvoorbehoud in het wettelijk systeem onderzocht, heeft het derde hoofdstuk de wettelijke constructie van het voorbehouden van eigendom tot onderwerp.
Serieinformatie Monografieën BW De afzonderlijke delen van de serie vormen gezamenlijk een compleet en onderling samenhangend commentaar op het burgerlijk recht. Elke monografie handelt over een afgerond onderwerp. Zo ontstaat een ‘losdelig’ handboek; ideaal om het gehele burgerlijk recht te doorgronden.
De daarop volgende twee hoofdstukken gaan in op de rechtspositie van de verkoper en op die van de koper onder eigendomsvoorbehoud. Het op een na laatste hoofdstuk behandelt het verlies van voorbehouden eigendom, waarna nog kort het eigendomsvoorbehoud in internationaal verband aan de orde komt. Auteur:
prof.mr. W.H.M. Reehuis
Eerder verschenen in deze serie:
Druk:
2
Consumentenrecht ISBN: 9789013116298
ISBN:
9789013050295
ISBN e-book:
9789013119268
Verschijningsdatum:
2 oktober 2013
Aantal pagina’s:
144
Prijs:
€ 40,-
Aanneming van werk ISBN: 9789013056143 Consumentenkrediet ISBN: 9789013116717
shop.kluwer.nl in onze shop bestelt u zonder verzendkosten