Marjon Weijzen – Red - 2006 WEEKBOEK Red, gepubliceerd december 2006 Woensdag ‘Zal ik je helpen met de laatste hap?’ Ik pak het lepeltje van mijn oudste zoon Yannick (4) en schraap de laatste resten havermoutpap uit zijn bord. Mijn mobiel gaat. ‘Mamma werke?’ vraagt Yannick. ‘Iemand dood?’ Ik aai hem in gedachten over zijn bol, en slik even. Inderdaad, het was een melding. Of ik om 11.00 uur in Lennisheuvel kan zijn. Het gaat om een man van 48 gestorven aan kanker. Oef, dat wordt haasten, want Lennisheuvel ligt niet naast de deur. Gelukkig gaan de kinderen vandaag naar het kinderdagverblijf. Dat scheelt een heleboel geregel. Ik controleer mijn kleding op spuug-, havermout- en andere vlekken, poets mijn tanden, trek mijn lange donkergrijze jas aan en spring op de fiets naar kantoor. Daar spreek ik Dorien, mijn baas. Zij heeft de echtgenote de afgelopen week al diverse keren aan de lijn gehad. ‘Anne. Het lijkt me een heel warme vrouw.’ Dan zet ik onze ‘dokterstas’ met voorbeeldboeken en –houtjes (voor de kist) en een doos met enveloppen in de auto. En ik haast me naar het opgegeven adres. Anne doet zelf open. Het is vijf voor elf. ‘O, je bent er al’. Ik zie een kleine aarzeling achter haar glimlach. En ik weet: mijn komst doorbreekt de intimiteit: nu moet er geregeld worden. Het is ook een cruciaal moment, dat eerste contact met de familie. Later zal Anne tegen me zeggen: ‘Toen ik de deur open deed, wist ik meteen dat het goed was. Dat Hans blij met je zou zijn geweest.’ Hans ligt boven op bed en Anne wil dat hij daar de komende dagen ook blijft liggen. ‘Ik houd hem graag nog een paar daagjes heel dichtbij,’ zegt ze, ‘de dokter vond het vreemd, maar dat kan toch?’ Ja, het kan zeker, maar bijzonder is het wel; ik slik even, want ik heb nog niet eerder meegemaakt dat iemand naast haar overleden man wilde slapen. Terwijl we wachten op de verzorgsters drinken we de cappuchino die Annes zus Ellen gezet heeft. Anne vertelt over Hans’ laatste nacht: Gruwelijk.’ Twee zussen van Hans, die bij de laatste verzorging aanwezig willen zijn, komen binnen. In tegenstelling tot Anne staan ze stijf van de zenuwen. Heftig snikkend vallen ze Anne om de nek. Drie jaar geleden verloren ze hun zus, ook aan kanker. Dat komt nu natuurlijk allemaal weer boven. Even later, bij Hans, staan ze met roodbehuilde gezichten op vijf meter afstand van het bed. Het doet ze duidelijk goed als ze zich bezig kunnen houden met het uitkiezen van de pullover die Hans aan moet. Een rode, een grijze? . ‘Ferrari-rood’ is Annes eerste reactie. Hans’ kleur. Maar is rood niet heel hard, twijfelen de zussen. ‘Deze donkerblauwe hebben we samen gekocht Anne tilt liefdevol een lamswollen trui van een stapeltje met dezelfde truien in vele tinten. Het wordt uiteindelijk een bruinrode. Hij valt wijd, want Hans heeft de laatste jaren veel in moeten leveren. De ene broer, na de andere zus komt binnen. De telefoon gaat onophoudelijk. Anne vertelt telkens weer hetzelfde verhaal. Ze blijft wonderlijk rustig. Gelukkig hebben Hans en Anne al veel besproken over het afscheid. Anne heeft al een begraafplaats uitgezocht, de Heilige Johannes Onthoofding en Hans’ afscheid zal in de Sint Theresia-kerk zijn, waar ze twintig jaar geleden trouwden. Twee beslissingen moet Anne in deze tamelijke chaos nemen-iedereen bemoeit zich er nu immers mee-: wanneer is de uitvaart en waar is de condoléance. Want op de rouwkaart moeten datum en adressen staan. De voorkeur gaat uit naar zaterdag -‘een feestelijke dag, écht een dag voor Hans-’, maar dat is wel al snel. Een maandag vinden ze saai. Ik bel de diaken om te vragen wanneer hij kan. Zaterdag heeft zijn voorkeur, want maandag is het Maria Hemelvaart. Dat vindt de familie juist weer mooi. Toch maandag dus. De zin die Anne vanmorgen naar de vrienden smste, wordt de aanhef van de rouwkaart: ‘mijn allerliefste Hans heb ik los moeten laten.’ We dubben een tijdje over de juiste formulering
Marjon Weijzen – Red - 2006 voor het condoleren achteraf. Kun je op een rouwkaart zetten: ‘heffen we het glas’? ‘Ja, dat kan’, besluiten Anne, haar zus, en wat broers en zussen. ‘Want het past bij Hans.’ Uiteindelijk kiest Anne voor ‘in de geest van Hans wil ik daarna graag samen het glas heffen’. Dat er ook koffie gedronken kan worden zal iedereen best begrijpen. Ik mail de tekst door naar de drukker, zodat die hem kan opmaken en ondertussen zoekt Anne, omringd door familie en vrienden, een kist uit. Er wordt weer niet gekozen voor Ferrari-rood, maar voor licht elzenhout. Ik hoopte even thuis te kunnen eten met man en kinderen, nadat ik het drukwerk opgehaald had. Maar het wordt te krap. Omdat ik het toch niet meer haal om de kinderen nog te zien, voer ik, nadat ik de brieven naar het TPG-distributiecentrum gebracht heb, de gegevens ook nog maar in. Wat in de computer zit, kan uit mijn hoofd. De officiële gegevens fax ik naar de gemeente van overlijden, de kerk, de pastoor en de begraafplaats. Het is altijd een fijn moment als alle gegevens zijn teruggebracht op een overzichtelijk formuliertje: onze ‘controlelijst’. Thuis drink ik nog een wijntje met Yke. Even uitpuffen en vertellen over de dag. Wat een drukte daar in huis! Zo’n dag gaat je toch niet in de koude kleren zitten. Als ik me tegen de warme rug van Yke nestel denk ik nog even aan Anne: dat die straks- want ze zullen het wel laat maken daar- naast het koude lichaam van haar Hans slaapt. Ik kan me niet voorstellen dat ik het zou doen. Maar dat weet je pas echt als het zover is. En hopelijk duurt dat nog heel lang. Donderdag ‘Hoe is het hier?’vraag ik als Ellen de deur opent. Ze hebben, tot hun eigen verbazing goed geslapen. Anne raakt Hans’ gezicht nog een keer liefdevol aan voor ze mee naar beneden gaat. Daar is de hectiek alweer in volle gang. Annes moeder, Hans’ moeder, zijn zussen, zwagers, een buurvrouw. Het hele huis zit steeds afgeladen vol en continu gaat de telefoon of de deurbel. Vrienden laten bloemen bezorgen, of bellen om sterkte te wensen. Anne is voortdurend geschokte familieleden, buren en bekenden aan het troosten. Af en toe zou ik ze wel een beetje op afstand willen zetten, een beetje ruimte creëren. Ik dring er dan ook bij Ellen en twee zussen van Hans op aan dat ze zorgen dat Anne wat rust krijgt. ‘Als je de telefoon niet aanneemt en een briefje op de deur hangt of ze na vijven terug willen komen’, suggereer ik, ‘dan heeft Anne ook even wat tijd met Hans alleen.’ Op de terugweg rijd ik nog even langs de kerk en de begraafplaats. Beide zijn voor mij onbekend en ik moet uitzoeken hoe de parkeermogelijkheden zijn, want het zal druk worden. Dan haast ik me naar huis om Yke thuis af te lossen, zodat hij ook nog wat kan werken vandaag. Vrijdag Vandaag heb ik pas aan het eind van de middag een afspraak in Lennisheuvel. De kinderen zijn naar het dagverblijf dus ik heb tijd voor mijn journalistieke werk, een artikel over natuur op begraafplaatsen. Als ik om vier uur binnenkom zit de diaken nog aan tafel met Anne, Ellen en Hans’ zussen. ‘Het meidenclubje’, grapt Anne. Ik schuif een stoel bij, terwijl Anne naar de muziekinstallatie loopt met de muziek die ze tijdens de dienst willen draaien. ‘Hij moet wel hard, hoor’ zegt ze lachend. De diaken kijkt bedenkelijk Maar ik zie dat de muziek hem mee valt. Ze hebben het getroffen met deze voorganger. Het is een man die, geheel tegen de huidige tendens in de RK-kerk in, ruimte geeft voor een eigen invulling van de uitvaartviering. Het bisdom Brabant
Marjon Weijzen – Red - 2006 wil van de uitvaartdienst juist weer meer een Eredienst aan God maken en minder een herdenkingsdienst voor de overledene. Tegen mij zegt de diaken als hij weggaat: ’en u komt niet al naar voren lopen als ik nog bezig ben met de zegening. We gaan het niet afraffelen.’ Heerlijk zo’n man. Er zijn ook pastors die in een moordend tempo de gebeden op ratelen. Evengoed schieten we in de lach als hij weg is. Iedereen is opgelucht dat de dienst is goedgekeurd. Anne maakt zich alleen nog zorgen of de muziek hard genoeg mag. Gelukkig heeft ze een vriendin die bevriend is met de koster. Zij zal het volume van de muziek met haar kortsluiten. ‘Want,’ zegt Anne, ‘A Perfect Day’ moet hard, anders is het effect weg.’ Een bevriende vormgever verzorgt het herdenkingsprentje. En Anne heeft vandaag een mooi ‘laatste plekje’ uitgezocht voor Hans, in de zon. Vroeg naar bed vanavond, want Kaj (1) heeft de laatste dagen slechte nachten; en ik dus ook. Zaterdag: Ik hoef alleen even aan het eind van de middag naar de familie en denk een redelijk rustig weekend met het gezin te hebben. Tot Dorien belt: of ik een rouwbezoek kan overnemen. Ik besluit met Yannick naar de kinderboerderij in Vught te gaan. Yke komt hem daar dan halen, na het middagslaapje van Kaj, en ik kan door naar de rouwkamer. We gaan met de aanhangfiets naar kantoor om de sleutel van de rouwkamer te halen. Daar pakt Yannick een stempel van het bureau. ‘Rouwdrukwerk’ lees ik even later op zijn handjes. Yke vergeet de tijd en zo komt het ervan dat ik Yannick meeneem naar de rouwkamer, waar hij zijn eerste dode ziet. Als Yke binnenkomt, trekt hij hem er snel bij weg. ‘Ik nog kijken’, zegt Yannick, terwijl hij bij papa op de arm zit. ‘Laat hem’, blik ik naar Yke. Ik wil niet dat Yannick het idee krijgt dat dood iets engs is waar hij verre van moet blijven. ’t Is ook nog zijn moeders werk. Yannick stelt allerlei vragen. ‘Fouw helemaal alleen?’ en wijzend op de kist: ‘Nooit meer uit?’. Daarna wil hij nog weten of deze mevrouw in het vuur gaat of onder de grond en waarom zij op een kussen ligt. ‘Dat vinden die mensen een prettig idee’, hoor ik Yke zeggen als hij Yannick op de fiets tilt. In Lennisheuvel zijn de meeste beslissingen nu genomen. We nemen het draaiboek van de uitvaart door. Acht vrienden van Hans zullen hem de kerk in dragen, op de schouders, en acht broers en neven dragen hem de kerk uit. En met al deze mensen moeten we het schouderen nog oefenen, want het moet er straks goed uitzien. Dat oefenen moet maandagochtend voor we naar de kerk vertrekken, hier in de huiskamer. Het zal vol worden. Hans’oudste broer Ernst zal een slotwoord uitspreken bij het graf. Daarna neemt iedereen afscheid, familie en directe vrienden als laatsten. Rozen of schepjes zand bij het graf willen ze niet. De broers en neven zullen de kist laten zakken. Bij de voordeur zegt Anne: ‘Dat we erover gedacht hebben om hem vandaag al te begraven.’ Het liefst hield ze hem nog veel langer bij zich. Als ik thuis kom laat Yannick me vol trots zijn nieuwste legobouwsel zien: een grafkist. Met twee dode ridders erin. ‘Mooi jongen,’ zeg ik, trots op de verwerkingscapaciteit van mijn kleuter. Zondag Ik heb aan het eind van de middag met de familie afgesproken, zodat we de rest van de dag een gewone zondag hebben; ontbijten met croissants en lekker met de kinderen naar buiten. Het is rustig als ik bij Anne aankom. Eindelijk. Ze heeft zowaar de dag alleen met Hans doorgebracht. En daar heeft ze zichtbaar van genoten. Ze verwondert zich erover, zegt ze, dat
Marjon Weijzen – Red - 2006 ze zich zo goed voelt. Ik denk dat dat komt omdat ze alles zo intens doet. Ze loopt nergens voor weg, maar blijft heel dicht bij haar gevoel, en heel dicht bij Hans. Ze wil ook in deze ‘baar’dagen, nog alles er uithalen wat erin zit. En hoeveel verdriet en droefheid er ook is, er is er ook heel veel moois in het terugkijken op een te kort, maar rijk gevuld leven. En op een grote liefde. Om vijf uur dragen twee mensen van een bedrijf voor overledenenvervoer Hans op een brancard naar beneden. In de gang leggen ze hem in de kist, die we vervolgens naar de woonkamer rijden. De laatste nacht zal Hans daar doorbrengen, de avond samen met zijn broers. Anne heeft een fles goede wijn voor ze neergezet. Ook dat is in de geest van Hans. Ik laat een schroevendraaier achter zodat ze op een moment dat het hun goeddunkt de kist kunnen sluiten. In ben net op tijd terug om de kinderen naar bed te doen. We lezen ‘Kikker en Pad eten een ijsje.’ Als ik Yannick instop komt hij nog even terug op zijn ervaring van gisteren: ‘Mama, fouw graven of in vuur?’ ‘Die mevrouw wordt begraven’, herhaal ik nog maar eens. ‘Zielig’, vindt Yannick. Ik knuffel hem maar eens extra stevig. ‘Welterusten, dappere Dodo.’ Maandag Als mijn collega Franca en ik bij het woonhuis aankomen is het er vol en chaotisch. We dragen eerst de bloemen naar de rouwauto. Dat scheelt weer wat ruimte. Dan oefenen we het schouderen. ‘Eén, twee: tillen. Binnenbeen, buitenbeen.’ Het gewicht valt ze niet mee, lees ik van de gezichten. ‘Bij het altaar zetten we hem op de baarwagen, en dan blijven jullie staan met het gezicht naar het altaar tot de muziek stopt. We maken een buiging naar het altaar en dan gaan jullie zitten. Franca en ik lopen mee’, besluit ik, ’dus doe maar gewoon hetzelfde als ons.’ Als we uitgeoefend zijn tillen de vrienden Hans in de auto. Franca gaat snel naar de kerk en ik loop naar de rouwauto, als Anne aan mijn arm trekt. ’Ik wil hem nog zo graag uitzwaaien. Net als ik anders deed als hij op reis ging.’ De kerkdienst duurt lang, bijna twee uur, want er zijn veel sprekers. De muziek staat lekker hard en de diaken heeft geen haast. Ons komt het wel goed uit, want we hebben tijd genoeg om de nog net op tijd ontdekte vloeipapiertjes tussen de (650) herdenkingsprentjes uit te peuteren. Maar niet iedereen is er zo blij mee, een paar mensen lopen mopperend de kerk uit, op weg naar andere verplichtingen. Anne daarentegen vertelt later dat ze geen idee van tijd had. ‘Heeft het echt twee uur geduurd?’ Bij de begraafplaats valt het parkeren mee. Alles verloopt gesmeerd. Als de familie de kist heeft laten zakken, pakt één broer een handje zand van de hoop naast het graf en gooit dat op de kist. Alle aanwezigen volgen dit voorbeeld. Franca stoot mij aan. Ik weet dat ze een keer botjes gevonden heeft in het zand op een begraafplaats en begrijp de hint. Zachtjes loop ik naar het graf en reik het schepje aan. Dan verdwijn ik weer achter de zerken, zodat de naasten in alle rust afscheid kunnen nemen. Ondertussen maak ik van de gelegenheid gebruik om de grafdelver, die een groot plantenkenner naar bijzondere soorten te vragen voor mijn artikel. Trots laat hij me een steenbreekvaren zien. De condoléance is ook voor ons altijd een moment van ontlading. Meestal drinken we een kop koffie, in een zaaltje achteraf. Opgelucht dat het goed is verlopen en dat de familie tevreden was. Terwijl mijn collega’s aan de koffie gaan, loop ik naar Anne, die in weer een andere kamer aan de koffie met worstenbroodje zit. Even adempauze voor ze straks met vierhonderd mensen het glas heft op Hans. ‘Het was prachtig,’zegt Anne, ‘Alles is gezegd. We misten alleen Hans.’
Marjon Weijzen – Red - 2006 [kader] Ommekeer ‘Waarom heb je ervoor gekozen om uitvaartbegeleider te worden?’ is een vraag die me vaak gesteld wordt. Tja, waarom. Ik ben afgestudeerd als milieukundige en werkte acht jaar bij een milieu-organisatie, de laatste jaren als afdelingshoofd educatie. Denkend over een volgende stap, zag ik die niet meer in ‘het milieu’. Maar wat dan? Ik overwoog van alles, van hovenier tot directeur van een basisschool. Uitvaartbegeleider bleef haken. Het leek me mooi werk. Concreet. Dienstbaar. Dichtbij zijn in een intense periode. Mijn grootste twijfel was of er werk in te vinden zou zijn. Want je gaat je niet zomaar omscholen op je 35ste. Toch waagde ik de gok. Ik vond op internet een opleiding die me erg aansprak, de opleiding uitvaartbegeleider van Marjon Klaassen. Ik vroeg een gesprek met haar aan, volgde een oriëntatiecursus, werd steeds enthousiaster. In diezelfde tijd waren we bezig met de adoptieprocedure van onze oudste zoon. Toen ik net begonnen was met de opleiding bleek ik bovendien, toch nog, zwanger. Het werd een jaar van veranderingen. Op oudjaarsdag arriveerden we met Yannick op Schiphol, in mei werd Kaj geboren, in juni was ik gediplomeerd uitvaartbegeleider en eind september trad ik in dienst bij mijn stagebedrijf Dorien de Nijs Uitvaartbegeleiding in Vught. Nog weer een paar maanden later verruilde ik mijn baan bij De Kleine Aarde voor het werken als freelance journalist. Dat was 2004. Nu, in 2006 heb ik als oproepkracht met een kleine baan in de uitvaart, als startend freelancer en als beginnend moeder nergens meer tijd voor, maar ook een vol en rijk leven. [kader]Uitvaart is ‘in’ De uitvaartwereld is van oudsher een mannenbolwerk. Je had de grote verzekeraars en daarnaast familiebedrijven, waarin het vak overging van vader op zoon. Een behoudende sector. Eind jaren ’80, begin jaren ’90 veranderde dat. Enerzijds door jonge mensen die hun dood aan zagen komen (o.a. slachtoffers van AIDS) en hun uitvaart zelf wilden regisseren, passend bij hun levensstijl. En anderzijds doordat er veel vrouwen, veelal afkomstig uit de zorg, een uitvaartbedrijf begonnen. Inmiddels is de hele sector meeveranderd. Er is van alles mogelijk: kisten in de vorm van een gitaar, vervoer per boot, bus of bakfiets, borrels bij de condoléance, as de lucht in schieten, of verwerken in een schilderij of tatoeage. Maar het belangrijkste is dat persoonlijke begeleiding leidt tot een passend afscheid. Namen van personen en locaties zijn op verzoek van de betrokkenen veranderd. Ook enkele details zijn gewijzigd om het verhaal te anonimiseren.