De hoorn Ontsteld keek Aagje Houtman om zich heen toen ze de glazen deuren openduwde. Ook op dit vroege tijdstip was de kale wachtruimte al gevuld met zwijgende, gelaten wachtende figuren. Alleen een Duitser in de rij voor "Visa ingezetenen van niet-socialistische staten" beklaagde zich tegenover de geblondeerde vrouw naast hem die er ondanks haar westerse kleding uitzag als een Tsjechische en hem gegeneerd tot stilte maande. De Vietnamezen, Cubanen en staatsburgers van andere socialistische landen in het gangetje dat naar de twee verste deuren leidde, richtten hun blikken angstvallig naar de grond. "Heb ik me hiervoor zo gehaast? Ik had net zo goed rustig kunnen ontbijten," mopperde Aagje in gedachten. Een rilling trok over haar rug. Het was de vorige avond weer laat geworden en ze had meer halve liters Pilsner gedronken dan ze van plan was geweest. Ze trok haar winterjack dichter om zich heen tegen de tochtstralen die door de voortdurend open- en dichtzwaaiende deuren naar binnen waaierden. "Niet kloppen. U wordt door ons geroepen!" geboden de bordjes op de grijze, dichte deuren. Ze schoof achteraan in de rij van buitenlanders die om de een of andere reden, familiebezoek waarschijnlijk, niet in een hotel logeerden en hier hun stempel moesten halen. Ze hoopte maar dat ze in haar haast niet een paar formulieren vergeten was. Een voor een haalde ze de volgestempelde documenten uit haar tas. Ze moest er niet aan denken dat ze over drie weken zouden zeggen:
"Helaas mevrouw, we kunnen u geen visum verstrekken. Er ontbreken nog enkele stempels." Hoe veel ze ook van Praag hield, ze móest regelmatig even ontsnappen aan de druk van de communistische dictatuur. "Goedemorgen," begroette ze de gedistingeerd grijzende man achter het bureau, toen ze na twee uur wachten aan de beurt was. "Goedemorgen," beantwoordde hij haar groet in vlekkeloos Engels. "Gaat u zitten." Hij wees naar de stoel tegenover hem. Aagje twijfelde een ogenblik aan zichzelf. Dit was toch dezelfde man die haar eerder had geholpen? Voor zover ze zich kon herinneren had hij vijf maanden geleden, toen ze haar verblijfsvergunning kwam aanvragen, alleen Tsjechisch gesproken. Met behulp van gebaren en zenuwachtig gezoek in haar zakwoordenboekje hadden ze de noodzakelijke informatie uitgewisseld. Aagje ging zitten en overhandigde hem de pasfoto's en de formulieren. "Ik wil graag een uitreisvisum aanvragen," zei ze. Ze probeerde zo weinig mogelijk fouten te maken in haar Tsjechisch. Hij nam de formulieren in ontvangst en bekeek haar paspoort en verblijfsvergunning aandachtig. "Momentje." Hij liep naar het achterliggende kamertje dat rechtstreeks met het zijne verbonden was. Even later kwam hij terug met een stapeltje kopieën in zijn hand. "Alstublieft." Ze nam haar paspoort en verblijfsvergunning weer in ontvangst. De kopieën stopte hij met haar aanvraag in een
map waar haar naam op stond. Zo te zien zaten er nog een heleboel andere papieren in. Ze vroeg zich af of die allemaal gegevens over haar bevatten. "Neemt u uw hoorn mee op reis?" informeerde hij. "Nee," antwoordde ze, zich afvragend hoe hij wist dat ze haar instrument mee had genomen naar Praag. "Voor die twee weken laat ik hem hier." Terwijl ze de zin uitsprak, realiseerde ze zich dat ze aan het begin niet de vijfde maar de vierde naamval had moeten gebruiken. Hij fronste zijn wenkbrauwen. Ze vroeg zich af of ze iets verkeerds had gezegd. "Ik ben amateur," verklaarde ze verontschuldigend. "Het maakt voor mij niet zoveel uit als ik een paar weken niet speel." "Hij staat wel op uw inreisvisum," was het enige wat hij antwoordde. "Wat houdt dat in?" vroeg ze, hoewel ze een ongeduldige ondertoon in zijn stem meende te bespeuren. "Wel, dat u hem ook weer uit moet voeren. Tenzij u een verklaring heeft." "Wat voor verklaring? Kan ik die bij u krijgen?" "Een verklaring waaruit blijkt dat u uw instrument niet heeft verkocht," antwoordde hij kortaf maar nog steeds beleefd. "Daarvoor moet u naar de douane in Praag." Hij noemde een straatnaam die ze niet kende. Ze durfde verder geen vragen meer te stellen en stond op. De functionaris kwam ook overeind. Hij maakte geen aanstalten om haar een hand te geven. "U spreekt erg goed Tsjechisch," zei hij in nog steeds accentloos Engels tegen haar toen ze al bijna bij de deur was. Verrast draaide ze zich om. "Dank u."
Hij staarde over haar heen en leek te wachten tot ze weg was. Zachtjes trok ze de deur achter zich dicht. Toen ze haar eenkamerwoning binnenstapte, was het alweer half twaalf. Ze trok haar jack uit en hing het aan de kastdeur. Kuba, van wie ze de woning in onderhuur had, had het nooit de moeite waard gevonden een kapstok te kopen. Ze had hem al een tijdje niet meer gezien. Misschien had hij besloten om definitief bij zijn vriendin in Brno te blijven, hoopte ze. De woning stond nog wel op zijn naam. Hij had Aagje op het hart gedrukt zich er niet in te schrijven. Officieel woonde ze in de studentenkamer die haar was toegewezen. Op het gasstelletje warmde ze melk op in een steelpannetje. Ze spoelde er de twee vette broodjes met gebakken ei mee weg die ze beneden in het buffet had gehaald. Hoewel ze haar niet smaakten, knapte ze er van op. Ze pakte haar hoorn uit de koffer en ging voor de hoge spiegel staan. "Schouders ontspannen, rustig in- en uitademen en de hoorn niet te dicht bij uw lichaam houden," zei haar leraar Uher altijd. Het instrument drukte zwaar op haar rechterhand. Een teken dat ze te veel naar voren leunde. Ze rechtte haar rug. Het oefeningenboek was opengeslagen op de pagina die ze al twee weken lang aan het oefenen was. "Uw staccato is nog niet wat het moet zijn," had Uher de laatste keer op zachte toon gezegd. Hij was te veel heer om ergernis te tonen. "Herhaalt u deze oefeningen volgende week nog maar eens." Bezorgd voegde hij eraan
toe: "Als u echt vooruitgang wilt boeken, moet u minstens twee uur per dag studeren. Eigenlijk drie uur." Aagje was al blij als het haar lukte om elke dag een uur te oefenen. Ze vroeg zich de laatste tijd steeds vaker af of ze niet met de lessen moest stoppen. Op deze manier was ze de tijd van haar leraar alleen maar aan het verspillen. Toch had ze er nog niet toe kunnen besluiten. Ze was nog steeds verliefd op de slepende, melancholieke tonen die zo typerend waren voor haar instrument, al twijfelde ze zo langzamerhand of zij die ooit zou kunnen spelen. Zachtjes begon ze de toonladders te oefenen. Na vijf minuten moest ze al stoppen. Haar mond verkeerde in een pijnlijke kramp door de alcohol van de vorige avond. Ook vandaag zou het met de staccato-oefeningen niet veel worden. "Misschien moet ik eerst maar een paar liedjes proberen," bedacht ze. "Dan komen mijn spieren een beetje los." Ze maakte voor de spiegel een aantal grimassen om de kramp te verdrijven en zocht het boek met populaire popsongs op, waaruit ze af en toe met haar vriendin Eva iets speelde. Ze zette het mondstuk weer aan haar mond. Het ging iets beter dan daarvoor en al spelende begon ze er plezier in te krijgen. Toen haar lippen eenmaal los waren gespeeld lukten zelfs de korte, stotende staccatoloopjes nog aardig. Ze keek op haar reiswekker. Half één. Ze besloot dat het mooi was geweest. Het was hoog tijd om verder te gaan met haar scriptie. Over drie weken zou ze haar professor in Amsterdam meer moeten kunnen laten zien dan het concept van het ene hoofdstuk dat ze nu af had.
Toen om twintig voor vijf de bel ging, had ze twee bladzijden geschreven. Het was Norbert, de Duitse beeldhouwer, die ruim vijfentwintig jaar in Praag woonde. "Ga je nog mee naar dat concert?" "O jee," schrok ze. "Ik was het bijna vergeten." Het was dinsdagmiddag. Dan was er altijd om vijf uur 's middags een concert in een van de vier oude kerken van het Praagse centrum. "Waar is het vandaag?" vroeg ze. "Týn," antwoordde hij kort en bleef in de deurpost staan. Hij schaamde zich zeker voor zijn dronken wanhoop van de vorige avond en zijn smekende pogingen om haar zijn bed in te krijgen. "Even wachten, dan trek ik mijn jas aan." Ze zag zijn afkeurende blik op haar jack en pakte haar lange, donkerblauwe jas. Ze liepen door de schemerdonkere straten en over de Karelsbrug naar de overkant van de Moldau. Sommige figuren van de beeldengroepen aan weerszijden van de brug waren beschadigd en nooit hersteld. Het oranje licht van de oude lantaarns scheen over de kinderhoofdjes waarop haar laarzen hol weerklonken. Zoals altijd, draaiden ze zich halverwege om en keken naar de verlichte burcht hoog op de heuvel. Aan het einde van de brug stond de poort naar de Kleine Zijde aan één kant in de steigers. Beneden in het kleine zijstroompje lag het schoepenrad werkloos aan de voet van de huizen die ooit in een heldere pasteltint moesten zijn geschilderd en die nu grauw waren door de rook van bruinkool. Ze leunden over de muur langs de brug en keken naar het Praag dat haar schoonheid verborg onder de verwaarlozing die al
bijna veertig jaar duurde. Het Praag waarop ze allebei verliefd waren geworden. In de kerk was het druk. Mensen met aktetassen die net uit kantoor waren gekomen en ouders die hun kinderen van school hadden gehaald. Norbert ging twee meter van haar vandaan tegen een pilaar op de grond zitten. De banken waren allemaal vol. Ook tegen de muren leunden mensen, hun gezichten half bedekt door sjaals en mutsen. Verderop herkende ze de serveerster uit het buffet onder haar woning. Boven hun hoofden weerklonken de ijle vrouwenstem en de dwarsfluit. "O, zo te kunnen spelen," dacht ze verlangend. In gedachten hoorde ze de vragende klanken van de hoorn tussen de bogen opstijgen naar de hemel. Ze probeerde een glimp op te vangen van de fluitist, maar hij of zij zat verscholen achter het houtwerk van de kansel. Sommige bezoekers luisterden met gesloten ogen. Een paar hadden hun handen gevouwen. Het was een van die vele Praagse momenten die ze zich altijd zou blijven herinneren. De volgende ochtend stond ze weer vroeg op. Als alles meezat, zou ze genoeg tijd hebben om de aantekeningen af te geven die ze wilde laten kopiëren en daarna bij de douane langs te gaan. Die moest daar volgens Norbert in de buurt zijn. "Vlakbij het huis voor Buitenlandse Betrekkingen, waar je je aan het begin van het studiejaar hebt gemeld," had hij haar na het concert uitgelegd toen ze nog een portie salade met een paar broodjes waren gaan eten en hij zijn zwijgzaamheid had laten varen. "Je
herkent het aan de slagbomen. Er is een soort binnenplaats waar auto's in- en uitrijden." In de winkel met het kopieerapparaat was het niet eens zo druk, merkte ze tot haar opluchting. Soms stond er een rij tot buiten de winkel maar dat was nu niet het geval. Binnen twintig minuten was ze aan de beurt. De oudere vrouw achter de toonbank deed alsof ze de tekst aandachtig bestudeerde. "Onderwerp?" vroeg ze op ongeïnteresseerde toon. "Taalwetenschap," antwoordde Aagje. "Nederlands." "Taalwetenschap?" Hoe moest ze de verkoopster duidelijk maken dat de tekst over vaste combinaties van zelfstandige naamwoorden en werkwoorden ging en niets verdachts bevatte? Maar de vrouw zuchtte en informeerde: "Hoeveel pagina's?" "Vierentwintig," antwoordde Aagje die zich voornam om in het vervolg carbonpapier te gebruiken. De vrouw haalde langzaam een kwitantieboekje uit de zak van haar mouwschort tevoorschijn. "Naam?" Aagje spelde haar naam. "Adres?" Aagje noemde het adres van de studentenflat. De vrouw strekte haar hand net ver genoeg uit om Aagje de kans te geven de bon aan te nemen en prikte de kopie aan het houdertje dat door haar jongere collega om de vijf minuten werd leeggehaald. Aagje schoof op naar de volgende rij. "Hoetma!" klonk het een kwartier later. Aagje begreep dat zij dat moest zijn.
"Zesendertig kronen," zei de caissière met haar blik op Aagjes portemonnee gericht. Aagje zocht zo snel mogelijk de munten bij elkaar en overhandigde haar het bedrag gepast. De caissière stak haar hand uit. "Uw bon," zei ze ongeduldig. Aagje grabbelde het document haastig uit haar handtas. De caissière zette er een krabbel op en gaf het weer aan Aagje. De kopie legde ze op het stapeltje in de kartonnen doos naast zich. "Volgende week," mompelde ze toen Aagje met vragende blik bleef wachten en richtte zich met een kort knikje tot de volgende klant. Aagje haastte zich naar de straat waar het douanekantoor moest zijn. Speurend liep ze het trottoir af. Zou dit het zijn? Ze bleef staan bij een gebouw waar een roestig, blauw minivrachtwagentje stond te wachten tot de bomen omhoog zouden gaan. Zodra de auto eenmaal de grote binnenplaats erachter was opgereden en de slagbomen de toegang weer versperden, ontwaarde ze een hokje waarop in versleten letters het woord 'portier' stond vermeld. Aarzelend klopte ze op het raampje boven haar hoofd. Bijna een minuut later schoof een hand langzaam het bloemetjesgordijntje opzij. Een oudere man in een donkergrijs jasje boog zich voorover naar het spreekgaatje. "Ja?" "Ik zoek de douane. Voor invoerrechten," maakte Aagje haastig haar wens bekend. "De douane?" De man wierp een verstoorde blik op haar. "Die zit hier allang niet meer." Hij schoof het gordijntje weer dicht voor ze tijd had om te reageren.
Even bleef ze besluiteloos staan maar vatte moed en klopte weer op het raampje. Ditmaal ging het gordijntje sneller open dan de vorige keer. "Ja?" "Neemt u me niet kwalijk. Weet u misschien waar de douane tegenwoordig zit?" "Na jatkách." Het werd zo snel en binnensmonds gezegd dat ze het nauwelijks verstond. "Na jatkách, waar vroeger het abattoir was," herhaalde de man. Voor ze de tijd had gehad om hem te bedanken, had hij zich alweer teruggetrokken. Toen ze tegen de muur geleund haar kaart bestudeerde, kon ze Na jatkách niet vinden. "Die portier heeft het natuurlijk vervoegd," bedacht ze, inwendig trots op haar inzicht in de Tsjechische taal. "In het abattoir. Ik moet gewoon bij Abattoir kijken." Maar ook Jatky stond niet in het register vermeld. U jatek, bij het abattoir, leverde evenmin iets op. Zodra ze weer verkrijgbaar waren, moest ze toch eens een uitgebreidere kaart van Praag kopen. Ze keek op haar horloge. Half tien. Voor ze iemand vond die haar uit kon leggen waar ze moest zijn en ze bij de douane was aangekomen, zou het waarschijnlijk tegen elven lopen. "Vanavond maar aan Eva vragen," besloot ze. "Morgen is er weer een dag." De staccato-oefeningen gingen beter dan de dag daarvoor. Ze ging door met de korte, afgemeten tonen tot ze opschrok door het geluid van de bel. Voorzichtig legde ze haar hoorn op het bed en deed open.
In de gang stond een oudere man in een geblokt overhemd en een blauwe trainingsbroek die strak om zijn buik gespannen zat. "Ik vroeg me af of u degene bent die zonet trompet speelde," informeerde hij bits. Hij stelde zich niet voor. "Hoorn," verbeterde ze. "Heeft u er last van?" Ze probeerde haar stem ontspannen te laten klinken. "Het is door het hele pand te horen," zei hij, haar correctie negerend. "Kunt u niet zachter spelen?" Ze wachtte even voor ze hem antwoordde. "Als mijn accent hem maar niet opvalt," hoopte ze zenuwachtig. Ze had wel eens gehoord dat Tsjechen door buren waren aangegeven omdat ze illegaal woonruimte verhuurden aan westerlingen. "Dat is moeilijk," zei ze zo vriendelijk mogelijk. "Ik speel al met een demper." Ze wist niet of ze het goede woord voor demper gebruikte maar hij zag er niet naar uit dat hij verstand van blaasinstrumenten had. "Als ik nog zachter moet spelen, vervormt de toon en kan ik niet controleren of ik zuiver speel." Ze had niet de indruk dat dat hem interesseerde. "Mijn vrouw en ik hebben er last van," deelde hij onverzettelijk mee. "Komt het u misschien beter uit als ik op een ander tijdstip speel?" stelde ze voor. "Ik kan de tijden waarop ik oefen, natuurlijk aanpassen." Het antwoord leek niet naar zijn zin te zijn. Hij zweeg. "Van half twaalf tot half één zijn we er meestal niet," gaf hij uiteindelijk toe. "Dan zal ik daar rekening mee houden," beloofde ze en schonk hem haar stralendste glimlach.
Toen ze de deur dicht wilde doen, wierp hij een snelle blik naar binnen. "Bent u mevrouw Michálková?" vroeg hij, op het naambordje wijzend. "Ja," loog ze. "Mijn man is op het moment op zakenreis naar het buitenland, naar Engeland." Haar buren hadden natuurlijk al lang gemerkt dat ze meestal alleen was. Terwijl ze op het bed neerplofte, hoorde ze hem wegsloffen. Het holle geluid van het openen en weer dichtslaan van zijn huisdeur weerkaatste door de brede gang en versterkte haar ongerustheid. Het maakte haar kwaad op zichzelf. Wanneer zou ze eens afleren zich door kleinigheden van haar stuk te laten brengen? "Dat wordt nog lastig met de les," realiseerde ze zich, toen het trillerige gevoel was verdwenen. Uher zou ditmaal naar haar toe komen. Ze zouden de afspraak moeten verzetten. Kwart over tien, zag ze op de pendule van Kuba. Dan was hij nog op het conservatorium. Ze kon hem beter maar meteen bellen voor hij weg was. Thuis had hij geen telefoon. Ze trok haar jack en sportschoenen aan en liep naar de munttelefoon in het koffiehuis op het plein. Vanaf zijn vaste hoektafeltje stak Norbert kort zijn hand naar haar op. Ze gaf haar jack af in de garderobe en liep naar hem toe. "Ik moet even bellen," zei ze. "Kun je koffie voor me bestellen?" Ze verwachtte een opmerking over haar sportschoenen maar die bleef uit. Toen ze het glas wodka voor hem zag staan, begreep ze waarom. "Wil je er niets bij?" probeerde hij en keek haar met zijn bruine ogen onschuldig aan.
"Nee dank je. Dan kan ik niet meer werken." Ze negeerde zijn blik en liep weer naar de ingang. Er waren nog drie wachtenden voor haar. Uher stelde de vrijdagmiddag voor in het conservatorium waar aan het einde van de week, wanneer iedereen vroeg naar zijn buitenhuis vertrok, altijd genoeg ruimtes vrij waren. Toen ze zich bij Norbert voegde, kwam de serveerster de koffie net brengen. "Je kunt toch niet altijd werken? Ga nou gezellig mee naar de kroeg. In het begin was je er altijd wel voor te porren." Als Norbert in een drankperiode zat, werd hij drammerig. "Dat was alleen de eerste paar maanden. Tegenwoordig ga ik alleen 's avonds uit. Dat heb ik je al vaker gezegd," antwoordde ze kribbig. "Jij zou er ook beter aan doen om naar je atelier te gaan," voegde ze er op mildere toon aan toe. Norbert gooide het over een andere boeg. "Ik heb ruzie met Jiřina." Hij liet zijn dikke onderlip verongelijkt zakken. "Ik dacht dat ze je niets kon schelen. Je bent toch alleen maar voor je verblijfsvergunning met haar getrouwd?" In het begin had ze urenlang naar hem geluisterd, maar na een paar maanden waren zijn buien van zelfmedelijden haar gaan irriteren. Hij antwoordde niet maar haalde zijn schouders op. Ze rekenden af en hij liep met haar mee naar buiten. "Ga nou naar je atelier," drukte ze hem nogmaals op het hart. "Morgen word je wakker met een kater en dan haat je jezelf omdat je weer niet hebt gewerkt."
Hij knikte gehoorzaam, al wisten ze allebei dat hij dat alleen deed om van het gezeur af te zijn. Ze zag hem even later aan de andere klant van het plein 'Bij de drie viooltjes' binnengaan. Toen ze de trap naar haar woning opliep, kwam ze de klagende buurman van die ochtend tegen. Een vrouw leunde op zijn arm. Het zou zijn echtgenote wel zijn. Allebei keken ze strak voor zich uit. Hij groette Aagje niet. "Het betekent in elk geval dat ik even het rijk alleen heb," zei ze tegen zichzelf. Toch kon ze zich niet op de oefeningen concentreren. Ze betrapte zichzelf erop dat ze ongemerkt steeds zachter ging spelen. Met haar hoorn tussen haar benen schuifelde ze aan het eind van de middag voort in de rij in de Koruna. "Aardappelen met spinazie alstublieft," zei ze tegen de buffetbediende in het vuile witte schort. Het was het enige gerecht waar geen vlees in zat. "Jus?" vroeg de bediende en hield al een opscheplepel met de kleverige substantie omhoog. "Nee, nee," zei ze haastig. Ze hield het dienblad met één hand vast en boog door haar knieën om met haar andere hand de hoorn op te pakken. Ondanks haar voorzichtige bewegingen rolde er een aardappel van het bord. Aan de overkant van de grote zaal vol etende mensen ontwaarde ze een vrije plaats. Ze liep ernaartoe en zette haar dienblad op het hoge ronde formicatafeltje. Met de hoorn voor zich op de grond ging ze staan eten. Hoewel ze eigenlijk trek had in limonade zag ze ervan af een glas te halen. Voor het buffet waar
frisdrank en bier werden verkocht, stonden minstens vijf mensen te wachten. Ze had geen zin om weer met haar hoorn in de rij te gaan staan. Bovendien was ze al laat. Snel werkte ze haar maal naar binnen en bracht het dienblad naar de daarvoor bestemde kar. Om precies zes uur belde ze bij Eva aan. "Wat zie jij er weer prachtig uit," merkte ze bewonderend op toen haar vriendin opendeed. Eva had zich gehuld in een lang, asymmetrisch colbert dat zo uit een Italiaans modetijdschrift vandaan leek te komen. "Zelf gemaakt?" "Ja vandaag, van de stof die jij met kerst voor me mee hebt genomen. Kom binnen." De stoelen en de piano lagen bezaaid met de zwarte stofresten. Eva begon de boel op te ruimen. "Petr belde gisteravond. Hij geeft een feestje. Ga je mee?" "Ik dacht dat we gingen spelen. Ik heb me rot lopen sjouwen met die hoorn," protesteerde Aagje, hoewel ze zoals altijd tegen hun duetten op had gezien. Naast het vloeiende pianospel van Eva had haar hoornspel meer weg van gerochel. Ze was blij dat ze uit voorzorg haar zwarte spijkerbroek had verwisseld voor de wijde rok die Eva een paar maanden eerder voor haar had gemaakt. Ze zou nu op het feest tenminste niet afsteken tegen de andere meisjes. "We gaan ook nog niet weg." Eva opende de klep van de piano. "Je wilt zeker geen wijntje voor we gaan spelen." "Nee, dan krijg ik er geen noot meer uit." Met lichte tegenzin stond Aagje op en opende de koffer. Eva paste haar spel onopvallend aan de ongecontroleerde
tempowisselingen van Aagje aan. Na een half uurtje hielden ze het voor gezien. Aagje was blij dat ze toch nog gespeeld hadden. Eva zette een glas witte wijn naast Aagje op de grond neer. De tafel lag nog bezaaid met knippatronen. "Wat wil je horen? Zal ik hoornmuziek opzetten?" Aagje knikte. "Zo kan staccato dus ook klinken," verzuchtte ze toen de solist een razendsnelle afwisseling van hoge en lage tonen liet horen. "Zo slecht speel je heus niet," troostte haar vriendin haar lachend. "Het klonk toch best mooi daarnet?" "Als jij het zegt." Aagje hief haar glas omhoog. "Proost." Een fles wijn later stonden ze op. "Laat je hoorn maar hier," stelde Eva voor. "Die kun je morgen wel ophalen. Of blijf anders slapen. Dan neem je hem morgenvroeg meteen mee." Dat laatste voorstel leek Aagje wel aanlokkelijk. Ze hoefde nu tenminste de volgende ochtend niet alleen wakker te worden. "Weet jij waar het vroegere abattoir is?" vroeg ze Eva de volgende ochtend toen ze om half tien ontbeten met een droog puntbroodje en een kop koffie. "Ik zal het je laten zien." Eva stond op en pakte de handtas waarmee een Spaanse kennis haar eens betaald had voor een gilet. De kaart die ze eruit haalde, was precies dezelfde als die Aagje had. "Hier, Jatečni." Eva wees het aan op de kaart. "Jatečni, de Abattoirstraat. Daar had ik nog niet op gezocht," zei Aagje beschaamd. "Ga je er vanochtend nog naar toe? Dan loop ik met je mee naar de metro. Ik zal zo langzamerhand maar eens
naar mijn werk gaan." Eva was secretaresse bij een groothandel in drogisterijartikelen. Ze had er bijna niets te doen. Het kon haar superieuren dan ook niet schelen hoeveel ze werkte en hoe laat ze begon, zolang ze maar niet helemáál wegbleef. Dankzij die baan had ze op haar gemak een klantenkring kunnen opbouwen waarvoor ze een groot deel van haar officiële werktijd in de stoffenwinkels van Praag en thuis achter de naaimachine doorbracht, zonder dat ze de hele procedure had hoeven doorlopen die mensen normaal gesproken moesten volgen wanneer ze als zelfstandige wilden werken. Zonder die papieren en zonder baan zou ze officieel een profiteur zijn en was ze strafbaar. "Denk je dat ze de hoorn willen zien?" vroeg Aagje. "Ik zou hem wel meenemen. Dan kunnen ze je daarom in elk geval niet terugsturen." Aagje zuchtte. "Ik denk dat ik morgen maar ga. Om daar nu nog naar toe te hobbelen ... Bovendien kom ik anders te laat thuis om nog te kunnen oefenen." Om kwart voor negen de volgende ochtend wurmde Aagje zich naar de uitgang van lijn 12. De meeste mensen hoorden vanaf een uur of zeven op hun werk te zijn, maar zoals gewoonlijk was de tram propvol. Haar hoorn stootte tegen de benen van een arbeider in een vaalblauwe kiel en broek. Hij rook naar drank en mompelde iets wat ze niet verstond maar wat ongetwijfeld niet vriendelijk bedoeld was. Ze stak de drukke straat over en volgde de weg. Even later zag ze het terrein van het vroegere abattoir voor zich. Er stonden een paar rijen kraampjes die nu gesloten waren. Eva had haar verteld dat er op zaterdagen een
markt was. Ze liep de kramen voorbij in de richting van de vierkante gebouwen aan de overkant van het terrein. Aan een groepje rokende mannen bij de ingang van iets wat eruitzag als een opslagplaats, vroeg ze naar de douane. Ze wezen naar een gebouw even verderop en keken nieuwsgierig naar de koffer. Het douanegebouw zag er dicht uit. Toen ze naderbij kwam, ontdekte ze één ingang waarvan de deur openstond. Weifelend liep ze naar binnen. Ze had een kantoor verwacht. Dit leek echter meer op een grote werkplaats. Twee mannen in overall stonden bij een soort takel. Op een platte wagen ernaast lagen een stuk of wat pakketten. Ze vroeg zich af of ze die omhoog gingen takelen. De kleinste van de twee mannen kwam op haar af. "Zoekt u iets?" "Ben ik hier bij de douane?" vroeg ze. Dat bleek het geval te zijn. "Ik heb een verklaring nodig." Ze wees op de koffer. "Ik wil mijn hoorn graag in Praag achterlaten wanneer ik mijn familie in Nederland opzoek." De kleine man wierp een snelle blik op de koffer. De andere was er ook bij komen staan. "Een verklaring?" vroeg de kleine. "Waarvoor?" "Ik weet het niet precies. Bij de Vreemdelingenpolitie zeiden ze dat ik die nodig had om zonder hoorn de grens over te kunnen. Er moet in elk geval uit blijken dat ik mijn hoorn niet verkocht heb." "Heeft u een verblijfsvergunning?" vroeg de tweede man. Ze overhandigde hem de witte kaart. "Hm, studente," mompelde de man. Hij opende het dubbelgevouwen document. "De hoorn staat er niet op."
"Hij staat op mijn inreisvisum," zei ze. "Is hier geen kantoor waar ik dit kan regelen?" Ze wierp een spiedende blik over het hoofd van de kleine man om te ontdekken of er misschien achter de werkplaats nog iets anders was, maar ze zag alleen karren heen en weer rijden. "Nee," zei de tweede man. "U moet bij ons zijn. Maar u heeft geen verklaring nodig. Uw instrument staat niet op uw verblijfsvergunning." "Weet u het zeker?" vroeg ze. "Kan ik zo de grens over?" "Absoluut," zei de tweede man. Zijn kleine collega knikte. Ze keek zo onopvallend mogelijk nogmaals om zich heen maar zag niemand die er officiëler uitzag dan de twee voor haar. "Dank u wel," zei ze. De kleine man schonk haar een kort knikje en met z'n tweeën liepen ze terug naar de takel. "Ik heb niet meer dan een uur per dag kunnen spelen." Na alle voorgaande excuses klonk het als een smoes. "De buren hebben geklaagd." Uher onthield zich van commentaar. "Laat u eerst maar een paar toonladders horen." Hij pakte een stoel uit de kring bij het raam en ging zitten. Een groepje studenten had zeker een ensemble gevormd. Hoewel ze moest wennen aan de akoestiek van de geluiddichte ruimte, verliepen de oefeningen redelijk. Zelfs de staccato viel haar mee. Haar leraar was nog niet helemaal tevreden. "Neemt u oefening nummer vijf en zeven voor de volgende keer
nog maar eens door." Gelukkig gaf hij haar ook drie nieuwe oefeningen op. "Ik ga over een paar weken naar Nederland," zei ze voor ze wegging. "Kan ik misschien munten voor u meenemen?" Ze hoopte dat haar aanbod hem niet zou beledigen. Uher had nooit geld voor de lessen willen accepteren. Van zijn dochter, die Aagje bij hem had geïntroduceerd, had ze gehoord dat hij oude munten verzamelde. Hij leek te twijfelen. "Misschien," zei hij uiteindelijk. "Ik zal er van de week eens over nadenken." "Neemt u uw hoorn mee?" vroeg hij. "Ik denk het niet." Ze probeerde op zijn gezicht afkeuring te ontdekken, maar hij staarde zonder uitdrukking naar de muur. "Ik ga bij verschillende mensen logeren en ik kan bij hen thuis niet oefenen," verontschuldigde ze zich. Snel voegde ze eraan toe: "Maar ik zal mijn mondstuk meenemen. Dan kan ik in elk geval mijn embouchure bijhouden." "Amsterdam," mijmerde hij. Zijn ogen hadden een trieste uitdrukking gekregen. "Daar heb ik vroeger veel gespeeld toen ze me de grens nog over lieten gaan. Dat waren goede tijden. Doet u Nederland de groeten van mij." Hij leek nog ieler dan anders. Ze had de neiging iets troostends te zeggen, maar durfde het niet. "Dat zal ik doen," beloofde ze. Toen ze een paar weken later haar visum kwam ophalen, werd ze geholpen door dezelfde functionaris. Hij droeg
nog steeds zijn beschaafd blauwgrijze kostuum en sprak haar weer aan in het Engels. Hij overhandigde haar het visum en zette met een zwierig gebaar een stempel in haar paspoort. "Voor verblijf buiten de Socialistische Republiek Tsjechoslowakije," vermeldde het. "Geldig van 28 februari tot en met 12 maart 1986." Onderaan stond haar hoorn vermeld. "Volgens de douane kan ik de hoorn zonder verklaring hier laten," zei ze, in de hoop dat hij er ditmaal meer over zou zeggen. Hij reageerde echter niet. In plaats daarvan zei hij: "Een mooi instrument, hoorn. Ik speel dwarsfluit." Toen ze hem verrast aankeek, staarde hij weer uitdrukkingsloos over haar heen, net als de vorige keer. Alsof hij alweer veel te persoonlijk was geweest. "Veel plezier." Eva drukte Aagje een ongemakkelijke zoen op de wang. "Ik wou dat ik met je meekon." Aagje knikte, overvallen door een gevoel van triestheid. "Ik ook." Wat zou ze haar Tsjechische vriendin graag de boerderij willen laten zien waar ze was opgegroeid en haar een indruk willen geven van haar leven in Amsterdam. Ze keken afwezig naar de passagiers die de trein naar Neurenberg instapten. De paar Tsjechen die meegingen, zagen er grauw en pafferig uit vergeleken met de zelfverzekerde westerlingen van wie Aagje nu ook deel uitmaakte. "Misschien bezorgt Standa je nog een visum," probeerde ze Eva te troosten. De achterneef van Eva, die bij de
politie werkte, had beloofd een uitreisvergunning voor Eva te regelen. "Ik heb hem drie maanden geleden duizend mark gegeven," antwoordde Eva bitter. "Maar hij heeft nog niks voor me gedaan. Ik denk dat ik mijn geld gewoon kwijt ben. Vijftienduizend kronen ..." Als ze niet bijverdiende met de kleren die ze maakte, zou het haar halve jaarsalaris zijn geweest. Ze vermande zich. "Kom, laten we niet zeuren. Anders word jij ook nog treurig. Ik hoop dat je een heel goede reis hebt. En breng foto's mee terug. Dan kan ik al die mensen eens zien over wie je zoveel verteld hebt." Norbert had er tot nog toe zwijgend bij gestaan. Hij beperkte zich tot een nonchalante knipoog en een quasigrappig: "Wie moet me nou in het gareel houden als jij er niet bent?" "Misschien wil Eva zolang wel op je passen," suggereerde Aagje en probeerde te lachen. Demonstratief nam Norbert Eva's uitgekiend nonchalante verschijning in zich op. "We zouden in elk geval naar het café kunnen gaan," concludeerde hij goedkeurend. Eva negeerde zijn blikken. "Ja, laten we maar dronken worden. Dan gaan we in gedachten gewoon met je mee." Toen de trein wegreed en haar vrienden op het donkere perron achterbleven, voelde Aagje een brok in haar keel. Ze staarde naar de verlichte ramen en trapportalen die aan haar voorbij gleden. Meer was er op dit uur van de Praag niet te zien. Alleen in het centrum schenen de straatlantaarns. Ze ving een glimp van enkele groene koepels op toen ze de Moldau passeerden. "De mooiste gevangenis op aarde," dacht ze voor de zoveelste maal.
Buiten de stad werd het helemaal donker en zag ze niets meer van het Tsjechische land. Ze verplaatste haar aandacht naar haar medepassagiers. De Tsjechen stapten onderweg bijna allemaal uit. Toen ze tegen twaalven bij Cheb aankwamen, bleven alleen de reizigers zitten die de grens over zouden gaan. Iedereen zweeg, ook de twee gezelschappen Italianen die elkaar vlak na Praag hadden ontdekt en vanaf dat moment druk ervaringen en Tsjechisch bier hadden uitgewisseld. Het geluid van wagons die werden losgekoppeld weerklonk helder in de februarinacht. Af en toe flitste in het donker buiten de trein het licht van een zaklantaarn. Mannen in militaire uniformen richtten hun lichtstraal onder de trein, op zoek naar vluchtelingen. In de verte blaften honden. Een andere ploeg kwam de trein binnen. "Opstaan, alstublieft," gebaarde een jonge soldaat met zachte wangen en heldere ogen. Hij scheen niemand van de passagiers persoonlijk op te merken. Met grote routine werden de banken losgeschroefd. Na tien minuten konden Aagje en haar coupégenoten weer gaan zitten. Later, nadat ze de honden weg hadden horen gaan, stapte een vrouw met een soort kassa op haar buik, de trein binnen. "Tsjechoslowaakse Staatsbank," kondigde ze aan. "Heeft u Tsjechoslowaakse kronen?" vroeg ze aan Aagje. Aagje overhandigde het biljet van honderd kronen dat ze voor de zekerheid bij zich had gestoken. De dame scheurde een papiertje af. "Wanneer u terugkomt, laat u deze bon zien. Dan krijgt u uw kronen weer terug." Ze liep door naar de volgende coupé. Een Amerikaans uitziende jongen en meisje spraken fluisterend met elkaar.
Toen de douane, een man en een vrouw, langskwam, zwegen ze meteen. "Paspoorten en visa," riep de vrouw, wier geblondeerde haren een donkere uitgroei vertoonden. Aagje en de andere passagiers overhandigden hun documenten. De vrouw bestudeerde ze aandachtig. Na enige tijd overhandigde ze de reisbescheiden aan de passagiers. Alleen die van Aagje hield ze bij zich. Ze tuurde naar het bagagenet boven Aagjes hoofd. "Waar is uw hoorn?" vroeg ze uiteindelijk. "In Praag," antwoordde Aagje. "Zonder hoorn kunt u de grens niet over," deelde de vrouw mee. Aagje keek haar verschrikt aan. "Maar de douane in Praag zei dat dat geen enkel probleem was ..." "Zonder hoorn kunt u de grens niet over," herhaalde de vrouw. Ze hield Aagjes papieren in haar ene hand en leunde met de andere tegen de bank. "U zult moeten uitstappen." "Uitstappen?" Aagje probeerde zo rustig mogelijk te blijven ondanks de opkomende paniek. "Ik ben nog speciaal bij uw collega's in Praag geweest om te vragen ..." "Waar in Praag is uw hoorn?" onderbrak de vrouw haar. "Bij vrienden die erop passen," loog Aagje. "Adres?" ging de vrouw door. Aagje wist niets anders te doen dan het adres van Kuba te noemen. "Ik had de studentenflat moeten opgeven," verweet ze zichzelf. De vrouw schreef de gegevens op een papiertje en borg het weg in de donkerbruine tas die aan haar schouder
hing. Het zag ernaar uit dat hiermee de zaak was afgedaan. Aagje zuchtte in gedachten opgelucht en leunde achteruit. "U zult moeten uitstappen," beëindigde de vrouw echter het gesprek. "Maar, maar het is midden in de nacht ..." De vrouw was al verder gelopen. Ze hoorde Aagje niet meer. Haar medepassagiers keken een andere kant op. De meesten hadden waarschijnlijk niets van het gesprek begrepen. Aagje wierp door het raampje een wanhopige blik op het verlaten perron. De vervallen wachtkamer was gesloten. Natte sneeuwvlokken dwarrelden naar beneden. Ze zouden haar hier toch niet echt midden in de nacht laten staan? Ze wist geen andere oplossing te bedenken dan te blijven zitten tot de vrouw terugkwam. Ze zou Aagje in elk geval haar paspoort en visum terug moeten geven. Toen ze opzij leunde, zag ze de vrouw in een coupé verderop druk staan praten met een mannelijke collega. Af en toe wees ze in Aagjes richting. Even later gingen ze verder met hun werk. Aagje wenste dat ze haar laatste honderd kronen niet had afgegeven. Als ze haar echt uit de trein zouden gooien, zou ze niet eens naar Praag kunnen bellen. Een trein terug zou er op dit uur wel niet meer zijn. Aan haar retourkaartje had ze dus ook niets. En in Cheb waren vast geen hotels die nu nog open waren en waar ze met marken zou kunnen betalen. Teruglopen richting Praag leek de enige mogelijkheid. De volgende morgen zou ze misschien kunnen liften. Ze keek naar haar tas die vol studieboeken en aantekeningen
zat die ze niet meer nodig had en die ze in Nederland wilde achterlaten. Ze moest er niet aan denken die met zich mee te moeten zeulen. Toen de twee douanebeambten de hele trein hadden gehad, kwamen ze weer naar Aagje toe. De vrouw hield Aagjes visum en paspoort nog steeds in haar hand. "U moet uitstappen," herhaalde ze toonloos. "Zonder uw hoorn kunt u de grens niet over." Aagje keek de man, die even verderop stond, smekend aan. "Maar ik ben in Praag bij de douane geweest voor een verklaring. En daar zeiden ze dat ik die niet nodig had. Ik kom toch over twee weken weer terug? Dat staat toch op mijn visum? Ik ga alleen maar op familiebezoek. Daarvoor heb ik mijn hoorn toch niet nodig? U kunt me er nu toch niet uitzetten?" Ze merkte dat haar stem een schrille ondertoon had gekregen. De vrouw en de man overlegden met gedempte stemmen. De man deed een stap naderbij. "Waar bent u bij de douane geweest?" "Jatečni," antwoordde ze. "En met wie hebt u gesproken?" Ze beschreef de twee mannen zo nauwkeurig mogelijk. "Had u uw hoorn bij zich?" "Ja," antwoordde Aagje. De man maakte aanstalten om weg te gaan en de vrouw volgde hem onmiddellijk. Blijkbaar was ze zijn ondergeschikte. Zodra ze weg waren, lachte het Amerikaanse meisje Aagje bemoedigend toe. Er klonk een fluitsignaal. Net toen Aagje zich angstig afvroeg of de man en de vrouw misschien met haar
paspoort en visum uit zouden stappen, kwam de vrouw de coupé binnenlopen en overhandigde de reisdocumenten. Zonder een woord te zeggen begaf ze zich naar de uitgang. Terwijl de trein wegreed, zag Aagje haar collega op het perron lopen met iets in zijn hand dat op een zendertje leek. Ze vroeg zich af of hij op dit uur nog contact had gehad met de twee mannen in Praag. Het leek haar erg onwaarschijnlijk en het kon haar ook niet schelen. Toen ze een paar minuten later door de West-Duitse nacht gleden, realiseerde ze zich dat ze zelfs het mondstuk van de hoorn vergeten was mee te nemen. Met de staccato-oefeningen zou ze over twee weken weer helemaal opnieuw moeten beginnen.