….maar doe mij in de oogst geloven, waarvoor ik dien.
Lofzang van Simeon, Aert de Gelder, c. 1700–1710.
Meditatie ds. G. R. Rinsma Eerste zondag na kerst zondag 27 december 2015 schriftlezing: Lucas 2:33-40
1
OVERWEGING Gemeente van onze Heer Jezus Christus, Vandaag, derde kerstdag opnieuw een kerkdienst. Het is wel even wennen. Voor sommigen iets uit vroeger tijden: toen je op tweede kerstdag ook naar de kerk ging voor een zangdienst. Vandaag staat ook een lied centraal: de lofzang van Simeon, die begint met de woorden: `Nu laat Gij, Heer, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord.' Nunc dimmitis, heet het in het Latijn en het wordt nog dagelijks in de kloosters gezongen aan het eind van de dag in het avondgebed, de completen. Daar, waar mensen zich trouw houden aan de dienst van God, vindt dit lied z'n meeste weerklank, roert dit lied diepe snaren aan. Laatst nog kreeg ik een rouwkaart; een man, die z'n hele leven hard had gewerkt en zich ingezet voor de samenleving, die na z'n pensionering nog leiding gaf aan het S.O.W.-proces, was overleden. En bovenop de kaart stond ook de eerste regel uit lofzang van Simeon. Simeon is iemand, met wie veel mensen zich identificeren, waarin veel mensen zich herkennen. Want Simeon was een vroom man. Rechtvaardig en vroom, staat er, wat inhoudt dat hij houdt zich trouw aan de wetten van zijn volk: de geboden van God. Hij doet dat vanuit eerbied, ontzag voor God, vanuit de vreze des Heren. Het kan ook anders, precies omgekeerd. Chaim Cohn, rechter bij het Hooggerechtshof te Jeruzalem, die uit een streng orthodoxe familie in Duitsland afkomstig is en een groot deel van zijn leven als praktiserend jood volgens de rituele voorschriften leefde, verklaarde in een televisie uitzending in februari 1985, dat hij in een diepe ontgoocheling over de onmetelijke tragedie van de Holocaust, 2
daarvan afstand had genomen, omdat hij teleurgesteld was in God. Zuidema spreekt van `heilig ongeloof': geloof, dat miljoenen malen vermoord is, is heilig ongeloof. En dan rijst de vraag: waardoor heeft Simeon zich zo kunnen vasthouden, waardoor is hij staande gebleven? Want de traditie wil, dat Simeon oud is; als dat zo is geweest, dan heeft hij heel wat meegemaakt en hebben z'n oude ogen veel gezien. Want als inwoner van Jeruzalem zal hij dan de strijd van de Makkabeeën tegen de Romeinen meegemaakt hebben: een oorlog, die in zijn ziel onuitwisbare sporen zal hebben nagelaten. Want in 63 voor Christus werd Jeruzalem na een belegering van drie maanden door de Romeinen veroverd. Hierbij verloren ze niet alleen hun onafhankelijkheid, maar lieten ook 12.000 joden het leven. Sinds die tijd waren de Romeinen feitelijk de baas in Israël. Als daarna door allerhande intriges de Edomiet Herodes op de troon van Judea terecht komt en het hasmoneische huis wordt uitgemoord en zijn soldaten op een vreselijke manier in de stad huishouden, dan moet dat voor zijn geloof ook een klap zijn geweest: vreemde laarzen stappen over het tempelplein heen; een vijandige vlag wappert van het tempel dak en als welwillend gebaar naar de Romeinen hangt er een gouden adelaar boven de tempelpoort. Zal Simeon geen vragen gekend hebben, geen twijfel, nooit eens wanhopig zijn handen naar de hemel geheven hebben ? Als je ogen zoveel ellende hebben gezien, zoveel onheil, zoveel zinloze wreedheid ? waarom is Simeon trouw gebleven, vroom en rechtvaardig ? Het antwoord raakt aan het geheim van de joodse godsdienst: de overtuiging een mens niet God, maar omgekeerd God de mens nodig heeft. Er is het diepe besef dat God niet zonder mensen kan, niet zonder dienaren, die gestalte geven aan Zijn bedoelingen, aan Zijn geboden, aan Zijn leefregels voor elkaar. Tegelijk, zo staat er is Simeon een man, die de vertroosting van Israël verwachtte. Het 3
kan ook niet anders: vasthouden aan de geboden; vasthouden aan God op goed en kwade momenten, juist ook op momenten, dat God totaal onzichtbaar en onbereikbaar was, dat kan alleen vanuit verwachting, vanuit hoop, dat het niet voor niets zal zijn; dat God zich zal laten kennen, Zijn heil zal laten zien. Maar wanneer ? `Vertroosting van Israël' is een andere omschrijving voor de dag der vertroosting: de dag, waarop de Messias zal komen. Simeon leefde in de verwachting van het heil dat zovele profeten voor hem al aangekondigd hadden. Het heil, waarvan Jesaja sprak: De Heer heeft zijn heilige arm ontbloot voor het aangezicht van alle volken en alle einden der aarde zullen zien het heil van onze God. En Simeon leeft in die verwachting. De verwachting van het messiaanse heil, de verwachting van de dag, waarop de Messias zal komen. En dat is hem ingefluisterd door de Geest. Een belofte, die zijn leven heeft bepaald, waaraan hij zich heeft vastgehouden. Daardoor is deze Simeon trouw gebleven. Maar hij hield zich aan de voorschriften en gebruiken. En zo, stel ik me voor, was de meeste pijn minder geworden, was het protest minder heftig geworden en waren God en hij vrienden geworden en wist Simeon dat hij nooit buiten Gods liefde zou vallen. En op één of andere manier wist Simeon ook dat God zijn beloften zou nakomen, sterker nog, hij had zelfs te horen gekregen dat hij nog voor zijn sterven de Messias, die God beloofd had met eigen ogen zou zien. En als hij dan Jozef en Maria er voor het eerst met hun pasgeboren kind ziet, dan weet hij: deze zal het zijn, die de verlossing zal brengen. Deze twee mensen, die z'n eigen kinderen hadden kunnen zijn met dat kind, dat z'n kleinkind had kunnen zijn. Hoe hij, Simeon daar zo zeker van heeft kunnen zijn, blijft een open vraag. Belangrijk is dat uit zijn mond voor het eerst de wereldwijde en alomvattende betekenis aan Jezus wordt gege4
ven: `licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël.' Het lijkt op een zegen, die wordt uitgesproken. Want Simeon houdt de kleine Jezus in z'n armen op de manier waarop de rabbijnen dat deden, wanneer ze een kind zegenden. En dat is het moment, waarop hij God prijst: Nu laat Gij, Heer, Uw dienstknecht gaan in vrede. Maar in de grondtekst staat het nog iets pregnanter: er staat het losmaken van een slaaf uit de dienst van zijn meester. Zo heeft hij toch de voorschriften en gebruiken ervaren; als een dienst aan God; een dienst waartoe hij als mens, als jood geroepen was. Een dienst, die tegelijk de minachting en hoon van de hooggeplaatste priester- en adelstand opriep. Een harde dienst, juist ook door de aanvechtingen, door de wanhoop en twijfel, door de vraag: waar is het allemaal goed voor, waar doe ik het allemaal voor. Het is de dienst van een trouwe slaaf, die wacht en wacht op het moment dat de meester zal komen opdagen. In vrede mag hij nu gaan, want zijn ogen hebben Gods heil gezien. Het Griekse woord betekent eigenlijk twee dingen: het heil zelf en degene, die het heil brengt. Een woord dat teruggrijpt op de profetie van Jesaja, zoals we die gehoord hebben: Het zal opgaan als een lichtglans en zijn verlossing als een brandende fakkel. Volken zullen uw heil zien, alle koningen uw heerlijkheid en men zal u noemen met een nieuwe naam 1Ditzelfde woord heil met die twee betekenissen horen we nog eenmaal uit de mond van Johannes de Doper: `alle vlees zal het heil van God zien.' 2en aan het slot van het tweede boek van Lucas, waart hij de apostel Paulus laat zeggen: `Het zij u dan bekend, dat dit heil van God aan de heidenen is gezonden.'3 Maar dan is ook duidelijk welke weg dit heil, deze heilsbrenger is gegaan. Door lijden en sterven heen. Dan is ook duidelijk dat deze heils brenger niet onweersproken 1
Jes. 62:1-2 Luc.3:6 3 Hand.28:28 2
5
is gebleven en voor velen in Israël een steen des aanstoots. Dan is ook duidelijk dat er een zwaard door Maria's ziel is gegaan. In de woorden van Simeon ligt al de hele weg, die Jezus zal gaan, besloten. het heil, dat van God naar ons toekomt, gaat niet buiten het lijden om; het gaat er door heen. het wordt uit het lijden geboren. Zoals Simeon heeft ervaren in z'n harde dienst. Zoals de vele christenen hebben ervaren, die aangevochten werden door de vervolgingen in de tijd, waarin Lucas dit schreef. Zoals zovele mensen, die in de woorden van Oosterhuis levenslang wachten op God. En dan keer ik terug naar de man, die ik in mijn vorige gemeente had leren kennen. Ik herinner me nog goed, dat hij tegen me zei: Ik zal het wel niet meer meemaken, dat de kleine en grote kerk in ons dorp één worden. Maar zo voegde hij er aan toe: ik zal de halmen niet meer zien, noch binden ooit de volle schoven...maar doe mij in de oogst geloven, waarvoor ik dien. Zo wacht en leeft ook de gemeente van Jezus Christus, wij hier met elkaar, verbonden met duizenden, miljoenen gemeentes over heel de wereld op het moment dat God ons geloof tegemoet komt, zoals hij destijds aan het geloof van Simeon tegemoet is gekomen. Zo nu en dan een teken, dat met Jezus Christus komst op aarde toch iets definitiefs in gang is gezet. het heil is verschenen. Amen.
6