Studentenhandleiding bij de bachelorscriptie Beleid en Management Gezondheidszorg Bachelor 3, trimester 1 t/m 3 2012-2013 Studiebelasting: 504 Sbu Aantal credits: 17
Inleiding
De afstudeerscriptie is in veel opzichten het hoogtepunt van de bachelorstudie. Het is een uitdaging om de wetenschappelijke kennis die men in de afgelopen jaren heeft opgedaan zelf in de praktijk toe te passen. Men krijgt de kans om zich te verdiepen in een onderwerp van eigen keuze. Men mag het onderzoek naar eigen inzicht opzetten en de scriptie is de proeve van bekwaamheid, het ‘meesterstuk’. Maar veel studenten zien als een berg op tegen de bachelorscriptie. Er is de onzekerheid van de onderneming en het deels ongestructureerde karakter van het proces. Er is het onderschatten van de hoeveelheid werk die de scriptie met zich meebrengt waardoor studenten de neiging hebben om de scriptie uit te stellen, waarbij ze aan het einde in tijdnood komen. Toch is er geen enkele reden om, nog voor het begin, al bij de pakken neer te gaan zitten. Wie zonder al te grote problemen en achterstand de bachelorstudie heeft doorlopen, is in de regel voldoende toegerust om de ‘top’ van de berg te halen. Zie de afstudeerscriptie als een expeditie, die veel van de krachten zal vergen, maar die men tot een goed resultaat kan brengen wanneer men goed is voorbereid, op tijd begint, de aanwijzingen van de begeleider volgt en bereid is om zich in te spannen en gedisciplineerd te werken. Het doel van deze handleiding is om aanwijzingen te geven voor de afstudeerscriptie zodat men op tijd een en kwalitatief goede en leesbare scriptie kan afronden. De opbouw van deze handleiding is als volgt. In hoofdstuk 1 beschrijven we de globale doelstellingen en eindtermen van de afstudeerscriptie. Ook wordt de begeleiding door de scriptiebegeleider toegelicht. In de daaropvolgende hoofdstukken komen de verschillende fasen van een afstudeerscriptie aan de orde. Deze tekst is voor een deel gebaseerd op een eerdere handleiding die de richtlijnen en procedures omschreef ten behoeve van de vroegere doctoraalscriptie, door drs. A.L. van Staa. Wij bedanken haar omdat wij van haar tekst gebruik mochten maken. Zeker veel praktische suggesties zijn hieruit afkomstig. Tegelijkertijd spreekt het voor zich dat een bachelorscriptie anders is dan een masterscriptie. Dat weerspiegelt zich in de beschikbare tijd, in de eisen die worden gesteld en in de manier waarop begeleiding plaatsvindt. Veel succes bij de bachelorscriptie! Dr. M. Foets (coördinator bachelorscripties)
1
I
Doelstellingen en eindtermen van de bachelorscriptie
Doel van de bachelorscriptie is te laten zien dat men in staat is een onderzoek op een academisch niveau, weliswaar onder begeleiding, goed af te ronden. Het maken van een werkplan en het uitvoeren ervan binnen de gestelde termijn vormt een proeve van bekwaamheid voor het vermogen om het eigen werk goed te organiseren. Het niveau van de onderzoeksopzet, de wijze waarop de gegevens zijn verwerkt en de schriftelijke rapportage vormen de proeve van bekwaamheid voor werken op een academisch niveau. De bachelorscriptie omvat: een wetenschappelijk verantwoord opgezet en uitgevoerd onderzoek met kennisvermeerdering als doel; het opzetten en uitvoeren van een empirisch onderzoek; zelfstandig, maar wel onder begeleiding van een docent; naar problemen in het veld van de gezondheidszorg of gezondheidswetenschappen; een schriftelijk verslag van het onderzoek dat voldoet aan academische normen; het mondeling verdedigen en presenteren van onderzoek.
1. Doelstellingen Na afronding van de bachelorscriptie kan men: -
Bij een onderwerpkeuze (vraag) een probleemstelling van een onderzoek schriftelijk uitwerken op academisch niveau.
-
Deze probleemstelling argumenten.
-
Een verantwoorde keuze maken uit de literatuur die relevant is voor de probleemstelling en daarbij aangeven hoe men van deze relevante literatuur gebruik maakt (qua inhoud; qua keuze opzet en methode).
-
De probleemstelling weergeven in een conceptueel model.
-
Een onderzoeksopzet opstellen dat best past bij de probleemstelling (design van het onderzoek; keuze van onderzoekseenheden, keuze van relevante onderzoeksvariabelen en hun operationalisering); hierbij past ook de keuze voor een kwalitatieve of een kwantitatieve opzet (dit is dus geen keuze vooraf, maar een keuze die gemaakt wordt wanneer de probleemstelling helder is!).
-
De gegevensverzameling zoals gepland uitvoeren.
-
De verzamelde gegevens analyseren met behulp van kwantitatieve en/of kwalitatieve technieken.
-
Schriftelijk rapporteren over de verzamelde gegevens.
-
De resultaten van het onderzoek terugkoppelen naar de probleemstelling, inclusief de geraadpleegde literatuur en een conclusie trekken over de probleemstelling
-
Kritisch reflecteren op het uitgevoerde onderzoek.
-
Naar aanleiding van de schriftelijke rapportage over het uitgevoerde onderzoek een presentatie houden en een wetenschappelijke discussie voeren.
schriftelijk
onderbouwen
met
wetenschappelijke
en
maatschappelijke
Dit betekent dat men dus alles wat men heeft geleerd in de diverse vakken Methoden en Technieken (inclusief Statistiek) nu individueel gaat toepassen. Gebruik de handboeken die je hiertoe hebt aangeschaft.
2
2. Voorwaarden tot deelname Aan de scriptie mogen studenten slechts deelnemen indien zij zowel het vak Kwantitatief gezondheidszorgonderzoek (M&T 4) als het vak Kwalitatief gezondheidsonderzoek (M&T 5) met een voldoende (cijfer 5,5 of hoger) hebben afgerond. 3. Eisen die aan het afstudeeronderzoek worden gesteld Aan de aard van het onderzoek worden in principe geen beperkingen gesteld. Het onderzoek kan eerder praktijkgericht zijn (ter ondersteuning van beleid), of meer theoretisch gericht. Het kan een evaluatie van een beleidsmaatregel zijn, of een analyse van beleid (een wetenschappelijke uiteenzetting van de totstandkoming en effectuering van beleid op een bepaald terrein) inhouden. Ook kan het gaan om een onderzoek naar verschillen in zorggebruik of naar verschillen in therapeutisch handelen. Wel wordt als regel verwacht dat men een empirisch onderzoek doet. Ook is men vrij in de te kiezen methoden, zolang die maar verantwoord is en aansluit bij de probleemstelling. De te kiezen methoden zijn afhankelijk van de aard van de probleemstelling en de toepasbaarheid van de beschikbare methoden. Zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek behoort tot de mogelijkheden, men kan zelf gegevens gaan verzamelen (door middel van observatie, interviews, focusgroepsgesprekken, enquêtes enz), of men kan besluiten tot een secundaire data-analyse. Een grondige, dat wil zeggen systematische, literatuurstudie behoort ook tot de mogelijkheden.
Een paar voorbeelden. Bij de vraag hoe marktwerking ‘in de mode’ is gekomen, past historisch bronnenonderzoek in archieven. Wie echter de huidige marktwerking in de thuiszorg aan een onderzoek wil onderwerpen heeft, afhankelijk van de vraagstelling, meer baat bij een analyse van recente beleidsdocumenten, (gestructureerde) interviews met deskundigen en directeuren in het veld, of groepsdiscussies met medewerkers. Bij een internationale vergelijking van deze sector of van de wijze waarop de thuiszorg in verschillende gezondheidszorgsystemen wordt gefinancierd, zal men wellicht relevante verdragen of wetsartikelen moeten bestuderen en interpreteren, of zal men gebruik maken van grote datasets over bestedingen aan zorg en zal men relevante indicatoren verzamelen en vergelijken. Om de omvang van wachtlijsten en de gevolgen daarvan voor cliënten in een bepaalde regio in kaart te brengen, zal men misschien gebruik maken van schriftelijke vragenlijsten of telefonische enquêtes. Spitst de probleemstelling zich toe op de ontwikkeling van belevingsgerichte zorg in de thuiszorg, dan is de toepassing van participerende observatie van het contact tussen de wijkverpleegkundigen en hun cliënten en een analyse van fragmenten uit het cliëntenlogboek ook heel geschikt. Bij de vraag hoe ernstig chronisch zieke mensen die sterk afhankelijk zijn van thuis- en mantelzorg deze afhankelijkheid en de verleende zorg beleven, passen open diepte-interviews. Bij de vraag wat er met klachten in de thuiszorg gebeurt, zal men bij voorkeur niet alleen de cliënten bevragen, maar ook de reactie op zo’n klacht beschrijven en toetsen aan een relevant wetsartikel. Het gaat om een empirisch onderzoek dat men zelfstandig, zij het onder begeleiding opzet en uitvoert. Dat wil zeggen dat het moet gaan om origineel onderzoek, maar dit betekent natuurlijk niet dat men geen gebruik zou mogen maken van bestaande datasets of bronnen of van bestaande vragenlijsten, die al in ander onderzoek zijn gevalideerd. Een secundaire analyse behoort dus ook tot de mogelijkheden. In de praktijk levert de eis, dat er een sprake moet zijn van een relatie met het veld van de gezondheidswetenschappen en de gezondheidszorg nauwelijks problemen op. Gezien de titel van onze opleiding is het
3
logisch als men zichzelf in de conclusies en (eventuele) aanbevelingen van de afstudeerscriptie buigt over de vraag welke implicaties de bevindingen hebben voor gezondheidszorgbeleid en / of voor het management. Hoewel de vrijheid bij de opzet en uitvoering van de afstudeerscriptie groot is, zijn er twee belangrijke eisen die samenhangen met de eis dat het gaat om een wetenschappelijk onderzoek: 1.
Het doel van de afstudeerscriptie is het verwerven en vermeerderen van kennis en niet het systematisch oplossen van een probleem, of het doen van voorstellen ter oplossing van een probleem. Een systematische werkwijze is weliswaar een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor een afstudeerscriptie.
2.
Er dient gebruik te worden gemaakt van een, bij de probleemstelling passende en voor dat type onderzoek erkende, methodologie, met het oog op het verkrijgen van betrouwbare en valide onderzoeksresultaten.
Vooral bij onderzoeksvragen ‘uit de praktijk’ blijken er problemen op te treden ten aanzien van deze eisen. De probleemstellingen die door opdrachtgevers worden geformuleerd zijn vaak niet geschikt voor een wetenschappelijk onderzoek zoals het afstudeeronderzoek. Formuleringen en een grondige probleemverkenning laten soms te wensen over, of de onderzoeker wordt bij voorbaat een bepaalde richting op gestuurd, bijvoorbeeld omdat de opdrachtgever eigen strategische bedoelingen heeft met het onderzoek (‘verborgen agenda’). Opdrachtgevers zien onderzoek soms als een instrument voor probleemoplossing, of zelfs als een manier om hun zelfbedachte oplossingen voor een probleem te legitimeren. Problemen worden echter niet opgelost door onderzoek. Onderzoek kan hooguit inzichten leveren die nuttig zijn voor de oplossing van een probleem, zoals kennis van oorzaken en knelpunten, inzicht in samenhangen, kennis op basis van ervaringen elders enzovoort. Onderzoeksvragen ‘uit de praktijk’ zijn meestal gericht op het oplossen van (praktische) problemen en is het de taak van de student om deze vragen uit te bouwen tot een wetenschappelijk onderzoek, waarin een bijdrage wordt geleverd aan het vermeerderen van kennis over het onderwerp.
Niet een beleidsplan voor een fusie tussen twee instellingen, maar wel een verslag van de gegevens die verzameld zijn om de condities, de realiseerbaarheid of de gevolgen van zo'n fusie voor medewerkers en patiënten aan te geven. Niet een scriptie over de plannen om de problemen in de samenwerking binnen een revalidatiecentrum op te lossen, maar wel een analyse van oorzaken en achtergronden van het probleem (bijvoorbeeld spanning tussen professionals en management), de gevolgen voor de patiëntenzorg etc. Niet een standaard herhaling van de zoveelste meting van ’patiëntentevredenheid’ of ‘kwaliteit van leven’ standaard vragenlijsten, maar wel een vergelijking van verschillende vragenlijsten, triangulatie door meerdere onderzoeksmethoden toe te passen en te vergelijken, of een toepassing in een andere setting. Wie kiest voor een onderzoeksvraag ‘uit de praktijk’ is, zo lijkt het althans, verzekerd van de medewerking en het ‘commitment’ van een projectpartner. Vergeleken met de student die zelf een partner moet zoeken of respondenten moet werven, is dat een groot voordeel. Maar in de praktijk van het onderzoek blijkt dit voordeel regelmatig een nadeel te zijn: opdrachtgevers hebben zelf soms al een onderzoeksopzet (inclusief methoden van onderzoek) bedacht, die is ingegeven door de mogelijkheden of door de beschikbare middelen, maar waarmee de probleemstelling niet of niet valide beantwoord kan worden. In het volgende hoofdstuk zullen we bespreken hoe men afspraken met een opdrachtgever kan maken over de noodzakelijke vrijheid voor het bepalen van de probleemstelling en de onderzoeksopzet van het afstudeeronderzoek. Vergeet niet dat de uiteindelijke beoordeling van de scriptie niet door een eventuele opdrachtgever, maar wel door de begeleider en meelezer bij de iBMG wordt vastgesteld.
4
Naast de eisen van wetenschappelijkheid en zelfstandigheid die er aan het afstudeerproject gesteld worden, is het ook nodig om te benadrukken dat het gaat om een leeronderzoek. Er wordt niet verwacht dat men een volleerde onderzoeker is, maar wel dat men, na afloop van de afstudeerscriptie, kan reflecteren over het proces en de resultaten. In de discussie van de scriptie en tijdens de verdediging moet men bereid zijn en in staat zijn om het eigen onderzoek kritisch te belichten en lessen te trekken over het verloop van het onderzoek. De student doet dit eerste onderzoek zelfstandig, maar wel onder begeleiding. Denk erom regelmatig afspraken te plannen met de begeleider, in elk geval telkens er belangrijke beslissingen moeten genomen worden. Het werken aan een bachelorscriptie waarbij de begeleider slechts in een eindfase te zien krijgt welke beslissingen de student heeft genomen, is vragen om problemen. Vermijd vooral ook uitsluitend e-mail contact. Vaak zijn problemen in een latere fase hieraan toe te schrijven. Niet alle docenten bij de BMG hebben evenveel ervaring met onderzoek doen en begeleiden. Het is echter niet zo dat docenten met wat minder ervaring steeds minder goede begeleiders zijn. Zij kunnen zich nog beter de problemen van een student voor de geest halen en sommigen hebben ook meer tijd. Junior docenten moeten bovendien zelf kunnen beroep doen op de senior die hen begeleidt, wanneer er zaken aan de orde zijn waarover ze zelf twijfelen. Tenslotte moet de scriptie aantonen dat men het niveau heeft dat in het algemeen van een academicus mag worden verwacht. Dat wil zeggen dat men in staat moet zijn de resultaten van het onderzoek te plaatsen ten opzichte van de resultaten uit eerder onderzoek, en kritisch te reflecteren op zowel eerder onderzoek als op het eigen onderzoek. Niet alleen de inhoud moet van academisch niveau zijn. Ook aan de stijl worden hoge eisen gesteld: men moet in een scriptie zijn/haar gedachten helder en begrijpelijk formuleren en in staat zijn de resultaten over te brengen aan een breder publiek. Dit veronderstelt dat men een samenhangend betoog op papier zet, en niet dat men knipt en plakt uit andere bronnen zonder daarin een duidelijke samenhang aan te brengen. Ook een juiste bronvermelding is essentieel. Een scriptie is per definitie een schriftelijk product, en goed schrijven is een proces. Het centrale doel van de bachelorscriptie is het vermeerderen van inzicht. Bij alle onderzoeksvragen is het voor de student de opgave om deze vraag te ‘vertalen’ naar relevante concepten, conceptuele modellen en theorieën binnen het (brede) veld van de gezondheidswetenschappen. Het kiezen van een vraagstelling die aansluit bij lopend onderzoek bij de iBMG kan daarbij een voordeel zijn. Vergeleken met probleemstellingen uit de ‘praktijk van de zorg’ is dat zij veelal beter aansluiten bij bestaande onderzoekstradities, waardoor het vereiste academisch niveau gemakkelijker gehaald wordt. Ook deskundige begeleiding en belangstelling voor de afstudeerscriptie vanuit het instituut zijn dan gewaarborgd.
3. Beoordelingscriteria De beoordeling betreft primair het schriftelijke eindproduct. De begeleider neemt daarnaast mee hoe het proces (o.a. zelfstandigheid van de student; het zich houden aan de planning) is verlopen. Ook de kwaliteit van de verdediging telt mee in de beoordeling. Men dient de scriptie mondeling te verdedigen. De verdediging bestaat uit een presentatie van circa 15 minuten, gevolgd door circa 30 minuten waarin meelezer en begeleider de gelegenheid hebben om vragen te stellen en met de student van gedachten te wisselen. In gemeenschappelijk overleg bepalen zij vervolgens het cijfer.
4. De rol van de afstudeerbegeleider Als afstudeerbegeleider komen alleen leden van de wetenschappelijke staf van het iBMG in aanmerking (zie Onderwijs Examen Reglement). De student is zelf verantwoordelijk voor de voortgang en de kwaliteit van de afstudeerscriptie. Het initiatief voor het maken van afspraken en het uitvoeren van het benodigde werk moet van hem/haar uitgaan. Het is zijn/haar project. Dit betekent echter zeker niet dat men alles “alleen” moet doen. Want het gaat om een leeronderzoek en
5
dus moet de student, binnen redelijke grenzen, een beroep kunnen doen op de begeleider. Men mag verwachten dat een begeleider zich betrokken voelt bij het proces en de student ‘met raad en daad’ terzijde staat. Maar uiteindelijk blijft de scriptie de verantwoordelijkheid van de student. Beschouw de begeleider als adviseur en beoordelaar. De afstudeerbegeleider is verantwoordelijk voor het mede bewaken van de voortgang en de kwaliteit. De afstudeerbegeleider gaat er hierbij wel van uit dat onderzoeksvaardigheden aangeleerd in eerdere M&T vakken door de student beheerst worden. Dat geldt ook voor de schrijfvaardigheden: van studenten wordt verwacht dat ze in correct Nederlands (spelling, grammatica, en stijl) kunnen schrijven. Bij de afstudeerscriptie gaat het dus om een combinatie van zelfstandigheid, afhankelijkheid (de docent is begeleider, maar ook beoordelaar), en samenwerking. Dat is een ingewikkeld mengsel en de relatie die de begeleider opbouwt met de student is daarom broos. Wil de scriptiebegeleiding goed verlopen, dan dient er sprake te zijn van een wederkerige relatie tussen student en docent. Deze relatie moet gekenmerkt zijn door wederzijds vertrouwen en bereidheid tot samenwerken. Aan scriptiebegeleiding zijn drie aspecten te onderscheiden: -
Inhoudelijke (keuze onderwerp, probleemstelling, keuze methode, wijze van analyseren enz)
-
Procedurele (hoe werkt de student, hoe formuleert de student de probleemstelling enz.)
-
Persoonlijke (lukt het, hoe gaat het?)
Al deze aspecten moeten met de begeleider aan de orde kunnen komen. Aarzel niet om twijfels en problemen in het project met de begeleider te bespreken. Dit is een onderdeel van het proces en past binnen een open werkrelatie. Op deze wijze stelt men de docent bovendien in de gelegenheid om te motiveren en stimuleren. Helaas gebeurt het regelmatig, dat studenten hun begeleider niet op de hoogte stellen van problemen en dan vele maanden niets van zich laten horen. Ook als men niet tevreden is over de begeleider, of het gevoel heeft onvoldoende steun te ondervinden, is het altijd het beste advies om dit met de begeleider te bespreken. Bespreek problemen in de onderlinge samenwerking allereerst met de begeleider. Wanneer deze bespreking niets oplost of geen verbetering brengt, dan is het raadzaam om contact op te nemen met de scriptiecoördinator. Belangrijk is ook om de relatie met de begeleider niet alleen via de mail te onderhouden. Maak geregeld mondelinge afspraken, omdat er anders geen goede werkrelatie ontstaat.
Een iBMG-docent: “Het leukste aan scriptiebegeleiding vind ik dat je een student echt leert kennen en ziet groeien. Van de allereerste, aarzelende opzet komt iemand tot een volwaardig product. Als je dan ziet hoe ze zich in de verdediging kunnen presenteren: dan ben ik echt trots op ze. Maar het gebeurt ook dat een student die ik begeleidde, zonder enig overleg een officiële klacht tegen mij indiende, omdat mijn begeleiding onvoldoende zou zijn geweest. Ik had nooit gemerkt dat ze ontevreden was. Natuurlijk maak ik ook fouten en misschien heb ik haar wel te kritisch benaderd. Maar waarom kwam ze niet naar mij toe, maar diende ze een klacht in? Een student: “Mijn begeleider kon ik telefonisch niet bereiken om een afspraak te maken. Ik heb daarom gedurende een hele maand ook mails gestuurd. Hierdoor verloor ik veel kostbare tijd, vooral omdat dit een paar keer gebeurde. Later begreep ik dat dit geen slechte wil was, maar dat mijn begeleider niet goed wist dat de scriptie rond 20 juni klaar moest zijn. Ik heb uiteindelijk uitstel moeten aanvragen maar dit heeft me veel stress gekost en ik heb er spijt van dat ik niet wat sneller aan de bel heb getrokken bij de coördinator.”
6
5. Rol van de meelezer Bij de bachelorscriptie heeft de meelezer een beperkte functie: bij de goedkeuring van de probleemstelling en de onderzoeksopzet (najaar) en verder aan het einde van de scriptie, dus bij de beoordeling ervan. De scriptie gaat pas naar de meelezer wanneer de begeleider hiermee instemt, en niet eerder. De meelezer heeft in principe geen functie tijdens het uitvoeren van het onderzoek en het rapporteren erover. Hou hiermee rekening bij de keuze van je begeleider, want de meelezer kan ontbrekende competenties bij de begeleider niet compenseren. Wijs je begeleider op een en ander wanneer hij / zij dit uit het oog zou verliezen. 6. Colleges en contact De bachelorscriptie wordt grotendeels door een docent individueel begeleid. Daarnaast is er een introductiecollege (twee tijdstippen, waaruit men kan kiezen). In dit college worden het doel en de werkwijze bij de bachelorscriptie mondeling toegelicht, evenals de (tussenliggende) deadlines en de beoordelingscriteria. Ook is het doorheen het hele jaar mogelijk om een afspraak te maken bij de coördinator van de bachelorscripties. Er moet van te voren een afspraak gemaakt worden, via de e-mail (
[email protected]). Het is echter steeds de bedoeling om in eerste instantie problemen met de eigen begeleider te bespreken (zie ook verder in deze handleiding). Mail steeds met je eur e-mail adres.
7
II
De eerste fase: de voorbereiding van het afstudeeronderzoek
Tijdens de eerste fase van de afstudeerscriptie kiest men een onderwerp en een begeleider onder de iBMG docenten, en maakt men kennis met een eventuele opdrachtgever. Ook gaat men het probleem verkennen in de literatuur, een probleemstelling formuleren en een projectvoorstel schrijven. In veel opzichten is deze fase cruciaal voor het vervolg van het onderzoek. Niet alleen legt men in deze fase de richting van het onderzoek grotendeels vast, ook legt men contacten met het veld en met de afstudeerbegeleider. De voorbereidingsfase wordt door veel studenten beschouwd als een onaangenaam oponthoud. Velen staan te popelen om “te beginnen” met hun onderzoek, waaronder vaak wordt verstaan: data verzamelen in het veld. Maar het welslagen van de bachelorscriptie staat of valt met de zorgvuldigheid en grondigheid waarmee deze voorbereidingsfase wordt doorlopen. Daarom begint elk onderzoek ruim voordat men data gaat verzamelen en moet men niet verbaasd zijn als deze voorbereidingsfase uiteindelijk langer duurt dan men vooraf had gedacht. In elk geval is het niet toegelaten om te beginnen met de dataverzameling voor men een GO heeft gekregen voor de probleemstelling en de opzet van het onderzoek. Scripties waarvan de probleemstelling en de opzet geen goedkeuring hebben ontvangen van de begeleider en de meelezer kunnen daarom ook niet verdedigd worden! 1. Hoe vindt men een onderwerp en welk onderwerp is geschikt? (zie ook hoofdstuk I) De student mag zelf een keuze maken voor het onderwerp waarnaar hij/zij onderzoek wil verrichten. De enige eis die er door iBMG aan het onderwerp wordt gesteld is, dat er een duidelijke relatie moet bestaan met vraagstukken ten aanzien van beleid en management in de gezondheidszorg. De probleemstelling zelf dient zich uiteraard te lenen voor wetenschappelijk onderzoek. Men heeft dus bij de keuze van het onderwerp een grote vrijheid, waardoor de mogelijkheid bestaat om nauw aan te sluiten bij eigen interesses en toekomstplannen. In de praktijk gaan de afstudeerscripties bij iBMG dan ook over de meest uiteenlopende onderwerpen. Wel is het belangrijk om zich vooraf te realiseren dat niet bij elk onderwerp zonder meer specifieke deskundigheid bij een afstudeerbegeleider aanwezig zal zijn. Dit hoeft niet per definitie een belemmering te zijn, want een externe begeleider kan deze inhoudelijke kennis misschien wel leveren. Zoals eerder gezegd, de meelezer kan hierin geen rol vervullen. Vergeet niet dat de eerste begeleider een iBMG docent moet zijn. Kies in de eerste plaats een onderwerp dat men interessant vindt! Men zal zich de komende maanden zeer intensief met dit onderwerp bezig moeten houden. Dat gaat makkelijker als het onderwerp boeit en blijft boeien. Er is een aantal manieren om aan een onderwerp voor de afstudeerscriptie te komen:
iBMG-docenten of hun onderzoekspartners bieden zelf onderzoeksvragen aan, die betrekking hebben op (delen van) hun eigen onderzoek, die geschikt zijn voor een afstudeerscriptie.
Studenten kiezen een onderwerp, los van enige opdrachtgever en gaan eventueel zelf op zoek naar een projectpartner. Ook kan men zelf een bepaalde instelling aanschrijven, waar men zou willen samenwerken, om te vragen of deze wellicht een geschikt onderwerp voor een scriptie heeft.
Organisaties of instellingen binnen de gezondheidszorg hebben vaak onderzoeksvragen ‘uit de praktijk’ waarvoor zij studenten in hun afstudeerfase willen inzetten. Veelal nemen deze instellingen zelf contact op met de iBMG.
De te kiezen methode moet verantwoord zijn in relatie tot de probleemstelling. Zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek behoort tot de mogelijkheden, men kan zelf gegevens gaan verzamelen (door middel van observatie, interviews, focusgroepsgesprekken, enquêtes enz), of men kan besluiten tot een secundaire data-analyse. Een grondige, dat wil zeggen systematische, literatuurstudie behoort ook tot de mogelijkheden. Tenslotte, men mag een koppeling maken met de stage, maar daarbij moet men wel voor ogen houden dat er geen overlap mag zijn bij het verslag van het scriptieonderzoek en het stageverslag.
8
2. Samenwerken met een organisatie en externe begeleiders In veel gevallen kiezen studenten iBMG voor een onderwerp dat in samenwerking met een organisatie (onderzoeksinstelling, ziekenhuis, zorgverzekeraar, overheidsinstelling, patiëntenvereniging, farmaceutische industrie, welzijnssector, enz) wordt onderzocht. Op deze wijze kan tijdens de afstudeerscriptie ervaring worden opgedaan met het werken binnen een organisatie of instelling in de gezondheidszorg. Soms zal het initiatief tot samenwerking uitgaan van de organisatie. Het onderwerp van de studie zal dan betrekking hebben op problemen die zich binnen die organisatie of op het terrein van deze organisatie voordoen. Het is niet noodzakelijk dat het initiatief tot samenwerking uitgaat van de organisatie uit het veld. Bij een onderwerp dat niet onmiddellijk afkomstig is uit het veld is het veelal eveneens mogelijk een organisatie te vinden, waarmee samengewerkt kan worden. De student is zelf verantwoordelijk voor het tot stand brengen van een samenwerkingsrelatie met de instelling waarmee hij/zij het scriptieonderzoek wil gaan uitvoeren. Het maken van heldere, concrete afspraken over de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd, welke vraagstelling daarbij centraal zal staan en welke ondersteuning men eventueel ontvangt van de instelling is van groot belang voor het welslagen van het project. Van de afspraken die men maakt met de opdrachtgever of met de instelling waarin men het project gaat uitvoeren, hangt veel af. Het is ook erg belangrijk voor de organisatie dat men gemaakte afspraken respecteert. Bij onderzoeksvragen ‘uit de praktijk’ treedt vaak het probleem op dat deze vragen zich niet direct lenen voor wetenschappelijk onderzoek (zie hierboven). Ook komt het regelmatig voor dat de opdrachtgever bepaalde bedoelingen heeft met het onderzoek (een ‘verborgen agenda’) of reeds een uitgewerkt idee heeft over de opzet en uitvoering van het onderzoek. Voor de student betekent dit, dat het onderzoek dan al grotendeels vastligt en dat kan bij de uitvoering op problemen stuiten. Bijvoorbeeld: medewerkers willen niet meewerken aan het onderzoek omdat zij het idee hebben dat zij dan meewerken aan iets, dat uit de koker van de directie komt. Of: de instelling wil alleen maar toestaan dat de student vragenlijsten rondstuurt aan cliënten, maar verzet zich tegen interviews, terwijl volgens de student en in overeenstemming met de vraagstelling, dergelijke onderzoeksmethoden beter geschikt zijn. Of: de instelling en de afstudeerbegeleider verschillen fundamenteel over de vraag wat onderzocht moet worden en hoe het afstudeeronderzoek voldoende ‘wetenschappelijk’ wordt. Het is belangrijk om voor aanvang van het onderzoek deze bedoelingen en ideeën over het onderzoek, die bij de opdrachtgever leven, zoveel mogelijk in kaart te brengen. Van de student wordt hierbij een actieve en kritische houding verwacht. Vraag dus wat de redenen zijn voor de opdrachtgever om een onderzoek te willen, welke uitkomsten ze verwachten, welke ideeën ze hebben over de uitvoering en wat ze denken te gaan doen met de resultaten. Een belangrijk onderhandelingspunt is de vrijheid die men als student moet hebben. Voor iedereen, inclusief de projectpartner, moet duidelijk zijn dat het onderzoek van de student is en dat hij/zij een belangrijke stem heeft in de opzet en uitvoering van het onderzoek. Ook moet de student van tevoren praten over zaken als vrijheid van publicatie. Misschien gaat de instelling alleen akkoord met publicatie van de onderzoeksgegevens in een scriptie, maar niet op andere plaatsen. Misschien wil men dat de instelling anoniem blijft, maar het kan ook dat de instelling jouw onderzoeksresultaten juist wil gebruiken voor eigen glorie. Bespreek dit van tevoren en vraag ook, hoe zij tegenover publicatie staan indien de resultaten minder gunstig voor hen uitvallen. Ook is het van belang dat het de opdrachtgever duidelijk wordt dat de beoordeling van de scriptie uitsluitend door iBMG zal plaatsvinden. Wel is het de bedoeling dat de student een concept versie van het verslag aan de organisatie voorlegt, zodat commentaar hierop in de definitieve versie wordt verwerkt. Daarnaast moet men ook afspraken maken over de praktische voorwaarden waaronder men het onderzoek gaat uitvoeren. Denk hierbij aan zaken als het krijgen van een (werk)plek binnen de organisatie, een begeleider met wie men regelmatig afspraken kan maken over de voortgang, ondersteuning in de vorm van faciliteiten (kopieën maken, verzendkosten, computer, e-mail, vergoeding van (reis)onkosten enzovoort). Deze begeleider in de instelling moet bij voorkeur iemand zijn die interesse heeft in het onderzoek en die ook daadwerkelijk af en toe (bijvoorbeeld eens per twee weken) een uurtje beschikbaar is voor overleg met de student. Hierbij gaat het vooral
9
om de dagelijkse voortgang van het project. De externe begeleider vervangt echter nooit de afstudeerbegeleider bij iBMG, die de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek bewaakt. Men mag zich niet teveel laten afschrikken door bovenstaande regels over samenwerken met een projectpartner. Het is een grote uitdaging om zelf onderzoek te mogen gaan doen in het ‘veld’ en een unieke kans om in de keuken van een instelling te kunnen kijken. Wees alleen wel goed voorbereid! 3. Hoe vindt men een afstudeerbegeleider bij iBMG? Het is de bedoeling dat de student de beoogde begeleider zelf benadert. Het is dus niet zo dat de scriptiecoördinator begeleiders uitzoekt of aanwijst. Er is een aantal manieren om aan een begeleider voor de afstudeerscriptie te komen:
Docenten bieden zelf een onderwerp voor afstudeerscriptie aan en verzorgen dan ook de begeleiding (zie blackboard).
Studenten hebben een eigen duidelijke voorkeur voor een onderwerp of onderzoeksveld en zoeken zelf een begeleider hierbij. De begeleider wordt door de student zelf, rechtstreeks benaderd.
Studenten hebben een voorkeur voor een onderwerp aangeboden door een instelling. Ook dan zoeken zij een begeleider die past bij het onderwerp en wenden zich bij voorkeur rechtstreeks tot een docent. Bij twijfel nemen ze contact op met de coördinator bachelorscripties die hen dan kan adviseren met wie contact op te nemen.
Bedenk dat de betrokkenheid van een begeleider bij het onderzoek meestal groter is als hij of zij zelf het onderwerp heeft aangeboden, of er affiniteit mee heeft. Bedenk ook dat niet alle afstudeerbegeleiders altijd beschikbaar zijn. De meeste docenten nemen per jaar slechts een beperkt aantal scripties aan, te meer omdat zij vaak ook masterscripties begeleiden. Bij de keuze van een begeleider is het ook belangrijk dat het op persoonlijk vlak ‘klikt’. Daarom is het goed om niet alleen een onderwerp te kiezen dat aanspreekt, maar ook een begeleider in wie men vertrouwen heeft en die een aansprekende werkstijl heeft. In de afspraken die men met de beoogde begeleider maakt merkt men snel genoeg hoe iemand werkt en of het klikt. De student zal een aantal maanden intensief met de begeleider moeten samenwerken. Dat gaat makkelijker als ze het goed met elkaar kunnen vinden en vertrouwen in elkaar hebben. 4. Afspraken met de scriptiebegeleider Als de student een begeleider voor het afstudeerproject heeft gevonden moeten er werkafspraken gemaakt worden. Elke docent hanteert zijn eigen stijl van begeleiden. Waar de één regelmatig zelf vinger aan de pols houdt, blijft de ander meer op de achtergrond en komt alleen ‘in actie’ wanneer de student daarom vraagt. De ene docent zal misschien alleen afspraken willen maken, waarop er concrete producten worden besproken, een andere zal het juist prettig vinden om af en toe een e-mail van te ontvangen waarin de student hem of haar even informeert over de stand van zaken. Sommige docenten zijn behalve op de iBMG ook elders werkzaam. Ook zijn sommige docenten in verband met hun eigen onderzoek lang niet altijd op de iBMG aanwezig. Een afspraak moet met sommige begeleiders lang van tevoren gepland worden, bij anderen kan men snel terecht. Om misverstanden te voorkomen en om beter op de hoogte te raken van zijn/haar verwachtingen, is het een goed idee om bij het begin van de scriptie een aantal werkafspraken te maken over de vorm van samenwerken, vooral over volgende onderwerpen:
10
-
Hoe vaak onderhoud men contact?
-
Op welke wijze onderhoud men contact en hoe worden afspraken gemaakt? (telefonisch, e-mail). Zoals eerder vermeld geniet het zeer de voorkeur om geregeld mondelinge afspraken te maken.
-
Wat is het onderwerp van een bespreking en wat verwacht de begeleider van een bespreking?
-
Hoe reageert de begeleider op het werk van de student? (bijvoorbeeld mondeling, schriftelijk, hoe worden aanwijzingen gegeven?)
-
Wat vindt de begeleider belangrijk bij het afstudeerproject?
5. Wie wordt meelezer? Het is verstandig om dit in een vroeg stadium hierover met de begeleider te overleggen. De meelezer moet in de regel uit een andere sectie komen dan de begeleider. Uitzonderingen zijn: - binnen de sectie Bedrijfsvoering van Zorgorganisaties: de docenten bedrijfseconomie - binnen de sectie Gezondheidseconomie: de docenten sociaalmedische wetenschappen Uitzonderingen kunnen uitzonderlijk noodzakelijk zijn, maar moeten ten laatste einde september aangevraagd en gemotiveerd zijn bij de coördinator van de bachelorscripties. De meelezer moet bekend zijn wanneer de begeleider zijn goedkeuring heeft gegeven aan het projectvoorstel (de zgn. GO beslissing, zie verder), immers ook hij of zij moet op dat moment een GO geven. Eens de meelezer het projectvoorstel heeft goedgekeurd, kan in de regel niet meer gewisseld worden van meelezer. 6. Projectvoorstel Nadat men een onderwerp, eventueel een projectpartner en een afstudeerbegeleider heeft gevonden, begint de eigenlijke projectvoorbereiding. Daarvoor is tijd tot einde november (voor een meer gedetailleerde planning zie hieronder). Hierbij zal men intensief samenwerken met de afstudeerbegeleider. Pas wanneer de probleemstelling en het projectvoorstel zijn goedgekeurd door de begeleider en de meelezer mag men met de uitvoering van het onderzoek beginnen en gaat de tweede fase van het onderzoek in. Nogmaals: zonder goedgekeurd projectvoorstel geen verdediging. Dat hiervoor de nodige tijd wordt uitgetrokken is het gevolg van het feit dat deze fase cruciaal is voor het welslagen van de scriptie. Geen enkel onderzoeksvoorstel is ‘in een keer goed’: vaak gaan er verschillende rondes overheen voordat student, afstudeerbegeleider en eventuele projectpartner tevreden zijn met het projectvoorstel. Deze periode, waarin de student ernstig nadenkt over de precieze formulering van de probleemstelling, de afbakening van het onderwerp en waarin de onderzoeksopzet steeds verder wordt uitgewerkt, is van groot belang voor het vervolg van het project. In deze fase maakt men keuzes, die later bepalend blijken te zijn. Het is zeer belangrijk om dergelijke keuzes bewust en weloverwogen te maken op basis van bestaande kennis en ervaringen. Voor de theoretische onderbouwing van de probleemstelling, de probleemanalyse en de uitwerking van de onderzoeksopzet zal dus in alle gevallen een (uitgebreid) literatuuronderzoek nodig zijn. Een projectvoorstel moet in elk geval de volgende zaken bevatten: 1. Het projectvoorstel begint met een concrete en relevante probleemanalyse, op systematisch literatuuronderzoek gebaseerd. Dat de zoektocht naar literatuur systematisch en doelgericht is gebeurd, moet tot uiting komen in een duidelijk beschreven zoekstrategie. Systematisch betekent dat men er zich niet makkelijk van af maakt: bijvoorbeeld niet wat men toevallig als eerste vindt op Google, of wat makkelijk toegankelijk is zoals sommige internetbronnen. Bespreek de zoekstrategie met je begeleider. Selecteer literatuur die relevant is voor het gekozen onderwerp en de gekozen context. Een kritische benadering van de literatuur is belangrijk. Het gaat niet om een opsomming, maar om een integratie van de inzichten uit de literatuur. Hieruit moet de aanleiding van het onderzoek duidelijk worden. Het
11
is niet de bedoeling om opeenvolgende samenvattingen van geraadpleegde literatuur weer te geven, maar wel om deze literatuur in een persoonlijke synthese weer te geven. Maak bij het weergeven van de literatuur een duidelijk onderscheid tussen empirische resultaten (uit onderzoek) en beschouwingen/meningen/hypotheses van de auteurs. Afhankelijk van het onderwerp is het min of meer noodzakelijk om ook buitenlandse literatuur te consulteren. Een bachelorscriptie kan niet volstaan met bronnen afkomstig van allerlei organisaties in het veld. Minstens de helft van de literatuurverwijzingen in het projectvoorstel moet bestaan uit wetenschappelijke bronnen, dat wil zeggen dat ze moeten gepubliceerd zijn in wetenschappelijke tijdschriften. Dit kunnen uiteraard wel via het internet beschikbare bronnen zijn. Maak van in het begin gebruik van refworks. Een beknopte handleiding zal op blackboard geplaatst worden. 2. Het projectvoorstel bevat een helder geformuleerde probleemstelling, bestaande uit een aantal concrete onderzoeksvragen (deelvragen) of hypothesen, die aangeven wat men gaat onderzoeken. Een zo scherp mogelijke afbakening van het onderwerp is cruciaal. De theoretische concepten, die in de probleemstelling worden genoemd, moeten worden gedefinieerd, maar zijn op zich geen deelvragen. Bijvoorbeeld: een vraag zoals “Wat is diabetes” is geen deelvraag voor een onderzoek naar de invloed van opleidingsniveau op de therapietrouw bij mensen die diabetes hebben. Bij een dergelijke probleemstelling is diabetes slechts een concept wat kort moet gedefinieerd worden. Als student die een scriptie gaat schrijven is het immers niet de bedoeling dat men gaat onderzoeken wat diabetes is. Tenslotte, probeer ook de doelstellingen van het onderzoek zo concreet mogelijk te formuleren. De doelstellingen geven aan waartoe de scriptie gaat bijdragen, en daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen maatschappelijke relevantie (het meer praktische nut) en de theoretische relevantie (bijdrage aan de wetenschap). 3. Het voorgaande kan leiden tot het opstellen van een theoretisch kader en/of een conceptueel model, waarin de te onderzoeken relaties binnen de probleemstelling worden beschreven en in bestaande wetenschappelijke theorieën of modellen worden geplaatst. Niet steeds zal dit even wenselijk of mogelijk zijn. Bij kwalitatief onderzoek is het soms de bedoeling theorie te ontwikkelen, omdat er geen uitgewerkte theorie over het onderwerp bestaat. Bij kwantitatief onderzoek is het opstellen van een conceptueel model ook niet altijd mogelijk, vooral niet wanneer het onderzoek een erg explorerend karakter heeft. Voor een verklarend/toetsend onderzoek is het echter juist weer noodzakelijk, dat de te onderzoeken relaties en variabelen vooraf worden benoemd. Veel hangt dus af van het type onderzoek en van de al bestaande kennis die in de probleemanalyse is beschreven. 4. Vervolgens moet de onderzoeksopzet worden beschreven. Welke methoden zullen worden gehanteerd, en waarom? Hoe zullen de respondenten en/of organisaties worden geworven? Hoe worden de verzamelde data geanalyseerd? Aandacht voor de validiteit en betrouwbaarheid zijn hier op zijn plaats, maar alleen indien toegedacht naar het eigen onderzoek. Dit onderdeel moet dus relevant zijn voor het eigen onderzoek. Het is dus niet de bedoeling om hier en rijtje met soorten validiteit en betrouwbaarheid op papier te zetten dat zo min of meer gekopieerd wordt uit eerdere vakken, of uit eerdere scripties. Wat hier op zijn plaats is, is dat de student laat zien hoe hij/zij van te voren heeft nagedacht over hoe de kwaliteit van het uit te voeren onderzoek zo optimaal mogelijk te laten zijn. Of anders geformuleerd: welke waarborgen kan men van te voren bedenken om validiteit en betrouwbaarheid te waarborgen. In dit onderdeel moet de student laten zien dat hij weet waarover het gaat bij de validiteit en betrouwbaarheid, en dit in relatie tot het eigen onderzoek. De scriptie is geen handboek methoden en technieken, en al helemaal zinloos is het kopiëren uit eerdere scripties of uit colleges uit bachelor twee (met name dan de twee leeronderzoeken). In principe wordt dit stuk over de onderzoeksopzet dus in de toekomstige tijd geschreven: er wordt aangegeven hoe men het onderzoek zal aanpakken. In de methode mag niet beschreven worden hoe men naar literatuur heeft gezocht bij de probleemstelling, dit is dan immers al achter de rug, tenzij men een systematische review van de literatuur gaat uitvoeren ter beantwoording van de onderzoeksvragen. Wanneer het onderzoek zelf dus, of een deel ervan bestaat uit een literatuuronderzoek hoort de wijze van aanpakken hier wel thuis.
12
5. Tot slot moet het projectvoorstel een tijdsplanning bevatten waarin een realistische schatting wordt gemaakt van de tijd die zal worden besteed aan uitvoering (fase 2) en schriftelijke verslaglegging (fase 3) van het onderzoek. 6. Een volledige literatuurlijst (volgens de richtlijnen van de Handleiding voor Schrijfopdrachten) met tot dan toe bestudeerde literatuur sluit het projectvoorstel af. Een eerste – zij het ruwe – versie van het projectvoorstel moet uiterlijk 12 oktober in getypte vorm worden ingediend (op A4-papier, Ariel 11, marges ca. 2,5 cm rondom, regelafstand 1,5, enkelzijdig) bij de afstudeerbegeleider. Het projectvoorstel heeft een minimale omvang van 10 pagina's (exclusief de literatuurlijst). Daarnaast dient het projectvoorstel te zijn voorzien van een voorblad met daarop:
Titel van het afstudeerproject Naam student + examennummer Volledig adres + e-mail adres (eur adres) Datum van indiening Naam van de afstudeerbegeleider en naam van de meelezer.
Uiterlijk op diezelfde datum (voor 17u) moeten het projectvoorstel en het voorblad ook worden bezorgd aan de scriptiecoördinator, samen met het ingevulde formulier 1 (zie blackboard), dit zowel via volgend e-mail adres:
[email protected], als in een daartoe bestemd vak bij het OSC. De voorstellen worden vervolgens besproken met de individuele begeleider. Maak dus een afspraak bij voorkeur in week 42, of ten laatste 43. De student heeft daarna nog ongeveer 4 tot 5 weken de tijd om het projectvoorstel bij te stellen. Dit meer definitieve voorstel moet uiterlijk 23 november zijn ingeleverd, dit keer bij begeleider en bij de meelezer. Ongeveer een week later, dus circa 30 november ontvangt hij/zij de GO/NO GO beslissing van zowel de begeleider als de meelezer. Op grond van het ingeleverde stuk en het gesprek met de individuele begeleider wordt aangegeven of de student volgens de gekozen opzet door kan met de bachelorscriptie, dan wel of bijstelling nodig is. Bij een GO beslissing begint vanaf 30 november de 2e fase van de scriptie: dataverzameling; leggen van contacten in het veld. Bij een NO GO beslissing moet het bijgestelde voorstel uiterlijk 14 december opnieuw worden ingediend, en kan men een nieuw besluit ontvangen uiterlijk 21 december. Het kan voorkomen dat de begeleider en/of de meelezer zich niet helemaal exact aan voorgaande data kan houden, wanneer hij/zij daarnaast andere verplichtingen heeft, bijvoorbeeld in het kader van zijn/haar onderzoeksactiviteiten. In die gevallen is het belangrijk om afspraken te maken waarbij de deadline van 30 november of 21 december in elk geval gehaald kan worden. In vrijwel alle gevallen zullen er verschillende versies van het projectvoorstel nodig zijn voordat afstudeerbegeleider, meelezer en student tevreden zijn over de probleemstelling en de onderzoeksopzet. Tijdens het voortschrijden van de probleemverkenning (door literatuuronderzoek en bijvoorbeeld verkennende gesprekken in het veld) krijgt de student steeds meer greep op het probleem en wordt de probleemstelling steeds duidelijker. Uiterlijk 21 december voor 12u moeten alle studenten de definitieve gegevens met betrekking tot hun scriptie meedelen aan de coördinator van de bachelorscripties. Tegen die tijd zal op blackboard een formulier (formulier 2) worden geplaatst waarop volgende gegevens door de student moeten worden aangeleverd:
13
Titel van het afstudeerproject Naam student + examennummer Volledig adres + e-mail adres (eur adres) Datum van indiening Naam van de afstudeerbegeleider Naam van de meelezer. Wel of niet GO verklaring van meelezer en begeleider
Daarnaast moeten begeleider en meelezer op dit formulier aangeven of het voorstel al dan niet een GO heeft ontvangen (met handtekening), aan de hand van een aantal criteria. Deze criteria zijn: Kwaliteit van de probleemstelling; met name de achtergrond, probleemanalyse en inbedding in wetenschappelijke literatuur/theorie. Hierbij letten de docenten op volgende aspecten: De aanleiding tot het onderzoek is helder omschreven. De probleemstelling is goed uitgewerkt en afgebakend. Ze is gebaseerd op een integratie van inzichten uit relevante wetenschappelijke literatuur/theorie (wetenschappelijke relevantie). (Theoretische) concepten zijn adequaat gedefinieerd. Ook wordt de maatschappelijke relevantie duidelijk toegelicht. De deelvragen vloeien logisch voort uit de probleemstelling (zie de opmerkingen hoger). Vragen naar definities van concepten zijn in de regel geen onderzoeksvragen (uitzonderingen hierop kunnen wel gerechtvaardigd zijn). Er zijn voldoende wetenschappelijke publicaties gebruikt en de zoekstrategie die daarbij gebruikt is, is helder omschreven. Kwaliteit van de verantwoording van de methode. Hierbij letten de docenten of volgende aspecten voldoende garantie bieden om de probleemstelling adequaat te beantwoorden: De keuze van het onderzoeksdesign. De keuze van de onderzoekspopulatie. De keuze van de wijze waarop de data zullen verzameld worden. De keuze van de wijze waarop de gegevens zullen geanalyseerd worden. De wijze waarop – op basis van het voorgaande – voldoende waarborgen zijn ingebouwd voor betrouwbaarheid en validiteit (zie de opmerkingen hierover al eerder vermeld). Oordeel over de haalbaarheid: mate waarin rekening gehouden wordt met bevorderende en belemmerende factoren bij de uitvoering; aanwezigheid van voldoende faciliteiten; kans dat tijdplanning wordt gehaald. De formulieren en het projectvoorstel worden ingediend via een daartoe bestemd vak bij het OSC. Hoe maakt men een goed projectvoorstel? Het formuleren van de probleemstelling en het ontwerpen van een onderzoeksopzet zijn deels afhankelijk van het gekozen onderwerp. Daarnaast verwijzen wij naar algemene literatuur op bovenstaande terreinen en met name naar de literatuur bij Inleiding Methoden en Technieken (Ba1) en bij de beide leeronderzoeken (Ba2). Consulteer dus opnieuw wat men toen heeft geleerd: het is de bedoeling om dit nu in de praktijk te brengen. In elk geval is het van belang om op volgende twee zaken te letten: 1. De relatie tussen deelvragen en probleemstelling: geven de antwoorden op de deelvragen samen voldoende antwoord op de probleemstelling? 2. De relatie tussen de opzet enerzijds en de probleemstelling anderzijds: is de gekozen opzet de meest geschikte om de probleemstelling te kunnen beantwoorden? Waarom is dat zo? Waarom zijn sommige
14
alternatieven niet gekozen? De sturende werking van de probleemstelling impliceert dat deze als richtingaanwijzer moet beschouwd worden. De onderzoeksopzet omvat het geheel van methodologische beslissingen: Welke benadering is meest geschikt: kwantitatief of kwalitatief? Val hierbij niet in allerlei veralgemeningen en stereotyperingen. Welk design is meest geschikt (experimenteel, quasi-experimenteel, survey, observatie, diepte-interviews etc)? Op welke onderzoekspopulatie richt het onderzoek zich? Wat voor soort steekproef is nodig? Hoe operationaliseert men relevante begrippen in meetbare variabelen / indicatoren en hoe gaat men die precies vaststellen/meten (interview, schriftelijke enquête etc, focusgroepen etc) Verder is haalbaarheid en daarmee goede afbakening een belangrijk thema. Het is beter om zich te concentreren op een klein deelaspect, dat vervolgens in bredere context wordt geplaatst. Een scriptie over de reorganisatie van een afdeling wordt interessant wanneer men laat zien dat deze reorganisatie deel uitmaakt van een groter geheel of wanneer men een vergelijking met andere afdelingen kan maken. Is de probleemstelling van het projectvoorstel ‘heilig’? Het kan voorkomen dat men tijdens de uitvoering van het onderzoek en tijdens de analyse van de data tot de conclusie komt dat een aanpassing of herformulering van de probleemstelling noodzakelijk is. Dit is vooral kenmerkend voor kwalitatief onderzoek, omdat men hierbij uitgaat van de cyclische benadering binnen één enkel onderzoek. Hierbij worden de verschillende fasen van onderzoek (formulering probleemstelling, dataverzameling en analyse) meerdere malen doorlopen. De eerste analyse van de eerste verzamelde onderzoeksvragen leidt dan tot bijstelling van de probleemstelling, tot nieuwe dataverzameling en weer nieuwe inzichten in de analyse, enzovoort. Bij kwalitatief onderzoek zal de probleemstelling dus niet noodzakelijk definitief zijn en moet men de onderzoeksfasen dus niet lineair in de tijd, maar als een cyclisch proces zien. Het moment van het projectvoorstel markeert vooral het moment waarop men ‘het veld’ in gaat. Het betekent niet dat men ‘klaar’ is met denken over de probleemstelling. In kwantitatief onderzoek is het soms, door beperkingen tijdens de uitvoering, niet mogelijk om alle onderzoeksvragen te beantwoorden. In deze situatie moet men in de discussie aangeven waaraan dit is toe te schrijven. Een zeer nuttig advies dat helaas niet altijd wordt opgevolgd, is het bijhouden van een onderzoeks-logboek, waarin men het verloop van en de beslissingen aangaande het onderzoek bijhoudt gedurende alle fasen. Bij het schrijven van de scriptie en vooral ook bij de discussie aan het einde is zo’n dagboek van grote waarde. Daar kan men in terugvinden, waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt, waar men problemen tegenkwam en hoe men ze heeft opgelost. Immers, bij een onderzoek komt zoveel kijken dat het haast onmogelijk is om alles te onthouden. Men neemt soms grote, maar vaak ook veel kleinere beslissingen waarvan men denkt ze te onthouden, maar de ervaring leert dat dit zelden het geval is. Veel onderzoeksinstellingen stellen zo’n logboek zelfs verplicht.
15
III
De tweede fase: de uitvoering van het onderzoek t.b.v. de bachelorscriptie
Nadat het projectvoorstel is goedgekeurd, begint men met de uitvoering van het onderzoek. Dit is voor veel studenten de meest opwindende fase van het onderzoek. Men gaat ‘het veld’ in, stage lopen, interviews doen, vragenlijsten opstellen en versturen enzovoort. Als men het onderzoek goed heeft voorbereid, zal men in deze fase weinig fundamentele problemen tegenkomen, zij het dat men bijvoorbeeld wel problemen met response kan tegenkomen. Response problemen komen frequent voor en mede daarom is het belangrijk om op tijd met de gegevensverademing te beginnen. Over de uitvoering van onderzoek en het gebruik van onderzoeksmethoden heeft men in het methodologieonderwijs al veel geleerd. In deze fase heeft men over het algemeen wat minder contact met de afstudeerbegeleider. Als men het onderzoek in opdracht van een organisatie doet, heeft men in deze fase wel veel contact met de externe begeleider. Het is wel erg belangrijk om zeker de voorbereiding van de gegevensverzameling nog voor de kerstvakantie klaar te hebben, zodat meteen daarna met de eigenlijke gegevensverzameling gestart kan worden. Soms en deels tegelijkertijd, soms na afloop van de gegevensverzameling, moet men de data analyseren. Deze fase wordt door veel studenten wel als erg moeilijk ervaren. Dat is niet verbazingwekkend, maar eerder normaal: tenslotte is dit de eerste keer dat men een onderzoek alleen uitvoert en niet in groep, waar men de analyses samen met andere studenten uitvoerde (of in het slechtste geval zelfs niet betrokken was bij de analyses). In deze fase vinden volgende activiteiten plaats: - Ontwikkeling van onderzoeksinstrumenten (bij voorkeur voor de kerstvakantie) - Selectie van de onderzoekspersonen of organisatie(s) (bij voorkeur voor de kerstvakantie) - Verzamelen van de gegevens (vanaf januari) - Analyse van de gegevens (zo snel als mogelijk). 1. Ontwikkeling van onderzoeksinstrumenten Het eind van de eerste en het begin van de tweede fase staat in het kader van de ontwikkeling van onderzoeksinstrumenten, die men bij de uitvoering van het onderzoek gaat gebruiken. Denk hierbij niet alleen aan vragenlijsten, maar ook aan topiclijsten voor interviews, checklists voor observaties en dossieranalyses enzovoort. De keuze moet goed aansluiten bij de probleemstelling, maar denk ook alvast na over de analyses die men wil gaan doen, zodat de instrumenten ook daarop afgestemd kunnen worden. Voor de ontwikkeling van onderzoeksinstrumenten verwijzen wij hier naar de literatuur in het kader van het onderwijs in methodologie, ten behoeve van het kwantitatieve en kwalitatieve leeronderzoek en vakken zoals SPSS, statistiek en multivariate analyse. In de literatuur die men voor deze vakken bestudeerd heeft, zullen de meeste van de vragen beantwoord worden. Maak gebruik van de ervaring die onderzoekers eerder hebben opgedaan binnen het onderzoeksterrein. Denk vooral om de validiteit en de betrouwbaarheid van het meetinstrumentarium. Neem ook altijd enkele proefinterviews of proefenquêtes bij respondenten of bij ‘derden’ af voor ‘echt’ van start te gaan. 2. Selectie van onderzoekspersonen / organisaties In principe heeft men hierover al nagedacht in de 1e fase. In deze 2e fase moet bijvoorbeeld daadwerkelijk een steekproef worden getrokken of een andere methode ter verkrijging van medewerking op punt worden gesteld. Ook hier is het niet mogelijk om veel algemeen geldende richtlijnen te geven maar denk toch aan volgende zaken, die met name de non response betreffen en hoe het ermee omgaan: non-response zoveel als mogelijk vermijden door goede introductie bij potentiële respondenten opvolgen response en eventueel maatregelen nemen ter vervanging in kaart brengen van wie niet bereid is om mee te werken d.m.v. enkele relevante karakteristieken en de motivering van de betrokkene om niet mee te werken.
16
3. Gegevensverzameling Uiteraard is de uitvoeringsfase voor elk onderzoek anders en zullen we niet proberen hiervoor algemene richtlijnen te geven. De uitvoeringsfase van een onderzoek lijkt de drukste, maar toch zijn er tijdens de uitvoeringsfase van het onderzoek regelmatig momenten waarin men moet wachten: op het terugsturen van postenquêtes, op toestemming van derden zoals directies, op afspraken die gemaakt kunnen worden enzovoort. Maar ook kan het werven van respondenten moeilijker gaan dan voorzien, waardoor er veel vertraging optreedt. Benut deze ‘dode’ momenten zoveel mogelijk met andere taken: het voorbereiden van eerste concepthoofdstukken voor de scriptie, het uittypen van interviews en observatierapportages, het invoeren van de gegevens die men al heeft, het maken van een codeboek enzovoort. Op basis van het projectvoorstel zijn er hiertoe al veel mogelijkheden. Denk niet dat dit alleen maar vervelende klussen zijn, die niets opleveren. Hier begint feitelijk al de eerste analyse, want tijdens het invoeren van gegevens of het uittypen van interviews vormen zich al de eerste ideeën bij de onderzoeker over mogelijke verbanden en antwoorden op de probleemstelling. Noteer dit soort inzichten in het onderzoeksdagboek. Wanneer studenten zelf gegevens verzamelen moet er sprake zijn van voldoende dataverzameling. -
-
Bij kwantitatief onderzoek hangt dit af van de beoogde analyses. Het aantal verzamelde data moet het mogelijk maken om de beoogde analyses zoals geformuleerd in het projectvoorstel te kunnen uitvoeren. Bij onderzoek door middel van (mondelinge of schriftelijke) vragenlijsten moet waar mogelijk en verantwoord gebruik gemaakt worden van gevalideerde meetinstrumenten. Afwijkingen hiervan moeten gemotiveerd worden. Bij kwalitatief onderzoek moet in principe gebruik gemaakt worden van liefst drie (interviews,observatie,documentanalyse)informatiebronnen, dit om betrouwbaarheid en validiteit te verhogen (triangulatie). Wanneer het niet mogelijk is om drie informatiebronnen te gebruiken,geldt de regel van saturatie. Hanteer een minimum van 8 interviews, bij voorkeur aangevuld met andere databronnen(3 of 4 interviews zijn zeker niet voldoende).
Als belangrijkste product aan het einde van de tweede fase, heeft men een berg onderzoeksdata verzameld. De volgende taak is nu structureren, reduceren en analyseren. 4. Analyse De scheiding tussen het verzamelen en analyseren van gegevens is niet geheel strikt, zeker niet in kwalitatief onderzoek. Daar vindt analyse van de verzamelde data vaak tijdens de uitvoering plaats en wordt verder verdiept tijdens het schrijven van de rapportage, zodat ook de overgang naar de derde fase geleidelijk aan plaatsvindt. In kwantitatief onderzoek is de scheiding tussen verzamelen en analyseren wel wat strikter. Toch kan men ook daar al met analyses starten nog voor dat men alle gegevens heeft ontvangen. Wanneer response langer op zich laat wachten dan gehoopt, is het verstandig om alvast na te denken over de noodzakelijke analyses en weer na te gaan hoe die bijvoorbeeld in SPSS kunnen uitgevoerd worden. Ook is het verstandig om wat analyses uit te voeren op een kleiner bestand. Problemen met analysetechnieken komen dan al aan het licht en men kan dan alvast gaan zoeken naar oplossingen. Later is het dan gemakkelijk om de analysetechnieken waarover men geen twijfel meer heeft, toe te gaan passen op het volledige bestand. Uiteraard is de uitvoeringsfase voor elk onderzoek anders en zullen we niet proberen gedetailleerde richtlijnen hiervoor te geven. Bedenk wel volgende zaken. Data-analyse gaat in feite altijd om reductie van data (dit is de selectie van relevante gegevens, statistische verbanden e.d.) en om interpretatie van data (wat betekenen de gevonden verbanden, relaties, begrippen of thema’s).
17
IV
De derde fase: de rapportage over het onderzoek en verdediging
1. Rapportering “Schrijven is vooral herschrijven” staat in de Handleiding voor Schrijfopdrachten. Dat geldt ook voor de afstudeerscriptie. Alle adviezen die in deze Handleiding worden gegeven voor het schrijven van kleinere werkstukken zijn ook van toepassing op de (afzonderlijke hoofdstukken van de) scriptie. Structuur en stijl worden alleen nog maar belangrijker bij een ‘groot’ werkstuk. In deze fase rapporteert men over de resultaten van het onderzoek. Men is dus vooral bezig met het hoofdstuk waarin men de resultaten beschrijft. Daarnaast is het meestal nog nodig om ook aan voorgaande hoofdstukken nog één en ander bij te schaven. Doorgaans is met name de onderzoeksopzet nog in de toekomstige tijd gesteld; dit moet nu bijgesteld worden. Tenslotte moet men de nodige tijd besteden aan het slothoofdstuk waarin men de resultaten samenvat, terugkoppelt naar de probleemstelling en kritisch terugkijkt op het scriptie onderzoek. Dit wordt meestal onderschat. De meeste studenten hebben hier minstens twee weken, maar doorgaans meer tijd voor nodig. Onderschat dit onderdeel niet. In alle gevallen betekent het analyseren van de verzamelde data dat men uiteindelijk terug moet naar het vertrekpunt: naar de probleemstelling (met deelvragen) en naar het theoretisch kader en/of conceptueel model. In de laatste fase van de scriptie zal men weer regelmatig naar de literatuur en de wetenschappelijke theorie terug moeten. Waarschijnlijk zal men ook nieuwe literatuur moeten zoeken, omdat er bij wetenschappelijk onderzoek (als het goed is!) altijd nieuwe vragen of inzichten naar voren komen. Daarom moet men zich bij de analyse van de data steeds afvragen: “wat is anders dan in de literatuur is beschreven?” “welke resultaten komen overeen?” “wat hebben mijn bevindingen te betekenen?” “hoe kan ik verklaren wat ik heb gevonden?”. Dit zijn allemaal vragen die de student ‘terug’ brengen naar de theorie. Opnieuw in de literatuur duiken helpt trouwens ook vaak om met ‘andere’ ogen naar de eigen data te kijken en bovendien kan men op die wijze ideeën opdoen over de wijze waarop men over de bevindingen kan rapporteren. Een bachelorscriptie is meestal een omvangrijk werkstuk, zodat een heldere opbouw van het verslag als geheel (een goede structuur) onontbeerlijk is. Structuur wordt geboden door de probleemstelling plus deelvragen. Ook voor de structuur van het verslag is de probleemstelling dus een kapstok. Maak een voorlopige hoofdstuk- en paragraafindeling en pas deze telkens opnieuw aan. Niet alleen de paragrafen binnen een hoofdstuk moeten op elkaar aansluiten, maar ook tussen de hoofdstukken moet logische overgang plaats vinden. Een scriptie die een duidelijke interne structuur heeft, waarin de verschillende stukken logisch in elkaar overgaan, leest prettig. Op deze wijze wordt een samenhangend betoog opgebouwd. Leesbaarheid wordt echter niet bevorderd door veel herhalingen in dit opzicht, integendeel. Zo is het niet nodig om per onderdeel en aan het eind erg vergelijkbare samenvattingen te schrijven. Vermijd ook om in het overzicht van de onderzoeksliteratuur diverse onderzoeken gewoon aan elkaar te rijgen, maar zoek naar een samenhang tussen de verschillende onderzoeken. Hoe vreemd het ook lijkt, het schrijven van de scriptie begint niet met de eerste bladzij en eindigt niet met de laatste. De samenvatting schrijft men als laatste, net als de conclusies en de discussie; en helemaal op het einde schrijft men het voorwoord. Vaak beginnen studenten met de hoofdstukken over de probleemanalyse en de verantwoording van de onderzoeksopzet (methoden en technieken). Zeker wanneer men een goed projectvoorstel heeft geschreven, is men wat betreft deze hoofdstukken al goed opgeschoten. Men zal deze hoofdstukken nog wel een aantal keren moeten herzien en aanpassen. Lastig zijn vaak de hoofdstukken waarin men de resultaten analyseert. Deze worden, zeker bij kwalitatief onderzoek, in de regel vele keren opnieuw
18
herschreven, omdat de inzichten zich, als het goed is, steeds verder verdiepen. Handig is het om tijdens het schrijven een lijstje met aandachtspunten bij te houden dat men kan gebruiken voor het hoofdstuk ‘Discussie en conclusies’. Ook dat hoofdstuk is vaak lastig, omdat het vereist dat men wat afstand kan nemen en kritisch naar het eigen werk kan kijken, en omdat men moet kunnen de belangrijkste van de minder belangrijke resultaten onderscheiden. Bij onderzoek voor een opdrachtgever, laat men het conceptverslag van de scriptie ook lezen aan de externe begeleider. Deze kan dan commentaar leveren, dat men nog kan verwerken in de definitieve versie. Afhankelijk van de afspraken die men met de opdrachtgever heeft gemaakt, kan men gedeelten ook al eerder laten lezen. Globale inhoudsopgave Over het algemeen ziet een inhoudsopgave van een scriptie er ongeveer zo uit. Beschouw het volgende niet als een blauwdruk, maar enkel als een ‘geheugensteun’ voor de eigen opzet: Voorwoord Samenvatting in het Nederlands (1 tot 2 pagina’s) Samenvatting in het Engels (1 tot 2 pagina’s) Inhoudsopgave Inleiding Probleemstelling, literatuuronderzoek, theoretisch kader en/of conceptueel model Onderzoeksopzet en –instrumentatie Gegevensverzameling Resultaten Conclusie en discussie (minstens 5 pagina’s) Literatuurlijst Bijlagen Dit is niet de enig mogelijke indeling in hoofdstukken, maar geeft globaal aan welke onderwerpen er minimaal in een scriptie aan de orde komen en een mogelijke, logische volgorde. Andere opzetten zijn natuurlijk mogelijk en soms ook wenselijk. Omvang en vormgeving De vraag hoe lang een scriptie moet zijn, wordt steeds weer gesteld maar is erg lastig te beantwoorden. Het volgende is dan ook niet meer dan een richtlijn. Een bachelorscriptie afstudeerscriptie bij iBMG kan variëren tussen de ca 40 en maximaal ca 70 pagina’s. De omvang van de verschillende onderdelen is relatief vrij, met uitzondering van wat hierboven is aangegeven. De conclusie en de discussie moeten minstens ongeveer 5 pagina’s beslagen (meer mag ook), omdat hieruit moet blijken: hoe goed de student de eigen bevindingen kan terugkoppelen naar zowel eerdere empirische bevindingen als naar de wetenschappelijke theorie en hoe goed hij is in het evalueren van zijn eigen onderzoek (sterke en zwakke punten, validiteit en betrouwbaarheid) Gebruik lettertype Ariel 11, regelafstand 1,5, marges 2,5 cm. Plaatjes op het kaft zijn niet wenselijk. Studenten denken vaak dat alleen een dikke scriptie, liefst met talrijke bijlagen, iets voorstelt. Toch is een ‘dikke’ scriptie meestal niet beter dan een ‘dunnere’. De belangrijkste reden hiervoor is, dat bij een lange scriptie het criterium van de leesbaarheid volledig kan zijn losgelaten. Ook bestaan dikke scripties vaak uit
19
uitweidingen die niet relevant zijn voor de probleemstelling. Voor afstudeerscripties geldt de algemene regel: ‘in de beperking toont zich de meester’. Het is daarnaast ook mogelijk om een scriptie te schrijven in de vorm van een wetenschappelijk artikel. Dit kan ook in het Engels. Bedenk wel dat het dan noodzakelijk is om in een beperkt aantal woorden toch alles op te schrijven wat nodig is om een beoordeling mogelijk te maken. Bespreek deze optie in elk geval van te voren met de begeleider, en eventueel ook met de scriptie coördinator. Deel dit ook mee aan de meelezer op het moment van indienen van het projectvoorstel. Vermijd gebruik van voetnoten zoveel mogelijk. Als de informatie uit een voetnoot noodzakelijk is, zet deze dan in de tekst. Is het niets ‘extra’, niets ‘wezenlijks’ dan kan deze informatie meestal geschrapt worden. Afkortingen moeten bij eerste gebruik worden toegelicht. Voeg eventueel een begrippen- en afkortingenlijst toe achter in de scriptie. Wees zuinig met bijlagen. In de bijlagen kan men bijvoorbeeld onderzoeksinstrumenten opnemen. Voor het verwijzen kan men gebruik maken van de richtlijnen zoals die worden gegeven in de Handleiding voor Schrijfopdrachten. Ook staat hierin precies beschreven hoe men de literatuurlijst moet opstellen. Sommige docenten (afhankelijk van hun discipline) geven de voorkeur aan andere verwijssystemen. Daar is geen bezwaar tegen, mits maar consequent voor één systeem wordt gekozen. Overleg dit van in het begin met de begeleider. Maak gebruik van refworks! Vooraan moeten vermeld worden: naam, titel van de scriptie, de begeleider en de meelezer, het studiejaar waarin de scriptie is geschreven. Inleveren, goedkeuren en plannen van een verdedigingsdatum De bachelorscriptie moet eerst door de begeleider worden goedgekeurd. Pas wanneer hij/zij het concept heeft goedgekeurd, kan het ook naar de meelezer ter goedkeuring. 21 juni 2013 is de uiterste datum waarop de scriptie moet zijn goedgekeurd door de begeleider en de meelezer. Dit is een harde deadline, waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken. Bedenk dat instroom in de master niet mogelijk is zonder cijfer voor de bachelorscriptie. Essentieel is dat een formulier wordt ingevuld waaruit blijkt dat de begeleider en de meelezer een GO hebben gegeven, en dat de scriptie ook via safe assignment is ingediend. T.z.t wordt hiertoe een formulier op het intranet geplaatst. Studenten die zelf gegevens verzamelen (kwalitatief of kwantitatief) moeten deze afzonderlijk (dus niet in de scriptie) inleveren bij de begeleider en bij de coördinator van de bachelorscripties (bij deze laatste via safe assignment, samen met de scriptie). Dit moet gebeuren voor de verdediging. - Bij kwantitatief onderzoek moet het databestand ingeleverd worden en de stuurprogramma´s van de analyses (hercoderingen, analyses). - Bij kwalitatief onderzoek moeten de uitgeschreven verslagen van de interviews/observaties worden ingeleverd, en de manier waarop tekstbestanden zijn gecodeerd en geanalyseerd. Studenten die gebruik maken van bestaande databestanden om daarop kwantitatieve analyses te doen moeten de stuurprogramma´s van de analyses (hercoderingen, analyses) inleveren bij de begeleider en bij de coördinator van de bachelorscripties (bij deze laatste via safe assignment, samen met de scriptie). Er wordt geen verdedigingsdatum vastgelegd alvorens de begeleider en de meelezer de scriptie hebben goedgekeurd. Een tentatieve datum kan wel worden afgesproken maar biedt geen garantie. Het vastleggen van een verdedigingsdatum gebeurt in overleg met begeleider en meelezer. Daarbij zijn de agenda’s van deze beide docenten leidend, en niet die van de student. Het is niet aan de orde dat de student hierbij eisen stelt.
20
Studenten regelen zelf een zaaltje en apparatuur voor de verdediging bij het OSC, maar dit kan alleen na goedkeuring door meelezer en begeleider.
2. Verdediging Verdediging van de bachelorscriptie kan pas plaatsvinden nadat de overige vakken van het bachelorexamen met succes zijn afgerond, met uitzondering van het vak ‘Stage, Werken in de Zorg’. Bij al het voorgaande is het van groot belang om de planning goed in de gaten te houden. De scriptie moet dus uiterlijk op 21 juni 2013 goedgekeurd zijn door zowel begeleider en meelezer, blijkend uit het formulier hierboven vermeld. Bij voorkeur vindt de verdediging van de scriptie plaats ten laatste op 28 juni 2013. Later verdedigen kan, maar in verband met vakanties zijn verdedigingen in juli en augustus moeilijker te plannen. Verdediging kan pas nadat de begeleider en de meelezer een GO beslissing hebben gegeven. De uiterste datum van verdediging is 31 augustus 2013. Inlever- en verdedigingsdata moeten goed van te voren afgesproken worden met de begeleider en de meelezer. Nogmaals: hou er in een vroeg stadium rekening mee dat ook begeleiders en meelezers soms afwezig zijn, in verband met hun onderzoek en in verband met vakanties. De verdediging van de scriptie bestaat uit een presentatie van 15-20 minuten, gevolgd door 30 minuten waarin meelezer en begeleider de gelegenheid hebben om vragen te stellen en met de student van gedachten te wisselen. In gemeenschappelijk overleg bepalen zij vervolgens het cijfer. De verdediging is openbaar, dat wil zeggen dat behalve jezelf, begeleider en meelezer ook andere personen aanwezig kunnen zijn, zoals (als dit aan de orde was) de persoon die je mee heeft begeleid vanuit een instelling of organisatie, maar ook familie en vrienden. De beoordeling betreft primair het eindproduct. De begeleider neemt daarnaast mee hoe het proces is verlopen. Ook de manier waarop de student in staat is om zijn/haar scriptie te verdedigen wordt meegenomen in de beoordeling. Een sterke verdediging, bijvoorbeeld een goede presentatie en een goede reflectie op de resultaten, kan een matige scriptie nog een beetje ‘opvijzelen’. Bereid de verdediging dus goed voor! Tijdens de verdediging wordt men soms stevig aan de tand gevoeld. Bedoeling is de discussie over de resultaten op gang te brengen. Het is niet de bedoeling dat men ‘neergesabeld’ wordt, maar om een wetenschappelijke discussie te voeren. Toch kan de kritiek hard aankomen, zeker als men daar zelf van tevoren onvoldoende over na heeft gedacht. Wees daarom voorbereid en neem een voorschot op een kritische analyse van het eigen onderzoek(resultaten) in het hoofdstuk ‘Discussie’ van de scriptie. Ook de externe begeleider kan aanwezig zijn en mag vragen stellen. Deze is echter geen examinator en is niet bevoegd een cijfer te geven. Tenslotte, ook wat betreft de bachelorscriptie gelden de plagiaat regels, reden waarom de scriptie ook via safe assignment moet zijn ingediend. Is het nodig om op te zien tegen de verdediging? In principe niet. De scriptie is voldoende, anders zou toelating (GO) tot de verdediging niet aan de orde zijn. Bovendien is de student in de afgelopen maanden een expert geworden op het onderwerp. De kans is groot dat men ondertussen meer weet over dit onderwerp dan de meelezers. De rollen tussen student en docenten worden tijdens de verdediging, als het goed is, omgedraaid: de student overtuigt de aanwezigen daar van zijn/haar kennis van zaken.
21
Tenslotte
1. Vertraging en vastlopen Als er al vertraging optreedt bij het afstudeeronderzoek, dan gebeurt dat soms al in de eerste fase, bij het schrijven van het projectvoorstel. Maar ook nadat het projectvoorstel is goedgekeurd, gebeurt het dat men de scriptie een tijdje laat liggen. Men denkt al gauw dat men nog zeeën van tijd heeft, het is pas januari en juni lijkt nog ver weg. De belangrijkste valkuil nu is dat men niet goed kan overzien hoeveel tijd de stage in beslag zal nemen. Ook in de afrondingsfase van de scriptie - het materiaal is verzameld – kan er een zekere verzadiging optreden in de aandacht en interesse voor het onderwerp, en bovendien kost het structureren en analyseren van de data vaak veel hoofdbrekens. Het is een chaos, waarbij men soms door de bomen het bos niet meer ziet. De verleiding is soms groot om het bijltje erbij neer te gooien. Dan is er nog de onderschatting bij veel studenten van het laatste onderdeel: het schrijven van conclusie en discussie. Men denkt dit in hooguit een paar dagen te kunnen afronden, maar dit is beslist niet realistisch. Soms heeft de student de vertraging niet in de hand, bijvoorbeeld als deze wordt veroorzaakt door derden. In dat laatste geval is het verstandig om ervoor te zorgen geen tijd te verliezen. Men kan alvast (voorlopige) hoofdstukken schrijven, bijvoorbeeld over de gelezen literatuur die men heeft gelezen, over de methode etc. Maar het is meteen ook een waarschuwing om verzameling van data niet uit te stellen en er zo snel als mogelijk mee te beginnen nadat het projectvoorstel is goedgekeurd. Vastlopen tijdens de analysefase komt veel voor en hoeft niet verontrustend te zijn. Het overkomt ook ervaren onderzoekers. Het kan een indicatie zijn dat men wat afstand moet nemen van het materiaal. Raak niet in paniek, neem afstand, laat de scriptie even voor wat het is, en begin dan weer met goede moed. Maar dit mag niet eindigen in te lang uitstellen om de draad weer op te pakken. Door even wat afstand te nemen, herwint men vaak het overzicht over de materie. Een nieuwe opzet maken, een nieuw stuk schrijven helpt soms om ‘los’ te komen als men is vastgeraakt. Kijk weer naar de probleemstelling en begin met op te schrijven wat de meest boeiende resultaten zijn. Wat is nieuw, wat is anders dan men had verwacht? Bij de voorbereiding van het afstudeerproject is het zeer belangrijk om een realistische planning te maken. Dat voorkomt dat men zichzelf onmogelijke doelen stelt en dat er verkeerde verwachtingen worden gewekt bij de student zelf, de begeleider of de projectpartner. Zelfkennis is belangrijk en het is goed om rekening te houden met vertragende omstandigheden zoals een (part time) baan, andere studieverplichtingen of persoonlijke omstandigheden. Vooral de stage die ook tijdens het derde jaar wordt gelopen, kost dorgaans meer tijd dan de student zich van te voren realiseerde. De hierboven vermelde data (een overzicht vind je ook in bijlage) zijn vooral bedoeld als ondersteuning bij de eigen meer concrete planning. De ervaring leert dat de meeste studenten die zich slecht aan deze deadlines houden, uiteindelijk in de problemen komen. Besteed de tijd aan de scriptie compact. Zo nu en dan een uurtje werken aan de scriptie schiet niet op. Voor men er dan weer in zit, is de tijd om. Daarom is het meestal geen goed idee om veel andere tijdrovende activiteiten (zoals een nieuwe of een drukke baan) te combineren met het schrijven van een scriptie. Ook kan men overleggen met de begeleider om vaste afspraken te maken wanneer men behoefte heeft aan een strakkere planning en meer structuur. De belangrijkste factoren bij vertraging zijn dat studenten te laat beginnen aan hun scriptie en dat ze over het algemeen minder tijd besteden aan hun scriptie dan de tijd die er officieel voor staat. Hoe minder uren per week men aan het project besteedt, hoe langer het duurt voordat het is afgerond. Ook de vele praktische
22
zaken worden vaak onderschat: het krijgen van de goedkeuringen, het vinden van een geschikte datum voor de verdediging, het inleveren van de nodige exemplaren en het uploaden via safe assignment. Ook de kwaliteit van de begeleiding, problemen tijdens de uitvoering of geringe betrokkenheid van de organisatie in het veld worden door studenten genoemd als oorzaken van vertraging. Wat men in ieder geval niet moet doen, is het tempo verlagen en het werk aan de scriptie gedurende lange tijd op een laag pitje zetten. Dan raakt men de draad kwijt en kost het later extra tijd en moeite om ‘er weer in te komen’. Belangrijk is het om zichzelf een aantal duidelijke deadlines te stellen, en hierover met de begeleider afspraken te maken. Ook is het belangrijk om op tijd aan de bel te trekken als men er echt niet uitkomt, veeleer dan in een cirkel te blijven ronddraaien. Dat moet in eerste instantie bij de afstudeerbegeleider, maar kan ook bij medestudenten, de coördinator bachelorscripties en de studieadviseur. 2. Problemen tussen student en afstudeerbegeleider Ook al heeft men goede afspraken gemaakt, er kunnen altijd problemen optreden tussen de student en de afstudeerbegeleider. Zoals eerder is besproken, is het van belang om meningsverschillen of onvrede onderling bespreekbaar te maken. Dat past binnen de vertrouwensrelatie die men met elkaar aangaat. Toch zal dit niet altijd mogelijk zijn. Bij sommige conflicten blijkt dat de afstudeerbegeleiders klagen over studenten die niet open staan voor kritiek en suggesties. De betrokken studenten klagen erover dat zij zich te weinig moreel gesteund voelen en te weinig concrete aanwijzingen en steun krijgen. Problemen kunnen dan voorkomen worden door dat met elkaar te bespreken, maar in de praktijk blijkt dat niet altijd te gebeuren. Studenten, maar ook begeleiders, vinden dat vaak te bedreigend. Als een dergelijk conflict voortsuddert, wordt het onderlinge vertrouwen ondermijnd. Dan is er soms een derde nodig om het probleem te helpen oplossen. Als men er niet uitkomt met de begeleider, kan de student naar de coördinator bachelorscripties gaan en vragen om bemiddeling. De coördinator zal beide partijen horen. Ook een gesprek met de studieadviseur kan helpen. Problemen moeten dus in eerste instantie direct met de begeleider worden besproken, en liefst zo snel als mogelijk. Probeer dit vooral niet via de e-mail met je begeleider op te lossen, maar maak het bespreekbaar in een persoonlijk gesprek. Toch is het evenzeer raadzaam om niet te lang te wachten met het maken van een afspraak met de coördinator bachelorscripties wanneer men er met de begeleider niet uitkomt. Dan kan er in onderling overleg worden bekeken wat mogelijke oplossingen zijn. Ook andere meer persoonlijke problemen (bijvoorbeeld ernstige ziekte of ongeval) die voor vertraging kunnen zorgen worden best zo snel als mogelijk gemeld bij zowel de begeleider als bij de coördinator bachelorscripties. Het op tijd signaleren van problemen is ook een noodzakelijke voorwaarde om in aanmerking te komen voor uitstelregelingen. Elk jaar opnieuw blijkt dat studenten hier al te lang mee wachten. Een andere begeleider zoeken is in de regel niet aan te raden. Docenten staan er niet om te springen om een dergelijk avontuur aan te gaan. Ook voor de student is deze optie weinig aantrekkelijk. Men moet met een andere begeleider vaak weer grotendeels opnieuw beginnen. Veranderen van begeleider kan niet door eenvoudig opzeggen van de eerste begeleider via een e-mail, maar vereist een mondeling gesprek met hem of haar. Ook moet de nieuwe begeleider hiervan op de hoogte gesteld worden.
3. Uitstelregeling Een uitstelregeling kan alleen getroffen worden wanneer de student en/of de studieadviseur op tijd problemen heeft gemeld bij de individuele begeleider en bij de coördinator bachelorscripties. Ernstige en/of langdurige ziekte komen in aanmerking evenals ernstige persoonlijke problemen. Ernstige problemen bij de begeleiding komen in aanmerking, maar niet zonder dat de coördinator van de bachelorscripties beide partijen gehoord heeft. Zo kan het voorkomen dat een begeleidende docent de begeleiding niet kan afronden door ziekte of omdat hij/zij een andere baan krijgt. Geen geldige redenen zijn in de regel problemen die met planning te maken hebben (bijvoorbeeld vertraging bij dataverzameling wanneer
23
die te laat is gestart, of vertraging omdat men ‘ook’ stage loopt), of te voorziene problemen met het vinden van een geschikte verdedigingsdatum n.a.v. andere verplichtingen of vakanties van begeleider of meelezer (deze moeten immers van te voren besproken zijn). De uitstelregeling biedt slechts beperkt extra mogelijkheden inzake tijd. Steeds zal eerst onderzocht worden of het mogelijk is om alsnog een GO te ontvangen uiterlijk 22 juni 2013. Alleen in zeer ernstige omstandigheden is dus langer uitstel mogelijk. Men moet ook steeds bedenken dat de zomerperiode slechts zeer beperkt soelaas brengt omdat de meeste begeleiders en meelezers dan ook met vakantie gaan, en dit niet steeds in dezelfde periode. Dit beperkt in elk geval de reële mogelijkheden van het uitstel. Ernstige problemen, zoals hierboven beschreven komen slechts in een kleine minderheid van alle afstudeerbegeleidingen voor. Het is dus niet nodig om zich te laten afschrikken door het bovenstaande, of door gruwelverhalen van andere studenten. De meeste studenten (en begeleiders) kijken met plezier terug op hun afstudeerproject.
24
Bijlage. Overzicht planning en deadlines Datum September (weken 36-39)
Wat Keuze onderwerp Afspraken maken met afstudeerbegeleider en kiezen meelezer Goede / realistische planning maken 1e versie projectvoorstel schrijven Eerste versie projectvoorstel indienen Overzicht gegevens mailen voor 17u (formulier 1)
Wie student
week 42 of ten laatste 43 weken 43 – 46 uiterlijk 23 november
Mondeling overleg tussen student en begeleider Projectvoorstel verder uitwerken / verbeteren Definitief voorstel inleveren
circa 30 november
GO/NO GO beslissing
week 48
Mondelinge afspraak om beslissing GO/NO GO toe te lichten NO GO: projectvoorstel bijwerken GO: begin 2e fase scriptie Bij NO GO inleveren aangepast voorstel
student en begeleider student bij afstudeerbegeleider en meelezer vanwege afstudeerbegeleider, eventueel senior supervisor en meelezer begeleider en student
uiterlijk 12 oktober (week 40)
weken 49- 50 uiterlijk 14 december uiterlijk 21 december uiterlijk 21 december voor 12u december – juni ten laatste vanaf week 5 ten laatste in weken 20 en 21 Ten allerlaatste begin week 23 (dan rest er nog enige tijd voor verbetering) Ten allerlaatste begin week 24 21 juni
Definitieve GO/NO GO / wanneer dit niet lukt kan het daarna maar is de kans op het niet halen van 21 juni reëel. Uiterlijke aanleverdatum overzicht gegevens (formulier 2) en projectvoorstel - Voorbereidende activiteiten (onderzoeksinstrumenten, steekproef etc) - Data verzamelen en analyseren Schrijven, waaronder: - Beginnen met conclusie en discussie Inleveren concept bachelorscriptie Inleveren van het door de begeleider en eventueel supervisor, goedgekeurd concept bij de meelezer Uiterlijke datum waarop een GO moet verkregen zijn
28 juni
Aanbevolen datum waarop de scriptie ten laatste is verdedigd
31 augustus
Uiterste datum verdediging in studiejaar 2012-2013
25
aan:
[email protected] en: in postvak bij OSC
student bij afstudeerbegeleider, eventueel senior begeleider en meelezer vanwege afstudeerbegeleider aan scriptie coördinator via vak bij OSC en digitaal aanleveren aan:
[email protected] student
bij begeleider en eventueel supervisor bij meelezer vanwege begeleider, eventueel supervisor en meelezer