Inhoud Samenvatting
4
1.
Inleiding
7
2.
Veranderingen in de AWBZ 2.1. Modernisering AWBZ 2.2. Extramuralisering ZZP 1 t/m 4
8 8 11
3.
Woonvormen
13
4.
De doelgroepen 4.1. Scheiden van wonen en zorg betekent vaak niet ‘wonen in een reguliere woning’ 4.2. Omvang en ontwikkeling van de doelgroepen in de Stadsregio 4.3. Doelgroep VV 4.4. Doelgroep VG 4.5. Doelgroep GGZ
17
Voorbereiden op de extramuralisering 5.1. Extramuralisering: een dubbele opgave 5.2. Stand van zaken van de voorbereiding op de extramuralisering 5.3. De toekomst van het bestaand zorgvastgoed 5.4. Conclusie
26 26 27 29 32
5.
17 19 20 22 23
BIJLAGE 1 – De cliënten achter de ZZP’s Verpleging en verzorging Verstandelijk gehandicaptenzorg Geestelijke gezondheidszorg
33 33 35 36
BIJLAGE 2 - Lijst met geïnterviewde personen
40
3
Samenvatting Sinds eind jaren negentig wordt gewerkt aan de modernisering van de AWBZ. Veranderende maatschappelijke inzichten, veranderende wensen van zorgvragers en het besef dat de kosten voor de zorg aan ouderen door de vergrijzing fors gaan stijgen, liggen hieraan ten grondslag. Kernbegrippen in de discussie zijn vermaatschappelijking en extramuralisering. Doel van de modernisering is om van de AWBZ weer een volksverzekering te maken voor de meest zware vormen van zorg. Alle lichtere vormen van zorg en ondersteuning die in de loop der tijd zijn toegevoegd aan de AWBZ moeten uit andere bronnen worden bekostigd. In de periode 2013-2016 wil het kabinet-Rutte II de zorg voor grote groepen zorgvragers extramuraliseren. In een aantal stappen worden de ZZP's 1 t/m 4 in de sectoren verpleging en verzorging (VV), verstandelijke gehandicaptenzorg (VG) en geestelijke gezondheidszorg (GGZ) afgeschaft. Vanaf 2013 geeft het CIZ geen nieuwe indicaties meer af voor een ZZP 1 of 2. Voornemen is om deze kabinetsperiode ook ZZP 3 te extramuraliseren. Extramuralisering van ZZP 4 zal volgens het regeerakkoord in 2016 plaatsvinden. Jongeren tot 23 jaar kunnen nog wel worden geïndiceerd voor alle ZZP's VG en GGZ. Voor zorg aan deze groep wordt een apart wettelijk kader gecreëerd. De groep cliënten met een ZZP 1 t/m 4 is zeer divers. Voor de verschillende cliëntgroepen zijn verschillende vormen van wonen met zorg nodig. Er is in de zorgwereld relatief veel draagvlak voor het schrappen van de ZZP’s 1 en 2. Aangenomen wordt dat de meeste van deze cliënten met goede begeleiding in staat zijn zelf regie te voeren over hun leven en zelfstandig een huishouden te voeren. Voor extramuralisering van de ZZP’s 3 en vooral 4 bestaat binnen de sectoren minder draagvlak. De reden hiervoor is dat veel van deze cliënten continu toezicht en begeleiding nodig hebben. Opname in een (grootof kleinschalige) woonvoorziening achten instellingen daarvoor noodzakelijk. Tegelijk met de extramuralisering wordt een aantal functies van de AWBZ gedecentraliseerd naar de gemeenten. Per 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de exramurale begeleiding en verzorging. Dit gaat gepaard met een forse bezuiniging. Gemeenten krijgen slechts 75% van het budget dat op dit moment aan deze zorg wordt uitgegeven. Het kabinet verwacht dat gemeenten in staat zijn deze bezuiniging op te vangen door doelmatiger te werken. De AWBZ-functie 'verpleging thuis' wil het kabinet overhevelen naar de Zorgverzekeringswet. Vanaf 2013 zijn zorgverzekeraars verantwoordelijk voor de uitleen van hulpmiddelen. Rollators, stokken, looprekken, etc. worden helemaal niet meer vergoed. Ontwikkeling omvang extramuraal wonende zorgcliënten Een aanzienlijk deel van de zorgcliënten op wie de extramuralisering betrekking heeft, is niet in staat in een reguliere woning en woonomgeving te wonen. Er kan op dit punt een onderscheid worden gemaakt tussen de lichtere ZZP’s en de zwaardere. In de lichte categorie vallen cliënten met:
4
een ZZP 1 t/m 2 (en een deel van 3) VV een ZZP 1 en 2 VG (van 23 jaar en ouder) een ZZP 1 en 2 GGZ (van 23 jaar en ouder) In de zwaardere categorie vallen de cliënten met: een ZZP 4 en deels 3 VV een ZZP 3 en 4 VG een ZZP 3 en 4 GGZ De opgave ten aanzien van de extramuralisering van de lichtere ZZP’s ligt vooral op het vlak van het regelen van voldoende zorg en ondersteuning thuis. De extramuralisering van de zwaardere ZZP’s brengt naast een opgave ten aanzien van de organisatie van zorg en ondersteuning ook een huisvestingsopgave met zich mee. De extramuralisering wordt ingevoerd voor nieuwe cliënten. Bestaande cliënten behouden hun intramurale plaats. Dit betekent dat de groep extramuraal wonende zorgcliënten de komende jaren geleidelijk zal stijgen. Door de vergrijzing neemt ondanks deze geleidelijke invoering het aantal extramuraal wonende (oudere) zorgvragers snel toe. Als ook ZZP 3 en 4 worden geëxtramuraliseerd, leidt dit tot een majeure huisvestingsopgave. In de sector VV ontstaat in dat geval in de periode 2012-2022 in de Stadsregio een extra vraag naar 3.400 woningen in de categorie 'verzorgd wonen' (zelfstandige geclusterde woningen met een zorgarrangement). Voor de sector VG zijn dat er 370 en voor de sector GGZ 340. Zorgvastgoed Door extramuralisering van ZZP's 1 t/m 4 ontstaat er een overschot aan intramurale (verzorgings-)plaatsen. Vastgoedeigenaren (zorginstellingen en woningcorporaties) maken gebruik van vijf strategieën voor vastgoed dat zijn functie verliest: doorexploiteren als zorgvastgoed voor zwaardere zorg opzeggen huurovereenkomst (als het vastgoed in eigendom is van een woningcorporatie) omzetten in extramurale woningen verhuren aan een andere doelgroep slopen (en herontwikkelen) Actieve rol lokale partijen Het kabinet verwacht bij de extramuralisering en decentralisatie een actieve rol van gemeenten, zorginstellingen en woningcorporaties. Deze partijen zijn zich bewust van de noodzaak om tot onderlinge afstemming en samenwerking te komen. Dat wil echter niet zeggen dat die samenwerking al op grote schaal tot stand komt. Vaak wordt voortgeborduurd op lopende samenwerkingsprojecten (woonservicezones, Wmo). In een aantal gemeenten is gestart met het gezamenlijk analyseren van de opgave die de extramuralisering met zich meebrengt. Veel gemeenten hebben weinig inzicht in de aard van de woon- en zorgvraag van de nieuwe doelgroepen waarvoor zij verantwoordelijk worden. Gemeenten leunen in hun denken over de opgave sterk op het gedachtegoed van de kanteling. Ondersteuning van zorgvragers door het eigen netwerk (familie, buren, vrienden) speelt daarin een belangrijke rol. Gemeenten lijken daarbij vooral de doelgroep
5
ouderen voor ogen te hebben. Voor de professionele ondersteuning van de nieuwe doelgroepen zijn gemeenten afhankelijk van de kennis en ervaring van de gespecialiseerde zorgpartijen. Anderzijds streven gemeenten naar zomin mogelijk doelgroep-specifieke zorg en voorzieningen om de kosten beheersbaar te houden. Zorginstellingen zijn vaak al langer bezig met het afbouwen van het aantal intramurale plaatsen voor lichte ZZP's. Zij zien ook kansen om daar een stap verder in te gaan (richting extramuralisering ZZP 3 en 4), maar bekijken deze opgave overwegend sectoraal. Zij zien het belang van een goede relatie met de gemeente, maar lijken weinig oog te hebben voor het belang dat gemeente hebben bij integratie van het zorgaanbod voor de verschillende doelgroepen in algemene en/of wijkgerichte ondersteuning. Zorginstellingen nemen niet zelf het initiatief om sector-overschrijdend plannen te maken en aan gemeenten voor te leggen. Corporaties zoeken naar manieren om intramurale zorgcomplexen in hun portefeuille zo gunstig mogelijk verder te exploiteren. Zij zijn overwegend terughoudend met investeringen in nieuw zorgvastgoed. Hun investeringsruimte staat onder druk en zij beschouwen zorgvastgoed als risicovol. Woningcorporaties kijken voor de huisvesting van de doelgroep ZZP 1 t/m 4 vooral naar de mogelijkheden die de bestaande woningvoorraad biedt. In dit krachtenveld is het van belang dat afstemming plaatsvindt en gezamenlijke strategieën worden ontwikkeld. Alle geïnterviewde partijen beschouwen de gemeenten als meest voor de hand liggende partij om regie te voeren op het vlak van de extramuralisering.
6
1. Inleiding Discussie over de toekomst van de zorg Al een aantal decennia wordt gediscussieerd over de toekomst van de intramurale zorg. Veranderende maatschappelijke inzichten, veranderende wensen van zorgvragers en het besef dat de kosten voor de zorg aan ouderen door de vergrijzing fors gaan stijgen, liggen hieraan ten grondslag. Kernbegrippen in de discussie zijn vermaatschappelijking en extramuralisering. Met vermaatschappelijking wordt bedoeld dat mensen met een ziekte of handicap volwaardig deel moeten (kunnen) uitmaken van de samenleving. Extramuralisering betekent dat minder mensen in een instelling (intramuraal) wonen: het scheiden van wonen en zorg. Veel mensen met een zorgbehoefte kunnen hun zorg heel goed thuis ontvangen (al dan niet in een aangepaste woning). Verwacht wordt dat extramuralisering de kwaliteit van leven verbetert van mensen met een ziekte of een handicap en bijdraagt aan het beheersen van de kosten van de zorg. Intramurale zorg is immers duur. Sinds eind jaren negentig wordt gewerkt aan de modernisering van de AWBZ. Doel van deze operatie is om van de AWBZ weer een volksverzekering te maken voor de meest zware vormen van zorg. Alle lichtere vormen van zorg en ondersteuning die in de loop der tijd zijn toegevoegd aan de AWBZ moeten uit andere bronnen worden bekostigd. Het regeerakkoord In het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II wordt een aantal forse stappen aangekondigd in dit proces. In de periode 2013-2016 wil het kabinet de zorg voor grote groepen zorgvragers extramuraliseren. Hoewel dit streven dus niet nieuw is, brengt de aangekondigde operatie toch veel onrust met zich mee bij betrokken partijen. Want hoewel de steun voor extramuralisering en modernisering van de ABWZ groot is, stuit het hoge tempo waarmee het kabinet de extramuralisering wil uitvoeren op bezwaren. Hetzelfde geldt voor de bezuinigingen die bij de uitvoering van de maatregelen worden doorgevoerd en die mede neerslaan bij partijen die geacht worden flankerend beleid te voeren (op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning en de huisvesting van extramuraal wonende zorgcliënten). De discussie over zowel het tempo van de extramuralisering als de (omvang van de) bezuinigingen is op dit moment volop gaande. Niet te min is duidelijk dat er een tempoversnelling plaatsvindt in het extramuraliseringsproces. Partijen moeten zich hierop voorbereiden. Leeswijzer In deze notitie schetsen we de te verwachten gevolgen van de aangekondigde extramuralisering en doen we aanbevelingen over de wijze waarop betrokken partijen zich gezamenlijk op deze operatie kunnen voorbereiden. In hoofdstuk 2 schetsen we op hoofdlijnen de geschiedenis van de AWBZ en de wijzigingen die in de AWBZ worden doorgevoerd. Dit geeft inzicht in de wijze waarop het aangekondigde kabinetsbeleid past in de moderniseringsoperatie die in de jaren negentig van de vorige eeuw in gang is gezet. In hoofdstuk 3 gaan we nader in op de kenmerken van de betrokken groepen zorgcliënten en geven we een prognose van de vraag naar wonen met zorg in de Stadsregio voor de komende tien jaar in verschillende extramuraliseringsscenario's. In hoofdstuk 4 gaan we in op de rol van betrokken partijen in de zorg aan extramuraal wonende zorgcliënten en hun strategieën ten aanzien van het zorgvastgoed. Hiervoor hebben we onder meer een serie interviews afgenomen met gemeenten, zorginstellingen en woningcorporaties.
7
2. Veranderingen in de AWBZ De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten bestaat sinds 1968. De AWBZ werd ingevoerd als verzekering voor ‘bijzondere ziektekosten’: ziektekosten die dermate hoog zijn dat mensen zich er niet zelf tegen kunnen verzekeren. Aanvankelijk betrof dit enkel de kosten voor intramurale opname in een verpleeghuis of een instelling voor gehandicaptenzorg. Sinds 1968 zijn er steeds meer ‘bijzondere ziektekosten’ onder de AWBZ gebracht. Eerst de kosten van opname in een instelling voor psychiatrie, daarna ook de kosten van thuiszorg. Sinds 1 januari 2001 is ook de Wet Bejaardenoorden opgegaan in de AWBZ. Sindsdien worden ook de kosten van verblijf in een verzorgingshuis uit de AWBZ betaald. De AWBZ wordt sinds 1998 uitgevoerd door de zorgverzekeraars. Zij hebben een concessie om vanuit speciale zorgkantoren de wet uit te voeren. Er zijn 32 regionale zorgkantoren. De zorgkantoren wijzen zorg toe en maken afspraken met de zorgaanbieders over de te leveren ‘zorgproductie’ (de hoeveelheid zorg in de verschillende sectoren en de verdeling daarvan over de regio).
2.1.
Modernisering AWBZ
De wens tot modernisering van de AWBZ ontstond eind jaren negentig. Door rechtelijke uitspraken 1 waarin het ‘recht op zorg’ werd erkend, werd budgettering van de zorg onmogelijk. Het toenmalige kabinet kwam met een plan van aanpak voor de modernisering van de AWBZ. Doelen die voor de moderniseringsoperatie werd geformuleerd waren: Meer verantwoordelijkheid bij de cliënt en een meer cliëntgerichte zorg; zelfstandigheid en zelfredzaamheid staan centraal. De zorg moet meer op maat, kleinschaliger en maatschappelijker georganiseerd. Mensen moeten zolang mogelijk zelfstandig wonen. Grootschalige intramurale instellingen moeten plaatsmaken voor kleinschalige woon-zorgvoorzieningen in wijken, wat de maatschappelijke acceptatie en integratie van zorgcliënten zal vergroten. De zorg moet doelmatiger georganiseerd. AWBZ-functies en ZZP’s Sinds 1 januari 2003 wordt in de AWBZ een onderscheid gemaakt naar ‘functies’ (aanvankelijk zeven, 2 inmiddels vijf ). De vijf functies die nu de basis vormen van de indicatiestelling zijn: 1. Persoonlijke verzorging Bijvoorbeeld: ondersteuning bij algemene dagelijkse levensverrichtingen als douchen, wassen op bed, aankleden, scheren, huidverzorging, hulp bij de toiletgang, hulp bij eten en drinken 2. Verpleging thuis Bijvoorbeeld: wondverzorging, geven van injecties, advies hoe om te gaan met ziekte, het zelf leren injecteren 1
2
Door budgettering van de zorg moesten cliënten met een indicatie voor zorg tot eind jaren negentig vaak lang wachten tot zij aan de beurt waren. Cliënten op de wachtlijst eisten bij de rechter met succes dat zij de geïndiceerde zorg zouden ontvangen ongeacht de beschikbaarheid van budget. De AWBZ werd daarmee een 'open-einderegeling'. Een van deze functies was de huishoudelijke verzorging. Deze is in 2007 gedecentraliseerd naar de gemeenten (waarover later meer). Twee functies (ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding) zijn samengevoegd.
8
3. Begeleiding Bijvoorbeeld: ondersteunen van de zelfredzaamheid, voorkomen van verwaarlozing, begeleiding om beter de regie te kunnen voeren over het eigen leven. Maar ook dagverzorging en dagbesteding of hulp bij het leren zorgen voor het eigen huishouden. 4. Behandeling Bijvoorbeeld: zorg bij een aandoening, zoals revalideren na een beroerte. 5. Verblijf Opname in een instelling als het niet meer mogelijk is om zelfstandig te wonen. Opname kan nodig zijn omdat er continu toezicht nodig is of omdat er zoveel zorg nodig is dat dit thuis niet meer allemaal te regelen is. Bij verblijf is sprake van een recht op een volledig pakket. Binnen de functies wordt onderscheid gemaakt tussen ‘klassen’. De klasse bepaalt het aantal uren zorg/ondersteuning dat een cliënt krijgt. Een andere maatregel in het kader van de modernisering van de AWBZ is de invoering van ‘zorgzwaartebekostiging’ voor de functie verblijf. Sinds 1 januari 2010 gebeurt de indicatiestelling voor verblijf in een zorginstelling aan de hand van zorgzwaartepakketten (ZZP’s). Een zorgzwaartepakket beschrijft het type cliënt (een cliëntprofiel) en de omvang van de zorg (uren per week met een bandbreedte). Er zijn 53 ZZP’s voor de drie sectoren binnen de intramurale zorg: 10 voor de verpleging en verzorging, 13 voor de geestelijke gezondheidszorg en 30 voor de gehandicaptenzorg. ZZP's Verpleging & Verzorging (VV) Er zijn acht pakketten voor langdurende zorg (ZZP’s 1 tot en met 8) en twee pakketten voor kortdurende zorg aan specifieke doelgroepen: ZZP 9 voor revalidatie en ZZP 10 voor kortdurende palliatieve terminale zorg. De doelgroep VV bestaat hoofdzakelijk (maar niet uitsluitend) uit ouderen. Er wordt daarom vaak gesproken over 'ouderenzorg'. ZZP's Gehandicaptenzorg (GZ) De ZZP's voor de gehandicaptenzorg zijn verdeeld over de verschillende sub-sectoren: • verstandelijk gehandicapt (VG): 8 ZZP’s; • licht verstandelijk gehandicapt, behandelcentra (LVG): 5 ZZP’s; • sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt, behandelcentra (SGLVG): 1 ZZP; • lichamelijk gehandicapt (LG): 7 ZZP’s; • zintuiglijk gehandicapt, auditief en communicatief: 4 ZZP’s; • zintuiglijk gehandicapt, visueel: 5 ZZP’s. ZZP's Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Er zijn zeven pakketten voor cliënten die gebruikmaken van voortgezet verblijf (aangeduid met een 'B'; het gaat om cliënten die al langer dan een jaar geleden zijn opgenomen in een instelling) en zes ZZP’s voor cliënten die intramuraal wonen met ondersteuning (aangeduid met een 'C').
Integrale bekostiging en bekostiging van zorgvastgoed De intramurale zorg kende van oudsher een sterk centraal gestuurd ‘bouwregime’. Een zorginstelling die een zorgvoorziening wilde bouwen, moest daarvoor om een oordeel vragen van het ‘bouwcollege’. Als het bouwcollege positief adviseerde, kwam het bouwvoornemen op een lijst van het ministerie. Elk jaar werd de lijst geprioriteerd. Kreeg een zorginstelling toestemming voor nieuwbouw, dan werden de kapitaallasten daarvan door de rijksoverheid vergoed aan de zorginstelling. Zorginstellingen liepen daardoor geen financieel risico bij de exploitatie van hun vastgoed. Tijdens de voorbereiding van de invoering van de zorgzwaartebekostiging werd (in 2005) besloten dat ook de vergoeding van de kosten van het zorgvastgoed onderdeel zou gaan uitmaken van de
9
‘integrale bekostiging’ op grond van de ZZP’s. De zorgzwaartepakketten zouden hiertoe worden aangevuld met een normatieve huisvestingscomponent: een vast bedrag dat voor de huisvesting van de cliënt aan de zorginstelling wordt uitbetaald. Het risico van het zorgvastgoed komt zo bij de zorginstelling te liggen. Als een kamer leegstaat, ontvangt de zorginstelling daarvoor geen vergoeding meer. Omdat de werkelijke vastgoedlasten van zorginstellingen sterk uiteenlopen, heeft de invoering van de normatieve huisvestingscomponent lang op zich laten wachten. Wel werden er inmiddels veranderingen ingevoerd in het ‘bouwregime’. Sinds 2009 hoeven zorginstellingen geen toestemming meer te vragen voor nieuwbouw. Het bouwcollege is opgeheven. De verwachting was dat de invoering van de normatieve huisvestingsvergoeding kort daarop zou volgen. Deze is echter pas in 2012 ingevoerd. In de periode van 2005 tot 2012 zijn zorginstellingen terughoudend geweest met vastgoedontwikkeling omdat zij niet wisten hoe de toekomstige bekostiging eruit zou zien. Voor de invoering is een overgangsregime vastgesteld. Tot en met 2017 krijgen zorginstellingen een (afnemend) deel van hun kapitaalslasten rechtstreeks vergoed. Na 2017 zijn zorginstellingen volledig zelf verantwoordelijk voor de verdeling van hun budget over loon-, materiële en huisvestingskosten. Ook dragen zij zelf het volledige risico voor leegstand van kamers/bedden. Decentralisatie AWBZ-functies In 2007 werd de AWBZ-functie ‘huishoudelijke verzorging’ gedecentraliseerd naar de gemeenten. Hiervoor werd een nieuw wettelijk kader gecreëerd: de Wmo, waarin ook de Wet voorzieningen gehandicapten en de Welzijnswet opgingen. De expliciete bedoeling van de decentralisatie was om zoveel mogelijk extramurale functies van de AWBZ (te beginnen met de huishoudelijke verzorging) van verzekerd recht tot (individuele of algemene) voorziening te maken. De zorgplicht van de gemeente ten aanzien van de maatschappelijke ondersteuning werd vastgelegd in negen ‘prestatievelden’. Op deze negen terreinen moesten gemeenten beleid formuleren. Compensatieplicht Artikel 4 van de Wmo bepaalt dat gemeenten voorzieningen moeten treffen ter compensatie van beperkingen die mensen ondervinden als gevolg van een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. Deze voorzieningen moeten er minimaal voor zorgen dat deze mensen in staat zijn ‘een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan’. Gemeente moeten bij het bepalen van de voorzieningen rekeninghouden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. De compensatieplicht werd bij amendement door de Tweede Kamer aan de Wmo toegevoegd. Het begrip was in 2007 een bestuursrechtelijke noviteit. De reikwijdte ervan is in wet- en regelgeving niet nader bepaald. Duidelijk is wel dat gemeenten niet zondermeer individuele voorzieningen mogen vervangen door algemene voorzieningen. Minimaal moet worden aangetoond dat de algemene voorziening de beperkingen van een aanvrager compenseert en dat de gemeente maatwerk levert. Om de uitgaven aan Wmo-voorzieningen te beheersen, zoeken gemeenten de grenzen van de compensatieplicht steeds meer op. Jurisprudentie moet bepalen waar deze grenzen liggen.
Het accent in het gemeentelijk beleid is sinds de invoering van de Wmo gaandeweg verschoven van individuele voorzieningen naar collectieve arrangementen. Ook proberen gemeenten de geboden ondersteuning steeds meer af te stemmen op de ondersteuning die aanvragers (kunnen) krijgen van hun eigen netwerk en brengen zij eigen bijdragen in rekening. Op die manier proberen gemeenten de kosten van de Wmo beheersbaar te maken.
10
Bij de invoering van de Wmo werd al aangekondigd dat de functie huishoudelijke verzorging niet de laatste decentralisatie van AWBZ-functies zou zijn. Als volgende stap zijn inmiddels de voorbereidingen getroffen voor de decentralisatie van de functie (extramurale) begeleiding. Aanvankelijk zou de begeleiding per 1 januari 2013 worden overgeheveld van de AWBZ naar de Wmo. Het kabinet-Rutte II heeft inmiddels besloten de functie begeleiding per 1 januari 2015 te decentraliseren, tegelijk met de functie (persoonlijke) verzorging. De verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van extramuraal wonende mensen met een ondersteunings- of zorgvraag ligt dan helemaal bij gemeenten. De decentralisatie van de functies begeleiding en verzorging gaat gepaard met een forse bezuiniging. Gemeenten krijgen slechts 75% van het budget dat op dit moment aan deze zorg wordt uitgegeven. Het kabinet verwacht dat gemeenten in staat zijn deze bezuiniging op te vangen door doelmatiger te werken. De huishoudelijke verzorging wordt inkomensafhankelijk en hergebruik van voorzieningen als rolstoelen en scootmobiels wordt verplicht. Tegelijkertijd blijft van de middelen die voor huishoudelijke verzorging naar de gemeenten gaan nog maar 25% over. Naast de decentralisatie van AWBZ-taken naar de Wmo wil het kabinet ook zorg en AWBZvoorzieningen overhevelen naar de Zorgverzekeringswet. Vanaf 2013 betreft dit de uitleen van hulpmiddelen. Rollators, stokken, looprekken, etc. worden helemaal niet meer vergoed. In 2017 wordt ook de functie verpleging thuis naar de Zorgverzekeringswet overgeheveld. Als de plannen van het kabinet worden uitgevoerd zoals ze zijn aangekondigd, is daarmee de modernisering van de AWBZ feitelijk afgerond. De AWBZ is dan weer een volksverzekering tegen onverzekerbare risico’s in de zorg. In de praktijk betreft dit dan nog alleen het risico voor intramurale opname in een verpleeghuis, instelling voor verstandelijk gehandicaptenzorg of een psychiatrische instelling. De kosten van de nieuwe AWBZ liggen naar verwachting op de helft van de huidige AWBZuitgaven.
2.2.
Extramuralisering ZZP 1 t/m 4
Tegelijk met de decentralisatie van AWBZ-functies naar gemeenten (en zorgverzekeraars), wil het kabinet ook de toegang tot de intramurale zorg beperken tot de allerzwaarste gevallen. Door het kabinet-Rutte I was al besloten vanaf 2013 geen indicaties ZZP 1 of 2 meer af te geven. Personen met een indicatie ZZP 1 of 2 die al in een instelling verblijven, hoeven daar niet te vertrekken. Van nieuwe cliënten wordt verwacht dat hun ondersteuning goed extramuraal kan worden geregeld. Aangezien het afschaffen van de ZZP’s 1 en 2 alleen geldt voor nieuwe gevallen, neemt het aantal zorgcliënten dat niet meer in aanmerking komt voor intramurale huisvesting maar geleidelijk toe. Het ministerie van VWS verwacht dat het eind 2013 in heel Nederland gaat om 8.300 cliënten VV, 600 in de VG-secor en 3 900 in de GGZ. De invoeringsdata voor de extramuralisering van ZZP 3 is inmiddels een jaar naar achter geschoven. Met een aantal aanpassingen gaat het kabinet nu uit van extramuralisering van ZZP 3 VV in 2014 3
Het ministerie zal monitoren of de afschaffing van de lichtste ZZP’s leidt tot een ‘substitutie-effect’ waardoor meer cliënten een hogere indicatie (ZZP 3) krijgen
11
ZZP 3 VG en GGZ in 2015 De extramuralisering van ZZP 4 (VV, VG en GGZ) is in het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II aangekondigd voor 2016, maar wordt op dit moment nog niet beleidsmatig uitgewerkt. Actieve rol organisaties op lokaal niveau Het kabinet verwacht bij deze operatie een actieve rol van gemeenten, zorginstellingen en woningcorporaties. Een aanzienlijk deel van de zorgcliënten voor wie wonen en zorg wordt gescheiden (met name de ZZP’s 3 en 4), is niet in staat in een reguliere woning en woonomgeving te wonen. Zij hebben continu toezicht en begeleiding nodig omdat er bijvoorbeeld sprake is van regieverlies, symptomen van psychiatrische aandoening of communicatieve handicaps. Het kabinet verwacht dat lokale partijen zorgen voor een passende woonomgeving voor deze groepen. Plekken dus waar permanent toezicht mogelijk is en onplanbare zorg kan worden geleverd. Of een prikkelarme omgeving, waar structuur, stabiliteit en bescherming kan worden geboden. De verwachting is dus niet dat deze zwaardere cliënten simpelweg ‘opgaan in de reguliere maatschappij’ waar zij met enige ondersteuning thuis een zelfstandig leven kunnen leiden. Deze cliënten hebben intensieve zorg en/of begeleiding nodig die vaak alleen in een speciaal voor hen geschikte omgeving kan worden geboden. Voor een deel van hen is het scheiden van wonen en zorg dan ook vooral administratief: zij gaan zelf betalen voor een aantal zaken die voorheen door de instelling werden geregeld zoals huur.
12
3. Woonvormen Er is de afgelopen twintig jaar een veelheid aan woonvormen ontwikkeld voor mensen met een zorgbehoefte. Deze woonvormen onderscheiden zich van elkaar op verschillende dimensies. Er zijn intramurale en extramurale woonvormen, grootschalige en kleinschalige woonvormen, woonvormen met de nadruk op wonen en woonvormen met de nadruk op zorg, zelfstandige woningen en geclusterde woningen, luxe en goedkope woonvormen, etc. Zorgvragers hebben niet allemaal dezelfde woonwensen. Enerzijds vragen hun beperkingen om verschillende vormen van zorg en ondersteuning, anderzijds hebben zij hun eigen leefstijl en achtergrond die mede bepalend is voor hun woonwensen. Het aanbod is dan ook vergaand gedifferentieerd.
Kleinschalige zorgvoorziening. Klein Rhijnvis in Nunspeet
Grootschalig woonzorgcomplex. Hoppesteijn in Rotterdam
Er is in de afgelopen jaren een groot scala aan benamingen ontstaan voor verschillende vormen van wonen met zorg. De gebruikte termen hadden niet in alle gevallen (en voor alle doelgroepen) dezelfde betekenis. De scheidslijn tussen verschillende vormen van wonen met zorg is bovendien door de steeds grotere diversiteit aan woonvormen gaandeweg vervaagd. In deze notitie maken we daarom een onderscheid in slechts drie hoofdcategorieën voor wonen met zorg: Intramuraal wonen Verzorgd wonen Wonen met zorg aan huis In figuur 3.1 zijn de verschillende categorieën op hoofdlijnen beschreven.
13
Figuur 3.1: Beschrijving categorieën wonen met zorg op hoofdlijnen VV Intramuraal wonen
VG verzorgings- of verpleeghuis
of
Zorg aan huis
grootschalig instellingsterrein
grootschalig instellingsterrein
of
open of gesloten
kleinschalige groepswoning of cluster van groepswoningen
kleinschalige groepswoning of cluster van groepswoningen
onzelfstandig wonen
onzelfstandig wonen
24-uurszorg en toezicht
24-uursbegeleiding en toezicht
rolstoel toe- en doorgankelijk
Eigen appartement of woon/slaapkamer
eigen appartement of woon/slaapkamer
Verzorgd wonen
GGZ
of begeleid wonen in een kleinschalige groepswoning of wooncomplex onzelfstandig wonen 24-uursbegeleiding Eigen appartement of woon/slaapkamer
geclusterd wonen bijvoorbeeld een aanleuncomplex, woonzorgcomplex of serviceflat
geclusterd wonen bijvoorbeeld in een wooncomplex met gezamenlijke voorzieningen
geclusterd wonen bijvoorbeeld in een wooncomplex met gezamenlijke voorzieningen
zelfstandig wonen (woning gehuurd of in eigendom)
zelfstandig wonen in een gehuurde woning
zelfstandig wonen in een gehuurde woning
zorg aan huis gepland en/of op afroep
zorg en begeleiding op afspraak en/of op afroep
zorg en begeleiding op afspraak en/of op afroep
zorg en voorzieningen in de nabijheid
voorzieningen in de nabijheid
eventueel met voorzieningen in de nabijheid
een persoon of een huishouden
cliënten wonen volledig zelfstandig in gehuurde woning of wonen in bij ouders/ familie
een persoon of huishouden
woont in eigen of gehuurde woning niet geclusterd
ambulante begeleiding of zorg
woont in eigen of gehuurde woning ambulante begeleiding of zorg
krijgt zorg aan huis
Intramuraal wonen Bij intramuraal wonen is wonen en zorg niet gescheiden. Voor een plaats in een intramurale voorziening is een indicatie voor zorg met verblijf nodig van het CIZ (in de vorm van een ZZP). De zorginstelling levert een volledig pakket aan clienten. Dit pakket omvat wonen, begeleiding, verzorging, verpleging, eten en drinken en activiteiten. Afhankelijk van de aard van de instelling is ook specialistische zorg aanwezig. Intramuraal wil niet altijd zeggen dat het om grootschalige instellingen gaat. Er zijn veel intramurale woonvormen met ca. 30 plaatsen. Op kleine schaal is geëxperimenteerd met nog kleinere woonvormen (tot ca. zes plaatsen). Zorginstellingen beschouwen 24-30 plaatsen doorgaans echter als het minimale aantal plaatsen om kleinschalige voorzieningen financieel mogelijk te maken. Met name de permanente aanwezigheid van voldoende personeel vraagt om enige schaalgrootte. Veel intramurale zorginstellingen kiezen voor vormen van 'kleinschalig wonen binnen een grootschalige context'.
14
Grootschalige zorg efficiënter? Er zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de efficiency van kleinschalige en grootschalige zorgvoorzieningen in de ouderenzorg.4 Deze onderzoeken laten zien dat het lastig is de efficiency van verschillende woonvormen te vergelijken, omdat deze sterk afhangt van de organisatie die de woonvorm ontwikkelt. Kleinschalige woonvormen zijn bijvoorbeeld vaak duurder als zij worden uitgevoerd door een grote zorginstelling met veel grootschalige zorgvoorzieningen. De kosten van algemene voorzieningen (wasserij, keuken) en bestuurskosten drukken dan relatief zwaar op de kosten per zorgplaats. Een 'stand alone' voorziening heeft minder overheadkosten. Ook kon in dorpen meer worden teruggevallen op ondersteuning vanuit het persoonlijk netwerk van de cliënten. Algemene conclusie van de verschillende onderzoeken is dat kleinschaligheid niet duurder hoeft te zijn dan grootschaligheid. Overigens bleek ook uit deze onderzoeken dat kleinschaligheid ook niet voor iedere oudere tot verbetering leidt van de leefsituatie.
Bij nieuw ontwikkeld zorgvastgoed wordt (ongeacht groot- of kleinschaligheid) rekening gehouden met de verschillende woonwensen van bewoners. Bewoners hebben meer keus privacy of juist veel ontmoeting. Ouder zorgvastgoed biedt doorgaans minder mogelijkheden om aan te sluiten bij individuele wensen van bewoners. Verpleeghuizen in de sector VV zijn lang gezien als een soort ziekenhuizen. Dat is zichtbaar in de interne structuur. Tot voor kort kenden veel oudere verpleeghuizen bijvoorbeeld nog meerpersoonskamers. In moderne verpleeghuizen ligt de nadruk op het wonen en is de zorg meer op de achtergrond aanwezig. Verzorgd wonen Onder verzorgd wonen beschouwen we alle extramurale woonvormen waarbij zelfstandige woningen geclusterd worden aangeboden en waar een zorgarrangement beschikbaar is. Een zorgarrangement kan er verschillend uitzien, variërend van enkel de beschikbaarheid van zorg op afroep tot de permanente aanwezigheid intensieve begeleiding. Bewoners in een woning voor verhebben een indicatie voor (intensieve) zorg zonder verblijf. Zij huren zelf hun woning en zorgen in beginsel zelf voor hun maaltijden en andere dagelijkse levensbehoeften. Onder de noemer 'verzorgd wonen' valt een breed scala aan woonvormen. De behoefte om in een geclusterde woonvorm te wonen kan voortkomen uit de zorgvraag die zo zwaar is dat feitelijk permanente aanwezigheid van begeleiding is gewenst, maar kan ook een meer sociale achtergrond hebben: mensen met een beperking die zich in een zelfstandige woning eenzaam of angstig voelen. Voor ouderen zijn de afgelopen decennia in de categorie verzorgd wonen veel woonzorgcentra gebouwd. Dit zijn bijvoorbeeld complexen met zelfstandige
4
Bijvoorbeeld: prof.dr. R. Huijsman , Kostenonderzoek naar bedrijfsvoering kleinschalige zorg voor dementerenden, Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg Erasmus Universiteit Rotterdam, 2007 Actiz, Kansen maar geen tovermiddel, Kleinschaligheid in zorg en verblijf voor dementerende ouderen, 2012
15
appartementen waarvan de voordeur grenst aan een afgesloten atrium of binnenplaats. Een bijzondere plaats in de categorie verzorgd wonen wordt ingenomen door kleinschalige particuliere woonvormen. Een bekende woonvorm in dit verband zijn de Thomashuizen. Een Thomashuis is een woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking, geleid door een zorgondernemer (een echtpaar) die ook in het huis woont. De ondernemer heeft een franchisecontract met de Stichting Thomashuizen Nederland. Thomashuizen worden bekostigd uit de persoonsgebonden budgetten van de bewoners. De Thomashuizen bieden zorg die normaal gesproken alleen in een intramurale setting wordt verleend. Een vergelijkbaar concept in de ouderenzorg is ontwikkeld onder de naam De Herbergier. Ook voor zorgvragers met hogere inkomens zijn er speciale woonzorgvoorzieningen. Wonen met zorg aan huis Bij wonen met zorg aan huis wonen zorgvragers volledig zelfstandig. Dat kan bijvoorbeeld gaan om een seniorenwoning, een levensloopbestendige woning of een miva-woning, maar (zeker bij ouderen en mensen met een psychiatrische stoornis) ook om de woning waar de zorgcliënt al woonde voordat hij of zij zorgbehoeftigd werd. Ook inwonen bij ouders of familie wordt beschouwd als zelfstandig wonen. Zorg en begeleiding worden aan huis geleverd.
16
4. De doelgroepen De doelgroep zorgcliënten met een ZZP 1 t/m 4 is zeer divers. Het gaat om cliënten uit drie verschillende zorgsectoren: de verzorging en verpleging, de verstandelijk gehandicaptenzorg en de 5 geestelijke gezondheidszorg. Ook binnen de cliëntgroepen per sector bestaan grote verschillen. Met de zorgzwaartepakketten is gepoogd deze diversiteit te vatten in een beperkt aantal typeringen van cliënten met daaraan gekoppeld een bandbreedte van de zorgvraag die zij nodig hebben om goed te kunnen functioneren. Het onderscheid tussen de zorgzwaartepakketten is echter niet altijd scherp te maken. Waar precies de grens ligt tussen de zorgzwaartepakketten is ter beoordeling aan de indicatiestellers.
4.1.
Scheiden van wonen en zorg betekent vaak niet ‘wonen in een reguliere woning’
Draagvlak voor extramuralisering ZZP 1 en 2 Er is in de zorgwereld een vrij breed draagvlak voor het schrappen van de ZZP’s 1 en 2. Aangenomen wordt dat de meeste van deze cliënten met goede begeleiding in staat zijn zelf regie te voeren over hun leven en zelfstandig een huishouden te kunnen voeren. De extramuralisering sluit aan bij een trend (in alle sectoren) waarin zelfstandig wonen van cliënten met een lichte zorgvraag wordt gestimuleerd. Ook cliënten zelf geven vaak de voorkeur aan zelfstandig wonen (met intensieve zorg thuis) boven intramuraal wonen. Hiertoe kunnen cliënten bijvoorbeeld gebruikmaken van een persoonsgebonden budget (PGB) of de regeling Volledig Pakket Thuis (VPT). Het College voor Zorgverzekeraars heeft onderzoek gedaan naar de motieven van cliënten met een (lichte) intramurale 6 zorgindicatie om al dan niet zelfstandig te wonen. Bij cliënten met een indicatie VV is de overweging om zelfstandig te blijven wonen ondanks de intramurale zorgindicatie meestal dat cliënten meer hulp nodig hebben bij hun algemene dagelijkse verrichtingen, maar niet hun (eigen) woning willen verlaten. Bij VG-cliënten heeft de keuze voor extramuraal wonen met een indicatie voor verblijf veelal te maken met hun persoonlijk ontwikkelingsproces. Zij komen uit een intramurale setting en willen graag zelfstandig wonen (met extramurale begeleiding). Dit is ook vaak de reden dat GGZ-cliënten met een intramurale indicatie extramuraal wonen. Zij kiezen daarbij vaak voor een PGB omdat zij daarmee meer regie hebben over de wijze waarop hun zorg wordt geleverd. Naar aanleiding van kritiek vanuit de sectoren VG en GGZ maakt het kabinet bij de extramuralisering een uitzondering voor jongeren tot en met 22 jaar. Zij kunnen ook bij een 'lichte' zorgvraag nog wel een indicatie krijgen voor intramuraal verblijf. Voor hen blijven de ZZP's 1 t/m 3 VG en GGZ voorlopig bestaan. Uitgangspunt blijft ook voor deze groepen dat zorgverlening thuis de voorkeur heeft. Aangezien intramurale opname van jongeren echter juist vaak het gevolg is van een onhoudbare situatie thuis (vaak met ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing), wil het kabinet de mogelijkheid voor intramurale opname van deze groep niet afsluiten. Daar komt bij dat deze jongeren vaak niet in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering en nauwelijks aan zelfstandige woonruimte kunnen komen. Voor jongeren tot en met 23 jaar is daarom een apart wettelijk kader aangekondigd: de ‘Wet Zorg voor jeugdigen’.
5 6
In bijlage 1 is een uitgebreide beschrijving opgenomen van de verschillende zorgzwaartepakketten. College voor Zorgverzekeringen, Signalement zorg en wonen, 4 april 2012
17
Zelfstandig wonen voor cliënten met een ZZP 3 en 4 vaak problematisch Voor extramuralisering van de ZZP’s 3 en vooral 4 bestaat binnen de sectoren minder draagvlak dan voor de extramuralisering van de ZZP's 1 en 2. De reden hiervoor is dat veel van deze cliënten continu toezicht en begeleiding nodig hebben. Huisvesting in een (groot- of kleinschalige) geclusterde woonvoorziening is daarvoor noodzakelijk. In reacties op het regeerakkoord hebben zorgkoepels en belangenorganisaties gewaarschuwd voor grote risico’s als deze cliënten zelfstandig moeten wonen (oplopend van vereenzaming tot verwaarlozing en dakloosheid). Staatssecretaris Veldhuizen van Zanten lijkt deze risico’s ook te onderkennen. In haar brief aan de Tweede Kamer van 28 september 2012 (over de extramuralisering van ZZP 1 t/m 3) gaat zij ervan uit 7 dat met name voor cliënten in de sectoren VG en GGZ aangepaste huisvesting noodzakelijk blijft. Enkele passages uit de brief van staatssecretaris Veldhuizen van Zanten van 28 september 2012 ‘Voor het extramuraliseren van ZZP VV 3 moet worden voorzien in voldoende adequate zorg thuis waarvan onplanbare zorg een belangrijk onderdeel vormt’. ‘Cliënten met een ZZP VG 3 functioneren beperkt zelfstandig en hebben voor hun psychosociaal welbevinden vrijwel altijd een veilige en vertrouwde woon- en leefomgeving nodig. [… Het is voor deze cliënten belangrijk] te organiseren dat in een extramurale omgeving het (permanent) toezicht vormgegeven kan worden’. ‘Cliënten met een ZZP GGZ 3 hebben vaak een beperkt vermogen tot zelfregie en sociale zelfredzaamheid. […] De woonomgeving dienst structuur, stabiliteit, bescherming en veiligheid in een prikkelarme omgeving te bieden. Begeleid wonen is voor een deel van de cliënten iets wat ze in de toekomst hopen te kunnen bereiken’.
Alleen bij ZZP 3 VV gaat de staatssecretaris dus uit van ‘zorg thuis’. Voor cliënten in de sectoren VG en GGZ is een aangepaste woonomgeving nodig. De staatssecretaris verwacht dus niet dat (de meeste) cliënten met een zwaardere zorgindicatie zelfstandig kunnen wonen in een reguliere woning. De noodzakelijke aangepaste huisvesting voor deze groepen zal alleen niet meer uit de AWBZ worden gefinancierd. In de brief gaat de staatssecretaris niet expliciet in op de vraag welke partijen er dan voor deze aangepaste woonomgeving moeten zorgen. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat zij hierbij primair de woningcorporaties voor ogen heeft. Ook de cliënten voor wie wonen en zorg gescheiden worden bij extramuralisering van ZZP 4 (volgende regeerperiode) zullen in meerderheid een beroep doen op een aangepaste woonomgeving. Onderscheid extramuralisering lichte en zwaardere ZZP's Er kan niet altijd een scherpe grens worden bepaald tussen de verschillende zorgzwaartepakketten. De zorgvraag van de cliënten binnen de verschillende sectoren kan bovendien zeer verschillend zijn. Niet te min lijkt er beleidsmatig een duidelijk onderscheid te kunnen worden gemaakt tussen de extramuralisering van de lichtere ZZP’s en de zwaardere. In de lichte categorie vallen grofweg de volgende groepen: in de sector VV cliënten met een ZZP 1 en 2 en een deel van de cliënten met een ZZP 3 in de sector VG cliënten met een ZZP 1 en 2 van 23 jaar en ouder in de sector GGZ cliënten met een ZZP 1 en 2 van 23 jaar en ouder.
7
Uitwerking extramuraliseren lichte zorgzwaartepakketten, brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 28 september 2012
18
In de zwaardere categorie vallen: cliënten met een ZZP 4 VV en een deel van de cliënten met een ZZP 3 cliënten met een en ZZP 3 en 4 VG clienten met een ZZP 3 en 4 GGZ. De opgave ten aanzien van de extramuralisering van de lichtere ZZP’s ligt vooral op het vlak van het regelen van voldoende zorg en ondersteuning thuis. De extramuralisering van de zwaardere ZZP’s brengt naast een opgave ten aanzien van de organisatie van zorg en ondersteuning ook een huisvestingsopgave met zich mee. De lokale partijen (gemeenten, woningcorporaties en zorginstellingen) zijn de eerst aangewezen partijen om deze opgave op te pakken.
4.2.
Omvang en ontwikkeling van de doelgroepen in de Stadsregio
De extramuralisering van de ZZP’s 1 t/m 4 zal consequenties hebben voor de vraag naar diverse vormen van wonen met zorg. Companen heeft deze consequenties in kaart gebracht voor de Stadsregio en per gemeente. Voor iedere gemeente is een factsheet opgenomen in de bijlage. Bij het opstellen van de prognose voor de ontwikkeling van de verschillende doelgroepen is uitgegaan van het gemiddeld aantal afgegeven indicaties voor verschillende ZZP’s per leeftijsgroep. Aan de hand van diverse bronnen over de woonvoorkeuren van ouderen en andere zorgdoelgroepen (WoON 2009, CBS, TNO, Trimbos-instituut) hebben we kengetallen opgesteld voor de vraag naar verschillende woonvormen. De kwalitatieve behoefte geven we weer op basis van de procentuele verdeling van de waargenomen CIZ-indicaties naar zorgzwaartepakket. Ontwikkeling behoefte wonen met zorg In de figuren is de behoefte aan wonen met zorg (zowel intramurale- als extramurale zorg) weergegeven voor de situatie in 2012 en voor verschillende scenario's voor 2022. Uitgangspunten van het model zijn: Sector VV Cliënten die tot 2013 in aanmerking kwamen voor een ZZP 1 en 2 VV wonen in 2022 in een zelfstandige woning met zorg aan huis. Cliënten die tot 2014 in aanmerking komen voor een ZZP 3 VV wonen in 2022 voor 50% in zelfstandige woningen met zorg aan huis en voor 50% in woningen voor 'verzorgd wonen'. De volledige groep cliënten die tot 2016 een ZZP 4 VV krijgt, woont in 2022 in een woning voor verzorgd wonen. 8 Er verblijven in 2022 geen cliënten meer intramuraal met een 'oude' indicatie ZZP VV 1 t/m 4. Sector VG Cliënten jonger dan 23 jaar komen in 2022 in aanmerking voor alle ZZP's. Cliënten in de leeftijdsgroep 65 jaar en ouder met een ZZP VG 1 t/m 4 blijven intramuraal wonen; er worden geen nieuwe indicaties afgegeven voor zorg met verblijf. Cliënten in de leeftijdsgroep 23 t/m 64 jaar waarbij voorheen de indicatie ZZP VG 1 of 2 werd afgegeven, wonen in 2022 zelfstandig en krijgen ambulante begeleiding (zorg aan huis).
8
Een indicatie die is afgegeven vóór het scheiden van wonen en zorg.
19
De helft van de cliënten in de leeftijdsgroep 23 t/m 64 jaar waarbij tot 2015 de indicatie ZZP VG 3 wordt afgegeven, woont in 2022 in een woning voor verzorgd wonen. De overige 9 cliënten wonen in 2022 nog intramuraal. Een kwart van de cliënten in de leeftijdsgroep 23-64 jaar waarbij tot 2016 een indicatie ZZP VG 4 wordt afgegeven, woont in 2022 in een woning voor verzorgd wonen. De overige 10 cliënten wonen in 2022 nog intramuraal. Sector GGZ Cliënten jonger dan 23 jaar komen in 2022 in aanmerking voor alle ZZP's. Cliënten in de leeftijdsgroep van 23 jaar en ouder die voorheen een indicatie voor ZZP GGZ 1of 2 kregen, wonen in 2022 zelfstandig en krijgen ambulante begeleiding (zorg aan huis). De helft van de cliënten in de leeftijdsgroep van 23 jaar en ouder die tot 2015 een indicatie voor ZZP GGZ 3 krijgen, woont in 2022 in een woning voor verzorgd wonen. De overige 11 cliënten wonen in 2022 nog intramuraal. Een kwart van de cliënten in de leeftijdsgroep van 23 jaar en ouder die tot 2016 een indicatie voor ZZP GGZ 4 krijgen, woont in 2022 in een woning voor verzorgd wonen. De overige 12 cliënten wonen in 2022 nog intramuraal.
4.3.
Doelgroep VV
Figuur 4.1 toont de huidige verdeling van de werkelijk afgegeven indicaties in de Stadsregio over de 13 verschillende ZZP’s VV in vergelijking met het landelijke gemiddelde. Dit betreft de afgegeven indicaties op 1 juli 2012. De afwijkingen van het beeld in de Stadsregio ten opzichte van het landelijke gemiddelde zijn beperkt. In de Stadsregio wordt in vergelijking iets vaker een zwaardere ZZP afgegeven.
9
Dit betreft cliënten (in alle leeftijdsgroepen) die in 2012 al een indicatie voor intramurale zorg hadden en jongeren tot 23 jaar met een nieuwe indicatie. 10 Idem. 11 Idem. 12 Idem. 13 In deze cijfers is rekening gehouden met het feit dat een deel van de cliënten met een indicatie voor intramurale zorg niet intramuraal woont.
20
Figuur 4.1. Aantal indicaties voor intramurale zorg VV (Stadsregio vergeleken met landelijke verdeling van het aantal indicaties per ZZP)
Indicaties 1-7-2012 ZZP's VV 8000 7000 6000 ZZP 1 en 2
5000
ZZP 3
4000 3000
ZZP 4
2000
ZZP 5 en 7 (PG)
1000
ZZP 6, 8, 9 10 (SOM)
0 Indicaties stadsregio
Landelijke norm
Bron: CIZ
In figuur 4.2 is de prognose voor 2022 gegeven voor de vier beschreven scenario’s. De eerste twee balkjes zijn een weergave van de huidige vraag naar wonen met zorg (2012). Deze cijfers corresponderen met de cijfers in figuur 4.1. Het eerste scenario toont de effecten van de vergrijzing op de vraag naar diverse vormen van wonen met zorg als er geen scheiden van wonen en zorg zou plaatsvinden. De vraag naar zorg thuis groeit dan als gevolg van de vergrijzing van ruim 5.700 naar bijna 7.500 huishoudens, een groei van ruim 30%. De vraag naar verzorgd wonen (extramuraal) stijgt in dit scenario van ruim 4.700 naar ruim 6.200 huishoudens (eveneens een toename van ruim 30%). Figuur 4.2. Behoefte aan wonen met zorg cliënten VV in 2012 en 2022 (volgens vier scenario’s) 20000 18000 16000 14000 12000 ZZP 1 en 2
10000
ZZP 3
8000
ZZP 4
6000
ZZP 5 en 7 (PG)
4000
ZZP 6, 8, 9 10 (SOM) 2000
zorg aan huis individueel
0 2012 Normatief
2022 zonder scheiden
2022 scheiden ZZP 1-2
2022 scheiden ZZP 1-3
2022 scheiden ZZP 1-4
verzorgd wonen complexgewijs
Bron: CIZ, CBS, Companen
Inmiddels heeft de extramuralisering van ZZP's VV 1 en 2 plaatsgevonden. Dit leidt in het komende decennium tot een forse toename van de vraag naar zorg aan huis (in 2022 ruim 3.400 huishoudens meer dan in 2012). Worden ook de ZZP’s VV 3 en 4 geëxtramuraliseerd dan leidt dat in 2022 tot een extra vraag naar zorg aan huis van bijna 4.000 huishoudens t.o.v. de vraag in 2012.
21
De vraag naar verzorgd wonen neemt bij afschaffing van ZZP VV 3 en 4 ten opzichte van 2012 toe met ruim 2.000 huishoudens (extramuralisering ZZP VV 3) en ruim 3.400 (extramuralisering ZZP VV 3 en 4). Tabel 4.1 Behoefte aan wonen met zorg cliënten VV in 2012 en 2022 (volgens vier scenario’s) 2012 Normatief
Zorg aan huis individueel
2022 zonder
2022 scheiden
2022 scheiden
2022 scheiden
scheiden
ZZP 1-2
ZZP 1-3
ZZP 1-4
5752
7555
9178
9709
9709
4758
6248
6248
6785
8188
1302
1440
0
0
0
ZZP 3
857
1217
1217
0
0
ZZP 4
1124
1361
1361
1361
0
ZZP 5 en 7 (PG)
2334
3108
3108
3108
3108
ZZP 6, 8, 9 10 (SOM)
1497
2223
2223
2223
2223
Verzorgd wonen complexgewijs ZZP 1 en 2
De vraag naar intramurale zorg (ZZP 1 t/m 10) zou in het scenario zonder scheiden van wonen en zorg sterk toenemen (met ruim 2.200 plaatsen). Bij scheiden van wonen en zorg voor de ZZP’s 1 en 2 (staand beleid) blijft de toename van de vraag beperkt tot 795 plaatsen. Bij extramuralisering van de ZZP’s 1 t/m 4 is het beeld totaal anders. In dat geval neemt de vraag naar intramuraal wonen ten opzichte van de huidige vraag (ondanks de vergrijzing) af met bijna 1.800 plaatsen.
4.4.
Doelgroep VG
De omvang van de groep mensen met een verstandelijke beperking is kleiner dan de groep ouderen met een indicatie VV. Het beeld in de stadsregio wijkt daardoor iets meer af van het landelijk gemiddelde. In de Stadsregio ligt het aantal lichte indicaties wat hoger dan landelijk gemiddeld. Er zijn in de Stadsregio minder indicaties ZZP 5 en hoger afgegeven en meer ZZP 1 t/m 3 (figuur 4.3). Figuur 4.3. Aantal indicaties voor intramurale zorg verstandelijk gehandicapten (Stadsregio vergeleken met landelijke verdeling van indicaties per ZZP)
Indicaties 1-7-2012 ZZP's VG 3500 3000 2500
ZZP (L)VG 1 en 2
2000
ZZP (L)VG 3
1500 ZZP (L)VG 4
1000
ZZP (L)VG 5 en hoger
500 0 Indicaties stadsregio Bron: CIZ
22
Landelijke norm
De effecten van de extramuralisering op de vraag naar verschillende vormen van wonen met zorg in de sector VG is weergegeven in figuur 4.4. In vergelijking met de sector VV is het effect van de vergrijzing op de omvang van de doelgroep cliënten VG gering. Daarom zetten we de verschillende scenario's af voor de vraag naar wonen met zorg in 2022 tegen de normatieve vraag in 2012. Figuur 4.4. Behoefte aan wonen met zorg verstandelijk gehandicapten in 2012 en 2022 (volgens drie scenario’s)
Bron: CIZ, CBS, Companen
Het scheiden van wonen en zorg leidt tot een geleidelijke toename van de vraag naar extramurale zorg. Bij extramuralisering van ZZP VG 1 t/m 3 wonen in de Stadsregio in 2022 617 cliënten zelfstandig die zonder scheiden van wonen en zorg intramuraal zouden zijn gehuisvest. Als ook ZZP VG 4 wordt afgeschaft voor cliënten vanaf 23 jaar oud, wonen er in 2022 699 cliënten zelfstandig. Van deze cliënten is iets meer dan de helft aangewezen op een woning voor verzorgd wonen. Tabel 4.2 Behoefte aan wonen met zorg cliënten VG in 2012 en 2022 (volgens drie scenario’s) 2012 normatief
2022 scheiden ZZP
2022 scheiden ZZP
2022 scheiden ZZP
1 en 2
1 t/m 3
1 t/m 4
Verzorgd wonen
0
0
288
370
Thuis wonen
0
329
329
329
ZZP VG 1 en 2
489
160
160
160
ZZP VG 3
808
809
521
521
ZZP VG 4
457
457
457
375
1452
1452
1452
1452
ZZP VG 5 en hoger
4.5.
Doelgroep GGZ
In de sector GGZ wordt in de Stadsregio gemiddeld iets zwaarder geïndiceerd dan landelijk. Het aantal indicaties ZZP 5 en hoger is groter. Het betreft echter een relatief klein aantal indicaties (figuur 4.5).
23
Figuur 4.5. Aantal indicaties voor intramurale zorg GGZ-doelgroep (Stadsregio vergeleken met landelijke verdeling van het aantal indicaties per ZZP)
Indicaties 1-7-2012 naar ZZP's GGZ 1600 1400 ZZP GGZ-B/C 1 en 2
1200 1000
ZZP GGZ-B/C 3
800 ZZP GGZ-B/C 4
600 400
ZZP GGZ-B/C 5 en hoger
200 0 Indicaties stadsregio
Landelijke norm
Bron: CIZ
De effecten van de extramuralisering op de vraag naar verschillende vormen van wonen met zorg in de sector GGZ is weergegeven in figuur 4.6. Ook in de sector GGZ is het effect van de vergrijzing op de volumeontwikkeling te verwaarlozen. Daarom zetten we de verschillende scenario's af voor de vraag naar wonen met zorg in 2022 tegen de normatieve vraag in 2012. Figuur 4.6: Behoefte aan wonen met zorg GGZ-doelgroep in 2012 en 2022 (volgens drie scenario’s)
Bron: CIZ, CBS, Companen
Bij extramuralisering van ZZP 1 t/m 3 zullen er in 2022 568 GGZ-cliënten die zonder scheiden van wonen en zorg intramuraal zouden zijn gehuisvest, zelfstandig wonen. De helft daarvan is aangewezen op een woning voor verzorgd wonen. Wordt ook ZZP 4 geëxtramuraliseerd dan wonen er in 2022 ten opzichte van 2012 624 GGZ-cliënten extra zelfstandig. 340 daarvan in een woning voor verzorgd wonen. Tabel 4.3 Behoefte aan wonen met zorg cliënten GGZ in 2012 en 2022 (volgens drie scenario’s) 2022 scheiden ZZP 1-2
2012 Normatief Verzorgd wonen Thuis wonen
2022 scheiden ZZP 1-3
2022 scheiden ZZP 1-4
0
0
284
340
0
284
284
284
ZZP GGZ-B/C 1 en 2
284
0
0
0
ZZP GGZ-B/C 3
496
527
243
243
24
ZZP GGZ-B/C 4
248
264
264
207
ZZP GGZ-B/C 5 en hoger
324
344
344
344
25
5. Voorbereiden op de extramuralisering Om een beeld te krijgen van de wijze waarop partijen zich voorbereiden op de komende extramuralisering nam Companen een reeks interviews af. In totaal werd gesproken met vijftien partijen: vijf gemeenten, vijf zorginstellingen en vijf woningcorporaties. Bij de samenstelling van de groep geïnterviewde organisaties is gekeken naar spreiding over de Stadsregio en de omvang van de organisatie. Dit hoofdstuk is gebaseerd op deze interviews.
5.1.
Extramuralisering: een dubbele opgave
De opgave die de extramuralisering met zich meebrengt, is tweeledig. In de eerste plaats maakt na de extramuralisering een groter aantal zorgcliënten gebruik van ondersteuning, begeleiding en algemene voorzieningen in het kader van de Wmo (en van verpleging thuis die wordt bekostigd door de zorgverzekeraars). In de tweede plaats ontstaat er een omvangrijke vraag naar woningen voor verzorgd wonen (zie hoofdstuk 4). Maatschappelijke ondersteuning Een indicatie voor verblijf in een zorginstelling is een indicatie voor een 'volledig pakket'. Binnen het volledige pakket levert de zorginstelling toezicht en bescherming, dagelijkse maaltijden, huishoudelijke hulp, het wassen van bedlinnen, handdoeken, etc. en recreatieve activiteiten. Vaak zijn ook andere diensten (tegen betaling) beschikbaar. Na de extramuralisering worden gemeenten verantwoordelijk voor het leveren van de noodzakelijke ondersteuning (en zorgverzekeraars voor de verpleging thuis). De wijze waarop gemeenten hun rol invullen, kan verschillen. Duidelijk is wel dat de nieuwe groep cliënten een aanzienlijke toename betekent van de complexiteit van de ondersteuning die gemeenten moeten bieden. Gemeenten worden vanaf 2015 verantwoordelijk voor persoonlijke verzorging en extramurale begeleiding. De middelen die hiervoor in het Gemeentefonds worden opgenomen, zijn aanzienlijk minder dan nu aan deze zorg wordt uitgegeven (-25%). Aangenomen mag worden dat ook vrijwel alle cliënten die nu intramuraal wonen met een indicatie ZZP 1 t/m 4 persoonlijke verzorging en begeleiding nodig hebben. Dat betekent een forse taakverzwaring voor gemeenten. Zorg aan verspreid wonende cliënten die permanent toezicht en zorg op afroep nodig hebben, is duur. Domotica zullen een belangrijke rol spelen bij het beheersen van de kosten. Veel zorginstellingen werken bijvoorbeeld al met beeld-spraakverbindingen voor contact-op-afstand met zorgverleners of software die cliënten helpt bij hun dagindeling. Dergelijke technische hulpmiddelen bieden echter geen oplossing voor bijvoorbeeld overlast door gedragsproblemen van zorgcliënten. Het vormgeven van een functioneel zorgnetwerk rondom de zeer diverse cliëntengroep waarvoor gemeenten verantwoordelijk worden, is een lastige opgave die gemeenten alleen in nauwe samenwerking met zorginstellingen kunnen organiseren. De verantwoordelijkheid van gemeenten voor de persoonlijke verzorging en begeleiding van zorgcliënten strekt zich ook uit tot extramurale cliënten in een voorziening voor 'verzorgd wonen' (groepswoning of woon-zorgcluster). In een groepswoning zal minstens een aantal functies collectief worden aangeboden. Gemeenten moeten hierover afspraken maken met aanbieders van zorg en ondersteuning.
26
Voorzieningen voor wonen met zorg Een aanzienlijk deel van de groep zorgcliënten die in de toekomst extramuraal woont, is ook in een extramurale setting aangewezen op een bijzondere woonvoorziening. De eisen aan deze voorzieningen verschillen per cliëntgroep. Wat deze voorzieningen gemeen hebben, is dat bewoners ervan zelf een huurovereenkomst sluiten met de verhuurder. De plekken waar verzorgd wonen wordt aangeboden, zullen en kunnen deels dezelfde zijn als waar op dit moment cliënten intramuraal wonen. In die gevallen is de extramuralisering vooral een verandering in de wijze waarop de bekostiging van het wonen met zorg tot stand komt. Het bestaande zorgvastgoed is echter niet voldoende om aan de groei van de vraag naar plekken voor verzorgd wonen te kunnen voldoen. In de eerste plaats groeit deze vraag met name in de sector VV als gevolg van de vergrijzing. In de tweede plaats zullen niet alle intramurale plaatsen kunnen worden 'omgezet' in zelfstandige woningen. Een deel van het bestaande zorgvastgoed is hiervoor simpelweg niet geschikt, een deel zal worden ingezet voor de huisvesting van de - eveneens in omvang toenemende - groep zwaardere cliënten (ZZP 5 en hoger), een deel van de plaatsen zal verdwijnen door interne verbouwingen (bijvoorbeeld het samenvoegen van kamers in een verzorgingshuis om zelfstandige appartementen te realiseren). De extramuralisering brengt dus ook een huisvestings-/bouwopgave met zich mee.
5.2.
Stand van zaken van de voorbereiding op de extramuralisering
Om de beschreven opgaven het hoofd te bieden, is nauwe samenwerking tussen gemeenten, zorginstellingen en woningcorporaties noodzakelijk. Dat klinkt voor de hand liggend, maar samenwerking is in deze tijd van grote bezuinigingen en malaise op de vastgoedmarkt verre van vanzelfsprekend. Bovendien zijn de belangen van de verschillende partijen deels tegengesteld en zijn zij vaak slecht op de hoogte van elkaars belangen. Gemeenten worden geconfronteerd met grote bezuinigingen. Woningcorporaties hebben last van de crisis op de vastgoedmarkt en krijgen van het Rijk een heffing opgelegd die hun investeringsruimte beperkt. Zorginstellingen kampen met teruglopende inkomsten en kosten van incourant zorgvastgoed als gevolg van de extramuralisering. Niet te min bleek uit de interviewronde een breed gedeeld besef dat samenwerking nodig is. De gemeente wordt aangewezen als de partij om bij het tot stand brengen van deze samenwerking de regierol op zich te nemen. Gemeenten De mate waarin gemeenten zich hebben verdiept in de zorgvraag van de nieuwe cliëntgroepen die onder hun verantwoordelijkheid gaan vallen, verschilt sterk. Een aantal gemeenten heeft een duidelijk omlijnd beeld van de opgave waarvoor zij worden gesteld, Bij andere gemeenten is dat beeld veel minder scherp. Wel zijn vrijwel alle gemeenten ervan doordrongen dat een doelmatige uitvoering van de maatschappelijke ondersteuning voor hen van levensbelang is om de kosten beheersbaar te houden. Gemeenten hebben in meerderheid geen beeld van de huisvestingsopgave die de extramuralisering met zich meebrengt.
27
14
Gemeenten leunen in hun denken over de opgave sterk op het gedachtegoed van de kanteling. Ondersteuning van zorgvragers door het eigen netwerk (familie, buren, vrienden) speelt daarin een belangrijke rol. Gemeenten lijken daarbij vooral de doelgroep ouderen voor ogen te hebben. De vraag is of voor een deel van de voor hen 'nieuwe' cliënten de verwachtingen van ondersteuning door het eigen netwerk niet te hoog gespannen zijn.
Een ander uitgangspunt van gemeenten voor een doelmatige uitvoering van de maatschappelijke ondersteuning is de keuze voor het aanbieden van algemene voorzieningen boven specifieke of individuele voorzieningen. Dit uitgangspunt heeft in potentie grote gevolgen voor de ondersteuning van zorgvragers die nu worden geëxtramuraliseerd. Iedere doelgroep (VV, VG en GGZ) wordt nu ondersteund door gespecialiseerde instellingen. Gemeenten moeten bepalen op welke wijze zij deze instellingen willen betrekken in de ondersteuning van de nieuwe doelgroepen van de Wmo. Enerzijds zijn gemeenten afhankelijk van de kennis en ervaring van de gespecialiseerde zorgpartijen om de ondersteuning van de nieuwe doelgroepen in goede banen te leiden. Anderzijds streven gemeenten naar zomin mogelijk doelgroep-specifieke zorg en voorzieningen om de kosten beheersbaar te houden. Alleen door goede samenwerking tussen gemeenten en zorginstellingen kan een optimale mix van 'specifiek' en 'algemeen' worden vormgegeven. Deze samenwerking moet in veel gemeenten nog van de grond komen. Woningcorporaties Veel corporaties vinden dat zij in het verleden te grote risico's hebben genomen met zorgvastgoed. De zorgcomplexen zijn te duur gebouwd en het exploitatierisico ligt te eenzijdig bij de corporaties. Er is in het verleden vaak te makkelijk gedacht over herbestemming van complexen in het geval zij hun functie als zorgcomplex zouden verliezen. Voor veel corporaties geldt dat zij over onvoldoende kennis van zorgprocessen beschikken om te kunnen sturen op een doelmatig ontwerp van zorgvastgoed. Corporaties zoeken naar manieren om intramurale zorgcomplexen in hun portefeuille zo gunstig mogelijk verder te exploiteren. Zij kijken daarbij ook naar de mogelijkheid om complexen om te bouwen tot zelfstandige woningen voor ouderen (en andere zorgcliënten). Ten aanzien van investeringen in nieuwbouw van voorzieningen voor wonen met zorg zijn woningcorporaties terughoudend. De financiële ruimte om grote onrendabele investeringen te doen, ontbreekt. Nieuwe zorgwoningen zullen daarom kleiner zijn dan tot voor kort gebruikelijk was. Door de specifieke eisen die worden gesteld, zijn deze woningen duur om te bouwen. In het verleden werd een deel van de onrendabele investering nog wel eens terugverdiend door commerciële voorzieningen te huisvesten in de plint van een complex (fysiotherapie, huisartsen, apotheek, etc.). Die mogelijkheid is 15 vervallen nu woningcorporaties niet meer zondermeer kunnen investeren in commercieel vastgoed. Een kleine maatvoering van nieuwe zorgwoningen is een van de weinige manieren om kosten te besparen. Woningcorporaties kijken voor de huisvesting van de doelgroep ZZP 1 t/m 4 vooral naar de mogelijkheden die de bestaande woningvoorraad biedt. In het verleden werden woningen in
14
Met 'de kanteling' wordt beoogd een manier van ondersteuning te introduceren die meer uitgaat van de eigen regie van de cliënt en diens mogelijkheden om, met hulp van het eigen netwerk, zelf oplossingen te vinden voor problemen. Verwacht wordt dat deze manier van ondersteuning meer aansluit bij de wensen van cliënten en dat deze leidt tot een efficiëntere uitvoering. 15 De Europese Commissie beschouwt de door het WSW geborgde leningen van woningcorporaties als staatssteun. Voor commercieel vastgoed moeten woningcorporaties ongeborgd geld lenen op de kapitaalmarkt.
28
wooncomplexen voor senioren vaak enkel op basis van een leeftijdsgrens toegewezen (55+). Deze complexen lenen zich vaak goed als beschutte woonomgeving voor specifieke doelgroepen, maar worden bewoond door relatief gezonde ouderen. De Huisvestingsverordening van de Stadsregio is in 2013 op dit punt aangescherpt. Voor het huren van een rolstoelgeschikte woning is een indicatie van de gemeente nodig. De Huisvestingsverordening 2013 biedt ook de mogelijkheid levensloopgeschikte woningen als zodanig te labelen, waarna toewijzing op indicatie van de gemeente plaatsvindt. Dit betreft woningen voor mensen met bijzondere woonwensen als gevolg van fysieke beperkingen. In de toekomst zal naast labeling van levensloopgeschikte en rolstoelgeschikte woningen ook labeling van zorgwoningen (voor diverse categorieën zorgcliënten) noodzakelijk zijn. Voor doelgroepen zonder ernstige somatische klachten (met name in de VG- en de GGZ-sector) zien woningcorporaties mogelijkheden om clusters van zelfstandige woningen beschikbaar te stellen binnen de bestaande voorraad. Voorwaarde is wel dat overlast voor andere huurders zoveel mogelijk wordt voorkomen. Een (beproefde) manier om dit te waarborgen is de constructie waarbij een zorginstelling een woning huurt voor een cliënt. Als duidelijk is dat de cliënt in staat is zelfstandig te wonen, zet de woningcorporatie het huurcontract op naam van de cliënt. Daarnaast is en blijft intensieve woonbegeleiding vaak noodzakelijk. Zorginstellingen De meeste geïnterviewde zorginstellingen zijn al langer bezig hun vastgoedstrategie te herzien. Het afbouwen van het aantal intramuraal wonende 'lichte' zorgcliënten is in de meeste zorginstellingen beleid. Dit is voor meerdere geïnterviewde zorginstellingen een principiële keuze. Ze streven naar het bevorderen van de zelfredzaamheid van cliënten en willen institutionalisering tegengaan. Zelfstandig wonen, past in dit streven. Wel is voor een doelmatige zorgverlening aan meer intensieve zorgvragers een zekere mate van clustering gewenst. Een deel van de cliënten met een ZZP 3 en 4 zal ook in de toekomst aangewezen zijn op een beschutte omgeving. Dat hoeft niet perse intramuraal. Een 'aanleun'-voorziening is vaak voldoende. Wat opvalt is dat zorginstellingen weinig samenwerking zoeken met zorginstellingen in andere sectoren. Dat is ook terug te zien in de wijze waarop zij gemeenten benaderen. Zij zien mogelijkheden om extramuraal zorg te leveren aan 'hun' cliënten en hiervoor een zorginfrastructuur op te bouwen. De gemeente moet hiervoor wel zekerheid geven over de contractering. De keuzes die zij maken ten aanzien van hun vastgoed zijn sterk afhankelijk van de kenmerken van hun zorgcomplexen (leeftijd, eigendom of huur, locatie, etc.). Voor nieuwe woonzorgvoorzieningen kijken zorginstellingen in eerste instantie naar woningcorporaties. Als woningcorporaties bereid zijn te investeren, hebben verschillende zorginstellingen moderne en flexibele woon-zorgconcepten beschikbaar.
5.3.
De toekomst van het bestaand zorgvastgoed
De bekostiging van zorgvastgoed dat wordt ingezet voor de huisvesting van de cliëntengroep ZZP 1 t/m 4 verandert radicaal. Toen dit vastgoed werd gebouwd, konden zorginstellingen rekenen op volledige vergoeding van hun huisvestingslasten. Deze vergoeding betrof niet alleen de kamers, maar ook alle ondersteunende faciliteiten (keuken, waskamer, recreatieruimte, kantoren, etc.). Deze vergoeding werd betaald ongeacht de bezetting van kamers/bedden. Door invoering van de normatieve huisvestingsvergoeding in de zorgtarieven komt in de periode 2012 tot 2017 het risico van leegstand volledig bij de zorginstellingen te liggen.
29
Vijf strategieën Door de extramuralisering stokt de instroom van nieuwe zorgcliënten in vastgoed dat is bestemd voor de huisvesting van cliënten met een lichte zorgindicatie. Als zorginstellingen geen maatregelen nemen, krijgen zij gaandeweg te kampen met leegstand, met alle financiële gevolgen van dien. Zorginstellingen (en andere eigenaren van zorgvastgoed) moeten zich daarom voorbereiden op de komende wijzigingen. De meesten hanteren daarbij (varianten op) de volgende vijf strategieën. 1. Doorexploiteren als intramuraal zorgvastgoed De meest aantrekkelijke strategie is om het vastgoed te blijven exploiteren als intramuraal zorgvastgoed (bekostigd uit de AWBZ). Hiervoor moet de zorginstellingen plaatsen die vrijkomen (als gevolg van uitstroom of overlijden van een bewoner) 'omzetten' in plaatsen voor zwaardere cliënten (omzetten van 'verzorgingsplaatsen' naar 'verpleegplaatsen' of in plaatsen voor revalidatie). Deze strategie is voor zorginstellingen financieel het meest aantrekkelijk. Het omzetten van plaatsen van lichtere naar zwaardere ZZP's kan alleen met toestemming van het zorgkantoor. Hierbij spelen diverse criteria een rol. In de eerste plaats moeten de (woon- en zorg-) faciliteiten geschikt zijn om zorg te leveren aan zwaardere cliënten. In de tweede plaats moet er voldoende vraag zijn naar zwaardere zorgplaatsen. Een variant op deze strategie zal worden gehanteerd door zorginstellingen met meerdere intramurale zorgvoorzieningen. Omdat er geen instroom meer plaatsvindt van nieuwe cliënten, maar de zorginstellingen wel verantwoordelijk blijven voor de zorg aan de bestaande cliënten, zal leegstand ontstaan in verzorgingshuizen. Zorginstellingen met meerdere locaties zullen bestaande cliënten daarom een of meer keer 'herverdelen' over hun locaties. Op die manier voorkomen zij leegstand op meerdere plekken. Vastgoed waarvoor andere strategieën moeilijk of onmogelijk zijn, kunnen zij op deze manier zolang mogelijk intramuraal doorexploiteren. 2. Opzeggen huurovereenkomst De afgelopen decennia hebben zorginstellingen bij de realisatie van zorgvastgoed steeds vaker samengewerkt met woningcorporaties. De gedachte hierachter was dat woningcorporaties over veel meer expertise beschikken om een huisvestingsproject uit te voeren dan zorginstellingen. Woningcorporaties bouwden huisvesting volgens de wensen van zorginstellingen die daarvoor een langjarig huurcontract afsloten (doorgaans 20 jaar, maar soms ook korter). Als een zorginstelling vastgoed huurt bij een woningcorporatie kan bij het aflopen van een huurcontract de huur worden opgezegd. In recente huurovereenkomsten is bovendien soms een clausule opgenomen die het mogelijk maakt de huur tussentijds op te zeggen (dan wel huurverlaging te eisen) als de zorginstelling wordt geconfronteerd met veranderingen in de bekostiging van het vastgoed. Voor zorginstellingen is deze strategie aantrekkelijk omdat zij bij het opzeggen van de huur in een keer van hun huisvestingslasten af zijn. De financiële pijn ligt bij de woningcorporaties die een andere huurder voor het vastgoed moet vinden. Zorginstellingen kunnen (en zullen) bij het 'herverdelen' van cliënten over locaties (strategie 1) rekening houden met het aflopen van huurcontracten met woningcorporaties. 3. Omzetten in extramuraal vastgoed Afhankelijk van de kwaliteit van het vastgoed kunnen intramurale plaatsen worden omgezet in zelfstandige wooneenheden. Bij het ombouwen van intramurale kamers of appartementen naar zelfstandige wooneenheden is met name de (her)bestemming van gemeenschappelijke ruimten een aandachtspunt. De kosten van een deel van deze ruimten kunnen mogelijk als servicekosten aan huurders in rekening worden gebracht. Andere ruimten moeten worden omgebouwd tot woonruimte of
30
er moet een huurder voor worden gevonden. Afhankelijk van de ligging van de woonzorgvoorziening kan een keuken en eetzaal mogelijk kostendekkend worden geëxploiteerd als buurtrestaurant. Deze strategie vraagt om nieuwe investeringen in het vastgoed terwijl de uiteindelijke opbrengst waarschijnlijk lager ligt dan in de huidige situatie. Voor ouder vastgoed met relatief lage kapitaalslasten dat technisch in goede staat verkeert en op een gunstige locatie ligt, kan dit een gunstige strategie zijn. In andere gevallen kan ombouwen betekenen dat een zorginstelling (of woningcorporatie) flink moet afboeken op de waarde van het vastgoed. Of een eigenaar daartoe bereid is, hangt mede af van de inzetbaarheid van andere strategieën. Verhuurders moeten met de belastingdienst afspraken maken over de mogelijkheid voor bewoners om huurtoeslag te ontvangen. Normaal gesproken komt een huurder alleen voor huurtoeslag in aanmerking als hij of zij een zelfstandige woning bewoont. Per woonzorgvoorziening zal moeten worden bepaald welke interne aanpassingen er nodig zijn om aan de eisen hiervoor te voldoen. 4. Verhuren aan een andere doelgroep Soms kan vastgoed zonder grote interne verbouwingen geschikt worden gemaakt voor andere doelgroepen. Dat kunnen andere doelgroepen in de (intramurale) zorg zijn, maar ook doelgroepen buiten de zorg. Financieel het meest aantrekkelijk is om een AWBZ-gefinancierde instelling als nieuwe huurder of eigenaar te vinden. Er zijn echter ook diverse voorbeelden van (oudere) verzorgingshuizen die tot studentenhuisvesting zijn omgebouwd. In dit laatste geval ligt de huuropbrengst doorgaans aanzienlijk lager dan bij de exploitatie als zorgvastgoed. Om die reden zijn het vaak alleen oudere verzorgingshuizen die worden herbestemd. 5. Slopen (en herontwikkelen) Als vastgoed aan het einde van zijn levensduur is (gebouwd voor ca. 1975) kan sloop en nieuwbouw de meest aantrekkelijke strategie zijn. De mogelijkheden voor herontwikkeling van de grond zijn in belangrijk mate afhankelijk van de kwaliteit van de locatie. De zorginstelling moet een ontwikkelaar of een woningcorporatie vinden die mogelijkheden ziet voor herontwikkeling van het terrein. Dat hoeft niet noodzakelijk herontwikkeling te zijn voor zorgdoelgroepen.
Eigenaren van zorgvastgoed kampen door de extramuralisering met een probleem. Er zijn verschillende strategieën om met dit probleem om te gaan. Deze strategieën bieden echter niet voor al het zorgvastgoed een oplossing. Met name zorginstellingen met recent gebouwd zorgvastgoed voor lagere ZZP's met een minder aantrekkelijke ligging zullen grote problemen krijgen met de exploitatie van hun vastgoed. De geleidelijke 'leegloop' van verzorgingshuizen (als gevolg van het stoppen van nieuwe instroom) brengt vooral voor kleine zorginstellingen die een enkel verzorgingshuis exploiteren een lastige opgave met zich mee. Zij kunnen in de financiële problemen komen doordat zij geen mogelijkheden hebben voor concentratie van 'overblijvende' cliënten naar een centrale locatie. Door de zorg die zij aan hun bestaande cliënten moeten verlenen, zijn de mogelijkheden voor verhuur aan andere doelgroepen of interne verbouwing bovendien beperkt. Ook het ministerie beschouwt deze instellingen als de meest kwetsbare en gaat ervan uit dat zij al op korter termijn zullen worden geconfronteerd met een grote terugloop in hun inkomsten.
31
5.4.
Conclusie
De partijen die een rol spelen in de huisvesting en ondersteuning van de doelgroepen die de komende jaren worden geëxtramuraliseerd zijn zich bewust van de noodzaak om tot onderlinge afstemming en samenwerking te komen. Dat wil niet zeggen dat die samenwerking al op grote schaal tot stand komt. In een aantal gemeenten wordt de opgave die de extramuralisering met zich meebrengt gezamenlijk geanalyseerd. In andere gemeenten wordt voortgeborduurd op lopende samenwerkingsprojecten (woonservicezones, Wmo). Een deel van de gemeenten heeft weinig inzicht in de aard van de woonen zorgvraag van de nieuwe doelgroepen waarvoor zij verantwoordelijk worden. Zorginstellingen zijn vaak al langer bezig met het afbouwen van het aantal intramurale plaatsen voor lichte ZZP's. Zij zien ook kansen om daar een stap verder in te gaan (extramuralisering ZZP 3 en 4), maar bekijken deze opgave overwegend sectoraal. Zij zien het belang van een goede relatie met de gemeente, maar lijken weinig oog te hebben voor het belang van gemeente bij integratie van het zorgaanbod van de verschillende doelgroepen in algemene en/of wijkgerichte ondersteuning. Zorginstellingen nemen niet zelf het initiatief om sector-overschrijdend plannen te maken en aan gemeenten voor te leggen. Corporaties zijn de meest aangewezen partijen om te voorzien in de nieuwe huisvestingsvraag die de extramuralisering met zich meebrengt. Zij zijn echter overwegend terughoudend met investeringen in nieuw zorgvastgoed. Hun investeringsruimte staat onder druk en zij beschouwen zorgvastgoed als risicovol. In dit krachtenveld is het van belang dat afstemming plaatsvindt en gezamenlijke strategieën worden ontwikkeld. Alle geïnterviewde partijen beschouwen de gemeenten als meest voor de hand liggende partij om regie te voeren op het vlak van de extramuralisering.
32
BIJLAGE 1 – De cliënten achter de ZZP’s Om een inschatting te kunnen maken van de opgave op het gebied van wonen, zorg en ondersteuning die op de gemeenten, corporaties en zorginstellingen afkomt als gevolg van de extramuralisatie van de ZZP’s 1 t/m 4 in de verschillende categorieën, is het van belang te weten welk type cliënten er deze indicaties krijgen. We geven in dit hoofdstuk een algemene typering van deze cliëntgroepen en hun vraag naar zorg en ondersteuning op basis van de gebruikersgidsen van het College voor Zorgverzekeringen.
Verpleging en verzorging Pakket 1 – Beschut wonen met enige begeleiding Voor wie? Het pakket ‘beschut wonen met enige begeleiding’ is bedoeld voor ouderen die in staat zijn zelfstandig te wonen: ze hebben geen problemen zich te verplaatsen in en om hun woning en kunnen zichzelf verzorgen. Het pakket kan worden toegewezen omdat een aanvrager zich onveilig voelt, weinig sociale contacten in de buurt heeft, het soms moeilijk vindt dagelijkse bezigheden goed te plannen en soms geneigd is dagelijkse bezigheden en persoonlijke verzorging wat te laten versloffen. Wat zit er in het huidige pakket? Deze ouderen wonen in een verzorgingshuis of een woonzorgcomplex in een kamer of appartement met eigen sanitair en keuken(tje). Zij voeren zelf hun huishouden. Als zij hierbij ondersteuning nodig hebben, komt die bovenop het aantal uren zorg. De hoeveelheid zorg is beperkt: 3 tot 5 uur per week. Het gaat dan vaak om dagbestedingsactiviteiten of gezamenlijk eten. Medewerkers van de zorginstelling lopen niet zomaar in en uit. Wel is er (dag en nacht) zorg in de buurt aanwezig. Die kan met een alarmsysteem worden opgeroepen. Als dat nodig is kan ondersteuning worden gegeven bij de dagelijkse verzorging. Deze ouderen zijn echter prima in staat zelf te douchen, aan- en uit te kleden, tanden te poetsen, etc. Medewerkers van de zorginstelling stimuleren deze ouderen om sociale activiteiten te ondernemen en deel te nemen aan (dagbestedings)activiteiten. Pakket 2 – Beschut wonen met begeleiding en verzorging Voor wie? Ouderen die gebruikmaken van het pakket ‘beschut wonen met begeleiding en verzorging’ hebben lichamelijke klachten waardoor zij hulp nodig hebben bij hun persoonlijke verzorging (opstaan en naar bed gaan, douchen, aankleden). Zij kunnen zich met behulp van hulpmiddelen als een rollator of looprek in en om hun huis verplaatsen (bijvoorbeeld voor een boodschap of een bezoek aan vrienden). Ze hebben zelf de regie over hun dagelijks leven, maar hebben soms wel ondersteuning nodig bij het plannen en regelen van zaken, bijvoorbeeld bij het maken van afspraken met familie en vrienden. Wat zit er in het huidige pakket? Ook deze ouderen wonen in een verzorgingshuis of woonzorgcomplex in een eigen kamer of appartement. Wel krijgen zij hulp bij het opruimen, schoonmaken, bed opmaken, etc. Deze hulp komt bovenop het aantal uren zorg. Aan geplande zorg krijgen deze ouderen 5,5 tot 7,5 uur per week. Deze zorg bestaat uit hulp bij de dagelijkse verzorging (wassen, douchen, aan- en uitkleden, etc.) en dagbestedingsactiviteiten. Medewerkers van de zorginstelling lopen niet zomaar in en uit. Er is dag en nacht zorg op afroep beschikbaar door middel van alarmering. Ook krijgen deze ouderen maaltijden,
33
koffie, thee, etc. van de zorginstelling. Verzorgers houden in de gaten dat de oudere eet, medicijnen neemt, etc. Ouderen met een pakket 2 krijgen ondersteuning bij het plannen van hun dagelijkse activiteiten. Als het nodig is helpen medewerkers van de zorginstelling ze naar activiteiten toe. Pakket 3 – Beschut wonen met begeleiding en intensieve verzorging Voor wie? Ouderen met een pakket ‘beschut wonen met begeleiding en intensieve verzorging’ hebben flinke lichamelijke klachten, bijvoorbeeld door een chronische ziekte. Ze kunnen zich maar moeilijk zelf verplaatsen in huis, en zijn bijvoorbeeld afhankelijk van een rolstoel. Zij hebben hulp nodig bij dagelijkse verzorging en vaak ook bij het opstaan en gaan zitten. Zij kunnen niet zelfstandig buiten huis ergens naar toe gaan. Ze weten nog prima wat zij willen, maar hebben hulp nodig om dingen te regelen. Wat zit er in het huidige pakket? Ook deze groep ouderen woont in een verzorgingshuis of woonzorgcomplex in een eigen kamer of appartement. Wel krijgen zij hulp bij het opruimen, schoonmaken, bed opmaken, etc. Deze hulp komt bovenop het aantal uren zorg. Zij krijgen 9,5 tot 11,5 uur zorg per week. Deze zorg bestaat uit hulp bij de persoonlijke verzorging en hulp bij het gaan staan en zitten. Medewerkers van de zorginstelling brengen deze ouderen naar activiteiten en halen ze weer op. Maaltijden, koffie, etc. worden gebracht door de zorginstelling. Medewerkers van de zorginstelling lopen niet zomaar in en uit. Wel is er dag en nacht zorg op afroep beschikbaar. Deze ouderen krijgen ondersteuning bij het plannen van hun dagelijkse activiteiten. Zij krijgen een paar keer per dag iemand op bezoek om te kijken hoe het gaat. De gezondheid van deze ouderen (bijvoorbeeld eten en medicijngebruik) worden goed in de gaten gehouden. Pakket 4 – Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging Voor wie? Deze ouderen zijn psychisch of lichamelijk erg kwetsbaar. Als zij psychisch kwetsbaar zijn vergeten ze dingen en zijn ze in de war, waardoor zij soms in gevaarlijke situaties komen. Deze klachten kunnen het gevolg zijn van beginnende dementie, maar ook ouderen die lang in een psychiatrische instelling hebben gewoond, krijgen vaak dit pakket. Als ouderen pakket 4 krijgen vanwege lichamelijke klachten, is dat bijvoorbeeld omdat zij erg slecht horen en zien. Deze ouderen hebben veel hulp nodig bij de persoonlijke verzorging. Soms moeten zij ook worden geholpen bij het eten en drinken, tandenpoetsen, etc. Buiten kunnen zij niet zonder begeleiding ergens naar toe gaan. Zij kunnen niet goed meer plannen, organiseren en contacten onderhouden. Zonder ondersteuning verzorgen zij zichzelf niet goed en zoeken ze weinig contact met anderen. Wat zit er in het huidige pakket? Deze ouderen wonen in een verzorgingshuis of een verpleeghuis. Ze hebben een eigen kamer waar hun spullen staan, in een verzorgingshuis in ieder geval met eigen voorzieningen. Soms wonen ze in een groepswoning. Zij krijgen tussen de 11 en 13,5 uur zorg per week. Zorg is dag en nacht op afroep beschikbaar. De verzorging helpt bij de dagelijkse verzorging en helpt zonodig met eten. Eten en drinken worden verzorgd door de zorginstelling. Medewerkers van de zorginstelling houden deze ouderen goed in de gaten (eten, drinken, medicijnen, depressie) en stimuleren hen om mee te doen met groepsactiviteiten. Ook helpen zij bij eenvoudige activiteiten als foto’s kijken, de krant lezen of de tafel dekken. Er is verpleegkundige hulp en bijvoorbeeld ook fysiotherapie of psychologische hulp
34
beschikbaar. Bovenop de uren zorg zijn uren beschikbaar voor het schoon en opgeruimd houden van de kamer.
Verstandelijk gehandicaptenzorg Pakket 1 – Wonen met enige begeleiding Voor wie? Deze mensen kunnen zelfstandig leven. Bij de persoonlijke verzorging (wassen, aankleden, eten, etc.) hebben zij geen ondersteuning nodig. Wel hebben ze bijvoorbeeld hulp nodig bij het organiseren van hun huishouden of het indelen van hun dag. Meestal kunnen zij zelf hun sociale contacten regelen, soms hebben zij ook daar hulp bij nodig. Bij het nemen van besluiten, contacten met instellingen, problemen oplossen, hebben zij vaak hulp nodig. Ook hebben ze vaak uitleg en advies nodig om buiten de deur hun weg goed te vinden. Wat zit er in het huidige pakket? Deze mensen wonen vaak in een groepswoning waar begeleiding aanwezig is. Zij gaan naar school of naar hun werk. Voor wie geen school of werk heeft is er dagbesteding (gemiddeld negen dagdelen). Hiervoor vindt apart indicatiestelling plaats. Deze mensen krijgen 5 tot 7 uur zorg per week (plus enkele uren extra als zij zijn geïndiceerd voor dagbesteding). Deze uren zijn voor individuele begeleiding en voor begeleiding bij groepsactiviteiten (bijvoorbeeld bij dagbesteding). Deze begeleiding wordt in overleg tussen de begeleider en de cliënt ingevuld. Mocht dat nodig zijn, dan is er altijd een begeleider op afroep beschikbaar. De begeleiding is gericht op het vergroten van de zelfstandigheid van de cliënt. Deze mensen voeren zelfstandig hun huishouden (koken, wassen, schoonmaken) maar kunnen daarbij wel advies en begeleiding vragen. Pakket 2 – Wonen met begeleiding Voor wie? Deze mensen kunnen redelijk zelfstandig leven, maar hebben wel gedurende de dag begeleiding nodig. Zij voelen zich buiten hun eigen vertrouwde omgeving onzeker en vinden het moeilijk om contact te maken met anderen. Persoonlijke verzorging gaat goed, maar wel hebben zij hulp nodig bij het indelen van hun dag. Ze vergeten makkelijk dingen en kunnen zich niet zo goed concentreren. Deze mensen hebben veel behoefte aan bevestiging dat zij dingen goed doen. Soms moet iemand vertellen wat zij moeten doen omdat zij onzeker zijn over de gevolgen van hun keuzes. Daarom moet er op hen worden gelet. Wat zit er in het huidige pakket? Mensen met een pakket 2 wonen in een beschermde omgeving, bijvoorbeeld een huis met meerdere mensen waar dag en nacht begeleiding aanwezig is. De begeleiding is gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid. Cliënten krijgen 7,5 tot 9,5 uur hulp per week. Deze hulp kan bestaan uit individuele begeleiding of begeleiding bij groepsactiviteiten. Voor dagbesteding wordt apart een indicatie afgegeven (gemiddeld negen dagdelen per week). Bij een indicatie voor dagbesteding krijgen ze enkele uren extra zorg. Zij voeren zoveel mogelijk een eigen huishouden (koken, schoonmaken, wassen), maar krijgen daarbij wel ondersteuning vanuit de zorginstelling. Ook bij het indelen van de dag krijgen zij hulp. Pakket 3 – Wonen met begeleiding en verzorging
35
Voor wie? Deze mensen hebben naast voortdurende begeleiding ook hulp nodig bij de persoonlijke verzorging. Eten en drinken en naar de wc gaan kunnen ze zelf, maar ze hebben hulp nodig bij het opstaan en naar bed gaan, het wassen, tandenpoetsen, etc. Ook moeten ze geholpen worden bij het indelen van hun dag en hebben begeleiding nodig bij activiteiten buiten hun vertrouwde woonomgeving. Ze kunnen niet zelfstandig naar de dagbesteding of andere activiteiten reizen buiten hun eigen omgeving. Deze mensen maken moeilijk contact met anderen. Ze vergeten vaak dingen, kunnen zich slecht concentreren en hebben weinig gevoel voor tijd. Zij hebben hulp, toezicht en sturing nodig in hun dagelijks leven en bij het nemen van besluiten. Wat zit er in het huidige pakket? Deze mensen wonen in een beschermde omgeving, bijvoorbeeld een huis met meerdere mensen. Zij krijgen 10,5 tot 13 uur zorg per week (individueel en begeleiding bij activiteiten in groepsverband). Als ze een indicatie hebben voor dagbesteding gaan ze daar gemiddeld negen dagdelen per week naartoe en krijgen ze extra uren zorg. De begeleiding is gericht op het aanleren van vaardigheden om de zelfstandigheid te vergroten, maar ook op het omgaan met gedragsproblemen, angst, depressie of fysieke klachten. Deze mensen helpen wel bij huishoudelijke taken, maar voeren die niet zelfstandig uit. De zorginstelling zorgt voor maaltijden en geeft iedere dag hulp bij wassen en aankleden, nagels knippen, etc. Pakket 4 – Wonen met begeleiding en intensieve verzorging Voor wie? Deze mensen zijn sociaal niet zelfstandig. Ze hebben voortdurend begeleiding nodig. Ze hebben behoefte aan een duidelijke dagindeling en duidelijke leefregels. Ze hebben moeite om onder woorden te brengen wat zij wel en niet willen en om verbanden te leggen tussen gebeurtenissen en dingen die mensen zeggen. Ze hebben weinig gevoel voor tijd. Zij kennen de mensen in hun directe omgeving, maar hebben daarbuiten niet tot nauwelijks contacten. Ze weten niet wat zij buiten hun vertrouwde omgeving moeten doen. Anderen moeten besluiten voor hen nemen en hun problemen oplossen. Huishoudelijke taken kunnen zij niet zelf uitvoeren en bij de persoonlijke verzorging hebben zij actieve hulp nodig. Ook bij dagelijkse dingen als eten, drinken en naar het toilet gaan is hulp nodig en/of toezicht. Deze groep mensen heeft ook vaak last van medische problemen, zoals motorische handicaps, spasticiteit of epilepsie. Ook komen gedragsproblemen voor. Wat zit er in het huidige pakket? Deze mensen wonen in een beschermde omgeving, bijvoorbeeld een huis met meerdere mensen. Zij worden de hele dag begeleid. Er is ook ‘s nachts begeleiding in de buurt. Deze mensen krijgen 12,5 tot 15,5 uur zorg per week. Als zij een indicatie hebben voor dagbesteding (gemiddeld negen dagdelen per week) komen daar nog enkele uren bij. Begeleidingsuren zijn voor individuele begeleiding en begeleiding bij activiteiten in groepsverband. Ook buiten de woonomgeving krijgen zij begeleiding. De begeleiding structureert het leven van de cliënt en proberen hem/haar zo actief mogelijk te betrekken bij gezamenlijke activiteiten. De begeleiders proberen de cliënt te betrekken bij huishoudelijke taken. Bij persoonlijke verzorging worden cliënten gestimuleerd en zonodig geholpen. Er is verpleegkundige aandacht voor de gezondheid van cliënten en er is tijd voor medische zorg en hulp van gedragsdeskundigen of therapeuten.
Geestelijke gezondheidszorg Pakket 1 – Voortgezet verblijf met begeleiding/ Beschermd wonen met begeleiding
36
Voor wie? Deze cliënten kampen met lichte psychiatrische problemen. Deze kunnen zij meestal goed in de hand houden, maar bij onverwachte gebeurtenissen raken zij wel eens in de war. Ze kunnen veel zelf, maar er is regelmatig begeleiding nodig. Bijvoorbeeld bij het structureren van de dag, het helpen herinneren aan huishoudelijke taken of persoonlijke verzorging of het onderhouden van contacten met anderen. Soms kunnen zij zich slecht concentreren. Wat zit er in het pakket? Bij voortgezet verblijf is de cliënt al een jaar opgenomen in een psychiatrische instelling. Daar krijgt hij/zij behandeling (op afspraak). Er is permanent begeleiding aanwezig op afroep. Deze cliënten krijgen 4,5 tot 6,5 uur hulp en zorg per week (en enkele uren meer als zij dagbesteding krijgen). Zij krijgen per week gemiddeld ruim een uur behandeling. Voor dagbesteding kan een aparte indicatie worden aangevraagd. Bij beschermd wonen verblijven deze mensen in een groepswoning of een zelfstandige woning dichtbij de zorginstelling. Zij krijgen 3,5 tot 5,5 uur begeleiding per week (iets meer als zij een indicatie hebben voor dagbesteding) Begeleiding vindt plaats op afspraak, maar is ook op afroep beschikbaar (dag en nacht). De begeleiding richt zich vooral op het bieden van structuur. Er zit in het pakket geen behandeling. Pakket 2 – Voortgezet verblijf met structuur en uitgebreide begeleiding/ Gestructureerd beschermd wonen met uitgebreide begeleiding Voor wie? Deze cliënten hebben psychiatrische problemen waardoor zij voortdurend begeleiding nodig hebben. Zij kunnen wel veel zelf, maar doen vaak beroep op begeleiders voor hulp. Zij hebben begeleiding nodig bij het structureren van hun dag, bij het onderhouden van contacten met anderen, bij het verzinnen van activiteiten en bij het nemen van beslissingen. Ze kunnen zich vaak moeilijk concentreren, om dingen te onthouden en om na te denken. Problemen oplossen kunnen ze moeilijk zelf. Bij persoonlijke verzorging en huishoudelijke taken hebben zij soms wat sturing nodig. Met hun psychiatrische problemen kunnen deze cliënten meestal goed omgaan, maar bij onverwachte gebeurtenissen kunnen ze plots in de war raken. Wat zit er in het pakket? Bij voortgezet verblijf zijn deze cliënten al een jaar opgenomen in een psychiatrische instelling. Zij krijgen behandeling op afspraak en er is permanent begeleiding aanwezig. Het aantal uren begeleiding en zorg in dit pakket bedraagt 9,5 tot 11,5 (en enkele uren meer als zij dagbesteding krijgen). Deze cliënten krijgen gemiddeld een uur per week behandeling. Voor dagbesteding kunnen zij een aparte indicatie aanvragen. Bij beschermd wonen verblijft de cliënt bijvoorbeeld in een groepswoning in de buurt van een zorginstelling. Begeleiding is steeds in de buurt. Ook ’s nachts kan begeleiding worden opgeroepen. De begeleiding is erop gericht de cliënt zoveel mogelijk zelfstandig te laten leven. Deze clienten ontvangen 8,5 tot 10,5 uur zorg per week (als zij naar dagbesteding gaan enkele uren meer). In het pakket zit geen behandeling.
37
Pakket 3 – Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding/ Beschermd wonen met intensieve begeleiding Voor wie? Deze cliënten hebben voortdurend intensieve begeleiding nodig. Zij kunnen zelf geen structuur aanbrengen in hun leven en hebben hulp nodig bij alledaagse activiteiten. Ze kunnen moeilijk zelf sociale contacten onderhouden en hebben moeite zich te concentreren, na te denken, problemen op te lossen, etc. Zij hebben hulp nodig bij hun administratie en geldzaken. Meestal kunnen zij niet zelfstandig reizen. Zij hebben sturing nodig bij persoonlijke verzorging. Het psychisch evenwicht van deze cliënten is wankel. Hun problemen kunnen plots verergeren of zij krijgen plots last van andere symptomen. Wat zit er in het pakket? Bij voortgezet verblijf zijn deze cliënten al een jaar opgenomen in een psychiatrische instelling. Er vindt behandeling plaats gericht op structuur, stabiliteit en bescherming. Er is permanent begeleiding in de buurt. Begeleiders helpen de cliënten hun dag in te delen en zo prettig mogelijk te leven. Zij krijgen 10,5 tot 13 uur zorg en ondersteuning per week (en enkele uren meer als zij dagbesteding krijgen). Deze cliënten krijgen gemiddeld een uur per week behandeling. Voor dagbesteding kunnen zij een aparte indicatie aanvragen. Bij beschermd wonen verblijven deze mensen meestal in een geclusterde woonvorm. Er is voortdurend begeleiding in de buurt. Ook ’s nachts is het mogelijk om een beroep te doen op begeleiders. Zij helpen met de inrichting van de dag en helpen de cliënten om te gaan met hun beperkingen. Zij proberen cliënten een zo prettig mogelijk leven te laten leiden. Cliënten worden gestimuleerd om huishoudelijke taken te doen. Begeleiders helpen bij de persoonlijke verzorging. Cliënten krijgen 9,5 tot 12 uur begeleiding per week (enkele uren meer als zij dagbesteding hebben). In het pakket zit geen behandeling. Pakket 4 – Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en verzorging/ Gestructureerd beschermd wonen met intensieve begeleiding en verzorging Voor wie? Deze cliënten kunnen niet hun eigen dag indelen. Zij hebben intensieve begeleiding nodig, bijvoorbeeld om te zorgen dat ze ’s nachts slapen en overdag wakker zijn en om te bedenken wat ze op een dag willen doen. Zij vinden het erg moeilijk om contacten te onderhouden. Zonder begeleiding doen zij niet mee in de samenleving. Ze kunnen zich slecht concentreren, nadenken, besluiten nemen en problemen oplossen. Bij reizen, administratie en geldzaken is hulp nodig. Deze cliënten hebben naast hun psychische problemen ook gezondheidsproblemen (door ouderdom, zwerven of drugsgebruik) of een lichamelijke of verstandelijke beperking. Zij hebben daarom dagelijks ondersteuning nodig bij de persoonlijke verzorging en huishoudelijke taken. Hun psychisch evenwicht is wankel. Hun problemen kunnen plots verergeren of zij krijgen plots last van andere symptomen. Ook vertonen zij vaak gedragsproblemen (agressie naar anderen of zichzelf). Wat zit er in het pakket? Bij voortgezet verblijf wonen cliënten al een jaar of langer in een psychiatrische instelling. Dit kan een open of een gesloten setting zijn. Er is permanent begeleiding in de buurt. Begeleiders helpen bij de indeling van de dag. Zij stimuleren de cliënt te helpen bij huishoudelijke taken en helpen bij de persoonlijke verzorging. Zij krijgen 13 tot 15,5 uur zorg en ondersteuning per week (en enkele uren
38
meer als zij dagbesteding krijgen). Deze cliënten krijgen gemiddeld een uur per week behandeling. Voor dagbesteding kunnen zij een aparte indicatie aanvragen. Beschermd wonen voor deze cliënten kan een open of een gesloten setting zijn. Begeleiders helpen bij de indeling van de dag. Zij stimuleren cliënten te helpen bij huishoudelijke taken en helpen bij de persoonlijke verzorging. Ze proberen cliënten een zo prettig mogelijk leven te laten leiden. Zij krijgen 12 tot 15 uur zorg per week (enkele uren meer als de cliënt naar dagbesteding gaat). Er zit in het pakket geen behandeling.
39
BIJLAGE 2 - Lijst met geïnterviewde partijen Voor het opstellen van deze notitie werden vijftien interviews afgenomen. De volgende partijen hebben daaraan hun medewerking verleend: Gemeente Lingewaard Gemeente Montferland Gemeente Nijmegen Gemeente Rheden Gemeente Ubbergen Attent Pleijade Pluryn Zorgcentra Betuweland ZZG Zorggroep Laris Oosterpoort Talis Vivare Woonzorg Nederland
40