ARCHIEF _ 6e
Jaargang.
14 JANUARI
1899.
No.
13.
T
M VROÏTW VeertieiÉaiscli l i , goiijl aai li iflerip opeiii dnr vrouwen. W i j v r o u w e n v a n den n i e u w e n tijd zijn v e r p l i c h t e l k a n d e r bij t e s t a a n . Yereenigd konden w i j de wereld o v e r w i n n e n .
Redactie en Administratie:
Hoofdagente voor België:
EMILIE CLAEYS.
N.
VAN KOL.
Prinsenhage, bij Breda.
Kleistraat 95, Gent.
Hebt uzelf net laatst lief. Mrs. MASSINGBERD.
Drukker en Hoofdagent v. Holland
H.
MASÊREEUW.
Binnenrotte 50, Rotterdam.
Abonnementsprijs per j a a r f 1,50 = fr. 3,00, bij vooruitbetaling. — Losse nummers 3 ct.
grimage of pcace. — Onderzoek naar liet VaderIulioud : schap. — Over Kinderlectuur. — Bericht. — Heengegaan. — Onze kerstgave. — Hoe jammer. — Uit de arbeidsterswereld. (Slot.) — Pil- Rectificatie. — Correspondentie. — Steunpenning.
op een leeftijd dat de gezonde mensch nog krachtig is, reeds rijk aan ervaring en nog Een goed mensch is heengegaan, heenrijk aan hoop en geloof, . . . . op den leeftijd gegaan m e t h e t scheidende jaar. Ik weet van 51 j a r e n ! niet of al mijne lezers zijn n a a m k e n d e n : Velen, die ik met innerlijken eerbied mijn „vrienden" n o e m d e , al zag ik hen nooit; mijn „vrienden," omdat ze mij voorgingen ofschoon ik dien een enkelen keer noemde. in eerlijk streven, mij steunden in mijn strijd, Maar zij kunnen mij gelooven: een d e r mij bezielden, door hun voorbeeld, ai bewanedelste h a r t e n , der grootste geesten, dei- delden zij andere denk- en geloofsbanen dan de mijne, orftvielen mij en der menschheid werkzaamste hoofden werd in hem aan de in de laatste jaren. Van niemand trof mij menschheid ontnomen. Zijn maandblad „Versöhnung'' beantwoordde geheel en al dat zoo diep als van dezen m a n , dien ik aan dien titel; verzoening trachtte hij t e toch óók niet persoonlijk kende en wiens politieke ideeën hier en daar van de mijnen bewerkstelligen tusschen de strijdende parverschilden, m a a r wiens verzoenings-idealen tijen ; in alle denk- en gevoelsrichtjngen en opvoedingsgeloof zoo geheel en al in trachtte hij datgene op t e sporen wat de overeenstemming waren m e t mijn eigen menschen en de partijen tot elkander kon 't Is alsof een zeer dierbare brengen. Een edele, edele ziel was de zijne! beter ik En in zijne „Jugendblatter" sprak hij de broeder mij ontvallen is Hij laat kinderen en geestverwanten n a jeugd van zijn land toe als een vader, een die in zijnen geest zullen voortarbeiden. zeer wijze en goede vader, die in hun harten Och, mocht ook ik toonen waardig t e zijn beginselen trachtte t e prenten zoo r u i m , zoo breed, zoo innig menschelijk als nog geweest, dat de geest van Von Egidy trad in den kring der invloeden die op mij zelden een opvoeder ze verkondigde, 't Waren de menschen der 20e e e u w , der schoone w e r k e n ! 31 Dec. 1898. toekomst, die hij wilde helpen vormen En plotseling werd zijn leven afgesneden,
Heengegaan.
MORITZ V O N E G I D Y ,
6n.ze Kerstgave. Het bedrag onzer Kerstgave (fl 232,90) is afgezonden a a n de persoon voor wie het bestemd was, en h e t bewijs van ontvangst i s voor gezien geteekend door de d a m e s : N. van der Linden van Snelrewaart te Breda. Jeannette Nijhuis te Doetichem. P. G. Meulemans —van Ginkelte Amsterdam. Had ik de t o e s t e m m i n g van de persoon in kwestie gevraagd — ik had ze niet gekregen, w a n t gelijk ik reeds zeide: hier w a s een fierheid te kwetsen. Maar n u ik haar gesteld heb voor h e t onherroepelijk feit, is zij ten
hoogste dankbaar voor de haar zoo ruimschoots geschonken hulp, en innig getroffen door de solidariteit waarvan de lezeressen van De Vrouw blijk hebben gegeven jegens een onbekende lijdende zuster. Zij betuigt ons allen dan ook haar hartelijksten dank, — mij voor het vragen, u allen voor het verleenen der hulp in nood. De last der financieele zorgen is voor dezen winter van haar afgewenteld, w a t haar reeds eenigen tijd de zoo noodige n a c h t r u s t deed genieten, die zoo zelden de sponde bezoekt van de met zorgen worstelenden ! Een afzonderlijk woord van dank brengt zij daarenboven aan C. t e ' s H., die h a r e n ü d r a g e deed vergezeld gaan van een diepgevoeld woord
98
HOE HOOGER ONZE I D E A L E N STIJGEN, D E S T E HOOGER S T I J G E N W I J ZELF.
van sympathie aan de lijdende medezuster. En zoo was dan het afgeloopen Kerstfeest een blijde boodschap voor eene, die meer leed dan vreugde heeft gekend in haar leven. Nogmaals van harte dank aan de vriendelijke harten die daartoe meewerkten ! NELLIE.
Hoe jammer! Hoe jammer, dat de jonge vriendin die mij het ondergenoemde boekje stuurde, dit niet een maand vroeger deed! Dan had ik menige moeder die voor haar kinderen liefst het aangename m e t het nuttige vereenigt, kunnen helpen in haar St. Nicolaasnood, door haar te raden dit kleine bescheiden boekje eens te vergelijken met de modelectuur op de St.-Nicolaasmarkt. . 1 W a n t een keurig, schier onberispelijk boekje is het. Heel bescheiden in alle opzichten. „Drie verhalen van Pauline" heet het. Uitgever : Storm Lotz te Rotterdam. Op het effen grijze bandje met den donkerrooden r u g staat in simpele gouden letters de titel der drie verhalen : Een bange nacht, Liesbet, Trineke. Heelemaal niets geen vertoon. De verhalen zeiven — dood eenvoudig, ongekunsteld, onopg e s m u k t ; — m a a r : puik. Verhalen waaraan je voelt dat ze aan 't hart der schrijfster aanklopten en zeiden : schrijf mij op. En Pauline schreef ze niet alleen op, maar ze teekende ze tevens. W a n t uit hare pen vloeide een reeks tafereeltjes: binnenhuisjes, spelende kinderen, dieren, landschapjes, die terwijl je leest voor je oprijzen, als heuschelijke schilderstukjes. Mij dunkt, een schilder zal er tal van motiefjes in vinden. Pauline is bepaald een kind uit „het land van Rembrandt," dat ze zoo ongezocht en onbewust teekent wat ze ziet en wat ze graag heeft dat anderen óók zien. Spreken deze penteekeningen tot je verbeelding, wat zij teekende spreekt tot je h a r t ; zóó zelfs dat je nu en dan een waas voor je oogen krijgt. Toch zijn het blijde verhalen, zacht gloeiend van weldadige menschenliefde, van toewijding, van eenvoudige hartelijke plichtsvervulling, van moedig pogen, van alles w a t het leven van eenvoudige menschjes mooi en waardevol maakt. W a n t het zijn o zulke eenvoudige menschjes die Pauline t e e k e n t : Een visschersvrouw, die haar m a n en kinderen oprecht liefheeft, en haar dochtertje dat in den bangen stormnacht een klein zaadje van liefde in haar hartje voelt ontkiemen, dat eerlang het leelijke plantje der jalouzie zal doen verstikken. Een levenslustig deerntje, vroeg kreupel tengevolge eener heupontsteking, dat den moed niet heeft haar houten beentje te gebruiken, dat zich vertroetelen laat en ook vertroeteld, doch niet verbitterd en zelfzuchtig wordt; en dat, in haar h'ver om gauw bij 't pasgeboren zusje te zijn, haar beentje plotseling leert gebruiken. Een ander deerntje, - een lief, eenvoudig kind der heide, dat stilletjes geld verdient voor vader, door m e t hare koe te poseeren voor den schilder in haar dorp . . . Apropos, Pauline heeft eigenlijk gelijk dat ze alleen meisjestypen teekent, ofschoon ik dat oorspronkelijk wat eenzijdig v o n d ; m a a r zij doet dit zóó goed, dat ik vermoed dat hierin hare kracht ligt.
Haar meisjes zijn allerliefst van naïveteit en frischheid. Pauline heeft dit nog m e t de echte hollandsche schilders gemeen, dat zij haar typen en binnenhuisjes liefst neemt uit de volksklasse. Daar zijn geen salons die op elkander gelijken m e t vervelende eentonigheid; daar zijn menschen en dingen meer eigenaardig, meer individueel; veel mooier voor een artistenoog dan de beschaafde gelijkvormigheid van het leven in hooger kringen. Wel zijn de menschen die zij in die hutjes en boerehuizen zette iets te fijn voor hun omgeving; zij doen mij eenigszins denken aan de visschersvrouw m e t de aristocratisch blanke, slanke handen, die ik in het Modern Museum te Brussel zag. Maar deze fout is waarschijnlijk de keerzijde eener deugd. Pauline houdt als mensch en als a r t i s t v a n het typische visschers- en boerenvolk, en de ruwe diamanten die zij in die kringen aantrof heeft zij geslepen en gepolijst m e t de toewijding van den slijper, die wezenlijke ingenomenheid gevoelt m e t de mooi tintelende steenen die onder zijn behandeling in waarde toenemen. Nu, w a a r ik in den laatsten tijd mij zoo dikwijls, meer dan mij lief was heb moeten ergeren over kinderlectuur, is het mij een waar genot eens zonder voorbehoud te kunnen prijzen. Ik ben zeer blijde over de kennismaking m e t dit bescheiden boekske; boekjes als dit gaan zoo licht verloren in de massa prul-lectuur die een oogenblik de wereld overbluft voor de mooie prentjes en de almachtige reclame. En waar men gesteld is op weinig maar goed, en ook een beetje prijs stelt op artistiek zien en waarnemen van menschen en dingen, daar is dit stille, eenvoudige dingetje werkelijk op zijn plaats. Dat de zusjes der vriendelijke zendster aan „Liesbet" de voorkeur gaven ; mijn dochtertje aan „Trineke" en ik zelve aan „Een bange nacht", spreekt óók al in het voordeel van dit boekje. Het bewijst dat er in ieder dier verhalen een sterk sprekend element is, dat verschillende individuen ieder naar hun eigen aard treft, en dat er dus werkelijk een greep gedaan is in het „volle menschenleven, dat overal interessant is, waar men ook aangrijpt." NELLIE.
Uit de Arbeidsterswereld. (Slót). Op die wijze vormt men geene menschen maar slaven, geene moeders zich h a r e r grootsche roeping bewust, maar blinde werktuigen van geestelijke en politieke reactie. De Waarheid is é é n , en heeft nog nooit kwaad berokkend aan h e m of haar die ze bezat. Het grootste argument onzer tegenstrevers i s : dat eene geleerde vrouw juist daardoor minder vrouw, minder lief, minder deugdzaam zijn zoude. Ik ben zoo vrij hieraan te twijfelen. De vrouw is deugdzaam uit een gevoel van plicht en eigenwaarde of zij is het niet. De stelling als zou de wetenschap de vrouw verderven hoort in den Hof van Eden 't huis. Als men zich wel rekening geeft van den invloed welke de vrouw op de zeden, de ideeën, op den vooruitgang van den menschelijken geest uitoefent, dan be-
HOE HOOGER ONZE IDEALEN STIJGEN, DES TE HOOGER STIJGEN W I J ZELF. seft m e n eerst hoe edel en grootsch hare roeping is. Dit a a n g e n o m e n , waarom geeft m e n haar dan geene opvoeding geëvenredigd aan de grootsche taak welke zij geroepen is te vervullen? Waarom houdt men haren geest in kluisters? Gelooft m e n werkelijk dat zij minder lief, minder vrouw zijn zal? Och k o m ! De wetenschap heeft nog nooit iets bedorven, zelfs geen mooi gezichtje! Laat men zich eens i n d e n k e n , wat rein g e n o t , wat goddelijke vreugde het geven zou over alle kwesties m e t eene beminde vrouw te k u n n e n converseeren; eene vrouw die men juist daardoor te meer beminnen zou omdat men in haar zijns gelijke ziet. Bevroedt men niet w a t innige zelfvoldoening, w a t zoete bevrediging er ligt opgesloten in de vereeniging van twee wezens wier gevoelens- en gedachten harmonieeren en die d u s elkander eerbiedigen, begrijpen en waardeeren ? Och! als de vrouwen wisten en begrepen, w a t zouden zij van zelf hare methode van opvoeding wijzigen. Maar helaas! w a t zien we n u ? •* . Niet alleen onder oogpunt van godsdienst, m a a r ook op zedelijk gebied is de opvoeding verschillend. Terwijl men den jongen eene bijna absolute vrijheid gunt, houdt men het meisje om zoo te zeggen opgesloten. En terwijl de jongens loopen en ravotten, ontwikkelen ze zich zedelijk en lichamelijk. De meisjes daarentegen, tot stilzitten gedoemd, blijven zwak en teer. Onverstandige m o e d e r s ! Aldus levert gij zeiven argumenten aan de tegenstrevers die beweren, dat de vrouw te zwak is, en daardoor niet in staat dezelfde economische en politieke functies als de man te vervullen. W a a r o m m a g een jongen ravotten, klauteren, gymnastiek doen, en een meisje niet? W a a r o m mag een jongen alleen uitgaan en een meisje niet dan vergezeld ? Och, heilige logika! Een meisje mag niet dan onder secure bescherming op een bal verschijnen. Maar weet ge wat ze wel doen m a g ? Onverzeld naar kerk en biechtstoel gaan, hetgeen voor hare onschuld duizendmaal gevaarlijker is dan alle mogelijke bals ter wereld. En ik verzeker u, als menige vrouw haren tijd in de kerk doorbrengt, dit niet zoozeer uit godsvrucht is, als wel om eene vrijheid te genieten, die m e n haar op geen enkel ander terrein gunt. De vrouw, — zoo zegt men — is heelemaal a a n het clericalisme verslaafd. Daar valt nog al wat op af te dingen. Maar aangenomen dat zulks zóó w e z e ; dan vraag i k : aan wie de schuld ? En niemand zal mij tegenspreken als ik antwoord : de schuld ligt aan de m a n n e n , die slechts bezorgd om h u n n e eigene verheffing en ontwikkelng, er niet aan gedacht hebben, de vrouwen, die opvoedsters van het toekomende geslacht, gelijken tred met hen te doen houden. En welke zijn nu de konsekwesties van zoo'n daad ? Dat de m a n alleen is vooruitgegaan, de vrouw, zijn levensgezellin, de moeder zijner kinderen, ver achter zich latende. De keten welke den man aan de vooroordeelen en het bijgeloof der middeleeuwen houdt geklonken, is de vrouw, die nog gelooft hetgeen hij loochent, aanbidt hetgeen hij sinds lang verbrijzelde;
99
en juist uit deze grove fout trok de kerk haar voordeel, en was het makkelijk de vrouw tot werktuig en bondgenoote te maken. Dus er is geen eenheid, er is geene overeenstemming bestaanbaar tusschen het geloof van m a n en vrouw. De man leeft in het tegenwoordige, hij brengt in het gezin ideëen van vooruitgang, onafhankelijkheid en vrijheid. De vrouw daarentegen aanbidt het verledene, en buigt onder absolute gehoorzaamheid en blinde onderwerping. Antwoord nu in gemoede; Is er op dergelijke voorwaarden overeenkomst mogelijk, wanneer op eiken oogenblik de elementen van misverstand en oneenigheid zich tot een onoverkomelijken berg opstapelen ? Wanorde heerscht in maatschappij en familie ; verwarring heerscht in al de geesten ; dat m a g of kan zoo niet langer duren. Daarom hebben verstandige vrouwen begrepen dat aan dien onzedelijken, gevaarvollen toestand een einde dient gesteld. En vast zijn zij besloten, zelfs ten koste der zwaarste opofferingen, hare geestelijke vrijheid te bewerken, ten einde èn door de opvoeding èn door het veroveren harer politieke rechten, het gestelde doel te bereiken namelijk hare algeheele ontvoogding. V r o u w e n ! gij die tot hiertoe onverschillig en vijandig tegenover deze beweging stond, lees en overweeg; de uitslag zal niet twijfelachtig zijn ; gij zult u bij ons aansluiten, en dusdoende meewerken tot het geluk van uw kroost, uw eigen zelf, en de geheele menschheid. EEN
ARBEIDSTER.
Wat is de „Piljrimace of P e a c e " ? Wij ontvingen hieromtrent van Mevrouw Waszklewicz-van Schilfgaarde, Presidente van den Nederlandschen Vrouwenbond ter Internationale Ontwapening (1), het volgende schrijven: „Van het eerste oogenblik af, dat de Vredeboodschap van den Czaar ons bereikte, voelde ik dat, hoe edelmoedig zijn plannen ook waren, hij nooit zou kunnen slagen zonder den krachtigen steun van den uitgedrukten volkswil. Toen ik dan ook het op 31 Augustus, in twee u u r tijds, door 399 Hollandsche vrouwen geteekende dankadres ter kennis der buitenlandsche pers bracht en aan allerlei bekenden heinde en ver toezond, met verzoek er zooveel mogelijk publiciteit aan te geven, kleedde ik het in in een circulaire, waarin deze zinsnede voorkwam: „Ce que je rêve ce serait u n e démonstration monstre pour que, quand les délégués des gouvernements convoqués p a r l e Tsar s'assembleront, ils sentent derrière eux la pression de leurs peuples fout entiers désirant la paix, mais ce n*est pas a moi, dans mon petit pays a commencer." (2) „Ik had de voldoening dat dit in verscheiden bladen gereproduceerd werd, en Jules Bois, de bekende psychologische schrijver, schreef mij, dat hij m e t enthousiasme mijn denkbeeld had (1) Voor de lezers en lezeressen van dit blad laten wij in 't kort de geschiedenis van het ontstaan van den Bond volgen. (2) Ik droom van eene monster-demonstratie, opdat, wanneer de afgevaardigden der ter den Czaar opgeroepen regeeringeu zich zullen TOreenigen, zij achter zich zullen voelen de stuwkracht van ireheele volkeren die den vrede wenschen; maar niet ik moet daarmee beginnen in mijn kleine laud. (N.)
100
HOE HOOGER ONZE IDEALEN STIJGEN, DES TE HOOGER STIJGEN W I J ZELF.
opgevat, en mij helpen wilde het te verwezenlijken, daar ook hij van oordeel was, dat een plebiscit van millioenen vrouwen in Europa datgene was waar wij al onze krachten aan moeten wijden; maar h e l a a s , de opgezweepte passies in de Dreyfus-zaak en de Fashoda-quaestie maakten dat men in Frankrijk daar niet mede beginnen kon. „Intusschen vatte William Stead na zijn terugkomst van Livadia en na een onderhoud m e t Björnson te Rome, in denzelfden geest een ander plan op, nog grootscher, nog verder reikend. Hij bedacht de „pilgrimage of peace" en schrijft daarover: „Cohesie, coöperatie, eenheid in streven, dat is vóór alle dingen een dringende eisch, en daarom roepen wij allen op om hun plaatselijke en nationale pogingen ter verwezenlijking van des Czaren denkbeeld te vereenigen tot het vormen van een internationalen vredepelgrimstocht, beginnend te San Francisco, eindigend te St. Petersburg. Toen de Russische Keizer den heiligen oorlog verklaarde aan den oorlog, door alle gouvernementen op te roepen tot een conferentie, wier doel is de natiën te redden van het gevaar dat hen dagelijks meer en meer dreigt, is hij iets begonnen, dat hoe roemrijk het ook wezen moge, schipbreuk lijden moet zoo geen kruistocht wordt gepredikt onder de natiën, en een hartelijke en algemeene betuiging van instemming van onder tegemoet komt aan de oproeping van boven. Daar het initiatief voor de vrede-conferentie genomen is door den autocraat van het Oosten, valt niet te ontkennen dat het initiatief voor den steun der volkeren dient genomen te worden door de vrije democraties van het Westen, en het geheele Engelsch sprekende ras aan deze en gene zijde van den Oceaan, moet daarin hand aan hand gaan. „Tusschen 15 December en 1 Februari hoopt men, dat overal de bevolking van Amerika en Engeland uiting zal gegeven hebben aan hun beslisten wil, dat de conferentie gelukken moet. Van elk dezer locale comités zal een lid gekozen worden tot vorming van een Anglo-Amerikaansch comité. Dit comité moet een deputatie naar den Czaar benoemen van twintig leden — vijftien mannen en vijf vrouwen — tien uit Amerika en Canada, tien uit Engeland. „Het doel van dit comité zal zijn eerstens den Czaar vóór de conferentie de verzekering te geven, dat hij gesteund zal worden door de immense kracht van het geheele Engelsch sprekende ras, en ten tweede om op hun weg naar St. Petersburg een vrede-pelgrimstocht door Europa te maken, alle natiën oproepend om zich bij hen aan te sluiten in deze groote manifestatie van het enthousiasme der volkeren in de zaak des vredes. „Alvorens Amerika te verlaten, zullen de tien Amerikaansche afgevaardigden hun opwachting maken bij den president Mc. Kinley en zullen van hem zekerlijk een w a r m : „Ga met God!" op reis mede krijgen. „In Engeland hebben reeds overal meetings plaats en de uitgedrukte volkswil is sterk voor vrede, al moge de pers ook trachten het oorlogsvuur brandend te houden. „Nadat de Amerikaansche afgevaardigden in Engeland zullen aangekomen zijn, zullen de Engelsche afgevaardigden zich bij hen voegen, en recepties, banketten en een reuzendemonstratie in Albert Hall plaats vinden. Na hun opwachting bij Koningin Victoria gemaakt te
hebben, zullen de afgevaardigden hun reis over h t v a s t e l a n d aanvangen. „De eersten die zich, opgeroepen door de Anglo-Saksen, zullen aansluiten bij dezen pelgrimstocht, zijn de vertegenwoordigers der zeven kleine vrij s t a t e n : Nederland, België, Zwitserland, Denemarken, Zweden, Noorwegen en Portugal. Het beste ware, zoo deze afgevaardigden reeds tegenwoordig waren bij de reuzendemonstratie in Albert Hall, en dat dus de deputatie haar reis op het vasteland kon aanvangen, reeds gesteund door hen, die de zeven kleine staten — gezamelijk 27.000.000 zielen der meest intelligente en der meest vredelievende volkeren van Europa - vertegenwoordigen. „Wanneer de groote internationale Deputatie, nu zeven en twintig leden sterk, te Parijs zal optreden, is het aan geen twijfel onderhevig, welke uitwerking hun komst alleen reeds op de gemoederen in Europa zal teweeg brengen. Daar zullen weder recepties in de ambassades, conférences, demonstraties in de groote steden plaats 'hebben, totdat ook tien Fransche Afgevaardigden zich bij den stoet zullen gevoegd hebben, om na met den President Faure en de Ministers een onderhoud gehad te hebben, ten einde er bij hen op aan te dringen met den Czaar mede te werken, h u n reis door Europa voort te zetten. „Van Parijs leidt h u n weg naar Berlijn, w a a r hetzelfde zal geschieden, doch op nog grooter schaal. Na h u n opwachting bij den Keizer gemaakt te hebben gaat de tocht naar Weeneh en Pest en van daar naar Rome. De deputatie, nu zeven-en-zestig leden sterk — behalve de reeds genoemden nog tien resp. uit Duitschland, Oostenrijk, Hongarije en Italië — reist nu naar St. Petersburg, waar zij door dén Czaar hartelijk welkom geheeten zal worden, daar hij van hun lippen de woorden hooren zal hoe hartstochtelijk de volkeren naar vrede verlangen, met hoeveel enthousiasme zij aan zijn initiatief hebben gevolg gegeven, en hoe krachtig zij er bij hem op aandringen pal te staan in den naam van „God en het volk" en dit groote goed voor de menschheid tot stand te brengen. „Een reuzenplan, een grootsch en schitterend plan, waar wij Nederlanders ons niet aan mogen onttrekken. Die schande, nadat onze jeugdige Koningin de eerste der Vorsten is geweest, die Hare hooge ingenomenheid met het vredeplan des Russischen Keizers heeft uitgesproken, mogen wij niet op ons laden. „Wij moeten dus ook onze gedachten er over laten gaan, wie wij zullen afvaardigen, m a n of vrouw, om het even, mits de persoon die men kiest uiting wete te geven aan den wensch naar vrede, die ook het Nederlandsche volk bezielt!" *
* «
In 't voorjaar van 1898, eenige ïnaanden vóór de Czaar zijn grootsch plan wereldkundig maakte, werd te Parijs opgericht een nieuwe Vredebond: de „Ligue des femmes pour le Désarmement International", onder presidium van prinses Wiznieuwska, terwijl verder deel uitmaakten van het bestuur: prinses Metchersky, de bekende schrijfster Tola Dorian, Madame Chéliga, die het theater heeft opgericht waar uitsluitend stukken van vrouwelijke auteurs worden opgevoerd, Madame Camile Flammarion, de echtgenoote van den beroemden sterrenkundige, e. m. a.
)
HOE HOOGER, ONZE IDEALEN STIJGEN, DES TE HOOGER STIJGEN WIJ ZELF. Al spoedig vormde zich in ons land een dergelijke vereeniging, die z i c h t e n doel stelde, de beginselen van den Bond ingang te doen vinden in de harten en hoofden der Nederlandsche vrouwen, haar op te wekken tot deelnemen a a n de beweging tot aansluiting aan de vereeniging, tot steunen van de pogingen door bestuur en leden aangewend, terwijl de leiding aan mevrouw Waszklewiez werd toevertrouwd. Aanvankelijk onderdeel van de Ligue te Parijs, werkende onder den n a a m van „Vrouwenbond ter Internationale Ontwapening", verkreeg mevrouw Waszklewiez al spoedig de overtuiging dat een vrouwenbond ter Int. Ontw. hier te lande levensvatbaarheid bezat, mits op eene andere leest geschoeid; daarom werd in de algemeene leden-vergadering van 8 November besloten, den Bond zelfstandig te doen optreden, als „Nederlandsche Vrouwen-bond ter Internationale Ontwapening" te doen aansluiten bij het „Bureau International de la P a i x " te Bern, de leden te splitsen in gewone leden (vrouwen) en buitengewone (mannen) en de m i n i m u m contributie te stellen op 50 cent per jaar. In diezelfde vergadering werd het bestuur samengesteld als volgt: Mevr. B. Waszklewiez van Schilfgaarde, P r e s i d e n t e ; Jonkvr. C. M. v. Hogendorp, Vice-Presidente ; Mevr. È. Kunst— Heijnneman, 1ste Secretares, Mevr. C. de Neree tot Babberich v. Houten, 2de Secretares ; Mej. B. Dudok van Heel, P e n n i n g m e e s t e r e s ; Mevr. H. Reien — Stavenow, Adjunct Penningmeesteres, allen te 's Gravenhage. Thans, na slechts enkele maanden, telt de Bond 250 leden, terwijl als correspondenten optreden: Mevr. de With —van Andringa de Kempenaar, Apeldoorn; Mevr. van der Linden van Snelrewaard, Breda; Mevr. Rooker—Fraissinet, Delft; Mej. M. Mensing, K a m p e n ; Mevr. Schalkwijk—Godefroi, Nijmegen; Mevr. B. Nolt h e n i u s —Mertens, Utrecht; Mej. Betsy Perk, Arnhem. Doen bestuur en correspondenten alles wat in haar vermogen is, om de beginselen van den Bond ingang te doen vinden, voornamelijk ééne is het, aan wie wij grooten dank verschuldigd zijn, aan haar, die de voldoening heeft niet alleen het hoofd maar ook de ziel te zijn van den Bond: aan Mevrouw Waszklewiez, die, behalve in de Congreszaal van de Tentoonstelling, op 15 November te Arnhem een voordracht hield, om het publiek aldaar bekend te doen worden m e t het streven van den Bond en propaganda te maken voor het grootsche denkbeeld van Bertha von Suttner, van welke voordracht Belang en Recht in zijn n u m m e r van 1 December en De Wereldkroniek in zijn n u m m e r van 26 November een uitgebreid verslag gaven, en die, hopen wij, eerlang te Breda zal willen komen, om ook hier te spreken over het onderwerp, dat de aandacht en de belangstelling verdient van alle weidenkenden en fijnvoelenden. Eerstdaags nu zullen in de voornaamste steden van ons land lijsten ter teekening worden nedergelegd om gelegenheid te geven tot betuigen van instemming m e t de démonstration monstre, waarvan Mevr. Waszklewiez droomt. Warmvoelenden, edeldenkenden, geestdriftvollen zijn er noodig om den stroom te doen zwellen, om de weifelenden te doen besluiten, om de ongeloovig-de-schouders-ophalenden te overtuigen!
101
Dat ieder dus door toe te treden als lid, door teekening op een der lijsten, of door het zenden van naamkaartje waarop „adhaesie démonstration" aan ondergeteekende, en door geldelijken steun van hare of zijne i n s t e m m i n g doe blijken! Mevrouw v. D. LINDEN V.IJSNELREWAARD.
Huize Soekasari II, 23 Dec. '98.
o v e r het Onderzoek naar het Vaderschap DOOR
G. A.
VARECH.
(Vervolg). En ach! die verleiders, — wij zouden h a a s t willen zeggen „van beroep" — zijn zóó weinig in aantal, dat wij aan hun bestaan bijna durven twijfelen. Wij weten wel dat het algemeen als een waarheid is aangenomen, dat ongehuwde m a n n e n , die neiging hebben tot geslachtsgemeenschap, veel meisjes, die in min of m e e r behoeftige omstandigheden verkeeren, door geld etc. „verleiden," en dat zelfs gehuwde mannen zich niet ontzien van hun betere maatschappelijke omstandigheden op die manier misbruik te maken. Maar gelooven doen wij dit niet. En dit niet slechts, omdat wij iets, w a t ook, zoo maar niet als waar aannemen, doch ook en vooral omdat de feiten en logische redeneeringen met dat geloof in strijd zijn. Tot staving van dit beweren, het volgende: Dr. Wood Hutchinson heeft, uit de antwoorden van een dertigtal vakmannen uit verschillende groote steden op door hem gestelde vragen, de etiologie der prostitutie aldus samengevat: 1) 1. lust tot weelde en luiheid . . . 42.1 "/„ 2. gebrek aan werk 9.4 „ 3. verleiding (waarbij zij onschuldige slachtoffers waren) . . . . 11.3 „ 4. slechte omgeving in het ouderlijk gezin 23.8 „ 5. erfelijkheid 7.8 „ 6. overheerschende drang naar geslachtsdrifts-bevrediging . . . . 5.6 „ Aangenomen nu eens dat de sub 3 genoemde vrouwen,alle onschuldige slachtoffers zijn — wat wij, naar onze lezers weten, volstrekt niet beamen — dan nog zijn dus slechts " / i o o der prostituees den slechten weg opgegaan door toedoen van „verleiders". En ook dit nog. Weet men bv. wel dat het meerendeel van de meisjes boven de 15 a 16 jaar, die in het gasthuis te Amsterdam worden opgenomen, geen maagd meer zijn? En zou men nu meenen dat „heeren" die meisjes van haar maagdelijken staat hebben beroofd? Het is immers, zeer enkele gevallen uitgezonderd, onwaar. Hoe zouden deze dat aangelegd moeten hebben bij die kinderen, die, hoe jong ook, niettemin door levenswijze en opvoeding wijs genoeg zijn om te weten, w a t haar te wachten kan staan zoo zij zich „verleiden laten", zegge zich „geven" ? Zij weten zeer wel dat een huwelijk niet volgen zal,ook omdat zij nog zoo jong zijn en de meneerverleider, gesteld hij w a s al tot een huwelijk geneigd, geen tijden lang zal wachten tot hij 1) Boston Medieal and Surgical Journal, Nov. 21, 1895.
102
HOE HOOGER ONZE I D E A L E N S T I J G E N , DES T E HOOGER S T I J G E N W I J Z E L F .
e r toe kan overgaan. Anders gesteld is ' t m e t een jongen m a n uit haar klas van menschen. Een zeer vrije omgang m e t dezen heeft voor h a a r minder bezwaren, en ligt, door de wijze van wonen, en door zeden en opvoeding, ook m e e r voor de hand. Met veel meer zekerheid dan van een„heer,"kan zij van haar standgenoot veronderstellen dat hij haar later zal ten huwelijk n e m e n . Dikwijls zal zij er zelfs, op grond dier niet-ongemotiveerde veronderstelling, toe komen zich aan zulk een man aan te bieden schier, in ieder geval hem zóó aan te hangen, dat hij h a a r overgave van haar verlangt. „Het is dan i m m e r s toch m a a r anticipeeren op rechten die h e m later zullen toekomen!" Dat „heeren" later met diezelfde meisjes betrekkingen kunnen aanknoopen en dat deze dan wel eens noodlottige gevolgen hebben, is zeker iets dat wel eens gebeurt. Maar dit is dan alleen een gevolg van de bres die de eerste „geliefden" in het moreel dier meisjes heb ben geschoten, een bres zóó groot, dat e r v a n een beschermende m u u r zoo iets, dan toch zoo goed als niets meer bestond op het oogen blik waarop zij de nieuwe, nu veelal, om tijdelijke, geldelijke en andere voordeelen, gew e n s c h t e j a gezochte betrekkingen aanknoopten. H e t is zeker immoreel van een m a n een meisje van haar „fatsoen" te berooven. Doch is 't niet nog veel immoreeler die berooving toe te staan, zich er de medeplichtige van te maken, en vooraf voordeel te trekken uit die toestemming? E n verzaakt het meisje daardoor alleen niet reeds het recht zich door de wet geheel of gedeeltelijk te laten ontheffen van de lasten, die voor haar uit die betaalde toestemming k u n n e n voortvloeien? Het kende die mogelijke gevolgen i m m e r s even goed als het wist dat, zoo zij achterwege blijven, de medeplichtige door niemand, zelfs niet door het meisje, ooit kan gedwongen worden om, uit hoofde van het gebruik maken der gegeven toestemming, eenige het meisje betreffende lasten later op zich te nemen, tenzij de sluiting van een huwe lijk is voorafgegaan. Alleen reeds op grond dier redeneering be hoort o. i. het onderzoek n a a r het vaderschap verboden te blijven. Doch er zijn nog andere, als m e n wil, meer practische gronden voor dat behoud aan te voeren. Hieronder rekenen wij in de eerste plaats de wetsveranderingen die uit een afschaffing v a n de 1* alinea van art. 342 B. W. noodzakelijk zouden voortvloeien. Al zouden zij weinigen bevallen, al zou ons B. W. er hier en daar geheel en al door moeten worden omgewerkt — zij zouden aangebracht moeten worden, indien m e n , door één, slechts enkelen treffende en lang niet algemeen als zoodanig erkende, onbillijkheid op te heffen, niet andere, en vrij wel door een ieder gevoelde, scheppen wil. En zou dit niet gebeuren indien men, naast een art. 342 zonder zijn tegenwoordige 1' alinea, bv. een art. 305 B. W., of wel de bepalingen o m t r e n t erfrecht, onveranderd liet voortbestaan ? „Pater ist quem nuptiae demonstrant". In goed(?) Hollandsch vertaald, vormt die zin den inhoud van ons art. 305 B. W . : „het kind, hetwelk s t a a n d e het huwelijk is geboren of verwekt, heeft den m a n tot v a d e r . ' l ) Dat dit niet altijd w a a r is, en dat die onware gevallen niet altijd 1) Zou er iemand gevonden worden die zou kunnen meenen dat de vrouw de vader misschien is ?!
gerectificeerd kunnen worden door ons tegen woordig Burg. Wetb., weet iedereen wel. Dat een ieder er zich niettemin in schikt, het zelfs billijk acht dat die regel gevolgd wordt, spruit al leen voort uit het algemeene bewustzijn dat zelfs de beste wetsbepalingen nu en dan wel eens tegen iemands rechten kunnen indruischen,. nu en dan wel eens voor enkelen een onbil lijkheid doen ontstaan, en dat daartegen niets te doen is, zoolang er niets volmaakts bestaan kan. Wil men dus dit art. 305 niet schrappen — en dat zal wel niemand voorstellen, naar wij meenen — dan mag, billijkheidshalve, de 1* alinea van art. 342 o. i. evenmin vervallen. Gesteld evenwel dat een wijziging, zoo in grijpend als slechts mogelijk is, en in verband m e t een vervallen der twee genoemde artikelen,tot stand te brengen ware zonder van 99°/ der menschen verzet te ondervinden. (De veronder stelling is absurd, w a n t er zou van ons ge korte B. W. niet veel over blijven, omdat m e n om zoo te zeggen, de palen waarop het gebouw r u s t zou doorgezaagd hebben. Doen wij h a a r voor een oogenblik niettemin toch.) Zelfs dan zou men in dat gewijzigde wetboek het omge keerde van art. 342 1* alinea niet mogen op nemen. W a n t het huwelijk, dat contract waardoor de wettelijke verhouding geregeld wordt tusschen m a n en vrouw, tusschen ouders en kinderen, zoo er natuurlijk in blijven bestaan, zij 't al ook. dat men de daarop betrekking hebbende bepa lingen gewijzigd had. Indien het huwelijk niet bestond, zou het onderzoek hoegenaamd geen n u t hebben. Immers, alleen door het bestaan van het huwelijk kunnen er „gevallen" meisjes bestaan. Alleen door het bestaan van het hu welijk is het mogelijk dat deze meisjes door iedere vrouw worden beschouwd als verraad,plichtverzuim, ja een niet meer goed te m a k e n wandaad jegens alle vrouwen gepleegd te heb ben. „Maar omdat de vrouw, zoowel al wat zij stipt noodig heeft als al w a t zij verlangt, de voldoening aan haar behoeften zoowel als de vervulling harer wenschen, in één woord „alles" van den man verwacht, terwijl deze daarentegen wel beschouwd van de vrouw slechts één ding vraagt en verkrijgbaar acht, moeten de vrouwen h a a r doen en laten zóó weten in te richten dat de m a n n e n dat ééne niet van haar kunnen bekomen, dan in ruil voor de zekerheid dat zij de zorgen voor haar en haar toekomstige kin deren op zich nemen. Handelt een meisje niet volgens die onderling stilzwijgend overeenge komen, door een goed begrepen „esprit de corps" ingegeven regelen, maar capituleert het opandere voorwaarden dan een huwelijk, dan moeten de vrouwen haar uitstooten, m e t schande overladen. W a n t zoo die handelwijze eens algemeen werd, zou het algemeen belang der vrouwen ten zeerste geschaad worden." Aldus ongeveer redeneert Schopenhauer in zijn „Over de vrouwen." Nu moge men 't m e t dezen cynikus niet eens zijn, in de eer der vrouwen niet enkel een beginsel van maatschappelijk n u t en be lang zien kunnen, — men zal niettemin moeten erkennen dat de reden waarom de vrouwen haar „gevallen" zusters met de bekende, zon derlinge hardheid behandelen, vooral moet gezocht worden in de groote schade, die de gevallene inderdaad aan de eer der vroawelijke 0
HOE HOOGER ONZE IDEALEN STIJGEN, DES TE HOOGER STIJGEN W I J ZELF. sexe toebrengt, en die zij slechts kan toebrengen, zoolang het huwelijk bestaat. Onder de wetswijzigingen waarvan wij zooeven spraken, zal afschaffing van het huwelijk d u s wel niet behooren. Doch ziet hier wat uit een en ander volgt. Gingmen het onderzoek naar het vaderschap invoeren, m. a. w. de belangen voorstaan van eenige vrouwen, die door de overige, evenals een schurftig schaap uit de kudde, uit haar gemeen. schap zijn uitgestooten, dan zou men in waarheid de belangen van bijna alle vrouwen ten zeerste benadeelen, om die van heel enkele te dienen. Daarom is ' t o n s dan ook steeds onbegrijpelijk voorgekomen dat er zoovele, hoewel van conventioneele begrippen doorzulde, vrouwen zijn •onder hen, die aandringen op het wettigen van het onderzoek naar het vaderschap. Deze moesten, dunkt ons, toch inzien en voelen dat 2ij zich daardoor tot de medeplichtigen maken van hen die (b.v. door het zoogenaamde „vrije huwelijk" voor te staan, of door het gewichtige van een door een vrouw beganen „ m i s s t a p " rechtstreeks of zijdelings te verlichten) den prijs, waarop de vrouwen haar eer moeten schatten, verlagen. Of zouden zij niet Degrijpen dat zij, wier strijdgenooten zij werden, de tastbare en de, met het oog op bestaande en over het algemeen geapprouveerde toestanden en • vooroordeelen, natuurlijke belangen der vrouwelijke sexe te gronde richten? Want, w a t is dat onderzoek anders dan een middel om 't haar, die, zij 't dan ook op instigatie van een man, verraad pleegde aan haar sexe, gemakkelijk te maken zich te onttrekken aan de gevolgen er v a n ? En dat zou men k u n n e n n o e m e n : handelen in het belang der v r o u w ? Maar dat is i m m e r s de grootste ongerijmdheden met •elkaar willen doen rijmen! Bovendien, het is onwaar. W a n t het is zeker niet handelen in het belang der zich door en met haar echtgenoot gelukkig gevoelende gehuwde vrouw, als men haar een zwaard van Damocles boven het hoofd hangt in den vorm der mogelijkheid, dat een of andere deerne haar geluk kan komen verstoren, door haar echtgenoot aan te wijzen als vader van een kind, dat •niet tevens dat zijner gade is. Zelfs als de aanklacht ongegrond werd bevonden, zou •reeds enkel het feit dat de man genoemd was een schromelijk nadeel kunnen toebrengen aan de achting, die vrouw en kinderen en verwanten hem te voren toedroegen. W a n t , w a t men ook p e g g e n moge, er zijn m a a r heel weinig menschen zóó verstandig, dat zij niet absoluut iets, zij 't ook nog zoo'n klein stipje, aan een koe willen en zullen vinden, als deze eenmaal bont genoemd is. En, m e t het oog op dat geluk der gehuwde vrouwen, met het oog op den huiselijken vrede, waarvan de verstoring zulk een geduchten weerslag vindt zoowel in de onderlinge verhouding der echtgenooten, als in de opvoeding, dus in de zedelijke vorming van het kind, is het zeker beter alle „ m a a r . . . " hier te vermijden, en ook hier den gulden regel toe te p a s s e n : „beter dat 10 schuldigen vrij rondloopen dan dat één onschuldige veroordeeld wordt." Gesteld evenwel dat wij ons een overdreven voorstelling vormen van het nadeel dat de geh u w d e vrouw door een onderzoek n a a r het vaderschap zou kunnen berokkend worden aan haar geluk, dus aan het doel van haar leven.
103
Zelfs dan nog zouden wij den maatregel niet k u n n e n goedkeuren. Want, mocht het genoemde nadeel wellicht een problematisch kunnen geheeten worden, m e t het voordeel dat er voor de zoogenaamde verleide en ook — en vooral — voor de gemeenschap uit voortvloeien zou, is dit nog sterker het geval. Wie toch kan zich als goed een huwelijk voorstellen, gesloten uit vrees van anders m e t den strafrechter in aanraking te komen ? W i e zou de vrouw k u n n e n achten die tot echtgenoot neemt hem, die duidelijk getoond heeft dit niet te willen zijn? Wie ook zal niet inzien dat de man, die, tegen zijn wil in, de leider en opvoeder volgens de wet moet worden van de kinderen, die hij bij zulk een hem opgedrongen echtgenoot krijgt, een zeer treurige figuur als zoodanig zal maken ? En men ach te dit laatste niet gering. Men vergete niet dat die kinderen, al zullen zij niet steeds vallen onder de rubriek van w a t men gewoon is te noemen „verwaarloosde kinderen," inderdaad zeer verwaarloosd zullen worden. De remedie zal nog erger blyken te zijn dan de kwaal die m e n e r m e e genezen wil. Daarenboven, in die gevallen, waarin herstel der schade door een huwelijk n i e t mogelijk is, zullen veelal onschuldigen h e t meest getroffen worden door de op den aangewezen vader toe te passen maatregelen, welke deze ook zijn mogen (gevangenisstraf, boete, jaarlijksche uitkeering, of wat ook). Nog d a a r gelaten of na het overlijden van een ongehuwden „vader bij de wet", diens erfgenamen niet zouden k u n n e n worden aangesproken — i e t s wat o. i. geen gewichtig bezwaar zou zijn — zou in ieder geval groot nadeel toegebracht worden aan de wettige vrouw en de wettige kinderen, indien haar m a n en h u n vader genoodzaakt werd ook zijn onwettige vrouw en kinderen te onderhouden, zij 't zelfs gedeeltelijk. E n niet minder zouden benadeeld worden zij die, zoo mogelijk, in die gevallen nog onschuldiger zijn dan de onwettige kinderen, bijaldien deze laatste mede-erfgenamen worden na h u n s vaders overlijden. Zou m e n , zonder die bepalingen in de w e t op te n e m e n , het n u t , dat voor die op rechterlijk bevel erkende onwettige kinderen uit het onderzoek naar het vaderschap zou voortspruiten, al zeer gering maken, door haar wèl daarin op te nemen, zou men h e t huwelijk, als maatschappelijke instelling, vrijwel den genadeslag toebrengen. Waarom i m m e r s zou men dan een officieel vereenigingscontract voor het leven gaan sluiten, als de voordeelen, bij de wet aan d e gevolgen dier vereeniging, namelijk aan de kinderen, toegekend, geheel, of zelfs m a a r bijna geheel gelijk zijn aan die, welke dezelfde wet geeft aan gelijksoortige gevolgen van een vrije, niet bij contract aangegane, in het oog der meeste tegenwoordige menschen per s e „zeer losse" vereeniging ? Toch niet omdat men de huwelijksbanden, waarvan men weet dat zij later soms blijken kunnen zeer knellend en moeieltjk verbreekbaar te zijn (al had men zich dat eerste te voren nooit kunnen voorstellen), juist daarom boven andere zal prefereeren ?! Erkenning van het recht van onderzoek n a a r het vaderschap te verlangen staat o.i. dan ook gelyk m e t te vragen: dat m e n zal bekennen dat al de maatschappelijke belangen, die m e n
104
HOE HOOGER ONZE IDEALEN STIJGEN, DES TE HOOGER STIJGEN W I J ZELF.
zegt dat n a u w verbonden zijn aan de wet op h e t huwelijk, er inderdaad niets mêe te maken hebben, en dus — dat men daarna dan ook m a a r het burgerlijk huwelijk moet afschaffen! En wie zou dit voorstel in ons land in allen e r n s t durven doen ? Wijl wij ons slechts voornamen het „waarom" v a n ons verzet tegen afschaffing van het verbod uiteen te zetten, ligt 't thans niet op onzen w e g breedvoerig over de middelen te spreken, die tot verbetering zouden kunnen leiden van zeker — wij ontkennen dit geenszins — bestaand maatschappelijk euvel. Niettemin willen wij er toch niet geheel en al over zwijgen. Eerst echter nog iets over de geschiedenis van h e t onechte kind. W a n t ook die bestaat. En u i t haar k u n n e n wij de ware reden leeren, v a n het „waarom men onderzoek naar het vaderschap verlangt," zij 't dan ook dat vele voorstanders er van zich van die reden, voor zich, niet bewust zijn. In de oudheid behoorde het „onechtje" aan h e m die het tot zich nam. Het was diens slaaf. In de middeleeuwen was het een lijfeigene, meestal van de kerk. Daar het zoo langzamerhand m e t een lastdier gelijk gesteld werd, was zijn lot voorzeker hard. Maar het had ten minste een eigenaar, iemand die belang had bij zijn bestaan, die het, wel is waar uit eigenbelang, voedde en verzorgde, precies als waarvoor hij 't zijn paard of os deed — maar 't had dan toch iemand die zich om hem bekommerde. Gaf het blijk van een goeden aanleg voor het een of ander dat den meester voordeel kon aanbrengen, dan kweekte deze dien aanleg aan. Zijn zorgen en moeiten rendeerden later dan ruimschoots. (Slot volgt.)
RECTIFICATIE.
In No. 11 staat in de Kerstgave als laatste bijdrager v e r m e l d : de Heer S. G. te U t r e c h t ; dit moet zijn: de Heer O. G. aldaar.
Correspondentie.
Jong Vrouwtje te Rotterdam.
Schaam u nooit
een eigen oordeel te hebben, al druischt het tegen alle recensies van groote bladen in. — W a t uw eigen onderneming betreft: indien u het gevoelt als een soort van taak, dat u dat boekje schrijven moet, doe het dan ; maar zoek niet direkt een uitgever. Dat „warm van de pen" uitgeven is een groote fout van jonge auteurs. Het goede wordt niet oud en het mislukte behoeft niet te worden uitgegeven. Leg uw" papieren kindje weg en neemt het na zes, acht, tien maanden weer eens ter hand. In dien tijd is u / e l f een goed beoordeelaarster geworden van uw eigen, u vreemd geworden werk . . . . Zoodoende, jong vrouwtje, neemt men aan de e e r 1 ij k e kritiek een boel werk uit de band en spaart men zich zei ven veel onaangenaams. — Acht u, met uw onaf hankelijk oordeel, na verloop van zekeren tijd uw werk nóg goed, dan pas behoeft er naar een uitgever gezocht te worden. Ik denk niet dat men mij gauw een modeboek ter recensie sturen zal . . . 't Waarom is niet ver t e zoeken. Mej. G v. d. M. te 's-Hage. Dank voor brief en de rest. Voor vergaderingen enz. enz. heb ik voorloopig geen tijd, hoe interessant en nuttig ze ook zijn mogen.Voor die dingen staat gij met v e l e n ; voor mijn Blaadje en Bibliotheek sta ik zoo goed als alléén; laat niemand mij dus van dien arbeid afhalen, — hij is noodig ! Mej. L. J. te Barneveld. Dank voor attentie.
Dat gold de lesse nos.
Mevr. B.-H. te Batavia of elders. Briefkaart uit
6 v e r Kinderlectuur. Een lezer schreef mij naar aanleiding van mijn artikeltje in No. 11 „Kinderlectuur", waarin ik zeg dat groote critici het hoofdstuk overkinder literatuur ongeschreven lieten, dat De Genestet schreef over „Kinderpoëzie" en Busken Huet (in het 4e deel zijner Litterarische Fantasieën) over „Kinderboeken". — Het artikel van De Genestet ken ik niet, m a a r zal het zien te krijgen; dat van B. H. zocht ik op en zag d a t ik het gelezen had, m a a r dat het mij ontgaan was. Trouwens, het is nog niet dal; 't is meer literarisch dan opvoedkundig. Zoo n e e m t B. H. het op voor „de r a u w s t e fragm e n t e n in de oude sprookjes (van Perrault)" die de heer A. Ising er, mijns inziens terecht, u i t wilde verwijderen . . . De opvoeders zullen hierin verschillen van den grooten criticus, en ik meen dat over onze kinderboeken vooral een pedagogisch-critisch oordeel moet gesproken worden. N.
bericht. De oratie van prof. Winkler over „de Vrouw en de Studie" zal nog een staartje hebben. De Rotterdamsche afdeeling der S. D. A. P. houdt den 18den Januari een vergadering in het Sportgebouw, waar Mevr. Henriette Roland Holst— van der Schalk en Mevr. Cornélie Huijgens als spreeksters zullen optreden, voornamelijk ter bespreking van het tusschen de beide hoogleeraren gevoerde debat.
Suez ontvangen. Zal voor 't gevraagde zorgen. De boekjes der Bibliotheek zult u denkelijk altoos kunnen krijgen bij Kolft' en Co. te Batavia, wat voor u gemakkelijker is. Ik zal de lezeressen van „De Vrouw" wel op de hoogte honden van wat er uitkomt en voor welken leeftijd, 't Ga u goed in 't lieve I n d i ë !
Mevr. J. St.-Sn. H. te Dord. Ik zond aan opgegeven adres No. 9, 10, 11 en 12. Mej. M. v. E. te Solo. Juli '99.
Wij zijn nu quitte tot
Den Heer A. H. G. te Amst. Jawel, ik heb er wel wat aan en ik dank u er zeer voor. Gebruik ik het niet nu. dan later. Ik pot zulke dingen maar op, vandaar dat ik nooit om goede stof verlegen zit. Neen, omtrent portretten van Dein en Guilhot weet ik niets, maar beiden wonen te St. Pol sur Ternoise.
Mandaten ontvangen v a n : Mej. M. v. E. tc Solo; den Heer A. W. J. M. t e 's Hage ; den Heer L. T. te Amst.; den Heer C. W. S. te R o t t . ; Boekh. Br. te Utrecht en J. F . te A m s t . : Ds. d. R. te Rolde ; Mej. H. H. te Varseveld; Mevr. G. S. d. C. te Oosterbeek; den Heer W . H. te 's H a g e ; den Heer L. G. J. te Arnhem. Steunpenning.
Overdracht Utrecht. Overschot rekening van den Heer O. G Poerwokerto. Mevr. Br. ; Solo, Mej. v. E
fl. 97.55 „ „ „
0.37 1.00 2.50-
Totaal fl. 101.42