„ m FEBRUARI 1887". KERKELIJK WOOED
JAC. A K S P A C H . V U.M, Lul ili'i MinlNfliupiiii van Nctlerl. Lutti'ikiiiulc te LiMdcn i'ii v.iii liet IIiit{)ii-ii'li dcmoot'ioha]! gi'vi»«itigcl ti' Utii'dit
UITGEGEVEN TOT KERKELIJKE DOELEINDEN
--^oWo'
N IJ M E G E N, SNKLPRRSDRUK VAN H . C
A . 'J^HTEMK
P r y s 12Vï Cent.
Het op den Dag des Heeren in eenvoudigheid^ maar met toelmeenendheid — des harten door mijj alhier in mijne gemeente en in het naburige Lienden als tijdelijk consulent, gesproken ivoord vinde ook in geschrifte, onder den zegen Gods in Christus, eene goede plaats. De netto-opbrengst strekke voor de helft ter tegemoetkoming aan de Hervormde gemeente te Zuilichem (Bommelerwaard), — weleer vermaard door den vaderlandschen dichter Constantijn Huijgens (1596—1687), ridder, raad, rekenmeester en secretaris van Prins Frederik Hendrik, vervolgens der stadhouders Willem II en III, — ten behoeve van een ameublement in haar 4 Aug. jongstl. door brand geteisterd kerkgebouw, opdat dit weder in bruikbaren staat kome. De wederhelft kome ten goede aan het kerkgebouw te dezer plaatse, dat, van eigen middelen nagenoeg geheel ontbloot, in zijn toebehooren ook dringend voorziening vordeit J. A. EK-EN-WIEL, S P r O
k k e Imaand.
I
Toen juichte het gansche volk. en zij zeiden : D e K o n i n g l e v e ! (1 SAM. 10 V. 24.) De Heer is een toren der verlossingen zijns Konings. (2 SAM. 22 v. 51.) Gij, o God, zult dagen aan des Konings dagen toevoegen. (PSALM 61 v. 7.)
In het licht van 's Konings aangezicht is leven, zijn vyelgevallen is als een wolk des spaden regens. (SPREUK. 16 v. 15.) Mijn zoon, vrees den Heer en den Konmg, en ga niet om met h e n die misnoegen stoken 1).
(SPREUK. 24 v. 21.)
Vloek den Koning niet, zelfs in uwe gedachte; want het gevogelte des hemels zou uwe stem overbrengen. (PRED. 10 v. 20.) Eert den Koning.
d PETR. 2 v. 17.)
Geeft den Koning wat des Konings, en Gode wat Gods is. (MATTH. 22 V. 2 1 ; MARK. 12 v. 17; LUK. 20 v. 25.j
Alle ziele zij den Machten, over haar gesteld, onderdanig; want er is geene Macht dan van God, en de Machten, die er zijn, zijn van God geordineerd; Zoodat hij die deze Macht wederstreeft. de ordinantie Gods wederstaat, en wie ze wederstaan zullen zichzelven een oordeel op den hals halen. (KOM. 13 v. 1, 2.) Dat er smeekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen gedaan worden voor Koningen en allen, die in hoog be-\vind zijn! (1 TiMOTH. 2 v. 1, 2.)
1)
Van dc'i P.ilm. Stateiivert.: „die naar verandering htaan".
•(lllilJülWiMi^-lli -
DIT IS EEN DAG, DIEN DE HEER GEMAAKT HEEFT; LAAT ONS OP DENZELVEN ONS VERHEUGEN EN VERBLIJD ZIJN!
Looft God, naar zijn hoog bevel, Met het klinkend cymbelspel; Looft Hem op het schel metaal Van de vrolijke cymbaal; Looft den Heer: elk moet Hem eeren, Al wat geest en adem heeft; Looft den Heer, die eeuwig leeft, Looft verheugd den Heer de)- Heeren. Looft God, looft Zijn naam alom; Looft Hem in Zijn heihgdom; Looft des Heeren groote macht, In den hemel Zijner kracht; Looft Hem om Zijn mogendheden; Looft Hem, n a a r z o o m e n i g h 1 ij k V a n Z ij n h e e r 1 ij k k o n i n g i- ij k Vóór Zijn troon en h i e r b e n e d e n . Psalm 150 v. 3 en 1
Koning Willem III, onze geëerbiedigde en zóózeer beminde vorst, vierde gisteren ^) zijn TO^^n jaardag. De belangstelling, de deelneming, en geestdrift was groot, was algemeen, niet alleen in de grootere en kleinere steden van ons land, maar ook in de dorpsgemeenten, ook onder ons. Nu, Z. M. is dan ook de l a a t s t e mannelijke telg uit dat Vorstenhuis van Üranje-Nassau, waaraan ons vaderland zooveel, zoo 1) Zaterdag, 19 Februari.
4
onberekenbaar veel verplicht is, waarmede het Nederlandsch volksbestaan als 't ware is saamgegroeid. Bij het nemen van maatregelen, bij het maken van toebereidsels tot eene Nationale Feestviering, was het groot en klein, oud en jong aan te zien, hoe diep men doordrongen was van dit besef. Zelfs afgezien van onzes Konings persoonlijke eigenschappen en daden, wettigde dit besef ten volle die feestviering, wettigt ook heden in de kerken, van de kansels eene godsdienstige herdenking, billijkt mitsdien de overweging van het woord des ouden Predikers. Want opmerkelijk, aanmerkelijk waren de zegeningen, welke de Albestierder ons tot dusver in zijne regeering schonk. P r e d . 10 VS. .17a. WËLGELÜKZALIG ZIJT LlIJ, O LAND, WELKS KONING EEN ZOON DEE EDELEN IS.
Letterlijk beduidt dit- laatste: een zoon dergenen, die witte, d. i. glansrijke, schitterende, prachtige kleederen dragen i). Aldus was tijdens den ouden Prediker de kleederdracht der aanzienlijken in het Oosten. Derhalve wordt hier het land geroemd als welgelukzalig, dat bestuurd wordt door een aanzienlijk man, een persoon van edele afkomst, maar ook vooral, — dit gedoogt het Hebreeuwsch taai-eigen, — zoodanig één, die tevens een edel mensch is, opgevoed, opgewassen in wijsheid en rechtschapenheid. Dat hier vooral dit laatste bedoeld wordt, blijke uit de tegenstelling in vs. 16: wee u, o land, welks koning een kind is, en dus zoowel door leeftijd als karakter ten eenemaal ongeschikt om den scepter te voeren. In het Oosten had, zoowel in de dagen van onzen Prediker, als vroeger en later, dikwerf plotselinge verwisseling van regeeringsvormen, maar meer nog van regeeringspersonen plaats, ten gevolge van hofkabalen. Waardoor dus de regeeringskans voor een land en volk allerongelukkigst kon uit1) Esther 8 v. 15 is sprake van een „wit koninklijk kleed".
1
..iiiiiiijpii>e
'
5 vallen. Daarom wee u. o land, welks koning een kind is. Maar daarentegen: Welgelukzallg zijt gij, o land, welks koning een zoon der edelen is. Deze laatste uitspraak vindt volle bevestiging in onzen ttians 70-jarigen vorst. Koning Willem III is een zoon der edelen in eigenlijken zin, omdat hij van edele, neen, de edelst-mogelijke afkomst is. Denkt aan den grondlegger van Neêrland's onafhanklijkheid, Willem I, den grooten Zwijger; denkt aan Prins Maurits, Frederik Hendrik, Willem III, stadhouder der Vereenigde Provinciën en tevens koning van Engeland; denkt aan de meer dan vijftig helden, gesproten uit den stam van Oranje-Nassau. Waren zij geene sterren van de eerste grootte aan den staatkundigen hemel van Europa, als redders en handhavers van den Evangelischen godsdienst, van ons volksbestaan in 't algemeen! Waren zij niet de van Grod geroepen, uitverkoren werktuigen om het geluk van meer dan één volk te bevestigen! Maar, dank zij 's Heeren barmhartig albestuur, onzen Vorst is ook een edele inborst ingeschapen. Het Oranjebloed verloochent zich geenszins bij hem. Altoos stond hij pal voor de belangen van ons vaderland. Meer dan ééns verklaarde hij bij plechtige gelegenheden: „Liefdevoor mijn volk en trouw aan Nederland behooren tot de overleveringen van miju stamhuis". Waar in den staatkundigen strijd om Luxemburg de uitwendige vrijheid en vrede van Nederland bedreigd werden, daar heeft hij voor die vrijheid en vrede kloekmoedig gewaakt; Neêrlands volksbestaan gehandhaafd tegenover Pruissen's politiek; kunsten en wetenschappen, werken van openbaar nut, instellingen van liefdadigheid altoos voorgestaan, bevorderd, aangemoedigd, handel en nijverheid beschermd; steeds met raad en daad al het mogelijke aangewend, om volks-welvaart en volks-geluk te bevorderen; den geest van verdeeldheid en partijschap steeds helpen bezweren, nimmer zich een onberaden voorvechter van het nieuwe betoond, en het oude eerst dan en slechts dan laten varen, wanneer 't op den langen duur bleek onhoudbaar te zijn. Door billijk-
mumamamm
4:
onberekenbaar veel verplicht is, waarmede hetNederlandsch volksbestaan als 'tvs^are is saamgegroeid. Bij het nemen van maatregelen, bij het maken van toebereidsels tot eene Nationale Feestviering, was het groot en klein, oud en jong aan te zien, hoe diep men doordrongen was van dit besef. Zelfs afgezien van onzes Konings persoonlijke eigenschappen en daden, wettigde dit besef ten volle die feestviering, wettigt ook heden in de kerken, van de kansels eene godsdienstige herdenking, billijkt mitsdien de overweging van het woord des ouden Predikers. Want opmerkelijk, aanmerkelijk waren de zegeningen, welke de Albestierder ons tot dusver in zijne regeering schonk. P r e d . 10 vs.. 17a. WELGELUKZALK4 ZIJT UU, O LAND, WELKS KONING EEN ZOON DER EDELEN IS.
Letterlijk beduidt dit- laatste: een zoon dergeneu, die witte, d. i. glansrijke, schitterende, prachtige kleederen dragen ^). Aldus was tijdens den ouden Prediker de kleederdracht der aanzienlijken in het Oosten. Derhalve wordt hier het land geroemd als welgelukzalig, dat bestuurd wordt door een aanzienlijk man, een persoon van edele afkomst, maar ook vooral, — dit gedoogt het Hebreeuwsch taai-eigen, — zoodanig één, die tevens een edel mensch is, opgevoed, opgewassen in wijsheid en rechtschapenheid. Dat hier vooral dit laatste bedoeld wordt, blijke uit de tegenstelling in vs. 16: wee u, o land, welks koning een kind is, en dus zoowel door leeftijd als karakter ten eenemaal ongeschikt om den scepter te voeren. In het Oosten had, zoowel in de dagen van onzen Prediker, als vroeger en later, dikwerf plotselinge verwisseling van regeeringsvormen, maar meer nog van regeeringspersonen plaats, ten gevolge van hofkabalen. Waardoor dus de regeeringskans voor een land en volk allerongelukkigst kon uit1) Esther 8 v. 15 is sprake van een „wit koninklijk kleed".
5 vallen. Daarom tüee u, o land, welks koning een kind is. Maar daarentegen: Welgelukzalig zijt gij, o land, welks koning een zoon der edelen is. Deze laatste uitspraak vindt volle bevestiging in onzen thans 70-jarigen vorst. Koning Willem III is een zoon der edelen in eigenlijken zin, omdat hij van edele, neen, de edelst-mogelijke afkomst is. Denkt aan den grondlegger van ISTeêrland's onafhanklijkheid, Willem I, den groeten Zwijger; denkt aan Prins Maurits, Frederik Hendrik, Willem III, stadhouder der Vereenigde Provinciën en tevens koning van Engeland; denkt aan de meer dan vijftig helden, gesproten uit den stam van Oranje-ISTassau. Waren zij geene sterren van de eerste grootte aan den staatkundigen hemel van Europa, als redders en handhavers van den Evangelischen godsdienst, van ons volksbestaan in 't algemeen! Waren zij niet de van God geroepen, uitverkoren werktuigen om het geluk van meer dan één volk te bevestigen! Maar, dank zij 's Heeren barmhartig al bestuur, onzen Vorst is ook een edele inborst ingeschapen. Het Oranjebloed verloochent zich geenszins bij hem. Altoos stond hij pal voor de belangen van ons vaderland. Meer dan ééns verklaarde hij bij plechtige gelegenheden: „Liefdevoor mijn volk en trouw aan Nederland behooren tot de overleveringen van mijn stamhuis". Waar in den staatkundigen strijd om Luxemburg de uitwendige vrijheid en vrede van Nederland bedreigd werden, daar heeft hij voor die vrijheid en vrede kloekmoedig gewaakt; Neêrlands volksbestaan gehandhaafd tegenover Pruissen's politiek; kunsten en wetenschappen, werken van openbaar nut, instellingen van liefdadigheid altoos voorgestaan, bevorderd, aangemoedigd, handel en nijverheid beschermd; steeds met raad en daad al het mogelijke aangewend, om volks-welvaart en volks-geluk te bevorderen; den geest van verdeeldheid en partijschap steeds helpen bezweren, nimmer zich een onberaden voorvechter van het nieuwe betoond, en het oude eerst dan en slechts dan laten varen, wanneer 't op den langen duur bleek onhoudbaar te zijn. Door billijk-
6 held en rechtvaardigheid hield hij zijn rijk in stand ')• Maar ook voor de e e r van Nederland heeft hij altoos gewaakt, opdat het zijnen rang onder Europa's staten niet mocht verliezen, noch gekrenkt worden in 't hem rechtmatig toekomend aanzien. Hoe beraadslaagde onze Vorst met zijne Ministers, om tegenover het oproerig geworden Atjeh de eer van Neêrland's v l a g te handhaven; wat deed hij zijn best om de meest geschikte mannen te kiezen, die aan 't hoofd van dezen vër-verwijderden Indischen veldtocht zouden staan; schier dagelijks matte hij zijn geest af om tegenover dien afgelegen roofstaat passende maatregelen te nemen tot redding der waardigheid (het prestige) van Nederland! Voorwaar, onder zulke omstandigheden blijkt het, dat het niet gemakkelijk is koning te wezen, dat zware verantwoordelijkheid rust op het Hoofd van den Staat. Meer dan eens betuigde Willem H l : „Voor het Nederlandsche volk, dat ik mfpi volk mag noemen, kunnen wij nooit g e n o e g doen. En g e t o o n d heeft hij, dat dit woord in zijn mond meer was dan eene voorbijgaande opwelling van grootmoedigheid des harten. Het l e e f d e in zijn hart en sprak zich uit in daden, 't Kon ook niet anders, want de den Oranjestam als aangeboren edelmoedigheid is een hoofdtrek van z ij n karakter. Ik behoef hier slechts even te herinneren aan den Watersnood, waarin in den jare 1855 de Geldersche Vallei en de Neder-Betuwe, aan den Watersnood, waarin in 1861 het naburige Maas— Waal verkeerde. Toen zond hij niet uit zijn hofzetel en koninklijk paleis woorden van deelneming, troost en beklag, vergezeld van liefdegiften over; neen, hij deed m e e r . Zijn doorluchtige vader, Willem II, roemrijker gedachtenis, was de held van Waterloo geweest; hij, zijn zoon, toog van Het Loo naar 't water; als een ware V o 1 k s-v a d e r snelde hij zelf naar de plaatsen des onheils, om door persoonlijke toespraak en persoonlijk onderzoek hulp te bieden waar die 't meest werd vereischt. En toen hij een voorbeeld van hulp1) Spreuk, 29 v. 4-
7
vaardigheid gaf door eene koninklijke belofte, waaraan hij zijn koninklijk woord verpandde, en die vorstelijke toezegging het uitzicht opende op schier al te groote blijken van vorstelijke mildheid, toen was dit zijn antwoord, opgeweld uit zijn rechtschapen, menschlievend gemoed: „Wij zullen ons wat bezuinigen; ik kan het wel met wat minder doen". Ziet, M.H., zóó gaf de koning die ons regeert, blijken van groote menschlievendheid; hij toonde hart te hebben voor zijn volk. Dat volk schonk hem dan ook met mond en hart den eernaam van d e n Gr o e d e. En zou ons dan nu geen blijdschap voegen, op zijn TO^ten jaardag, eene blijdschap spruitend uit, gepaard aan grooten dank jegens den Grod van Nederland, die ons door z u l k een koning uit den onzer Natie terecht zoo dierbaren Oranjestam bijna 38 jaren lang liet besturen; aan wien het gezegde des wijzen spreukschrijvers bevestigd werd, wordt: Weldadigheid en trouw beveiligen eenen koning; door goedwilligheid stevigt hij zijn troon! ') Acht-en-dertig jaren lang heeft onze Vorst lief en leed met ons volk en voor ons volk gedragen, en werd ook in zijn eigen koninklijk geslacht en hofgezin meer dan eens in die jaren-reeks beproefd, zwaar beproefd. Denkt hier inzonderheid aan zijn tweetal zonen, de laatste mannelijke loten uit het doorluchtige Huis; — och, het is nog slechts ruim twee jaren geleden, dat hij zijn jongsten zoon, destijds Kroonprins, prins Alexander ten grave moest dragen! 2) Doch ook die zóó groote rampen stond hij manmoedig door, en de bevordering 1) Spreuk. 20 v. 28. 2) Z. K. H. Willem Alexander Karel Hendrik Frederik, geb. 25 Aug. 1851, overleden 21 Juni 1884. Zie De Xavorscher XXXIV, 377, 8 en Haarl. Ct. 17 Juli'84. Was onze Vorst, — Hoogst-Deszelfs vader, koning Willem I I stierf 17 Maart 1849 onverwachts, — den 12den van Bloeimaand diens jaars in de Meuwe-kerk te Amsterdam gekroond : kort daarop, 4 Juli 1850 ontviel aan Z. M. zijn tweede zoon, de zes-jarige Prins Maurits ; 3 Juni 1877 zijne eerste gemalin, de eerbiedwaardige Sophia (Prederika Mathilda) prinses van Wurtemberg (geb. 17 Juni 1818); in 1879 ziin broeder Prins (Willem Prederik) Hendrik (geb. 13 Juni 1820); 11 Juni 1879 zijn zoon, Prins Willem (Nicolaas Alexander Prederik Karel Hendrik), toenmaals Kroonprins (geb. 4 Sept. 1840); 8 Sept. 1881 zijn oom Prins (Willem) Prederik (Karel, geb. 28 Pebr. 1797 • zie De Navorsclier XXXI, 533—36, 57, 97, 8); 21 Mei 1883 zijne tante Prinses (Wilhelmina Frederika Louisa Charlotte) Marianne (geb. 9 Mei 1810).
8 der belangen van zijn land en volk, de vervulling zijner koninklijke plichten leed er niet onder, neen, woog voortdurend zwaar, ja alles bij hem. Grewis, dank aan Grod, den Grod z ij n s levens, vervult dezer dagen, bij het overzien van die jaren-reeks, zijn koninklijk hart. Ook wij vereenigen ons in dezen gewijden stond met die gevoelens van dankbaarheid, door onzen kerk-zang. Gij z u l t n i e u w e d a g e n v o e g e n , Vol g e n o e g e n , Bij d e s k o n i n g s l e v e n s t i j d ; Z ij n e r j a r e n t a l v e r m e ê r e n, I n 't r e g e e r e n D o o r Uw g u n s t v a n r a m p b e v r ij d. 'k Zal in Uwe tent verkeeren, Heer der heeren, Voor Uw oog, in eeuwigheid; 'k Zal op U mijn vast vertrouwen Altoos bouwen, Door Uw vleuglen overspreid. 'k Zal daar door mijn blijde galmen, Door mijn psalmen, Loven Uwe majesteit; Mijn geloften U betalen, Menigmalen Plechtig aan U toegezeid. Psalm 61 v. 5, 'S, 7.
„ Welgelukzalig zijt gij, o land, welks koning een zoon der edelen is". Ja, wel g e l u k z a l i g ! Want Nederland geniet, onder de regeering van onzen Willem III, door Gods genade, nog altoos zegeningen des vredes. Een constitutioneele' regeeringsvorm en koningschap '), een onschendbare koning, verantwoordelijke ministers, gelijke rechten van allen voor de Wet, staatkundige en godsdienstige vrijheid, eene onpartijdige en onkreukbare rechterlijke macht, verzekerdheid en veiligheid van leven, have en goed, beveiliging tegen onrecht, geweldenarij en roofzucht; ziet, MH., dit zijn allen weldaden, welke wij in Nederland en als Neêrland's volk nog 1) Meermalen betuigden Z. M met fiere ingenomenheid : „Je suis un R o l C o n s t i t u t i o n n e l , Mol".
9 mogen bezitten en genieten; voorrechten zóó groot, dat wij'ze eerst dan recht beseffen kunnen, als wij oplanden en volkeren zien, waar deze staatkundige en godsdienstige vrijheid ontbeerd wordt. Roept u die landen voor den geest, waar de beschaving en vrijheid niet heerschen, welke bij ons gevonden worden, of op een veel lageren trap staan. Brengt u te binnen, hoevele landen nog niet bestraald worden door het licht des Evangeliums, of waar dat Evangelium als onder een koornmaat, een deksel verkondigd wordt; waar het zoo onmisbare onderwijs aan de jeugd geheel of gedeeltelijk wordt onthouden. Als wij ons dan voorstellen, hoe al deze zegeningen, onder 't bestuur van den G-od van Nederland, voortspruiten uit, hand aan hand gaan met — •de regeering van onzen geëerbiedigden Vorst uit het eerbiedwaardig stamhuis van Oranje-Nassau, dat sedert eeuwen één was met Neêrland's volk; o dan spreken wij van ganscher harte den ouden Prediker na: „Weigelukzalig het land, welks koning een zoon der edelen is". En de bede, vervat in ons volkslied, rijst op in onze harten: „Bescherm, o God, bewaar den yrond. Ons allen lief et/ waard, Ben grond, waar onze ivieg eens stond, Waar (naar wij hopen) eetis ons graf zal sfaan"". Deze overweging stemme ons dezer dagen tot l o f en d a n k aan God, het Opperwezen. Want de Heer der heirscharen was het, die onzen Koning gedurende die jaren-reeks staande hield, beschermde, bewaarde, tegen aanwezige of dreigende onheilen behoedde, hem pal deed staan in moeilijke en bezwaarlijke omstandigheden, wanneer dreigende onweerswolken zich samenpakten aan den staatkundigen gezichteinder van Europa of van onzen Staat. De Heer der heirscharen schonk onzen Vorst licht, kracht en sterkte, om zijne koninklijke plichten te vervullen en aan zijne hooge roeping te beantwoorden. G-od was het, die hem voor ziekte, of ongeval bewaarde, het met den tegenspoed niet te veel maakte, zoodat hij wankelen of bezwijken moest
10 Immers hoeveel reden wij als Nederlanders, onderdanen en staatsburgers hebben, om roem te dragen op onzen Willem D r i e, het wettig Hoofd van onzen Staat, een koning is toch ook een mensch, van gelijke bewegingen als ieder ander '), — een zwak, feilbaar mensch, die evengoed als wij allen, den adem in zijne neusgaten draagt \ en die, evenmin als iemand onzer, zich door eigen arm, aanzien of luister, sterkte kan geven. H o o g er dus dan tot den vorstlijken troonzetel te 's G-ravenhage behooren wij op te zien, tot G-od, den Koning der Koningen, die de harten van de vorsten en groeten dezer aarde als waterbeken leidt ''). Aan God hebben wij alles te danken wat wij door en in onzen Vorst uit den Oranjestam, mogen zijn, genieten en bezitten; G-od heeft, als wij óns kleine land met andere staten binnen en buiten Europa vergelijken, — tal van zegeningen over ons uitgestort als een stroom. xVCen spreekt weleens, wanneer men de geschiedenis onzes Vaderlands raadpleegt of overweegt, van „den G-od van Nederland"; en ja, dat was de Heer in den worstelstrijd tegen Spanje, den 80-jarigen oorlog, bij de woelingen der volkeren tegen onzen staat, bij de verheffing van dat kleine land een tweetal eeuwen geleden tot eene der eerste zee-mogendheden van Europa. Opzichtens het lot en den toestand onzes Vaderlands zag men dikwijls het woord van den Psalmist bewaarheid: „G-een koning overwint enkel door groote legermacht, geen overmaat van kracht alleen behoedt den held; het paard feilt vaak ter overwinning, noch schenkt van zichzelf ontkoming met al zijne sterkte; — doch des Heeren oog was over degenen, die Hem vreesden, op degenen, die hoopten op Zijne goedertierenheid''). Maar als dan nu de Heer der Legerscharen bij voorkeur de G-od van Nederland is geweest, als die God het nóg is, — getuige den rijkdom, de welvaart, den voorspoed van dat kleine land, nog slechts korte jaren geleden! — voegt het ons dan niet op dien God te zien, en Hem in de eerste plaats te loven en te danken? Die dank worde Hem echter niet alleen 1) Handel. 14 v. 15. 8) Spreuk. 21 v. 1.
2) Gen. 2 v. 7; 7 v. 22; Ps. 104 v. 29'^ 4j Psalm 33 v. 16—18.
11 met de lippen, bij een kortstondig opgewekt gevoel, thans in het heiligdom gebracht; die dank spreke zich uit in onze gevoelens en gezindheden, in onze gedachten en gewaarwordingen; in onze w o o r d e n , maar vooral in onze d a d e n . Het lofoffer onzer dankbaarheid betoone zich in een godvruchtigen wandel onder het oog van Grod, den Koning der koningen. Dan zullen wij ons ook jegens den vorst, die BIJ DE GKATIE ÜODS over ons regeert, het best gedragen als onderdanen en staatsburgers. Aan dankbaarheid pare zich o o t m o e d , O, niet slechts een gewone, zelfs feestlijke samenkomst vereenige ons hier op den dag na het 70-jarig geboortefeest onzes Konings. Het zij thans ook eene ure van verootmoediging. Hoe hebben wij aan de weldaden en zegeningen, welke Grod ons 38 jaren lang in en door dien Koning schonk, beantwoord!? Hoe beantwoorden wij er nóg aan?! Op menige leemte in onze wetgeving, op menige gestalte van ijverloosheid, waar het 't nemen van doortastende maarregelen geldt, op dikwerf voorkomend gemis van de zóó noodige ééndracht en geestdriftsvolle samenwerking, waar het 't tot stand brengen van nuttige, of 't verbeteren van minder goede zaken betreft; — hierop te wijzen, zou ons niet voegen, ook beseffen wij onze volslagen onbekwaamheid in dezen; maar zulks is ook noch van deze plaats noch van deze ure. Ik roep thans slechts ééne reden van verootmoediging openlijk uit. Hoe staat 't met de belijdenis der Christelijke, der dierbare Waarheid, waarvoor onze vaderen goed en bloed hebben veilgehad, waarvoor zij tachtig jaren la,ng w^orstelden, alles hebben opgezet! En dat wel onder het zelfverloochenend bestuur, het zelfopofferend beleid van den grondlegger onzes Staats, prins Willem I, den roemruchten voorzaat van onzen tegenwoordigen Willem III, Hoe wordt die belijdenis onder ons gehandhaafd ? Verdedigen wij dat kleinood, beschermen wij onze Nederlandsche-Hervormde Kerk, die echt-vaderlandsche instelling, — welke ook onzen Vorst onder hare leden telt, terwijl H.D. grootvader Willem I in 1816 zich haren doorluchtigeii Voorstan-
12 der en hoogen Beschermer betoonde, — tegen de aanvallen van ongeloof en bijgeloof, en gelijk in de jongste dagen van anti-Synodaal verzet, helaas, maar al te veel plaats vindt, tegen de aanvallen van kuiperij, kuiperij en heerschzucht? Verdedigen wij haar tegen die aanvallen kloek en stoutmoedig? Of ge^en wij haar, jammerlijk verscheurd en verdeeld, aan de onverzoenlijke vijandinnen van Christendom en Christelijk leven, aan dweepzucht of aan onverschilligheid prijs ? Waken wij voor hare belangen? Bevorderen wij haren wasdom en bloei? Streven wij naar éénigheid des waren Greloofs, in éénheid der Evangelische, der Bijbelsche hoofdzaak, der Christelijke belijdenis gegrond? De hand in den boezem, Protestantsche, Gereformeerde geloofsgenooten, buigt uw hoofd met schaamte en berouw, gelijk ik het mijne buig. Betoonenwij alzoo den diepsten ootmoed. Maar heffen wij het ook weder met toeverzicht en vertrouwen omhoog! Er is er Één, die op Zijne heup, op Zijne dij heeft geschreven den onverganklijken naam „Koning der Koningen en Heer der Heeren" '). Dat is JEZUS CHRISTUS. Zingen wij thans Hem ter eer! Verheerlijkt op den ti-oon van God Bestuurt Gij aller volken lot; En orde, recht en veiligheid Komt ons van U, door d' overheid. Mocht overheid en bui-ger nu Eerbiedig bukken, Heer! voor U: Elk vreez' dien God, die 't gansch heelal Door U rechtvaardig richten zal. Zoo bidden w' U^ voor wie regeert, Wie rechter is, wie Godsdienst leert, Zoo bidden w' U voor eiken stand; G e e f o r d e ; h e i l z ij 't V a d e r 1 a n d! Ev. Gezang 78 v. 9, 10, 11.
Wij verkeeren heden in de Lijdensweken, den vanouds dusgenaamden Passie-tijd. In dezen tijd des jaars, zoo ooit, moet die gekruiste en verhoogde Christus 1) Openbar. Joh. 19 v. 16.
13 vooral de grondslag der Evangelie-prediking, het uitgangspunt van alle godsdienstige overdenking en be spiegeling zijn. Hij heeft ons verworven, geschonken, bereid, wat het gansche Huis van Oranje, onze 70-jarige vorst zelfs gedurende eene ^S-jarige regeering, met den besten wil ons nooit zou hebbeu kunnen geven, namelijk het hoogste heilgoed in de verzoening, de vergiffenis onzer zonden. Want die Christus is vorst Messias, van oudsaf beloofd, in de volheid der tijden in de wereld gekomen als Zoon G-ods en des Menschen, als Koning van het Rijk der waarheid. Hoort Hem vóór Rome's landvoogd over 't weleer uitverkoren volk van G-od, vóór Pontius Pilatus op eigen God-menschelijk gezag betuigen : „Mijn koningrijk is niet van deze wereld. Ware het van deze wereld, Mijne dienaars zouden strijden, opdat Ik den Joden niet wierd overgeleverd; doch nu is Mijn koningrijk niet van hier. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe in de wereld gekomen, opdat Ik der Waarheid getuigenis geven zou. Een iegelijk, die uit de Waarheid is, hoort (naar) Mijne stem" ^). Die Christus, nadat Hij in de dagen Zijns vleesches, in het bang Gethsemané gebeden en smeekingen geofferd had met sterk geroep en tranen aan God Zijnen Vader, die hem van den dood redden kon, eii vanwege Zijne godsvrucht verhoord was, heeft, hoewel Hij de Zoon was, de deugd der gehoorzaamheid in al haren omvang leeren beoefenen tot volkomenheid toe, uit hetgeen Hij op aarde leed; en aldus geheiligd, is hij allen, die hem dienen, eene oorzaak geworden van eeuwige zaligheid. Met ééne offerande, het offer Zijns bloeds, volmaakt hij allen, die door het geloof in Hem zich Gode Zijnen Vader toewijden, eeuwiglijk, hier in beginsel en kracht, hierufimaals voor altoos. Het door den Hemelscheu Rechter noodzakelijk gekeurde offer voor onze zonden gebracht hebbend, is Hij in eeuwigheid gezeten, heeft Hij zelf zich gezet aan de rechterhand Gods ^). Alzoo op den hemeltroon verheerlijkt, bestuurt hij in vereeniging met en naar den wil van 1) Ev. Joh. 18 V. 3(>, 37.
2) Hebr. 5 v. 7, 8; 10 v. 14, 13.
den hoogen God, aller volkeren lot, en zorgt dat ook m^ ons dierbaar vaderland de poorten des doodenrijks Zijne ware Gemeente niet overweldigen kunnen' ^). Als die Christus de koning is van ons aller hart, als allen gesamenlijk, eenpariglijk den door God over ons gestelden koning in Hem en om Hem huldigen, eerbiedigen, liefhebben, dan zijt gij in den volsten zin w e i g e l u k z a l ig, o Nederland! Want dan sterkt ons de geest en de kracht van Christus, houdt ons staande, steunt ons tot alle goed. De geest van Christus toch is de beste geest, de kracht van Christus de uitnemendste, de alles-afdoende kracht. Zijne genade is Zijnen geloovigen genoeg, Zijne kracht wordt volbracht, voleindigd m de zwakheid van al Zijn volk. Ach, onze menschhjke zwakheid is eene z o n d i g e zwakheid; ze vertoont, betoont, uit zich zoo menigwerf in traagheid ten goede, in onverschilligheid opzichtens de zaken des Geloofs en des Eeuwigen Levens, in slapheid, waar het de bevordering geldt van de dingen die het koningrijk Gods aangaan % in eigengerechtigheid, zelfverheffing, wereld- en zonde-dienst in 't algemeen. Ja, wij allen' Oranje-Huis en onderdanen, Vorst en volk, wij moeten naar Jezus Christus heen, naar Christus, den van God zelven verordineerde en met den Heiligen Geest gezalfde tot onzen hoogst en Profeet en Leeraar, éénigen Hoogepriester, eeuwigen koning. Door Christus moeten wij allen als Gods kinderen tot den Hemelschen Vader komen; want Hij, en Hij alleen, niemand anders dan Hij, IS voor het kroost van Adam de Weg tot God de Waarheid tdt God, het Leven m God. I k z a l h a n d h a V e D is het wapen-devies van het geslacht Oranje-ISrassau, van onzen Willem IH gelijk van zijne voorvaders. „Ik zal handhaven", worde, zij, blijve de leus van eiken ^Nederlander! Wat ha'n dh a v e n ? Godsvrucht, deugd, trouw, liefde, goede zeden, rechtvaardigheid, matigheid, ééndracht. Wat nog meer h a n d h a v e n ? Geloof in Christus, gegrond op de belijdenis van Christus, als den eeuwigen Zone Gods, 1) Ev. Matth. IG V. 18.
2) Handel. 1 v. 3h.
15 den éénigeii Naam tot zaligheid, onzen on misbaren maar ook algenoegzamen Verlosser, het onzichtbaar Hoofd der Christelijke kerk, onzen Hemel-Koning. Deze belijdenis blijve geworteld, gefundeerd in de Heilige Schrift, den dierbaren Bijbel, als het Woord der Waarheid. Nog eens, h a n d h a v e n , — door welke middelen ? Niet door de sterkte van onzen vleeschlijken arm, niet door eigengerechtigheid, of eene valsche zedekunde, welke elk doel door allerhande middelen wil geheiligd zien; niet door socialistische woelingen in onze maatschappij of doleantie-beroering in ons Hervormd kerk genootschap; maar h a n d h a v e n door de kracht, eeniglijk door de kracht en naar het heilig voorbeeld van Christus, derhalve door de macht des G-eloofs, der Hoop, der Liefde. Daarom gij, die aldus niet gezind waart totdusver, laat uwe onchristlijkheid, uw wan-christendom, uwe onverschilligheid, uwe misplaatste eigenliefde, uwen hoogmoed varen. -- Gij, die nog maar al te veel daarvan afwijkt, laat u opwekken tot een beteren, tot een waarlijk godvreezenden, Christlijken zin. — G-ij, die wel wilt, maar niet durft u stellen onder het Koningschap onzes Heeren Jezus Christus, met de bedoeling, den toeleg om ook alzoo oprechte Nederlanders en vaderlanders te wezen, goede onderdanen van den Vorst die naar den wil van Grod over u regeert; gij ook, die nog schroomvallig van verre staat, in 't diep besef van uwe zondigheid, uwe onbekwaamheid ten goede: laat u bezielen door den geest, beheerschen door de kracht van Christus, en ijvert naar de beste gaven, naar godzaligheid en Christen-zin. — Gij eindelijk, die al uwe levens-omstandigheden, uwe levens-ervaringen in en opzichtens Maatschappij en Kerk, ook den gedenkdag van het zeventig-jarig leven uws geëerbiedigden en beminden konings wenscht dienstbaar te maken aan uwe geestelijke aangelegenheden en bestemming voor de eeuwigheid: tracht hoe langs zoo meer standvastig, onbeweeglijk, altoos overvloedig te wezen in het werk, in den werkkring, op den post, u als staatsburgers en onderdanen van uwen aardschen koning Willem Hl
16 en van uwen hemelscheu Koning Jezus Chriskis aanbevolen, toebetrouwd. Staat in uw Geloof, houdt u manlijk, zijt sterk in de kracht uws Heeren, uws Gods. Uwe ziel verbeide steeds den Heer als uwe Hulp en uw Schild '). En gij zult als Nederlanders, als leden van Christus' Kerk op aarde, welgelukzalig zijn in dit uw doen. De Heer zal met u zijn, uwen weg voorspoedig maken in dit land, dit goede land, w a a r u w e w i e g eens s t o n d ; en wordt eens uw g r a f gedolven, u het hemelsch burgerrecht schenken, u uit loutere genade door Christus' verdiensten gewaarborgd, verpand. Zoo zij het. Ja ü kieze ons hart Eeuwig tot zijn Koning! Onder vreugd en smart (ield' üw hefd' ons 't meest, Streklc' ons hart Uw' Geest Kenwig tot een woning. Gezang 48 v. 10.
O God, onze Opperkoning en Opperheer, behoed, behoud omen Vorst, zijne Gemalinne '^), zijne teeder e Oranje-spruit"), zijn doorluchtig Huis, tot in lengte van dagen. En als eenmaal zijn laatste levensjaar aanbreekt, zijn laatste levensuur slaat, dan zij zijn uiteinde vrede, vrede in IJ door Christu^s, gelijk hij onder ons een vrede-koning was. Behoed, behoud Nederland door hem, in hem, na hem, en begiftig het rijkelijk met de zegeningen des aardscheu en eeuivigen vredes,
Amen. naam moet eeuwige eer ontvangen; Men loov' HEM vroeg en spa: A l "t V o 1 K v a n N e ê r 1 a n d volg mijn zangen Met amen, amen, na. Psalm 72 v. Jl.
ZIJN
1) Ps. 33 V. 20. 2) H. D. H. (Adelheid) Emma (Wilhelmina Thei-psia) prinses van WaldeckPyrmont, geb. 2 Aug. 18-58, gehiiwd 7 .Jan. 1879. 3) H. E:. H . Wilhelmina (Helena Paulina Maria, geb. 81 Aug. 1880).
\
1: