Versie 2 – Exodus 20:1 t/m 17 – nr.116
[Uitzending nr.116: Exodus 20:1 t/m 17]
In Exodus 20 zijn we getuigen van de wetgeving. De HERE is neergedaald op de berg en begint te spreken tot het volk. Hij spreekt woorden uit, die de kernregels vormen van Zijn verbond met Israël. Dit zijn de geboden die dienen ter regulering van het leven onder het verbond en onvoorwaardelijk gelden. In dezelfde vorm als de vazalverdragen uit het oude Oosten roept de HERE Israël op tot trouw en toewijding. De tekst van een vazalverdrag wordt gekenmerkt door een aantal vaste onderdelen. Het begint met een historisch overzicht, waarin de weldaden van de grootvorst jegens de vazal worden beschreven (Ex.20:2) Vervolgens wordt aangegeven welke bijdrage de vazal dient te leveren aan het verbond (Ex.20:3 t/m 18). De Tien Geboden worden als eerste gegeven, maar ze zijn maar deel van de Wet. Er worden ook voorschriften over het altaar gegeven. De Wet en het altaar gaan samen. De Wet laat zien dat de mens een zondaar is en een Redder nodig heeft. Redding is er door verzoening daarom moet er een altaar zijn waarop het verzoeningsoffer gebracht kan worden. Exodus 20 vers 1 en 2: Toen verklaarde de HERE: Ik ben de HERE, uw God, Die u uit de slavernij in Egypte heeft bevrijd. In de eerste twee verzen getuigt de HERE van Zijn weldaden aan Zijn verbondsvolk, Israël. De Here begint met te vertellen wie Hij is: Ik ben de HERE, uw God. Daarna beschrijft de HERE wie het volk is: het bestaat omdat de Here God hen heeft uitgekozen. De Israëlieten waren slaven in Egypte en de Here heeft – door Zijn genade – hen gemaakt tot verbondspartner. In deze woorden ligt nadruk op de Zelfovergave van de HERE aan Zijn volk. Hierin onderscheidt de Bijbeltekst zich van de woorden uit de oud oosterse vazalverdragen. Daarin waren de heerszuchtige oosterse koningen vooral uit op de exploitatie van hun vazallen. We gaan naar de Tien Geboden kijken. Er zijn twee delen te onderscheiden. Eén deel gaat over de verhouding van een mens tot God, en het andere deel over de verhouding van mensen met elkaar. Exodus 20 vers 3: U mag geen andere goden aanbidden dan Mij. Het eerste gebod is een oproep om geen andere goden naast de HERE te hebben.
TTB – NL – TWR – CW
1
Versie 2 – Exodus 20:1 t/m 17 – nr.116
In het licht van de oud oosterse vazalverdragen is hierbij te zeggen dat wanneer een vazal een verbond sluit met een grootvorst, hij geen enkele alliantie mag hebben met andere koningen. Te midden van alle goden die er zijn is er maar één echte God en de Here zegt: dat ben IK! Israël getuigt bij de verbondsluiting: ja, daar zijn we het mee eens. Een vraag voor u luisteraar: bent u het er ook mee eens, dat er maar één ware God is? En, dat die ene ware God Zich heeft geopenbaard door Zijn Woord en Geest? En, dat de enige manier waardoor een mens Hem (vandaag) kan leren kennen door de Here Jezus Christus is? Kortom, bent u bereid om de Here God op Zijn Woord te aanvaarden? De Here Jezus zegt in Joh.17 vers 6: Door wat Ik gedaan en gezegd heb, weten deze mensen nu wie U bent. De Here zei tegen Israël: U mag geen andere goden aanbidden dan Mij. Dat was in die tijd niet eenvoudig. In die tijd was het eerder populair om veel goden te aanbidden. In tegenstelling tot vandaag. Nu lijkt het vaak populair te zijn om je eigen god te zijn. En, daarnaast geen enkele god te aanbidden. De Here zegt: er zijn wel vele goden maar, er is maar één echte God en dat is Hij. Daarmee worden de andere goden: afgoden! Paulus werkt dit onderwerp uit door te stellen: Hoewel de mensen in staat waren God te kennen, wilden zij Hem niet de eer geven die Hem toekomt en Hem niet eens danken voor alles wat Hij heeft gedaan. Zij hielden zich met allerlei ideeën bezig. In hun verdwazing raakten zij het spoor bijster. Hoewel zij dachten dat ze alles wisten, waren zij in werkelijkheid dom. In plaats van de eeuwige God te eren, maakten zij afgodsbeelden van sterfelijke mensen, vogels, zoogdieren en reptielen. Daarom liet God hen een speelbal worden van hun eigen onreine begeerten en zo gingen zij elkaars lichamen misbruiken en onteren. Zij ruilden Gods waarheid in voor de leugen. Zij vereerden de dingen die God gemaakt heeft in plaats van God Zelf. Hij is toch de Maker! Hem komt alle eer toe, voor altijd en eeuwig (Rom.1:21 t/m 25). Het tweede gebod sluit aan op het eerste door de oproep geen beelden te maken. Exodus 20 vers 5: U mag geen beeld of afbeelding maken van wat boven in de hemel of op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is.
TTB – NL – TWR – CW
2
Versie 2 – Exodus 20:1 t/m 17 – nr.116
Het woord ‘beeld’ kan zowel duiden op afgodsbeelden als op afbeeldingen van de HERE. Het gebod is uitsluitend gericht op afbeeldingen van afgoden en van de Here. Het is de Israëlieten niet toegestaan om een godenbeeld te maken van iets dat in de lucht, op het land of in de zee is. Exodus 20 vers 5: U mag niet voor dergelijke beelden neerknielen of deze vereren, want Ik, de HERE, ben een jaloers God, Die de zonden van de vaders toerekent aan de kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen van hen die Mij haten. Het is Israël niet toegestaan om te buigen voor andere goden dan voor de HERE. Maar ook is God zo groot en machtig dat Hij niet beperkt kan worden tot een enkele afbeelding. Het gebod wordt onderbouwd door de mededeling dat de HERE een jaloerse God is. Aan de ene kant deelt de Here zijn eer niet met een ander (Jes.42 en 48) en aan de andere kant neemt Hij het ook op voor Zijn volk (Joël 2). Het gaat om volstrekte loyaliteit aan God als Heer van het verbond. Dat is noodzakelijk met het oog op de redding van de wereld. Israël was geroepen tot volstrekte dienstbaarheid aan de Here. Het volk heeft hierin gefaald. Uiteindelijk zal één persoon de taak van Israël op zich nemen: de knecht des Heren (Jes.53). Hij zal op volmaakte wijze loyaal zijn aan de Here God.
Want Ik, de HERE… Die de zonden van de vaders toerekent aan de kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen van hen die Mij haten. De ervaring leert dat onrechtvaardig gedrag van – bijvoorbeeld – een vader, een negatieve uitwerking heeft op het hele gezin. Overigens dient men te beseffen dat er, in de voortgang van de openbaring, steeds meer accent komt te liggen op de persoonlijke verantwoordelijkheid. In dit gebod worden ouders gewaarschuwd dat de gevolgen van hun zonden niet alleen henzelf betreffen maar ook gevolgen hebben voor andere gezinsleden. Geld, drank, drugs en seks hebben hun duizenden verslagen. Alles waaraan je tijd, hart en ziel geeft, kan een afgod worden. De Here wil de eerste plaats! Exodus 20 vers 6: Maar Ik ben liefdevol voor hen die van Mij houden en Mijn wetten onderhouden.
TTB – NL – TWR – CW
3
Versie 2 – Exodus 20:1 t/m 17 – nr.116
De HERE is liefdevol en genadig, wanneer een mens Hem liefheeft. Hij is immers goed voor duizend geslachten van wie Hem liefhebben. Het de Here liefhebben blijkt uit het onderhouden van Zijn wetten. Uit het doen wat Hij zegt! Exodus 20 vers 7: U mag de naam van de HERE, uw God, niet zonder goede reden gebruiken, want de HERE zal degene die dat wel doet, zeker straffen.
Het derde gebod waarschuwt Israël om de naam van God niet in verband te brengen met oneerlijke zaken. De naam van de Here dient altijd met eerbied te worden genoemd. Dit is een indirecte veroordeling van het vloeken. In andere vertalingen wordt ‘zonder goede reden’ vertaald met ‘ijdel’ dat wil zeggen: zonder inhoud, respectloos. Godslastering komt helaas – ook vandaag – veel voor. Het is verkeerd om Gods naam zonder goede reden te gebruiken omdat de Here een heilig God is. Het laat ook een gebrek aan woorden zien. Veel mensen kunnen zich niet uitdrukken zonder een vloek te laten horen. Iemand vertelde in zijn getuigenis: Na mijn bekering, verloor ik meer dan de helft van mijn woordenschat! Exodus 20 vers 8 t/m 11: Onderhoud de sabbat als een heilige dag. Zes dagen moet u werken, maar de zevende dag is de sabbat van de HERE, een rustdag. Op die dag mag u niet werken. En dat geldt ook voor uw zonen, dochters, slaven – man of vrouw – vee en gasten. Want in zes dagen heeft de HERE de hemel, de aarde, de zee en alles wat daarin leeft, gemaakt en Hij rustte op de zevende dag. Daarom zegende de HERE de sabbat en maakte er een bijzondere, heilige dag van. De afsluiting van de opsomming van geboden die het gedrag met betrekking tot de Here God regelen, is te vinden in het vierde gebod. Het handelt over de inzetting van de sabbat. Geen enkel gebod is uitvoeriger. In Exodus 31 omschrijft de Here de sabbat als teken van het verbond. Mogelijk is hier een parallel aan te wijzen met verbondszegels in het oude Nabije Oosten. Een grootvorst bracht op het verbondsdocument een zegel van het verbond aan. De functie van de sabbat als teken en zegel van het verbond kan de omvangrijke plaats van de sabbat in de Tien Geboden verklaren. Zoals de besnijdenis het teken van het verbond met Abraham was, zo is de sabbat het teken van het verbond met Mozes. TTB – NL – TWR – CW
4
Versie 2 – Exodus 20:1 t/m 17 – nr.116
In dit gebod wordt één dag in de week voor de Here apart gezet (geheiligd). Nergens in het oude Nabije Oosten komt een instelling voor die vergelijkbaar is met de sabbat. Uit Ex.16 weten we dat de sabbat al bekend was bij de Israëlieten. Vervolgens wordt in Ex.20 de sabbat gepresenteerd als een dag die met bijzondere aandacht moet worden herdacht. De sabbat heeft daarom in de eerste plaats een godsdienstige functie.
In de tekst worden zeven groepen genoemd die de sabbat dienen te onderhouden. Het gaat om: u, uw zoon, uw dochter, uw dienstknecht, uw dienstmaagd, uw vee en de vreemdeling die binnen uw poorten is. De onderbouwing voor de heiliging van de sabbat is gelegen in de schepping en vooral in het rusten van de HERE op de zevende dag. De fundering in de schepping betekent overigens niet dat de sabbat al in de tijd van het boek Genesis is gehouden. In de parallelle tekst in Deut.5 wordt de onderbouwing tot het sabbatsgebod gelegd in de bevrijding uit Egypte.
De HERE wordt hier geïntroduceerd als Heer van de tijd en niet als onderdeel van de tijd. Israël wordt opgeroepen tot navolging van de HERE. Door deze handeling te verrichten, die als bezegeling van het verbond dient, onderscheidt Israël zich van alle andere volken, waar een dergelijke tijdsordening niet bestaat. Daarom is de sabbat ook een onderscheidingsteken tussen Israël en de andere volkeren. We vinden dat ook bij de profeet Ezechiël (Ez.20). Op dit punt onderscheidt de sabbat zich van de zondag in de christelijke kerk.
We komen bij de tweede helft van de geboden die gaan over de verhouding van mensen onderling. Het begint in het gezin. Exodus 20 vers 12: Heb eerbied voor uw vader en uw moeder, dan krijgt u een lang en goed leven in het land dat de HERE, uw God, u zal geven. Het eerste gebod over intermenselijke verhoudingen, betreft de oproep tot eerbied voor de ouders. Het gebod heeft onder andere betrekking op de zorg voor vader en moeder wanneer ze oud en hulpbehoevend zijn geworden. Deze zorg uit zich door een houding van eerbied en respect.
TTB – NL – TWR – CW
5
Versie 2 – Exodus 20:1 t/m 17 – nr.116
De parallelle tekst in Lev.19, maakt duidelijk dat ook een algemene eerbied voor het ouderlijk gezag wordt bedoeld. Wanneer de Israëlieten zich houden aan dit gebod, zal hun leven en dat als volk verlengd worden in het land dat de Here heeft beloofd. Exodus 20 vers 13: U mag niemand doodslaan. Het zesde gebod is een verbod op doodslag. De HERE waarschuwt hier voor wederrechtelijk doden. Het woord doodslag kan zowel op doden in algemene zin als op moord betrekking hebben. Het is in deze context in ieder geval geen algemeen verbod op het doden, aangezien Mozes even later de doodstraf voorschrijft (Ex.21). De vertaling ‘moorden’ is minder juist, omdat zo onopzettelijke doodslag wordt uitgesloten. Het werkwoord beoogt vooral het doden met voorbedachten rade en het doden zonder voorbedachten rade. Uit deze teksten blijkt ‘een doden’ dat tegen de gemeenschap is gericht. Dit kan het beste worden vertaald met ‘wederrechtelijk doden’. Dit gebod en de geboden die nu volgen zijn ter bevordering van de vrede binnen de door God apart gezette verbondsgemeenschap. Er moet liefde zijn, die blijkt uit afwezigheid van moord, echtbreuk, diefstal, vals getuigenis en zelfs de schijnbaar onschuldige zonden van het hart. Exodus 20 vers 14: U mag geen overspel plegen. Onder het plegen van overspel of echtbreuk wordt bedoeld geslachtsgemeenschap met de man of vrouw van een ander (Lev.20 en Deut.22). In beide teksten wordt als straf voor die overtreding de doodstraf vermeld. Daarnaast heeft het plegen van overspel ook betrekking op gemeenschap met een ondertrouwde vrouw of met een maagd (Ex.22 en Deut.22). In een maatschappij met veel wisselende relaties is bezinning op het zevende gebod zeker actueel. Exodus 20 vers 15: U mag niet stelen. Het achtste gebod houdt verband met diefstal in de meest algemene zin van het woord. Exodus 20 vers 16: Beschuldig niemand op valse gronden. Vervolgens krijgt Israël in het negende gebod de opdracht om compromisloos te zijn in de handhaving van het recht. Binnen het kader van het verbond moeten er zuivere relaties bestaan. Leugen is uit den boze. Leugen, hoort niet bij de Here God maar bij de duivel. De grootste leugenaar aller tijden. Ex.20:17 U mag het huis van uw naaste niet begeren en ook zijn vrouw niet, zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund en zijn ezel of iets anders dat het eigendom is van uw naaste. TTB – NL – TWR – CW
6
Versie 2 – Exodus 20:1 t/m 17 – nr.116
Er zijn nu een viertal verkeerde handelingen ten opzichte van een volksgenoot genoemd. In vers 17 spreekt de HERE ten slotte over de zonden van het hart. De uitdrukking ‘begeren’ duidt op een onbeheerst en zelfzuchtig verlangen. Het woord begeren heeft soms een positieve betekenis in de zin van ‘plezier hebben in’ (Ps.68 en Jes.53). In Ex.20:17 komt de negatieve betekenis voor. Er is sprake van een obsessief verlangen dat tot een bron van kwade voornemens voert. Zo’n verlangen hoeft niet onmiddellijk tot handelingen te leiden. Een ‘obsessief verlangen’ kan ook vertaald worden met jaloezie. In Col.3:5, lezen we: Door altijd maar meer te willen hebben, aanbidt u een afgod.
In alle tijden hebben christenen zich afgevraagd of de OT wetten voor hen nog geldig zijn. De Here Jezus zelf erkent de wet (Mat.5:17). Christus leert zijn leerlingen om te leven volgens de geest van de wet. Hij brengt de wetsregels terug tot hun essentie, samengevat in twee geboden: God liefhebben boven alles en de naaste als jezelf. In dit licht moeten de vele voorschiften van het Nieuwe Testament worden geïnterpreteerd. Christus en de apostelen bevestigen in hun ethiek vele belangrijke bepalingen uit het OT. Evenals bij de OT geboden gaan zij uit van principes die voor alle tijden gelden. De oproepen om geen overspel te bedrijven en om niets van de ander te stelen, zijn universeel. Israël en de gemeente zijn geroepen om steeds opnieuw deze beginselen na te leven. Uit het boek Genesis valt op te maken dat bepaalde normen al golden, voordat de wet op de Sinaï wordt gegeven: de doodslag door Kaïn, de dronkenschap van Noach, de halve leugen van Abram en zijn vrouw en het bedrog van Jacob worden afgewezen, zonder dat er duidelijke verboden zijn gegeven. De Here vraagt gedrag van Zijn kinderen dat Hij passend vindt. De vormgeving van de wetten kan in verschillende perioden variëren, maar een mens heeft te beantwoorden aan de normen en waarden van de Here. Goddelijke normen die een blijvende geldigheid hebben.
Het is onterecht om de OT wet op te vatten als een hoeveelheid regels die een mens uitsluitend bepalen bij zijn eigen zonden.
TTB – NL – TWR – CW
7
Versie 2 – Exodus 20:1 t/m 17 – nr.116
Zonder afbreuk te willen doen aan deze Bijbelse gedachte, moeten we wel bedenken dat de oorspronkelijke bedoeling van de wetgeving anders is: zij is een door God gegeven middel om Hem toegewijd te zijn. De context, waarin de oudtestamentische wetsteksten staan, maakt deze positieve functie van de wet zichtbaar. De geschiedenis van de wetgeving aan de Sinaï wordt voorafgegaan door de bevrijding uit de slavernij in Egypte. Na de uittocht volgt de verbondssluiting. Een onderdeel hiervan is de overhandiging van de wet. De plaatsing van de wetgeving na de bevrijding uit de slavernij van Egypte heeft iets te zeggen over de functie van de wet. De wet wordt niet gegeven als een voorwaarde voor de bevrijding uit de slavernij. Eerst betoont de Here Zijn genade aan de Israëlieten en daarna ontvangen zij de wet. Dit kan ook worden betrokken op de christelijke gemeente: net zoals Israël kan een christen de bevrijding en het verbond niet verdienen door de wet te houden. Gods genade gaat aan alles vooraf. Het feit dat de wet geplaatst is ná bevrijding en verbond, betekent dat de Israëliet middelen krijgt om de ontvangen vrijheid te behouden. Dit mag hij gaan doen, wanneer hij het beloofde land binnentrekt. Daarin is een parallel aanwijsbaar met de positie van een christen. De Here komt eerst met Zijn bevrijding die tot stand is gebracht op Golgotha. Vervolgens roept Hij de gelovige op tot een nieuwe gehoorzaamheid en levenswandel (Rom.6:4).
De wet is na het apostelconvent in Hand.15 niet meer volledig geldig voor de NT gemeente uit de volken. De wet was een middel voor Israël om Gods genade te laten zien, maar niet iets, waaraan de kerk zich in alle bijzonderheden dient te houden. Maar, dat neemt niet weg dat de opdracht om Gods persoonlijkheid zichtbaar te maken aan de hele schepping nog steeds geldend is! De schepping verlangt er zelfs naar (Rom.8:19). De kerk heeft in die zin dezelfde opdracht als Israël. Zij heeft ook dezelfde uitgangspositie als het oude Israël: zij is bevrijd van onderdrukking en slavernij. In de kern van de zaak heeft ze dezelfde wetten, waarmee zij Gods karakter kan laten zien: de liefde voor God en voor de naaste en zijn verlangen naar onze wederliefde (Math.22 :37-39). TTB – NL – TWR – CW
8
Versie 2 – Exodus 20:1 t/m 17 – nr.116
De Decaloog en het Bondsboek zijn niet uitsluitend middelen om ons de zonde te laten kennen, maar vooral gegeven opdat Gods heerschappij zichtbaar zou worden. De OT wet is voor de NT gemeente beperkt. Zij is in de eerste plaats gegeven aan Israël. Maar, aan de OT wet liggen beginselen ten grondslag die vandaag wel degelijk kunnen worden toegepast.
TTB – NL – TWR – CW
9