0
L.yII;|S 4 r o v i n c j | ?(-ï' ,-' . ,,,j,' ,- 'j.2:|,, -. |.),.;.. û|!:|h j $ yy G ruprqox p |.., .| ||s, ||:|1|. .... ç;jl (j| ' œ'|' ' .,, J -1 -'N.= Sezoekadœs Huis der Provinçie Markt 1 1 681 1 CG Arnhem telefoonnummer (026) 359 9 1 1 1 telefaxnummer (026) 359 94 80 Wmailadres
[email protected] internetsite www. geldedand.nl Postadres Postbus 9090 6800 GX Arnhem Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Aalten Postbus 119 7120 AC AALTEN datum 9 maart 201 1 onderwerp Overleg ex artikel 3.1 .1 Bro Voorontwerp-bestemmingsplan Landbouwontwikkelingsgebied Lintelo zaaknummer 2010-022385 Gepcht college, De provinciale afdelingen constateren dat het onderhavige voorontwerp-bestemmingsplan een provinciaal belang raakt waarvoor (conform de op 19 maart 2008 dpor Provinciale Staten vastgestelde Wro-Agenda) provinciale veran|oordelijkheid geldt. Het plan geeft aanleiding tot het doorgeven van de volgende opmerkingen. Toelichting In het pan wordt de mogelijkheid opgenomen voor het staden van nevenactiviteiten. Wij adviseren hier een relatie te leggen met het regionaal beleid (''Functies zoeken plaatsen zoeken functies'') voor de Achterhoek. U heeft op een aantal punten onderzoek doorgeschoven naar een tijdstip dat sprake is van een procedure in het kader van een wijzigingsbevoegdheid. Juist dit gebrek aan ondecoek kan betekenen, dat een aantal regelingen in het bestemmingsplan niet mogelijk zijn. Hierdoor ontstaat |ijfel over de uitvoerbaarheid van de flexibiliteitsbepalingen in het plan. Een voorbeeld is de zone waar eventueel nieu-estiging van agrarische bedrijven mog|lijk is. Op dit moment moeten onderzoeken zodanig zijn uitgevoerd dat deze zone reëel is. Het kan niet zo zijn dat aspecten, zoals bijvoorbeeld bodem en geluid, pas tijdens de wijzigingsplannen aan de orde komen. Een en ander met als risico dat achteraf nieuwvesting binnen de opgenomen zone niet mogelijk blijkt te zijn. Regels Ariikel 1 .1 Wij adviseren in dit artikel een definitie op te nemen van een volwaardig agrarisch bedrijf. Dit is mede van belang omdat deze term volwaardigheid wordt vermeld in artikel 19.4 (algemene wijzigingsregel>). inlichtingen bij dhr. J. Zegveld e-mailadres post|gelderland.nl tesefoonnummer (026) 359 97 93 BNG 's-Gravenhage, rekeningnummer 28.50.10,824 Rabobank, rekeningnummer 14,39,37.529 ING, rekeningnummer 869762 btw-nummer NL001825100.803 lBAN-nummer NL748NGH0285010824 SWIFT/BIC: BNGHNLZG code: 01076267.d0c/
0
0
œ provincie MELDERLAND Adikel 3.1.2 In deze regel wordt het mogelijk gemaakt om bij een agrarisch bedrijf nevenactiviteiten te starten tpt maximaal 50% van de aanwezige bebouwing tot maximaal 350 m2. Van belang hierbij is te vermelden dat dergelijke activiteiten zowel ruimtelijk als bedrijfseconomisch ondergeschikt moeten zijn aan het agrarisch bedrijf. Artikel 3.4.1 Hier worden Iandbou|e|ante nevenactiviteiten zelfs mogelijk tot 500 m2. Ook voor deze bepaling geldt de opmerking als bij adikel 3.1.2. Bij deze regelingen moet in de toelichting worden gerelateerd aan het regiobeleid. Artikel 9.3.1 In deze regel wordt woningsplitsing mogelijk gemaakt', in een LOG zou dit moeten worden uitgesloten. Adikel 9.4 Hier wordt bij de bestemming wonen dezelfde regeling opgenomen als bij artikel 3.4.1 Wij vragen ons af of dat de bedoeling is. Dit mede, omdat de redactie uitgaat van een agrarisch bedrijf i.p.v. een woning. Advies De afdelingen adviseren u het plan, rekening houdend met bovenstaande opmerkingen, verder in procedure te brengen. Hoogachtend, namens de Algemeen Direct|ur van de provincie Gelderland, W.S. eije te ùimtelijke Ordening Advisering 2
0
0
0
0
0
2364-73 voorlopig advies.doc 24 februari 2011
Landbouwontwikkelingsgebied (LOG) Lintelo
Voorlopig Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 24-02-2011/ rapportnummer 2364-73
-1-
2364-73 voorlopig advies.doc 24 februari 2011
1.
Voorlopig oordeel over het MER
De gemeente Aalten stelt een bestemmingsplan op voor het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) Lintelo. Ter ondersteuning van de besluitvorming en vanwege het kaderstellend zijn
5
van het bestemmingsplan voor m.e.r. (beoordelings-)plichtige activiteiten wordt de planm.e.r.-procedure doorlopen. De gemeenteraad van Aalten is bevoegd gezag in deze procedure. De Commissie voor de m.e.r.1 (verder de Commissie) is van oordeel dat het MER grotendeels
10
de informatie bevat om het milieubelang volwaardig mee te wegen bij de besluitvorming over het bestemmingsplan. De bijbehorende Passende beoordeling2 voldoet nog niet aan de wettelijke inhoudseisen. De toets aan gevoelige soorten en habitattypen en cumulatie ontbreekt in de Passende beoordeling. De Commissie adviseert een aanvulling op te stellen voor de Passende beoordeling zodat de
15
essentiële informatie aanwezig is. Deze informatie is van belang om een beter inzicht te krijgen in hoeverre er door het voornemen sprake kan zijn van aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden. De Commissie adviseert de ontbrekende informatie aan te vullen en de samenvatting te her-
20
zien alvorens een besluit te nemen over het bestemmingsplan LOG Lintelo. In hoofdstuk 2 wordt het oordeel van de Commissie nader toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt nog een aantal aanbevelingen gedaan voor soortenbescherming, geur en archeologie.
25
2.
Toelichting op het voorlopige oordeel
2.1
Natuur Natura 2000-gebieden In het MER is aangegeven dat de activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maakt, kunnen resulteren in significant negatieve gevolgen voor de Natura 2000-gebieden in het studiegebied vanwege een toename van stikstofdepositie. In het MER moet daarom een Passende
30
beoordeling worden opgenomen die specifieke informatie geeft over de mogelijke aantasting van natuurlijke kenmerken op de betreffende Natura 2000-gebieden: Korenburgerveen, Bekendelle, Wooldse Veen en de Natura 2000-gebieden in het aangrenzende deel van Duitsland.
35
1
Voor de samenstelling van de werkgroep van de Commissie m.e.r., haar werkwijze en verdere projectgegevens, zie
bijlage 1 bij dit advies. Projectgegevens en bijbehorende stukken, voor zover digitaal beschikbaar, zijn ook te vinden via commissiemer.nl onder ‘Adviezen Commissie’. 2
Een verplicht onderdeel van het MER
-2-
2364-73 voorlopig advies.doc 24 februari 2011
De Commissie is van mening dat het MER/Passende beoordeling al belangrijke informatie bevat, maar een aantal punten ontbreken nog. 3 Die punten zijn van belang, omdat die meer inzicht geven in hoeverre er door het voornemen sprake kan zijn van aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden. In volgende paragrafen wordt dit uitge5
werkt. ·
Toets aan gevoelige soorten en habitattypen
Volgens de Natuurbeschermingswet moet beoordeeld worden of de mogelijke ontwikkelingen in het LOG de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden kunnen aantasten. Het 10
MER/Passende beoordeling geeft in bijlage 12 een beschrijving van de gebieden. Ook wordt een algemene conclusie getrokken dat er sprake zal zijn van significant negatieve gevolgen. Er is echter niet getoetst of de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, worden aangetast, omdat een relatie tussen de berekende depositie in de gebieden en de gebiedsspecifieke natuurlijke kenmerken niet wordt gelegd in
15
de Passende beoordeling. Daarbij is het van belang om na te gaan of de habitattypen en gevoelige soorten in de Natura 2000-gebieden gevoelig zijn voor stikstof en of er sprake is van een opgave gericht op verbetering/uitbreiding of behoud. ·
20
Cumulatie
Naast de gevolgen van het LOG, moet in een Passende beoordeling ook worden gekeken naar de effecten van plannen of activiteiten buiten het plangebied, zoals het bestemmingsplan buitengebied Aalten. Mogelijk zijn er ontwikkelingen in de veehouderij buiten het plangebied die zorgen voor een toe- of afname van ammoniakdepositie op de betreffende Natura-2000 gebieden. Bijvoorbeeld verplaatsing dan wel beëindiging van bedrijven die dichter bij de Na-
25
tura-2000 gebieden zijn gelegen. De Commissie adviseert om hier inzicht in te geven. ·
Mitigerende maatregelen
In het MER wordt aangegeven dat mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn om de nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Mitigerende maatregelen mogen niet worden meegeno30
men bij de afweging of een Passende beoordeling nodig is, omdat de gevolgen van het plan als zodanig moeten worden bekeken. In de Passende beoordeling zelf kunnen mitigerende
maatregelen wel worden meegenomen. De Commissie adviseert inzicht te geven in de mitigerende maatregelen die mogelijk zijn, en een indicatie te geven van het effect van deze maatregelen op de emissie en depositie van stikstof. 35 De samenvatting geeft een onvolledig en onjuist beeld van de milieueffecten van het voornemen omdat de hiervoor genoemde essentiële informatie ontbreekt. Daarnaast ligt de focus in de samenvatting op algemene milieu-informatie. De Commissie adviseert om in de samenvatting de nadruk te leggen op de effecten van het voornemen/ scenario’ s en van de moge40
lijkheden om de effecten te beperken. Deze informatie is van belang voor besluitvormers en belanghebbenden, die zich mogelijk vooral zullen baseren op de samenvatting. De Commissie adviseert om in aanvulling op het MER de bovenstaande ontbrekende informatie op te nemen ten behoeve van de Passende beoordeling en de samenvatting als gevolg
45
daarvan te herzien.
3
De Commissie adviseert om de “Leidraad Bepaling Significantie” van het Steunpunt Natura 2000 te raadplegen.
-3-
2364-73 voorlopig advies.doc 24 februari 2011
3.
Aanbevelingen voor het vervolgproces De volgende opmerkingen hebben geen betrekking op essentiële tekortkomingen. De Commissie hoopt met onderstaande aanbevelingen een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de verdere besluitvorming.
5
3.1
Soortenbescherming Uit het MER blijkt dat gebruik is gemaakt van een indicatieve aanduiding op de website van het Natuurloket. Met de bij het Natuurloket aan te vragen data kan meteen bepaald worden welke soorten daadwerkelijk in het gebied voorkomen, en is de verspreiding daarvan meer in
10
detail aan te geven. De Commissie adviseert om deze detailinformatie te betrekken bij de vaststelling van het bestemmingsplan zodat aannemelijk gemaakt kan worden dat de Floraen faunawet niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. Dit is met name van belang omdat er mogelijk rode lijstsoorten in het plangebied aanwezig zijn. De Commissie adviseert om de detailinformatie over soortenbescherming bij de uitvoering
15
van het plan het plan te betrekken.
3.2
Geur Uit het MER blijkt dat de hoogste waarde aan achtergrondbelasting op een geurgevoelig object in scenario 1: 16 OUE/m³ en in scenario 2: 22 OUE/m³ bedraagt. Op basis van de ge-
20
meentelijke verordening mag de geurbelasting maximaal 20 OUE/s zijn en de totale geurbelasting voor het LOG Lintelo mag niet meer bedragen dan 88.790 OUE/m³. Zoals in het MER ook is aangegeven voldoet scenario 2 niet aan de verordening. De Commissie wijst er op dat de GGD een norm adviseert van 14 OUE/m³ en de totale geur-
25
belasting voor het gebied wordt verlaagd naar 66.450 OUE/m³. Beide scenario’s voldoen niet aan de GGD-norm.
3.3
Archeologie Ten behoeve van de toekomstige ontwikkeling van het LOG is een archeologisch bureauon-
30
derzoek uitgevoerd. In het MER wordt aangegeven dat het onderzoek heeft aangetoond dat binnen het plangebied verschillende arealen aan te wijzen zijn met uiteenlopende archeologische verwachtingswaarden voor de diverse perioden. Hierbij werd vastgesteld dat het plangebied een middelhoge en hoge archeologische verwachting heeft in de noordelijke en middenzone en een lage en middelhoge verwachting in de zuidelijke zone4.
35
In het MER is vervolgens geen verdere vertaalslag gemaakt wat dit precies betekent voor de bouwblokken van bestaande veehouderij bedrijven en de twee nieuwvestigingen. Ook is in
4
De Commissie wijst er op dat de legenda ontbreekt bij de kaart in bijlage 16 waarop de verwachtingswaarden worden weergegeven.
-4-
2364-73 voorlopig advies.doc 24 februari 2011
gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde geen indicatie gegeven over welke archeologische restanten te verwachten zijn op basis van het tijdperk. De Commissie adviseert om bij de verdere besluitvorming per bouwblok aan te geven wat de 5
verwachtingswaarde is en over welke periode het gaat bij gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
-5-
Gezondheidskundig advies BP LOG Lintelo Aalten Lucht, geluid en zoönosen
Team Medische Milieukunde © GGD Gelre-IJssel Apeldoorn, februari 2011
Voorwoord De gemeente Aalten heeft de GGD Gelre-IJssel gevraagd een reactie te geven op het bestemmingsplan en planMER Landbouwontwikkelingsgebied Lintelo Doel van het advies is inzicht te verkrijgen in de mogelijke gezondheidseffecten van de inplaatsing van nieuwe intensieve veehouderijen en uitbreiding van bestaande bedrijven. De verkregen resultaten kan de gemeente gebruiken als ondersteunde informatie bij het maken van keuzes voor de gewenste ontwikkeling van het plangebied. Leeswijzer: Hoofdstuk 1 beschrijft de aanleiding en het doel van het onderzoek Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het gebied en de onderzochte parameters en gaat in op de methodiek De hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 beschrijven de gezondheidskundige aspecten per thema (Geur, Fijn stof, geluid, zoönosen) en besluiten met de situatie in het plangebied. Hoofdstuk 7 en 8 bevat een samenvatting van de resultaten, bespreekt deze en besluit met conclusies en adviezen.
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
2
Versie: 8 februari 2011
Inhoudsopgave: 1.
Inleiding ..............................................................................................................4 1.1 Aanleiding................................................................................................4 1.2 Afbakening...............................................................................................4 1.3 Totstandkoming van dit rapport.............................................................4
2.
Bestemmingsplan LOG Lintelo .........................................................................5 2.1 Beschrijving bestaand gebied................................................................5 2.2 Mogelijke ontwikkelingen plangebied....................................................5 2.3 Uitgangspunten planMER.......................................................................6 2.4 Uitgangspunten gezondheidsadvies .....................................................6
3.
Geur ....................................................................................................................7 3.1 Geurbeleid Aalten....................................................................................7 3.2 Geur en gezondheid................................................................................7 3.3 GES geur LOG Lintelo ............................................................................8
4.
Luchtkwaliteit .....................................................................................................9 4.1 Fijn stof Intensieve Veehouderijen ......................................................10 4.2 Fijn stof en gezondheid ........................................................................11 4.3 Fijn stof LOG Lintelo.............................................................................11
5.
Geluid................................................................................................................12 5.1 Geluid en gezondheid ...........................................................................12 5.2 GES-scores Geluid................................................................................13 5.3 Geluid LOG Lintelo................................................................................13
6.
Infectieziekten ..................................................................................................14 6.1 Zoönosen...............................................................................................14 6.2 Q-koorts .................................................................................................14 6.3 Influenza ................................................................................................15 6.4 Bacteriële aspecten...............................................................................16 6.5 Endotoxinen ..........................................................................................18 6.6 Overige aspecten ..................................................................................18 6.7 Log Lintelo.............................................................................................19
7.
Samenvatting, conclusies en discussie .........................................................20
8.
Aanbevelingen..................................................................................................24
9.
Begrippen en afkortingen ................................................................................26
10.
Belangrijkste bronnen .....................................................................................26
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
3
Versie: 8 februari 2011
1.
Inleiding
1.1
Aanleiding De gemeente Aalten heeft een voorontwerp bestemmingsplan opgesteld voor het in het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers opgenomen landbouwontwikkelingsgebied (LOG) Lintelo. Bij het voorontwerp is een planMER gevoegd. De gemeente heeft de GGD Gelre-IJssel gevraagd te reageren op het plan vanuit oogpunt van gezondheid.
1.2
Afbakening De vraag van de gemeente Aalten heeft uitsluitend betrekking op de ontwikkeling van plangebied LOG Lintelo. De onderdelen fijn stof, geur en geluid zijn in de beoordeling meegenomen. Daarnaast is een hoofdstuk opgenomen over infectieziekten. Dit rapport gaat niet in op zaken als de wenselijkheid van intensieve veehouderijen en/of megastallen, dierenwelzijn e.d., maar beperkt zich tot de gezondheidkundige aspecten.
1.3
Totstandkoming van dit rapport Grote delen van het BP en de planmer zijn beoordeeld volgens de methodiek beschreven in het handboek ‘GEZONDHEIDSEFFECTSCREENING STAD & MILIEU’, Handboek voor een gezonde inrichting van de woonomgeving, door T. Fast en D.H.J. van de Weerdt, v.1.5, juni 2010 in opdracht van VROM en VWS. Daarnaast is gebruik gemaakt van het Informatieblad intensieve veehouderij en gezondheid uit 1998 en van gegevens vanuit recente onderzoeksrapporten en vanuit de landelijke werkgroep Intensieve veehouderij en gezondheid. Het rapport is opgesteld door het team medische milieukunde van de GGD Gelre-IJssel.
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
4
Versie: 8 februari 2011
2.
Bestemmingsplan LOG Lintelo Het Landbouwontwikkelingsgebied Lintelo ligt in de gemeente Aalten. De gemeente heeft uitgesproken dat binnen het LOG de intensieve veehouderijbedrijven ruimte moet krijgen voor ontwikkeling. Het LOG is opgenomen in het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers. In dit reconstructieplan zijn de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw (veehouderij en intensieve veehouderij in het bijzonder) vastgelegd. Daarbij is onderscheid gemaakt in landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden. De realisatie van een landbouwontwikkelingsgebied betekent dat intensieve veehouderijen, zoals varkens- en kippenhouderijen, zich kunnen vestigen of mogen uitbreiden. De intensieve veehouderijbedrijven die zich nieuw vestigen komen volgens de gedachte van het reconstructieplan van locaties met een hoge natuurwaarde of hoge milieubelasting (niet noodzakelijk uit het plangebied zelf). Op 15 februari 2010 heeft de GGD Gelre-IJssel een reactie gegeven op de notitie ‘Reikwijdte en detailniveau bestemmingsplan LOG Lintelo, gemeente Aalten’. Bij de beoordeling hebben wij gekeken in hoeverre de aanbevelingen in de voorliggende rapportages zijn meegenomen.
2.1
Beschrijving bestaand gebied Het LOG Lintelo heeft een oppervlakte van ca. 170 ha en is geheel gelegen binnen verwevingsgebied. Het is een agrarisch gebied met in totaal 20 bestaande bouwvlakken. Hiervan hebben 11 een agrarische en 9 een woonbestemming. De agrarisch bedrijven bestaan uit intensieve veehouderij (4), gemengd bedrijf (3), rundveebedrijf (4) en akkerbouw (1). Belangrijke wegen zijn de Varsseveldsestraatweg (N318) in het noorden, de Gendringseweg in het midden en de Sondernweg in het zuiden. Het LOG wordt doorsneden door de spoorbaan tussen Varsseveld en Aalten. Ook loopt er een aardgasleiding parallel aan het spoor en ligt er een hoogspanningsleiding door een klein deel van het gebied.
2.2
Mogelijke ontwikkelingen plangebied In de ruimtelijke visie zijn zoekzones neergelegd, waarbinnen nieuw- of hervestigingvestiging mogelijk is. Er is gekozen om maximaal 2 nieuwe intensieve veehouderijen mogelijk te maken in het zuidelijk deel van het LOG, mede vanwege het geringe aantal woningen daar. Maximale bedrijfsgrootte is 1.5 ha. Zorgvuldige landschappelijke inpassing is vereist. Voor bestaande bedrijven is 1.0 ha het uitgangspunt. Wel is ontwikkeling tot 1.5ha mogelijk op basis van een binnenplanse ontheffing. Hierbij is per locatie aangegeven waar een eventuele uitbreiding mag plaatsvinden. Grondgebonden landbouw mag groeien tot max. 2.5 ha. .. Dit is alleen mogelijk onder strikte voorwaarden. De gemeente gaat er van uit dat nieuwe bedrijven duurzaam zijn en bedrijfseconomisch voldoende draagkracht bezitten. De bedrijven kunnen de vereiste investeringen doen in het kader van welzijn, emissie-arme stalsystemen en mestverwerking. Gerekend is met een bedrijfsomvang van 750 zeugen (gesloten), met een geuremissie van maximaal 88.790 OUE/s.
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
5
Versie: 8 februari 2011
2.3
Uitgangspunten planMER De gemeente Aalten heeft gekozen voor een maatwerk invulling van het LOG om het gebied zijn huidige karakter te laten behouden. De ruimtelijke visie is door de raad van de gemeente Aalten vastgesteld. Alternatieven: In de scenarios is ruimte voor dertien ontwikkellocaties voor de intensieve veehouderij. Het betreft de ontwikkeling van de 11 bestaande locaties en de projectie van twee nieuwe bouwblokken. Van de elf bestaande locaties zijn 7 reeds intensieve veehouderijen, waarvan drie gemengde bedrijven. In drie andere gevallen krijgt een bestaand rundveebedrijf er nog een intensieve veehouderijtak bij. Er is ruimte voor maximaal 2 nieuwe intensieve veehouderijen en groei van de bestaande. In de planMER is voor de bestaande bedrijven een groei van 30% gekozen. De verwachting is dat deze groei niet overal zal plaatsvinden. Voor het maximale scenario gaat de planMER uit van twee nieuwe bouwblokken in het zuiden van het plangebied en een doorontwikkeling van 11 agrarische bouwblokken. Bij de doorrekening van de nieuwe bedrijven is naast de genoemde omvang rekening gehouden met de toepassing van stalsystemen die minimaal vereist kunnen worden op grond van het Besluit huisvesting en Best Beschikbare Techniek (BBT). Het Besluit huisvesting bepaalt dat stallen in 2010 moeten voldoen aan een per diersoort en stalsysteem vastgestelde maximale emissiewaarde. Overigens is uitgegaan van 15% groei van de bedrijven in het verwevingsgebied. De onderzochte alternatieven zijn: 1. Huidige situatie: omschrijving van de huidige situatie. 2. Groei bestaande 11 bedrijven met 30% en nieuwvestiging 2 bedrijven a. Scenario 1: nieuwe bedrijven ten westen en oosten van de Heegtweg. b. Scenario 2: 2 nieuwe bedrijven ten westen van de Heegtweg. 3. Maximum: wettelijk toegestane maximale groei en 2 nieuwvestigingen
2.4
Uitgangspunten gezondheidsadvies In de volgende hoofdstukken zijn de thema’s uit de PlanMER bekeken vanuit gezondheidkundig oogpunt. Bij de beoordeling is zoveel mogelijk aangesloten bij de GES methodiek. De GES methodiek geeft per milieufactor een gezondheidskundige maat (GES-score) voor de mate van milieubelasting. De GES-score varieert tussen 0 en 8 (van Zeer goed tot Zeer slecht). Hoe hoger de score, des slechter is de ‘milieugezondheidskwaliteit’. Daarbij is een score 6 toegekend aan blootstellingen die hoger zijn dan het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR) dat is vastgesteld door destijds het Ministerie van VROM. Voor blootstelling aan lawaai en stank zijn echter geen formele MTR-niveaus vastgesteld. In het kader van de GES-methodiek is voor lawaai en stank een hinderniveau vastgesteld dat naar de mening van de auteurs op MTR-niveau ligt. Aan dit niveau wordt een GESscore van 6 toegekend. De beschouwde thema’s zijn achtereenvolgens Geur, Fijn stof, Geluid en Zoönosen.
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
6
Versie: 8 februari 2011
3.
Geur In de huidige situatie is de geurbelasting laag. Overschrijding van de geurnormen uit de Wet geurhinder is niet of nauwelijks aan de orde. In gebieden met weinig tot geen burgerwoningen zijn er, wat betreft de geurregelgeving, relatief veel mogelijkheden voor nieuwvestiging van intensieve veehouderijen. Door toepassing van emissiebeperkende maatregelen (bijv. luchtwassers) zijn de mogelijkheden groter.
3.1
Geurbeleid Aalten De gemeente Aalten heeft geurbeleid vastgelegd in een ‘Verordening geurhinder en veehouderij’. Samengevat is daarin voor aangewezen gebieden het volgende vastgelegd (voorgrondbelasting): Bebouwde kom bestaand: 3 OUE/m3 Bebouwde kom nieuw te ontwikkelen: 6 OUE/m3 Gehele buitengebied (incl. LOG): individuele geurnorm 14 OUE/m3 Nieuwvestiging LOG Lintelo: geurruimte begrenst op max. 88.790 OUE/m3 De vaste afstanden voor veehouderijen, waarvoor vaste afstanden gelden worden verkleind, afh. van de omvang van het bedrijf. Als achtergrondbelasting is in het beleid het volgende vastgelegd: Bebouwde kom : 10 OUE/m3, kans op geurhinder Wgv 12%, redelijk goed Buitengebied : 20 OUE/m3, kans op geurhinder Wgv 20%, matig
3.2
Geur en gezondheid Vooral intensieve veehouderijbedrijven met grote aantallen legkippen, slachtkuikens, varkens of mestkalveren en nertsenfokkerijen kunnen in de omgeving voor stankhinder zorgen. Geur wordt grotendeels veroorzaakt door de uitwerpselen (mest) van de dieren. Mest bevat o.a. stikstof en zwavelverbindingen. Ammoniak - een belangrijke geurcomponent - blijkt niet altijd de bepalende factor voor de geuremissie. De emissie van geur is o.a. afhankelijk van het type en aantal dieren, het voer, de wijze van opvang van de mest en van de afzuiging in de stal. Er zijn verschillende typen stallen. Over het algemeen is in conventionele stallen de geuremissie het grootst, in ‘emissiearme’ stallen het laagst. Emissiearme stallen zijn stallen waarbij de ammoniakemissie relatief laag is. Geur kan verschillende effecten oproepen bij de mens, die als nadelig voor de gezondheid worden beschouwd. De waarneming van geur verloopt via de receptoren in het reukepitheel. Volgend op de stimulatie van de receptoren ontstaat waarneming van de frequentie, de intensiteit, de hedonische waarde en de kwaliteit (bijvoorbeeld ‘oplosmiddelachtig’) van de geur. Door mensen wordt de waarneming van de geur vermoedelijk in twee stappen geëvalueerd. Bij de primaire evaluatie wordt geschat of de geur potentieel bedreigend is. Wordt de geur als onaangenaam of de situatie als potentieel bedreigend beschouwd dan leidt dit tot (ernstige) hinder. Bij de secundaire evaluatie van de waarneming van de geur, beoordeelt het individu of het met die potentieel bedreigende situatie goed overweg kan (coping). Geeft de uitkomst van deze evaluatie aan, dat het individu de eigen vermogens tot hiermee omgaan als onvoldoende ervaart, dan zal er stress worden ervaren
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
7
Versie: 8 februari 2011
met de daaraan gerelateerde fysiologische effecten. De hinder gaat dan vergezeld van stressgerelateerde somatische gezondheidseffecten. Het is niet duidelijk welke gezondheidseffecten dit zijn; de resultaten van onderzoeken naar het verband tussen geurbelasting en stressgerelateerde gezondheidsklachten, zoals hoofdpijn, benauwdheid en misselijkheid, zijn niet consistent. Directe somatische gezondheidseffecten zullen in principe niet optreden. De meeste geurstoffen zijn namelijk al te ruiken bij hele lage concentraties. Bij dergelijke concentraties zijn over het algemeen geen toxische effecten te verwachten. De evaluatie van de geur kan ook leiden tot verstoring van gedrag of activiteiten. De meest voorkomende verstoringeffecten zijn vermoedelijk het ramen sluiten, het niet graag buiten zijn, bezoek niet graag uitnodigen en/of familie of vrienden komen niet graag op bezoek, vertrouwde/aangename geuren niet meer kunnen ruiken, minder diep ademhalen en het indienen van klachten. Uit onderzoek blijkt een sterk verband tussen de geurimmissieconcentratie (P98) en het percentage gehinderden. Het percentage ernstige hinder neemt toe met toenemende geurimmissieconcentratie. Verwacht was dat in de bebouwde kom de meeste hinder bij vergelijkbare geurimmissieconcentratie op zou treden. Er was echter geen significant verschil in hinderbeleving tussen de verschillende omgevingscategorieën. Wel waren mensen in concentratiegebieden minder gehinderd dan mensen in niet concentratiegebieden. In concentratiegebieden waren agrariërs minder gehinderd dan niet agrariërs. De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken over de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Hiervoor is wel een bandbreedte vastgesteld. De hoogst toegestane geurbelastingen ter plaatse van geurgevoelige objecten en de bandbreedtes zijn als volgt: In een concentratiegebied (o.a. LOG Lintelo) binnen bebouwde kom : 3,0 ouE/m3 (0,1 – 14,0 ouE/m3) buiten bebouwde kom : 14,0 ouE/m3 (3,0 – 35,0 ouE/m3) Buiten een concentratiegebied binnen bebouwde kom : 2,0 ouE/m3 buiten de bebouwde kom : 8,0 ouE/m3
3.3
(0,1 – 8,0 ouE/m3) (2,0 – 20,0 ouE/m3)
GES geur LOG Lintelo De door de gemeente Aalten vastgelegde waarden in het geurbeleid zijn hoger dan de standaard waarden uit de Wgv, maar vallen ruim binnen de wettelijke bandbreedte. Daarmee wordt een hoger percentage geurgehinderden acceptabel geacht, om daarmee de landbouw ontwikkelingsruimte te geven. Verder is voor zowel het extensiveringgebied, het verwevinggebied als het LOG voor eenzelfde beschermingsniveau gekozen. Reden hiervoor is dat de gemeente niet wil dat bewoners in het LOG een lagere bescherming krijgen dan inwoners buiten het LOG.
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
8
Versie: 8 februari 2011
De GGD vraagt zich af of deze benadering recht doet aan het doel van het creëren van landbouwontwikkelingsgebieden. Voor het verwevinggebied is het wellicht logisch, maar voor extensiveringsgebieden lijkt dat niet zo. Voor die gebieden is het nu juist de bedoeling de intensieve veehouderij daar te verminderen. Een hoge acceptabele geurbelasting lijkt daar minder bij te passen. Naar mening van de GGD is het geuraspect de voor gezondheid meest relevante factor. Dit met name door de optredende hinder in een groot gebied en gedurende grote delen van het jaar. De gemeente heeft de beleidsvrijheid om hierin keuzes te maken en dit vastgelegd in een verordening. Zoals in de vorige paragraaf aangegeven beoordeelt de GES-methodiek de geurbelasting anders dan de Wgv en gaat uit van een worst-case benadering. Het blijkt dat bewoners in een concentratiegebied in de regel minder hinder ervaren dan bewoners buiten een concentratiegebied. Bewoners die op één of andere manier gelieerd zijn aan de agrarische sector ervaren binnen het concentratiegebied weer minder hinder. In de huidige situatie (2010) blijkt uit de gegevens dat er eigenlijk geen sprake is van geurgehinderde situaties in het LOG (gem. achtergrond 5 OUE/m3). Bij ontwikkeling van het gebied conform verwachting loopt dat op naar ca. 25-27 OUE/m3 bij de voorgestelde alternatieven (tamelijk slecht) tot max. 34 OUE/m3 bij het wettelijk maximum (zeer slecht). Het betreft 2 woningen in het LOG waarvoor de geurbelasting hoger is dan de streefwaarde van 20 OUE/m3 en waarvoor de individuele belasting hoger is dan 14 OUE/m3. Daarom is de maximaal toegestane geuremissie van de nieuwvestigers verlaagt tot 66.450 OUE/m3. Als alternatief kunnen betere emissiebeperkende technieken worden toegepast. Omdat in de huidige situatie geen sprake is van geurhinder moet naar mening van de GGD bij de ontwikkeling van het gebied rekening worden gehouden met een ca. 10% hoger percentage geurgehinderden onder de burgerwoningen dan conform de tabellen uit de Wgv. Door bij binnenplanse ontheffingen rekening te houden met aanwezige woonkerntjes zijn negatieve effecten te beperken. Verder is de GGD voorstander van gebruik van de gecombineerde luchtwassers met een rendement van 80%. Hiermee is geurhinder ook van grotere bedrijven aanzienlijk te reduceren. Omdat in de praktijk het rendement nog wel eens varieert is het raadzaam een kleine marge te hebben. Vooral bij een groter aantal dieren kan bij een kleine rendementsreductie de geuremissie snel oplopen.
4.
Luchtkwaliteit Door toename van intensieve veehouderij in het LOG zullen de emissies van luchtverontreinigende stoffen gaan toenemen. De emissie van stikstofdioxide veroorzaakt door het extra verkeer in de LOG zal niet leiden tot overschrijding van de wettelijke normen. De emissie van fijn stof, veroorzaakt door de stallen in het LOG zal volgens de planMER naar verwachting evenmin leiden tot overschrijding van de normen, mede vanwege de verplichte emissiebeperkende voorzieningen volgend uit de AmvB huisvesting (luchtwassers e.d). Alleen voor grotere pluimveebedrijven kan de stofemissie groter blijken, ook weer afhankelijk van het toegepaste stalsysteem.
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
9
Versie: 8 februari 2011
4.1
Fijn stof Intensieve Veehouderijen Een belangrijk verschil met het fijn stof dat afkomstig is van het verkeer en van de landbouw is de samenstelling en de grootteverdeling van het stof. Fijn stof uit verkeer bevat vooral ultrafijne deeltjes (vooral ultra fijn stof, PM0,1‐1,0) en is met allerlei chemische stoffen beladen. Het fijn stof uit de landbouw behoort vooral tot de ‘grove’ fijn stof fractie (PM2,5‐10) en in mindere mate tot de fractie
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
10
Versie: 8 februari 2011
betekent dit dat benedenwinds de PM10 concentratie 30% hoger is dan bovenwinds (Bloemen, 2008). Regionaal kan in concentratiegebieden van intensieve veehouderijbedrijven de bijdrage van fijn stof zodanig zijn dat de grenswaarden voor fijn stof worden overschreden. Dit geldt met name voor de norm waarbij maximaal 35 dagen per jaar de concentratie groter mag zijn dan 50 µg/m3.
4.2
Fijn stof en gezondheid Voor het beoordelen van gezondheidseffecten van fijn stof zijn zowel de hoeveelheid fijn stof als de samenstelling van belang. Veehouderijbedrijven stoten fijn stof uit. De bijdrage aan de lokale luchtkwaliteit verschilt per staltype, aantal dieren en diersoort. Verder is bekend dat de fijn stof belasting afkomstig van pluimvee groter is dan bij varkens. Het fijn stof uit stallen bestaat uit grovere fracties en bevat allerlei biologische agentia in vergelijking met fijn stof afkomstig van verkeer. Dit betekent ook dat de mogelijke gezondheidseffecten anders zullen zijn. Als het gaat om vroegtijdige sterfte en de effecten op het hart- en vaatsysteem dan hangen die effecten vooral samen met de blootstelling aan de relatief kleine verkeersgerelateerde deeltjes (
4.3
Fijn stof LOG Lintelo Voor wat betreft de verkeersgerelateerde bijdrage kan worden gesteld dat de intensiteiten in het gebied zo laag zijn dat een significante bijdrage aan de achtergrondconcentratie niet is te verwachten. Alleen delen van de provinciale weg (bijv. N318) hebben een dusdanig hoge intensiteit dat een significante bijdrage mogelijk is. Normoverschrijding (>40 µg/m3) is hiervan echter niet te verwachten. Het fijn stof afkomstig van bedrijven is zoals hierboven aangegeven afhankelijk van diverse factoren, zoals soort vee, bedrijfsgrootte, bedrijfsvoering en getroffen maatregelen. Voor een aantal modelbedrijven is een berekening gemaakt van de te verwachten emissie in een straal rond de inrichting. Voor grotere pluimveebedrijven is een bijdrage van fijn stof te verwachten in een straal tot ca. 150m. Eén en ander is uiteraard mede afhankelijk van stalsysteem en getroffen maatregelen. Voor overige bedrijven (varkens, koeien) is de te verwachten relevante bijdrage van fijn stof in de regel beperkt tot ca. 50m. Voor het LOG betekent dit dat er voor de nieuwvestigingslocaties (beide scenario’s) geen problemen zijn te verwachten voor het aspect fijn stof. Voor binnenplanse ontheffingen en vergunningen is aan te bevelen te toetsen of er woningen binnen 50m (varkens) of 150m (pluimvee) liggen en dan een specifieke toets uit
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
11
Versie: 8 februari 2011
te voeren. Vanuit oogpunt van gezondheid is aan te bevelen te streven naar een zo laag mogelijke fijnstof belasting. Nevenfuncties De laatste tijd krijgt de GGD nog wel eens verzoeken ter beoordeling voorgelegd m.b.t. de realisatie van een kinderdagverblijf (KDV) op een boerderij of inrichting van een deel van het bedrijf als zorgboerderij. Naast de positieve effecten die dit kan hebben zijn er zeker ook gezondheidsrisico’s aan dergelijke ontwikkelingen. Met name de groep jonge kinderen is gevoelig voor bijv. ontwikkeling van astmatische aandoeningen. Een hoge stofbelasting is dan een extra risicofactor. Enig voorbehoud bij het toestaan van dergelijke combinaties is dan ook aan te bevelen.
5.
Geluid Bij het aspect geluid is de Wet geluidhinder van belang voor de gevolgen van de verkeerstoename en de Wet milieubeheer voor de geluidruimte van individuele bedrijven. De gemeente Aalten heeft gebiedsgericht geluidbeleid opgesteld. In dit beleid is opgenomen dat voor een agrarisch gebied er voor nieuwe bedrijven een streefwaarde geldt van 40 dB(A) op geluidsgevoelige objecten en een grenswaarde van maximaal 45 dB(A) op geluidsgevoelige objecten. Voor bestaande bedrijven geldt als grenswaarde de vergunde waarde.
5.1
Geluid en gezondheid Mensen verschillen in de manier waarop ze reageren op geluid. Uit onderzoek is bekend dat geluid bij een deel van de bevolking negatieve effecten heeft op de gezondheid. Maar er is niet te voorspellen waarom de één er wel ziek van wordt en de ander niet. Effecten van geluid zijn: • Gehoorschade: lawaaidoofheid, oorsuizen (tinnitus) bij hoge geluidniveaus • Geluidhinder • Hart- en vaatziekten door verhoging van de bloeddruk bij hogere geluidniveaus (vanaf Lden=60 dB). Een recent Deens rapport geeft een indicatie dat dit ook geldt voor het krijgen van een beroerte bij senioren. • Acute hartinfarcten (naar schatting jaarlijks 21-150 gevallen door langdurige blootstelling aan geluid van wegverkeer) • Verstoring van sociaal gedrag (agressiviteit, protest) en van de spraak, verergeren stress • Hinder van langdurig laagfrequent geluid kan voor stress zorgen. Lichamelijke reacties variëren van ongemak en spanning, vermoeidheid en irritatie, tot concentratie- en slaapstoornissen, misselijkheid, duizelingen, depressies en soms paniekaanvallen. • Verstoring van de slaap: slechter slapen, waardoor men minder goed uitrust o Ontwaakreacties vanaf 60 dB(A) o Toename hartslag vanaf 40 dB(A) – bij plotseling geluid o Slaapstadiumveranderíngen vanaf 35 dB(A) o De ervaren slaapkwaliteit begint te verminderen vanaf equivalente geluidsniveaus gedurende de nacht (23.00 tot 07.00 uur) van 38dB, buitenshuis gemeten.
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
12
Versie: 8 februari 2011
Daarnaast heeft geluid ook gevolgen voor prestaties op het werk. Uit onderzoek blijkt dat kinderen minder goed presteren op een school dicht bij een lawaaiige weg of vliegveld
5.2
GES-scores Geluid Het is nog niet precies bekend bij welke geluidbelastingen gezondheidseffecten als ischemische hart- en vaatziekten en verhoogde bloeddruk kunnen optreden. Voor wegverkeer wordt uitgegaan van een drempel voor deze effecten bij een Lden vanaf 60 dB. Boven deze geluidbelasting neemt het risico toe. Het MTR en daarmee de GES-score 6 wordt gebaseerd op het optreden van deze effecten. Het MTR wordt gelegd bij een Lden van 63 dB. Voor de gezondheidskundige beoordeling van de geluidbelasting onder het MTR wordt als uitgangspunt het optreden van ernstige hinder genomen. Bij het percentage ernstige hinder wordt wel vermeld hoeveel procent slaapverstoring er tevens vermoedelijk optreedt. De mate van ernstige hinder wordt op grond van de geluidbelasting gedurende het etmaal, de mate van slaapverstoring op grond van de equivalente nachtwaarde van de geluidbelasting geschat. Als de Lden -waarde bekend is, wordt de GES-score daarop gebaseerd. De volgende indeling wordt gehanteerd (verkeerslawaai): Geluidbelasting dB / dB(A) Lden Letm <43 <45 43 – 47 45 – 49 48 – 52 50 – 54 53 – 57 55 – 59 58 – 62 60 – 64 63 – 67 65 – 69 68 – 72 70 – 74 ≥73 ≥75
5.3
Ernstig gehinderden (%) 0 0– 3 3– 5 5– 9 9 – 14 14 – 21 21 – 31 ≥31
Geluidbelasting LAeq,23-7 dB(A) <34 34 - 38 39 – 43 44 – 48 49 – 53 54 – 58 59 – 63 ≥64
Ernstig slaapverstoorden (%) <2 2 2– 3 3– 5 5– 7 7 – 11 11 – 14 ≥14
GESscore 0 1 2 4 5 6 7 8
Geluid LOG Lintelo De planMER geeft aan dat de cumulatieve berekeningen een toename van de geluidbelasting boven de grenswaarde bij maximale invulling van het LOG. Vervolgens wordt geconcludeerd dat dit niet waarschijnlijk is. De berekende toename van de geluidbelasting door bedrijven varieert tussen de 2.5 en 12 dB. De belasting neemt toe van 39-45 dB(A) in de huidige situatie tot 41-60 dB(A) in de toekomstige situatie. Knelpunten liggen dan met name in het noordelijk deel. Qua verkeersgeluid wordt gezien de relatief beperkte grootte van het LOG en de spreiding binnen het gebied geen relevante geluidstoename verwacht t.o.v. de huidige situatie. Spoorweggeluid is niet berekend. Voor wat betreft de woningen zijn de scenario’s niet onderscheidend. In alle varianten zal het verkeer op de hoofdroutes samenkomen. Algemeen geldt dat de te verwachten effecten van het verkeer op de geluidbelasting in alle varianten beperkt zal zijn. Door toename van intensieve veehouderij en vergroting van de bedrijfsomvang in het LOG kunnen de geluidemissies toe gaan nemen. Naast het transport zijn de
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
13
Versie: 8 februari 2011
voornaamste geluidbronnen van de bedrijven de voedersilo’s, verladen van vee, ventilatoren en koelingen e.d. Met name in de nachtperiode in stille gebieden kan geluid van ventilatoren ver doordringen. Gezien de geplande afstand tussen de bouwblokken zal bedrijfsgeluid in het spreidingsmodel niet tot problemen leiden. In beide andere varianten kan afhankelijk van de afstand tot de burger- of bedrijfswoning van derden hinder ontstaan. In het Besluit landbouw zijn geluidnormen opgenomen, te weten een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van Lar;Lt van 45, 40 en 35 dB(A) voor resp. dag, avond en nachtperiode. Hierbij opgemerkt dat de dag van 6.00-19.00 uur loopt en de nacht van 22.00-6.00 uur. Voor vergunningplichtige bedrijven zal het bevoegd gezag de geluidnormen moeten vaststellen. De gemeente Aalten heeft hiervoor geluidbeleid vastgesteld. Indien wordt aangesloten bij de normering uit het Besluit landbouw is onacceptabele geluidhinder van de bedrijven op naastgelegen woningen niet te verwachten.
6.
Infectieziekten
6.1
Zoönosen Zoönosen zijn infectieziekten die van dieren op mensen overdraagbaar zijn. Dat kan via direct diercontact, de lucht, mest en via voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong. Hieronder staan enkele zoönosen beschreven die een risico (kunnen) vormen voor omwonenden van veehouderijbedrijven.
6.2
Q-koorts Q-koorts is een zoönose die bij veel verschillende diersoorten voorkomt. De meeste infecties verlopen voor mensen zonder verschijnselen (60%). Mensen met klachten hebben vaak een griepachtig ziektebeeld en/of longontsteking. Vanaf 2007 steeg het aantal ziektegevallen bij mensen in Nederland aanzienlijk. De waarschijnlijke bron in Nederland hiervoor zijn melkgeiten en melkschapen. De bacterie kan zich verspreiden via de lucht met de wind. Aangenomen wordt dat er een verhoogde kans is op het oplopen van Q-koorts in een cirkel van 5 km rond een besmet bedrijf. De meeste bacteriën komen vrij tijdens de lammerperiode van februari tot en met mei. Als besmette geiten of schapen bevallen of een vroeggeboorte krijgen komen er miljarden bacteriën vrij, die met de wind mee verspreiden in de omgeving. De bacterie zit in mindere mate ook in de melk, mest en urine. Mensen die in de buurt van het bedrijf wonen of recreëren kunnen de bacterie inademen en ziek worden. In Nederland zijn er de afgelopen jaren veel veterinaire bestrijdingsmaatregelen genomen, waaronder het vaccineren van geiten en schapen. Eind 2009 en in het voorjaar van 2010 zijn drachtige dieren geruimd op besmette bedrijven. In 2010 waren er aanzienlijk minder ziektegevallen bij mensen. De komende jaren zullen uitwijzen of de maatregelen blijvend effect hebben op het aantal ziektegevallen. Momenteel is er veel discussie over een “veilige” afstand tussen geitenbedrijven en omwonenden. Recente studies laten zien dat vanaf een afstand van 5.000m
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
14
Versie: 8 februari 2011
er nauwelijks meer besmetting lijkt op te treden. In provincie Brabant is besloten vooralsnog 500 meter tussen een geitenbedrijf en een woonkern wil aan te houden. In Duitsland wordt geadviseerd geen schapen te houden binnen een afstand van 500 meter van een woongebied, naar aanleiding van een grote epidemie in 2005. Er zijn voor zover bekend geen schapen- en/of geitenbedrijven of andere besmette bedrijven in het gebied aanwezig. Het risico op Q-koorts lijkt dan ook vooralsnog vrij gering.
6.3
Influenza Vogelgriep Voor pluimveebedrijven is insleep van een vogelgriep virus het belangrijkste zoonose risico. In milde vorm (laagpathogeen) komt het vogelgriep virus voor in wilde vogels, met name watervogels. Insleep bij pluimveebedrijven is dan mogelijk door direct of indirect contact met deze vogels of hun mest. Laagpathogeen virus dat in een groot koppel pluimvee binnenkomt kan zich snel verspreiden en dan veranderen in een hoogpathogene vorm. In 2003 is er op deze manier in Nederland een uitbraak ontstaan van een voor pluimvee erg besmettelijk subtype (H7N7) van vogelgriep. Dit leidde tot een snelle verspreiding van het virus onder dieren in het midden en zuiden van het land en uiteindelijk de ruiming van een groot aantal professionele bedrijven en hobbypluimvee koppels. Ook zijn 89 werknemers, betrokken bij de ruimingen, besmet geraakt en is één dierenarts overleden. In Azië en het Midden-Oosten komt al enige jaren een hoogpathogene vogelgriepvariant (H5N1) voor in wilde vogels. Van daaruit worden af en toe (ernstige) infecties van H5N1 gerapporteerd bij mensen, vrijwel altijd na contact met ziek pluimvee dat buiten gehouden wordt. Efficiënte overdracht van mens op mens is hierbij nog niet voorgekomen. Pluimvee wordt steekproefsgewijs getest op het voorkomen van bepaalde subtypen van het vogelgriepvirus. Het is duidelijk geworden dat met het toenemen van het aantal dieren per bedrijf ook bij een verhoudingsgewijs groter deel antistoffen tegen het griepvirus wordt aangetroffen. Dit betekent dat er meer dieren in aanraking zijn geweest met het virus en het risico op het ontstaan van een hoogpathogene vorm lijkt daarmee te zijn toegenomen. Varkensgriep Bij varkens speelt een andere situatie: influenza A is een bekende ziekte bij varkens. Hierbij komen varianten voor die lijken op de griepvirussen van de mens. Infectie van deze varkensgriep van mensen die met varkens werken, komt voor, maar leidt in het algemeen niet tot ernstige klachten. Omdat varkens gevoelig zijn voor zowel vogelgriepvirussen als varkens- en humane influenzavirussen worden zij gezien als diersoort waarin nieuwe pandemie virussen zouden kunnen ontstaan als er insleep zou zijn van vogelgriepvirussen. De Nieuwe Influenza A (H1N1) bleek bestanddelen te bevatten van reeds bekende varkens-, vogel- en menselijke griepvirusstammen. Het omgekeerde komt ook voor, namelijk overdracht van influenza van mens naar dier.
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
15
Versie: 8 februari 2011
Er is geen systematische influenza-monitoring bij varkens. Een hogere bedrijvendichtheid vergroot ook het risico van infectie. Over het effect van een toenemend aantal varkens op één bedrijf is de literatuur niet eenduidig. Influenza bij mensen Hoewel directe overdracht van vogelgriepvirussen naar de mens gevaarlijk kan zijn is infectie van de mens zeldzaam, zelfs bij intensief contact. Toch wordt dit als probleem gezien omdat van influenza A virussen bekend is dat zij snel kunnen veranderen. Als een mens tegelijkertijd besmet raakt met een menselijk en een dierlijk virus kan door een interactie tussen beide virussen een nieuwe variant van het virus ontstaan. Dat kan dan een subtype zijn dat wel overdraagbaar is van mens op mens en waartegen nog geen weerstand bestaat. Daarnaast bestaat er een minimale kans dat een vogelgriepvirus dat een mens infecteert door enkele spontane aanpassingen toch in staat blijkt om te verspreiden en nieuwe personen te infecteren. In dat geval dreigt een wereldwijde nieuwe griepepidemie. Bij de meeste bekende gevallen van vogelgriep bij de mens betreft het personen die direct contact hadden met besmet pluimvee. Infectie van omwonenden is nog nooit aangetoond. In het Informatieblad veehouderij en gezondheid is als voorzorg een adviesafstand opgenomen van 1-3 km tussen bedrijven aan te houden. Dit heeft met name een veterinaire reden. Momenteel loopt er onderzoek bij het IRAS om te bezien of er ook een reëel risico voor de volksgezondheid kan worden aangetoond binnen een bepaalde afstand. De resultaten worden medio 2011 verwacht.
6.4
Bacteriële aspecten
Antibioticaresistentie Antibiotica zijn nodig bij de bestrijding van bacteriële infecties bij mens en dier. Als bacteriën resistent worden tegen antibiotica is dat een bedreiging voor zowel de humane als de dierlijke gezondheidszorg. Resistente bacteriën kunnen bij mensen infecties veroorzaken die moeilijker behandelbaar zijn en vormen hierdoor vooral een bedreiging voor kwetsbare personen in bijvoorbeeld verpleeg- en ziekenhuizen. MRSA Staphylococcus aureus is een veel voorkomende bacterie. Meticilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) is een bacterie die niet gevoelig is voor veel gebruikte antibiotica. Daardoor zijn infecties met MRSA moeilijker te behandelen. MRSA komt in Nederland weinig voor in vergelijking met andere landen (minder dan 0,1% van de bevolking is drager). MRSA-dragerschap is over het algemeen niet gevaarlijk, men merkt er meestal niets van. Maar patiënten met een verminderde weerstand kunnen infecties krijgen die moeilijk te behandelen zijn. In 2004 en 2005 werden enkele onverwachte gevallen van MRSA-infectie in verband gebracht met de varkenshouderij. MRSA is ook aangetroffen bij vleeskalveren en bij vleeskuikens. Door toenemend antibioticagebruik bij landbouwhuisdieGezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
16
Versie: 8 februari 2011
ren neemt het risico op het ontstaan en de verspreiding van resistente microorganismen, zoals MRSA, toe. De afgelopen 10 jaar nam het gebruik van antibiotica in de dierlijke sector met meer dan 50% toe. Grote bedrijven (>500 zeugen) zijn vaker MRSA-positief dan kleinere bedrijven (<250 zeugen). Ook komt er meer MRSA voor op bedrijven die varkens van verschillende bedrijven aanvoeren. De voor antibiotica resistente bacteriën kunnen zich langer handhaven in grotere groepen dieren. Het risico voor het oplopen van de veegerelateerde MRSA bestaat vooral voor mensen die intensief met varkens en vleeskalveren werken. Zij zijn vaker MRSAdrager dan hun gezinsleden die niet met de dieren in aanraking komen. De veegerelateerde MRSA blijkt minder goed overdraagbaar tussen mensen onderling dan andere typen MRSA. Het RIVM deed in 2008/2009 onderzoek naar de transmissie vanuit varkensstallen naar omwonenden. Het blijkt dat inwoners van varkensrijke gemeenten geen verhoogd risico lopen op dragerschap van veegerelateerde MRSA. Levensmiddelen spelen geen of een verwaarloosbare rol bij de verspreiding van MRSA in de algemene bevolking. Het risico voor de volksgezondheid schuilt op dit moment in het feit dat de veegerelateerde MRSA zou veranderen in een meer virulente stam. Hier zijn momenteel geen aanwijzingen voor. ESBL ESBL staat voor extended spectrum betalactamase producerende bacterie (ESBL). Het gaat om bacteriën die een enzym produceren dat bepaalde antibiotica kan afbreken. ESBL komt de laatste jaren steeds meer voor in Nederland en in het buitenland. Voor gezonde mensen zijn ESBL-producerende bacteriën niet gevaarlijk. Voor mensen met een verminderde weerstand kan de ESBL nadelige gevolgen hebben voor de genezing. Opvallend is de toename van ESBL-producerende Salmonella-isolaten in pluimvee. (Staat van infectieziekten 2007). De geschatte prevalentie van ESBLproducerende E.coli en Klebsiella-isolaten in Nederland is minder dan 1%. (RIVM, VTV juni 2006) ESBL-producerende bacteriën zijn ook aangetroffen in winkels bij rauw vlees zoals kip, kalkoen, varkensvlees en kalfsvlees. Het is onbekend in welke hoeveelheden deze bacteriën aanwezig zijn en of dat voldoende is om iemand te besmetten door het eten van het vlees. Als men de hygiëneregels rondom voedselbereiding opvolgt kunnen vlees en eieren veilig gegeten worden. Door goede verhitting gaan alle bacteriën dood en dus ook de ESBL-producerende bacteriën. De ESBL- producerende bacteriën van dieren verschillen (nog) van die bij mensen. ESBL-producerende bacteriën komen ook voor bij gezelschapsdieren. Maar de meeste patiënten met een ESBL-producerende bacterie in Nederland hebben helemaal geen relatie met dieren(houderij). In Nederland komt ESBL vooral voor in ziekenhuizen en verpleeghuizen. De overdracht van patiënt naar patiënt gaat via de handen van de medewerkers. De verspreiding van de ESBL via de voedselketen en door direct contact met dieren, is nog maar zelden aangetoond. Er is, op basis van de huidige gegevens, geen reden om uit te gaan van een risico voor omwonenden. Nader onderzoek Het ministerie van LNV heeft beleid geformuleerd met als doelstelling om het gebruik van antibiotica in de veehouderij terug te brengen naar het niveau van Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
17
Versie: 8 februari 2011
1999. Dat is een reductie van 50%. In verband met de zorg om de toename in ESBL-producerende bacteriën in de gezondheidszorg, wordt momenteel door het CIb, UMCU, VUmc en CVI in samenwerking met de Nederlandse medisch microbiologische laboratoria een nationale studie uitgevoerd naar het vóórkomen van ESBL-producerende bacteriën bij patiënten in de eerstelijns gezondheidszorg en in de ziekenhuizen. Daarnaast is er onderzoek nodig over de gevolgen van de ESBL-problematiek voor de behandeling van humane infecties en ten tweede naar de mate waarin de verspreiding van ESBL-producerende bacteriën voorkomt en hoe ze van mens naar mens en dier naar mens overgaan.
6.5
Endotoxinen Endotoxinen zijn bestanddelen van de celwand van bacteriën. Als bestanddeel van organische stofdeeltjes (als onderdeel van fijn stof) komen ze voor in de buitenlucht en in woningen. Hoge concentratie endotoxinen bevinden zich in de stallen zelf en bij veevoerproductie. Gezondheidseffecten Na inademing kunnen direct verschijnselen zoals droge hoest, kortademigheid met verminderde longfunctie en koorts optreden. Uit onderzoek blijkt dat langdurige blootstelling aan endotoxinen kan leiden tot chronische bronchitis en vermindering van de longfunctie (GR, 2010). Om werknemers te beschermen tegen de acute effecten na kortdurende blootstelling en ook te beschermen tegen langdurige blootstelling stelt de Gezondheidsraad nu een advieswaarde voor van 90 EU/m3 (bij 8 uur lange blootstelling, tijd gewogen gemiddelde). Metingen in Duitsland wezen uit dat in de woonomgeving van intensieve veehouderijen hogere concentraties endotoxinen voorkomen dan in de stedelijke omgeving. Uit een Canadees/Amerikaans onderzoek (Thorne, 2009) bleek dat op een afstand van zowel 30 meter als ook op een afstand van 160 meter bij stal de concentratie endotoxinen verhoogd waren ten opzichte van het achtergrondniveau (resp 6x en 3x zo hoog). De endotoxineconcentraties kunnen per locatie sterk variëren. Het uitrijden en verspreiden van mest op de weilanden en de aanwezigheid van slachthuizen zijn andere factoren die van invloed kunnen zijn op de aanwezige endotoxineconcentraties. Metingen tijdens specifieke activiteiten die tot een toename van de blootstelling aan endotoxinen kunnen leiden, zoals het uitrijden van mest of transport van dieren, zijn nog niet beschikbaar. Het is onduidelijk of de verhoogde concentraties rond agrarische bedrijven kunnen leiden tot effecten op de gezondheid van omwonenden. Momenteel loopt hiernaar een onderzoek onder leiding van het IRAS. Resultaten worden in de eerste kwartaal van 2011 verwacht.
6.6
Overige aspecten De opgenoemde infectieziekten hebben voor besmettingen van mensen gezorgd of dragen een potentiële bedreiging voor de volksgezondheid met zich mee. Er zijn echter nog vele andere micro-organismen die voorkomen in de intensieve veehouderij en die tot nu toe geen probleem voor mensen vormen. Het is echter niet uit te sluiten dat op den duur nieuwe humane infecties zullen ontstaan. Een voorbeeld van zo’n ontwikkeling is de Q-koorts die tot enkele jaren geleden geen problemen opleverde. Of de groei van intensieve veehouderij zo’n ontwikkeling afremt door de invoering van modernere stalsystemen, of juist bevordert door grotere dierconcentraties valt niet te zeggen. Het ministerie van LNV en het RIVM zullen deze ontwikkelingen natuurlijk monitoren en het beleid daar zo goed mogelijk op afstemmen. Momenteel lopen er diverse studies bij RIVM/IRAS om te
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
18
Versie: 8 februari 2011
proberen meer zicht te krijgen op de humane risico’s rond intensieve veehouderijen. De resultaten van een studie naar gezondheidseffecten van influenza, fijn stof en endotoxinen worden medio 2011 verwacht.
6.7
Log Lintelo Het risico op gezondheidseffecten neemt af met toenemende afstand tot het bedrijf. Harde afstanden zijn hiervoor niet te geven en ook is het risico niet of nauwelijks te kwantificeren. Het aanhouden of opnemen van een zekere afstand tussen bedrijven (veterinair) en tussen bedrijven en woningen is zeker aan te raden. Hoe groot die afstand moet zijn om de risico’s tot aanvaardbare proporties te beperken is echter nog onderwerp van discussie en onderzoek. Voor geluid is in het bestemmingsplan een afstand van 100m opgenomen tussen gevoelige bestemmingen en het LOG. Voor een aantal zoönosen lijkt dat een voldoende afstand om risico’s te minimaliseren. Wel is nader onderzoek nodig en gaande. Op basis van het geurbeleid en de mogelijkheden binnen de Wet geurhinder veehouderijen is de vaste afstand in het beleid gehalveerd (tot 25m), voor bedrijven met dieren waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld. Hoewel dit op basis van geur binnen de wettelijke mogelijkheden valt is het de vraag of met het verkleinen van deze afstand de gezondheidsrisico’s voldoende zijn geborgd.
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
19
Versie: 8 februari 2011
7.
Samenvatting, conclusies en discussie De gemeente Aalten bereidt een bestemmingsplanwijziging voor ter realisatie van het Landbouwontwikkelingsgebied Lintelo. Doel van de ontwikkeling is om intensieve veehouderijbedrijven van kwetsbare gebieden (extensiveringsgebieden) te verplaatsen naar het LOG en de ontwikkeling van bestaande (levensvatbare) intensieve veehouderijbedrijven te stimuleren. Dit betekent dat intensieve veehouderijen zich kunnen vestigen of mogen uitbreiden. Doordat het nieuwe bestemmingsplan het kader biedt voor m.e.r.-plichtige activiteiten te weten het; ‘oprichten, wijzigen of uitbreiden van een inrichting in de intensieve veehouderij’ (boven de mer-drempel), is voorafgaande aan dit bestemmingsplan, een milieueffectrapport (planMER) te worden opgesteld. Hierin zijn de belangrijkste milieugevolgen in beeld gebracht en zijn alternatieven vergeleken. De GGD is gevraagd een reactie te geven op het concept planMER en het voorontwerp bestemmingsplan. De milieugevolgen in het gebied kunnen binnen acceptabele waarden blijven door toepassing van moderne technieken en stalsystemen. Dit is in het bestemmingsplan niet te regelen. Wel is het mogelijk om in het bestemmingsplan rekening te houden met de afstand van agrarische bebouwing tot andere bedrijven en woningen. Op basis van de huidige stand van de wetenschap zijn voor diverse aspecten indicatieve afstanden aan te geven waarbinnen een gezondheidseffect zou kunnen optreden. Voor infectieziekten geldt dat het risico afneemt bij grotere afstand. Ook buiten de genoemde afstand blijft er een (klein) risico. Een harde grens is niet te geven. Ook aspecten als bedrijfsvoering spelen een belangrijke rol, maar dat is niet op het niveau van een bestemmingspan te regelen. Het is te overwegen in alle varianten een zekere afstand op te nemen tussen intensieve veehouderijen en woningen. Rond pluimveehouderijen is tot ca. 150m een bijdrage van fijn stof mogelijk. De wettelijke afstand op basis van geur zal in veel gevallen hiervoor voldoende zijn. Voor een aantal aspecten zal de genoemde afstand niet of moeilijk realiseerbaar zijn, voor andere aspecten wellicht wel. Op basis van de gewenste kwaliteit kan daarmee voor één of meer aspecten rekening worden gehouden met de gezondheid. De tabel op de volgende pagina’s geeft meer inzicht in de complexiteit. Op een aantal onderdelen lopen nog onderzoeken (RIVM, IRAS). Voor het onderdeel geluid geldt dat de toename van het verkeer in alle scenario’s leidt tot een toename minder dan ca. 1 dB. Gezien de ligging van een aantal bestaande woningen t.o.v. bedrijven, zou groei van de bedrijven kunnen leiden tot een (forse) toename van de geluidbelasting. Het is echter te zeer afhankelijk van de inrichting van het bedrijf, de bedrijfsvoering en de mogelijke maatregelen om daar in dit stadium een uitspraak over te kunnen doen. Aanbevolen wordt de waarden uit het Besluit landbouw niet te overschrijden.
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
20
Versie: 8 februari 2011
Tabel 1 : Indicatieve afstanden per component waarbinnen gezondheidseffecten mogelijk zijn. Stand van zaken onderzoek tot januari 2011. Afnemend risico met toenemende afstand van bedrijf tot woningen. Zoönose of Component Q-koorts
Influenza
Type Ziekteverwekker Bacterie (sporen) Langdurige overleving
Virus Virus overleeft 24-36 uur in aerosol
Ziekteverschijnselen
Transmissie
Risico’s
Bekende veilige afstand (Lit.)
Relatie Bedrijfsgrootte
Relatie afstand
Luchtweginfecties (mild – ernstig) -> chronisch Griepachtige verschijnselen
Verspreiding via Aerosol lucht – droog weer groter risico Contact, teken, besmette wol
Infecties bij met name risicogroepen
Meer dieren groter aantal bact. Geen studies met kwant. risico omw. Huisvestingsysteem
<400m : RR: 8.7x <2.000m: RR: 31.1x <5.000m: RR: 6.4x
Oogontsteking Luchtweginfectie Griep
Infectie mens en dier mogelijk. Besmetting door inhalatie of indirect via besmet oppervlak
Ontstaan nieuwe virussen Met name bij vermenging varkens en pluimvee
1-2km (veterinair)
Geen studies relatie grootte op effect omwonenden
Geen studie bekend
Veterinair: meer dieren groter risico
Veterinair: grotere dichtheid toenemend risico
Dragerschap gevolgd door infecties bij verminderde weerstand
Geen sign. effecten of risico’s buiten bedrijf
Geen relatie groote bedrijf
Geen sign. effecten buiten bedrijf
Vleeskalveren Varkens (zeugen > vleesvarkens) Vleeskuikens
Onderzoek 2009
Dragerschap gevolgd door infecties bij verminderde weerstand Verhoogd risico bij vleeskuikenhouders
Geen studies bekend
Geen relatie grootte bedrijf
Geen studies bekend
Vleeskuikens Andere soorten nog niet onderzocht
Onderzoek loopt
30-160m rond veehouderijen verhoogde concentraties meetbaar. Gezondheidseffecten werknemers bewezen – bij omwonenden niet aangetoond
Geen studies bekend
Een grotere afstand tot de stallen leidt tot lagere concentraties.
Geen studies bekend
Nader onderzoek effecten omwonenden loopt - IRAS: verwacht begin 2011
Meer dieren
Speelt rol bij (se-
Varkens, koeien,
PBL/RIVM 2008 - 10-17
5.000m
Bacterie (Ab resistent)
Oppervlakkige invasieve infecties
(veegerelateerd)
Direct contact dieren of stof Dragerschap boer, dierenarts medew. slachthuis Direct contact dieren, voedsel? en milieu?
ESBL
Bacterie (Ab resistent)
Endotoxinen
Delen celwand bacterien
Droge hoest, kortademigheid, koorts, chronische bronchitis
Lucht. Stal, uitrijden mest:
GR >90 EU/m3 Met name werknemers
Ammoniak
NH3, H2S en
Geurhinder
Lucht – stal-
Hoge concen-
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
21
Basis
(Melk)geiten Schapen (Runderen)
Gilsdorf et. Al. 2008 Schimmer et al. 2010 Brandsen-Schreijer et al 2010
Pluimvee, Varkens Paarden, Honden Muizen, e.d
Literatuur t/m 2009 Aanvullend onderzoek humaan resultaten verwacht medio 2011
>5.000m: AR <0.02%
Infectie mogelijk op zowel mens als dier V-MRSA
Relatie diersoort
Pluimvee en varkens op 1 bedrijf vanuit risico op vermenging virussen af te raden
Versie: 8 februari 2011
Zoönose of Component
Fijn stof
Type Ziekteverwekker VOS
effecten PM0.1 > PM2.5 > PM10
Geur
NH3, H2S, VOS
Geluid Bedrijven
Ventilatoren, koelers, transport
Geluid Verkeer
transportbewegingen
Ziekteverschijnselen Irritatie slijmvliezen Conc. meestal te laag: 15-17 µg/m3 achtergr. Luchtwegklachten, hart- en vaatziekten
Transmissie
emissies – te beperken door luchtwassers
traties
Lucht – stalemissies – te beperken door luchtwassers
>35 µg/m3 Ouderen, kinderen, mensen met luchtwegklachten en hart- en vaatziekten Mensen met astma, copd, allergie, overgevoeligheid
Hinder, stress gerelateerde klachten, verandering gedrag (sociaal, ventilatie) Hinder, slaapverstoring
Lucht – stalemissies – te beperken door luchtwassers
Hinder, slaapverstoring
Lucht, trilling
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
Risico’s
Lucht, trilling
Lar> 45, 40 en 35 dB(A) LAmax> 70, 65, 60 dB(A) Lden>60 dB toename risico hart, beroerte SEL>60 ontwaakreacties
Bekende veilige afstand (Lit.)
Relatie Bedrijfsgrootte grotere emissie. Te beperken door wassers / stalsysteem Meer dieren grotere emissie. Te beperken door wassers / stalsysteem
Tot ca. 150m (pluimvee) Tot ca. 50m (overig)
Relatie afstand
Relatie diersoort
Basis
cundaire) vorming fijn stof. Incidenteel bijdrage geurhinder
pluimvee
µg/m3 achtergrond in gebieden met int. veehouderij.
Advies >150m tot woningen rond pluimveebedrijven. Wettelijke afstand geur zal veelal bepalend zijn.
Met name pluimvee
Grotere pluimveebedrijven modelberekeningen ISL3a Grotere varkensbedrijven- modelberekeningen ISL3a Nader onderzoek loopt
Wgv V-stacks Beleid 2-30 OU/m3
Meer dieren grotere emissie. Te beperken door wassers / stalsysteem Maatwerk
50-100m Maatwerk
Lden<48 dB gevel Lden<38 dB binnen slaapkamer
Meer dieren meer transport
22
Wettelijke (Wgv) afstand veelal bepalend
Varkens, koeien, kippen
GES: worst case Excel bestand schatting IPPC methode
Maatwerk
Hoge piekniveaus mogelijk bij verladen vee
Activiteitenbesluit – 45 dB(A) etmaalwaarde
GES berekening
Versie: 8 februari 2011
Concluderend stelt de GGD dat er bij geur en geluid met name sprake is van hinder, welke door maatregelen in voldoende mate is in te perken. Burgerwoningen zullen naar verwachting meer geurhinder ondervinden dan agrarische woningen. Gezien het vastgestelde geurbeleid met een streefwaarde van 20 OUE/m3 zal het aantal gehinderden naar verwachting hoger liggen dan op basis van de Wgv is berekend. Dit is echter een gevolg van de gemaakte beleidskeuze, om in dit gebied te kiezen voor de ontwikkeling van de landbouw. Naar mening van de GGD is het goed verdedigbaar voor de extensiveringsgebieden en op termijn voor de verwevingsgebieden uit te gaan van een lagere acceptabele geurbelasting. Voor fijn stof kan sprake zijn van een relevante bijdrage in de directe omgeving van een bedrijf (150m), met name rond pluimveehouderijen. De wettelijk aan te houden afstand voor geur zal echter vaak bepalend zijn. Voor zoönosen en infectieziekten zijn geen harde afstanden te geven. In het algemeen geldt hoe groter de afstand des te kleiner het gezondheidsrisico. De bedrijfsvoering speelt hierin ook een grote rol, maar dat is niet in het bestemmingsplan te regelen. Het verkleinen van de afstand tot 25m tussen bedrijven waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld, is gezien het bovenstaande wellicht te heroverwegen. Het RIVM verwacht medio 2011 de uitkomsten van een literatuuronderzoek en van nieuwe meet- en onderzoeksgegevens naar het effect van de afstand tot veehouderijbedrijven op de gezondheid. Op basis van de mogelijke gezondheidseffecten in relatie tot het aantal belaste woningen heeft de GGD een lichte voorkeur voor het scenario met nieuwvestging aan de westzijde van de Heegtweg.
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
23
Versie: 8 februari 2011
8.
Aanbevelingen Samenvattend heeft de GGD de volgende aanbevelingen: 1. Vanuit het oogpunt van gezondheid heeft de GGD een lichte voorkeur voor het scenario met nieuwvestiging aan de westzijde van de Heegtweg. 2. Het verdient in alle varianten aanbeveling voldoende afstand aan te houden tussen bedrijven onderling om het risico van verspreiding van dierziekten en zoönosen van het ene naar het andere bedrijf te beperken (zie Tabel 1). 3. Houdt voldoende afstand aan tussen bedrijven en woningen om risico’s voor de gezondheid van omwonenden te beperken. Voor fijn stof van een pluimveebedrijf neemt bij een afstand van minimaal 150m tot woningen de kans op een hoge stofbelasting aanzienlijk af. Overigens zal de wettelijke afstand voor geur veelal voldoende zijn om de fijn stof bijdrage te reduceren (zie ook Tabel 1). 4. Voor zoönosen/infectieziekten geldt dat geen harde afstanden zijn aan te geven. Bij toenemende afstand tot woningen neemt het gezondheidsrisico af. Medio 2011 worden de resultaten verwacht van aanvullend literatuuronderzoek door het RIVM naar een onderbouwing van het hanteren van afstanden tussen bedrijven en gevoelige bestemmingen zoals woningen. 5. Ontwikkel een systeem voor open en actieve communicatie tussen gemeente en bewoners van het LOG betreffende volksgezondheidsaspecten naast dierwelzijn- en milieuaspecten. Aandachtspunten hierbij zijn: 5.1 Hoe omgaan met onrust in de omgeving? 5.2 Wie zijn sleutelfiguren en welke informatiebronnen zijn te gebruiken? 5.3 Inzet voorlichting (bijvoorbeeld webcams, internet, etc.) 5.4 Wees transparant over de te verwachten milieugezondheidskwaliteit van het gebied: benoemen is beter dan ontkennen. 6. Bij veel onrust in het gebied is het een optie een belevingsonderzoek uit te voeren in en rond het LOG. Resultaten hieruit geven belangrijke signalen over knelpunten in de woonomgeving en de beleving van de burgers. De resultaten zijn bruikbaar voor het evalueren van de ontwikkelingen binnen het LOG. De GGD kan de gemeente hierbij ondersteunen. 7. Wees terughoudend in het combineren van zorgfuncties (kinderdagverblijf, zorgboerderij) met agrarische bedrijven. De risico’s zijn groter voor gevoelige groepen zoals kinderen in de leeftijd van 0-12 jaar. 8. Heroverweeg of de halvering van de afstand tot 25m van bedrijven met dieren waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld, gezondheidsrisico’s voldoende beperkt en/of bekijk of dit alleen als uitzondering kan worden toegestaan.
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
24
Versie: 8 februari 2011
Een aantal gezondheidsaspecten is niet of moeilijk via het bestemmingsplan te regelen. Wellicht is er beleid te ontwikkelen om vóór of tijdens het vergunningtraject in overleg met betrokken bedrijven aandacht te geven aan de volgende gezondheidsrelevante onderwerpen: a)
Bij vestiging van een geitenhouderij is vanuit gezondheid een grotere afstand tot woningen aan te bevelen dan voor andere intensieve veehouderijen. b) Probeer te bevorderen dat huisvestingssystemen zijn gericht op beheersing van introductie en verspreiding van micro-organismen. Hiertoe behoort onder andere: i. (zo veel mogelijk) gesloten bedrijfsvoering om insleep van microorganismen te verminderen; ii. Geen varkens en pluimvee op één bedrijfslocatie huisvesten; iii. Binnenhuisvesting van de dieren (geen vrije uitloop); iv. Professionele expertise en een dierenarts betrekken bij het stalontwerp; v. Toepassing van luchtwassers die uitstoot van micro-organismen minimaliseren; vi. De inzet van (gecombineerde) luchtwassers bij varkensbedrijven. vii. Maatregelen inzetten om uitstoot van fijn stof en geur bij kippenbedrijven te beperken/voorkomen viii. Een actief handhavingsbeleid op inzet en gebruik van luchtwassers (bijv. met behulp van computergestuurde monitoringsystemen) c) Bedrijfsvoering gericht op minimalisatie van introductie en verspreiding van micro-organismen en vóórkomen van antibioticumresistentie. Hiertoe behoren onder andere: i. Vaste relatie veehouder en dierenarts ii. Voor toeleveranciers: microbiologische eisen aan dieren en voer; iii. Toepassing van diersector-specifieke hygiëne- en/of IKB-voorschriften (o.a. met aandacht voor reiniging en desinfectie, mestafvoer, plaagdierenbestrijding, etc.); iv. Preventie infectieziekten door monitoring van infectieziekten bij dieren en vaccinaties v. Minimaal gebruik van antibiotica (vast te leggen in het bedrijfsgezondheidsplan); vi. Kennisvergroting bij veehouders en personeel over risico’s van zoönosen, fijn stof, ammoniak en endotoxinen. vii. Interne compartimentering (kan leiden leidt tot forse reducties van benodigde antibiotica) d) Monitoring van dieren en personeel op het voorkomen van enkele specifieke (nader te bepalen) zoönosen.
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
25
Versie: 8 februari 2011
9.
10.
Begrippen en afkortingen GES PM10 NO2 Lden
– – – –
dB Wgh P98 OUE
– – -
Gezondheidseffectscreening aanduiding voor fractiegrootte fijn stof, hier 10 micrometer stikstofdioxide – goede maat voor mate van luchtverontreiniging jaargemiddelde geluidbelasting over een etmaal uitgedrukt in dB, met een weging voor de avond (5 dB) en de nacht (10 dB) decibel – A-gewogen eenheid van Lden Wet geluidhinder Concentratie welke 98% van de tijd wordt overschreden Geureenheid in odeurunits per kubieke meter
Belangrijkste bronnen • • • •
• • •
•
•
Informatieblad Intensieve veehouderij en gezondheid. GGD Brabant/Zeeland 2008. Info vanuit de landelijke GGD werkgroep Intensieve veehouderij en gezondheid. RIVM rapport nr. 609300016/2010. Fijn stof van antropogene bronnen: onderzoek naar diverse bronnen en samenstelling van fijn stof. Ree, vd J, et all, 2010). Gezondheidsraad. Endotoxins. Health-based recommended occupational exposure limit. The Hague: Health Council of the Netherlands, 2010; publication no. 2010/04OSH. ISBN 978-90-5549-804-8 . Handboek GES v.1.5, juni 2010 . Veegerelateerde MRSA: epidemiologie in dierlijke productieketens, transmissie naar de mens en karakterisatie van de kloon, RIVM 2009. Gilsdorf A, Kroh C, Grimm S, Jensen E, Wagner-Wiening C and Alpers K, 2008. Large Q fever outbreak due to sheep farming near residential areas, Germany, 2005. Epidemiology and Infection, 136 (8), 1084-1087. Schimmer et al., 2010. The use of a geographic information system to identify a dairy goat farm as the most likely source of an urban Q-fever outbreak, BMC Infectious Diseases, 10.69 Volksgezondheidsaspecten van veehouderij-megabedrijven in Nederland, RIVM 2008.
Gezondheidsadvies LOG Lintelo feb.2010 v2.doc
26
Versie: 8 februari 2011
0
0