Onderzoeksrapport
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen regio 's-Hertogenbosch
Colofon datum 8 maart 2010 auteurs Joop van Mackelenbergh versie 1.1
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 2 van 38
Inhoudsopgave
1
Inleiding
3
2
Probleemanalyse
4
3
Het onderzoek Doelstelling Opzet en uitvoering LOB in een theoretisch kader 3.3.1 Een definitie van LOB 3.3.2 Loopbaanleren 3.3.3 LOB: succesfactoren in de praktijk van het vmbo LOB in de praktijk 3.4.1 Werkveldonderzoek onder decanen vmbo 3.4.2 Keuzemomenten en keuzeproces in het po en vmbo 3.4.3 Resumé LOB in de toekomst
6 6 7 9 9 10 17 24 24 27 31 32
4
Conclusie en aanbevelingen
35
5
BIJLAGEN 1. Onderzoeksopzet 2. Definitie LoopbaanOriëntatie en –Begeleiding 3. Literatuuroverzicht 4. Overzicht respondenten 5. Vragenlijst aan decanen 6. Gespreksformulier voor decanen 7. Einstein4All 8. Sectorwerkstuk 9. Minionderneming
38
3.1 3.2 3.3
3.4
3.5
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 3 van 38
1
Inleiding In diverse overlegsituaties in de regio ’s-Hertogenbosch waarbij partijen uit het onderwijsveld, ondernemers en overheid vertegenwoordigd zijn is vroegtijdig schoolverlaten of studie-uitval een regelmatig terugkerend onderwerp van gesprek. Om meer inzicht te verkrijgen in de regionale situatie van deze materie en om informatie te verzamelen die ingezet kan worden om die regionale situatie te verbeteren heeft de Gemeente ’s-Hertogenbosch een onderzoeksopdracht verstrekt aan het Leer- en Innnovatiecentrum (LIC) van Avans hogeschool. In dit rapport treft u een weergave van de opzet, de aanpak en de bevindingen uit dat onderzoek aan. Het rapport is tot stand gekomen dankzij bijdragen van Astrid ter Braak (onderwijskundige, LIC, Avans hogeschool); voor de opzet van het onderzoek en de uitvoering van het veldwerk, Meta Mulders (In-progress); voor de uitwerking van het veldwerk, Floor van der Boon (onderwijskundige, LIC, Avans hogeschool) en Rob Denevers (informatiespecialist, LIC, Avans hogeschool) voor het literatuuronderzoek, Joop van Mackelenbergh (interim-manager, Avans hogeschool); voor de samenstelling van het rapport. Tijdens de uitvoering van het onderzoek is er een werkgroep/ klankbordgroep actief geweest ter ondersteuning van de onderzoeker, bestaande uit: - Theo van de Veerdonk (Gemeente ’s-Hertogenbosch, Regie Leren & Werken) - Luuk Voeten (Jeroen Bosch College) - Martin de Louw (Koning Willem I College) - Joop van Mackelenbergh (Avans hogeschool)
In paragraaf 2 wordt ingegaan op de achterliggende problematiek die aanleiding was voor het uitvoeren van dit onderzoek. In paragraaf 3 wordt een schets gegeven van de opzet en inrichting van het onderzoek en worden de bevindingen uit het onderzoek beschreven in drie thema’s ‘LOB in theorie’, ‘LOB in de praktijk’ en ‘LOB in de toekomst’. Tot slot worden in paragraaf 4 een aantal conclusie geformuleerd en een aantal aanbevelingen voor de verbetering van de aanpak en uitvoering van LoopbaanOriëntatie en – Begeleiding in de regio ’s-Hertogenbosch gegeven.
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 4 van 38
2
Probleemanalyse Tijdens hun schoolloopbaan moeten kinderen en jongeren regelmatig keuzes maken om een volgende stap in het onderwijsbestel of hun (school)loopbaan te kunnen zetten. Het Nederlands onderwijssysteem vraagt om die beslissingen op gezette tijden zoals bij de overgang naar een volgend schooltype (bijv. van po naar vo of vmbo) of op momenten dat een profiel (VO), sector- of studierichting (vmbo, mbo en hbo) moet worden bepaald, etc. Elke schoolkeuze die (voor) een individu (wordt ge)maakt kan belangrijke gevolgen hebben voor diens verdere toekomst. Zowel voor zijn/haar toekomst binnen het onderwijssysteem als de toekomstmogelijkheden op de arbeidsmarkt. Een verkeerde keuze kan forse gevolgen hebben, zowel voor het individu persoonlijk (teleurstelling, frustratie, demotivering, etc.) als voor de schoolloopbaan (vertraging, omweg, uitval). Elke individuele schoolloopbaan vraag om een flinke investering van maatschappelijk geld. Dat is geen bezwaar omdat het een investering is in de maatschappij en de economie van de toekomst. Een gedegen opleiding die succesvol wordt afgerond moet de betrokkene de juiste kansen op de arbeidsmarkt geven die aansluiten bij zijn/haar toekomstperspectief, niveau en persoonlijke doelen en wensen. Anders wordt het als de gekozen schoolloopbaan niet tot succes leidt. Leerlingen/ studenten vallen vroegtijdig uit uit het onderwijssysteem. Zij zien hun kansen op de arbeidsmarkt dalen, gaan onder hun niveau of potentie functioneren of vallen terug op sociale uitkeringen. Voor de betrokkenen levert dat in veel gevallen persoonlijke problematiek op (frustratie, laag zelfbeeld, niet-passende maatschappelijke positie, etc). Leerlingen/ studenten die niet ‘op hun plek zitten’ vragen meer aanacht, energie en zorg van de onderwijsorganisaties dan degenen die wel een bij henzelf passende opleiding hebben gekozen. Dat vraagt binnen elke onderwijsorganisatie specifieke menskracht en budgetten. Onderwijsbudgetten staan op alle niveaus vaak onder druk. Voor de onderwijsorganisaties is het daarom van groot belang om de groep die deze bijzondere aandacht vraagt beheersbaar te houden. Voor de overheid betekent elke niet-succesvolle schoolloopbaan dat de investering die daarvoor gedaan is geen of onvoldoende rendement oplevert. In die zin is er sprake van kapitaalsvernietiging. De opvang en begeleiding van drop-outs vraagt bovendien opnieuw maatschappelijk geld. Sociale uitkeringen drukken blijvend op de begroting. Voor ondernemers/ de arbeidsmarkt kan het betekenen dat er onvoldoende gekwalificeerde krachten beschikbaar zijn. Dat heeft gevolgen voor de kwaliteit en/of kwantiteit van de productie of dienstverlening. Het remt de economische ontwikkeling van individuele bedrijven of instellingen en daarmee de economische en maatschappelijke ontwikkeling van de regio. Het is daarom voor alle partijen van belang dat kinderen en jongeren tijdens hun schoolloopbaan voortdurend de juiste, bij hen passende keuzes maken.
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 5 van 38
Doel De Gemeente ’s-Hertogenbosch voelt zich vanuit haar maatschappelijke taakstelling mede verantwoordelijk voor een zo goed mogelijke doorstroom binnen de beroepskolom (vmbombo-hbo) en voor een optimaal gekwalificeerde uitstroom vanuit de beroepskolom naar de arbeidsmarkt. Zij wil daartoe regie voeren op de gezamenlijke inbreng van alle betrokken partijen (Overheid, Onderwijs en Ondernemers, kortom 3-O) om die doelstelling in de regio ’sHertogenbosch te realiseren. Eerder overleg van 3-O vertegenwoordigd in de Werkgroep ‘Onderwijs & Arbeidsmarkt’ (die onder regie van de Brabants Zeeuwse Werkgeversvereniging (BZW) opereert), heeft tot het inzicht geleid dat meer bewuste keuzes op elk moment in de schoolloopbaan zullen leiden tot een grotere succeskans in het vervolgtraject na die keuze. Een gecoördineerde en gezamenlijke aanpak van de LoopbaanOriëntatie en -Begeleiding (LOB) in de totale keten po-vmbo-mbo-hbo zal belangrijk kunnen bijdragen aan de verbetering van de individuele keuzeprocessen van leerlingen / studenten. Door over de grenzen van de onderwijsinstellingen heen te kijken (onderwijs is een middel en geen doel) en de voortdurende inbreng vanuit het werkveld zullen kinderen (en hun ouders) en jongeren zich meer bewust kunnen worden van de consequenties van hun keuzes voor hun eigen toekomstperspectief. De veronderstelling daarbij is dat een grotere betrokkenheid bij en inbreng vanuit de beroepspraktijk aan het proces van LOB tot een beter beroepsbeeld bij de leerling/student zal leiden. Dit heeft een meer bewuste en beter gefundeerde keuze en grotere motivatie van de betrokkene tot gevolg. Door deze interventie in het keuzeproces zal er eerder in de schoolloopbaan overeenstemming zijn tussen de gekozen opleiding en de wensen, behoeften en potentie van de lerende. Anders gezegd: de leerling/ student zal eerder op zijn plaats zijn, en daarmee ook eerder en gekwalificeerd tot de arbeidsmarkt toe treden. Resultaat De gezamenlijke inspanning van 3-O moet er toe leiden dat kinderen (of hun ouders) en jongeren de consequenties van hun (school)loopbaankeuzes kunnen overzien vόόrdat die keuzes definitief zijn. Voor de toekomst zou dat betekenen dat elk keuzemoment in de (school)loopbaan voorafgegaan wordt door een periode van informeren en/ of geïnformeerd worden. De leerlingen/ studenten krijgen in die periodes een goed beeld van de keuzemogelijkheden die zij op dat moment hebben, en de consequenties daarvan voor hun loopbaan op de arbeidsmarkt. In die periodes werken de onderwijsinstellingen en partijen uit het werkveld samen. De leden van de Werkgroep ‘Onderwijs & Arbeidsmarkt’ zijn bereid een expliciete bijdrage leveren in het keuzeproces op alle niveaus waardoor een zogenaamd ‘Bossche model’ van LoopbaanOriëntatie en –Begeleiding kan ontstaan. Om dat in de praktijk te brengen zal er in de regio ’s-Hertogenbosch een netwerk gebouwd moeten van functionarissen uit de betrokken onderwijsinstellingen en van de vertegenwoordigers/ vertegenwoordigende organisaties van het werkveld. De overheid/ de Gemeente ’s-Hertogenbosch speelt in de beginjaren de regierol om die samenwerking een stevige basis te geven en succesvol te maken. Samengevat betekent dit voor de lange termijn dat gestreefd wordt naar een verbetering van de kwaliteit van het proces van LoopbaanOriëntatie en -Begeleiding (LOB) in de totale keten po-vmbo-mbo-hbo. En voor de korte termijn dat de effectiviteit van de huidige LOB in kaart is gebracht met name bij de aansluiting vmbo-mbo in de eigen regio en elders in het land.
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 6 van 38
3
Het onderzoek Om grip te kunnen krijgen op de problematiek die in de voorgaande paragraaf is geschetst is er een onderzoek uitgevoerd door het Leer- en Innovatiecentrum van Avans hogeschool in opdracht van de Gemeente ’s-Hertogenbosch. Het onderzoek is gericht op de doelstelling voor de korte termijn zoals die op de vorige pagina in paragraaf 2 is vermeld. De uitvoering van het veldwerk heeft plaatsgevonden in 2009, de verdere uitwerking heeft in de eerste maanden van 2010 zijn beslag gekregen. Dit hoofdstuk is een weerslag van het uitgevoerde onderzoek waarbij achtereenvolgens wordt ingegaan op de doelstelling van het onderzoek, de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd en de resultaten die daaruit volgen.
3.1
Doelstelling Bij de start zijn in overleg met de opdrachtgever een viertal doelstellingen voor het onderzoek geformuleerd in de zin van op te leveren resultaten: 1. Een rapport met daarin een overzicht van de vijf meest belovende voorbeelden van Beroeps- en Studiekeuzebegeleiding (later herbenoemd als LOB) in de keten vmbo<->mbo<->hbo in Nederland. 2. Een rapport waarin het functioneren en resultaten van de vernieuwde aanpak in de regio ’s-Hertogenbosch van de Beroeps- en Studiekeuzebegeleiding (later LOB) in de keten vmbo<->mbo<->hbo (2008-2009) zijn beschreven. (inclusief conclusies en aanbevelingen voor de periode 20008-2009 met een uitzicht op de periode na 2010. 3. Verbetering van de organisatie en procesvoering binnen het onderwijs ten aanzien van de afstemming en samenwerking Onderwijs - Arbeidsmarkt (als onderdeel van punt 2). 4. Het onderzoek volgt een zodanige werkwijze dat optimale betrokkenheid van de partners ontstaat, waardoor de onderlinge relaties duurzaam worden versterkt. In de eerste maanden van het onderzoek is gebleken dat het nastreven van de doelstellingen 2. en 3. niet tot de gewenst resultaten zou gaan leiden. Concreet was er slecht één voorbeeld (bij de Ondernemersacademie van het Koning Willem I College) van de vernieuwde aanpak (dwz participatie van het werkveld in de beroepsbeeldvorming bij studenten) bekend. Verder bleek het in de werkgroep Onderwijs & Arbeidsmarkt (die onder regie van de Brabants Zeeuwse Werkgeversvereniging (BZW) opereert) heel lastig om meerdere voorbeelden of pilots van die vernieuwde aanpak tot stand te brengen. De wil om dat te doen was bij partijen zeker aanwezig. Echter, het onderwijs had moeite met het formuleren van de ondersteuningsvraag aan het werkveld, en omgekeerd had het werkveld moeite om een helder en concreet aanbod te benoemen vanwege de onbekendheid met keuzemomenten en –processen in het onderwijs. Het overleg hierover leek zich in een vicieuze cirkel af te spelen, die in de onderzoeksperiode niet is doorbroken. Om die reden is de focus van het onderzoek verlegd naar huidige praktijk binnen vmbo. Daarbij is ook het idee geopperd tot het opstellen van activiteitenmatrix ten aanzien van LOB-activiteiten. De matrix kan handvatten bieden voor concrete samenwerkingsafspraken tussen onderwijs en werkveld. Op basis hiervan is een bijgestelde afspraak gemaakt ten aanzien van op te leveren resultaten uit het onderzoek. Het op te leveren resultaat is uiteindelijk als volgt geformuleerd: - een literatuuroverzicht, met de focus op vmbo (“LOB in theorie”)
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 7 van 38
- een overzicht en samenvatting van interviewverslagen met decanen vmbo's (“LOB in praktijk”) - een LOB-matrix van primair onderwijs tot en met hbo voor de regio ‘s-Hertogenbosch waarin: - per schoolniveau de keuzemomenten/ mogelijke LOB-activiteiten met aandachtspunten, doelstelling, rol van de 3-O's en randvoorwaarden - ingezoomd wordt op het vmbo. - conclusies en voorstellen (“LOB in de toekomst”)
3.2
Opzet en uitvoering Binnen de onderwijsketen ‘van po naar hbo’ zijn er diverse kritieke keuzemomenten voor leerlingen en studenten, vooral op de overgangen van het ene schooltype naar het andere. Er is een doordacht systeem van loopbaanoriëntatie en -begeleiding nodig om leerlingen en studenten op deze kritieke momenten bewuste keuzes te kunnen laten maken. Daarvoor worden binnen alle onderwijsinstituten diverse interventies en hulpmiddelen ingezet. Dat laat zich schematisch als volgt weergeven PO
VMBO
MBO
HBO
De vaag die zich dan opdringt is ‘hoe doordacht en effectief is het huidige LOB-traject binnen de keten van scholen in ‘s-Hertogenbosch?’ Via de hieronder geformuleerde onderzoeksvragen wordt naar het antwoord op deze vraag gezocht. Het onderzoek is opgezet en uitgewerkt rond een aantal onderzoeksvragen. Voor de volledige beschrijving van de onderzoeksopzet wordt verwezen naar bijlage 1. De hoofdvraag van dit onderzoek is als volgt geformuleerd: Hoe zou een optimaal LOB-traject voor de scholen in de keten ’po-vmbombo-hbo’ in de regio ‘s-Hertogenbosch er uit moeten zien? Deze vraag is toekomstgericht. Om deze te beantwoorden, is informatie uit het heden en verleden nodig. De zeven subvragen die in deze paragraaf worden geformuleerd laten dat ook zien. De subvragen zijn in drie categorieën samen te vatten: de theorie rondom LOB LOB in de Bossche schoolpraktijk de toekomst van het LOB in ‘s-Hertogenbosch De insteek is dat ‘LOB in theorie’ handvatten kan opleveren, waaraan we ‘LOB in de praktijk’ kunnen toetsen en beschrijven. In eerste instantie zal het een voorlopig model zijn, op basis waarvan de praktijk mede wordt onderzocht. De beoordeling van deze praktijksituaties, de mate waarin LOB in ‘s-Hertogenbosch succesvol is, zal input vormen voor ‘LOB in de toekomst’. De zeven subvragen die hieronder schematisch zijn weergegeven vormen de leidraad voor het onderzoek. De nummering van de vragen betekent niet dat deze (alleen) in deze volgorde zijn aangepakt. Terug- en vooruitblikken zijn mogelijk en zeer zeker ook wenselijk. Gaandeweg het onderzoek zijn in overleg met de opdrachtgever en de werkgroep/ klankbordgroep soms
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 8 van 38
wat andere accenten gelegd ten aanzien van bijvoorbeeld de verdere invulling van de subvragen en de geplande werkwijze. De onderzoeksvragen in een overzicht: 1. Welke factoren dragen bij
3. Welke keuzemomenten
aan een succesvol LOB-traject?
m o d e l
kent de keten po-vmbo-
a
r p
s
LOB in
k
LOB in de
theorie
t
praktijk
2. Welke fasen zijn te onderscheiden binnen (keuze)processen in de loopbaanontwikkeling?
r s
o
o
v
a f
s
LOB in de toekomst
t
e l
n
e
p
r a k
ij
k -
n e
mbo-hbo?
c
h e
s
t
4. Welke LOB-interventies vinden plaats binnen de keten?
5. Wat zijn de kenmerken van deze interventies?
6. Welke verbeteringen zijn er binnen
7. Welke afspraken(kaders) zijn er nodig
het huidige LOB-traject nodig?
met de betrokken partijen om het LOBtraject te optimaliseren/te bestendigen?
Voor de theorie rondom LOB is allereerst gezocht naar een hanteerbare definitie voor het begrip LoopbaanOriëntatie en –Begeleiding. Vervolgens is op basis van een literatuurstudie een overzicht gemaakt van belangrijke elementen die goed LOB in zich dienen te hebben. En tot slot is gekeken naar hetgeen publicaties over de aanpak van LOB elders in het land kunnen bijdragen aan het inzicht over goed LOB. Om de LOB in de Bossche schoolpraktijk te onderzoeken zijn is gefocust op de huidige situatie in het vmbo omdat daar de primaire zorg op dit moment ligt. In een later stadium zal het onderzoek worden uitgebreid naar het po, mbo en hbo. De toekomst van het LOB in ’s-Hertogenbosch krijgt een aanzet uit de confrontatie van theorie en huidige praktijk, waarbij de wensen, mogelijkheden en bereidheid van de individuele instellingen uiteraard een cruciale rol spelen.
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 9 van 38
3.3
LOB in een theoretisch kader Het doel van dit theoretisch kader is om de basis te vormen voor verdere ontwikkeling van LOB in de regio ’s-Hertogenbosch. De gemeente voelt zich vanuit haar maatschappelijke taakstelling mede verantwoordelijk voor een zo goed mogelijke doorstroom binnen de beroepskolom (vmbo-mbo-hbo) en voor een optimaal gekwalificeerde uitstroom vanuit de beroepskolom naar de arbeidsmarkt. In samenwerking met het onderwijs en het bedrijfsleven is zij bezig met de verbetering van de kwaliteit van het proces van LOB in de totale keten po-vmbo-mbo-hbo, om leerlingen / studenten goede keuzes te laten maken. Onderdeel van deze kwaliteitsslag is dit literatuuronderzoek naar LOB (in deze fase met name gericht op het vmbo). 3.3.1 Een definitie van LOB Bij de start van het onderzoek bestond er bij alle betrokkenen wel een beeld van wat LoopbaanOriëntatie en –Begeleiding betekent. Een heldere definitie was niet voorhanden. Op basis van literatuur is gezocht naar een definitie van LOB (zie bijlage 2). Een aantal sleutelwoorden die hieronder schematisch zijn weergegeven zijn uit diverse publicaties over het onderwerp gedistilleerd.
school - studie beroep - loopbaan arbeidsmarkt - leven
Activiteiten interventies
loopbaancompetenties
Reeks Verzameling geheel - scala
definitie LOB =
Begeleiden ontdekken ervaren - uitvoeren
loopbaangerichte leeromgeving praktijknabije leeromgeving
Systematisch - Leerlijn -gestructureerd maatwerk
Op basis van die sleutelwoorden is de definitie tot stand gekomen die centraal heeft gestaan bij de verdere uitvoering van het onderzoek. We beschouwen LOB als: een verzameling van activiteiten binnen een loopbaangerichte leeromgeving om jongeren actief te laten werken aan hun loopbaancompetenties, waardoor zij zichzelf en de wereld van onderwijs en beroep beter leren kennen en een bewustere keuze kunnen maken voor opleiding en beroep. In de bijlage worden de zes elementen die in deze definitie zijn vervat nader toegelicht.
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 10 van 38
In paragraaf 3.3.2 wordt de theorie over loopbaanleren beschreven. Eerst wordt ingegaan op de noodzaak voor LOB, waarom doen we het? Daarna wordt beschreven hoe leerlingen loopbaanbeslissingen nemen en welke problemen zich daarbij voor kunnen doen. Vervolgens wordt beschreven welke rol loopbaancompetenties en arbeidsidentiteit hebben in het loopbaanleren. Als vierde wordt ingegaan op de loopbaangerichte leeromgeving, daarna wordt afgesloten met een conclusie. Paragraaf 3.3.3 bestaat uit een overzicht van succesfactoren en aandachtspunten voor effectief LOB, gebaseerd op de theorie.
3.3.2 Loopbaanleren De noodzaak van LOB In de inleiding is al aangegeven dat LOB erop gericht is leerlingen goede keuzes te laten maken in hun (onderwijs)loopbaan. LOB is een belangrijk instrument om leerlingen hun talenten, mogelijkheden en (toekomst)wensen te laten ontdekken en voor te bereiden op de toekomstige ongewisse arbeidsmarkt. Het helpt leerlingen gefundeerde, succesvolle studiekeuzes te maken (VO-raad, 2009). In 2002 pleitte de Commissie Boekhoud in haar Doorstroomagenda beroepsonderwijs voor het centraal stellen van de loopbaan van leerlingen. Haar belangrijkste boodschap is dat meer leerlingen, deelnemers en studenten beter initieel moeten worden opgeleid via de weg vmbo-mbo-hbo. Dit moet bewerkstelligd worden door de loopbaan centraal te stellen (ontwikkelingsgericht beroepsonderwijs) en door optimale LOB vorm te geven. Bovendien is volgens de commissie verticale samenwerking nodig tussen scholen voor beroepsonderwijs evenals samenwerking met het bedrijfsleven. De noodzaak tot het centraal stellen van de loopbaan komt voort uit drie aspecten: kwalificatiewinst in het onderwijs, flexibilisering van de arbeidsverhoudingen en individualisering van de maatschappij (Meijers, Kuijpers & Bakker, 2006). Met kwalificatiewinst wordt gedoeld op een verbeterd intern rendement van onderwijsinstellingen en toenemende doorstroming naar vervolgopleidingen (Commissie Boekhoud, 2002). Flexibilisering van de arbeidsverhoudingen heeft te maken met de overgang van een industriële naar een meer kennis- en dienstgerichte economie, waarin werknemers niet één specifiek beroep meer uitoefenen maar een onvoorspelbare loopbaan hebben en moeten blijven leren (Meijers, Kuijpers & Bakker, 2006). Daartoe moeten jongeren in staat worden gesteld hun mogelijkheden, kansen en wensen te herkennen en benutten – dat vereist loopbaancompetenties (Meijers & Kuijpers, 2007). Met individualisering, ten slotte, wordt gedoeld op de huidige samenleving waarin leerlingen veel keuzevrijheid hebben. Zin- en richtinggevende kaders staan ter discussie en dit biedt ruimte voor keuzes (Meijers, Kuijpers & Bakker, 2006). Loopbaanbeslissingen Bij LOB proberen we leerlingen de juiste keuzes te laten maken. Leerlingen moeten loopbaanbeslissingen nemen, bijvoorbeeld naar welke school ze gaan, welke vakken ze volgen, welke vervolgopleiding ze gaan doen en welke stage ze gaan lopen. In deze paragraaf wordt een theoretische achtergrond geschetst van het proces van kiezen en beslissen. Het kiezen in je loopbaan vanuit je eigen kern, wordt door Stichting Leerplanontwikkeling (SLO, 2009) gezien als loopbaanleren. Met die kern doelt zij op verbondenheid, kwaliteiten en behoeften van een persoon. Bij verbondenheid gaat het over de vraag ‘Waar doe ik het allemaal voor?’. Het gaat dus om de innerlijke drijfveer en inspiratie die iemand in beweging kan zetten. Ook kwaliteiten maken deel uit van de kern van waaruit leerlingen keuzes maken. De vraag is hier ‘Waar ben ik goed in?’. Daarnaast zijn er behoeften: ‘Wat heb ik nodig?’. Wanneer leerlingen inzicht krijgen in hun behoeften in specifieke situaties en hun strategieën om deze te vervullen, kunnen ze keuzes maken die beter bij hen passen.
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 11 van 38
Ook Spijkerman & Admiraal zien het belang van zelfbeeld met betrekking tot kiezen. Kiezen in de (onderwijs)loopbaan kan volgens hen worden gezien als een procedure om elke vorm van ‘dissonantie’ in het eigen loopbaanplan op te heffen. Het gaat dan om een dissonantie tussen informatie die je hebt of ontvangt over je loopbaan enerzijds en je zelfbeeld anderzijds. Kiezen gaat over het onderzoeken en beoordelen of loopbaanmogelijkheden die zich voordoen, afwijken van de ideeën die je over de eigen persoon hebt. Dit leidt altijd tot het sluiten van compromissen tussen wensen en mogelijkheden. Welke factoren de doorslag geven in de keuze zijn per persoon verschillend en hangen onder meer af van de context waarin de persoon verkeert, incidentele ervaringen en ideeën van waaruit de persoon geneigd is de eigen loopbaan aan te sturen. Net als bovenstaande auteurs, zien ook Germeijs & Verschueren (2006) het belang van inzicht in het zelf, maar dat is niet het enige. Zij beschrijven een aantal taken in het beslissingsproces met betrekking tot het beroep. Allereerst is er oriëntatie, oftewel het bewustzijn van de behoefte of noodzaak om een beslissing te nemen en de motivatie om zich hiermee bezig te houden. Ook Gati, Krausz & Osipow (1996) stellen dat een gevoelde behoefte een eerste stap is in het maken van een keuze. Volgens hen is een ideale ‘beroepskiezer’ iemand die zich bewust is van de noodzaak of behoefte om een keuze te maken, die bereid is deze keuze te maken en die in staat is de ‘juiste’ keuze (op basis van een adequate afweging en aansluitend op eigen doelen) te maken. Daarnaast vindt volgens Germeijs & Verschueren ‘beroepsexploratie’ plaats, zowel van het zelf als van de omgeving. Bij het ontdekken van de omgeving kan onderscheid worden gemaakt tussen het breed exploreren van alternatieven en het meer in de diepte exploreren van een beperkte set alternatieven. De progressie in het kiezen van een alternatief wordt door Germeijs & Verschueren aangeduid met de term ‘beslissingsstatus’. Wanneer gekozen is, is het de bedoeling dat de kiezer een bepaalde commitment aan die keuze heeft. Dit hele proces van kiezen is een dynamisch en flexibel proces, de genoemde taken zijn niet strikt te onderscheiden of opeenvolgend. Hoe een keuze uitpakt, hangt af van hoe goed de beschreven taken zijn uitgevoerd. Dit bepaalt onder meer de tevredenheid met de keuze, aanpassing aan de keuze en keuzestabiliteit. Neuvel & Van Esch (2008) spreken van ‘person-environment fit’ als uitgangspunt voor beslissingsmodellen. Met person-environment fit wordt in het algemeen bedoeld dat afstemming tussen de karakteristieken van een mens en die van de omgeving resulteert in positieve uitkomsten voor zowel het individu als de omgeving (Segikuchi, 2004). We zien het inzicht in het zelf en in de omgeving al terug in bovenstaande literatuurbeschrijving. De VOraad (2009) geeft in haar Stimuleringsplan LOB een model van loopbaanleren weer, waarin zowel interne dialoog als externe dialoog een plaats hebben. Bij de externe dialoog gaat het erom ervaringen en keuzes te verbinden met waarden en mogelijkheden in werk en leren, terwijl het er bij de interne dialoog om gaat deze ervaringen en keuzes met eigen kwaliteiten en motieven te verbinden. Volgens Neuvel & Van Esch (2008) verloopt het beroepskeuzeproces idealiter langs drie fases: oriëntatiefase (hierin wordt een voorlopige selectie gemaakt), een ervaringsfase (er wordt ervaring opgedaan met de opties) en een beslissingsfase. In het onderwijs kunnen deze fases cyclisch worden toegepast, waarbij een steeds verdere afbakening plaatsvindt. De zogenaamde ‘zone van acceptabele alternatieven’, zoals beschreven door Gottfredson, is een afgebakend gebied van beroepen of soorten werk waarbinnen een leerling over het algemeen zijn keuze zal maken. Deze zone wordt afgebakend door drie dimensies: geslacht (zogenaamde mannenberoepen en vrouwenberoepen), de status (wel of niet passend bij de sociale status van de leerling) en complexiteit (hoe moeilijk is het om het beroep te leren). Als de zone onnodig scherp is afgebakend, dan blijven opties buiten het gezichtsveld van de leerling en is de keuzeruimte dus onnodig beperkt. Om de kansen op de juiste keuze te vergroten is het volgens Gottfredson dus van belang om leerlingen te confronteren met alternatieven die buiten hun zone van acceptabele alternatieven vallen (Neuvel & Van Esch, 2008).
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 12 van 38
Het model van Gati is een voorbeeld van een beslissingsmodel volgens drie fases, zoals door Neuvel & Van Esch voorgesteld. In de prescreening gaat een leerling op zoek naar een voor hem veelbelovende set van soorten werk en probeert de keuze voor juist die set inzichtelijk te maken. Daarna vindt een in-depth exploration plaats om een beter beeld te krijgen (bijvoorbeeld door praktijkervaring en informatiewinning). Op basis daarvan kan de leerling nagaan of zijn keuzes haalbaar zijn en bij hem passen. Vervolgens wordt in de beslissingsfase een afweging gemaakt om de optimale fit tussen de persoon en het werk te kiezen (Neuvel & Van Esch, 2008). Het is moeilijk om de juiste keuzes te maken, en soms gaat dat dus ook mis. Terugkomend op de theorie Gati, Krausz & Osipow (1996), zoals hierboven beschreven, is elke afwijking van het model van de ideale kiezer een potentieel probleem. Een afwijking van dit model kan er namelijk voor zorgen dat iemand niet kiest, of dat iemand niet de meest optimale keuze maakt. Op basis van onderzoek onderscheiden Gati e.a. tien mogelijke problemen bij het maken van beroepskeuzes (zie figuur 1), waaronder een gebrek aan motivatie, een gebrek aan informatie en onbetrouwbare informatie. Bakker e.a. (2007) sluiten hierop aan met hun stelling ‘kiezen moet je kunnen’. Of de leerling kan kiezen is volgens hen afhankelijk van de informatie die hij krijgt: hij moet inzicht hebben in de verschillende mogelijkheden en weten wat er allemaal te koop is op het gebied van opleidingen en beroepen. Volgens de Raad voor Werk en Inkomen (2008) wordt het succes in de (onderwijs)loopbaan bepaald door cognitieve vermogens, motivatie, vaardigheden en de studie- en beroepskeuze. Als deze keuze niet aansluit bij de leerling (zijn persoonlijkheid, capaciteiten, interesses) kan dit leiden tot uitval, veranderen van studie of het niet benutten van daadwerkelijke talenten. Als de keuze niet aansluit bij de vraag op de arbeidsmarkt ontstaat er een ander probleem, namelijk moeite met het vinden van een baan of zelfs al met het vinden van een stageplaats. Daarmee sluit de Raad ook aan bij het model van Gati e.a., bijvoorbeeld bij de categorieën ‘gebrek aan informatie over zelf’ en ‘gebrek aan informatie over beroep’. Een slechte keuze kan zoals beschreven leiden tot problemen, zoals uitval of werkeloosheid. Door van opleiding te veranderen of na een afgeronde opleiding voor een ander beroep te kiezen, kan de schade beperkt blijven. Toch is er een aantal groepen met een verhoogd risico op structurele problemen. Zo hebben twijfelaars, die zich laat aanmelden, vaker problemen met toelating en het vinden van een stageplaats, en vallen ze eerder uit. Een andere risicogroep vormen allochtone jongeren, die vanuit de thuissituatie vaak richting economisch-administratieve MBO-opleidingen worden gestuurd, terwijl opleidingen voor meer traditionele beroepen doorgaans meer kans op werk bieden. Bovendien concentreren problemen zich met name in het VMBO-MBO (Raad voor Werk en Inkomen, 2008). Samengevat kan worden gesteld dat bij een studieloopbaankeuze uit wordt gegaan van het zelf (kwaliteiten, drijfveren), de studieloopbaan en het beroep, en de dissonantie hiertussen. Kiezen vindt pas plaats wanneer de leerling daar behoefte aan heeft of de noodzaak ervan inziet. Het keuzeproces kent een fasering van oriëntatie, ervaring en beslissing. Problemen bij het verloop van de studieloopbaan kunnen ontstaan wanneer iemand niet kiest of de verkeerde keuze maakt, dit kan diverse oorzaken hebben, zoals een gebrek aan of onbetrouwbare informatie. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op hoe loopbaancompetenties en arbeidsidentiteit bij kunnen dragen aan een goede keuze.
Figuur 1. Theoretische taxonomie van beroepskeuzeproblemen (Gati e.a.)
Loopbaancompetenties en arbeidsidentiteit Eerder werd al aangegeven dat de loopbaan van leerlingen centraal moet worden gesteld met het oog op kwalificatiewinst in het onderwijs, flexibilisering van de arbeidsverhoudingen en individualisering van de maatschappij. Meijers, Kuijpers & Bakker (2006) geven aan dat jongeren zich daartoe meer zelfsturend in hun loopbaan moeten opstellen, ze moeten keuzes maken die bij hen passen om gemotiveerd te blijven om te leren. Zelfsturing definiëren zij als de competentie om zichzelf te ontwikkelen en zich vrijwillig en langdurig te binden aan de samenleving. Het gaat om cognitieve en sociale zelfsturing, met dit laatste wordt bedoeld: zicht krijgen op eigen levenswaarden. Zelfsturend worden op gebied van werk betekent zin geven aan arbeid (oftewel een arbeidsidentiteit ontwikkelen). Het maken van goede keuzes is, zoals hierboven beschreven, niet gemakkelijk. Omdat leerlingen in hun (onderwijs)loopbaan voortdurend keuzes moeten maken moeten zij volgens Meijers e.a. loopbaancompetenties (loopbaanreflectie, loopbaanvorming en netwerken) en een arbeidsidentiteit ontwikkelen. Kuijpers (2008) omschrijft de loopbaancompetenties als volgt:
Loopbaanreflectie: reflectief gedrag aan de hand van ervaringen en keuzes om kwaliteiten en motieven te achterhalen die van belang zijn voor de toekomst. Loopbaanvorming: proactief gedrag ter beïnvloeding van de loopbaanontwikkeling door onderzoek naar werk, het maken van weloverwogen keuzes en het ondernemen van acties om werk en leren aan te laten sluiten bij eigen kwaliteiten en motieven en uitdagingen in werk. Netwerken: interactief gedrag om contacten op te bouwen en te onderhouden op de interne en externe arbeidsmarkt gericht op loopbaanontwikkeling.
De arbeidsidentiteit wordt door Meijers e.a. omschreven als de zekerheid die een leerling heeft over zichzelf, de opleiding en de toekomst, en het zelfvertrouwen dat hij daaraan ontleent. Het gaat om twee vragen: Wat betekent arbeid voor en in mijn leven? en Wat wil ik via mijn arbeid betekenen voor anderen? Het ontwikkelen van een arbeidsidentiteit vraagt om zelfkennis, maar ook om kennis over welk werk er zoal is. Samen leidt dit tot de vraag: In welk werk kan ik mijn capaciteiten en ambities het best ontplooien? Een leerling is volgens deze beschrijving loopbaancompetent, wanneer hij in of ten behoeve van nieuwe loopbaansituaties in staat is om deze loopbaancompetenties toe te passen, in de context van een zich ontwikkelende beroeps- of arbeidsidentiteit, als onderdeel en in de context van zijn levensverhaal (Stufkens, 2008). De ideeën over loopbaanleren van met name Kuijpers worden in het onderwijs veel gebruikt. Zij is echter niet de enige die over loopbaancompetenties en arbeidsidentiteit heeft geschreven. Stufkens (2008) geeft een zinvol overzicht van andere visies op deze thema’s. Zo beschrijft hij de publicatie van de Onderwijsraad waarin loopbaancompetenties worden omschreven als kennis, vaardigheden en houdingen die het mogelijk maken succesvol op de arbeidsmarkt te opereren en die nodig zijn om sturing te geven aan de eigen arbeidsloopbaan. Het gaat om kennis en inzicht in de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, vaardigheden om nieuwe banen te verwerven (solliciteren, netwerken), en kennis en inzicht in de relatie tussen eigen en verwachte competenties. Ook refereert Stufkens aan Meijers en Wijers die drie soorten competenties benoemen: actorcompetentie (gericht op de schoolloopbaan), transitiecompetentie (gericht op de overgang van onderwijs naar werk, en van werk naar ander werk) en arbeidscompetentie (gericht op de arbeidsloopbaan). Daarmee impliceren de auteurs dat er verschillende competenties nodig zijn voor de onderwijsloopbaan, de arbeidsloopbaan en de overgang daartussen. Stufkens refereert voorts aan Spijkerman, die het ontwikkelen en toepassen van twee basiscompetenties als leidend ziet voor het loopbaancompetent-zijn: reflecteren op eigen ervaringen en informatie, en communiceren met andere partijen over de eigen loopbaan.
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 15 van 38
Naast een aantal inzichten met betrekking tot loopbaancompetenties, geeft Stufkens ook een overzicht van wat er geschreven is over arbeidsidentiteit. Of beter gezegd over arbeids- en/of beroepsidentiteit. Want over deze terminologie lopen de meningen uiteen. Sommige auteurs, waaronder Meijers, pleiten voor de term arbeidsidentiteit, omdat deze term zich meer richt op arbeidsgebieden dan op concrete beroepen. Door het vervagen van de beroepenstructuur en het gegeven dat veel mensen in de loop van hun leven meerdere functies vervullen, zou de term beroepsidentiteit minder gepast zijn. Anderen, onder meer Geurts, bepleiten het behoud van de term beroep, gezien als een dynamische structuur die zich kenmerkt door een specifieke bundeling van kennis en kunde met een bepaalde marktwaarde. Beroepen geven beroepsbeoefenaren identiteit, het is een onmisbaar oriëntatiepunt in de aansluiting tussen onderwijs en arbeid. Stufkens beschrijft een theoretisch model over de ontwikkeling van beroepsidentiteit dat ontwikkeld is door Den Boer e.a.. In een serieuze exploratie maken leerlingen grenservaringen mee. Ze moeten daarbij begeleid worden en als de verwerking dan goed verloopt, kan de ervaring worden gekoppeld aan begrippen die de leerling iets zeggen over zichzelf en zijn rol in de wereld van het werk. Dit laatste, de relatie tussen het zelf en het werk, is de beroepsidentiteit. Zelf is Stufkens van mening dat zowel beroeps- als arbeidsidentiteit in LOB betrokken moet worden, omdat loopbaanvragen van leerlingen soms een specifiek beroep kunnen aangaan, maar in toenemende mate ook rekening moet worden gehouden met baan- en functiewisselingen. Volgens Stufkens moet om deze laatste reden de arbeidsidentiteit kernactiviteit in LOB zijn, en moet deze samen met de loopbaancompetenties ontwikkeld worden. Het ontwikkelen van zo’n beroeps- of arbeidsidentiteit gaat veel verder dan informatieoverdracht over beroepen en opleidingen, waarbij vooral het toevoegen van ervaringen ervoor kan zorgen dat de informatie niet ongebruikt blijft. Hoe komt de (arbeids- of beroeps)identiteit van leerlingen tot stand? Feldman (2005) beschrijft de theorie van Erik Erikson over identiteitsvorming. Volgens deze theorie bevindt de adolescent zich in het stadium van identiteit-versus-identiteitsverwarring. Jongeren proberen erachter te komen wat hen uniek maakt en wat hun sterke en zwakke punten zijn. Daartoe proberen ze verschillende rollen of keuzes uit om te zien of die aansluiten bij hun capaciteiten en hun zelfbeeld. De maatschappelijke druk is in dit stadium hoog, regelmatig krijgen jongeren van familie en vrienden de vraag ‘welke opleiding ga je volgen?’ of ‘wat ga je na je studie doen?’. Bij de identiteitsvorming worden ze veelal beïnvloed door vrienden en leeftijdgenoten. Door zich met peers te vergelijken, krijgen ze hun eigen identiteit meer helder. Tegelijkertijd zou de afhankelijkheid van de ouders juist afnemen. Ook de Raad voor Werk en Inkomen (2008) geeft aan dat peer groups een belangrijke rol spelen. Echter wat betreft de ouders neemt zij een andere positie in, volgens de Raad zijn ouders ook heel invloedrijk. Ze kunnen kinderen stimuleren hun keuzes te doordenken, maar kunnen hen ook de verkeerde richting insturen wanneer ze een verkeerd beeld van de opleiding en het beroep hebben. Marcia gebruikte Erikson’s theorie als uitgangspunt voor zijn theorie over identiteitsontwikkeling. Hij ontwikkelde een matrix om adolescenten in te kunnen delen naar identiteit (Feldman, 2005). In figuur 2 wordt de matrix weergegeven, met daarin voorbeeldantwoorden van leerlingen op de vraag of ze al weten welke studie ze gaan volgen. Leerlingen die bezig zijn met exploratie zijn op zoek, ze zoeken bijvoorbeeld naar informatie om een keuze te kunnen maken. Wanneer de exploratie afwezig is, zijn ze niet meer bewust bezig met het afwegen van hun mogelijkheden. Leerlingen bij wie binding aanwezig is, zijn in een bepaalde optie aan het investeren, ze hebben dus een (tijdelijke) keuze gemaakt. Als de binding afwezig is, is de leerling dus nog niet een bepaalde weg ingeslagen. Jongeren hoeven zich overigens niet continu in één van de categorieën te bevinden.
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 16 van 38
exploratie
binding
Aanwezig
Afwezig
Aanwezig
Afwezig
Achieved identity
Moratorium1
“In het verleden heb ik wel getwijfeld, maar nu ben ik er ongeveer uit”
“Ik probeer nu uit te vinden wat ik wil, ik weet gewoon niet waar ik sta”
Forclosed identity “Ik weet al lang wat ik wil”
Diffused identity “Soms twijfel ik, soms weet ik zeker dat ik dit wil doen. Ik kan maar geen beslissing nemen”
Figuur 2. Marcia’s categorieën van identiteitsontwikkeling Hieronder lichten we toe in welke situatie de beoogde loopbaancompetenties en arbeidsidentiteit het beste ontwikkeld kunnen worden. Leeromgeving Meijers, Kuijpers & Bakker (2006) veronderstellen dat een leerproces waarin loopbaancompetenties en arbeidsidentiteit worden ontwikkeld, goed op gang komt in een loopbaangerichte leeromgeving. Ze spreken in dit kader van een ‘krachtige loopbaangerichte leeromgeving’. Een krachtige leeromgeving (in het algemeen) wordt door Simons (1999) omschreven als een leeromgeving waarin sprake is van volwaardigheid in de leeractiviteiten (alle type leeractiviteiten worden georganiseerd), waarin een evenwicht is tussen het formele leren, het actieleren en het ervaringsleren en waarin getracht wordt lerenden geleidelijk aan steeds beter in staat te stellen het leren zelfstandig vorm te geven. Meijers e.a. geven aan dat in een krachtige loopbaangerichte leeromgeving: leerlingen veel in contact zijn met de ‘echte’ beroepspraktijk; het maatschappelijke belang of nut van deze beroepspraktijk zichtbaar wordt gemaakt; leerlingen in staat worden gesteld te communiceren over zowel de maatschappelijke betekenis als de persoonlijke zin van bepaalde beroepsactiviteiten; leerlingen goed worden gecoacht, maar zij ook een eigen verantwoordelijkheid hebben bij het maken van keuzes; leerlingen met ervaren beroepsbeoefenaars kunnen spreken die als mogelijk gedragsmodel kunnen functioneren. Een loopbaangerichte leeromgeving wordt door Meijers & Kuijpers (2007) omschreven als een omgeving waarin de leerling in staat wordt gesteld om: levensechte praktijkervaringen op te doen (praktijkgericht), invloed uit te oefenen op zowel inhoud, voortgang als evaluatie van zijn loopbaanleerproces (vraaggestuurd), op basis van vertrouwen – een dialoog aan te gaan over zijn leerervaringen, met als expliciete doel hem competent te maken zijn (levens)loopbaan actief vorm te geven (dialogisch).
1
Een psychosociaal moratorium is een periode waarin jongeren zich tijdelijk onttrekken aan de verantwoordelijkheden van volwassenheid. In die periode proberen ze verschillende rollen en mogelijkheden uit om te zien of die al dan niet aansluiten bij hun capaciteiten en zelfbeeld.
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 17 van 38
Het onderzoek van De Zwart, Bakker, Overmeer & Van Laar (2007) ondersteunt deze drie aspecten van de loopbaangerichte leeromgeving. De leerling moet volgens hen in gesprek kunnen gaan over zijn ervaringen met mensen uit de praktijk en met begeleiders op school. Daarbij moet de leerling vooral zelf verantwoordelijk zijn voor het vaststellen en bereiken van zijn doel. Docent en mentor zijn belangrijke gesprekspartners om de leerling te begeleiden bij zelfreflectie, waarin vragen als ‘wat wil ik’ en ‘wat kan ik’ aan de orde komen. Daarbij dienen docent en mentor verbindingen te leggen met praktijkervaring, en leerlingen dienen die praktijkervaring te hebben om over ervaringen en vragen te kunnen praten. Meijers & Kuijpers stellen dat voorwaarden voor zo’n dialogische leeromgeving zijn dat er vertrouwen is tussen leerling en begeleider, en dat gedachten en gevoelens van de leerling over ervaringen en keuzes centraal staan in de gesprekken. Met betrekking tot het aspect vraaggerichtheid schrijven De Zwart e.a. dat de leerling zelf verantwoordelijk moet zijn voor zijn keuzes, maar daarbij wel deskundige begeleiding nodig heeft. Op die manier wordt de leerling zich meer bewust van consequenties van keuzes en houdt hij zich meer bezig met de toekomst. Door een vraaggerichte organisatie worden voor leerlingen mogelijkheden gecreëerd om keuzes te maken, waardoor reflectie geen doel op zich is, maar een middel om sturing te geven aan de studieloopbaan (Meijers & Kijpers). Deze benadering impliceert differentiatie in aanpak en begeleiding, leerlingen verschillen in de mate van verantwoordelijkheid die ze aankunnen. De praktijkgerichtheid gaat volgens De Zwart e.a. over het ontwikkelen van arbeidsidentiteit, door veel in contact te komen met de beroepspraktijk. Door deze praktijkervaring kan de leerling het beste bepalen welk beroep bij hem past, kan hij een verbinding leggen tussen geleerde vakkennis en toepassing daarvan en leert hij meer over zichzelf en zijn functioneren in contacten met collega’s. Tot slot stellen Meijers e.a. dat een krachtige loopbaangerichte leeromgeving, gebaseerd op bovenstaande punten, een positieve invloed heeft op vier aspecten: de leermotivatie van leerlingen, hun beleving van de leermogelijkheden van de school, de keuzes die zij in hun studieloopbaan maken en het voltooien van de opleiding. Resumé Uit de beschreven literatuur blijkt dat het maken van (studieloopbaan)keuzes moeilijk is, maar dat leerlingen hier wel veel mee te maken krijgen. Om de juiste keuzes te maken, moeten leerlingen loopbaancompetenties en een arbeidsidentiteit ontwikkelen. Dit is mogelijk in een krachtige loopbaangerichte leeromgeving, die drie belangrijke kenmerken heeft: de omgeving is praktijkgericht en vraaggestuurd, en er is sprake van dialoog tussen de leerling en andere partijen. Onder begeleiding van de docent wordt de leerling meer zelfverantwoordelijk en zelfsturend. De leerling moet zelf de noodzaak voor een keuze inzien, en zal dan een afweging moeten maken op basis van zijn zelfbeeld en het beeld en de informatie die hij heeft over studie en beroep. In een krachtige loopbaangerichte leeromgeving heeft de leerling voldoende mogelijkheden om studie en beroep, maar ook zichzelf, voldoende te leren kennen om te beslissen wat bij hem past. 3.3.3
LOB: succesfactoren in de praktijk van het vmbo
Op basis van bovenstaande literatuurstudie, aangevuld met enkele andere publicaties over LOB, wordt hieronder een overzicht gegeven van succesfactoren voor effectieve LOB. Naast eerder aangehaalde publicaties is hiervoor gebruik gemaakt van:
Taskforce Jeugdwerkloosheid (2007) Kiezen moet [je] kunnen : zes praktijkvoorbeelden van studie –en beroepskeuze oriëntatie in het VMBO
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 18 van 38
Raad voor Werk & Inkomen (2008), Voor de keuze: Effectieve loopbaanoriëntatie en begeleiding
Steegenga, Jannie (2007) De docent als studieloopbaanbegeleider : verslag Roc Zadkine, Rotterdam
Kuijpers, M. (2008) Loopbaanontwikkeling: leeromgeving en begeleiding cruciaal
Achtereenvolgens zal worden ingegaan op aandachtspunten / succesfactoren met betrekking tot de kiezende leerling, inrichting LOB, contact met de beroepspraktijk, betrokken partijen, de schoolorganisatie en docenten. De kiezende leerling Het keuzeproces van leerlingen kent drie fases: oriënteren, ervaren en beslissen. Aan al deze fases moet in LOB aandacht besteed worden. Zorg dat leerlingen ‘klaar zijn’ om te kiezen. Een leerling moet zelf het nut inzien een keuze te maken. Uit het model van Gati (zie p. 13) kun je potentiële problemen filteren die voorafgaand aan de keuze kunnen spelen. Laat leerlingen communiceren over praktijkervaringen en daag hen uit om te reflecteren (na te denken) over hun toekomstbeeld (wat wil en kan ik?). Er moeten dus voldoende mogelijkheden zijn om zichzelf en studie en beroep te leren kennen. Daarvoor moet er onder meer voldoende informatie zijn over ‘het zelf’ en de studie en het beroep. Praktijkervaring is hierbij van groot belang. Leerlingen moeten een arbeidsidentiteit ontwikkelen o Leerlingen moeten een afweging maken tussen wat zij kunnen en wat de wereld van studie en beroep hen te bieden heeft. Wat wil ik en wat kan ik? o Daarbij moet voorkomen worden dat leerlingen al te vroeg een onnodig scherpe afbakening maken van mogelijke keuzes. Zorg in de onderbouw voor een brede oriëntatie, voorkom dat leerlingen in de ‘zone van acceptabele alternatieven’ blijven steken. Leerlingen moeten loopbaancompetenties ontwikkelen. Ze moeten leren reflecteren op ervaringen, keuzes en motieven. Ze moeten leren proactief gedrag te vertonen om hun loopbaan te ontwikkelen. En ze moeten leren netwerken, interactief gedrag vertonen, zowel binnen als buiten school. Zelfmanagement van de leerling o Leerlingen bewust maken van de eigen verantwoordelijkheid voor keuzes, waarbij de docent als coach optreedt en de leerling ondersteunt bij het kiezen. o Belangrijk is dat een eerste stap in het maken van een goede keuze is dat de leerling het nut of de noodzaak van die keuze inziet. o Het onderwijs moet daarvoor wel vraaggericht zijn. Leerlingen zijn zelfverantwoordelijk voor keuzes, maar dan moeten die er wel zijn.
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 19 van 38
Inrichting LOB Waar moet je op letten bij de inrichting van het LOB-programma? Duurzame en geïntegreerde begeleiding. LOB is geïntegreerd in het curriculum, het is geen losstaand vak. Bovendien ligt de oriëntatie op de lange termijn, niet alleen op keuzes op korte termijn. Instrumenten inzetten gericht op dialoog. Maak bijvoorbeeld gebruik van de vele beschikbare lesmethoden, persoonlijke ontwikkelingsplannen (POP) en portfolio’s. Laat dit meer dan een invuloefening zijn. Ook moeten stage-ervaringen of andere contacten met de beroepspraktijk aangegrepen worden voor reflectie over de toekomst. LOB is individugericht, de leerling staat centraal met het oog op verwerven van competenties en een arbeidsidentiteit. Er moet sprake zijn van differentiatie tussen leerlingen. Er kan geen blauwdruk zijn voor alle leerlingen. Twijfelaars vergen een andere ondersteuning dan degenen die hun besluit al hebben genomen. Wel hebben ze allebei begeleiding nodig. Maak gebruik van intakes en bekijk dan al hoe je de begeleiding op de leerling kunt afstemmen. Geef advies aan switchers en twijfelaars. Zorg dat deze dienst herkenbaar en toegankelijk is, zodat leerlingen weten waar ze terecht kunnen en zo snel mogelijk worden geholpen. Zorg daarbij ook voor goede afstemming met tweedelijnsbegeleiding. Contact met de beroepspraktijk Het is belangrijk dat leerlingen in contact komen met de beroepspraktijk. Een krachtige loopbaangerichte leeromgeving is praktijkgericht. Leerlingen moeten niet alleen lezen over de beroepspraktijk of erover praten, maar ook zelf beroepen ervaren en contact hebben met beroepsbeoefenaren in de praktijk. Overigens geldt dit ook voor contact met de vervolgopleiding. Ook daarvoor is het goed om te ervaren of deze bij je past. De leerling moet het maatschappelijke belang van de beroepspraktijk kennen, naast de persoonlijke zin. Contact met de beroepspraktijk kan op vele manieren, bijv. interviewen, onderzoek doen, opdrachten koppelen aan bijbaantjes, nodig beroepsbeoefenaren (dit kunnen ouders van leerlingen zijn) uit om te komen vertellen, sluit aan bij projecten van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (bijv. vmbo-carrousel en ‘kom in het leerbedrijf’). Praktisch punt bij contact met de beroepspraktijk is dat het rooster uitstapjes naar bedrijven mogelijk moet maken. Confronteer ook met de arbeidsmarkt. Leerlingen moeten op zijn minst weten hoe de arbeidsmarkt- en stageperspectieven van de vervolgopleiding zijn. Geef leerlingen de opdracht om hier informatie over te verzamelen en laat medewerkers van brancheorganisaties, kenniscentra of het CWI gastlessen verzorgen over mogelijke beroepen en de vraag op de arbeidsmarkt. Over toekomstperspectieven is voldoende informatie beschikbaar, bijvoorbeeld via www.opleidingenberoep.nl (mbo) en www.studiekeuze123.nl (hoger onderwijs).
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 20 van 38
Betrokken partijen LOB is niet alleen een zaak van de school. Zoek aansluiting bij andere partijen. De keuzes van leerlingen worden beïnvloed door ouders en peer groups. Betrek hen dus actief bij het kiezen, maar voorkom dat ze de leerling de verkeerde kant op sturen. De gemeenten kan helpen om onderwijsinstellingen bij elkaar te brengen, maar kan ook informatie geven over de lokale of regionale arbeidsmarkt. Ook brancheorganisaties en kenniscentra kunnen in die informatie voorzien. Effectieve LOB betrekt bedrijfsleven en vervolgonderwijs bij (de ontwikkeling van) LOB-activiteiten. Gezamenlijk ontwikkelen, want ook het bedrijfsleven en vervolgonderwijs hebben kennis van loopbaanleren. Zorg bij advisering van bijvoorbeeld switchers en twijfelaars dat het advies verder reikt dan de eigen instelling, misschien is een leerling ergens anders beter af. Werk daarom samen met andere onderwijsinstellingen. De schoolorganisatie Wat zijn belangrijke aandachtspunten voor de school, om te komen tot effectieve LOB? Scholen moeten een visie ontwikkelen op de wijze waarop zij samenhang tussen de elementen van LOB (zoals reflectie, beïnvloedingskanalen, etc.) willen realiseren. Hoe is begeleiding, gezien de gegeven situatie, het beste vorm te geven? Een blauwdruk voor alle scholen is niet mogelijk. Houd bijvoorbeeld rekening met leerlingenpopulatie, mate van vraag(/zelf)sturing, pedagogisch beleid, faciliteiten. Wat is er nodig om leerlingen écht te laten nadenken over hun toekomst? Niet alleen een visie is belangrijk, er moet ook verankerd worden. Op basis van hun visie moeten scholen de nodige inzet organiseren: mensen en middelen vrijmaken, deskundigheid bevorderen, taken en verantwoordelijkheden toewijzen. Het gaat er niet alleen om dat het ‘op papier’ geregeld is, maar ook dat iedereen zijn rol goed vervult. Bovendien moet aangestuurd worden. Monitor de uitvoering en resultaten. Signaleer knelpunten tijdig, maak LOB een vast agendapunt in overleggen. Maak zichtbaar wat er nu al aan LOB gebeurt. Om draagvak te creëren voor integrale LOB moet je ervoor zorgen dat partijen zich bewust worden van de activiteiten, opdrachten etc. die bijdragen aan loopbaanleren Zorg voor een heldere rolverdeling. Beschrijf rollen en taken voor management, docenten, mentoren en decanen, om te zorgen dat LOB ook in de hele school gedragen wordt2.
2
Meer informatie over verschillende rollen in LOB is onder andere te vinden in Stufkens, Rob (2008)
Het ABC van de loopbaan, ambitieus bouwen aan competenties. Uitg.: CINOP, ‘s-Hertogenbosch
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 21 van 38
Docenten Docenten zijn uiteraard een belangrijke speler in LOB. Om een effectieve rol in LOB te vervullen, is het onder andere van belang dat docenten empathisch en enthousiasmerend zijn, en interesse hebben in de persoonlijke ontwikkeling van de deelnemer. Wat moeten docenten verder kunnen en weten? Docenten kunnen leerlingen coachen. Ze moeten in staat zijn de keuze van de leerlingen te ondersteunen, leerlingen meer zelfsturend te maken en leerlingen te ondersteunen bij het creëren en bijstellen van hun zelfbeeld, beroepsbeeld en toekomstbeeld. Daarbij is het belangrijk dat de leerling altijd centraal blijft staan. o Daarvoor kunnen docenten leerlingen aanzetten tot (en begeleiden bij) reflectie. Docenten hebben meer een vragende dan een voorschrijvende houding. o Docenten kunnen op methodische en professionele wijze met leerlingen praten over hun loopbaanontwikkeling. Ze bouwen een goede relatie op met wederzijds vertrouwen (bij voorkeur houdt een leerling gedurende de hele loopbaan binnen een onderwijsinstelling dezelfde begeleider). o Docenten kunnen leerlingen helpen betekenis te geven aan ervaringen. o Docenten kunnen leerlingen activeren. Docenten kunnen de praktijk in de klas brengen, bijvoorbeeld door concrete situaties en vragen uit de dagelijkse praktijk te bespreken. Daarvoor zullen ze ook contacten moeten onderhouden met de beroepspraktijk. Docenten hebben kennis van eerder genoemde instrumenten bij LOB, zoals portfolio, POP en stage. Ze kunnen deze instrumenten effectief inzetten. Docenten zijn op de hoogte van relevante informatie voor LOB en kunnen deze informatie ook overbrengen aan de leerlingen. Docenten kunnen contacten onderhouden met diverse betrokken partijen (zoals ouders en andere onderwijsinstellingen). Docenten kunnen signaleren. Train docenten daarom om stagnatie in de loopbaan(oriëntatie) te herkennen. Docenten weten hoe ze op gesignaleerde problemen moeten reageren. Maak bijvoorbeeld afspraken over wie na signalering de betreffende leerling benadert, en naar wie de docent kan doorverwijzen in welke gevallen. Docenten houden in hun LOB-werk rekening met de belangen en doelen van de onderwijsinstelling, het werkveld, én de leerling. Er mag niet vanuit worden gegaan dat docenten dit allemaal ‘gewoon kunnen’. Het coachen van leerlingen in LOB is geen gemakkelijke taak en docenten dienen daartoe gefaciliteerd te worden (zie ook ‘De schoolorganisatie’ hierboven).
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 22 van 38
Concrete voorbeelden uit de praktijk Tot slot sommen we hier, op basis van het document Kiezen moet [je] kunnen (Taskforce Jeugdwerkloosheid, 2007), nog enige voorbeelden op ter inspiratie. We verwijzen u graag naar dit document om te lezen over praktijkvoorbeelden in het vmbo. Peer mentoring – win win situatie. Je maakt gebruik van peers die dichtbij staan (leeftijd) en het keuzetraject zelf hebben doorlopen. De mentor zelf ontwikkelt nieuwe competenties en verwerft zelfinzicht en bewustzijn ten aanzien van keuzemogelijkheden. Flexibilisering van onderwijsaanbod – in het tweede jaar vmbo al een keuze maken is vaak niet ideaal voor leerlingen. Sommige scholen flexibiliseren het onderwijsaanbod, om leerlingen later en beter te laten kiezen. Samenwerking vmbo met mbo – om leerlingen al vroeg kennis te laten maken met verschillende beroepen en opleidingen op het ROC, zodat ze een onderbouwde keuze kunnen maken. Voorbeelden zijn praktijksimulaties op het ROC, gezamenlijke methodiek voor LOB, uitvoeren sectorwerkstuk in toekomstige ROC-omgeving. Samenwerking met het bedrijfsleven – om leerlingen een beter beeld te geven van sectoren, beroepen en opleidingen, hen sfeer te laten proeven en zo bij keuzes te helpen. Maar ook om onderwijs af te stemmen op de vraag van bedrijven en om bedrijven de kans te geven leerlingen voor hun sector te enthousiasmeren.
Resumé De kiezende leerling Het keuzeproces van leerlingen kent drie fases: oriënteren, ervaren en beslissen. Aan al deze fases moet in LOB aandacht besteed worden. Zorg dat leerlingen ‘klaar zijn’ om te kiezen. Leerlingen moeten loopbaancompetenties ontwikkelen. Zelfmanagement van de leerling is het uiteindelijke doel. Inrichting LOB LOB is individugericht, de leerling staat centraal met het oog op verwerven van competenties en een arbeidsidentiteit. Er moet sprake zijn van differentiatie tussen leerlingen. Contact met de beroepspraktijk Het is belangrijk dat leerlingen in contact komen met de beroepspraktijk. Een krachtige loopbaangerichte leeromgeving is praktijkgericht. Leerlingen ook zelf beroepen ervaren en contact hebben met beroepsbeoefenaren in de praktijk. Betrokken partijen LOB is niet alleen een zaak van de school. Zoek aansluiting bij andere partijen, zoals de lokale of regionale arbeidsmarkt, brancheorganisaties en kenniscentra. Misschien is een leerling ergens anders beter af. Werk daarom samen met andere onderwijsinstellingen. De schoolorganisatie Er is een belangrijke taak weggelegd voor het management van de onderwijsinstellingen.
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 23 van 38
Scholen moeten een visie ontwikkelen op de wijze waarop zij samenhang tussen de elementen van LOB (zoals reflectie, beïnvloedingskanalen, etc.) willen realiseren. Er moet ook verankerd worden. Op basis van hun visie moeten scholen de nodige inzet organiseren: mensen en middelen vrijmaken, deskundigheid bevorderen, taken en verantwoordelijkheden toewijzen. Aansturing vanuit het management zal zeker in de beginfase essentieel zijn.
Docenten Om een effectieve rol in LOB te vervullen, is het onder andere van belang dat docenten empathisch en enthousiasmerend zijn, en interesse hebben in de persoonlijke ontwikkeling van de deelnemer. Het coachen van leerlingen in LOB is geen gemakkelijke taak; docenten en andere LOB-ers moeten bereidheid zijn om zich de specifieke competenties daarvoor eigen te maken.
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 24 van 38
3.4
LOB in de praktijk 3.4.1 Werkveldonderzoek onder decanen vmbo In het kader van het onderzoek hebben literatuurstudie en onderzoek naar projecten in het land waarin LoopbaanOriëntatie- en Begeleiding een centrale rol speelt plaatsgevonden. Daarnaast zijn oriënterende gesprekken c.q. interviews gevoerd met een aantal vmbo scholen in de regio ’s-Hertogenbosch. Centraal hierbij staat het idee dat onvoldoende informatie leidt tot een foutieve studie- of beroepskeuze waardoor leerlingen voortijdig afhaken. Uit de registratie in het kader van de Wet op de RMC over het schooljaar 2008-2009 blijkt dat ruim 1/3 deel van de voortijdig schoolverlaters aangeeft dat een gebrekkige begeleiding in hun studie- en beroepskeuze en het ontbreken van een goed beroepsbeeld daarvan de oorzaak is. Het gaat hierbij om jongeren zonder startkwalificatie. De opzet van deze inventarisatie is onder andere meer inzicht te krijgen in de informatiestroom die leerlingen verkrijgen op basis waarvan zij een keuze maken. Deze informatie wordt vooral verstrekt bij het vakoverstijgend onderdeel LoopbaanOriëntatie en -Begeleiding : LOB. Om een beeld te krijgen van de informatiestroom heeft een schriftelijke inventarisatie plaatsgevonden onder 14 vmbo scholen in de regio ‘s-Hertogenbosch. Vijftig procent, 7 scholen, heeft gerespondeerd (zie bijlage 4), zij het niet allen even uitgebreid. Met 5 van de respondenten heeft een interview plaatsgevonden. Het gaat om 5 scholen die hebben deelgenomen aan zowel de schriftelijke inventarisatie als het interview, 2 scholen die gerespondeerd hebben op de schriftelijke inventarisatie. In totaal hebben 7 scholen aan het geheel een bijdrage geleverd. De formats die gebruikt zijn voor de schriftelijke inventarisatie en het interview zijn als bijlage 5 en 6 bijgevoegd. Onderstaand wordt een algehele indruk van de inventarisaties weergegeven. De thema’s die in de oriëntatierondes aan bod kwamen, vinden hieronder gedeeltelijk hun weerslag. Ten dele omdat het niet altijd haalbaar was een antwoord op voorgelegde vragen te geven. Dit heeft ertoe geleid dat op zoek is gegaan naar de grootste gemene delers. Die worden hieronder per thema weergegeven.
Visie op loopbaanbegeleiding Er bestaan nauwelijks tot geen beleidsplannen ten aanzien van dit onderwerp. Een enkele school beschikt over een werkplan. Op de meeste scholen bestaat LOB uit een reeks van activiteiten die gedeeltelijk geïmplementeerd zijn binnen het curriculum maar vrijwel niet geïntegreerd in de verschillende vakken. Het is wel zo dat decaan en mentoren vertrouwd en bekend zijn met de inhoud van het programma. Zij ervaren steun en ondersteuning van directie en management omdat men het belang ervan onderschrijft en aandacht voor dit onderwerp op waarde weet te schatten. Aanpassingen, ontwikkelingen en ideeën zijn onderwerp van bespreking tussen decaan en directie.
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 25 van 38
Uit de oriënterende gesprekken c.q. interviews met 5 vmbo scholen wordt duidelijk dat vooral decanen initiator zijn en belast zijn met LOB binnen de opleiding. Dit betekent dat zij vaak degenen zijn die dit vakoverstijgende gedeelte inleiden bij leerlingen. Daarnaast zijn zij verantwoordelijk voor de coördinatie, inhoudelijke kant en keuzebegeleidinggesprekken. Het aantal uren dat een decaan voor dit gedeelte beschikbaar heeft varieert van 7 tot 12 uur per week, een enkele uitzondering daargelaten. Mentoren begeleiden de lesblokken waarin het thema LOB centraal staat. Zij zijn zich ervan bewust dat LOB tot het takenpakket behoort en dit onderdeel geïntegreerd is in de mentoruren. Men heeft wel de nodige ruimte voor vrije invulling ervan. Vraag is in hoeverre dit de eenduidigheid ten goede komt. Ten aanzien van de rol van loopbaanondersteuning van decaan het volgende. Deze rol wordt zowel door decanen zelf als mentoren beschouwd als de constante factor binnen Loopbaanoriëntatie als geheel. Of zoals een decaan omschreef “De decaan is LOB”, althans zo wordt hij gezien door leerlingen en mentoren. De decaan introduceert het onderwerp, schetst ideeën voor verbetering van de doorlopende leerlijn, is de deskundige op dit gebied, is in beeld bij de leerling van aanvang tot beëindiging schoolloopbaan met betrekking tot dit onderwerp. Verbazingwekkend is dat het urenaantal voor deze rol van loopbaanondersteuner varieert van slechts 7 tot 12 uur per week, met een enkele uitzondering.
Interventies / activiteiten Gedurende 4 jaar VMBO vinden allerlei activiteiten en interventies plaats. Onderstaande elementen vormen onderdeel van de verschillende activiteiten, interventies. Een aantal ervan is inmiddels doorgevoerd waardoor sprake is van een structurele activiteit, hierbij valt te denken aan het sectorwerkstuk. Andere gedeelten vallen tot op heden onder de noemer incidenten en zijn ten dele opgenomen in het curriculum. Het uitvoeren van verschillende testen: interesse- en capaciteitentest, toetsing beroepeninteresse. Deze activiteiten vinden gemiddeld genomen plaats in de LOB lessen. De lessen worden uitgevoerd door mentoren in jaar 2, 3 en 4 en bestrijken steeds een periode van 10 weken waarin 1 uur LOB centraal staat. Naast de testen staat kennismaken met beroepen, droomberoep, beroepenkrant centraal, zij het vooral op een theoretische wijze. Daarnaast wordt door sommige opleidingen een eigen methode gehanteerd in leerjaar 2 en 3. In het 2e leerjaar wordt door vrijwel alle vmbo’s deelgenomen aan de beroepenoriëntatie programma’s binnen het KW1C. De opleidingenmarkt bij het Sint Janslyceum vormt tevens onderdeel van de oriëntatie op opleiding en werkveld evenals de snuffelstages. Accent op de oriëntatie van leren en werken ligt over het algemeen in het 3e leerjaar.
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 26 van 38
Leerlingen voeren opdrachten uit ter vergroting van inzicht in wie ze zijn en wat ze willen en kunnen. Deze opdrachten vormen in dit kader een aanzet tot bewustwordingsprocessen. Als handvat voor bovengenoemde lessen wordt onder andere gebruik gemaakt van bestaande programma’s als Koerswijzer en Decaannet. Decaannet is het digitale programma dat steeds meer navolging krijgt binnen het vmbo. Daarnaast nemen 5 scholen deel aan de pilot Einstein4all (zie bijlage 7) In het 4e jaar vmbo staat het sectorwerkstuk (bijlage 8) centraal. Leerlingen maken een werkstuk in de sector van hun 1e of 2e keuze, in deze regio bij het Koning Willem I College.
Leeromgeving Een loopbaangeoriënteerde leeromgeving komt in een aantal activiteiten naar voren. Zo ervaren leerlingen die een gemengde, een kaderberoepsgerichte of basisberoepsgerichte leerweg volgen deze omgeving in praktijklessen en snuffelstages. Beroepenoriëntatie dagen en Profiel Sector Onderwijs zijn in respectievelijk leerjaar 2 en 4 onderdelen die zeer loopbaan georiënteerd zijn. Leerlingen wordt sinds dit jaar de mogelijkheid geboden deel te nemen aan meeloopdagen bij het ROC, eveneens ten behoeve van beeldvorming beroep. Een voorbeeld bij uitstek van een loopbaan georiënteerde leeromgeving treft men in de minionderneming (zie bijlage 9) die door enkele scholen ingericht wordt en waarbij intensieve samenwerking met het bedrijfsleven één van de randvoorwaarden is.
Monitoring Oud-leerlingen worden op diverse manieren gevolgd. Zo laat de ene school leerlingen door een extern bureau monitoren tot 2 jaar na doorstroom. De informatie die dit oplevert wordt teruggekoppeld aan de betrokken opleiding. Een andere opleiding is gestart met het opzetten van een volgsysteem hetgeen veel tijd vraagt maar waar veel waarde aan wordt gehecht. Immers, informatie wordt hiermee inzichtelijk gemaakt: wat is mogelijk fout verlopen, waar en waarom. Bij een opleiding wordt een terugkomdag gehouden waarop oud-leerlingen geënquêteerd worden. Hierdoor ontvangt men informatie over de vervolgopleiding maar in mindere mate over de ontwikkeling van de leerling. Een aantal scholen beschikt niet over een systematisch c.q. gestructureerde terugkoppeling. Sinds vorig jaar ervaart men wel de noodzaak leerlingen te volgen tot aan oktober van het nieuwe studiejaar omdat het vmbo verantwoordelijk wordt gesteld voor haar leerlingen tot aan deze periode. Hiermee wordt in ieder geval zicht gehouden op leerlingen tot aan de start van het volgende schooljaar, vervolgopleiding. Bij voortijdig uitval of absentie kan nog tijdig worden ingegrepen.
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 27 van 38
Contacten Ten aanzien van buitenschoolse contacten is zichtbaar dat decanen over het algemeen deelnemen aan de decanenkring, hetgeen als positief ervaren wordt. Verdere contacten buiten de school blijven doorgaans beperkt tot deelname aan een projectgroep, praktijkstage, gastles.
Aspecten die als wenselijk worden aangemerkt: - Meer focus op bedrijven en beroepenoriëntatie; opdrachten in samenwerking met bedrijven. - In het verlengde hiervan: meer contact leggen met het bedrijfsleven. - Bedrijfsleven inbedden in de lessen waardoor meer vakintegratie ontstaat. - In relatie tot het vorige punt: binnen de vakken meer aandacht voor beroep, vervolgopleiding en maatschappij. - Docenten meer gebruik laten maken van voorbeelden beroepspraktijk.
3.4.2 Keuzemomenten en keuzeproces in het po en vmbo Onontkoombaar is het keuzemoment in het primair onderwijs, schooljaar 8. De Cito-toets lijkt veelal bepalend voor de leerroute van leerlingen. Overigens wordt deze toets soms als heilig beschouwd te worden. Er zijn ouders die hun kinderen door particuliere bureaus laten trainen om goed te scoren in deze toets. Het advies van de school zelf, die de ontwikkeling van een leerling toch 8 jaar heeft gevolgd, speelt een belangrijke rol. Vooralsnog lijkt een keuze in deze fase vooral gericht te zijn op de leerroutes en leeromgevingen. Loopbaan of beroep speelt hierin nog geen rol. Wel wordt enigszins gekeken naar de talenten en persoonlijke belangstelling van leerlingen die een rol spelen bij het maken van keuzes. Overigens zijn niet alleen talenten en interesses van leerlingen van invloed op hun keuze voor bijvoorbeeld een bepaalde sector binnen het vmbo. Andere factoren als sfeer van de school, grootte van de opleiding, voorkeur van ouders, zijn eveneens bepalend bij een beslissing. Mede daarom komt het voor dat gedurende de vmbo-opleiding blijkt dat de sectorkeuze voor betreffende leerling niet de goede is geweest. De overstap naar de juiste sector blijkt niet altijd eenvoudig te zijn. Bijvoorbeeld omdat de leerling niet van school wil wisselen of omdat de ene school niet zomaar een leerling van een andere school over kan nemen. Vaak blijkt dat de leerling de gekozen opleiding handhaaft. Met het juiste vakkenpakket blijkt doorstroom naar de gewenste richting op het MBO toch mogelijk te zijn. LOB LoopbaanOriëntatie en -Begeleiding (LOB) wordt in het kader van dit onderzoek beschouwd als: ‘’een verzameling van activiteiten binnen een loopbaangerichte leeromgeving om jongeren actief te laten werken aan hun loopbaancompetenties waardoor zij zichzelf en de wereld van onderwijs en beroep beter leren kennen en een bewustere keuze kunnen maken voor opleiding en beroep’’. In het onderstaande wordt de verzameling van activiteiten gegroepeerd rondom keuzemomenten zoals die op dit moment zichtbaar zijn binnen het vmbo. Specifiek
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 28 van 38
gericht op het vmbo omdat de praktijk leert en onderzoek van de VO-raad uitwijst dat vooral vmbo-leerlingen vroegtijdig afhaken. Keuzemomenten binnen vmbo’s Binnen het vmbo is sprake van een verscheidenheid aan opleidingen. De keuzemomenten voor leerlingen vallen echter redelijk parallel aan elkaar. Binnen de opleidingen zijn onder meer onderstaande keuzemomenten zichtbaar: einde van leerjaar 2: sectorkeuze Doel: * inzicht te vergroten in eigen interesses * oriëntatie op beroepsmogelijkheden Activiteiten: * beroepskeuzeprogramma * snuffelstages * interessetest * lesbrief * beroepen oriëntatiedag bij het Koning Willem I College
In leerjaar 3: keuze voor beroep (of vervolgstudie) Doel: * meer zicht te krijgen op eigen capaciteiten en competenties * meer zicht te krijgen op beroepsspecifieke competenties * oriëntatie op beroepenmarkt * realistische keuze kunnen maken Activiteiten: Om dit doel te kunnen realiseren wordt gebruik gemaakt van programma’s waarin opdrachten worden uitgevoerd in het kader van ‘wie ben ik, wat wil ik, wat kan ik’, zoals: * koerswijzer * decaannet * eigen methodes * Einstein4All (bijlage 7) * stages * Minionderneming (bijlage 9)
In leerjaar 4: definitieve keuze voor vervolgopleiding mbo of Havo. Doel: * bijdragen aan gefundeerde keuze * stroomlijnen doorstroom van vmbo naar mbo Activiteiten: Er wordt gebruik gemaakt van programma’s die hierin ondersteunend zijn, zoals: * deelname sectorwerkstuk (bijlage 8) * volgen van zogenoemde meeloopdagen * keuzebegeleidinggesprekken * deelname open dagen * bijwonen voorlichtingsavonden * bijwonen opleidingenmarkt (locatie St.Janslyceum)
De activiteiten en interventies rondom de keuzemomenten bieden geen garanties
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 29 van 38
voor juiste doorstroom. Ze dragen wel bij aan het maken van een zo gefundeerd mogelijke keuze. Betrokkenen Bij alle keuzemomenten staat vanzelfsprekend de leerling centraal. Ouders vormen door alle leerjaren heen een belangrijke betrokken partij; zeker bij deelname aan open dagen, voorlichtingsavonden en keuzebegeleiding is hun inbreng van grote waarde voor de uiteindelijke keuze van hun kind. Cruciale rollen zijn weggelegd voor de decaan en de mentor: in het initiëren van LoopbaanOriëntatie- en Begeleiding, in de coördinatie ervan, gedurende de LOB lessen, met het voeren van keuzebegeleidinggesprekken. In de regio ’s-Hertogenbosch neemt het Koning Willem I College als vertegenwoordiger van het MBO en initiator van diverse projecten, een belangrijke rol in. Het bedrijfsleven is voor een aantal scholen betrokken partij als aanbieder van stagemogelijkheden. Uitzondering daarop vormt het project minionderneming. Bij verbreding van dat project, dat zich nu nog richt op de sector technologie, naar alle sectoren wordt een groter appèl gedaan op het bedrijfsleven. Deze vorm van onderwijs vraagt zowel een intensieve samenwerking tussen vmbo scholen onderling als met het bedrijfsleven. Kenmerken van activiteiten in het keuzeproces De meeste activiteiten kenmerken zich door een binnenschools karakter. Ondersteunende programma’s zijn er veelal op gericht om in een klassensituatie te worden toegepast. In een aantal gevallen worden oriëntatie- of keuzeactiviteiten die binnen het vmbo zijn geprogrammeerd uitgevoerd samen met het Koning Willem I College (docenten en/of mboleerlingen). De inbreng vanuit het werkveld beperkt zich veelal tot het beschikbaar stellen van stageplaatsen. In een enkel geval heeft het bedrijfsleven een inbreng binnen de ondersteunende programma’s (Minionderneming, Einstein4All, Sectorwerkstuk/ the Competition). Onderstaande korte beschrijving van deze drie programma’s geeft een indruk van de betrokkenheid van de diverse partners. Einstein4All De gemeente ’s-Hertogenbosch en het Koning Willem I College in ’s-Hertogenbosch ontwikkelen een programma om een competentiegericht (loopbaan)begeleidingstraject in te zetten bij het leerproces in klas 3 vmbo. Er zijn vijf vmbo-scholen die in de pilotfase actief participeren: Hervion College, van Maerlant College, Sancta Maria Mavo, Ds. Pierson College, De Rietlanden. Daarnaast zijn er nog volgscholen. Er wordt gewerkt met een vmbo-mbo-hbo begeleidingsmodel, een competentiegericht programma en een competentiewijzer. De competentiewijzer is een digitaal instrument, dat een eventueel competentiegat zichtbaar maakt naar de verlangde vervolgopleiding. Een programma wordt ontwikkeld daarbij te helpen. Hierbij zijn partners uit het bedrijfsleven betrokken (Heineken, Philips, Acritas, BZW). Mini-onderneming Dit traject voor derde klas vmbo is opgezet om de vmbo-leerlingen in een jaarproject kennis te laten maken met de ondernemersvaardigheden/mbo vaardigheden. Ze worden daarbij met raad en daad bijgestaan door leerlingen van het Koning Willem I College en in nauwe
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 30 van 38
samenwerking met het bedrijfsleven en de Rabobank. Deelnemende scholen zijn het Jeroen Bosch College en de Walewyc. Na de eerste pilotfase ie er ruimte gekomen voor andere vmbo scholen om te participeren. Sectorwerkstuk en ‘the Competition” Het sectorwerkstuk vormt een onderdeel van het vmbo-eindexamen. Het de bedoeling dat leerlingen zich door dit sectorwerkstuk kunnen oriënteren op de vervolgopleiding zodat zij een meer verantwoorde keuze kunnen maken. Het sectorwerkstuk krijgt in 10 dagdelen een praktische invulling bij 25 opleidingen van het Koning Willem I College, bij de Laboratoriumschool van de Leijgraaf in Oss en bij de Helicon groenopleidingen in Boxtel. De vierdejaars vmbo-leerlingen komen gedurende 10 weken op dinsdag- en woensdagmiddag van 14.00 uur tot 16.00 naar bovengenoemde opleidingen om aan de opdracht te werken. Zij worden hierbij begeleid door docenten en studenten van het Koning Willem I College en natuurlijk bezocht en begeleid door de eigen docenten van het vmbo. De beoordeling vindt plaats op de eigen vmbo school, waar de leerlingen hun ervaringen presenteren. De beste presentaties wordt genomineerd voor de Sectorwerkstuk ‘Competition’. De Competition is een eindfeest van presentaties van het sectorwerkstuk door de vmboleerlingen. Deze vindt plaats op het Koning Willem I College. De schoolteams worden gekoppeld aan een gerenommeerd bedrijf uit de betrokken branche zodat de presentaties van de groepjes leerlingen ook namens het bedrijfsleven plaatsvinden. Ze worden door het bedrijf en een echte ‘masterclass’ voorbereid op de Competition’voorstelling’. Een jury uit onderwijs, overheid en bedrijfsleven beoordeelt de presentaties en kent de prijzen toe. De VMBO scholen die aan dit traject meedoen zijn: Jeroen Bosch College, Maurick College, St. Jans Lyceum, Hervion College, Pierson College, Cambiumcollege, Rodenborch College, d’Oultremont College, Sancta Maria Mavo, Dr. Moller College, Elde College, van Maerlant College, Helicon opleidingen.
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 31 van 38
3.4.3 Visie
Resumé
Hoewel LOB gemiddeld genomen niet is opgenomen in het beleidsplan wordt het belang hiervan zeker onderschreven door management en directie. De decaan speelt een centrale rol in LOB. Vraag is of dit voldoende in aantal uren wordt uitgedrukt als we lezen dat gemiddeld zo’n 7 tot 12 uur per week hieraan besteed wordt. Herwaardering van deze rol lijkt noodzakelijk.
Interventies / activiteiten Alle respondenten besteden aandacht aan LOB. De wijze waarop het aangeboden wordt varieert. Zo is LOB bijvoorbeeld voor een groot gedeelte opgenomen in het curriculum maar kan het evenzeer bestaan uit een reeks van losse activiteiten. Leeromgeving De praktijkgerichte leeromgeving komt in een aantal aspecten naar voren zoals praktijklessen, stage, sectorwerkstuk, minionderneming. Volgsysteem Er is in beperkte mate sprake van monitoring van leerlingen. Contacten Buitenschoolse contacten van decanen, mentoren lijken beperkt. Wellicht laten deze beperkte buitenschoolse contacten zich teruglezen in het feit dat het in de praktijk moeizaam is een stage te vinden. Terwijl juist deze praktische kant hoog gewaardeerd wordt. Wenselijk Intensievere samenwerking met bedrijfsleven ten behoeve van beroepsbeeldvorming, bevorderen vakintegratie, voorbeelden beroepspraktijk, stages Keuzeproces Speelt zich vooral binnen de eigen school/ opleiding af. Er is wel sprake van een oriëntatie op de mogelijke vervolgopleidingen die in de loop van de leerjaren binnen het vmbo toeneemt. De oriëntatie op het beroepenveld direct na het vmbo en oriëntatie op het beroepenveld na de vervolgopleiding in het mbo is in het algemeen nog mager.
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 32 van 38
3.5
LOB in de toekomst Rond het thema ‘LOB in de toekomst’ zijn in paragraaf 3.2 twee subvragen geformuleerd: 6. Welke verbeteringen zijn er binnen het huidige LOB-traject nodig? 7. Welke afspraken(kaders) zijn er nodig met de betrokken partijen om het LOBtraject te optimaliseren/te bestendigen? Om een antwoord te vinden op die vragen helpt het om allereerst te schetsen hoe LOB in de toekomst er in de regio ’s-Hertogenbosch idealiter uit gaat zien. De vraag wanneer die situatie bereikt kan worden is hier echter niet te beantwoorden. Dat hangt van vele factoren af waarvan er een aantal hieronder als randvoorwaarden worden benoemd. In paragraaf 4 (Conclusie en aanbevelingen) komen een aantal concrete zaken aan de orde die als verbeteracties kunnen worden ingezet teneinde het toekomstbeeld te verwezenlijken. De sleutel voor succes ligt daarbij vooral in handen van de onderwijsinstellingen. Zij zullen de ruimte moeten bieden om LOB de aandacht te geven die nodig is. Overheid en ondernemers hebben een meer ondersteunende en faciliterende rol. Het beeld voor de toekomst van het LOB dat in de loop van de onderzoeksperiode is ontstaan uit de gesprekken en literatuur laat zich als volgt omschrijven: Toekomstbeeld LOB wordt in de hele keten po-vmbo-mbo-hbo ingezet om leerlingen en jongeren hun loopbaancompetenties optimaal te laten ontwikkelen waardoor zij op elk moment in hun schoolloopbaan een bewuste keuze maken gericht op hun (school)loopbaan. De doorstroom in de keten is daardoor verbeterd en de uitval verminderd.
Om de geschetste situatie te bereiken èn in stand te houden gelden een aantal randvoorwaarden waaraan alle betrokken partners zich moeten committeren: Alle onderwijsinstellingen in de regio hebben LoopbaanOriëntatie en -Begeleiding geïntegreerd in hun onderwijsprogramma’s. Zij hanteren dezelfde definitie (zie paragraaf 3.3) voor LOB als uitgangspunt voor beleid en uitvoering, waarin de ontwikkeling van de individuele leerling/ student centraal staat. Voor de uitvoering van het LOB worden competente LOB-ers (zie paragraaf 3.3) ingezet en wordt zowel horizontaal als verticaal samengewerkt door de onderwijsinstellingen. LOB-ers hebben binnen hun onderwijsinstelling voldoende ruimte om hun verantwoordelijkheid waar te kunnen maken. Het is vanzelfsprekend dat het werkveld een passende bijdrage levert aan elke fase van de loopbaanoriëntatie. Er is een netwerkstructuur van en voor de 3 O’s in de regio met vaste aanspreekpunten over en weer. Onder de geschetste randvoorwaarden ontstaat een vernieuwde aanpak voor een doorlopende LoopbaanOriëntatie en –Begeleiding in de regio ’s-Hertogenbosch, dat met recht de titel ‘het Bossche model’ kan dragen.
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 33 van 38
De rol van Overheid, Onderwijs en Ondernemers. Samenwerken is een kernbegrip in ‘het Bossche model’ van LOB. Het belang dat zowel de overheid als het onderwijs en de ondernemers hebben bij een kwalitatief goede aanpak van LOB is in paragraaf 2 al geschetst. Aangenomen mag worden dat de bereidheid tot samenwerking bij alle partijen aanwezig is. In de Werkgroep ‘Onderwijs & Arbeidsmarkt’ hebben de vertegenwoordigers van de 3 O’s zich ook daarover uitgesproken. Samenwerken gaat echter niet vanzelf. En al zeker niet als er grote aantallen samenwerkingspartners een rol hebben zoals hier het geval is. Structuur, organisatie en kanalisering zal nodig zijn. Zoals eerder aangegeven heeft de Werkgroep ‘Onderwijs & Arbeidsmarkt’ aan de wieg gestaan van dit onderzoek. Die werkgroep lijkt ook het aangewezen gremium om zich te buigen over het vraagstuk hoe de samenwerking in de regio ’s-Hertogenbosch op een efficiënte manier kan worden vormgegeven. De LOB-matrix als hulpmiddel Eerder is al gebleken in het overleg van de Werkgroep ‘Onderwijs & Arbeidsmarkt’ dat het heel lastig kan zijn om vraag (vanuit het onderwijs) en aanbod (ondersteuning vanuit het werkveld) goed op elkaar af te stemmen. Een LOB-matrix waarin een overzicht staat van LOB-activiteiten en (gewenste) betrokkenen en geeft daarmee handvatten voor het afstemmingsoverleg om in de toekomst vraag en aanbod eenvoudiger te kunnen afstemmen. Hieronder wordt een eerste ruwe schets gegeven van zo’n matrix waarbij de nadruk ligt op het vmbo. In het kader van het onderzoek was het niet mogelijk om de matrix (of delen daarvan) in detail verder in te vullen en uit te werken. Primair onderwijs Leerjaar Doelstelling 8 * inzicht te vergroten Sector- in eigen interesses keuze Vmbo Leerjaar 1 Sectorkeuze
Doelstelling * inzicht te vergroten in eigen interesses
Activiteiten a. Cito-toets b. TechXperience! c. Open dag vmbo
Betrokkenen a. Docent po b. vmbo-mbo c. vmbo
Activiteiten a. interessetest
Betrokkenen a. vmbo-t
a. beroepskeuzeprogramma b. snuffelstages c. interessetest d. lesbrief e. beroepenoriëntatiedag bij het KWIC
a. vmbo
(zie ook po groep 8)
(dreigende uitval vmbo-t)
2 Sectorkeuze
* inzicht te vergroten in eigen interesses * oriëntatie op beroepsmogelijkheden
b. vmbo-werkveld c. vmbo d. vmbo e. vmbo-mbo
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 34 van 38
3 keuze voor beroep of studie
4 Definitieve keuze
mbo Leerjaar
* meer zicht te krijgen op eigen capaciteiten en competenties * meer zicht te krijgen op beroepsspecifieke competenties * oriëntatie op beroepenmarkt * realistische keuze kunnen maken
a. koerswijzer b. decaannet c. eigen methodes d. Einstein4All e. stages f. Minionderneming
a.vmbo b. vmbo c. vmbo d. vmbo-mbo e. vmbo-werkveld f. vmbo-mbo-werkveld
* bijdragen aan gefundeerde keuze * stroomlijnen doorstroom van vmbo naar mbo
a. deelname sectorwerkstuk b. volgen van zogenoemde meeloopdagen c. keuzebegeleidingsgesprekken d. deelname open dagen e. Bijwonen voorlichtingsavond en f. bijwonen opleidingenmarkt
a. vmbo-mbo
Doelstelling
Activiteiten Introductieweek OA hbo-middag hbo-middag a. Stage b. Keuze 3-daagse c. hbo-middag
Betrokkenen mbo-werkveld hbo hbo a. mbo-werkveld b. hbo c. hbo
Doelstelling
Activiteiten Keuze 3-daagse Bedrijvendag CT a. Bedrijvendag CT b. Stage a. Bedrijvendag CT b. Afstudeerproject
Betrokkenen hbo hbo-werkveld a. hbo-werkveld b. hbo-werkveld a. hbo-werkveld b.hbo-werkveld
1 2 3 4
Hbo Leerjaar 1 2 3 4
b. vmbo-mbo
c. vmbo d. mbo e. mbo
f. vmbo
Het lijkt verstandig om de verdere uitwerking op te pakken per sector, per onderwijsinstelling en per opleiding.
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 35 van 38
4
Conclusie en aanbevelingen Conclusies Uit het theoretisch kader in paragraaf 3.3 komt een aantal elementen naar voren die belangrijk zijn voor een goed doordachte LOB. Kort samengevat gaat het om de volgende punten. Betere doorstroom in de beroepskolom moet bewerkstelligd worden door de loopbaan centraal te stellen (ontwikkelingsgericht beroepsonderwijs) en door optimale LOB vorm te geven. Bovendien is verticale samenwerking nodig tussen scholen voor beroepsonderwijs evenals samenwerking met het bedrijfsleven. Bij LOB proberen we leerlingen de juiste keuzes te laten maken. Zij moeten loopbaanbeslissingen nemen, bijvoorbeeld naar welke school ze gaan, welke vakken ze volgen, welke vervolgopleiding ze gaan doen en welke stage ze gaan lopen. LOB is geïntegreerd in het curriculum met een oriëntatie op de lange termijn, waarbij de leerling centraal staat met het oog op het verwerven van competenties en een arbeidsidentiteit Slechte keuzes leiden tot problemen zoals uitval of werkeloosheid. Er is een aantal groepen met een verhoogd risico op structurele problemen, bijvoorbeeld twijfelaars (late aanmelders) en allochtone jongeren. Problemen lijken zich met name te concentreren in het vmbo-mbo. De ideale ‘beroepskiezer’ is iemand die zich bewust is van de noodzaak of behoefte om een keuze te maken, die bereid is deze keuze te maken en die in staat is de ‘juiste’ keuze te maken. Twijfelaars en andere risicogroepen hebben daarom extra aandacht nodig. Het maken van goede keuzes wordt gemakkelijker naarmate de betrokkene meer loopbaancompetent zijn. Een krachtige loopbaangerichte leeromgeving waarin de leerling in staat wordt gesteld om levensechte praktijkervaringen op te doen, invloed uit te oefenen op zijn loopbaanleerproces , en zijn (levens)loopbaan actief vorm te geven draagt in hoge mate bij aan de ontwikkeling van loopbaancompetenties. Scholen moeten een visie ontwikkelen op (de samenhang tussen de elementen van) LOB, die ook verankerd wordt in de organisatie en die gemonitord wordt in de uitvoering en naar resultaten. Docenten (en overige functionarissen) die binnen een school de rol van LOB-er vervullen moeten daarvoor over specifieke competenties beschikken. Er mag niet vanuit worden gegaan dat docenten dit allemaal ‘gewoon kunnen’. Het coachen van leerlingen in LOB is geen gemakkelijke taak en docenten dienen daartoe gefaciliteerd te worden. Uit de huidige praktijk in de regio ’s-Hertogenbosch zijn zaken opgetekend die samen met het geschetste theoretisch kader aanknopingspunten vormen voor de doorontwikkeling van LOB in de regio. De verantwoordelijkheid voor LOB ligt binnen een onderwijsinstelling of binnen een sector van een onderwijsinstelling veelal bij slechts één medewerker, vaak de decaan. Het urenaantal voor deze rol van loopbaanondersteuner varieert vaak van 7 tot 12 uur per week. De leeromgeving waarbinnen LOB zich afspeelt is in het algemeen nog niet te betitelen als ‘rijke leeromgeving’. Daarvan zijn echter wel goede voorbeelden te vinden in de eigen regio, zoals de Minionderneming waarbij er een intensieve samenwerking tussen vmbo, mbo en werkveld plaatsvindt. Leerlingen werken hier wel in een praktijkgerichte leeromgeving. Binnen het vmbo leeft wel de wens om het bedrijfsleven meer te betrekken bij het onderwijs: o meer focus op beroepenoriëntatie;
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 36 van 38
opdrachten in samenwerking met bedrijven. beroepspraktijk inbedden in de lessen waardoor meer vakintegratie ontstaat. o binnen de vakken meer aandacht voor beroep, vervolgopleiding en maatschappij. o docenten meer gebruik laten maken van voorbeelden beroepspraktijk. Monitoring van oud-leerlingen vindt in de regio niet systematisch of gestructureerd plaats. Dat is sinds kort volgens wet- en regelgeving wel een vereiste. Toeleverende en afnemende school zijn samen verantwoordelijk voor het voorkomen van uitvallers in de beginfase van een nieuwe opleiding. Horizontale (tussentijdse) overstap van de ene sector/ school naar de andere is niet altijd eenvoudig hoewel het belang van de leerling daar wel om vraagt. o o
Aanbevelingen Bovenstaande conclusies en overige inzichten die in de loop van het onderzoek zijn opgedaan leiden er toe dat hier een aantal aanbevelingen kunnen worden geformuleerd voor de toekomst van het LOB in de regio ’s-Hertogenbosch. Sommigen van de aanbevelingen zullen soms worden ervaren als een ‘open deur’. De essentie van ‘het Bossche model’ zit evenwel in de samenwerking met en afstemming tussen alle partners (overheid, onderwijs en ondernemers) in de regio. Het totaal wordt daardoor veel meer waard dan de som der delen. Alle partners zullen daar hun voordeel mee doen. De vereiste samenwerking roept meteen de vraag ten aanzien van de regierol met zich mee. Dat leidt direct tot de eerste van de aanbevelingen. 1. Leg de regierol vooralsnog (in de ontwikkelfase) bij de overheid i.c. de Gemeente ‘sHertogenbosch – regie Leren & Werken. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van bestaande overlegstructuren zoals het Directeurenoverleg voortgezet onderwijs (DOVO), de Werkgroep Onderwijs & Arbeidsmarkt, het Samenwerkingsverband vo-hbo ‘s-Hertogenbosch, etc. 2. Formuleer visie en beleid ten aanzien van LOB binnen elke onderwijsinstelling. Het is van groot belang dat daarin niet alleen de verantwoordelijkheid voor de eigen leerlingen wordt benoemd, maar juist de (gedeelde) verantwoordelijkheid voor leerlingen ‘vóór de poort’ en voor oud-leerlingen na diplomering of eerdere overstap. In alle gevallen moet er sprake zijn van een zgn ‘warme overdracht’. Het algemene uitgangspunt in de beleidsformulering is het belang van de individuele leerling/ student, en NIET het organisatiebelang. 3. Creëer randvoorwaarden voor de uitvoering van dat beleid in elke onderwijsinstelling. a. zorg ervoor dat elke LOB-er voldoet (gaat voldoen) aan de competentie-eisen zoals geformuleerd in paragraaf 3.3.3 onder docenten, b. faciliteer LOB-ers met voldoende uren, c. formeer waar mogelijk teams van LOB-ers (decanen samen met mentoren). 4. Investeer in (de organisatie van) de samenwerking. Het succes van LOB moet gezocht worden in de dialoog met andere partijen, met name het werkveld en vervolgopleidingen. Kennisdeling en elkaar betrekken bij elkaars activiteiten moet het doel van de samenwerking zijn. Vaste aanspreekpunten per deelnemend bedrijf / instelling zijn essentieel; zij moeten elkaar eenvoudig kunnen benaderen en bereiken via (virtuele) netwerken. Dat zelfde geldt voor de Werkgroep Onderwijs & Arbeidsmarkt. Daarin zouden sleutelfiguren uit de 3 O’s moeten plaatsnemen. Te denken valt aan Regie L&W vanuit
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 37 van 38
de overheid, aansluitcoördinatoren vanuit het onderwijs en vertegenwoordigers van het georganiseerde bedrijfsleven zoals BZW, MKB-ZN, KvK, Ondernemersverenigingen, etc. 5. Monitor de resultaten van LOB-inspanningen door gebruik te maken van een leerlingvolgsysteem en door op uniforme wijze de terugkoppeling van studieresultaten naar toeleverende scholen te realiseren. Toegepast onderzoek – zoals dat plaats vindt bij de lectoraten in het hbo – kan een belangrijke rol spelen bij de monitoringfunctie. Het kan kennis en inzicht verschaffen in: het effect van de invoering van de vmbo- Competentiewijzer op de studieloopbaan van vmbo naar mbo het effect van het gebruik van de (Fontys) Competentiewijzer (binnenkort “Kies Actief”) op de studieloopbaan van mbo naar hbo en van vo naar hbo het effect van doorlopende leerroutes (mhbo) in combinatie met de vernieuwde studieloopbaanbegeleiding van mbo naar hbo het effect van de invoering van het Electronisch LeerDossier (ELD) op de studieloopbaanbegeleiding
Duidelijk is dat niet alles tegelijkertijd en direct aangepakt kan worden. Beperkte budgetten per onderwijsinstelling en andere prioriteiten staan dat in de weg. Samenwerking tussen partijen en uitwisseling van kennis zullen naar verwachting als katalysator werken. Daarom is het aan te bevelen om op korte termijn (2010) te werken aan het structureren en realiseren van de samenwerking tussen alle partijen, het formuleren van visie en beleid op het gebied van LOB het zorgen voor competente LOB-ers. Daarmee kan de basis worden gelegd voor een goede inbedding van LOB in elke onderwijsinstelling afzonderlijk en de realisatie van de overige doelstellingen voor de langere termijn (2011-2014).
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch
datum 8 maart 2010 Joop van auteur Mackelenbergh pagina 38 van 38
5
BIJLAGEN
Loopbaanoriëntatie en Loopbaanbegeleiding in de Onderwijsketen – regio ‘s-Hertogenbosch