Publieksversie T4T literatuuronderzoek 26 augustus 2015
Loopbaanoriëntatie en –begeleiding ter bevordering van talentontwikkeling en techniek in het beroepsonderwijs Publieksversie Dit literatuuronderzoek is verricht in het kader van TechYourFuture en binnen het ontwerponderzoek van Talent4Tech
Lectoraat: Onderwijsarrangementen in maatschappelijke context Henk Ritzen Maud Olde Daalhuis Marleen Rikkerink Marian Kienhuis
Enschede, 26 augustus 2015
1
Publieksversie T4T literatuuronderzoek 26 augustus 2015
Publieksversie literatuuronderzoek Talent4tech
Dit document is bedoeld voor in ieder geval de scholen die deelnemen aan het project Talent for Tech (T4T). Het doel van dit project is het ontwerpen van een leerarrangement Loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB) en techniek ter bevordering van de doorstroom in de beroepskolom. Een belangrijk resultaat van de eerste fase van dit project is het literatuuronderzoek met bijbehorende ontwerpcriteria. Deze ontwerpcriteria vormen de basis voor het ontwerp van het leerarrangement LOB en techniek. In dit document vind je een samenvatting van relevante literatuur en de ontwerpcriteria die de literatuurstudie heeft opgeleverd.
Waarom is een leerarrangement LOB en techniek zo belangrijk?
Volgens het ‘Nationaal Techniekpact 2020’ kan de Nederlandse welvaart op peil blijven of zelfs worden vergroot als meer mensen een techniekopleiding afronden. De doorstroom van getalenteerde vmbo-leerlingen naar een technische mbo- en hbo-opleiding is niet optimaal, heeft de HBO-Raad in 2013 vastgesteld. Docenten kunnen een belangrijke rol spelen om de doorstroom van leerlingen naar
techniekopleidingen te verbeteren. Zij hebben namelijk een schakelfunctie in het laten doorstromen van leerlingen in de beroepskolom. De beroepskolom start in het vmbo en gaat via het mbo naar het hbo. Helaas ontbreekt het bij docenten vaak aan kennis over onderwijsprogramma’s waarin talentontwikkeling binnen techniek centraal staat. Het doel van deze onderwijsprogramma’s is om de doorstroom van leerlingen te bevorderen. Docenten vinden het lastig deze onderwijsprogramma’s te ontwerpen, uit te voeren, te evalueren en te verbeteren. Hierdoor komt hun schakelfunctie onvoldoende uit de verf.
Professionalisering van docenten is nodig om onderwijsprogramma’s gericht op loopbaanoriëntatie en -begeleiding (lob), talentontwikkeling en techniek op regionaal niveau samen met bedrijven en onderwijsinstellingen te ontwerpen. Docenten professionaliseren zich binnen professionele leergemeenschappen (docentenontwerpteams ook wel DOT’s genoemd) als zij actief worden betrokken bij het ontwerp van leerarrangementen voor vmbo-, mbo- en hbo-leerlingen/studenten.
Onderzoeksvraag
De literatuurstudie levert een bijdrage aan het formuleren van ontwerpcriteria voor de ontwikkeling van een onderwijsprogramma, ook wel leerarrangement genoemd. Deze ontwerpcriteria zijn gebaseerd op relevante kenmerken uit de thema’s: (1) talentontwikkeling, (2) loopbaanoriëntatie en -begeleiding (lob) en (3) wetenschap en techniek. De centrale onderzoeksvraag van deze literatuurstudie is: ‘Wat zijn effectieve kenmerken van talentontwikkeling, loopbaanoriëntatie en -begeleiding, en onderwijs in techniek om vmbo-leerlingen van de gemengde en theoretische leerweg (vmbo-gt), en mbo-leerlingen goed voor te bereiden op de keuze van respectievelijk een mbo- en een hbo-opleiding waar techniek onderdeel van uitmaakt?’ In de volgende delen van dit document kunt u lezen wat in relevante onderzoeksliteratuur geschreven staat over talentontwikkeling, loopbaanoriëntatie en -begeleiding en wetenschap en techniek en welke ontwerpcriteria dit heeft opgeleverd.
TALENTONTWIKKELING
Talenten van vmbo-leerlingen en van mbo- en hbo-studenten ontwikkelen is een bijzonder doel binnen Talent4Tech. Een belangrijk middel om techniek-talenten te ontwikkelen, is effectievere 2
Publieksversie T4T literatuuronderzoek 26 augustus 2015
loopbaanoriëntatie en -begeleiding in de context van wetenschap en techniek-onderwijs. Zowel binnen de Europese Unie als bij de Nederlandse overheid moet Nederland weer één van vijf sterkste kenniseconomieën worden. Aandacht voor talentontwikkeling van individuele leerlingen of studenten in de onderwijspraktijk kan daar positief aan bijdragen. Er zijn vele definities van ‘talent’. Hierbinnen gelden twee kernopvattingen: (1) Bij de eerste opvatting over talent wordt uitgegaan van de exclusieve benadering van talenten, gericht op een selecte groep van leerlingen en studenten. Het is dus iets exclusiefs. (2) De tweede opvatting gaat uit van de inclusieve benadering. Dit houdt in dat alle leerlingen en studenten talenten hebben. Het plan van aanpak van talentontwikkeling van de Nederlandse overheid hanteert de brede definitie van talentontwikkeling, letterlijk: ‘Talent is het vermogen om uit te blinken in een of meer vakken of vaardigheden. Dat vermogen is niet alleen aangeboren, het is vaak ook een zaak van oefening en doorzettingsvermogen. Toptalenten zijn overal in het onderwijs te vinden en blinken uit op cognitief, praktisch, technisch, creatief of sociaal gebied. Voor de talentvolle vmbo gt-/tl-leerling draait het om talent voor ‘vakmanschap’ met als einddoel de ‘toonaangevende beroepsbeoefenaar’. De individuele talentontwikkeling is een ontwikkelingsproces dat al bij het zeer jonge kind is ingezet. De talentontwikkeling heeft vooral betrekking op de motivatie, het aspiratieniveau, de interesse en specifiek de interesse voor beroepen. Daarnaast moet bij individuele verschillen tussen leerlingen ook rekening worden gehouden met genderverschillen. Meisjes hebben over het algemeen minder vertrouwen in hun eigen capaciteiten dan jongens. De individuele talentontwikkeling van een leerling kan optimaal plaatsvinden als condities op micro-, meso-, en macroniveau van het onderwijs goed op elkaar zijn afgestemd. - Op microniveau speelt de docent een cruciale rol in het prikkelen van de nieuwsgierigheid van de leerling, het vragen naar inzet, doorzettingsvermogen en zelfdiscipline van de leerling en tenslotte het uitdagen van de leerling zodat hij zijn tijd op een gemotiveerde manier besteedt. - Op mesoniveau staat de organisatie van het onderwijsprogramma centraal. De condities voor duurzame talentontwikkeling hierbij betreffen: ruimte voor extra onderwijsonderdelen, keuzeruimte om in te spelen op verschillen in belangstelling van leerlingen, mogelijkheden voor verdieping en verbreding, versnellingsmogelijkheden en de mogelijkheid om gebruik te maken van externe onderwijsactiviteiten bij bijvoorbeeld andere onderwijsinstellingen. - Op macroniveau zijn de mogelijkheden om in het vervolgonderwijs te leren en te werken cruciaal. Het gaat dus om onderwijsbeleid waarin ontschotting en vervlechting met het voorgaande en volgende onderwijs centraal staan. Er zijn verschillende modellen voor talentontwikkeling. Wij focussen ons op het Gedifferentieerd Model van Begaafdheid en Talent (afgekort GMBT) van onderzoeker Gagné 1. In dit model wordt een tweedeling gemaakt tussen begaafdheid en talent. Begaafdheid is volgens hem een aangeboren vermogen (aanleg) dat tot uiting komt in minstens één begaafdheidsdomein. Gagné beschouwt talent als een buitengewone beheersing van een systematisch ontwikkeld vermogen (aanleg). Talent ziet hij dus als competenties (kennis en vaardigheden). Gagné ziet talentontwikkeling als een proces waarin een geleidelijke verandering/ontwikkeling plaatsvindt van iemands begaafdheden in talenten. Het onderzoekscentrum Science Education and Talent Development (SETD) heeft een raamwerk ontwikkeld als instrument om de ontwikkeling van individuele leerlingen te volgen. Het raamwerk kan als een checklist worden gebruikt die binnen het domein van ‘techniek in het onderwijs’ verbonden is met de pijlers: talenten, houding, leermotivatie en zelfbeeld van de leerling. Ook is het 1
Gagné, F. (2004). Transforming gifts into talents: the DMGT as a developmental theory, High Ability Studies, 15(2), 119-147. Gagné, F. (2010). Motivation within the DMGT 2.0 framework, High Ability Studies, 21(2), 81-99.
3
Publieksversie T4T literatuuronderzoek 26 augustus 2015
raamwerk geschikt om projecten op het gebied van wetenschap en techniek kritisch te volgen door te analyseren hoe het met de afzonderlijke onderdelen is gesteld.
Belangrijk bij de ontwikkeling van talenten van leerlingen en studenten is het potentieel aan talenten dat leerlingen en studenten hebben bij de vraag of zij ook daadwerkelijk excellent worden. Het gaat hierbij om de volgende indicatoren: (1) motivatie, (2) mindset met betrekking tot ontwikkeling en (3) persoonlijkheidskenmerken als voorspellers van de kans dat aanwezig talent ontwikkeld zal worden. Motivatie speelt een belangrijke rol om talent tot ontwikkeling te laten komen. Excellentie kan worden beschouwd als het resultaat van talent en hard werken. Daarnaast speelt de mate waarin studenten zichzelf ontwikkelbaar vinden (growth mindset) een grote rol. Er is nog niet zoveel onderzoek gedaan naar op welke wijze persoonlijkheid gebruikt kan worden als voorspeller voor de ontplooiing van talent.
LOOPBAANORIËNTATIE EN -BEGELEIDING (LOB)
Loopbaanoriëntatie- en begeleiding dat resulteert in een ‘juiste’ studie- en beroepskeuze wordt binnen Talent4Tech vanuit vier perspectieven bestudeerd, namelijk vanuit het: (1) interactieproces; (2) besluitvormingsproces; (3) ontwikkelingsproces en (4) leerproces. Interactieproces Voor een goede studie- en beroepskeuze is het van belang dat het beroepsbeeld en de persoonlijke kennis over het beroep, maar ook de voorwaarden waaronder het werk verricht moet worden, overeenstemmen met het beeld dat de jongeren over techniek hebben. Het beeld dat jongeren over techniek hebben wordt onbewust beïnvloed, bijvoorbeeld door de houding van de ouders, hun vrienden, familie en eerder opgedane ervaringen. Op basis van deze beelden nemen jongeren, vooral als zij ouder worden, ook andere beroepen waar die zij vervolgens best op hun waarde kunnen 4
Publieksversie T4T literatuuronderzoek 26 augustus 2015
toetsen. Docenten zouden moeten aansluiten op de beelden die de leerlingen over beroepen hebben door het voeren van een dialoog met de leerlingen, door hen te laten reflecteren op hun motieven, hun houding en vaardigheden en door hen op pad te sturen naar bedrijven waarin zij kennis kunnen maken met beroepen. Centraal in het interactieproces staat de wijze waarover (inhoud) en hoe (betrekking) we over beroepen en loopbanen met leerlingen praten. Besluitvormingsproces Er zijn meerdere theorieën over hoe jongeren kiezen voor een studie of beroep. We noemen er enkele: (1) Matching In de matchingstheorieën gaat het in algemene zin om de match tussen de persoonlijke kenmerken van de leerling (en na de opleiding als beroepsbeoefenaar), zoals interesses, waarden en vaardigheden en de kenmerken van een studie of beroep. Deze theorie past in een stabiele samenleving met vast omschreven beroepen. Veel studiekeuzevoorlichtingen zijn nog gebaseerd op dit verouderde inzicht. Er is geen 1 op 1 relatie van jongere en een studiekeuze alternatief. (2) Besluitvorming Binnen het perspectief van het besluitvormingsproces wordt nagegaan ‘wat’ de beroeps- en/of opleidingskeuze van leerlingen beïnvloedt. Leerlingen die besluiten om voor een beroep een opleiding te volgen, houden rekening met hun motivatie voor het beroep en of zij het beroep en studie ook theoretisch aankunnen. Besluitvorming voor een studie of beroep wordt beïnvloed door de omgeving van de leerling (bijvoorbeeld, gezin en peers), de subjectieve normen van de leerling en de individuele voornemens (intenties) van de leerling om de definitieve studiekeuze ook echt uit te voeren (bijvoorbeeld de definitieve inschrijving). Ontwikkelingspsychologie Vanuit de ontwikkelingspsychologie is de beroepskeuze een levenslang proces dat start in de vroege kleutertijd en zich ontwikkelt van basisschoolkind, naar adolescentieperiode, volwassenheid en ouderdom. Dit proces wordt beïnvloed door persoonlijke factoren en factoren uit de omgeving. Als kinderen ouder worden, zijn hun ambities en verwachtingen meer in overeenstemming met hun vaardigheden, waarden en belangen. Zij houden hierbij rekening met belemmerende of bevorderende omgevingsinvloeden. Kinderen laten zich in hun beroepskeuzes inspireren door een veronderstelde werkelijkheid, waarin zij de grenzen met een verbeelde realiteit niet altijd scherp kunnen onderscheiden. Techniek staat hierbij bij veel kinderen niet op de eerste plaats. Verschillende theorieën hierover stellen dat het zelfbeeld wordt beïnvloed door factoren als geslacht, sociaaleconomische status (SES), opleiding van de ouders en de kwaliteitsnormen die aan een beroep worden gesteld. Verder beïnvloedt de cognitieve ontwikkeling van leerlingen het redeneerproces waarin stapsgewijs een beroepskeuze wordt gemaakt. Leerlingen vanaf twaalf jaar, bijvoorbeeld vmbo-leerlingen, moeten worden geholpen bij het ontdekken van hun persoonlijke interesses en ambities en hun redeneringen integreren in een veranderend arbeidsperspectief van werken en permanente persoonlijke ontplooiing als professional. Vmbo-leerlinge, 15 jaar “Ik wil waarschijnlijk iets in de zorg gaan doen. Ik vind het leuk om mensen te helpen. Ik heb nog niet echt gekeken welke opleiding daar bij zou passen. Op het ROC heb ik bij een open dag de afdeling Zorg maar ook Toerisme bekeken. Dat lijkt me ook heel leuk. Mijn ouders werken allebei in het ziekenhuis en m’n tante werkt ook in de zorg, dus er zit wel wat in de familie die dit ook doen!”
Leerproces
5
Publieksversie T4T literatuuronderzoek 26 augustus 2015
De beroepskeuze is ook het resultaat van een leerproces waarin de leerling interactief en zelfstandig werkt aan zijn loopbaancompetenties. Kuijpers en Meijers 2 hebben in Nederland een belangrijke bijdrage geleverd aan LOB. Zij benaderen LOB vanuit het perspectief van het (onderwijs)leerproces. Binnen LOB worden vijf loopbaancompetenties onderscheiden: - Capaciteitenreflectie: de beschouwing van capaciteiten die van belang zijn voor de loopbaan, - Motievenreflectie: de beschouwing van de wensen en waarden die van belang zijn voor de eigen loopbaan, - Werkexploratie: het onderzoeken van studie- en werkmogelijkheden, - Loopbaansturing: het maken van weloverwogen keuzes en het ondernemen van acties om werk en leren aan te laten sluiten bij eigen kwaliteiten en motieven en uitdagingen in werk, - Netwerken: het opbouwen en onderhouden van contacten gericht op loopbaanontwikkeling. Binnen LOB zijn vanuit het ‘leerproces’ perspectief twee soorten interventies effectief: (1) leerlingen ervaringen met studie en werk laten opdoen in bedrijven en (2) samen met hen hierover dialogische gesprekken voeren gericht op het ontdekken van de betekenis van die ervaring in het beroepskeuzeperspectief. Vmbo-leerling, 14 jaar “Ik wil iets in de zorg doen, ik denk fysiotherapeut. Ik vind het leuk om mensen te helpen die een blessure hebben. Eerst ga ik dan de sportopleiding doen op het ROC en daarna fysiotherapie op het Saxion. Ik heb al wel een keer op het ROC gekeken tijdens een open dag. Mijn neef heeft daar ook de sportopleiding gedaan.”
Onderwijs EN TECHNIEK
Recente ontwikkelingen en studies binnen onderwijs en techniek laten zien dat scholen aandacht moeten schenken aan de activerende didactiek van onderzoekend- en ontwerpend leren. Hierdoor kunnen leerlingen inhoudelijke (wetenschappelijke) kernconcepten en (technische) inzichten verwerven. De leerresultaten zijn zelfs optimaal wanneer de docent een begeleidende rol aanneemt en leerlingen actief bij het leerproces betrekt. Daarnaast richt de begeleiding van de docent zich ook op de ontwikkeling van een lesopbouw waarin leerlingen worden geassisteerd tijdens het verwerken van hun ideeën en gedachten en de feedback die van hun begeleider(s) krijgen. Uit veel onderzoek blijkt dat docenten de interesse in wetenschap en techniek bij hun leerlingen eerst moeten opwekken, voordat zij zich richten op onderwijsprestaties. Pas dan ontwikkelt zich bij leerlingen een langdurige interesse in techniek met als positief resultaat dat zij eerder geneigd zijn een technische vervolgopleiding te kiezen. De volgende aspecten binnen onderzoekend en ontwerpend leren dragen bij aan het vergroten van deze interesse: (1) nieuwigheid (nieuwe leerervaring, verassing, spanning en onzekerheid, variatie); (2) een aansprekend product ontwerpen, kwalitatieve onderwijsomgeving, keuzevrijheid, fysieke activiteit, sociale betrokkenheid.
Ontwerpcriteria 2
Kuijpers, M. & Meijers, F. (2012a). Learning for now or later? Career competencies among students in higher vocational education in the Netherlands. Studies in Higher Education, 37(4), 449-467.
Kuijpers, M. & Meijers, F. (2012b). Leren luisteren en loopbaanleren. De effecten van een professionaliseringstraject
voor mbo-docenten. Woerden: MBO Diensten.
6
Publieksversie T4T literatuuronderzoek 26 augustus 2015
De literatuurstudie heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de formulering van ontwerprichtlijnen. Deze ontwerprichtlijnen vormen de basis voor het te ontwikkelen leerarrangement LOB en techniek. De ontwerprichtlijnen luiden als volgt: Ontwerprichtlijnen voor een leerarrangement: (leerling inwisselbaar voor student) 1. Het te ontwerpen onderwijsproduct rondom techniek spreekt leerlingen aan en het ontwerpen vergt fysieke activiteit (je moet het doen). 2. Een technisch bedrijf geeft leerlingen een realistische opdracht. 3. Het leerarrangement is anders dan het reguliere aanbod en leerlingen werken er wekelijks meer dan 1 dagdeel aan (gedurende minimaal periode 10 weken). 4. Leerlingen bepalen (mee) wat en hoe binnen techniek onderzocht of ontwikkeld wordt en beseffen dat er meerdere goede vragen, goede werkwijzen en goede uitkomsten bestaan; testen en bijstellen maakt onderdeel uit van het ontwerpproces. De leerling is co-ontwerper! 5. Er is voldoende ruimte, materialen en kwalitatieve gereedschappen (schriftelijke opdrachten, evaluatievragen enz.). 6. In de begeleide taken is gebruik gemaakt van een bewuste opbouw. o In een van de taken expliciteren leerlingen en de docent hun beelden van techniek en technische beroepen o Het zijn taken waarbij leerlingen hun ideeën en gedachten over een technisch ontwerp moeten uitleggen en feedback krijgen van de begeleider. o Taken op het gebied van techniek hebben uitgewerkte voorbeelden om te laten zien hoe de taak succesvol kan worden uitgevoerd. o Er is een expliciete instructie over het operationele technische principe dat in het leerarrangement door leerlingen uitgevoerd moet worden. o Er is begeleiding tijdens het samenwerkingsproces en de verschillende rollen van de leerlingen zijn benoemd. o Taken vergen inzet, doorzettingsvermogen en zelfdiscipline van leerlingen. o Taken geven inzicht in persoonlijke kwaliteiten en motieven (kwaliteiten- en motievenreflectie) van de leerling.) Er zijn periodieke voortgangsevaluaties om hiermee de mate vast te stellen waarin leerlingen hun talenten ontwikkelen. o De lessen bevatten ervaringen met- en gespreksmomenten over aan het product gerelateerde opleidingen, beroepen en beroepssituatie (beroepsrijke context). Dit inzicht gebruiken leerlingen actief voor studie- en werkexploratie, ook na afloop van het arrangement (loopbaansturing). o Leerlingen ervaren het onderwijs als een sociale activiteit en vormen samen met hun docent(en) en werknemers van een technisch bedrijf (netwerken) een community of practice; op basis van gelijkwaardigheid werken zij met elkaar samen; wisselen hun ervaringen, handelingsstrategieën en probleemoplossingen uit; en oriënteren zich op hun toekomstig beroep of opleiding. 7. In het leerarrangement gericht op LOB en techniek werken docenten die: o Zelf bewust vaardig zijn in onderzoekend en ontwerpend leren, kennis hebben over de onderwerpen en beschikken over interactievaardigheden. o Inzicht hebben in de verschillende preconcepties van leerlingen: waardoor zij deze kunnen herkennen en proberen bij te sturen, maar waar zij ook het aanbod op kunnen afstemmen. o Een gestructureerd onderwijsprogramma aanbieden: het overzichtelijk maken van de onderwijsomgeving, leerlingen gericht voorwerpen en fenomenen laten observeren. o Leerlingen begeleiden door gebruik te maken van verschillende leermiddelen. o Relevante ervaringen en experimenten selecteren, en leerlingen uitdagen om hun bestaande ideeën in te wisselen voor nieuwe. 7
Publieksversie T4T literatuuronderzoek 26 augustus 2015
o o o
o
o
De bij de taken behorend (techniek georiënteerd) begrippenkader overbrengen en voortborduren op voorkennis. Leerlingen observeren om inzicht te verkrijgen in de competenties van leerlingen. In de interactie met leerlingen een positieve houding uitstralen en tijdens hun lessen een goede relatie onderhouden met hun leerlingen (de betrokkenheid van hun leerlingen stimuleren). Voorafgaand aan het groepswerk de rollen van leerlingen definiëren, met hen regels afspreken, hen duidelijke instructies geven en de leerlingen, op basis van expliciete beoordelingscriteria die aansluiten bij de uitgevoerde taken, evalueren. Gebruik maken van dialogisch onderwijs, dialogische gespreksvoering. Hiermee zicht krijgen op het kennis- en taalniveau van de leerling over het onderwerp en de leerling daar betekenis aan toe laten kennen, ook als beroepsperspectief. Communicatie leidt tot betrokkenheid. De volgende competenties van de docent kunnen bijdragen aan de kwaliteit van deze gesprekken: • Kent de achtergrond van zijn leerlingen en mogelijke loopbaanbarrières. • Snapt de relatie leerarrangement-LOB. • Kan de loopbaancompetenties inbrengen in het onderwijsleerproces. • Docent kent zijn eigen scope ten aanzien van techniek/technologie (stereotypen) en bereidheid tot nieuwe inzichten. • Is zich bewust van sterke en zwakke kanten als coach. • Is bereid om daarover met collega’s te praten en te verbeteren.
Kiezen voor techniek
Docenten met hart voor techniek, aantrekkelijke leerarrangementen om techniek bij leerlingen tot leven te brengen – gemakkelijk is het allemaal niet, maar tegelijk de inspanningen meer dan waard. Niet alleen omdat Nederland meer goedopgeleide technici nodig heeft. Minstens zo belangrijk is dat techniek talentvolle jongeren volop kansen biedt. En, ongeacht het kwalificatieniveau, prima perspectieven op werk!
8