Locatiefactoren ICT
Locatiefactoren van ICT-bedrijven onderzoek naar de gewenste vestigingsmilieus voor verschillende ICT-bedrijven, rekening houdend met de dynamiek en de marktontwikkelingen.
Paul Kersten Doctoraalscriptie Sociale Geografie Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam Begeleider: Prof. dr. P. Tordoir Juli, 2001
Locatiefactoren ICT
Voorwoord Voor u ligt de scriptie 'locatiefactoren van ICT-bedrijven: onderzoek naar de gewenste vestigingsmilieus voor verschillende ICT-bedrijven rekening houdend met de dynamiek en de marktontwikkelingen'. Dit rapport is geschreven in het kader de opleiding Sociale Geografie aan de Universiteit van Amsterdam. Het rapport is tot stand gekomen in de maanden januari 2001 tot en met juli 2001. Tijdens mijn stage bij de provincie Noord-Holland heb ik een stageverslag over de locatiefactoren van ICT-bedrijven geschreven. Dit onderwerp is me na de stage blijven boeien. Daarom vond ik het erg leuk om het locatiegedrag en de locatiefactoren van verschillende ICT-bedrijven verder uit te werken en daarbij gebruik te maken van theorieën uit mijn afstudeervariant economische geografie. De scriptie zou zonder de bijdrage van verschillende mensen nooit zo zijn geworden. Bij deze wil ik hen dan ook bijzonder bedanken. Allereerst wil ik de personen, die ik tijdens mijn stage bij de provincie Noord-Holland heb ontmoet bedanken, met name wil ik noemen Paul Rutten van TNO STB en Hans Braun voor de input, die zij aan mij gegeven hebben. Verder noem ik Jeroen van der Weerd en Martijn Arnoldus voor de zinvolle inhoudelijke en stimulerende adviezen en het schaven aan mijn Nederlands en Natuurlijk ook m'n ouders voor hun geduld, steun en interesse. Niet op de laatste plaats wil ik mijn begeleider Pieter Tordoir bedanken voor zijn goede adviezen. Paul Kersten, Juli, 2001
2
Locatiefactoren ICT
Inhoudsopgave Voorwoord
2
Hoofdstuk 1. Inleiding 1.1. Aanleiding 1.2. Doelstelling en afbakening van het onderzoek 1.3. Probleemstelling en uitwerking in deelvragen 1.4. Conceptueel model 1.5. Opzet en aanpak van het onderzoek en verantwoording van de representativiteit 1.6. Opbouw van het onderzoek
9 9 9 10 11 12 12
Hoofdstuk 2. Definiëring ICT en ICT-sector 2.1 Definitie ICT 2.2 Convergentie in de ICT-sector 2.3 Definitie ICT-sector 2.4 Conclusie
14 14 15 17 18
Hoofdstuk 3. Theoretisch kader 3.1. Hypothetische typologie van ICT-bedrijven 3.2. Algemene locatiefactoren 3.2.1. kenmerken van de fysieke omgeving 3.2.2. Bereikbaarheid 3.2.3. Functionele kenmerken 3.2.4. Algemene planologisch relevante verschillen tussen bedrijven 3.2.5. Front- en backoffice 3.3. Ruimtelijke concentratie 3.3.1. New Industrial Spaces 3.3.2. Learning region/ technology districs (technologische school) 3.3.3. Industrial District (flexibele specialisatie school) 3.3.4. De relatie tussen technologische kennis en omgeving 3.3.5. De global city - corporate complex benadering 3.3.6. ICT en clustering 3.4. Overige factoren 3.5. Conclusie
19 19 20 20 20 21 22 23 24 24 25 25 26 26 27 28 29
Hoofdstuk 4. Locatiefactoren en gedrag van ICT-bedrijven naar activiteit 4.1 Inleiding 4.1.1.1 Organisatie en afbakening van productie van tastbare ICT-producten 4.1.1.2 Locatiefactoren en locatiegedrag van tastbare ICT-producenten kader: ASML toeleverancier van machines voor de halfgeleiderindustrie 4.1.2 Standaardsoftwarebedrijven 4.1.3 ICT-R&D bedrijvigheid 4.1.4 Terugkoppeling naar clustertheorieën 4.1.5 Tussenbalans 4.2 ICT-bedrijven in content creatie en ontwikkeling 4.2.1 Organisatie en afbakening van ICT-bedrijven in content 4.2.2.1 De televisie-industrie 4.2.2.2. Locatiefactoren en locatiegedrag van de televisie-industrie 4.2.3. De Filmindustrie 4.2.4. De Pers 4.2.5. Terugkoppeling naar clustertheorieën 4.2.6. Tussenbalans 4.3. ICT-groothandel 4.3.1. Organisatie en afbakening van de ICT-groothandel 4.3.2. De locatiefactoren en het locatiegedrag van de ICT-groothandel 4.3.3. Tussenbalans 4.4. ICT-detailhandel 4.4.1 Locatiefactoren en locatiegedrag van de ICT-detailhandel 4.4.2 Tussenbalans 4.5 Telecommunicatie
30 30 30 31 34 35 35 36 36 38 38 38 40 41 42 44 44 45 45 46 48 49 49 52 53
3
Locatiefactoren ICT
4.5.1 Organisatie en afbakening telecommunicatiebedrijven 4.5.2. Globale werking mobiele telecommunicatie 4.5.3. Globale werking internet 4.5.4. Ruimtebehoefte voor telecomswitches en datahotels 4.5.5. Locatiefactoren en locatiegedrag van telecomswitches en datahotels 4.5.6 Tussenbalans 4.6. ICT-zakelijke dienstverlening 4.6.1. Organisatie en afbakening ICT-zakelijke dienstverlening 4.6.2. Het draagvlakprincipe: het belang van de afzetmarkt 4.6.3. Belang van het gehele contactnetwerk 4.6.4. Overige locatiefactoren en locatiegedrag ICT-zakelijke dienstverlening Kader: kosmopolitische omgeving: the place to be 4.6.5. Tussenbalans 4.7. Callcentra 4.7.1. Organisatie en afbakening callcentra 4.7.2. Locatiefactoren en locatiegedrag callcentra 4.7.3. Tussenbalans 4.8. Startende ondernemingen 4.8.1. Organisatie en afbakening startende ondernemingen 4.8.2. Seedbed-ers 4.8.3. Overige ICT-starters 4.8.4. Tussenbalans 4.9. Hoofdkantoren -internationale bedrijvigheid 4.9.1. Afbakening en organisatie hoofdkantoren -internationale bedrijvigheid 4.9.2 Toepassing clustertheorieën 4.9.3. Locatiefactoren en locatiegedrag hoofdkantoren -internationale bedrijvigheid 4.9.4. Tussenbalans 4.10. Totaalbeeld
53 54 55 55 56 57 59 59 60 66 67 68 71 73 73 74 76 77 77 78 79 82 83 83 83 84 87 89
Hoofdstuk 5. de configuratie van vestigingsmilieus 5.1. Inleiding 5.2. Concepten op internationale schaal en regionaal-landelijke schaal 5.3.1. Concepten op stedelijke schaal 5.3.2. Verschillen in ruimtelijke structuur tussen steden 5.4.1. Conceptkeuze 5.4.2. Relatie locatiefactoren en het internationale centrumperiferie en regionale-landelijke centrumperiferie concept 5.4.4. Relatie locatiefactoren en het concentrische stedelijke concept met nevencentra 5.4.4.1. De binnenstad 5.4.4.2. De binnenstedelijke randzone 5.4.4.3. Nevencentra 5.4.5. Totaalbeeld 5.5.1. Vestigingsmilieus voor de O.E.M-ers, main suppliers en R&D-bedrijven 5.5.2. Vestigingsmilieus voor de jobbers 5.5.3. Vestigingsmilieus voor de massa-industrie producenten 5.5.4. Vestigingsmilieus voor de televisie-industrie 5.5.5. Vestigingsmilieus voor de filmindustrie 5.5.6. Vestigingsmilieus voor de uitgeverij 5.5.7. Vestigingsmilieus voor de ICT-groothandel 5.5.8. Vestigingsmilieus voor datahotels en telecom switches 5.5.9. Vestigingsmilieus voor regionaal verzorgende diensten 5.5.10. Vestigingsmilieus voor regionaal stuwende diensten 5.5.11. Vestigingsmilieus voor diensten met een uitgebreide ICT-cultuur 5.5.12. Vestigingsmilieus voor callcentra 5.5.13. Vestigingsmilieus voor ICT-starters 5.5.14. Vestigingsmilieus voor frontoffices 5.5.15 Vestigingsmilieus voor backoffices 5.6. De eindtypologie van ICT-bedrijven
93 93 93 94 96 97
4
97 98 98 99 100 101 103 103 103 104 104 104 104 104 105 105 105 106 106 106 106 106
Locatiefactoren ICT
Hoofdstuk 6. De planologische verwachting voor de toekomst van ICT-bedrijven 6.1. Inleiding 'after the hype' 6.2. Opbouw 6.3. Ondernemingsstrategieën 6.4. De theorie van de productlevenscyclus 6.4.1 Fase 1 de introductiefase 6.4.2. Fase 2 de expansiefase 6.4.3. Fase 3 de rijpheid- of volwassen fase 6.4.4 Fase 4 de verzadigings- of stagnatiefase 6.4.5. Fase 5 de fase van verval of teruggang 6.4.6. Kanttekeningen en aanvullingen op de productlevenscyclus 6.5. Hakanson-model 6.6. Relatie tussen de positie ten opzichte van de standaard en complexvorming 6.7. De levencyclus van clusters 6.8.1. ICT-techo-economisch paradigma 6.8.2. De varkenscyclustheorie 6.8.3. Arbeidsmarktcyclus 6.8.4. Modecyclus 6.8.5. Hypecyclus 6.9. Verwachting over het ruimtelijk toekomstbeeld per sector 6.9.1 Productiebedrijven van tastbare ICT-bedrijven 6.9.2. Standaardsoftwarebedrijven 6.9.3. ICT-bedrijven in content creatie en ontwikkeling 6.9.4. ICT-groothandel 6.9.5. ICT-Detailhandel 6.9.6. Datahotels en telecom switches 6.9.7. Startende ondernemingen 6.9.8. ICT-zakelijke dienstverlening 6.9.9. Telecommunicatiediensten 6.9.10. Callcentra 6.9.11. Hoofdkantoren - internationale bedrijvigheid 6.10. Conclusie
108 108 108 108 109 109 109 110 110 111 111 113 113 116 119 119 120 121 122 123 124 124 124 126 126 127 128 130 132 132 133 133
Hoofdstuk 7. Samenvatting en Conclusies 7.1. Frictie met de doelstellingen 7.2. Wat is ICT en wat doen ICT-bedrijven? 7.3. Zijn er verschillen in belang van de vestigingsplaatsfactoren tussen de verschillende subsectoren in de ICT-sector? 7.4. Welke ruimtelijk economische clusterconcepten zijn geschikt voor de vestiging van welke ICT-bedrijven? 7.5. Welke vestigingsmilieus concepten zijn geschikt voor de vestiging van ICT bedrijven? 7.6 Wat zijn de toekomstige te verwachten veranderingen in ruimtelijk patroon van ICT-bedrijven? 7.7. Matrix 1 7.8. Matrix 2 7.9. Typologie van ICT-bedrijven
135 135 135
Bronvermelding
144
Bijlagen Bijlage 1. Sleutelpersonen Bijlage 2. Verkenning van verschillende ICT-sector definities Bijlage 3. Eclectisch Paradigma van Dunning Bijlage 4. Regionale dagbladen en hun verzorgingsgebied Bijlage 5. Spreiding van de leveranciers en klanten van de groothandel Bijlage 6. Spreiding van klanten van zakelijke dienstverlening per onderzoeksgebied Bijlage 7. De locaties van hoofdkantoren van de hoofdkantoren, die in de middelgrote steden gevestigde nevenvestigingen controleren Bijlage 8. Seriemarkt versus projectmarkt Bijlage 9. Tevredenheid en knelpunten bij locatie bij startende bedrijven Bijlage 10. Onderscheid tussen verschillende contacten tussen bedrijven en organisatie
159 159 160 166 167 168 170
5
136 136 137 138 139 142 143
172 174 174 175
Locatiefactoren ICT
Bijlage 11. Alternatieve concepten op stedelijk niveau Bijlage 12. Structuur, gedrag en resultaat gedurende de marktontwikkelingsfasen van de productlevenscyclus Bijlage 13. Trend van locatiefactoren en cumulatieve causatie Bijlage 14. Techno-economisch paradigma
181 183
Begrippenlijst
184
Index
191
6
175 179
Locatiefactoren ICT
Tabellen en figuren Figuur 1.1. Het theoretisch raamwerk Figuur 2.1. Convergentie van sectoren Figuur 2.2. Diversificatie van informatiestromen 1960-2000 Figuur 2.3. Convergentie IT-sectoren Figuur 2.4. De multimediacyclus Figuur 2.5. Onderverdeling ICT-sector in subsectoren Figuur 3.1. Vestigingsplaatsfactoren per ruimtelijk niveau Tabel 3.1. Definiëring kantoorbegrippen Tabel 3.2. De relatie tussen ruimtelijke concentratie, gerelateerde bedrijvigheid en samenwerking en de begrippen formatie, netwerk, cluster en complex Figuur 3.2. Bedrijfsgrootte, samenwerkingsverbanden en locale binding van drie soorten industrial districten Figuur 3.3. De samenhang tussen clustering, innovativiteit, marktonzekerheid en afstandsgevoeligheid Tabel 3.3. Belang van clustertheorieën voor ICT-bedrijven Figuur 4.1. Relaties van ontwikkelafdelingen van consumentenelektronica producenten in Zuidoost-Brabant Figuur 4.2. Relaties met O.E.M.-ers inde ICT in Zuidoost-Brabant Figuur 4.3. Micro-elektronica industrie Figuur 4.4. Belangrijkste partners ASML Figuur 4.5. Fases in de productie van computersoftware Tabel 4.1 Eisen aan het vestigingsmilieu voor de productie van software, tastbare ICT-producten en R&D Tabel 4.2. Structurering van de contentindustrie Figuur 4.6. Netwerk van ideeënproducent DIS/CO bij de productie met o.a. gespecialiseerde bedrijven, en 'jobbende freelancers' Figuur 4.7. Complexvorming rond televisiebedrijvigheid Tabel 4.3. Aanbod aan gedrukte tekst Figuur 4.8. De positie van de uitgeverij tussen de leveranciers en afnemers Tabel 4.4. Waardering van locatiefactoren voor multimediasectoren Tabel 4.5. Eisen aan het vestigingsmilieu voor de contentbedrijven Tabel 4.6.Typologie van de groothandel Kaart 4.1. Amerikaanse en Japanse distributiecentra in Nederland Tabel 4.7. ICT-bedrijven: afzetmarkt naar kennisintensiteit voor productie, handel en consultancy Tabel 4.8. Eisen aan het vestigingsmilieu voor de ICT-groothandelaren Kaart 4.2. Winkelgebieden in Nederland Tabel 4.9. Filialiseringsgraad bij de mediadetailhandel (geluidsdragers en boeken en tijdschriften), naar type in Nederland Figuur 4.9 Ruimtelijke duopolie van Hotelling Tabel 4.10 Kenmerken van ICT-detailisten en eisen aan het vestigingsmilieu Tabel 4.11. Samenstelling van de omzet naar activiteiten en bedrijfstype, in procenten van de omzet in Nederland Figuur 4.10. Schematische weergave netwerk voor mobiele telefonie Figuur 4.11. Schematische weergave internetverkeer en benodigde hardware Tabel 4.12. Indicatieve verdeling energiegebruik over hoofdcomponenten mobiele telefonie Tabel 4.13. Energiebehoefte Tabel 4.14. Een aantal energieprobleemgebieden, situatie december 2000 Tabel 4.15. Eisen aan het vestigingsmilieu voor de telecomswitches en datahotels Tabel 4.16. Aantal banen per ICT-bedrijfsactiviteit in 1996 en 1999 in Nederland Tabel 4.17. Aantal Vestigingen per ICT-bedrijfsactiviteit in 1996 en 1999 in Nederland Kaart 4.3. Vestigingspatroon CMG-filialen in Nederland Tabel 4.18. De verdeling van de omzet over groepen afnemers, naar bedrijfsgroep in procenten Figuur 4.12. Het Dostel-model: Multimediakern en bijbehorende ringen. Tabel 4.19. De betekenis van afnemers in een bepaalde regio, medio 1986 (% erg belangrijk) Tabel 4.20. De betekenis va afnemers in een bepaalde regio, medio 1986 (aandeel met > 50% van de omzet) Tabel 4.21. De omvang van cliëntèle naar bedrijfsgroep Tabel 4.22. Het aandeel van bedrijven met drie of meer grote naar bedrijfsgroep Tabel 4.23. De verdeling van de omzet in de zakelijke dienstverlening naar geografische herkomst, onderscheiden naar bedrijfsklasse
7
10 14 14 15 16 17 21 23 24 25 27 27 31 32 34 35 36 38 39 40 41 42 43 43 45 46 47 48 48 50 50 51 52 54 54 55 56 57 57 58 59 59 61 61 62 62 63 63 64 64
Locatiefactoren ICT
Tabel 4.24. De verdeling van de vestiging in de zakelijke dienstverlening naar geografische herkomst, onderscheiden naar bedrijfsklasse Tabel 4.25. ICT-bedrijven: afzetmarkt naar kennisintensiteit voor productie, handel en consultancy Tabel 4.26. Geografische verdeling van de omzet naar status van de vestiging van zakelijke dienstverlening Tabel 4.27. status van vestigingen bij computer en reclamediensten Kaart 4.4. Locatie van internetdiensten in de regio Amsterdam Tabel 4.28. Gebruik horecafaciliteiten personeel. Tabel 4.29. Aantal persoonsleden per vestiging en gemiddelde vloeroppervlakte per persoon in de zakelijke dienstverlening Tabel 4.30. Het aandeel hoogopgeleiden bij ICT-bedrijven in de Noordelijke Randstad van Nederland Tabel 4.31. Gemiddelde bedrijfsgrootte per bedrijfstak Tabel 4.32. Regionaal stuwende en verzorgende diensten naar status ouderdom en activiteit Tabel 4.33. Eisen aan het vestigingsmilieu voor de ICT-zakelijke dienstverlening Tabel 4.34. Functies van verschillende Amerikaanse callcentra Figuur 4.13. Ruimtelijke organisatie van callcentra Tabel 4.35. Flexibel personeel bij callcentra Tabel 4.36. Ruimtelijke verdeling van een callcenter Tabel 4.37. Eisen aan het vestigingsmilieu voor de callcentra Tabel 4.38. Locatiekeuze 'bedrijf aan huis' tegenover 'bedrijf niet aan huis' Tabel 4.39. Oppervlakte bedrijfsruimte voor bedrijven aan huis Tabel 4.40. Scheiding tussen werk en privé bij 'bedrijf aan huis' Tabel 4.41. Ontmoetingsplaats van klanten en relaties bij kleine startende ondernemingen Tabel 4.42. Keuze voor bedrijf aan huis Tabel 4.43. Eisen aan het vestigingsmilieu voor de startende ondernemingen Tabel 4.44. Hoofdkantoren in Vancouver, voordeel van bestaande locaties Kaart 4.5. Amerikaanse en Japanse hoofdkantoren in Nederland Tabel 4.45. Eisen aan het vestigingsmilieu voor de hoofdkantoren - internationale bedrijvigheid Tabel 4.46. Eisen aan het vestigingsmilieu voor planologisch relevant aspecten van ICT-bedrijven Tabel 4.47. Eisen aan het vestigingsmilieu voor de verschillende subsectoren Kaart 5.1. De wereld onderverdeelt in centrum, semi-periferie en periferie regio's Kaart 5.2. Het Frank-model Figuur 5.1. Ruimtelijke concepten op stedelijk niveau Kaart 5.3. De opkomst van 'edge cities' Tabel 5.1. Gebruik van verschillende concepten op stedelijk niveau Kaart 5.4. File top tien van Nederland en de vestigingsplaatsvoorkeuren binnen Nederland Kaart 5.5. Ligging van bedrijfslocaties in West-Europese steden Tabel 5.1. De relatie tussen locatiefactoren en concepten op drie schaalniveaus Tabel 5.2. Waardering vestigingsmilieus Tabel 5.3. Gewenste locatie door de informaticasector Figuur 6.1. Typen van ondernemingsstrategieën Figuur 6.2. De productlevenscyclus Tabel 6.1. Het relatieve belang van productiefactoren in verschillende fase van het productieproces Kaart 6.1. Locatiepatroon van Philips vestigingen en bedrijfsverplaatsingen in Nederland Figuur 6.3. Hakanson model, een model van de ruimtelijke evolutie van bedrijven Tabel 6.2. Verschillen in positie ten opzichte van de standaard van producten en bedrijven Figuur 6.4. Belang van clustervorming naar standaarditeit van de producten Figuur 6.5. De levenscyclus van een cluster Tabel 6.3. Endogene en Exogene factoren bij de levenscyclus van een cluster Kaart 6.2. Het Boomrang-model; de padafhankelijkheid van regio's Figuur 6.6. De vraag naar automatiseringspersoneel in Nederland Tabel 6.4. Selectie van arbeidsafstoting onder tastbare ICT-producenten (O.E.M-ers) in 2001 Kaart 6.3. Multimediabedrijven in de San Francisco Bay (Links) en in het zuiden van Californië (rechts) Figuur 6.7. Verschillende ICT-clusters in Californië Figuur 6.8 verwachting vloeroppervlakte datahotels en telecom main switches in Nederland Tabel 6.5. Verwachting van het aantal telecomswitches in Nederland Kaart 6.4. Werkgelegenheid in de computers service in 1980 en 1990 in Zweden Tabel 7.1. Belang van clustertheorieën voor ICT-bedrijven Tabel 7.2. Waardering vestigingsmilieus op basis van puntenscores
8
65 65 65 65 69 70 70 71 71 72 72 73 74 75 76 76 77 78 78 81 82 82 84 87 88 89 90 93 94 95 95 97 98 100 102 103 105 109 111 111 112 114 114 116 116 117 117 121 124 125 126 127 128 130 137 138
Locatiefactoren ICT
Hoofdstuk 1. Inleiding 1.1. Aanleiding De huidige ontwikkelingen in de informatie- en communicatietechnologie (ICT) gaan razendsnel. Op het eerste gezicht lijkt het belang van de locatie voor een bedrijf af te nemen. Immers, met behulp van ICT kunnen afstanden worden overbrugd. Omdat ICT-bedrijven om nader in dit onderzoek te noemen redenen helemaal niet zo plaatsongebonden blijken te zijn, heb ik tijdens mijn stage in opdracht van de provincie Noord-Holland onderzoek gedaan naar de vestigingsplaatsfactoren van ICT-bedrijven. Een van de conclusies hieruit is dat de vestigingseisen van ICT-bedrijven grotendeels dezelfde zijn als die van andere bedrijven, maar dat ICT-bedrijven ook specifieke eisen stellen, zoals energie, cultuur en telecommunicatie-infrastructuur (Kersten 2001). Zoals bij veel onderzoeken roept de ene vraag nieuwe vragen op, zo ook bij het stageonderzoek: locatiefactoren van ICT-bedrijven in relatie met knooppunten in Noord-Holland Zuid. De ICT-sector is een bonte verzameling van bedrijvigheid op het gebied van informatie en communicatie. Een eenduidige definiëring van de ICT-branche is niet aanwezig. Daarom is het de vraag of het begrip ICT-sector een juiste wijze van formuleren is. Is de ICT-sector wel een sterk geheel? ICT is een containerbegrip en dat is planologisch niet functioneel. Een internetbedrijf dat vanuit de zolderkamer sites maakt, is namelijk een heel ander bedrijf als de switchcenters van Internetproviders Hiervoor zal een onderscheid tussen ICT-bedrijven met haar activiteiten nodig zijn. Wil de geografie kennis aandragen op grond waarvan (ICT-)bedrijven goed gefundeerde investeringsbeslissingen kunnen nemen, waarop overheden goed onderbouwde plannen kunnen maken of (grond-)beleid kunnen voeren, dan is inzicht in de marktontwikkeling nodig en moet nauwkeurig onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende vormen van bedrijvigheid. Dan kunnen de verschillende vormen van economische bedrijvigheid op de juiste plaats worden ingepast. Hiervoor zal ook naar de dynamiek in de sector moeten worden gekeken. Blijven er van de duizenden internetbedrijven binnenkort maar een beperkt aantal over? Deze scriptie zal de planologisch relevante verschillen binnen de ICT-sector onderzoeken. 1.2. Doelstelling en afbakening van het onderzoek Het doel van dit onderzoek is inzicht te krijgen in de vestigingsplaatsfactoren van ICTbedrijven in relatie tot de verschillende bedrijfsaspecten, waarbij rekening wordt gehouden met de marktontwikkeling. Hierdoor kan het juiste bedrijf op de juiste plek worden gerealiseerd. Hiervoor zullen vier producten ontwikkeld worden: 1) Een typologie van ICT-bedrijven naar planologisch relevante aspecten; 2) Een matrix waarin voor planologisch relevant aspecten van ICT-bedrijven per aspect de eisen aan het vestigingsmilieu worden opgesteld; 3) Een matrix waarin de relatie wordt gelegd tussen de eisen die door ICT-bedrijven aan het vestigingsmilieu worden gesteld en verschillende concepten van vestigingsmilieus. 4) Een verwachting omtrent de veranderingen in het ruimtelijk patroon van ICT-bedrijven en de eisen aan het vestigingsmilieu als gevolg van marktontwikkelingen. Deze producten worden ontwikkeld met als uiteindelijke doel een visie te ontwikkelen waar ICT-bedrijven - naar de verschillende bedrijfsaspecten - moeten worden ingepland. Aangezien een visie op de toekomst is gericht, dient rekening te worden gehouden met veranderingen, die er in de sector te verwachten zijn.
9
Locatiefactoren ICT
1.3. Probleemstelling en uitwerking in deelvragen Dit onderzoek richt zich op de het vestigingsgedrag van ICT-bedrijven. De aandacht wordt hierbij gericht op de planologisch relevante aspecten van ICT-bedrijven. De probleemstelling wordt uitgewerkt in een tweetal hoofdvragen met bijbehorende subvragen. De probleemstelling luidt als volgt: Wat zijn de gewenste vestigingsmilieus voor verschillende ICT-bedrijven rekening houdend met de ruimtelijke dynamiek en marktontwikkelingen? Deze vraagstelling valt uiteen in de volgende hoofd- en subvragen: Wat zijn de gewenste vestigingsmilieus voor verschillende ICT-bedrijven? • • • •
Wat is ICT en wat doen ICT-bedrijven? Zijn er verschillen in belang van de vestigingsplaatsfactoren tussen de verschillende subsectoren in de ICT-sector? Welke ruimtelijk economische clusterconcepten zijn geschikt voor de vestiging van welke ICT-bedrijven? Welke vestigingsmilieus concepten zijn geschikt voor de vestiging van ICTbedrijven?
Wat zijn de toekomstige te verwachten veranderingen in ruimtelijk patroon van ICT-bedrijven?
10
Locatiefactoren ICT
1.4.Conceptueel model Het theoretisch raamwerk waarop dit onderzoek is gebaseerd, is als volgt (zie figuur 1.1). De probleemstelling wordt allereerst bekeken vanuit de verschillende activiteiten van de ICTsector. Vervolgens wordt er vanuit planologisch relevante deelsectoren de planologisch relevante kenmerken en het vestigingsgedrag en de locatiefactoren gedestilleerd. Om een compleet overzicht te geven, worden diverse economisch geografische theorieën toegepast. Naast locatietheorie komt de clustertheorie aan bod, die er vanuit gaan dat bedrijven intensieve contacten aangaan met branchegenoten en kenniscentra om zo kennis te vergaren wat ten goede komt aan de bedrijfseconomische ontwikkeling. Anderzijds wordt gebruik gemaakt van vastgoed-, en startersbenaderingen, die een verklaring geven voor het aanbod aan kantoren en bedrijfsruimten en voor de locatie van startende bedrijven. Daarna wordt de ICT-sector benaderd volgens theorieën die een verklaring geven voor de dynamiek en de marktontwikkelingen vanuit een ruimtelijk kader. Deze verklaringen komen voornamelijk uit de hoek van de productlevenscyclustheorie. De productlevenscyclus en de daarmee gerelateerde ruimtelijke ontwikkelingen geven een verklaring voor mogelijke decentralisatie en diffusietendenties. Figuur 1.1 Het theoretisch raamwerk ICT-sector
Relevante kenmerken van ICT-bedrijven
Planologisch relevant aspecten voor het vestigingsmilieu van ICT-bedrijven
Geschikte ruimtelijke concepten voor ICTbedrijven Dynamiek en de marktontwikkeling -en van ICTbedrijven
Toekomstbeeld ruimtelijk patroon van ICTbedrijven
11
Locatiefactoren ICT
1.5. Opzet en aanpak van het onderzoek en verantwoording van de representativiteit Eind januari 2001 is begonnen met het vervolgonderzoek locatiefactoren van ICT-bedrijven in relatie met knooppunten in Noord-Holland Zuid. Deze hield in het definiëren van het doel van de scriptie en het verzamelen van relevante onderzoeksliteratuur. Op basis van een continue stroom aan relevant onderzoeksmateriaal is het onderzoeksmateriaal verder uitgebreid. Dit onderzoeksmateriaal bestaat uit boeken, scripties, rapporten, kranten en tijdschriftartikelen en internetsites. Hierdoor is het onderzoek voornamelijk een literatuuronderzoek. Ook geldt, dat aangezien de meerderheid van het bronmateriaal betrekking heeft op Nederland, er enigszins sprake is van Nederland centrisme. Het onderzoek had ook kunnen worden uitgevoerd met enquêtes of interviews onder ICT-bedrijven. Hiervoor is niet gekozen, omdat er al recentelijk veel interviews en enquêtes zijn afgenomen met ICT-bedrijven, die deze onderzoekmethoden overbodig maken. Gebruik van interviews had wellicht op sommige terreinen voor meer diepgang kunnen zorgen. Door gebruik te maken van veel literatuurstudies kan echter beter een totaalbeeld worden verkregen. Het nadeel van literatuuronderzoek is wel dat niet al het onderzoeksmateriaal in hetzelfde format is geschreven. Hierdoor zijn er in de matrixen met eisen aan het vestigingsmilieu en verschillende concepten van vestigingsmilieus voor ICTbedrijven enkele compartimenten van de matrix met vraagtekens voorzien. Ook heeft dit tot gevolg dat niet elk onderwerp evenveel diepgang heeft. Dit heeft echter geen problemen veroorzaakt voor de beantwoording van de probleemstelling. Bij de beschrijving van de deelsectoren ICT-detailhandel en ICT-zakelijke dienstverlening, waar het literatuurmateriaal te kort schoot, is gebruik gemaakt van internetanalyses. Hierbij is met behulp van onder meer de Goudengids-online en een aantal zoekmachines een beeld verkregen van deze sectoren. Om de veranderingen in het ruimtelijk patroon van ICTbedrijven, de arbeidsmarkt-, mode- en vastgoedontwikkelingen te achterhalen, zijn eveneens analyses uitgevoerd. Op basis van voornamelijk krantenarchieven is hiervoor longitudinaal onderzoek uitgevoerd. Naast literatuuronderzoek en bovengenoemde analyses kan worden verwezen naar de in het stageonderzoek gemaakte interviews en met Geografische Informatie Systemen en CBS-statline en Goudengids-online verkregen kaartmateriaal. Hierbij is een geheel ontstaan dat niet los kan worden gezien van buiten de bronvermelding vallende presentaties, brainstormsessies en gesprekken, die ik heb opgedaan tijdens onder meer congressen en mijn stage bij de Provincie Noord-Holland (Zie bijlage 1). 1.6. Opbouw van het onderzoek In het volgende hoofdstuk worden de begrippen ICT en ICT-sector gedefinieerd en beschreven wat ICT-bedrijven doen. In hoofdstuk 3 worden eerst een aantal algemene locatiefactoren behandeld, die voor alle ICT-bedrijven gelden en worden er een aantal clustertheorieën behandeld. Vervolgens wordt een opsomming gegeven van factoren, die niet samenhangen met de kenmerken van ICT-bedrijven, maar die wel invloed hebben op het locatiepatroon van ICT-bedrijven. In hoofdstuk 4 worden de locatiefactoren van ICT-bedrijven naar planologisch relevante activiteit behandeld en wordt antwoord gegeven op de vraag of er verschillen in het belang van de vestigingsplaatsfactoren tussen de verschillende subsectoren in de ICT-sector. Hiervoor wordt achtereenvolgend elke subsector afgebakend, aangegeven wat de locatiefactoren zijn en een tussenbalans opgemaakt. Hoofdstuk 4 eindigt met een tabellenreeks, waarin voor de planologisch relevant aspecten van ICT-bedrijven per aspect en voor de subsectoren de eisen aan het vestigingsmilieu worden opgesteld. In hoofdstuk 5 wordt de vertaalslag gemaakt van eisen aan het vestigingsmilieu naar geschikte ruimtelijke concepten voor ICT-bedrijven. Hiervoor worden eerst verschillende ruimtelijke concepten behandeld. Vervolgens wordt er een conceptueel geheel gekoppeld aan de locatiefactoren, die voor de ICT-bedrijven van belang zijn. Deze worden in een matrix
12
Locatiefactoren ICT
samengevat. Deze matrix wordt vervolgens aan de resultaten van het vorige hoofdstuk gekoppeld. Hierdoor ontstaat de basis voor een typologie van ICT-bedrijven naar planologisch relevante aspecten. In hoofdstuk 6 wordt vervolgens een verwachting van de toekomstige veranderingen in het ruimtelijk patroon van ICT-bedrijven gegeven. Hiervoor worden eerst een aantal theorieën behandeld en toegepast. In het laatste hoofdstuk komen de belangrijkste conclusies naar voren.
13
Locatiefactoren ICT
Hoofdstuk 2. Definiëring ICT en -ICT-sector Voordat de ICT-bedrijven worden onderzocht is het noodzakelijk af te bakenen wat voor soort bedrijven we nu gaan onderzoeken. Voordat we de ICT-sector gaan definiëren is het noodzakelijk eerst de betekenis van het begrip Informatie- en Communicatietechnologie onder de loep te nemen. De vraag is dus: wat is ICT en wat doen ICT-bedrijven? 2.1 Definitie ICT ICT is een breed begrip. Een algemene definitie bestaat dan ook niet. In dit onderzoek wordt een brede definitie gehanteerd, gebaseerd op een combinatie van de gehanteerde op elkaar lijkende definities van Boogaard et al (1999) en van het Centraal Plan Bureau (CPB, 1998) in navolging op Sariyildiz. Deze definitie van ICT is als volgt: Informatie en Communicatie- Technologie zijn alle technologieën en hulpmiddelen, die nodig zijn voor de verzameling (verwerving en verwerking), opslag, bewerking en doorgifte van informatie in gedematerialiseerde vorm (CPB 1998; Boogaard et al. 1999). ICT is ontstaan uit de integratie van informatie technologie (IT) en telecommunicatie technologieën (C). Voorheen sprak men alleen van IT, maar met de toenemende verwevenheid van de IT met verschillende vormen van communicatie, is ICT de nieuwe aanduiding. Hieronder vallen dan gelijk ook de media. Van deze ICT-driehoek vormen multimedia de kern (zie figuur 2.1) Figuur 2.1 Convergentie van sectoren
Media sector
IT-sector Multimedia
Telecom municatie
Bron: Boumans en Bouwman (2000) Figuur 2.2 Diversificatie van informatiestromen 1960-2000
Bron: Boumans en Bouwman (2000)
14
Locatiefactoren ICT
Door de technische vernieuwingen, die zich hebben voorgedaan in de communicatiebranche door de komst van onder andere het Internet is de verschijningsvorm van informatie drastisch veranderd (zie figuur 2.2). Als we spreken van de producten van ICT verstaan we hieronder alle producten die voortkomen uit de toepassing van Informatie- en Communicatie Technologie. Deze producten zijn zeer divers. De tastbare producten zoals modems, computers, printers, mainframes, televisies, telefoontoestellen en dergelijke vallen hieronder. Daarnaast horen ook alle soorten software en communicatie-infrastructuur en dergelijke tot deze categorie. Bij de laatste horen verschillende beschikbare alternatieven, gebaseerd op glasvezelkabels, telefoon, satelliet- en mobiele netten. De producten van ICT worden zowel door bedrijven als door huishoudens gebruikt. Daarnaast zijn producten van ICT ook verwerkt in bijna alle elektronische apparaten zoals wasmachines en ijskasten. Deze producten waar de intelligentie in is gebouwd, worden 'embedded systems' genoemd. De samenleving is steeds meer verweven met de ICT en de afhankelijkheid neemt alleen nog maar toe. Uit verschillende rapporten komt naar voren dat als het belangrijkste aspect van ICT het faciliteren van interacties genoemd kan worden. ICT maakt het mogelijk informatie snel, veilig, interactief en goedkoop uit te wisselen. Die afhankelijkheid werd zichtbaar door de problemen die zich aandienen over het Millennium (Boogaard et al, 1999; Verbeek, 2000; Stumpel en van der Linde, 1998; Bouwman en Boumans, 2000), hetgeen duidelijk maakt dat aan ICT ook een scala aan soorten en typen diensten verbonden is. Deze diensten breiden zich allengs uit. Het gaat om informatie-, communicatie-, transactie- (e-commerce) en registratiediensten en om entertainment. Achter deze diensten varieert het model behoorlijk: push of pull, spraak- of beeldgeoriënteerd, mate van interactiviteit, privaat of publiek, eindgebruikersdiensten of intermediaire diensten, beveiligd gebruik of niet, soort interface: tekst, spraak of beeldgeoriënteerde en /of integratie daarvan (multimedia) (Bouwman en Boumans, 2000). ICT levert niet alleen een scala aan diensten en producten, maar ICT beïnvloedt ook bestaande productiestructuren. De transactiekosten kunnen sterk dalen, omdat tussenschakels kunnen worden weggenomen. Dat dit tot grote veranderingen in de bestaande productiestructuren zal leiden is duidelijk (Verbeek, 2000; Boogaard et al, 1999). 2.2 Convergentie in de ICT-sector In de vorige paragraaf is het begrip ICT gedefinieerd. Hieruit blijkt al dat ICT eigenlijk een containerbegrip is. Van de ICT-sector is dan ook geen eenduidige definitie voorhanden. Het probleem dat zich voordoet, is in eerste instantie te herleiden tot het ontbreken van juiste classificaties voor het indelen van bedrijven uit de ICT-sector in officiële statistieken. (Stoutjesdijk, 1999; Boumans en Bouwman, 2000; Erdman, 2000). Figuur 2.3. Convergentie IT-sectoren Software
Hardware
Services
Bron: Erdman (2000)
15
Locatiefactoren ICT
Op zich is dit te verklaren uit de ontwikkelingen op het gebied van technologie: de convergentie van infrastructuren en van diensten en de daarmee samenhangende convergentie van industriële diensten en sectoren (Boumans en Bouwman, 2000). Zo bevinden zich steeds meer bedrijven op dezelfde deelsectoren tegelijkertijd (branchevervaging) (zie figuur 2.3). Een goed voorbeeld hiervan is Hewlett Packard, van oorsprong een pure hardwareleverancier, die zich met internetspecifieke software en service (e-trade) tegenwoordig ook richt op het midden- en kleinbedrijf. Daarnaast heeft de ICT-sector uitstralingseffecten naar andere sectoren. In de hele economie zijn toepassingen van ICT terug te vinden (Verbeek, 2000). Een goed voorbeeld hiervan is de aanwezigheid van systeembeheerders in tal van bedrijfsectoren. Verder kan gewezen worden op de verschuiving van informatieketens. Voorheen hadden de traditionele media, de audiovisuele- en muziekindustrie ieder hun eigen traditionele lineaire informatieketen. Deze zijn geconvergeerd naar een zogenoemde multimediacylcus (zie figuur 2.4). Deze geeft een pad waarlangs een multimediaproduct wordt ontwikkeld: content-creatie en -ontwikkeling, uitgeven, distributie, gebruiksondersteuning, en daarnaast research, consultancy en educatie. Deze cyclus kan worden gezien als een waardeketen: in iedere fase wordt waarde toegevoegd aan het initiële product. Toch spreken we van een cyclus omdat de uiteindelijke output, uit de laatste fase (gebruiksondersteuning) weer als input geldt voor nieuwe te ontwikkelen content (de content-fase) (Bouwman et al, 2000). Figuur 2.4. De multimediacyclus Content-creatie en ontwikkeling
Gebruiksondersteuning
Research,consultancy en educatie
Uitgeven
Distributie
Bron: Bouwman et al (2000) De term multimedia heeft betrekking op het geïntegreerd gebruik van gedigitaliseerde weergave van content, die actief benaderbaar is door de eindgebruiker. De term multimedia is niet uitwisselbaar voor ICT. ICT wordt direct geassocieerd met hardware, software en telecommunicatie, maar bij multimedia gaat het om presentatie van content binnen een geïntegreerd format van meerdere informatievormen (tekst, audio, video) die door of via een informatiedrager (CD-rom, telefoonkabel, televisiekabel) worden geleverd en waarbij interactie tussen gebruiker en toepassing vereist is.
16
Locatiefactoren ICT
2.3 Definitie ICT-sector Er zijn verschillende pogingen gedaan om de ICT-sector af te bakenen. In de lijn van eerdere uigevoerde onderzoeken (Boogaard et al, 1999; Erdman 2000) wordt in dit onderzoek de volgende definitie gebruikt: De ICT-sector bestaat uit alle bedrijven die zich concentreren op het ontwikkelen, produceren, distribueren en verkopen van producten of diensten van ICT. ICT-bedrijven, die hieronder vallen, staan in het volgende schema1 (figuur2.5): Figuur 2.5 onderverdeling ICT-sector in subsectoren. ICT-productie
Hardware
Interface
Content-creatie en ontwikkeling
Software
Tastbare ICT-producten
Niet-tastbare ICT-producten
ICT-Groothandel (distributie/verkoop)
Backbone providers (distributie)
ICT-detailhandel (distributie/verkoop)
ICT-diensten
Hosting, service provider (distributie)
Onderzoek en ontwikkeling
ICT-diensten2
Educatie
Het schema kan in drie groepen worden verdeeld: • Het bovenste gedeelte van het schema aan de linkerkant geeft de traditionele verticale industriestructuur weer, waarbij bijvoorbeeld consumentenelektronica geproduceerd wordt en vervolgens via de groothandel en detailhandel bij de consument terechtkomt. Bij deze keten moet opgemerkt worden, dat er bij de productie in de meeste gevallen meer schakels zijn door de aanwezigheid van toeleveranciers, terwijl de groothandel en de detailhandel soms worden overgeslagen of een meer verzamelende of dienstelijke functie hebben dan een distribuerende functie. Zo worden de glasvezelproducenten in veel gevallen direct geleverd aan de backbone providers. Daarnaast zijn er veel zakelijke ICT-diensten, die ook voor de verkoop van de ICT-producten verantwoordelijk zijn.
1
In dit onderzoek wordt bij de definitie geen selectie gemaakt van BIK- (Kamer van Koophandel) en/of SBIcodes (Centraal Bureau voor de Statistiek), die tot de ICT-bedrijvigheid behoren. Door de convergentie en recente ontwikkelingen in de ICT, is de ICT-sector namelijk moeilijk onder te brengen in BIK- en SBI-codes. In bijlage 2 is wel een overzicht van selecties van deze codes die in andere studies zijn gebruikt, opgenomen. Bijlage 2 bevat een gehele verkenning van verschillende ICT-sector definities.
17
Locatiefactoren ICT
•
•
Het bovenste gedeelte aan de rechterkant geeft de productiestructuur weer, die geheel in gedematerialiseerde vorm verloopt. Veel producten kunnen door een horizontale productiestructuur in verschillende vormen worden getransporteerd. Software kan bijvoorbeeld zowel via de backbone en serviceproviders geleverd worden, als via een informatiedrager (Cd-rom) op traditionele wijze. Voor een geschreven stuk tekst geldt hetzelfde. Hierbij moet echter opgemerkt worden dat wanneer de distributie in gematerialiseerde vorm plaatsvindt, er geen sprake meer is van ICT. In dit onderzoek wordt de ICT-sector echter wel zeer breed geïnterpreteerd en de pers, televisie en filmindustrie ook meegenomen. Hoewel een uitgeverij van boeken, tijdschriften en/of dagbladen niet voor 100% een ICT-bedrijf is. Daarnaast geldt ook voor deze bedrijfskolom dat een deel van de distributie voor rekening komt van de zakelijke dienstverlening. Het onderste gedeelte bestaat uit onderzoek, educatie en ICT-diensten. Bij de ICTdiensten2 gaat het vooral om zakelijke dienstverlening. Bij educatie gaat het alleen om private ondernemingen, die zich hebben gespecialiseerd in het geven van computercursussen.
2.4 Conclusie Informatie en Communicatie- Technologie zijn alle technologieën en hulpmiddelen, die nodig zijn voor de verzameling (verwerving en verwerking), opslag, bewerking en doorgifte van informatie in gedematerialiseerde vorm. Er is een scala aan diensten en producten, die hiermee onder ICT vallen. ICT en de ICT-sector zijn hierdoor containerbegrippen. De ICTsector bestaat uit alle bedrijven die zich concentreren op het ontwikkelen, produceren, distribueren en verkopen van producten of diensten van ICT. Veel ICT-bedrijven concentreren zich op verschillende takken van de ICT-sector en bevinden zich in verschillende deelsectoren te gelijkertijd. De convergentie van infrastructuren en van diensten is hier met name verantwoordelijk voor. Dit heeft gevolgen voor dit onderzoek. Doordat de ICT-sector namelijk uit een heterogene groep bedrijven valt, kan niet gesproken worden over één theorie, die past bij de ICT-sector.
2
'ICT-diensten' komt tweemaal in het schema voor. ICT-diensten zijn namelijk moeilijk in dit schema in te delen. Veel ICT-diensten zijn tevens actief in de verkoop van ICT-producten aan de eindgebruiker. Daarnaast vallen Providers, Onderzoek en Educatie ook onder de categorie ICT-diensten.
18
Locatiefactoren ICT
Hoofdstuk 3. Theoretisch kader In dit hoofdstuk zal een hypothetische typologie worden opgesteld. Vervolgens worden een aantal algemene locatiefactoren behandeld en zullen er voor de deelvraag - welke ruimtelijk economische clusterconcepten zijn geschikt voor de vestiging van welke ICT-bedrijven? relevante clusterconcepten behandeld worden. 3.1. Hypothetische typologie van ICT-bedrijven Het in figuur 2.5 opgenomen schema met de onderverdeling van de ICT-sector in subsectoren vormt de basis voor de hypothetische typologie. Deze typologie is planologisch relevant, omdat deze typologie verschillen in activiteiten en kenmerken weergeeft van ICT-bedrijven. Deze verschillen zorgen ervoor dat deze bedrijven andere eisen stellen aan het vestigingsklimaat. Om een eerste ordening te maken zal een aantal categorieën in het schema samengevoegd worden. Deze categorieën hebben namelijk dusdanige planologisch relevante overeenkomsten dat aparte behandeling alleen op overlap zal stuiten. De categorieën productie van hardware en interface zullen beide samengevoegd worden, omdat de onderlinge planologische verschillen klein zijn. Het gaat bij beide categorieën om productie van tastbare ICTproducten. Bovendien hebben de hardware- en interfacesector in Nederland een bescheiden en afnemende rol binnen de ICT. De categorieën backbone providers en hosting en service providers zullen onder de noemer telecommunicatie worden samengevoegd vanwege grote interne planologische homogeniteit. Om dezelfde reden zullen de categorieën ICT-diensten en educatie (inclusief telecommunicatie) samengevoegd worden onder de noemer ICT-zakelijke dienstverlening. De categorie callcentra zal hieruit echter apart worden behandeld inclusief de callcentra ten behoeve van telecommunicatie, omdat de callcentra in aparte vestigingen opereren. Het beschrijven van de vestigingsplaatsfactoren en het vestigingsgedrag volgens deze typologie brengt een paar problemen met zich mee. In de eerste plaats kan er op gewezen worden dat de typologie bedrijfskenmerken negeert, die niet activiteitsgebonden zijn, zoals ondernemingsgrootte, ouderdom, zaakstatus, filiaalvestiging of zelfstandige onderneming. Zo stelt Drenth (1990) dat naarmate bedrijven ouder worden de betekenis van de woonomgeving afneemt en die van het personeel toe en stelt Boogaard et al (1999) dat kleine bedrijven op kleine en goedkope panden zijn aangewezen, die meestal in grote steden worden aangeboden; middelgrote bedrijven vaak zitten in meer anonieme panden in de suburbs en grote bedrijven meer de voorkeur hebben voor aansprekende locaties op vervoersknooppunten en snelweg- en stationslocaties (Boogaard et al, 1999; Van Duren, 1995). Om meer rekening te houden met de ouderdom en grootte en status van de vestiging zal daarom deze typologie worden uitgebreid met de categorieën internationale bedrijvigheid en startende ondernemingen. Deze uitbreiding van de typologie zorgt er niet voor dat alle eisen van ondernemingen aan het vestigingsklimaat gedekt worden, maar blijft tot een minimum beperkt. Na de splitsing en samenvoegingen ontstaat de volgende typologie: Productie • Productie tastbare ICT-producten • (standaard) Softwareproductie • Content-creatie en -ontwikkeling • R&D
19
Locatiefactoren ICT
Distributie • ICT-groothandel • ICT-detailhandel • Telecommunicatie Consultancy • ICT-zakelijke dienstverlening • Call centra Overige • Startende ondernemingen • Hoofdkantoren - Internationale bedrijvigheid Ten tweede kan er gewezen worden op bedrijfskenmerken, die voor bijna alle activiteiten gelden en daarom bij deze typologische beschrijving herhaald zullen worden. Zo speelt bereikbaarheid - zij het niet in dezelfde mate - bij elk bedrijf een rol. Daarom zal in de volgende paragrafen een aantal locatiefactoren, theorieën en concepten behandeld worden. Ten derde kan er op gewezen worden dat veel ICT-bedrijven zich in dezelfde deelsectoren tegelijkertijd bevinden (zie paragraaf 2.2). Om deze en andere redenen zal in paragraaf 3.2.5 het concept front- en back-office worden behandeld. 3.2. Algemene locatiefactoren De min of meer algemene locatiefactoren, die op lokaal en stedelijk niveau spelen kunnen in drie groepen worden verdeeld: Kenmerken van de fysieke omgeving Ruimtelijke Situering a) Bereikbaarheid b) Functionele omgeving Deze factoren zullen in de volgende paragrafen één voor één behandeld worden. 3.2.1. Kenmerken van de fysieke omgeving Met de fysieke omgeving wordt in dit onderzoek bedoeld de directe omgeving waaraan het kantoor of bedrijfspand is gevestigd. De in de directe nabijheid gevestigde bedrijven en huishoudens oefenen een grote invloed uit op het imago van een kantoor of bedrijfspand. De activiteiten die in de nabijheid plaatsvinden bepalen de status van de buurt en kunnen zo een grote positieve, maar ook negatieve invloed uitoefenen op het functioneren van het kantoor of bedrijfspand (Van Dinteren, 1989). Datzelfde kan worden gezegd voor de kwaliteit van de gebouwde omgeving, waar eveneens een sterke invloed vanuit gaat. De gebouwde omgeving is sterk sfeerbepalend. Ondernemingen hebben de mogelijkheid om door middel van het eigen gebouw in hun omgeving de identiteit van de onderneming te benadrukken. Voor de meeste bedrijven is het een combinatie van waarneming en beleving van locatie en gebouw, die het imago bepaalt. In het voorgaande is een verband gelegd tussen identiteit en prestige en de bedrijfsresultaten. Het hebben van een duidelijke eigen identiteit en veel prestige heeft een gunstige invloed op het zakendoen en heeft daarom een positieve invloed op de bedrijfsresultaten (Lie, 1994; Ebels, 1997). 3.2.2. Bereikbaarheid Er kan onderscheid worden gemaakt tussen bereikbaarheid ten opzichte van klanten, relaties en het woonwerk verkeer (Van Dinteren, 1994; Lie 1994; Louw, 1996). Van belang daarbij zijn de modaliteit, reikwijdte, de snelheid, de betrouwbaarheid en de verscheidenheid van verbindingen (Tordoir et al, 1988; Louw, 1996). Het ruimtelijk schaalniveau waarop het 20
Locatiefactoren ICT
kantoor of bedrijfspand opereert speelt net als bij andere locatiefactoren een rol (zie figuur 3.1). Lokaal werkzame kantoren zijn alleen gevoelig voor de interne verkeersstructuur van de stad, terwijl kantoren die over een groter gebied contacten onderhouden en een groter verzorgingsgebied hebben veel meer betekenis zullen toekennen aan de ligging van uitvalswegen, de aansluiting op het landelijk verkeersnet en de kwaliteit van treinverbindingen of bereikbaarheid ten opzichte van de luchthaven (Lie, 1994; Van Dinteren, 1994). Daarnaast is de beschikbaarheid van voldoende parkeergelegenheden van belang. Figuur 3.1. Vestigingsplaatsfactoren per ruimtelijk niveau (gewogen als percentage van de gegeven antwoorden) locaal
ligging
regionaal
infrastructuur
nationaal internationaal
bereikbaarheid binding met de regio
eigenschappen pand/ terrein kosten onroerend goed overheid arbeidsmarkt aggolmeratie-effecten concurrentieoverwegingen mentaliteit bevolking leefmilieu 0
5
10
15
20
25
Bron: Louw (1996) op basis en samengesteld naar gegevens van Meester en Pellenbarg (1986). 3.2.3. Functionele kenmerken De functionele kenmerken van locaties, met name de relaties tussen bedrijven, voortkomend uit de clustering van kantoren in een bepaald gebied hebben in de literatuur veel aandacht gekregen. Hier zal in paragraaf 3.3 verder op worden ingegaan. Verder wordt door tal van onderzoeken het belang van voorzieningen in de directe omgeving aangegeven. Zo maken voorzieningen op het gebied van telecommunicatie front- en backoffices makkelijker realiseerbaar. Hierop zal in paragraaf 3.2.5 verder op worden ingegaan (Lie, 1994). Daarnaast mag zeker voor ICT-bedrijven de arbeidsmarkt, maar ook de afzetmarkt niet vergeten worden. Voor de afzetmarkt is de 'centrale plaatsentheorie' van Christaller en het daaruit voortvloeiende draagvlakprincipe relevant. Dit principe gaat er vanuit dat ondernemers hun vestigingsplaats zoveel mogelijk centraal in hun verzorgingsgebied zullen kiezen. Aangezien voor sommige ICT-bedrijven in de detailhandel, groothandel en diensten geldt dat er een minimaal klantenpotentieel vereist is om te kunnen bestaan (Lambooy, 1988).
21
Locatiefactoren ICT
3.2.4. Algemene planologisch relevante verschillen tussen bedrijven Parkeergelegenheid, bereikbaarheid per openbaar vervoer en per auto, voldoende ruimte, huurprijs en de aanwezigheid van gekwalificeerd personeel komen veelal als belangrijkste locatiefactoren naar voren, onafhankelijk van het type bedrijvigheid. Deze factoren kunnen daarom aangeduid worden als algemene vestigingsvoorwaarde waaraan een kantoor of bedrijfspand moet voldoen. Volgens Lie (1994) zullen bepaalde bedrijven onder invloed van het marktmechanisme eerder op toplocaties terecht komen. Deze bedrijven behalen meer voordeel van een dergelijke locatie dan een ander bedrijf. De voordelen voor een toplocatie voor een onderneming nemen toe naarmate a) het aantal contacten met klanten en relaties toeneemt b) het bedrijf gevoeliger is voor agglomeratievoordelen c) het bedrijf gevoeliger is voor de status aspecten van de locatie d) de activiteiten arbeidsintensiever zijn (Lie 1994) Van Dinteren (1989, 1994) komt tot een soortgelijke conclusie als Lie. Daarnaast komen volgens Van Dinteren verschillende bedrijven vooral op verschillende locaties terecht door minder belangrijke locatiefactoren, die wel degelijk meetellen en per bedrijf kunnen verschillen. Relevant zijn: • Goede stand/ imago van locatie of stadsdeel. Kantoren die weinig of geen bezoekers ontvangen nemen een neutrale positie in. Voor de overige kantoren geldt dat naarmate er meer bezoekers per week worden ontvangen, er meer belang aan deze factor wordt toegerekend. • Goede interne verkeersstructuur van de gemeente. Het zijn vooral kantoren met een groot aantal bezoekers die op het belang van deze factor voor hun functioneren wijzen. Kantoren met meer dan 500 bezoekers per week vinden deze factor zeer van belang • Mogelijkheid van flexibel ruimtegebruik. Naarmate een kantoor een grotere omvang heeft (vloeroppervlakte, dan wel personeel), speelt deze vestigingsplaatseis een grotere rol. Dat geldt met name bij bedrijven met meer dan 25 personeelsleden, maar vooral bij meer dan 100. • Uitbreidingsmogelijkheden op lange termijn. Hoe groter het kantoor, des te belangrijker is deze factor. Dat geldt met name bij meer dan 25 personeelsleden, maar vooral bij meer dan 100. Verder geldt dat aan deze factor en de kwaliteit van het pand bij een sterke personeelgroei meer waarde wordt toegekend. De representativiteit en kwaliteit van de omgeving zijn dan minder van belang. • De ligging nabij bronnen van informatie en ideeën. Kantoren met een hoger bezoekersquotiënt vinden dit meer van belang. • Winkelvoorzieningen. Bij vestigingen, die een groot aantal bezoekers (+ 250 per week) per week krijgen wordt ligging nabij winkelmogelijkheden en passantenstromen belangrijker. Relevant zijn ook: • Veiligheid omgeving. Naarmate een vestiging meer activiteiten en meer werkzaamheden heeft buiten de reguliere tijd van 9 tot 5, wordt de eis van een veilige omgeving zwaarder (EIM, 1999). • Bereikbaarheid met het openbaar vervoer. Naarmate een vestiging meer projectwerk verricht, heeft het meer tijdelijk personeel nodig. Naarmate een bedrijf meer tijdelijk personeel nodig heeft, wordt bereikbaarheid met het openbaar vervoer belangrijker (Manshanden, 1996). Ook geldt dat naarmate kantoren meer een baliefunctie hebben, zij meer betekenis geven aan openbaar vervoer (Van Dinteren, 1989) en dat naarmate een
22
Locatiefactoren ICT
• • •
kantoor een grotere omvang heeft (vloeroppervlakte, dan wel personeel) openbaar vervoer en arbeidsmarkt een grotere rol spelen (Boogaard et al, 1999). Centrale locatie in een kern. Naarmate een kantoor een sterke publieksfunctie heeft zal eerder gekozen worden voor een centrale locatie binnen een kern (Van Dinteren, 1989). Aanwezigheid telecommunicatie-infrastructuur. Naarmate een activiteit data-intensiever is, worden de eisen aan telecommunicatie-infrastructuur zwaarder. Daarnaast is er een sterke samenhang tussen data-intensiteit en energie-intensiteit (Kersten, 2001). Horecavoorzieningen. Bedrijven die werknemers in dienst hebben met een naar buiten gericht lunchpauzegedrag, hechten een grotere waarde aan het draagvlak van horecavoorzieningen (Ebels, 1997).
3.2.5. Front- en backoffice Het ruimtelijk concept front- en backoffice is een concept dat de ruimtelijke scheiding van activiteiten behelst. Wanneer een organisatie niet meer is dan een kleine werkplek worden alle functies integraal met het productieproces uitgevoerd. Maar als bedrijven groeien en complexer worden en met name meer relaties hebben met interne en externe netwerken van communicatie, ontstaat de wil en de mogelijkheid om activiteiten ruimtelijk te gaan scheiden (Carter, 1995). De eerste scheiding die bij groei van het bedrijf mogelijk is, is de scheiding van het huis met het bedrijf. Deze scheiding kan mogelijk worden vervolgd met de scheiding van de hoofdactiviteit (productie, distributie) met de kantooractiviteiten. Doordat deze scheidingen plaatsvinden kunnen er vier segmenten werkruimten worden onderscheiden: winkelruimten, bedrijfsruimten, kantoorruimten en 'werkruimten aan huis'. Een kantooraccommodatie (of kantoorruimte) wordt gedefinieerd als een werkplaats welke in hoofdzaak bestemd is voor activiteiten waarvoor de daarvoor benodigde apparatuur (computer, telefoon) staat opgesteld. Daarbij valt te denken aan een zelfstandig kantoorpand, een gedeelte van een verzamelkantoor, een kantoor aan huis of een kantoor bij een productie afdeling. Het begrip kantoor (zie tabel 3.1) werd in dit verlengde gedefinieerd als 'gebouwen die geheel of grotendeels worden gebruikt voor het leiden en beheren van ondernemingen, het onderhouden van contacten en/of verrichten van commerciële handelingen, waarbij de nadruk valt op de administratieve afwikkeling van genoemde handelingen. Tegenwoordig zijn er tal van andere activiteiten, die kantoorbehoeftig zijn. Hieronder vallen ook veel ICT-activiteiten. Tabel 3.1 definiëring kantoorbegrippen Kantoor Kantooraccommodatie Vestiging Kantoorvestiging Solidair kantoor Intern kantoor
Bepaalde functies uitgeoefend Ruimte met computer + telefoon Een werkruimte Afzonderlijk ruimte met computer + telefoon Ruimtelijk gescheiden (afzonderlijk Computer + telefoon) zonder andere activiteiten Ruimtelijk ongescheiden (afzonderlijk Computer + telefoon) met andere activiteiten
Bron: Bewerking op basis van Van Dinteren (1989) Het onderscheid tussen front- en backoffice heeft betrekking op een nog verdere scheiding van activiteiten. Het gaat daarbij om een ruimtelijke indeling van kantooractiviteiten: de administratieve en routinematige functies (administratieve afhandeling en grootschalige dataverwerking) worden geconcentreerd in meer perifeer gelegen, en daardoor goedkopere vestigingen. Dit zijn de zogenoemde backoffices. Zij zijn relatief footloose en kunnen zich concentreren in perifeer gelegen gebieden en regionaal worden verspreid rond afzet- en arbeidsmarkten. De frontoffices zijn vaak gelegen op een toplocatie in het centrum van een grote stad, fungeren als visitekaartje en als beslissingscentrum (Ebels, 1984; Waalkens en Meester, 1993, van Meerderen, 2000). Hier worden de representatieve management23
Locatiefactoren ICT
activiteiten en gespecialiseerde niet-routinematige activiteiten uitgevoerd. Deze activiteiten vergen veel face-to-face contact met de klanten, die de vestigingen binnenhalen en bedienen. Het onderhouden van face-to-face contact blijft voor deze actoren ondanks de komst van beeldtelefoon en andere innovaties op het gebied van communicatie van essentieel belang. Tornquist en Pred (1973) wijzen er in hun contactstudies op dat het grootstedelijk productiemilieu de mogelijkheid biedt van snelle inter-organisatorisch face-to-face contacten ten behoeve van niet-routinematige besluitvorming, snelle contacten met gespecialiseerde zakelijke dienstverlening welke in voldoende omvang en kwaliteit aanwezig is (banken, verzekeringen, accountants, software-ontwikkelbureaus, reclamebureaus, etc.) en een grote toegankelijkheid biedt aan het gehele stedelijke systeem (Bekkers et al, 1985). Bij het onderscheid tussen front- en back-office gaat het dus om het onderscheid of de activiteiten wel of niet routinematig zijn en of face-to-face contact wel of niet belangrijk is. 3.3. Ruimtelijke concentratie Veel ICT-bedrijven clusteren bij elkaar (Atzema, FD 25 januari, 2001). Clusters worden in lijn met Porter (1995) gedefinieerd als ruimtelijke concentraties van gerelateerde bedrijven, die mogelijk maar niet perse samenwerken (Visser, 2000). Er kunnen twee typen clusters worden onderscheiden: complexen en formaties. Bij complexen zijn relaties tussen bedrijven verantwoordelijk voor de clustering, terwijl bij formaties meer gemeenschappelijke factoren van belang zijn, ofwel gerelateerde bedrijven clusteren zich omdat ze dezelfde locatiefactoren hebben (Manshanden, 1996). Naast de begrippen cluster, complex en formatie valt in deze context het begrip netwerk te onderscheiden (zie tabel 3.2). Bij netwerken gaat het om het omgekeerde als bij een cluster: samenwerkingsverbanden van bedrijven die mogelijk maar niet perse in elkaars nabijheid verkeren (Visser, 2000). Tabel 3.2 De relatie tussen ruimtelijke concentratie, gerelateerde bedrijvigheid en samenwerking en de begrippen formatie, netwerk, cluster en complex. Ruimtelijke concentratie Gerelateerde bedrijven Formatie + + Netwerk +/+ Cluster + + Complex + + + = voorwaarde, +/- = mogelijkheid, - = onmogelijkheid
Samenwerking + +/+
3.3.1. New Industrial Spaces New Industrial Spaces (NIS) zijn clusters, die worden gevormd door de relatie tussen verticale desintegratie en de ruimtelijke organisatie van de productie. Silicon Valley wordt hiervan een voorbeeld genoemd (Boekema et al, 1998). De productie van ICT vindt wereldwijd plaats in een meer gedesintegreerde netwerkeconomie die agglomeratie van economische activiteiten in bepaalde regio's veroorzaakt. De bedrijven participeren in deze economie in een deels post-Fordistisch productiesysteem, waarin ondernemingen een hoge graad van specialisatie weten te behalen (Boekema et al, 1998). De verschillende bedrijven die in dit netwerk participeren clusteren zich om de transactiekosten te verminderen. Clustering brengt externe schaalvoordelen met zich mee zoals betere/goedkopere communicatie tussen de ondernemingen en benutting van gemeenschappelijke productiefactoren zoals locale arbeidsmarkt en ondersteunende instituties (Boekema et al, 1998; Scott, 1998, Scott 1997; Scott en Storper, 1992; Storper en Harrison, 1991). Juist bij innovatieve bedrijven spelen de ruimtelijk geconcentreerde netwerken een belangrijke rol. Via de relaties kan de voor innovatieve bedrijven noodzakelijke kennis zich verspreiden (Boekema et al, 1998). Storper (1992) heeft het om voorgenoemde redenen niet over New Industrial Spaces, maar over Technology districts en Asheim (1997) over Learning regions.
24
Locatiefactoren ICT
3.3.2. Learning region/technology districs (technologische school) Learning regions zijn regio's die een agglomeratie van bedrijvigheid vormen, doordat zij concurreren op basis van kwaliteit, die voortkomt uit een interactief 'learning by interacting and doing'. De zogenoemde Product Based Technologie Learning-systemen (PBTL) zorgen ervoor dat deze regio's een snelle en uitgebreide productinnovatie hebben, die niet snel geïmiteerd kan worden. Op die manier kunnen deze regio's concurrerend zijn met lage loonlanden. Storper (1992) onderscheidt drie categorieën bedrijven waarbij PBTL-systemen voorkomen. Deze categorieën zijn designintensieve bedrijven, bedrijven in precisie van machine- en metaalbewerking en hightechbedrijven. Deze regio's komen voort uit clusters van gespecialiseerde bedrijven, die hun aanwezigheid hebben te danken aan het bestaan van ‘untraded interdependencies’. Deze omvatten instituties, gedragsregels, tradities, en normen en waarden (Asheim, 1997; Storper, 1995, 1997). Deze zijn verbonden met economische en organisatorische leer- en coördinatieprocessen. De ‘untraded interdependencies’ zijn te beschouwen als een vorm van 'tacit' knowledge (Malmberg, 1994). 3.3.3. Industrial District (flexibele specialisatie school) Een industrial district is een district waar sterk plaatsgebonden activiteiten worden geproduceerd voor de wereldmarkt, waarbij ze afhankelijk blijven van locatiegebonden assets (hulpbronnen). De voedingsbodem van het product is hierbij de regio en niet een bedrijf (Alles, 1998). In tegenstelling tot New Industrial Spaces zijn deze regio's 'gevestigd'. De specialisatie van de regio wordt bij elkaar gehouden door een historisch gegroeid en regionaal specifiek institutioneel kader (Alles, 1998). Vaak wordt het Derde Italië (Emila-Romanga) genoemd, waar kleine en middelgrote bedrijven in een flexibel productiesysteem in traditionele ambachtelijke producten succesvol zijn. In tegenstelling tot de New Industrial Spaces zijn niet de kenmerken van economische transacties en structuren de basis, maar zijn de interorganisationele relaties tussen ondernemingen in industriële districten gebaseerd op samenwerking en wederzijdse afhankelijkheid (Boekema et al, 1998). Cook (et al, 1994) typeert de industrial districts in hun studie over o.a. Baden-Württemberg als 'intellect regions'. Door de goede relatie tussen bedrijfsleven en overheid, kan informatie snel wordt verwerkt, herzien en overgebracht. Er is in een Industrial District sprake van coöperatie tussen ondernemingen. Figuur 3.2. Bedrijfsgrootte, samenwerkingsverbanden en locale binding van drie soorten industrial districten
Bron: Markuse (1996) De flexibele specialisatie is individueel hoog gespecialiseerd op een beperkt aantal producten en zorgen voor collectieve flexibiliteit, omdat elk bedrijf met vakbekwame arbeiders toegang
25
Locatiefactoren ICT
heeft tot dit specialisme (proces, product, werknemers) van vele kleine en middelgrote bedrijven. Hierbij speelt de locale cultuur en gewoonten een rol. Deze factor wordt door Amin en Thrift (1994) benadrukt. Bij sommige Industrial Districts is er een grotere onderneming, die het netwerk domineert, zoals bijvoorbeeld in Toyota-city het geval is (Hayter, 1997). Deze wordt door Markuse (1996) getypeerd als een Hub-and-Spoke District (zie figuur 3.2). Markusse onderscheid daarnaast nog twee subtype industrial district. Het Satellite Industrial Platform wordt gevormd door grote bedrijven, waarvan het hoofdkantoor elders is gevestigd. Het gaat daarbij om een concentratie van branche plants en branch offices. Er bestaan nauwelijks contacten tussen deze grote 'multi plant' ondernemingen. Het State anchored industrial district is een hub-and-spoke variant, waarbij de kern wordt gevormd door publieke organisatie. 3.3.4. De relatie tussen technologische kennis en omgeving Uit de voorgaande clusteringtheorieën blijkt dat kennis zich lijkt te clusteren op bepaalde locaties. Echter niet alle bedrijven, waarbij kennis van belang is, clusteren zich. Om duidelijk te maken welke ICT-bedrijven dat wel en niet doen, zal onderscheid gemaakt worden van tussen groepen technologische kennis. Enerzijds is er een kennis die generiek is. Deze kennis is algemeen toepasbaarheid en overdraagbaarheid en deze kan worden neergeslagen in economisch bruikbare vormen. Hierdoor is deze kennis vrijwel kosteloos verkrijgbaar. De kosten om deze kennis over te dragen of te verkrijgen zijn te verwaarlozen of voor alle ondernemingen gelijk. Alle ondernemingen hebben gelijke mogelijkheid (contextonafhankelijk) om deze kennis in te zetten ten behoeve van hun voortbrengingsproces. Dit is onafhankelijk van de aard van het voortgebrachte product, de gebruikte productietechnieken of de sector waarvan een onderneming deel uitmaakt. Anderzijds is er kennis die niet algemeen toepasbaar is. De hulpbronnen zijn 'differentiated and multi-layered'. Dit betekent dat een specifieke set hulpbronnen bestaat uit verschillende vormen en niveaus van kennis. Het kan bijvoorbeeld gaan om gecodeerde wetenschappelijke kennis of om ongecodeerde ('tacit'/contextuele) kennis die belichaamd is in de ervaring en vaardigheden van werknemers of andere actoren ('embodied' kennis). De hulpbronnen waarover innovatieve ondernemingen beschikken zijn voor een bepaald deel specifiek. Bij deze kennis noopt de beperkte omvang van de interne kennisvoorraden van vooral kleine, maar ook voor grote ondernemingen ertoe specifieke vormen van aanvullende kennis buiten de onderneming te verwerven. Deze innovatieve ondernemingen hebben belang bij verwevenheid met de omgeving. Het verbeteren van productieprocessen is een kostpaar zoekproces waarin ondernemingen, via leren en aanpassing, ervaring opdoen met het werken met specifieke technologieën. Het innoveren is daarnaast niet louter een technisch proces, maar is binnen de onderneming geïntegreerd in andere (economische) activiteiten. Dit betekent onder meer dat innoveren ook het verkennen van technologische en marktmogelijkheden inhoudt; en dat werknemers opgeleid moeten worden om met nieuwe technologie om te kunnen gaan (Boekema et al, 1998). 3.3.5. De global city - corporate complex benadering3 Volgens de global city- benadering concentreren en clusteren de bovenste (hoogwaardige) rangen van activiteiten zich rond een paar knooppunten in de wereld. Deze concentraties volgen een hiërarchie van rangen van stedelijke centra met hoogwaardige functies. De bovenste rang bestaat uit de New York, Londen en Tokyo, die hiermee alle drie een tijdzone domineren (Castells, 2000). Deze stedelijke concentraties functioneren volgens Sassen op vier manieren: 3
Deze benadering wordt behandeld vanwege het belang voor ICT-zakelijke dienstverlening en hoofdkantoren.
26
Locatiefactoren ICT
First, highly concentrated command points in the organization of the world economy; second, as key locations for finance and for specialized service firms; third, as sites of production, including the production of innovation in these leading industries; and fourth, as markets for the products and innovations produced. Sassen (1991) De positie van steden in deze hiërarchie wordt veroorzaakt en geconsolideerd door face-to face contacten bij transacties, besluitvorming en brainstorming, die gepaard gaan met 'trusthandelingen' en contract- en kennisspecialisatie waarvoor met name een kosmopolitische omgeving, een gespecialiseerde arbeidsmarkt, een state-of-the-art telecommunicatieinfrastructuur en een internationale luchthaven vereist zijn. 3.3.7. ICT en clustering In deze paragraaf worden de voor de ICT-bedrijven relevante aspecten uit de in de vorige paragrafen gebruikte concepten en theorieën gedestilleerd en samengevoegd. Er kan worden geconcludeerd dat er een samenhang is tussen een aantal variabelen en het belang van clustering voor ICT-bedrijven. Dit wordt geïllustreerd in figuur 3.3. Clustering hangt samen met het belang van kennis en innovatie. Deze staat in verband met onzekerheid. Hierbij is de positie van het voort te brengen product binnen de levenscyclus en binnen de standaard van belang. Deze samenhang zal in hoofdstuk 6 verduidelijkt worden. Uit de interactie tussen voorgenoemde relaties volgt het aantal en de regelmaat van transacties en de afstandsgevoeligheid (Manshanden, 1996). Figuur 3.3 De samenhang tussen clustering, innovativiteit, marktonzekerheid en afstandsgevoeligheid Innovativiteit
Positie binnen levenscyclus
Positie binnen standaard
*
afstandsgevoeligheid
Machtsverhouding (oligopolie/monopolie etc)
Clustering
Marktonzekerheid
Snelheid ontwikkelingen
*
zie paragraaf 6.6
Tabel 3.3. Belang van clustertheorieën voor ICT-bedrijven Clusteringtheorie New Industrial Spaces Learning region/ technology Districs (technologische school) Industrial District (flexibele specialisatie school) Global city
Complexvorming belangrijk bij Bedrijven in gedesintegreerde netwerkeconomie, gespecialiseerde productiebedrijven, innovatieve bedrijven, transactie-intensieve bedrijven Bedrijven in een PBTL-system, designintensieve en hightech bedrijven, gespecialiseerde productie bedrijven Kleine en middelgrote bedrijven, gespecialiseerde productiebedrijven, bedrijven in gedesintegreerde netwerkeconomie Bedrijven in organisatie, gespecialiseerde service, productie, innovatie en markt gerelateerde bedrijvigheid
Geconcludeerd kan worden dat kleine en middelgrote en jonge ICT-bedrijven meer tot complexvorming zijn geneigd, omdat zij meer van de externe hulpbronnen -learning by interacting - afhankelijk zijn, dan grote (oligopolistische) ICT-bedrijven, welke meer 27
Locatiefactoren ICT
afhankelijk zijn van 'lineair learning' ('trial and error'-proces). Meer specifiek kan worden opgemerkt dat clusterende bedrijven afhankelijk zijn van niet-generieke kennis, maar van ongecodeerde ('tacit'/contextuele) kennis die belichaamd is in de ervaring en vaardigheden van werknemers of andere actoren ('embodied' kennis). In tabel 3.3 is te zien, welke kenmerken van ICT-bedrijven leiden tot clustervorming. Opgemerkt moet worden dat binnen ondernemingen vestigingen verschillen in de mate van innovativiteit. Vestigingen, die met de ontwikkeling van de producten bezig zijn, hebben meer belang bij clustervorming. Om dit verschil aan te geven maakt Carter (1995) onderscheid tussen verschillende Technopoles, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen productie, R&D en gecombineerde clusters. 3.4. Overige factoren In de vorige paragrafen is een aantal clustertheorieën aan de orde gekomen. Wanneer deze theorieën niet van toepassing zijn, betekent dat niet dat bedrijven niet clusteren. Er kunnen namelijk formaties van bedrijven ontstaan, doordat bedrijven met dezelfde locatiefactoren zich op dezelfde locatie vestigen. Echter, deze locatiefactoren kunnen niet alle concentraties van bedrijvigheid verklaren, want het ruimtelijk patroon van ICT-bedrijven kan niet louter worden gezien als een gevolg van locatiefactoren, waaraan bepaalde locaties voldoen en andere locaties niet. Het is dan ook niet juist dat Louw (1996) de onverklaarde variantie van clustering toeschrijft aan de factoren imago en prestige (Louw, 1996). De volgende factoren zorgen ervoor dat er sprake is van een 'afwijkend' vestigingspatroon. Allereerst speelt historisch gebondenheid een rol. Een bedrijfsverplaatsing kost geld en de personeelsgebondenheid van de locatie leidt tot behoorlijke beperkingen. Ebels (1997) constateert dat arbeidsmarktoverwegingen bedrijven weerhouden om te verhuizen of leiden tot minimalisering van de bedrijfsverplaatsingen uit angst om personeel te verliezen. Zo geldt dat in 1992 in Nederland 57% van de bedrijven binnen de eigen gemeente verplaatste en 90% binnen de provincie (Boekema, 1996). Aangezien ICT-sector een jonge sector is, speelt volgens Van Geenhuizen (2000) historische gebondenheid bij ICT-bedrijven nauwelijks een rol. Dit valt echter te betwijfelen. Kernkamp (1997) geeft namelijk aan dat in Silicon Valley bijna elk groot bedrijf een spin-off is van een ander bedrijf. Recentelijk geldt dat veel internetbedrijven zijn voortgekomen uit andere bedrijven, waaronder veel reclamebureaus. In deze context geeft Bouwman aan dat de R&D laboratoria van Ericsson zich in Gilze Rijen bevindt, omdat toen Ericsson zich in de eerste helft van de vorige eeuw in Nederland vestigde, telefoons van hout werden gemaakt en Gilze Rijen was omgeven door bos (Bouwman, 2001). Een tweede factor, die een rol speelt is verdringing. Op grond van financiële draagkrachttheorieën en concepten en met behulp van het Von Thunen Model wordt er op de invloed van verdringingseffecten gewezen (Lambooy, 1988). Veel ICT-bedrijven zorgen ervoor dat andere bedrijven zich elders moeten gaan vestigen (Volkskrant, 28 december, 2000). Het verdringingproces treedt op met enige vertraging, doordat er enige mate van weerstand wordt geboden. Op lokaal niveau is de eigendomsverhouding volgens Lie (1994) een verstorende factor in het verdringingsproces. De huisvestingslasten voor bedrijven met pand in eigendom staan los van de stijgende markthuren. Op veel locaties zijn er daarom een aanzienlijk aantal bedrijven dat qua draagkracht daar niet thuis hoort (Lie, 1994; Van Dinteren, 1986). Omgekeerd wordt door Lambooy (1988) geredeneerd dat beleggers door de hoogte van de huren het locatiepatroon met name bij winkels sterk beïnvloeden. Een derde factor heeft betrekking op het psychologische gedrag van bedrijven volgens de 'behaviorale theorie' (zie bijvoorbeeld Hayter 1997). Veel bedrijven hebben een imitatief en risicomijdend gedrag: men vestigt zich bij voorkeur daar waar reeds andere gerenommeerde bedrijven of branchegenoten gevestigd zijn. Deze psychologische factor geldt met name voor de jonge sectoren en buitenlandse bedrijven (Kamer van Koophandel, 1987; Bekkers et al, 1985). Echter ook projectontwikkelaars en beleggers hebben de neiging vooral in bestaande
28
Locatiefactoren ICT
kantoorlocaties te investeren. Hierdoor treedt een zekere inertie op ten aanzien van het kantoorgebieden (Lambooy 1989, van Dinteren, 1989; Louw, 1996). Relevant in deze context is ook het jachthaven-effect. Het jachthaven-effect houdt in dat bedrijven zich alleen op beproefde locaties willen vestigen vanwege de risico's die aan verhuizing zijn verbonden. Het gevolg hiervan is dat vestigingspatronen zich nauwelijks wijzigen (Ter Hart, 1987). Wanneer er een nieuw bedrijfsterrein wordt ontwikkeld, is het animo zeer gering. Pas wanneer een 'trekker' de stap heeft genomen of wanneer men zeker weet hoe het er helemaal uit gaat zien, komt er vertrouwen bij eventuele andere gegadigden. Er bestaat echter behoorlijke kritiek op het jachthaven-effect. Op nieuw terreinen zijn namelijk bepaalde locatie-eisen afwezig. Een vrijwel leeg terrein is uit het oogpunt van representativiteit onaantrekkelijk. Bovendien hebben bedrijven geen behoefte gedurende enkele jaren hinder te ondervinden van bouwactiviteiten rondom het eigen pand. Naast overlast ontbreekt de levendigheid en veiligheid. Met name voor bedrijven, die veel externe faciliteiten en geen reguliere werktijden hebben gelden bovenstaande argumenten (Kersten, 2001, Kamer van Koophandel, 1987). Een vierde factor en voor ICT-bedrijven de belangrijkste factor is het aanbodstekort. Het tekort aan aanbod op bepaalde locaties leidt tot een suboptimale locatiekeuze (Lambooy, 1989). Het feit dat op sommige locaties in de Randstad vrijwel alle kantoorruimte wordt afgenomen door ICT-bedrijven (Stogo, 2001), kan voor een groot deel verklaart worden door de opmerking: 'waar mag je tegenwoordig nog bouwen van de overheid'. De overheid heeft een vrij stringent beleid ten opzichte van kantoorontwikkeling. De noodzakelijke grootschalige uitbreiding kan vaak alleen plaatsvinden in de daarvoor bestemde gebieden, in veel gevallen aan de periferie of suburbane office parks. Uitbreiding van de binnenstedelijke kantoorvoorraad was en is niet altijd mogelijk (Lie, 1994). Volgens Tordoir (et al, 1988) is de ontwikkeling in de subcentra gebaseerd op vooral de kantoorhoudende bedrijven in de industrie en handel en in de computer serviceverlening en grote bedrijven in het bankwezen waarvoor door de omvang geen alternatieven voorhanden zijn. Tekort aan bepaalde locaties is echter in veel gevallen van tijdelijke aard (zie varkenscyclustheorie, paragraaf 6.8.2). Veel bedrijven willen direct bouwen en gaan zich, wanneer de bouwvergunning op zich laat wachten in een andere regio vestigen (Bekkers et al, 1985). Een vijfde factor heeft eveneens betrekking op de overheid. De overheid heeft niet alleen invloed op het vestigingsgedrag doordat zij een actor is bij de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsterreinen, maar ook door onder andere subsidies, belasting en milieuwetgeving die per land kunnen verschillen. Dit argument vindt je veel bij de institutionele theorie (zie bijvoorbeeld Hayter, 1997). 3.5. Conclusie Bedrijven hebben een aantal algemene vereisten waaraan een locatie moet voldoen. Deze factoren gelden ook voor de ICT-sector. Voor ICT-bedrijven zijn de fysieke omgeving, bereikbaarheid, en de functionele omgeving - zij het niet in dezelfde mate - van belang. De clustertheorieën zijn niet voor alle ICT-bedrijven van even grote betekenis. Het belang van de verschillende clustertheorieën voor de ICT-sector is afhankelijk van de specifieke activiteiten van een ICT-vestiging. Kort samengevat kan gezegd worden dat de clustertheorieën met name van belang zijn bij gespecialiseerde, innovatieve, transactie-intensieve en gedesintegreerde productiebedrijven. Het vestigingspatroon van ICT-bedrijven kan echter niet alleen verklaard worden aan de hand van locatiefactoren voortvloeiend uit planologische relevante bedrijfsaspecten, welke in het volgende hoofdstuk aan de orde komen. Historische gebondenheid, verdringing door andere activiteiten, imitatief en risicomijdend gedrag, het jachthaven-effect, het aanbod op de vastgoedmarkt en de restricties van de overheid zorgen voor een 'afwijkend' vestigingsplaatspatroon van ICT-bedrijven.
29
Locatiefactoren ICT
Hoofdstuk 4. Locatiefactoren en gedrag van ICT-bedrijven naar activiteit 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de locatiefactoren van ICT-bedrijven naar planologisch relevante activiteit behandeld en zal antwoord gegeven worden op de vraag of er verschillen in het belang van de vestigingsplaatsfactoren tussen de verschillende subsectoren in de ICT-sector zijn. 4.1.1 ICT- Productiebedrijven van tastbare ICT-producten 4.1.1.1 Organisatie en afbakening van productie van tastbare ICT-producten De productie van tastbare ICT-producten is georganiseerd rond multinationals, die produceren voor de wereldmarkt. De activiteiten van de multinationals worden uitgevoerd - al of niet in uitbestede vorm - op die locaties waar de beste hulpbronnen of locatiefactoren aanwezig zijn. Aangezien het belang van verschillende locatiefactoren voor de diverse producten en halffabrikaten verschillend is, is de productie verspreid over vestigingen over de wereld4. Binnen het hierboven beschreven kader kan onderscheid gemaakt worden van de volgende groepen actoren. Allereerst zijn er de multinationals, de Orginal Equipment Manufactures (O.E.M.-ers). Deze zijn producenten van gespecialiseerde technologisch hoogwaardige apparatuur en richten zich op de ontwikkeling en assemblage. De werkelijke productie besteden zij voor het grootste gedeelte uit aan andere actoren. Deze tweede groep actoren zijn de leveranciers, die de maakof massa-industrie onder hun hoeden hebben en de ontwikkeling en assemblage apparatuur, die minder vakbekwaamheid vereist (Verbeek, 2000; Castells, 2000). Een derde groep actoren wordt gevormd door de main suppliers. Dit zijn toeleveranciers waarvan de O.E.M.-ers niet exclusief afhankelijk zijn, maar waarmee door jarenlange samenwerking een intensieve relatie is opgebouwd. Zij leveren onderdelen in de vorm van modules, die de O.E.M.-er vervolgens gebruikt in het eindproduct. Een main supplier is echter meer dan een toeleverancier, die onderdelen inkoopt en deze assembleert: de main suppliers investeren en bouwen kennis op in technologie, die niet op het oorspronkelijke vakgebied liggen, denken mee met de O.E.M.-er om de kosten te reduceren en het product te verbeteren en hebben de coördinatie van bepaalde delen van het productieproces op zich genomen. Hierdoor heeft de O.E.M.-er minder toeleveranciers en worden de onderdelen van het eindproduct in modules aangeleverd in plaats van elk onderdeeltje apart. De softwarebedrijven, die verantwoordelijk zijn voor de levering van embedded-software vallen ook onder de main suppliers. Een vierde groep actoren wordt gevormd door de jobbers. Dit zijn toeleveranciers van onderdelen, die geen hoogwaardige technologie vereisen om te produceren. Zij leveren aan de O.E.M.-er en main suppliers. Deze kunnen eenvoudig overstappen van de ene jobber naar de andere. De prijs van de onderdelen en de leveringsbetrouwbaarheid vormen de belangrijkste aankoopoverwegingen. Er is geen sprake van hechte relaties. De vijfde groep actoren zijn de strategische partners. Omdat het voor O.E.M.-ers te kostbaar is om nieuwe technologie in huis te ontwikkelen, hebben O.E.M.-ers subcontractors, waarvan zij exclusief afhankelijk zijn. Zij leveren technisch zeer hoogwaardige onderdelen, die niet door een ander bedrijf te leveren is. De O.E.M.-ers hebben toch een gelijkwaardige relatie met
4
Meer informatie is hierover te vinden in Dunning (1993) Multinational Enterprises and the Global Economy; zie ook bijlage 3 Electric Paradigm dat vaststelt wie de eigenaar is, waar geproduceerd wordt en waarom internalisatie plaatsvindt van activiteiten.
30
Locatiefactoren ICT
deze strategische partners. Deze zijn namelijk zelf ook meestal O.E.M.-ers van andere of zelfde technologie (Verbeek, 2000). Een zesde groep actoren wordt gevormd door de kleine en startende hightech bedrijven, die in een bepaalde niche ('the cool idea') proberen uit te groeien tot een O.E.M.-er. 4.1.1.2 Locatiefactoren en locatiegedrag van tastbare ICT-producenten De O.E.M.-ers hebben vestigingen op meerdere locaties. Volgens Castells (2000) zijn de enige in eigendomzijnde fabricageafdelingen met hoogbekwame arbeiders gevestigd in nieuwe industriële gebieden in het thuisland van de O.E.M.-ers. Dit zijn meestal middelgrote steden in verschillende westerse landen. Op de andere vestigingen wordt aan de ontwikkeling van dezelfde producten gewerkt op projectbasis ('multi-site' projecten)5. Zij willen hun resources spreiden en gebruik maken van elke regio waar talent aanwezig is (Verbeek, 2000). Hiervoor is de aanwezigheid van kennisinstellingen en opleidingen van belang. Voor de regio Silicon Valley kan bijvoorbeeld gerefereerd worden aan de Universiteit van Stanford en Berkeley en de onderzoeksinstituten van NASA-Ames, Xerox, IBM en Lawrence Livermore Laboratories (Hulsink et al, 2000). Deze kunnen mee helpen met de ontwikkeling en levering van geschoolde arbeidskrachten. In verband hiermee is de aanwezigheid van ICT-zakelijke dienstverlening van belang. Meer dan de helft van de ontwikkelingsafdelingen in ICT-sector in Zuidoost-Brabant bestaat bijvoorbeeld uit gedetacheerde ICT-professionals. (Verbeek, 2000). Het verkrijgen van arbeidskrachten wordt echter ook vaak in verband gebracht met een aangename omgeving waar talent graag wil werken (survey Bouman & Verhoef, 1985; De Jong & Lambooy, 1985; De Haan, 1985). Zo schrijft Carter (1995) over Silicon Valley het volgende: It drawing power of a whole lifestyle. It's a particularly pleasant place to live and work - a beautiful landscape of hills and plains, a bounteous garden of nature where fruit trees and wild flowers bloom even in February. Few places on earth so agreeably mix hedonistic delights with the excitement of urbanity. (Carter, 1995)
Figuur 4.1. Relaties van ontwikkel afdelingen van consumentenelektronica producenten in Zuidoost-Brabant
Bron: Verbeek (2000)
5
De multi-site projecten vallen voor een groot gedeelte onder R&D, deze worden in paragraaf 4.13 specifiek behandeld.
31
Locatiefactoren ICT
Bouman & Verhoef (1985) geven aan dat voor de attractie van de omgeving stedelijkheid van belang is. De attractie van de omgeving is naar mijn mening echter te veel benadrukt. Casltells en Hall geven echter aan dat de drive om op een bepaalde locatie te werken door het doel op zich: The milieux of innovation are a goal in themselves. People do not live in them because of the quality of their life or the beauty of nature… the attraction that Silicon Valley continues to exercise over the hightechnology researchers and entrepreneurs of the entire world relies on the simple and fundamental fact of being depositry of the most advanced knowledge in electronics and on its capacity to generate the next generation of such knowledge by processing the flow of information through its social networks and professional organizations. (Castells and Hall, 1994)
Naast de drive van het doel op zich en een aangename omgeving wordt door Schuurmans (1998) en Kernkamp (1997) een lokaal culturele factor gevoegd. Schuurmans (1998) geeft bijvoorbeeld aan dat de lokale cultuur van Silicon Valley, die gekenmerkt wordt door een paradoxale combinatie van sterke concurrentie enerzijds en openheid, vertrouwen en samenwerking anderzijds van betekenis is. Deze cultuur wordt historisch verklaart door de tamelijk geïsoleerde ligging van het Santa Clara dal en het schiereiland (ver van de oostkust, van de federale overheid en de traditionale industrie), de samenstelling van de bevolking (over het algemeen jonge pioniers; ver weg van hun familie en weinig te verliezen) en de aanwezigheid van een technische elite met veelal een gemeenschappelijke achtergrond. Figuur 4.2. Relaties met O.E.M.-ers in de ICT in Zuidoost-Brabant.
Bron: Verbeek (2000) De in het vorige hoofdstuk beschreven clustertheorieën6 - hoewel deze niet los kunnen worden gezien van het bovenstaande - geven echter meer verklaringskracht voor de locatie van de vestigingen van de O.E.M.-ers. Zo geldt bijvoorbeeld voor het hardwarecluster in de regio Zuid-Oost Brabant dat de O.E.M.-ers slechts weinig banden met de regionale industrie hebben, omdat de grootschalige massaproductie elders plaatsvindt (zie figuur 4.1 en 4.2). De enige banden bestaan uit het uitbesteden van kleine of prototype series van consumentenproducten aan de main suppliers. Hierdoor is er echter wel sprake van zeer hechte kennisintensieve relaties (Verbeek, 2000). De main suppliers zijn meestal in de zelfde regio - in de nabijheid - van de O.E.M.-er gevestigd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Castells (2000) aangeeft dat de fabricage van prototypes is geconcentreerd in zeer innovatieve 6
Zie voor uitgebreide terugkoppeling clustertheorieën paragraaf 4.1.4
32
Locatiefactoren ICT
industriële centra in de kernregio's met een over het algemeen hoge levenskwaliteit (hoewel het milieu tot op zekere hoogte heeft moeten lijden onder het ontwikkelingsproces). In deze concentraties zijn immers ook de O.E.M.-ers gevestigd. De leveranciers, die de maak- of massa-industrie onder hun hoede hebben en de ontwikkeling en assemblage apparatuur, die minder vakbekwaamheid vereist, zijn niet in deze clusterregio's gevestigd. Deze zijn gevestigd op locaties die voortkomen uit een kostenminimaliseringsstrategie. De mogelijkheid om dit te doen is echter begrenst door eisen aan vakbekwaamheid en productiviteitsbeperkingen (Hayter, 1997). De arbeidsintensieve productie van consumentenelektronica bestaat uit relatief laag geschoold werk, waardoor een kostenminimaliseringsstrategie makkelijk gevoerd kan worden. Bij deze weinig complexe producten, die eenvoudig in elkaar te zetten zijn (routinematig), is vooral sprake van economy of scale en wordt gebruik gemaakt van gecodificeerde kennis (Verbeek, 2000; Van Geenhuizen, 2000). Hierdoor spelen de door Dwarsing (1989) genoemde kostenfactoren als fiscaal klimaat en bouw- grondkosten een rol. Hierbij kan voor veel productievestigingen de factor energiekosten toegevoegd worden. Bij deze kostenminimaliseringsstrategie wordt wel de politieke stabiliteit gecheckt (survey, Moriarty, 1983) Ook bij het testwerk kan een kostenminimaliseringsstrategie gevoerd worden. Zo zegt Castells dat het halfgeschoolde, grote schaal assemblage en testwerk van de Amerikaanse elektronica fabrieken voor een aanzienlijk deel plaatsvindt in met name Zuidoost Azië (Castells, 2000). In figuur 4.3 is te zien dat bij de micro-elektronica industrie voor een groot deel kan plaats vinden in lage loonlanden (Hayter, 1997). Figuur 4.3. Micro-elektronica industrie Circuit Desgined and photographed
Relatively capital intensive Relatively labour intensive May be either labour or capital intensive
Proceses frequently transferred to Third World
Circuit Etched onto wafers
Wafers Siled into chips
Chips bonded to circuit boards
Chips assembled into products
Chips tested
Circuit baked and coated
Bron: Hayter (1997) Volgens Sanders (2001) kan de outsourcing naar bepaalde regio's niet alleen verklaard worden met een loonredenatie, die samenhangt met de arbeidsintensiviteit en vakbekwaamheid. Het zijn de vervuilde productieprocessen, die simpelweg verplaats worden naar Oost-Europa of Zuidoost-Azië om de strengere milieuregels in het westen te omzeilen. De jobbers zijn in de nabijheid van de O.E.M.-ers en main suppliers gevestigd. De jobbers hebben echter geen banden met kennisinstellingen. Zij doen net als de massaproducenten routinematige activiteiten. Hierdoor concurreren zij op prijs en is het belang van goedkope grond en goedkope arbeid groot (Lambooy, 1987). De kleine en startende hightechbedrijven gedragen zich op kleine schaal op eenzelfde manier als de O.E.M.-ers. Ze hebben weinig kapitaal en moeten hierdoor samenwerken met andere bedrijven. De hoofdactiviteit bestaat uit de coördinatie rond het product. Zowel de productie van onderdelen (o.a. bekasting) en halffabrikaten (elektronica-printplaatjes) als de assemblage wordt uitbesteed (Henstra en Hogeveen, 1996). De locatiefactoren van deze kleine hightechbedrijven zijn voor een groot deel gelijk aan die van de main suppliers. Voor de
33
Locatiefactoren ICT
startende hightechbedrijven zijn daarnaast startersfactoren van belang (zie paragraaf 4.8). Aangezien de startende hightechbedrijven vaak een tekort aan kapitaal hebben komt de locatie vaak voort uit de mogelijkheid om venture kapitaal te krijgen. Hierdoor zitten zij veel in incubatiegebouwen in mogelijk andere regio's dan waar zij anders voor gekozen zouden hebben (Kersten , 2001). Er kunnen een aantal specificaties voor de tastbare ICT-producenten worden genoemd. Bereikbaarheid speelt bij bijna alle tastbare ICT-producenten een rol (survey Maurer, 1984; De Haan, 1985; Drenth, 1990; Bathelt and Hecht, 1990). Met name bereikbaarheid over de weg is van belang (Buck, 2001). Ook de nabijheid van een internationaal vliegveld wordt door vele onderzoeken naar hardware en hightech bedrijven van belang geacht (survey Christy en Ironside, 1987, De Haan, 1985; De Jong & Lambooy, 1985; Maurer 1984; Bureau economisch onderzoek gemeente Amsterdam,1983;). Buck Consultant International (2001) geeft echter aan dat deze factor geheel onbelangrijk is. Het belang van bereikbaarheid hangt samen met het gedifferentieerd productieapparaat en de verwevenheid met andere bedrijven. Van materiële binding tussen de bedrijven is echter geen sprake (Terhorst et al, 1987). De tastbare ICT-producenten hebben over het algemeen behoefte aan bedrijfsruimten. Hoewel een steeds groter deel van de industriehallen voor een deel met een kantoorbestemming worden gecombineerd. Bij de vestigingskeuze van hardwarebedrijven speelt de overheid ook een belangrijke rol. Drenth (1990) geeft aan dat hardwarebedrijven meer subsidies krijgen dan in bijna elke andere sector. Het overheidsbeleid om informatietechnologie te stimuleren is ook voornamelijk gericht op hardwarebedrijven. Kader: ASML toeleverancier van machines voor de halfgeleiderindustrie ASML is een voorbeeld van een productiebedrijf, dat producten levert ten behoeve van tastbare ICT-producten. Het bedrijf legt zich toe op onderzoek en ontwikkeling, assemblage, kwaliteitscontrole en marketing. ASML is een O.E.M.-er, dat van meet af aan samenwerkingsverbanden is aangegaan met strategische partners om een concurrentiepositie op te bouwen op basis van superieure technologie en innovatiekracht. Daarnaast besteedt ASML veel werk uit in de regio. Voor de zeer specialistische kennis en levering van een product is ASML afhankelijk van één toeleverancier of hooguit een second source supplier. Hierdoor zit ASML in een netwerk van bedrijven. ASLM's netwerk bestaat uit 60 leveranciers in de regio Eindhoven en een serie strategische buitenlandse partners. Figuur 4.4. Belangrijkste partners ASML
Bron: www.asml.com ASML zorgt hierdoor voor 10.000 mensen aan indirecte werkgelegenheid. Hiervan werken er 7000 in Nederland waarvan 5000 in de regio Zuidoost Brabant. Aangezien het voor ASML belangrijk is om het juiste industrie product op het juiste moment op de markt te brengen (time-to-market), is de industrie rond ASML veel horizontaler georganiseerd (Visser, 2000;Verbeek, 2000, ASML-internetsites).
34
Locatiefactoren ICT
4.1.2 Standaardsoftwarebedrijven De productie van standaardsoftware is evenals bij de andere ICT-productiebedrijven georganiseerd rond multinationals die produceren voor de wereldmarkt. De productie van software is geconcentreerd rond slechts een paar clusters in de wereld waar bekwaam hoog opgeleide werknemers aanwezig zijn. Deze clusters zijn Silicon Valley en Orange Country in Californie, Seattle (Mircosoft) en Route 128 ten westen van Boston (Illeris, 1996). De organisatiestructuur vertoont dan ook veel overeenkomsten met andere ICTproductiebedrijven. Net als bij de micro-elektronica industrie kan de productie van standaardsoftware onderverdeeld worden in een aantal fasen waarbij hoog en minder hoog geschoold personeel vereist is (zie figuur 4.5). De multinationals voeren ook bij softwarebedrijven een 'outsourcing'-strategie naar lage loonlanden met aardig gekwalificeerd personeel. Vooral het programmeerwerk wordt uitbesteed in India (met name Bangladore). De systeemanalisten en designers worden beduidend minder als programmeerders gebruikt in India (Dicken, 1998). Naast India vindt er ook subcontracting plaats voor het programmeren in onder andere Oost-Europa, Singapore, Ierland en Israël. Figuur 4.5. Fases in de productie van computersoftware
Bron: Dicken (1998), gebaseerd op Heeks (1996) De softwarebedrijven verschillen met de andere ICT-productiebedrijven, doordat de softwarebedrijven niet gebonden zijn aan grondstof, onderdelen of halffabrikaten. Hoewel materiële binding ook bij andere ICT-productiebedrijven geen rol speelt, zorgt de niet-fysieke aard van de software ervoor dat er minder leveranciers (jobbers) zijn. Hierdoor zijn de softwarebedrijven veel footlooser7 (min of meer Manshanden, 1996). Een tweede verschil met de andere ICT-productiebedrijven is dat de softwarebedrijven zich vestigingen in kantoren. Deze twee verschillen zijn een mogelijke oorzaak voor het feit dat door softwarebedrijven een groter belang wordt gehecht aan de gebouwen en de gebouwde omgeving, dan bij de hardwarebedrijven. De niet-fysieke aard zorgt ervoor dat voor softwarebedrijven in tegenstelling tot hardwarebedrijven, de snelheid en de bereikbaarheid van de ICTinfrastructuur van belang is (Buck, 2001). Verder verschillen de softwarebedrijven niet veel met de andere ICT-productiebedrijven. 4.1.3 ICT-R&D bedrijvigheid R&D is kennis en -zoals in hoofdstuk 3 is vermeld - kennis lijkt zich in de ruimte te clusteren. Zo geldt in Nederland bijvoorbeeld dat de helft van de totale R&D uitgaven in de regio Eindhoven-Venlo wordt gespendeerd door met name Philips, TNO-industrie en de technische Universiteit Eindhoven. In Frankrijk en Duitsland geldt een vergelijkbare situatie met Parijs en Munchen-Neurenberg (Verbeek, 2000). De clusterstheorieën en de daaruit voortvloeiende locaties van ICT-productiebedrijven geven dan ook voor een groot deel een verklaring voor het vestigingspatroon van R&D-activiteiten. Net als bij de ICT-productie bedrijven is de factor 'arbeidsmarkt-aangename omgeving' van groot belang. Daarnaast wordt door Malecki en Bradbury (1992) de nabijheid van internationaal vliegveld, restaurants en winkels, afstand
7
Deze hypothese vereist nog een empirische onderbouwing.
35
Locatiefactoren ICT
tot hoofdkantoor en huisvestingskosten en door Tordoir (et al 1988) een parkachtige omgeving als belangrijke locatiefactoren genoemd. Binnen de R&D is onderscheid tussen academische R&D en industriële R&D planologisch relevant. Academische R&D heeft namelijk meer met overheidsfactoren te maken. De meeste academische R&D is financieel afhankelijk van de landelijke overheid en hierdoor gelokaliseerd in de moederlanden8. Ook binnen het moederland komt de locatie en omvang van academische R&D vaak voort uit het overheidsbeleid. Veel locaties komen voort uit regionale planning waarin perifere en achterliggende regio's worden gestimuleerd. In het verleden is bijvoorbeeld KPN Research onder overheidsbeleid naar Groningen verhuisd. En zijn er door de Japanse overheid grootschalig R&D-parks opgezet. Een recenter voorbeeld is de co-locatie van SARA9 (Stichting Academisch Rekencentrum Amsterdam) in Almere (Kersten, 2001; Carter 1995). De R&D-activiteiten kunnen zowel onder kantoor als onder bedrijfsruimten zitten. De meeste onderzoeksbureaus in Nederland op ICT-gebied (SARA, NIKNIF, KPN research) zijn echter allen kantoren. 4.1.4 Terugkoppeling naar clustertheorieën De hiërarchie van O.E.M.-ers, main suppliers en jobbers in bepaalde regio's geven aan dat de concepten new industrial spaces (NIS) en hub-and-spoke districts van belang zijn. Het belang dat de O.E.M.-ers geven aan hechte kennisintensieve relaties, geeft aan dat de concepten learning regions en technology districs (technologische school) relevant kunnen zijn in het verklaren van het locatiepatroon van deze ICT-bedrijven. Er kan ook worden geconcludeerd dat ‘untraded interdependencies’ en de rol van cultuur, zoals aangegeven bij de industrial districts en de technische school, van belang zijn. De ICT-clusters kunnen niet echt als een state anchored industrial district worden beschouwd, hoewel geldt dat de overheid wel enig gewicht heeft bij de clustering. De locatie, omvang en financiele middelen van R&D en incubatiegebouwen komen veelal voort uit het overheidsbeleid. De global city/corporate complex-benadering geeft wel verklaringskracht voor de locatie van deze ICT-clusters, maar heeft weinig toegevoegde waarde ten opzichte van andere clustertheorieën. Doordat de factoren ICT-infrastructuur (met name voor software bedrijven). aanwezigheid van arbeidsmarkt, onderwijs en onderzoeksinstellingen en internationale vliegveld van belang zijn, heeft de positie van een stad in de hiërarchie invloed op de omvang van deze ICTbedrijven. De hierboven genoemde gemeenschappelijke productiefactoren geven aan dat op dit punt het concept new industrial spaces eveneens verklaringskracht geeft. De factor aangename omgeving wordt door de ICT-bedrijven ook van belang gevonden bij clustering, terwijl deze factor niet terugkomt in de clustertheorieën. 4.1.5 Tussenbalans In tabel 4.1 zijn de eisen aan het vestigingsmilieu opgesteld voor de totnogtoe besproken ICTbedrijven. Als tussenstap naar de eindtypologie heb ik hierin de software, ICTproductiebedrijven en R&D samengevoegd, omdat deze qua eisen aan het vestigingsmilieu weinig verschillen. Hetzelfde geldt voor de main suppliers en O.E.M.-ers. Hierdoor kunnen er drie type worden onderscheiden10: de main suppliers en O.E.M.-ers en R&D bedrijven, die zich grofweg conform de clustertheorieën vestigen; de jobbers, die niet van kennisinstellingen afhankelijk zijn; en de massa-industrie productenten, die zich niet noodzakelijk hoeven te clusteren in de omgeving van de opdrachtgever. 8
Er worden wel steeds meer R&D-activiteiten gesponsord door Europese programma's of uitgevoerd in onder andere samenwerkingsverbanden. 9 Sara is het nationaal expertisecentrum op het gebied van computers en netwerken. 10 De kleine startende hightech bedrijven zijn buiten beschouwing gelaten en komen in paragraaf 4.8 aanbod
36
Locatiefactoren ICT
Tabel 4.1 eisen aan het vestigingsmilieu voor de productie van software, tastbare ICTproducten en R&D Locatiefactoren
O.E.M.-ers/ main Suppliers' R &D XX XXX
Jobbers
Massaindustrie producenten
Aanwezigheid kennisinstellingen Aanwezigheid vakbekwaam XXX XXX personeel Aangename omgeving op stedelijk X*1 en local niveau Clustering branchegenoten XXX*2 X X*2 3 Telecommunicatie-infrastructuur X* Personeelskosten X XXX*5 Fiscaal klimaat X X Bouw- en grondkosten X X Politieke stabiliteit X Milieuwetgeving XXX*6 Bereikbaarheid (met name over de X X X weg) Nabijheid internationale luchthaven X X Overheidsbeleid (subsidies/venture X kapitaal Parkachtige omgeving X*4 Nabijheid hoofdkantoor X*4 X= relevant, XXX= essentieel *1 belangrijker voor softwarebedrijven, *2 belangrijker voor main suppliers, minder belangrijk voor software en minder belangrijk voor massa industrieproducenten, *3 geldt alleen voor software relatie, *4 is alleen bij R&D genoemd, *5 belangrijker voor massaproducenten, *6 geldt met name voor de chipindustrie.
37
Locatiefactoren ICT
4.2 ICT-bedrijven in content creatie en ontwikkeling 4.2.1 Organisatie en afbakening van ICT-bedrijven in content Het Engelse woord content staat voor: the things that are held or included in something. Letterlijk vertaald betekent content dus inhoud (Bax, 2000). De ICT-bedrijven, die zich bezighouden met de creatie en ontwikkeling van inhoud, zodat deze in gedematerialiseerde vorm verspreid kan worden, worden in dit onderzoek onder de categorie content geschaard. De huidige specifieke structurering van de 'content industrie' (media-industrie) vloeit met name voort uit de verschillende wijzen waarop de distributie plaatsvindt (Rutten en Buijs, 2000). Tabel 4.2 illustreert dit. Niet alle ICT-bedrijven in deze tabel vallen echter onder contentbedrijven. Na filtering van de ICT-bedrijven, die in andere paragrafen worden behandeld of die buiten de definitie van ICT vallen, kan er grofweg onderscheid worden gemaakt tussen film, televisie, radio, uitgeverij, muziek, games en nieuwe media. Deze activiteiten vallen in de brede definiëring van de ICT-sector binnen de ICT-sector. Aangezien de content aan de rand van de ICT bevindt zullen de radio, games- en muziekindustrie buiten beschouwing worden gelaten. De nieuwe contentbedrijven zoals web t.v. en andere internetbedrijven vallen deels onder zakelijke dienstverlening en worden in paragraaf 6.9.3 onder toekomstbeeld behandeld.
Onderstroon focus
Bovenstroom focus
Tabel 4.2. Structurering van de content-industrie 'Aardse' Kabel broadcasting satelliet Productiebedrijven (Endemol, CNN) Faciliteiten providers (NOB) Hardwareleveranciers*1 Televisie en Operators radio kanalen providers*3 (NOS, SBS, (UPC) CNN)
en Internet
Gedrukte media
Nieuwe en interactive media bedrijven*2 (Real Networks, Razorfish, Grey Interactive, Loudeye) Internet Providers*3
Film
Video*5
Schrijvers Centrale studio's en (onafhankelijke productiebedrijven auteurs, (Universal, Fox, MCM) journalisten, filmeditors)*4
Service (tekst)Uitgeverijen Bioscopen Video (Reed Elsevier, *4 Distributie*4 Wolters Kluwer, VNU, PCM) Drukkerijen
*1 vallen onder ICT-productie, *2 vallen deels onder ICT-zakelijke dienstverlening, *3 vallen onder telecommunicatie, *4 vallen niet onder de ICT-sector, *5 naast video kunnen ook muziek en games worden onderscheiden.
Bron: eigen bewerking op basis van Kapitan en Boessenkool (2000) 4.2.2.1 De televisie-industrie De televisie-industrie wordt in de meeste landen georganiseerd volgens een duaalbestel, waarin enerzijds commerciële zenders actief zijn en anderzijds (semi-) publieke zender(s). Nederland heeft bijvoorbeeld een 'verzuilde organisatiewijze' op publieke zenders, waarin de omroepen, zoals de NCRV, AVRO, TROS, deels teren op overheidssubsidie (kijk- en luistergeld). Naast deze publieke zenders heeft Nederland commerciële zenders. Deze organisatie komt voort uit wetgeving uit het verleden gericht op non-commercialiteit en het feit dat televisie gebonden is aan taal en dus aan nationale productie (Terhorst en van der Ven red, 1997). Naast deze op taal en land georganiseerde zenders zijn er themazenders, die op een hoger schaalniveau actief zijn en regionale en locale zenders. De regionale en locale televisie zijn georganiseerd volgens een combinatie van het draagvlakprincipe en de toesteek van overheidsgelden. De commerciële basis voor de op locaal of regionaal verzorgingsgebied gerichte programma's is namelijk nihil. De activiteiten van deze regionale en locale televisie
38
Locatiefactoren ICT
spelen zich vrijwel af in publieke kleine studio's zonder aanverwante bedrijven (Terhorst en van der Ven red, 1997). Binnen het kader van het duaalbestel kunnen er grofweg drie groepen actoren worden onderscheiden: de interne producenten van televisiestations, de ideeënproducenten en de facilitaire bedrijven. De eerste slaat op de concrete programmaproductie (packaging). In de Nederlandse context slaat deze voornamelijk op de omroepproductie. In het proces van programmaproductie worden verschillende creatieve disciplines gecombineerd ingezet om programma's tot stand te brengen. Technische facilitering wordt daarbij ingekocht en de nieuws-, sport- en actualiteitsrubrieken in huis gemaakt. Een deel van de (sport) evenementen en films worden via rechten verkregen. De opdrachten van quizzen, spelshows, documentaires dramaprogramma's wordt overgelaten aan de ideeënproducenten (Rutten en Buijs, 2000; Vis, 1998). De tweede groep actoren, de ideeënproducenten, operen veelal nationaal maar ook internationaal. Een groot deel van de producties uit Europa wordt bijvoorbeeld uit de Verenigde Staten gekocht en het van oorsprong Nederlandse bedrijf Endemol Entertainment heeft belangen in onder andere Spanje, Duitsland, Verenigd Koningrijk, Scandinavië, Frankrijk, Polen en de Verenigde Staten. In Nederland wordt de ideeënproductie gedomineerd door Endemol Entertainment (meer dan 50% marktaandeel). Daarnaast zijn er een aantal middelgrote producenten (Holland Media House, IDTV, D&D/K&B producties, René Stokvis Producties) en enkele kleine producenten actief. In Nederland huren de middelgrote producenten de benodigde studio's met permanent huurcontracten. Alleen Endemol heeft haar eigen studio. De studio's worden per dag gehuurd (leeg) en worden ingericht met alle benodigdheden zoals, camera's decor, tribunes, kabel, geluid en licht (Rutten en Buijs, 2000; Terhorst en van der Ven red, 1997). De derde groep actoren, de facilitaire bedrijven, operen evenals de ideeënproducenten vooral nationaal, maar ook internationaal. In veel Europese landen hebben de publieke omroepen een eigen facilitair bedrijf nog in huis. In Nederland wordt de technische facilitering van de productie voor 90% door het NOB verzorgd. Het NOB is eigenaar van het Hilversumse mediapark en heeft onder meer meerdere vestigingen in Duitsland (onder andere een omvangrijke studiocomplex in Wurth), België, Luxemburg, Verenigd Koningrijk, Frankrijk en Hongarije. Hierdoor is het NOB het grootste audiovisuele productiecentrum van Europa. Concurrenten op de Nederlandse markt van het NOB zijn Sonotech en United Broadcast Facilities (Techniek en operaties HMG). Sonotech is actief in met name Portugal, Hongarije, België, Oostenrijk en Spanje (Rutten en Buijs, 2000). Figuur 4.6. Netwerk van ideeënproducent DIS/CO bij de productie met o.a. gespecialiseerde bedrijven, en 'jobbende freelancers'. Late Night Dance Café Experience Facilities (Rotterdam)
Alpha Audio & Lights
SBF Broadcasting Facilities
(Apeldoorn)
(Veenendaal)
Evangelische omroep
The Company Mediaproducties
(Hilversum)
(Hilversum)
JaapVan Rooyerts belichtingfaciliteiten (Hilversum)
Paul Ferguson
Louise Ferdinanus
Manon Kok
Terla Doorenbos
(Hilversum)
(Zaandam)
(Amersfoort)
(Amersfoort)
Bron: Terhorst en van der Ven red (1997)
39
Locatiefactoren ICT
De facilitaire bedrijven werken deels als een soort detacheerbureau en hebben ook freelancers onder zich. Dit hangt samenhang met de flexibele aard van de bedrijvigheid. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een cameraman de ene week 100 uur draait en de volgende week 10. Zowel de ideeënproducenten als de facilitaire bedrijven kunnen voor de productie gespecialiseerde bedrijven en 'jobbende freelancers' onder zich hebben (zie voorbeeld in figuur 4.6). Zij verzorgen bepaalde diensten ten behoeve van bijvoorbeeld de montage, zaalversterking, lichttechniek, camerabevestiging, speciale effecten, software-installatie of decorbouw (Terhorst en van der Ven red, 1997). Deze diensten vallen voor een deel buiten de ICT. 4.2.2.2. Locatiefactoren en locatiegedrag van de televisie-industrie De interne producenten van televisiestations vestigen zich bij voorkeur in die regio waar voldoende gekwalificeerde arbeidskrachten zijn. De waarde van dit statement is echter gering. De locaties komen voort uit een historisch proces. Zo geldt voor Nederland dat 't Gooi het historisch brandpunt is van de publieke omroepen en de studio's van het NOB, doordat zij genoodzaakt waren om dichtbij de aldaar gevestigde zendmast te zitten. Voor andere landen en culturele regio's geldt een zelfde situatie. Voor de facilitaire bedrijven is nabijheid van ideeënproducenten nog steeds belangrijk. Nabijheid brengt niet alleen afstandskostenreductie met zich mee. Via de informele contacten en mond-op-mond reclame worden opdrachten binnengesleept. Persoonlijke voorkeuren van regisseurs zijn doorslaggevend als het gaat om opdrachtverwerving. Daarnaast kan worden vastgesteld dat de audiovisuele bedrijven een nauw samenspel vereisen tussen creativiteit en techniek, hetgeen de nodige contacten vraagt. Face-to-face contact kan dan ook de belangrijkste locatiefactor worden genoemd. Hierdoor is er in feite sprake van de aanwezigheid van vrij complete media-complexen, die bestaan uit een fijnmazig netwerken van velerlei gespecialiseerde bedrijven (zie figuur 4.7). Soms zelf in directe nabijheid zoals op het mediapark in Hilversum. Figuur 4.7. Complexvorming rond televisiebedrijvigheid televisiestations
ideeënproducenten en interne producenten
facilitaire bedrijven
gespecialiseerde bedrijven
'jobbende freelancers'
'jobbende freelancers'
Dit bekent niet dat alle televisiebedrijvigheid zich in het centrum van het complex moet vestigen. Zo geldt voor het mediacomplex in 't Gooi dat sommige bedrijven een vestiging buiten het complex hebben ondernomen en de basis aldaar verzwakt hebben. Zo heeft SBS zijn kantoor na harde lobby van de gemeente Amsterdam in Amsterdam gevestigd, heeft Endemol zijn studio's in Aalsmeer gevestigd en staat het Bigbrotherhuis in Almere. Deze locatiekeuzes vinden echter wel plaats binnen de regio, waarin de aan het complexverbonden gekwalificeerd personeel woonachtig is. Voor sommige onafhankelijke producenten met een mindere sterke complexe binding, bieden deze locaties een alternatief. De reden voor deze
40
Locatiefactoren ICT
locatiekeuzes ligt deels ook in het belang van betaalbare huisvesting. Deze factor geldt met name voor de ruimte-intensieve functies als decorbouw, studio's en video-walls. De opkomst van nevenkernen zou echter tot hogere kosten kunnen leiden (verkeerscongestie), omdat veel handelingen toch binnen het complex moeten plaatsvinden. De televisiebedrijvigheid vereisen dan ook een goede bereikbaarheid met name over de weg maar ook met het openbaarvervoer. Met name de studio's, die een sterke publieksfunctie hebben vereisen een goede bereikbaarheid. Voor sommige studioprogramma's is daarnaast een stedelijke uitstraling gewenst (bijvoorbeeld bij programma's als plantage, het lagere huis). Daarnaast geldt dat er voor het uitzenden telecommunicatie-infrastructuur van belang is, met name op het oog op toekomstige uitzending via andere distributiekanalen (via het Internet). Tot slot speelt cultuur een rol. Eurodata TV verklaart dat de extreme versnippering van het televisielandschap in Nederland leidt tot meer vernieuwing bij de programmamakers (RPD, 2001; Rutten en Buijs, 2000; Eurodata TV, 2000; Vis, 1998; Terhorst en van der Ven red, 1997; min of meer Van Dinteren, 1989). 4.2.3. De film-industrie De filmindustrie (inclusief reclamespots en clips) heeft een zelfde structuur als de televisieindustrie met producenten, facilitaire bedrijven en freelancers. Hierdoor bestaat de basis van deze industrie evenals bij de televisie-industrie uit complexen. De locaties van deze complexen vallen vaak samen met complexen van de televisie-industrie. De filmindustrie voerden namelijk in eerste instantie in de grote studio's alle delen van het productieproces zelf uit. In de loop der tijd zijn door de ontstane onzekerheid op de afzetmarkt steeds meer onderdelen uitbesteedt aan onafhankelijke producenten en facilitaire bedrijven (Vis, 1998). Meer dan 50% van de filmindustrie wordt gedomineerd door een klein aantal grote filmproducenten, die de grote studio's in beheer hebben, zoals Disney, Colombia, Polygram en Warner Brothers (Time Warner), Cannon Orion Paramount, Universal, Fox en MGM (Storper & Christopherson, 1987). Deze dominantie gaat samen met een clustervorming van de film-industrie in Hollywood gevolgd door New York11. Hoewel het filmen zelf niet alleen meer in de studio's plaatsvindt, is de filmindustrie nog altijd grotendeels gevestigd in de historisch gegroeide complexen. Deze positie wordt door de afhankelijkheid van uitbestedingen en de behoefte aan face-to-face contacten nog steeds geconsolideerd. De grotere onafhankelijkheid van studio's bij de film-industrie in vergelijking tot de televisieindustrie en de opkomst van reclamespots, clips en bedrijfsopnames zorgen echter wel dat er veel meer mogelijkheden zijn om de bestaande basis van complexen te verzwakken. In Los Angeles is de filmindustrie veel meer verspreid op verschillende locaties dan in het verleden. Promotieactiviteiten van landen en steden hebben geleid tot groeiende productiekennis op alternatieve locaties (Storper & Christopherson, 1987). In Nederland kan in deze context het filmbeleid van zowel de gemeente Amsterdam als de gemeente Rotterdam genoemd worden (Vis, 1998). Succes van deze promotie activiteiten hangt -in gelijke lijn met de productiebedrijven in paragraaf 4.2- voor een deel samen met de factor arbeidsmarktaangename omgeving, of in de context van de film-industrie beter gezegd: een milieu dat gevoeligheid is voor mode- en stijlveranderingen en uitstraling heeft. De creatieve mensen op film- en reclamegebied wonen daar. In Amsterdam zijn als gevolg daarvan de gespecialiseerde bedrijven ten behoeve van de productie daar gevestigd. Deze bedrijven zijn net als in andere filmsteden grotendeels van locale eigenaren of afgeleid van of afdelingen van grote Nederlandse, Japanse en Amerikaanse mediaconcerns. Naast face-to-face contact en woonomgeving zijn uitstraling van de stad, bereikbaarheid over de weg en met het openbaarvervoer en een goede 11
Afgezien van de niet-westerse film-industrie in onder andere India, die op zich zelf staan.
41
Locatiefactoren ICT
parkeergelegenheid voor de producenten belangrijk. Daarnaast zijn - vergelijkbaar met de omroepen bij de televisieproductie - de bedrijven, die verantwoordelijk zijn voor de concrete reclameprogrammaproductie van belang. In Nederland zijn dat IP in Amstelveen en STER in Hilversum (Terhorst en van der Ven red, 1997). Voor de Facilitaire bedrijven gelden nagenoeg dezelfde locatiefactoren, zij het dat face-toface contact nog belangrijker is ook in vergelijking met de televisie-industrie. Zo geldt dat in Amsterdam op een gebied van één vierkante kilometer rond de Wenckebachweg en Fuivendrechtsekade ongeveer 80% van de facilitaire bedrijven zijn gevestigd, omdat het noodzakelijk is om dicht bij elkaar te zitten. Veel opdrachten worden binnengehaald op basis van bekendheid met elkaar en vertrouwen in vereiste capaciteiten. In vergelijking met de televisiewereld in Nederland zijn films kapitaalextensievere producten met minder standaardisatie en serieproductie en minder continuïteit. Televisie is grootschaliger van aard om te kunnen profiteren van interen schaalvoordelen. Bij film en reclame daarentegen hebben schaalvoordelen een meer extern karakter. Opgemerkt moet worden dat tussen de facilitaire bedrijvigheid in de film- en televisie-industrie weinig uitwisseling bestaat. In de Nederlandse context bestaat er weinig uitwisseling tussen het filmcluster in Amsterdam en het televisiecluster in het 't Gooi. Ondanks dat de aard van de werkzaamheden in de kern dezelfde is, namelijk de registratie van beelden en de bewerking ervan overeenkomstig een vooraf bedacht concept en het feit dat veel facilitaire diensten in Amsterdam worden uitgevoerd door dochters van het NOB (Terhorst en van der Ven red, 1997). 4.2.4. De pers De pers bestaat uit uitgeverijen van gedrukte tekst. Hieronder vallen kranten, boeken en tijdschriften, welke in verschillende onderdelen verder kunnen worden verdeeld (zie tabel 4.3). De verschillende onderdelen van de pers zijn naar de aard van de activiteit zowel locaal, regionaal, nationaal als internationaal georganiseerd. Hierbij speelt enerzijds draagvlakprincipe - cultureel en taalgebonden - een rol, en is anderzijds de organisatie cultuur- en taaloverschrijdend. De locale en regionale weekbladen zijn logischerwijs locaal en regionaal georganiseerd. De regionale dagbladen zijn in Nederland landsdelig georganiseerd, waarbij PCM, VNU, De Telegraaf en Wegener Arcade elk een deel van Nederland onder zijn hoede hebben (zie Bijlage 4). De landelijke dagbladen bestaan uit De Telegraaf en vijf bladen die onder de PCM Holding vallen waaronder het Algemeen Dagblad, De Volkskrant, NRC Handelsblad, Trouw en Het Parool. Tabel 4.3. Aanbod aan gedrukte tekst Boeken Publieksboeken (romans, informatieboeken, kookboeken) Educatieve boeken (schoolboeken)
Tijdschriften Consumententijdschriften
Publiekstijdschriften (opiniebladen, omroepbladen, vaktijdschriften) Wetenschappelijke Wetenschappelijke boeken (gebruikers tijdschriften uitoefening beroep)
Kranten Landelijke dagbladen
Regionale dagbladen
Regionale/locale week- en maandbladen
Bron: Indelingen op basis van Den Hollander (2000) en Rutten en Buijs (2000) Op de tijdschriften zijn deels dezelfde uitgevers als bij de dagbladen actief. Dat geldt in Nederland bijvoorbeeld met name voor VNU. Dit concern is betrokken bij tien van de twintig meest verkochte tijdschriften in Nederland. Andere betrokken concerns zijn onder meer
42
Locatiefactoren ICT
Audax media, Reader's Digest Association, Reed Elsevier en een groot aantal kleinere bedrijven (Rutten en Buijs, 2000). Taal en cultuur zorgen ervoor dat een groot deel van de verkochte tijdschriften binnen de landsgrenzen geproduceerd wordt. Hierbij is taal veel minder een probleem dan cultuur. Omroepbladen zijn cultuurgebonden en hierdoor locaal geproduceerd. Voor vaktijdschriften geldt dit veel minder. Iets minder dan de helft van de in Nederland verkrijgbare tijdschriftentitels uit het buitenland afkomstig (Den Hollander, 2000). De boekenmarkt bestaat voor een deel uit dezelfde spelers als bij de tijdschriftenmarkt. Actief in Nederland zijn onder meer WPG, VNU, Wolters Kluwer en Reed Elsevier (Bax, 2000; KPMG, 1999). De verschillende spelers hebben elk een specialisatie op educatieve of publieksboeken. Naast specialisatie is er in grote mate sprake van internationale organisatie. Dat geldt ook voor de bedrijven, die geen onderdeel zijn van een internationaal concern. Zo heeft het Nederlandse Intertaal B.V. allianties met bedrijven in Duitsland, Frankrijk, GrootBrittannië, Italië en Spanje. Deze internationale samenwerkverbanden worden aangegaan om boeken uit andere taal te vertalen en gezamenlijk in een zelfde lay-out te drukken (Den Hollander, 2000). Figuur 4. 8. De positie van de uitgeverij tussen de leveranciers en afnemers
Bron: Den Hollander (2000) Bij de locatiekeuze speelt complexvorming nauwelijks een rol. De meeste benodigde diensten kunnen vrijwel overal - zij het niet in dezelfde mate- verkregen worden. Figuur 4.8 laat echter zien dat clustering van grafische bedrijven en uitgeverijen van belang kan zijn. Tabel 4.4. Waardering van locatiefactoren voor multimediasectoren. Waardering gemeten door het percentage antwoorden 'Goed' en 'zeer goed' Waardering Imago stad Algemene Faciliteiten Kenniscentra Fysieke bereikbaarheid Afzetmarkt Personeel Comm. Infrastr Bedrijfsruimte Huisvestigingskosten Ondersteuning
Totaal Amsterdam 64,7 64,3 59,6 50,6 46,2 45,7 41 31,1 8 7,3
Content 68,8 67,3 62,5 52 45,7 48,1 42,7 32,3 6,4 6,1
Uitgeven Distributie Onder Steuning 55 59,1 62,4 59,3 63,3 71,5 40 52,4 51,6 43,1 53,8 59,7 34,3 43,5 49,2 39,9 40,9 43,3 32 50,7 56 26,3 26,7 12,7 12,9 3,6 2 3,2 5,3 1,4
Bron: Peelen et al (1998) 43
Research & Consultancy 68,5 62,8 61,8 55,8 52 55,8 51,3 29,1 3,7 5,5
Locatiefactoren ICT
De concentratie van reclamebureaus in en rond Amsterdam bijvoorbeeld houdt echter geen verband met de aanwezigheid van landelijke dagbladen, maar berust op het imago van deze stad als reclamecentrum: wie er niet zit, doet niet echt mee (Van Dinteren, 1989). De belangrijkste locatiefactor is dan ook het imago van de stad (zie tabel 4.4). De uitgeverij activiteiten zijn zondermeer status gevoelig. Toonaangevende internationale uitgevers zoals Reed Elsevier, VNU en WPG zijn hierdoor in Amsterdam gevestigd (KPMG, 1999; Peelen et al, 1998). Er zijn echter culturele verschillen. Niet alle uitgeverijen zijn in dergelijke milieus gevestigd. Zo is Thieme-Meulenhoff-SMD gevestigd in Utrecht (Den Hollander, 2000; Lie, 1994). Een andere factor die van belang is de aanwezigheid van cafés, restaurants en gezelligheid (Lie 1994). De uitgeverijbranche vertoont op dit punt veel overeenkomsten met de filmindustrie. 4.2.5. Terugkoppeling naar clustertheorieën Toepassing van de in paragraaf 3.3.2 beschreven PBTL-systemen, leert dat de contentsector zich mogelijk clustert vanwege de hoge designintensiviteit. De televisie- en filmindustrieclusters kunnen op grond hiervan als learning regions of technology districs beschouwd worden. Voor de uitgeverij is een dergelijk verband niet zichtbaar. Een andere reden voor clustering wordt door Scott gegeven. Scott (1998) brengt de aanleiding voor clustering van filmbedrijven in combinatie met andere kenmerken van deze branche. Hij typeert in zijn typologie van verschillende clusters de filmindustrie in Hollywood als een formatie van kleine productieclusters, waarbij de transactiekosten uniform laag zijn en waarbij veel intensieve positieve externe effecten optreden. Het kenmerk van de lage transportkosten van films zorgt ervoor dat clustering niet noodzakelijk is. Clustering vindt daarom alleen plaats vanwege de positieve externe effecten. Op grond hiervan kunnen de film en televisieclusters als innovatieve milieus worden beschouwd. Er kan ook worden geconcludeerd dat ‘untraded interdependencies’ en de rol van cultuur, zoals aangegeven bij de industrial districts en de technische school, van belang zijn bij de televisie-industrie. De specifieke Nederlandse verzuilingscultuur heeft immers invloed op de kwaliteit van de productiestructuur. Aangezien deze structuur zijn oorsprong heeft in het uit de mediawet voortvloeiende omroep en later duale bestel kunnen de televisieclusters het beste getypeerd worden als state anchored industrial district. Niet alleen omdat de kern van het district min of meer door de overheid wordt gevormd, maar ook omdat het district een hub-and-spoke karakter heeft (zie figuur 4.7). De filmindustrie heeft geen overheidskern en kan hierdoor beter als een hub-and-spoke district worden beschouwd. Tot slot heeft de global city/corporate complex-benadering voor de film en uitgeverij indirect verklaringskracht. Het zijn de kosmopolitaanste steden, die het meest een heterogeen milieu hebben dat gevoeligheid heeft voor mode- en stijlveranderingen en uitstraling. 4.2.6. Tussenbalans In tabel 4.5 zijn de eisen aan het vestigingsmilieu opgesteld voor de in paragraaf 4.2.1t/m 4.2.4 besproken ICT-bedrijven. Als tussenstap naar de eindtypologie heb ik hierin de facilitaire en productiebedrijven samengevoegd, omdat deze qua eisen aan het vestigingsmilieu weinig verschillen. Hierdoor kunnen er drie type contentbedrijfsvestigingen worden onderscheiden. De televisiebedrijven, die zich grofweg conform de clustertheorieën vestigen; de filmbedrijven, die naast clustering eisen hebben ten aanzien van uitstraling, imago en stedelijkheid; en de uitgeverijen, waarbij de clustertheorieën nauwelijks een rol spelen, maar waarbij wel - afgezien van cultuurverschillen - eisen als stedelijkheid en imago een rol spelen.
44
Locatiefactoren ICT
Tabel 4.5. Eisen aan het vestigingsmilieu voor de contentbedrijven Locatiefactoren
TV-Producenten/ Film-producenten en Uitgeverij Omroepen Facilitaire Facilitaire bedrijven bedrijven (TV-Studio's) XXX XXX XXX
Aanwezigheid vakbekwaam personeel Clustering branchegenoten XXX XXX*5 Telecommuncatie-infrastructuur X X Betaalbare huisvesting X*3 X Bereikbaarheid over de weg X X X Bereikbaarheid met het X*1 X X openbaarvervoer Stedelijke uitstraling X*2 XXX Gevoeligheid voor mode- en XXX X stijlveranderingen Imago, uitstraling op locaal en X X*4 regionaal niveau Algemene faciliteiten X Horecavoorzieningen in nabijheid X X=relevant, XXX= essentieel *1 met name voor studio's met publieksfunctie, *2 geldt voor een select aantal studioactiviteiten,*3 geldt met name voor de ruimte-intensieve activiteiten (decorbouw), *4 in belang ervan zijn er cultuurverschillen,*5 geldt meer voor film als voor televisie.
4.3. ICT-groothandel 4.3.1. Organisatie en afbakening van de ICT-groothandel De groothandelsfunctie wordt over het algemeen gekenmerkt door distributie en verkoopactiviteiten. Lensink (1989) onderscheidt een aantal groothandelfuncties. Deze functies zijn het collecteren distribueren, pousseren (vooruithelpen), doen vervoeren, opslaan en sorteren van goederen: het selecteren en assortiment samenstellen; het in voorraad houden en standaardiseren van goederen; het (doen) converteren (be- of verwerken) van goederen, die niet in het eigen bedrijf zijn vervaardigd; het financieren (het verlenen van prijsdeling en het verlenen van krediet) en het geven van voorlichting en 'after sales' service. De bedrijfskolom van de groothandel zit tussen de fabrikant en de detaillist in. Bij de ICTgroothandelaren wordt de detaillistfunctie echter vaak overgeslagen of door de zakelijke dienstverlening overgenomen. De groothandelsfunctie zelf wordt echter ook in veel gevallen overgeslagen en door voorgenoemde productiebedrijven uitgevoerd. Binnen de bedrijfskolom van de groothandel kunnen drie typen groothandel worden onderscheiden: • Verzamelende groothandel: stelt grote partijen samen zonder exporteur of importeur te zijn. • Distribuerende groothandel: houd het assortiment beschikbaar • Tussenhandel: is exporteur en importeur en is georiënteerd op de afzet: deze handel vormt de overgang van goederen naar bewerkingproduct of zorgt ervoor dat distribuerende handel soepeler verloopt dan zonder inschakeling het geval zal zijn (Lensink, 1989). Deze drie typen groothandel zijn ideaaltypes. De meeste groothandelaren hebben een gecombineerde functie. Voor ICT-groothandelaren geldt daarnaast dat zij nevenfuncties hebben. De verzamelende groothandelsfunctie komt bij de ICT-bedrijven ruimschoots voor. Veel ICT-producten bestaan namelijk uit los te koppelen componenten. Zo is de computerindustrie een assemblage-industrie. Het verzamelen en in elkaar zetten van een computer (desktop) met harde schijven, geluidskaarten en dergelijke en de coördinatie van de activiteiten rond het product, wordt ook door de groothandel uitgevoerd.
45
Locatiefactoren ICT
De tussenhandelsfunctie is bij de ICT-bedrijven behoorlijk vervaagd met zakelijke dienstverlening. De ICT-producten vragen om veel nazorg en de distributeur houdt zich daarom veel bezig met after-saleservice (enigszins, Henstra en Hogeveen, 1996). Er wordt bijvoorbeeld software geïnstalleerd. De ICT-groothandel kan dus getypeerd worden als een behoorlijke vervaagde branche met veel activiteiten, die waarde toevoegen aan het eindproduct. ICT-groothandels kunnen dan ook het beste gekarakteriseerd worden als ondernemingen, waarvan de hoofdactiviteit handel is, maar die daarnaast ook industriële- en consultancyactiviteiten hebben. 4.3.2. Locatiefactoren en locatiegedrag van de ICT-groothandel De afzetmarkt bepaald grotendeels het vestigingsklimaat van het bedrijf. De ICTgroothandelaren kiezen een centrale ligging in het marktgebied. De groothandelactiviteiten vragen om voldoende transportmogelijkheden en daarbij zijn nabijheidseisen en congestieeisen van betekenis. Hoewel opgemerkt moet worden dat niet elke groothandel even transportgevoeligheid is. Daarnaast is het van belang wat de marktoriëntatie is. Deze kan verzamelend, importerend, verbindend, exporterend, distribuerend en bewerkend zijn. Voor de inputgeoriënteerde ICT-groothandelaren (input/inkoop/levering) is een centrale ligging ten opzichte van de leveranciers vereist, terwijl bij de outputgeoriënteerde ICT-groothandelaren (output/verkoop/distributie) een centrale ligging ten opzichte van cliënten is vereist. Voor de verbindend georiënteerde groothandel geldt een gecombineerde eis van zowel een centrale ligging ten opzichte van de leveranciers als van de cliënten. De centrale ligging in het marktgebied moet ook gezien worden in relatie met de omvang. Deze kan regionaal, nationaal of internationaal zijn. Op basis van bovengenoemde verschillende marktoriëntaties heeft van Dinteren (1980) de volgende typologie samengesteld (zie tabel 4.6). Tabel 4.6.Typologie van de groothandel Marktoriëntatie Verzamelend Importerend Verbindend Exporterend Distribuerend
TransportGevoeligheid Gevoelig Ongevoelig Ongevoelig Gevoelig Ongevoelig Gevoelig Ongevoelig Gevoelig Ongevoelig
Omvang van de marktgebieden Input Ouput Regionaal Nationaal Regionaal Nationaal Internationaal Nationaal Regionaal Regionaal Nationaal Nationaal Regionaal Internationaal Nationaal Internationaal Nationaal Regionaal Nationaal Nationaal
Bron: Lensink (1989) naar Van Dinteren (1980) In het algemeen kan worden gesteld dat voor de groothandel de afzetmarkt de belangrijkste factor is. De marktoriëntatie is voornamelijk op de afzetmarkt gericht. Hierdoor biedt de draagvlaktheorie aanknopingspunten voor de verklaring van het vestigingspatroon van groothandelsbedrijven. Vervolgens kunnen een aantal specifieke factoren genoemd worden die het vestigingspatroon van groothandelaren beïnvloeden: • De nabijheid van dienstverlenende bedrijven (transport) bedrijven (Lensink, 1989). • De prijs van de bedrijfsterreinen en gebouwen. Volgens Lie (1994) spelen bij handelsbedrijven de kosten zeker een rol bij de locatiekeuze. • De representativiteit, uitstraling, imago, zichtbaarheid en kwaliteit van de locatie. Deze factor is vooral bij handelsvestigingen van belang vanwege de contacten en de afwezigheid van productiefuncties (Bekkers et al, 1985). Volgens DTZ Zadelhoff (2001) worden bij bedrijven, die om bedrijfsruimten vragen bovengenoemde factoren steeds
46
Locatiefactoren ICT
belangrijker. Buck (2001) hecht echter geen belang aan deze factor bij ICTdistributiebedrijven. • Nabijheid van een internationale luchthaven is met name bij de internationale distributiecentra van belang (zie kaart 4.1) Ten slotte kunnen een aantal kenmerken worden genoemd van groothandelbedrijven die enigszins planologisch van belang zijn. Groothandels vragen vaak een groot ruimtebeslag. Ze vragen opslagruimten en laad- en los- en staanplaatsen voor transportmiddelen. Verreweg de meeste groothandels voeren hun bedrijf vanuit een vestigingspunt. De groothandel kent relatief veel bedrijven in de middenklasse (+/- 50 werknemers). Een groot deel van de eenmansbedrijven in de groothandel is sterk gericht op import. Ruim 80% van de groothandelsbedrijven heeft meer dan 100 klanten en 66% van de groothandelsbedrijven heeft meer dan 250 klanten (Lensink, 1989). Kaart 4.1. Amerikaanse en Japanse distributiecentra in Nederland
Bron: Buck en Pijpers (1995) Voor de ICT-groothandelaren kunnen de volgende specificaties gemaakt worden ten opzichte van de groothandel in het algemeen: • ICT-producten vereisen een gedifferentieerd productieapparaat en hebben een diversiteit aan halffabrikaten, waardoor de inputgeoriënteerde ICT-groothandelaren een centrale ligging vereisen op bovenregionaal niveau. • ICT-producten zijn kennisintensief. Met name bij de ICT-groothandelaren die veel aftersaleservice bieden is technisch hoger geschoold personeel vereist. Hierdoor stellen ICTgroothandelaren hogere eisen aan de arbeidsmarkt en de locatiefactoren, die daarmee verbonden zijn. De ICT-activiteiten handel en verkoop zijn echter binnen de ICT-sector het minst kennisintensief en hebben het minst relaties met andere bedrijven (Erdman, 2000; Boogaard et al, 1999). • ICT-groothandelaren zijn relatief klein. Ondanks dat veel ICT-producten volumineus zijn, zullen de ICT-groothandelaren relatief minder ruimtebehoeftig zijn, omdat de bedrijven minder omvangrijk zijn.
47
Locatiefactoren ICT
• •
Transport van ICT-producten brengt geen verhoogde milieu risico's met zich mee. Voor ICT-bedrijven gelden daarom geen extra zware milieueisen aan het vestigingsklimaat. ICT-groothandelaren hebben een afzetmarkt met een ruimtelijk grotere omvang dan de gemiddelde groothandel. Het aantal groothandelaren dat streeft naar regionale concentratie van de afzet ligt rond de 50% (Lensink 1989). Het overige deel van de groothandel streeft naar uitbreiding tot geheel Nederland of tot internationale markt. Het schaalniveau waarop de afzetmarkt functioneert hangt samen met de aard van het te distribueren product. Groothandelaren in voedings- en genotsmiddelen zijn meer regionaal gericht en de groothandel in machines meer internationaal. Omdat ICTgroothandelaren zich kenmerken door specialisatie in een houdbaar niet-dagelijks aan te schaffen product kan worden geconcludeerd dat ICT-groothandelaren zich concentreren op een bovenregionaal niveau12. Met name kennisintensieve ICT-groothandelaren zijn bovenregionaal actief (zie tabel 4.7). Tabel 4.7. ICT-bedrijven: afzetmarkt naar kennisintensiteit voor productie, handel consultancy. Regionaal Nationaal Internationaal
Laag 24,6 52,2 23,2
Productie Hoog 5,7 57,1 37,1
Handel Hoog 8,6 51,4 40,0
Laag 14,0 62,6 23,4
Laag 8,4 74,7 16,9
en
Concultancy Hoog 8,3 68,5 23,2
Bron: Boogaard et al (1999) 4.3.3. Tussenbalans In tabel 4.8 zijn de eisen aan het vestigingsmilieu opgesteld voor de ICT-groothandelaren. De belangrijkste vestigingsplaatsfactor is bereikbaarheid over de weg op een locatie die voldoende transportmogelijkheden biedt op bovenregionaal niveau. Andere eisen zijn onder meer bouw- grond- en personeelkosten, vakbekwaam personeel en nabijheid van toeleveranciers en transportbedrijven. Tabel 4.8. Eisen aan het vestigingsmilieu voor de ICT-groothandelaren Locatiefactoren*3 ICT-groothandelaren Centrale ligging op bovenregionaal (niveau nationaal/ internationaal) met XXX voldoende transportmogelijkheden Nabijheid dienstverlenende transportbedrijven X Bereikbaarheid over de weg XXX Nabijheid internationale luchthaven X*1 Aanwezigheid vakbekwaam personeel X Personeelskosten X Telecommunicatie-infrastructuur beschikbaarheid X Nabijheid toeleveranciers X Imago, uitstraling op locaal en regionaal niveau X*2 Bouw- en grondkosten X X= relevant, XXX= essentieel , *1 meer van belang bij toegevoegde waarde en internationale distributie, *2 literatuur verdeeld over, *3 ICT-locatie onderzoeken Buck (2001) en Boogaard (et al 1999) zijn hierin verwerkt
12
Op bijlage 5 is voor groothandelaren de regionale spreiding van de leveranciers en klanten opgenomen. Uit deze kaarten kan een landsdelige concentratie van groothandelaren herkend worden en is te zien dat de klanten en leveranciers zijn verdeeld over het hele land.
48
Locatiefactoren ICT
4.4. ICT-detailhandel 4.4.1 Locatiefactoren en locatiegedrag van de ICT-detailhandel Voor de verkoop van de tastbare ICT-producten, zoals t.v. hifi, computers en telefoons ofwel consumentenelektronica, hebben ICT-bedrijven behoefte aan winkelruimte. Het vestigingspatroon van deze detaillisten is voornamelijk gebaseerd op een consumentvolgend (verzorgend) vestigingsgedrag. De consumentvolgende diensten zijn voornamelijk geclusterd in centra. In het algemeen geldt dat naarmate centra (van steden of dorpen) groter zijn daar ook meer specialistische diensten (en/of goederen) voorkomen. Het verzorgingsbereik is dan groter. Een groter verzorgingsbereik wil zeggen dat consumenten over grotere afstand komen om de diensten te verwerven, dan in plaatsen met minder specialistische diensten. Bovengenoemde punten komen overeen met de 'centrale plaatsentheorie' van Christaller. De fundamentele karakteristiek van deze theorie is het ontstaan van een hiërarchie van centrale plaatsen, dat wil zeggen dat een systematische samenhang tussen de omvang van de plaatsen en hun functionele structuur wordt verondersteld (functionele hiërarchie). De theorie is gebaseerd op de veronderstelling dat naarmate een product of dienst specialistischer of minder frequent nodig is, de consument bereid is daar een grotere afstand voor af te leggen. Wanneer gelijkwaardige goederen/diensten op verschillende plaatsen verkregen kunnen worden zal de consument gebruik maken van de dichtstbijzijnde plaats (principe van afstandsminimalisatie). Vanuit de ondernemer geredeneerd betekent dit dat naarmate goederen of diensten minder frequent nodig zijn, in het algemeen een groter consumentenpotentieel vereist is om voldoende omzet te halen. De keuze voor een vestigingsgebied zal derhalve bij een detailhandelsbedrijf met goederen met een lage aankoopfrequentie noodzakelijkerwijs vallen op grotere centra met een groter marktgebied. Ondernemers zullen hun vestigingsplaats zoveel mogelijk centraal in hun verzorgingsgebied kiezen. Voor elk consumentvolgend bedrijf geldt dat er een minimaal klantenpotentieel (drempelwaarde) vereist is om te kunnen bestaan. Geografisch betekent dit een minimum draagvlak (Lambooy, 1988; Janette Walen, 1999). Wanneer de winkels in de mediabranche (boeken tijdschriften, beeld en geluidsdragers) in Nederland worden bekeken, dan is te zien dat de meeste winkels een verkoopvloeroppervlakte hebben van 50 en 100m2. In de grote steden zijn er echter ook (specialistischere) verkooppunten met een grotere verkoopvloeroppervlakte. De centrale winkelgebieden zijn de favoriete vestigingsplek in deze branche. In de grotere plaatsen is er ook een behoorlijk aanbod in de ondersteunende winkelgebieden en de verspreide bewinkeling (D&P, 1999). Voor de telecomwinkels geldt dat elke winkelconcentratie van enige omvang inmiddels een of meerdere vestigingen in Nederland heeft (DTZ Zadelhoff, 2001). Op kaart 4.2 is het patroon van winkelconcentraties in Nederland aangegeven en daarmee wordt tevens een beeld van het ruimtelijk patroon van de telecomwinkels gegeven (D&P, 2000). De telecomwinkels bestaan voor de ene helft uit eenmanszaken en voor de andere helft uit een aantal grote filiaalzaken met ongeveer 100 filialen, waaronder Belcompany, T for telecom en de eigen verkooppunten van o.a. KPN (Primafoon) en Libertel. Deze filiaalzaken hebben op deze manier een Nederlandse dekking van verzorgingsgebieden.
49
Locatiefactoren ICT
Kaart 4.2. Winkelgebieden in Nederland
Bron: D & P (1999) Voor andere consumentenelektronica geldt een zelfde situatie (zie tabel 4.9). De gemiddelde Nederlander is namelijk voor het 'echte winkelen' bereid maximaal 11 kilometer af te leggen (Janette Walen, 1999). De filiaalzaken hebben naast de consumentverzorgende winkels enkele business places (zakelijke verkoopruimte) gevestigd op bedrijvenparken, welke gericht zijn op de zakelijke markt. Bij de business places komen de vertegenwoordigers ook naar de klant toe. Het aantal business places is echter beperkt (internetanalyse). Tabel 4.9 Filialiseringsgraad bij de mediadetailhandel (geluidsdragers en boeken en tijdschriften), naar type in Nederland Winkeltype
Totaal vvo (x1000) Binnenstad 108 Hoofdwinkelgebied 125 Kernverzorgend centrum groot 63 Kernverzorgend centrum klein 26 Tot. Centrale winkelgebieden 323 Stadsdeelcentrum 31 Aanvullend centrum 5 Wijkcentrum groot 19 Wijkcentrum klein 29 Buurtcentrum 11 Grootschalige concentratie 7 Tot. Ondersteunende winkelgebieden 102 Verspreide bewinkeling 88 Totaal 513
%vvo filiaal 54 63 67 46 59 53 52 57 49 34 53 51 17 50
Bron: D & P (1999)
50
%vvo niet-filiaal 46 37 33 54 41 47 48 43 51 66 47 49 83 50
Aantal winkels 777 1.065 590 281 2.713 337 50 195 269 131 24 1.006 1.170 4889
%vkp filiaal 34 56 58 38 49 41 46 46 45 31 42 42 11 38
%vkp niet-filiaal 66 44 42 62 51 59 54 54 55 69 58 58 89 62
Locatiefactoren ICT
Het vestigingsgedrag van de detaillisten kan niet alleen door de centrale plaatsentheorie worden verklaard. Op lager schaalniveau kunnen een aantal nuances worden aangebracht. Binnen de centra treedt er een zekere mate van clustering van branchegenoten op. Dit geldt ook zeker voor de verkoop van de 'hoogwaardige' ICT-producten. Dit vestigingsgedrag kan verklaard worden aan de hand van de behoefte van consumenten om vergelijkend te winkelen (wet van de kritische massa). Daarnaast speelt bij clustering een concurrentiespel een rol (Janette Walen, 1999). Dit concurrentiespel kan duidelijk gemaakt worden met de theorie van ruimtelijke duopolie van Hotelling. Hotelling ging uit van een hypothetische situatie. Hij stelde aan dat er twee concurrerende ijsverkopers op een strand komen, dat aan twee zijden is afgesloten. Beide hebben als doelstelling minstens evenveel te verkopen als de ander, hoewel liever meer. De badgasten zijn gelijkmatig over het strand verspreid. A en B kiezen aanvankelijk een plaats op eenvierde deel van de totale afstand vanuit de buitenranden gerekend (fase 1, figuur 4,9). A kan nu een groter 'marktgebied' verkrijgen door vlak bij B te gaan staan (fase 2). Fase 1 is dus niet stabiel, doordat beiden rekening houden met het potentieel 'unfaire gedrag' van de ander. De enige kans dat B nu op zijn beurt ontkomt aan terreinverlies, ligt in de mogelijkheid dat hij over A 'heenspringt'. Dat gaat door totdat beiden precies in het midden staan Alleen daar is er 'evenwicht' ofwel stability in competition' (fase 3) (Lambooy, 1988). Figuur 4.9 Ruimtelijke duopolie van Hotelling B A Fase 1 AB Fase 2 AB Fase 3 Bron: Lambooy (1988) De clustering op basis van het 'vestigingsplaatsspel' en de wens om vergelijkend te winkelen wordt verstoord door een zekere mate van branchecomplementariteit. Naast vergelijkend winkelen, willen consumenten ook trips combineren voor tijdsbesparing ('multipurposetrip') en een recreatieve meerwaarde ondervinden (funshop, horeca). Voor het lagere schaalniveau kan ook worden opgemerkt dat binnen centra verschillende optreden in huur- en grondprijzen, waarbij de meer centrale delen in het algemeen hogere prijzen kennen en daardoor ook meer 'hoogwaardige gebruikers' hebben, dan de gebieden met lagere huur- en grondprijzen. Een groot deel van de ICT-producten behoort tot de 'hoogwaardige gebruikers'. Ten slotte speelt bij het vestigingspatroon van de detaillisten 'ruimtelijke interactie' een rol. De ruimtelijke interactietheorie geeft een verklaring voor een aantal overige locatiefactoren die een rol spelen. De ruimtelijke interactietheorie is gebaseerd op de veronderstelling dat consumenten bij hun winkelaankopen de aantrekkelijkheid van alternatieve winkelgebieden afwegen tegen het weerstandeffect van de af te leggen afstand. De aantrekkelijkheid van bepaalde winkelgebieden uit zich onder andere in huisvestingsvorm, stedenbouwkundige opzet, representativiteit omgeving, bereikbaarheid en parkeermogelijkheden. De laatste genoemde factor is met name van belang bij winkels met volumineuze ICT-producten zoals een computer of televisie. De auto moet bij voorkeur voor de winkel geparkeerd kunnen worden, zodat er zo min mogelijk gelopen of beter gesjouwd hoeft te worden, want de consument neemt de artikelen bij voorkeur zelf direct mee.
51
Locatiefactoren ICT
Opgemerkt moet worden dat veel particulieren ook computer en randapparatuur kopen via het internet13 en op de veelvoorkomende salebeurzen, waar ICT-producten tegen een salesdiscount worden verkocht. Deze salebeurzen zijn voornamelijk gelokaliseerd in sporthallen en jaarbeurzen (Jaarbeurs Utrecht, Rai, Ahoi). Deze beurzen worden meestal een- of tweedaags in het weekend gehouden en trekken duizenden bezoekers. Een deel van deze ambulante handel komt langs verschillende grote steden (Inter-expo, PC sale, PC dumpdag, micro megamarkt, Benelux Computer, Super PC Discount, http://www.apeldoorn. hccnet.nl/beurs.htm). 4.4.2. Tussenbalans Geconcludeerd kan worden dat vestigingsgedrag van de detaillisten kan worden verklaard aan de hand van de functionele hiërarchie, waarin de bedrijven op zoek zijn naar een zeker draagvlak, rekeninghoudend met het marktpotentieel en concurrentiespel van de concurrentie en de wensen van de consument. De detaillisten kunnen beschreven worden als bedrijven die winkelruimte nodig hebben voor de verkoop van consumentverzorgende tastbare ICTproducten. Binnen de ICT-detailhandel zijn er enige planologisch relevante verschillen. In onderstaande tabel 4.10 zijn deze opgenomen. Tabel 4.10 Kenmerken van ICT-detailisten en eisen aan het vestigingsmilieu Locatiefactoren
Winkelruimte Centrale locatie op stedelijk niveau in winkelcentra Centrale locatie op bovenregionaal (landelijk/lands-delig niveau) in winkelcentra Parkeren op zeer korte afstand voor klanten <100m2 v.v.o. >100m2 v.v.o. Markkramen op Sporthallen jaarbeurzen en beperkte opslagruimten
Verkoop van tast bare ICTproducten aan consument X
Consument verzorgend (marktgeoriën Teerd)
Zwaar gespecialis eerde ICTproducten
Verkoop volumineus ICTproduct
Niet zwaar gespecialis eerde verkoop/ niet volumineus
Zwaar ge specialiseer de verkoop/ Uitgebreid volumineus
Ambulante discounthandel van ICTproducten
X
X
X X X X
13
De hiervoor gebruikte e-commercebedrijven hebben min of meer dezelfde locatiefactoren als de ICTgroothandel
52
Locatiefactoren ICT
4.5 Telecommunicatie 4.5.1 Organisatie en afbakening telecommunicatiebedrijven Onder telecommunicatie wordt in deze paragraaf de distributiesector - de providers van de niet-fysieke infrastructuur - verstaan. Binnen de bedrijfskolom van de telecommunicatie kunnen zes typen bedrijven worden onderscheiden: • Publieke netwerk providers: deze bedrijven leggen 'local loops' en backbone infrastructuur aan voor zowel woon- als businessklanten en geven daarnaast een aantal telefoon-, data- en internettoegangservices. Onderscheid kan gemaakt worden tussen het vaste en mobile net. Voor Nederland geldt de volgende situatie. Voor het mobile netwerk zijn KPN, Dutchtone, Ben, Libertel en Telfort actief. Het vaste net wordt gevormd door de voormalige monopolisten. Hiervan bezitten Casema, Essent en UPC gezamenlijk het traditionele radio- en televisiekabelnetwerk en heeft KPN de beschikking over het traditionele telefoonnetwerk. • Backbone netwerk providers: deze bedrijven leggen backbone infrastructuur aan en geven backbone en/of netwerkservice (groothandel) aan eindgebruikers van het vaste- en internet (detailhandel), dat voor het grootste gedeelte op businessklanten is gericht. In Nederland bestaat deze markt onder andere uit de volgende bedrijven Energis, KPNQwest, Worldcom/Uunet, Versatel, Colt, CompleTel, GTS, Interoute, Viatel, Global One (Franse Telecom), Metromedia Fibre Network, Concert (BT en AT&T) Cable & Wireless, Global Crossing, PSInet, Telfort. Bedrijven die alleen in de groothandel operen zijn Level 3, Carrier 1 en FLAG. • Acces netwerk providers: deze bedrijven richten zich op toegang en meestal ook op services. Momenteel wordt deze markt in Nederland gevormd door bedrijven, welke local loops van KPN leasen en leggen DSL systemen aan om toegang services te verlenen aan groothandelsklanten (ISP) en/of eindgebruikers (business en woonklanten). Voorbeelden in Nederland zijn MX Stream (KPN), Versapoint (Versatel), BabyXL, Novaxess, bbned, Cistron Telecom en Eager Telecom. • Service providers: deze bedrijven verzorgen netwerkservice aan eindgebruikers. Service providers zijn actief in het vaste- en mobilenetwerk en in het Internetdomein. Zij werven klanten, bieden een helpdesk, geven soms netwerkservice en beheren modembanken en/of telefoonswitches. Voorbeelden in Nederland zijn Tele2, One Tel, Scarlet, Debitel, Talkline, World Online, Wish, Demon, XS4all, Planet Internet, HetNet, Zon, Wanadoo. • Intermediairs: deze bedrijven faciliteren markttransacties tussen bedrijven. Zij kopen, verkopen en verhuren capaciteit en netwerkservice (hosting en caching). Voorbeelden zijn providers van co-locatie en interconnection faciliteiten, zoals InternXion, CityReseach, BandX, Amsterdam Internet Exchange, Telecity en webhostingbedrijven, die capaciteit, ruimte of opslag voor data verhuren. Daarnaast zijn er in de detailhandel intermediairs (Van der Pas, 2001; FD 14, maart 2001; Ministerie van Verkeer en Waterstaat; 2000; DDV, 1999). Deze zes groepen telecommunicatiebedrijven overlappen met andere categorieën ICTbedrijvigheid. De volgende toelichtingen zijn daarom op z'n plaats. De intermediairs, die onder detailhandel vallen zijn in paragraaf 4.4 behandeld. Net als bij de fysieke distributiesector (ICT-groothandel) geldt ook bij de telecommunicatiesector een overlap met de zakelijke dienstverlening. Enerzijds bieden de providers zakelijke dienstverlening aan met het geven van allerlei telecomservices zoals spraakherkenning, telesparen, teleadvies, homepage, webdesign (zie, tabel 4.11). Anderzijds bieden ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening telecomservices aan.
53
Locatiefactoren ICT
De telecommunicatieactiviteiten waarin zakelijke dienstverlening voorop staat worden behandeld in paragraaf 4.6 onder ICT-zakelijke dienstverlening. Daarnaast vallen de service lines (helpdesk) van providers onder call centra (paragraaf 4.7) en de hoofdkantoren onder hoofdkantoren en internationale bedrijvigheid (paragraaf 4.9). Na uitsortering van bovenstaande bedrijvigheid bestaat de ruimtebehoefte voor de telecommunicatiesector voornamelijk uit de ruimte die nodig is ten behoeve van de infrastructuur. Om uit te leggen welke eisen er aan deze ruimten worden gesteld, zal nu een globale beschrijving van de werking van mobiele telecommunicatie en internet worden gegeven. Tabel 4.11. Samenstelling van de omzet naar activiteiten en bedrijfstype, in procenten van de omzet in Nederland
Verlenen van Internet acces Webruimte met eigen domeinnaam Domeinnaam registratie E-mail ontvangen Homepages Programmeren Webdesign Toegang tot statistieken Technische hulp Gepriviligeerde toegang Front-page ondersteuning Verlenen-verkopen van advertentieruimte Anders Totaal
Acces Providers Zakelijk 66 1 1 10,5 +0 +0 +0 31 100
Acces providers Particulier 73 +0 1 +0 18 0,5 7 100
Content Providers
Backbone Providers
Totaal
5 8 3 3 5 10 30 1 17 2 1 44 11 100
66 +0 15 2 +0 16 100
60 2 1 0,5 1 1 5 +0 2,5 +0 5 1 21 100
Bron: EIM (1997) 4.5.2. Globale werking mobiele telecommunicatie De installaties van mobiele telecommunicatie bestaan uit een grid van antennes, sub-switches en main-switches. In het onderstaande figuur (figuur 4.10) is schematisch weergegeven, hoe mobiele telecommunicatie werkt en welke hardware hiervoor nodig is. Figuur 4.10. Schematische weergave netwerk voor mobiele telefonie Globale opzet mobiel netwerk
Mobiele telefoon
Systeemgrens HS Mobiele telefoon Micro wave verbinding TS
Vaste Lijnen
HS = Hoofd schakelstation TS = Tussen station A = Antenne/zendinstallatie
A
Bron: Huiberts (2001) De mobiele telefoon in de linker bovenhoek van figuur 4.11 legt via een zender verbinding met het netwerk van de telecomaanbieder via een antenne die zich binnen een straal van 54
Locatiefactoren ICT
hooguit enkele honderden meters afstand van de mobiele telefoon bevindt. Deze antenne (A) vormt een onderdeel van een zogenaamd base transmitterstation bestaande uit een aantal antennes, een centrale microwavezender en -ontvanger en een kleine telecom centrale. Een aantal antennes staan weer in verbinding met een “TS” ofwel een tussenstation of sub switch. De “TS-en” staan weer in verbinding met een “HS” ofwel een hoofdschakelstation of mainswitch, die de verbindingen met verschillende “TS-en” onderhoud. Wanneer bijvoorbeeld met een mobiele telefoon een andere mobiele telefoon wordt gebeld, legt een antenne een verbinding met een “TS”. De “TS” legt contact met de “HS” om de locatie van de andere mobiele telefoon op te vragen. De locatie van alle mobiele telefoons wordt via de connecties tussen de “HS” en de “TS-en” regelmatig gecontroleerd. Als het toestel gevonden is maakt de “HS” een verbinding tussen de twee betreffende “TS-en”. De andere “TS" legt, via de aangesloten antenne, die zich het dichtst bij de andere mobiele telefoon bevindt, een verbinding tussen de twee mobiele telefoons. In de “HS” staat de bulk van de benodigde computer en schakel capaciteit. Met deze computercapaciteit wordt tevens bijgehouden wat een mobiel toestel aan belminuten opmaakt om deze met de klant te kunnen verrekenen (Huiberts, 2001). 4.5.3. Globale werking internet In figuur 4.11 is in grote lijnen weergegeven welke hardware voor internet toegepast wordt. Dit begint bij de PC (bijvoorbeeld thuis). Via een vaste telefoonlijn wordt ingebeld naar een Point of Presence (POP) van een internetprovider. Deze locatie staat in verbinding met het glasvezelnetwerk voor internet. Door middel van routers wordt via een adresseermethodiek de server, waar de gewenste website fysiek geplaatst is, opgezocht. Veel van deze servers zijn evenals de routers geplaatst in datahotels. Na het leggen van de connectie kan op de PC thuis de website bekeken worden en eventueel informatie worden gedownload (Huiberts, 2001). Figuur 4.11. Schematische weergave internetverkeer en benodigde hardware. Glasvezelnetwerk+ Routers (geplaatst in Datahotel)
ROUTER
Vaste telefoonlijn PC thuis
Point of Presence (connectie tot internet vaak voorzien van servers)
Server (geplaasts in Datahotel)
Systeemgrens
Server (geplaasts in Datahotel)
Bron: Huiberts (2001) 4.5.4. Ruimtebehoefte voor telecomswitches en datahotels De ruimtebehoefte ten behoeve van het internet en telefonie bestaat hiermee voornamelijk uit datahotels en telecomswitches (HS en TS). Integratie tussen mobiele communicatie en Internet zorgt ervoor dat deze ICT-infrastructuur verweven raakt en dat er bij de mainswitches eveneens servers geplaatst worden. De computerapparatuur in datahotels bestaat uit apparatuur voor datatransport over glasvezelnetwerken zoals routers en servers voor het transporteren, draaien en opslaan van data met name voor internet toepassingen. Refererend 55
Locatiefactoren ICT
naar deze functie worden datahotels ook wel datafarms, datacentra, webpakhuizen, internetfabieken, internetbunkers, hostingcentra, switchcentra, switchhouses of internethosts genoemd (DTZ Zadelhoff, 2001; Huiberts, 2001; Kersten, 2001). 4.5.5. Locatiefactoren en locatiegedrag van telecomswitches en datahotels De ligging in het telecommunicatie-infrastructuur netwerk, maar vooral de ligging van de knooppunten (POP's) in het netwerk bepalen grotendeels het vestigingsgedrag van de datahotels. De datahotels vestigen zich zo dicht mogelijk bij een POP om snelheidsverlies dat plaatsvindt bij de overheveling van data van het ene computersysteem naar het andere te minimaliseren. Met name de locaties van gigaPOP's zijn daarom zeer geschikt als vestigingsplaats. De datahotels stellen namelijk de eis dat glasvezelkabels van verschillende kabelexploitanten aanwezig zijn, zodat zij hun klanten een grote keuzemogelijkheid kunnen bieden. De datahotels positioneren zich op deze manier als 'carrier neutral'. Hierdoor vindt er een zekere mate van clustering (concentratie) plaats. Clustering heeft daarnaast het voordeel dat de kosten van hoogwaardige communicatieapparatuur en de aanleg van glasvezelkabels gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid hiertoe wordt echter juridisch begrenst. Het is niet toevallig dat de twee grootste datahotels van Nederland MCI World Com en PSI-net naast elkaar staan. Aangezien het mobiele net in contact moet staan met het vaste net voor onderlinge communicatie is voor de telecomswitches nabijheid van POP's eveneens van belang. Opgemerkt moet worden dat onder invloed van toenemende 'POP-dichtheid' in Nederland in de Randstad de factor telecommunicatie op lokaal niveau nauwelijks meer een rol speelt (Kersten, 2001; DTZ Zadelhoff, 2001; FD 25 januari, 2001). Een tweede belangrijke vestigingsplaatsfactor voor de telecomswitches en datahotels is energie. Zowel de datahotels als de switchcenters hebben vestigingsplaatsen nodig waar voldoende stroomcapaciteit beschikbaar is inclusief noodvoorzieningen (minimaal 1.000 Watt/m 2). Deze ICT-bedrijven vreten namelijk energie. In tabel 4.12 is de energiebehoefte ten behoeve van de mobiele telefonie te zien. Tabel 4.12. Indicatieve verdeling energiegebruik over hoofdcomponenten mobiele telefonie Componenten mobiele telefonie Mobiele telefoon Antenne station “A” Tussen station “TS” Hoofd Schakelstation “HS” of telecom switch
Globale verhouding componentaantallen 500.000 800 20 1
van
de
Energiegebruik [kWh/jaar] 1 9.000 90.000 35 mln
Verhouding energiegebruik 1% 16% 4% 79%
Bron: Huiberts (2001) In deze tabel is duidelijk te zien dat het energiegebruik bijna volledig voor rekening komt van het hoofdschakelstation en de antennestations. Het grootste aandeel in het verbruik aan elektriciteit door de telecomswitches hangt samen met het verbruikt door de computers aldaar. Het energiegebruik ten behoeve van het internet wordt - parallel aan het energiegebruik bij de mobiele telefonie - voor het grootste deel gebruikt in de onderdelen van de infrastructuur met een hoge concentratie aan computers, in dit geval de datahotels. Het energiegebruik van de (huis) PC en in mindere mate de POP’s is te verwaarlozen. De vele duizenden computers in een datahotel bestaande uit routers, servers etc zorgen ervoor dat doorgaans de datahotels grotere en hogere specifieke vermogens hebben dan telecom switches. Zo kunnen de grootste datahotels 70.000 computers hebben. Hiermee kan het gebruik oplopen tot zelfs 100 MW. Tabel 4.13 geeft een indicatie wat deze energiebehoefte inhoudt. Een tweede indicatie is het aantal Watt per vierkante meter. Het gebruikt van een ‘gewoon’ kantoor is 50 à 70 Watt per vierkante meter, maar loopt dat bij een datahotel op tot 1000 Watt.
56
Locatiefactoren ICT
Tabel 4.13. Energiebehoefte Datahotel Een huishouden Een groot ziekenhuis Heel Haarlem
20MW(0,5-100) 0,001MW 4MW 100MW
Bron: Kersten (2001) Als gevolg van deze energiebehoefte zijn er op de locaties waar de behoefte het grootst is 'energiewachtlijsten', omdat de energietransportfaciliteiten onvoldoende zijn (zie tabel 4.14). Het beleid van overheden en energiemaatschappijen om de datahotels te concentreren buiten het centrum en in de buurt van woongebieden en energiecentrales speelt daarom steeds meer een rol bij de locatiekeuze (Kersten, 2001; Huiberts, 2001). Tabel 4.14. Een aantal energieprobleemgebieden, situatie december 2000 Regio Amsterdam New York Silicon Valley Londen Parijs Frankfurt
2 jaar 3 jaar >3 jaar 2 jaar 2 jaar 2 jaar
Bron: Kersten (2001) Naast energie en de ligging van het telecommunicatie-infrastructuur netwerk speelt ook de afzetmarkt een rol. In de landen/ regio's waar een grote behoefte aan dataopslag en afnamen (downloaden) is, zijn meer datahotels gevestigd. Het is moeilijk te zeggen of de datahotels en switchcenters vallen onder kantoren of bedrijfsruimten. In een groot deel van deze vestigingen worden tevens kantoorfuncties uitgevoerd en vallen hierdoor onder kantoren (Kersten, 2001). De datahotels en switchcenters worden door de makelaardij onder bedrijfsruimten ondergebracht. De datahotels en switchcenters hechten totaal geen waarde aan een representatieve omgeving. Imago en uitstraling speelt op regionaal niveau echter wel een belangrijke rol. Volgens Nuon is het voor deze bedrijven een prestige geworden om zowel in Londen als Amsterdam, Parijs en Frankfurt te zitten. Van deze prestigestrijd is door de financiële malaise onder telecombedrijven naar verwachting momenteel echter weinig over. Wel hechten ze waarde aan uitbreidingsmogelijkheden, flexibele pandindeling en de pand/bouw- en grondkosten. Het gebouw dient van hoge kwaliteit te zijn in verband met beveiliging. De lage eisen aan de omgeving hangen samen met de arbeidsintensiteit. Er werken hooguit 10 arbeiders op een datahotel (Kersten, 2001). Deze zorgen voor video- en infraroodbewaking, onderhoud en controlediensten. Toch geeft Buck (2001) aan dat de arbeidsmarkt een belangrijke locatiefactor is. Dit hangt samen met het feit dat een deel van het werk zeer specialistisch is. Daarnaast geeft Buck (2001) ook aan dat bereikbaarheid over de weg zeer belangrijk is. 4.5.6 Tussenbalans De telecommunicatiebedrijvigheid bestaat voor een groot deel uit activiteiten, die onder een andere deelsector van de ICT vallen, zoals ICT-zakelijke dienstverlening en call centra. De overige ruimte die de telecommunicatiesector nodig heeft bestaat uit telecomswitches en datahotels. Deze zijn nodig ten behoeve van de infrastructuur. In tabel 4.15 zijn de eisen aan het vestigingsmilieu opgesteld voor deze telecomswitches en datahotels. Energievoorzieningen en de ligging in het telecommunicatie-infrastructuur netwerk zijn de belangrijkste locatiefactoren. Daarnaast speelt ook clustering van branchegenoten een rol. De reden voor clustering heeft echter niets te maken met de clustertheorieën, hoewel de locaties
57
Locatiefactoren ICT
van datahotels wel aan de hand van global city theorie verklaard kan worden. Het aantal datahotels in een regio vertoont grote samenhang met de hiërarchie van rangen van stedelijke centra. Tabel 4.15. Eisen aan het vestigingsmilieu voor de telecomswitches en datahotels Telecomswitches en datahotels Aanwezigheid vakbekwaam personeel X De ligging in het telecommunicatie-infrastructuur XXX netwerk en ten opzichte van POP's Energievoorziening XXX Clustering branchegenoten X Imago en uitstraling op en regionaal niveau X Uitbreidingsmogelijkheden X Flexibele pandindeling X Kwaliteit gebouw X Pand/bouw- en grondkosten X Centrale ligging op bovenregionaal X X=relevant, XXX=essentieel Locatiefactoren
58
Locatiefactoren ICT
4.6. ICT-zakelijke dienstverlening 4.6.1. Organisatie en afbakening van ICT-zakelijke dienstverlening Er zijn tal van ICT-bedrijven, die onder zakelijke dienstverlening vallen. Tabel 4.16 en 4.17 geven aan dat voor Nederland meer dan 70% van de ICT-bedrijven onder zakelijke dienstverlening vallen. 4.16. Aantal banen per ICT-bedrijfsactiviteit in 1996 en 1999 in Nederland Banen Informatie en communicatiediensten Automatiseringsdiensten Systeemhuizen Distributie Productie Adviesdiensten Onderhoud- en reparatiediensten Totaal
1996 absoluut 42.419 32.931 33.470 25.050 10.461 6.640 386 151.357
1996 relatief 28% 22% 22% 17% 7% 4% 0% 100%
1999 absoluut 45.657 58.664 50.769 38.531 5.164 9.375 792 208.952
1999 relatief 22% 28% 24% 19% 3% 4% 0% 100%
Bron: Buck (2001) 4.17. Aantal Vestigingen per ICT-bedrijfsactiviteit in 1996 en 1999 in Nederland Vestigingen Informatie en communicatiediensten Automatiseringsdiensten Systeemhuizen Distributie Productie Adviesdiensten Onderhoud- en reparatiediensten Totaal
1996 absoluut 5.868 3.882 2.984 1.191 546 352 26 14.849
1996 relatief 40% 26% 20% 8% 4% 2% 0% 100%
1999 absoluut 8615 5012 4649 1228 692 311 37 20.544
1999 relatief 42% 24% 23% 6% 3% 2% 0% 100%
Bron: Buck (2001) Er kunnen een aantal typen ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening worden onderscheiden. Allereerst zijn er de grote (beursgenoteerde) automatiseringsbedrijven, zoals Cap Gemini Ernst & Young, CMG, Logica, Getronics, Pinkroccade, Data 4, Atos Origin en Ordina. Deze ICT-bedrijven streven naar landelijk dekking of zelf dekking op internationale schaal. Deze bedrijven bieden een compleet pakket aan ICT-diensten en richten zich hiermee voornamelijk op grote organisaties. De ICT-diensten bestrijken het verkopen, ontwikkelen, ontwerpen, bouwen, inrichten, installeren, programmeren, beveiligen, integreren, onderhouden, updaten en beheren van systemen, netwerken, hard- en software producten en het bewaken en beheren van bedrijfsmiddelen alsmede het geven van technisch en management advies en het bieden van ondersteuning, opleidingen en trainingen. Deze ICT-diensten gaan gepaard met het agent- en dealerschap van enkele verwante producten. De ICT-diensten worden in verschillende vormen gegeven. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen ondersteuning op locatie en op afstand. Op afstand vindt deze plaats in de vorm van helpdesk- en hostingservice en op locatie door o.a. body-shopping, waarbij personeel voor een paar maanden wordt uitgezonden. De 'outsourcing' vindt zowel plaats door detachering van eigen personeel als door inschakeling van subcontractors. Daarnaast kan er onderscheid worden gemaakt tussen verschillende gradaties van outsourcing. Het beheer van de netwerken en systemen kan volledig door de automatiseringsbedrijf worden uitgevoerd. Ook kan er sprake zijn van gedeeltelijke uitbesteding door middel van een tweedelijns ondersteuning. Een veel voorkomende vorm 59
Locatiefactoren ICT
van outsourcing vindt plaats als turn-key project (project begeleiding). Bij turn-key projecten worden complete systemen afgeleverd en geïnstalleerd, inclusief trainingen en opleidingen van de gebruiker en begeleiding bij de implementatie. De meeste systemen worden aangelegd met toepassing van grote geïntegreerde standaardsystemen als SAP en Triton of andere standaardsystemen. Deze zijn gebaseerd op de standaard desktopapplicaties van Microsoft. De grote automatiseringsbedrijven hebben hun activiteiten intern georganiseerd rond afdelingen die zich bezighouden met een speciale sector (financiën, boekhouding) of specialisme. Veel automatiseringsbedrijven hebben door een ongelijkmatige verdeling van deze afdelingen specialisme. Zo is CMG gespecialiseerd in geavanceerde systemen voor bijvoorbeeld elektronisch betalen en rekeningrijden en Cisco Systems in ontwikkelen en adviseren van e-business ecosystemen (dotcom-starters). Naast de grote automatiseringsbedrijven zijn er de kleinere automatiseringsbedrijven die een minder compleet pakket aanbieden aan ICT-diensten. Zij houden zich eveneens bezig met de aanleg en beheer van netwerken met bijbehorende software. De klanten bevinden zich voornamelijk in het midden en kleinbedrijf. Een derde te onderscheiden categorie zijn webservicebedrijven. Deze kleine bedrijven houden zich bezig met het ontwerpen, onderhouden, adviseren en beheren van websites. Binnen deze branches bevinden zich ondernemers voor wie de ambachtelijke werkwijze, creativiteit en een kunstzinnigheid centraal staan. Een vierde te onderscheiden categorie bedrijven zijn bedrijven, die gespecialiseerd zijn in maatwerksoftware zoals bijvoorbeeld Unit 4. Deze ontwikkelt en levert sectorgerichte software oplossingen voor ondernemingen en instellingen in het midden en klein bedrijf. Een vijfde te onderscheiden groep zijn de bedrijven gespecialiseerd in telecommunicatiediensten. Hieronder vallen de in de vorige paragraaf besproken categorieën publieke netwerk providers backbone, netwerk providers, acces netwerk providers, service providers. Hierbij zijn de telefonica-diensten het meest belangwekkend. Deze zijn steeds meer geïntegreerd met internet. Voor Nederland wordt deze markt gedomineerd door KPN Telecom. Tot slot kunnen er gespecialiseerde ICT-bedrijven genoemd worden die bijvoorbeeld gespecialiseerd zijn in het geven van cursussen, beveiliging, advies of reparatie (webanalyse14, Van der Pas, 2001; IDC, 1999; Vaessen en Wever, 1990). 4.6.2. Het draagvlakprincipe: het belang van de afzetmarkt Het locatiepatroon van de ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening kan voor een groot deel met behulp van het draagvlakprincipe (zie paragraaf 4.4.1.) verklaard worden. Lensink (1989) noemt afzetmarkt de primaire vestigingsplaatsfactor van intermediaire diensten. Van Dinteren (1989), Manshanden (1996) en Van Geenhuizen (2000) komen tot soortgelijke bevindingen. Het belang van de afzetmarkt in de locatiekeuze is duidelijk te zien in het locatiepatroon van de grote automatiseringsbedrijven in Nederland. Deze ICT-bedrijven streven naar een afzetmarkt met landelijke dekking. Zo heeft CMG (zie kaart 4.3) 16 filialen verspreid over het land. Het locatiepatroon zit tussen een landsdelig en regionaal patroon in. Op kaart 4.3 is echter te zien dat in de Randstad een hogere filiaaldichtheid is. Deze hogere dichtheid hangt samen met de hogere klantendichtheid aldaar. Lensink (1989) stelt vast dat de zakelijke diensten met name afhankelijk zijn van klanten in de tertiaire sector. Van Dinteren (1989) concludeert dat dit beeld zich voor computerdiensten nog sterker geldt (zie tabel 4.18).
14
De informatie in deze paragraaf is voornamelijk verkregen door het serven langs en besturen van verschillende websites van een groot aantal ICT-bedrijven.
60
Locatiefactoren ICT
Kaart 4.3. Vestigingspatroon CMG-filialen in Nederland
Bron: CMG (website) Met name klanten in de zakelijke dienstverlening zijn van belang. Bijna de helft van de omzet in de computerdienstverlening wordt gerealiseerd bij andere zakelijke dienstverleners. IDC (1999) stelt een recenter, nog fijner beeld samen en concludeert dat de grote automatiseringsbedrijven vooral gericht zijn op de financiële sector. De websites van de grote automatiseringsbedrijven richten zich ook nadrukkelijk meer op de financiële sector dan op andere sectoren. Tabel 4.18. De verdeling van de omzet over groepen afnemers, naar bedrijfsgroep in procenten Rechtsk. Diensten Landbouw/delfstofw. 5 Industrie 9 Bouw 7 Handel/transport 8 Financiën/verzekeringen 10 Zakelijke diensten 9 Overheid 6 Institutionele sector 3 Particulieren 43 Totaal 100 Totaal absoluut in 131 miljoen guldens
AccounTants 12 20 6 19 3 21 2 7 9 100 301
Computer diensten 1 14 3 11 7 47 11 5 1 100 211
Ingenieurs bureaus 1 19 6 3 5 7 38 14 8 100 443
Reclamebureaus 1 29 7 16 11 22 9 3 2 100 140
Overige diensten 2 22 13 21 7 12 8 6 11 100 122
Totaal 5 19 6 11 6 19 17 8 10 100 1349
Bron: survey (1984) Van Dinteren (1989) Naast de financiële sector worden de dotcom-bedrijven en de mediabranche als belangrijke afnemers van ICT-bedrijven genoemd (DTZ Zadelhoff, 2001; Bouwmans et al, 2000). Voor de multimediabedrijven wordt het belang van verschillende afnemers in het Dostelmodel weergegeven. Hierin wordt de multimediamarkt verdeeld in een kern, een eerste en een tweede periferie (figuur 4.12). In de multimediakern bevinden zich de multimediaproductiebedrijven en -dienstverleners. In de eerste ring bevinden zich de 61
Locatiefactoren ICT
ondernemers in de media- en communicatiebranche. Het kunnen zowel productiebedrijven als opdrachtgevers zijn. In de tweede ring vallen de bedrijven en sectoren die multimedia gebruiken voor de ondersteuning van het bedrijfsproces (bijvoorbeeld ingenieurs- en architectenbureaus). Zij gebruiken multimedia als ondersteuning voor het bedrijfsproces. Figuur 4.12. Het Dostel-model: Multimediakern en bijbehorende ringen.
Bron: Bouwmans et al (2000) Om de klanten in de financiële-, dotcom- en de mediabranche te bedienen hebben de meeste ICT-bedrijven geen regionaal patroon met meerdere filialen. Deze ICT-bedrijven die ondanks een minder aantal filialen opereren voor een nationale afzetmarkt, vestigen zich bij voorkeur rekening houdend met het vestigingsgedrag van de concurrent (zie Hotelling 1928, paragraaf 4.4.1) - in de economische kern. Van Geenhuizen (2000) stelt daarom evenals Tordoir (et al, 1988) vast dat sterk gespecialiseerde servicebedrijven, waarin niet-routinematige contacten centraal staan, zich in de grootste afzetmarkt vestigen, omdat zij daar het meest krachtig tot ontwikkeling komen. De rol van de global city theorie moet hierbij in beschouwing worden genomen. Het ICT-cluster Silicon Alley in New York illustreert dat (Bouwman, 2001). Carter (1994) geeft aan dat de hoofdfunctie van wereldsteden van vandaag het verzorgen van toegang is van geavanceerde businessservice . Minder gespecialiseerde zakelijke diensten zijn echter in vergelijking met groothandelsbedrijven sterker regionaal geconcentreerd. Tabel 4.19 De betekenis van afnemers in een bepaalde regio, medio 1986 (% erg belangrijk) Landsdeel Eigen regio Afnemers in Randstad Overig Nederland Gr. Stedelijk gebied 41 38 *1 50 *3 19 Ov. Corops Randstad 25 30 *1 43 *3 22 Sted. Intermediaire zone 37 39 25 *2 49 Land. Intermediaire zone 22 17 24 *2 41 Sted. Periferie 33 18 21 *2 50 Land. Periferie 29 17 17 *2 46 3 Nederland 32 34 * 36 *3 N 281 271 275 *1 Randstad exclusief de eigen regio, *2 Overig Nederland exclusief de eigen regio, *3 Gehele Randstad c.q. geheel Overig Nederland
Bron Drenth (1990)
62
Locatiefactoren ICT
De zakelijke dienstverlening vindt een belangrijke deel van hun klantenkring terug in de regio (Lensink, 1989). Echter ook deze bedrijven hebben klanten in het economische kerngebied. Voor Nederland geldt dat voor de computerdiensten eenvijfde van de grote cliënten daar is gevestigd. Zo stelt Lensink (1989) dat onafhankelijke van de afstand van het onderzoeksgebied tot het westen van Nederland, met name computerdiensten belangrijke klanten in het westen lijken te hebben (zie bijlage 6, spreiding van de klanten van zakelijke dienstverlening). Van Dinteren (1989) en Drenth (1990) komen tot dezelfde conclusie. Tabel 4.20 De betekenis van afnemers in een bepaalde regio, medio 1986 (aandeel met > 50% van de omzet) Landsdeel
>50 van de omzet in Eigen regio Randstad Halfwegzone Periferie Gr. Stedelijk gebied 23 26 1) 0 9 Ov. Corops Randstad 15 31 1) 0 9 Sted. Intermediaire zone 21 25 6 2) 14 Land. Intermediaire zone 15 33 5 2) 15 Sted. Periferie 33 13 2 8 Land. Periferie 40 8 0 20 Nederland 23 30 2 18 N 305 305 305 305 1) Randstad exclusief de eigen regio 2) Overig Nederland exclusief de eigen regio 3) Gehele Randstad c.q. geheel Overig Nederland
Bron: Drenth (1990) Volgens Drenth (1990) valt er een regelmaat in het aandeel van de regio te constateren (zie tabel 4.19 en 4.20). Deze is het hoogst in de grote steden in de Randstad. Vervolgens komen de steden in de halfwegzone en tenslotte de periferie. Stedelijke regio's herbergen meer potentiële afnemers dan landelijke regio's. Hierbij speelt er wel een verschil tussen oude en jonge bedrijven. Oudere bedrijven hebben vaak klanten over het gehele land verspreid, terwijl recent opgerichte bedrijven meer exclusief regionaal georiënteerd zijn. Van Dinteren beargumenteert dat het voor computerdiensten (evenals voor reclamediensten) mogelijk is om op grote afstand klanten te bedienen, doordat zij een gering aantal vaste klanten hebben (zie tabel 4.21 en 4.22). Mede daardoor zijn daaronder zeer belangrijke cliënten te vinden (in termen van omzet). Door die beperkte omvang van de cliëntèle lijkt het juist voor deze bedrijven goed mogelijk om ook over grotere afstand de contacten met de cliënt te onderhouden. Hierdoor zijn computerdiensten in overwegende mate bovenregionaal werkzaam en relatief in sterke mate op het omringende landsdeel gericht (zie tabel 4.23, 4.24, 4.25). Tabel 4.21. De omvang van cliëntèle naar bedrijfsgroep Minder dan 25 26-100 cliënten 101-250 cliënten 251-1000 cliënten Meer dan 1000 Totaal Totaal absoluut
Rechtsk. Diensten 1 15 16 35 33 100 86
Accountants 2 8 35 46 8 100 132
Computer diensten 26 29 19 16 10 100 31
Bron: Van Dinteren (1989 survey, 1984)
63
Ingenieurs bureaus 40 39 15 3 2 100 132
Reclamebureaus 32 45 13 7 3 100 31
Overige diensten 10 29 29 10 22 100 41
Totaal 17 25 23 23 12 100 453
Locatiefactoren ICT
Drenth (1990) en Boogaard (et al, 1999) komen tot dezelfde conclusies. Tordoir (et al, 1988) concludeert dan ook dat nabijheid van cliëntèle rond de ruimtelijke concentratie van andere vestigingen een geringe rol speelt. Tabel 4.22. Het aandeel van bedrijven met drie of meer grote cliënten, naar bedrijfsgroep. Rechtsk. AccounDiensten tants 17 24
Computer diensten 68
Ingenieurs Reclamebureaus bureaus 84 71
Overige diensten 76
Totaal
Drie of meer grote 48 cliënten Geen grote cliënten 83 76 32 16 29 24 53 Totaal 100 100 100 100 100 100 100 grote cliënten zijn klanten, die ieder voor zich meer dan 5% in de omzet van het bedrijf bijdragen, bedrijven met een of twee grote cliënten zijn buiten beschouwing gelaten
Bron: Van Dinteren (1989, survey 1984) Dat computerdiensten vaak elders buiten de eigen regio ingeschakeld worden, hangt samen met de aard van de dienst. Frequent benodigde goederen en diensten, waarbij zodoende van een zekere standaardisatie en routinematigheid sprake is en de activiteiten minder complex zijn, worden in overwegende mate in de stad van vestiging aangeschaft (verzorgende diensten). Voor diensten, waarbij het product veel minder of geheel niet is gestandaardiseerd, en minder frequent nodig zijn of anders gezegd gespecialiseerd en kennisintensief zijn, geldt het tegendeel. Hierdoor zijn de kennisintensievere zakelijke dienstverlening meer toplocatiegevoelig. In dit verband geldt ook dat ten opzichte van andere zakelijke diensten er relatief vaker diensten van elders worden betrokken (Verbeek 2000; Erdman, 2000; Lensink 1989, Van Dinteren,1989, Tordoir, et al 1988; Terhorst et al 1988). Manshanden (1996) veronderstelt vervolgens dat ondernemers in de zakelijke dienstverlening, uitgaande van minimalisering van transportkosten, streven naar een optimale bereikbaarheid ten opzichte van het land. Hierdoor zou het marktbereik van de zakelijke dienstverlening van lokaal naar een nationaal niveau vergroot kunnen worden. Hierbij speelt het toenemend belang van autobereikbaarheid (groei van het zakelijke verkeer) een rol. Het marktbeleid van de ICT-zakelijke diensten sluit hierbij aan. Computerservice bedrijven zijn binnen zakelijke dienstverlening het meest uitgesproken bovenregionaal georiënteerd. Computerdiensten (evenals reclame diensten) in Nederland streven naar marktuitbreiding tot heel Nederland. Internationale ambities en realisering daarvan komen ook voor. Van de computerservice bedrijven exporteert 13%15 (Lensink, 1989). Geconcludeerd kan worden dat het verklaren van het locatiepatroon van de ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening met behulp van het draagvlakprincipe inzicht geeft. Echter de ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening kunnen zowel regionaal stuwend als Tabel 4.23. De verdeling van de omzet in de zakelijke dienstverlening naar geografische herkomst, onderscheiden naar bedrijfsklasse Rechtsk. Diensten Stad 62 Regio 21 Landsdeel 9 Rest Nederland 8 Buitenland 1 Totaal 100 Totaal absoluut (miljoen 131 guldens)
AccounTants 40 33 18 10 0 100 301
Computer diensten 14 19 48 18 2 100 211
Ingenieurs bureaus 23 26 22 21 9 100 443
Reclamebureaus 30 14 25 25 6 100 140
Overige diensten 50 32 9 8 0 100 122
Totaal 32 25 23 16 4 100 1349
Bron: Van Dinteren (1989, survey 1984) 15
Deze cijfers zijn enigszins gedateerd (voor 1990), maar geven wel een indicatie van het belang van de export.
64
Locatiefactoren ICT
Tabel 4.24. De verdeling van de vestiging in de zakelijke dienstverlening naar geografische herkomst, onderscheiden naar bedrijfsklasse Rechtsk. Diensten 64 21 8 5 2 100 81
Stad Regio Landsdeel Rest Nederland Buitenland Totaal Totaal absoluut (vestigingen)
AccounTants 45 36 11 8 0 100 127
Computer diensten 14 23 25 35 3 100 27
Ingenieurs bureaus 28 21 22 27 2 100 127
Reclamebureaus 33 18 20 22 7 100 30
Overige diensten 35 20 14 29 1 100 33
Totaal 40 25 15 17 2 100 425
Bron: Van Dinteren (1989, survey 1984) Tabel 4.25. ICT-bedrijven: afzetmarkt naar kennisintensiteit voor productie, handel en consultancy in procenten Regionaal Nationaal Internationaal
Laag 24,6 52,2 23,2
Productie Hoog 5,7 57,1 37,1
Handel hoog 8,6 51,4 40,0
Laag 14,0 62,6 23,4
Laag 8,4 74,7 16,9
Concultancy Hoog 8,3 68,5 23,2
Bron: Boogaard et al (1999) verzorgend zijn. Hiervoor kunnen regionale verschillen aanwezig zijn. Zo meldt Lensink (1989) dat de Achterhoek afhankelijker is van de eigen regio dan Noordoost Brabant en Noord- Limburg. Dit hangt samen met de vrij sterke relatieve specialisatie op het terrein van de zakelijke dienstverlening, die zich tussen de verschillende stadsgewesten buiten en met name binnen het 'Randstadscomplex' voordoen. Amsterdam is het centrum voor reclame en marktonderzoek, Amsterdam en Utrecht zijn de centra voor informatiediensten en managementconsultancy (Tordoir et al, 1988)16. Daarnaast speelt ook de status van de vestiging een rol. Van Dinteren (1989) stelt vast dat hoofdvestigingen meer landelijk gericht zijn en nevenvestigingen meer op de stad van vestiging of in ieder geval op de locale markt (zie tabel 4.26 en bijlage 7). Tabel 4.26. Geografische verdeling van de omzet naar status van de vestiging van zakelijke dienstverlening Stad Regio Landsdeel Rest Nederland Buitenland Totaal Totaal absoluut (miljoen guldens)
Hoofdvestigingen 11 19 39 18 13 100 326
Nevenvestigingen 34 32 22 11 0 100 383
Zelfstandige kantoren 41 23 15 18 2 100 624
Bron: Van Dinteren (1989 survey, 1984) Tabel 4.27. status van vestigingen bij computer en reclamediensten Reclamediensten Computerdiensten
Hoofdvestiging 3 10
Nevenvestiging 13 32
Zelfstandig 84 58
Bron: Van Dinteren (1989 survey, 1984)
16
In paragraaf 6.7 zal verder op regionale specialisatie worden ingegaan.
65
Totaal 100 100
Totaal (gemid.) 32 25 23 16 4 100 1333
Locatiefactoren ICT
In de Nederlandse context kan worden vermeld dat, waar het organisatorische relaties van de nevenvestigingen betreft, kan worden gesteld dat deze sterk Randstadgericht zijn, omdat bijna driekwart van de hoofdkantoren van deze nevenvestigingen daar is gevestigd. Met name de 4 grote steden hebben regie en controle over nevenvestigingen. Er is op deze wijze een hiërarchisch patroon van controleren en gecontroleerd worden. Daarnaast signaleert Drenth (1990) dat nevenvestigingen veel vaker buiten de Randstad zijn gevestigd. De meeste ICTbedrijven in de zakelijke dienstverlening zijn echter zelfstandig (zie tabel 4.27). 4.6.3. Belang van het gehele contactnetwerk In de voorgaande paragraaf is het belang van de draagvlaktheorie voor de ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening besproken. Het draagvlakconcept is voor zakelijke dienstverlening in tegenstelling tot de detailhandel echter niet de alles bepalende factor bij de locatiekeuze. Bij de zakelijke dienstverlening speelt draagvlak in mindere mate een rol, omdat veelal niet de klant, maar het dienstverlenende bedrijf de transportkosten draagt. Deze transportkosten bestaan voornamelijk uit 'body'. Daarnaast kan zoals eerder vermeld ook bij grotere afstand tot de cliëntèle het contact worden onderhouden, te meer daar het veelal gaat om gespecialiseerde diensten, die niet frequent nodig zijn. De ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening zijn hiermee behoorlijk footloose. De locatie komt niet alleen voort uit de contacten met de klant, maar het gehele contactnetwerk van het bedrijf. Met andere woorden: alle vervoerskosten in de bedrijfsvoering, die aan face-to-face contacten voorafgaan zijn, zijn bepalend voor de locatiekeuze. Het feit dat in Nederland niet alle ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening, die voor een groot deel draaien op klanten uit de Randstad, daar ook gevestigd zijn, geeft aan dat er bij de locatiekeuze ook andere factoren een rol spelen (Manshanden, 1996; Lensink 1989; Van Dinteren 1987). Van Dinteren (1987) geeft in deze context aan dat voor de regionaal stuwende diensten de beschikbaarheid van informatie belangrijker gevonden wordt dan het draagvlak. Voor verzorgende diensten geldt dit echter niet. Deze conclusies wordt door Verbeek (2000) in een casestudie over Noordoost Brabant bevestigd. Deze studie laat zien dat er nauwelijks sprake is van hechte samenwerking met andere bedrijven in de ICT-sector bij de gestandaardiseerde diensten (Verbeek, 2000). In een zelfde trant als Van Dinteren beargumenteert Illeris (1996b) specifiek voor de productie van maatwerksoftware dat nabijheid van klanten en informatiebronnen minder belangrijk is dan voldoende gekwalificeerd personeel. De productie van maatwerksoftware gaat gepaard met intensieve face-to-face contact met gebruikers, planning en implementatie. Hierdoor is de productie van maatwerksoftware eerder geclusterd bij elkaar dan bij de klant. De productie van maatwerksoftware is geconcentreerd rondom onder meer Toulouse, Amsterdam, Sunbeltlocaties in Californie, M4-corridor ten westen van Londen en New York. Lensink (1987) belicht in deze context de netwerktheorie tegenover de draagvlaktheorie. Bij netwerkbedrijven gaat het om input- en outputrelaties van dienstverlenende bedrijven, terwijl het in de draagvlaktheorie gaat het om hun afhankelijkheid van de consumptieve vraag in hun gebied. In de netwerktheorie gaat het om de differentiële betekenis van intraregionale en interregionale relatiepatronen voor het functioneren van de bedrijven. In de draagvlaktheorie beperkt de vraagstelling zich tot het intraregionale aspect. Het belang van de netwerktheorie voor stuwende ICT-bedrijven geeft aan dat de in paragraaf 3.3 genoemde clustervorming van gerelateerde bedrijvigheid een rol speelt. Hierbij moet wel in ogenschouw worden genomen dat het schaalniveau waarop deze clustering noodzakelijk wordt geacht hoog is, doordat stedelijke diensten overal binnen het 'urban field' vertegenwoordigd zijn (Manshanden, 1996). Uit enquêtes onder zakelijke dienstverlening blijkt wel dat complexvorming zowel op het stadsgewestelijke als het op randstedelijke niveau zich voordoet (Tordoir, et al 1988). Hierop aansluitend staat in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening het volgende vermeld:
66
Locatiefactoren ICT
In de Noordvleugel Randstad zorgen de sterke verwevenheid met de informatietechnologie, de luchthaven Schiphol en de zakelijke dienstverlening van Amsterdam voor uitgebreide formele en informele, fysieke en virtuele netwerken tussen bedrijven. Van clustervorming rond Schiphol en de Rotterdamse haven of tussen bedrijven in deze sectoren die relaties met elkaar hebben kan niet worden gesproken is. (RPD, 2001)
Er kunnen twee factoren worden onderscheiden waarbij clustering van belang is: 1. Het verkrijgen van informatie of kennis ten behoeve van uitvoering van de dienstverlening. Illeris (1996b) beargumenteert dat computerservicebedrijven vaak in netwerken opereren om informatie te verzamelen en vakbekwaamheid te delen In deze context kan er op worden gewezen dat in Nederland van alle computerservice bedrijven volgens Lensink (1987) bijna 50% en volgens Drenth (1990) zelfs 60% op enigerlei wijze samen werkt. Deze samenwerking vindt doorgaans plaats tussen ondernemingen, die hetzelfde soort dienstpakket aanbieden. In tweederde van de gevallen is er sprake van Nederlandse partners. (Lensink, 1987). 2. Het verkrijgen van klanten voor opdrachten. Het verkrijgen van opdrachten berust niet op toevalligheden maar op informatie en communicatie. Het actief onderhouden van een contactennetwerken staat centraal. De vaste relaties die met deze bedrijven zijn opgebouwd, alsmede het relatiegemak waarmee nieuwe relaties tot stand komen binnen het stedelijk milieu (mond-op-mondreclame), zijn belangrijke factoren van clustering voor ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening (Henstra en Hogeveen, 1996). Illeris (1996b) geeft aan dat door in netwerken te opereren geografisch ver gelegen markten kunnen worden binnengehaald. De factor informatie kan op deze manier voor de ICTbedrijven onzekerheden in de bedrijfsvoering wegnemen. De in paragraaf 3.3 besproken clustertheorieën geven echter meer redenen aan, waarvoor clustering een rol speelt. Deze speelt echter nauwelijks een rol bij de ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening. De factor cultuur speelt wel een rol, maar niet echt in relatie tot clustervorming (zie paragraaf 6.7). Sommige auteurs suggereren dat uitbesteding een rol speelt. ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening zouden gezien de dienstverlenende aard een instelling hebben van 'make it or buy' (Boogaard et al, 1999; Erdman 2000). Dit is niet echt realistisch. Manshanden (1996) geeft dat namelijk aan in het onderscheid dat hij maakt tussen project- en seriewerk (zie bijlage 8). Aangezien de ICT-diensten meer projectwerkkarakter hebben dan seriewerk, zijn er weinig mogelijkheden tot uitbesteding. 4.6.4. Overige locatiefactoren en locatiegedrag ICT-zakelijke dienstverlening Naast de draagvlaktheorie en de netwerktheorie kunnen er voor de zakelijke diensten in de ICT meer factoren worden genoemd, die planologisch een rol spelen. De volgende specificaties kunnen worden gemaakt: • De draagvlaktheorie en netwerktheorie impliceren te samen een optimale locatie, die ten grondslag ligt aan de nabijheid van klanten en andere relaties. De werknemer moet echter ook als 'klant' worden gezien. Dit impliceert een locatie die tevens gunstig is gelegen ten opzichte van de arbeidsmarkt en tot de status van bepaalde locaties waar het personeel zich door aangetrokken voelt. Deze factor arbeidsmarkt-woonomgeving wordt door Drenth (survey, 1986, 1990) zelfs belangrijker gevonden dan de geografische ligging en de regionale afzetmarkt (afgezien van jonge computerdienstverlenende bedrijven). Het belang van de werknemer betekent ook dat er gestreefd wordt naar een goede bereikbaar per auto zowel voor de bezoekers als voor het personeel (Manshanden, 1996). De bereikbaarheid met het openbaarvervoer is minder belangrijk. Relatief weinig (25%) werknemers in de zakelijke dienstverlening gaan met het openbaarvervoer naar het werk. Aansluitend aan het hoge autogebruik hebben de bedrijven behoefte aan parkeerplaatsen. 67
Locatiefactoren ICT
•
•
Uit onderzoek van Lie (1994) blijkt dat 60% van de bedrijven in de zakelijke dienstverlening minimaal één parkeerplaats op twee werknemers nodig heeft en 90% minimaal één parkeerplaats op vier werknemers. Er moeten in ieder geval een aantal plaatsen beschikbaar zijn voor directie en medewerkers, die veel zakelijk moeten reizen, maar vooral voor klanten. Het gaat dan niet zozeer om het totale aantal maar om een permanente beschikbaarheid van enkele plaatsen. Aangezien er bij de ICT-zakelijke dienstverlening veel buitendienstmedewerkers aanwezig zijn en bovendien een combinatie van activiteiten op de vestiging plaatsvindt, is er grotere behoefte aan parkeervoorzieningen dan voor de parkeernormen voor deze bedrijvigheid staat vastgesteld (Kamer van Koophandel, 1987). Voor de prestigegevoelige ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening zijn buurtkenmerken van historische centra een belangrijke vestigingsplaatsfactor, al hangt de waarde die men eraan toekent af van het soort bedrijf en van de cultuur waarin bedrijven opereren. De prestige om in een zakelijk district aanwezig te zijn, is volgens Lie bij de softwarebedrijven minder, terwijl met name bij de hippe aanleggers van Ecommercesystemen zoals Lost Boys en Razorfish een cultuur heerst dat vermeende bijzonderheid tot uitdrukking moet worden gebracht met een vestigingsgedrag van bijvoorbeeld monumentale en bijna onbetaalbare grachtenpanden in Amsterdam. De hippe E-commcerce aanleggers zijn echter niet de enige ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening, die een dergelijk milieu voor de bedrijfsvoering noodzakelijk achten. Verwijzend naar de convergentie van mediabedrijven (paragraaf 2.1, figuur 2.1) kan worden opgemerkt dat veelal ICT-bedrijven, die afkomstig zijn of gerelateerd zijn aan de mediasector in een cultuur operen waarbij voor een uit een creatief imago van de omgeving voortvloeiende identiteit, clustering noodzakelijk wordt geacht. Over het algemeen geldt dat naarmate de ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening creatiever en innovatiever zijn en meer met internet, media of content bezig zijn en activiteiten vragen met meerdere jaren ervaring in de ICT (meer buitenlandse werknemers), de waarde aan buurtkenmerken van historische kenmerken toenemen. Naast historisch kenmerken geldt dat de kosmopolitische omgeving en 'the place to be' van belang is voor het imago (zie ook kader Kosmopolitische omgeving: the place to be). De hierboven genoemde verbanden hangen op zijn beurt weer samen met het belang van arbeidsmarktfactoren (Tordoir et al, 1988; Lie, 1994; FD, 9-4 2001; Kersten, 2001). ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening met een groot aantal bezoekers hechten een meer dan gemiddeld belang aan een ligging in de binnenstad, de ligging nabij
Kader: Kosmopolitische omgeving: the place to be Een leuke binnenstad trekt niet alleen hoogopgeleiden aan; ook buitenlandse bedrijven zitten het liefst in een plezierige omgeving. Dat het aantal buitenlandse bedrijven dat zich in Rotterdam vestigt achterblijft is grotendeels een kwestie van beeldvorming. Volgens Volleman van Buck is het imago heel belangrijk. Amsterdam is voor buitenlandse bedrijven erg aantrekkelijk. Internetbedrijven voelen zich meer aangetrokken door de zeventiende-eeuwse grachten van Amsterdam dan door de moderne architectuur van de Maasstad (zie kaart 4.4). Amsterdam is nu eenmaal voor de meeste bedrijven the place to be (Van der Kwast, 2001). Uit een onderzoek van het Britse adviesbureau MBA onder It-Consultants is de voornaamste factor om voor een bepaalde stad te kiezen de kwaliteit van de woon- en uitgaansomgeving. Amsterdam is cool en Rotterdam niet. Ter verklaring van het belang van the place to be kan verwezen worden naar een sterke mate van footlooseheid Deze footlooseheid leidt tot een her- en opwaardering van die plaatsen op de wereld waar zich nog interessante of spannende fysieke ontmoetingen en confrontaties kunnen voordoen met een economische, sociale of culturele betekenis. Zulke plaatsen vind je nog steeds alleen in de centra van grotere steden, in het bijzonder in de culturele machtcentra van de wereld en daar vindt dan ook clustering plaats (Boomkens, 1999). Musterd (et al, 1994) geciteerd naar Ashworth (1990) spreekt in deze context van de troef van 'heritage industrie' en 'reinvented history'. Steden met een rijke cultuur en een sociaal leven hebben een enorme voorsprong op de oude industriesteden van weleer voor wat betreft het aantrekken van bedrijven waar vakbekwame arbeiders moeten worden aangetrokken zoals bij de ICT-consultancy.
68
Locatiefactoren ICT
Kaart 4.4. Locatie van internetdiensten in de regio Amsterdam
Bron: Kersten (2001) De mensen willen samen om de hoek een pilsje drinken en lekker zitten in een swingende en prikkelende omgeving. Hippe locaties in het oude centrum van grote steden zijn hiervoor enorm geschikt. Hier is het zowel zakelijk als voor woondoeleinden goed toeven, door het aantrekkelijk decor en relatief groot aanbod van voorzieningen. Een bedrijventerreinen is daarentegen niet aantrekkelijk. Helemaal als geredeneerd wordt dat veel internetbedrijven geen reguliere werktijden van 9 tot 5 hebben. Het werken op buiten reguliere werktijden is typisch onderdeel van een ICT-cultuur, waarin onder andere in een ongedwongen bedrijfscultuur zonder stropdassen, pakken en met voetbaltafel gewerkt wordt, hoewel hierbij verschillen zijn tussen bedrijven en landen. Zo geldt voor Frankrijk dat daar 'nooit' iemand voor negen uur op kantoor komt en 'nooit' na zeven uur weg gaat en dat wanneer je dat niet doet je voor gek wordt verklaard. Terwijl Amerikanen in vergelijkbare posities 'allemaal' zeventig uur per week werken. Op een bedrijfsterrein waar het om 5 uur uitgestorven is, zit een dergelijk bedrijf niet te wachten. Het brengt onveiligheidsgevoelens, en faciliteiten om iets te eten of te drinken voor het avondeten ontbreken. Deze faciliteiten zijn ook van belang voor het detacheerpersoneel, dat maanden op locaties bij klanten weg is, maar wel af en toe met collega's wil bijpraten. Komen ICT-bedrijven om wat voor reden dan ook op een bedrijfsterrein te zitten, dan wordt er ook heel wat gesleuteld om het aantrekkelijker te maken. In deze filosofie zal het kantoor een huiskamer, een bruincafé een biljart- of fitnessruimte moeten hebben voor het personeel, zodat het personeel zich om vijf uur in het zweet kan werken om daarna met een helderder hoofd weer aan de slag te gaan. Of zal het bedrijfsterrein door restaurants en theaters moeten worden omgeven. Op het moment dat een bedrijfsterrein nog ontwikkeld wordt, is het nog zeer de vraag of deze uitgaansvoorzieningen er zullen komen. Op de locaties in de binnensteden zitten de ICTbedrijven ‘op save’ en hebben zij een visitekaartje voor het personeel dat zich op de krappe arbeidsmarkt bevindt. Stadslucht alleen is echter niet genoeg om het verschijnsel 'place to be' te verklaren: ‘hightech need high touch’. Uit enquêtes onder IT-professionals blijkt dat ze zich vestigen ‘waar het gebeurt’. Het imago is positief op die locaties, die bekendheid en status hebben, die vol cultuur en historie zitten en die multicultureel, jong, hip, cool en sexy zijn. Anders gezegd: bij veel ICT-bedrijven legt een kosmopolitische imago een groot gewicht in de schaal. Wanneer ICT-bedrijven zich vestigen ‘waar het gebeurt’ in een kosmopolitische omgeving, worden ze gelijk een stuk serieuzer genomen. De campagne IT Swings in Groningen speelt hierop in door bierviltjes te verspreid in café's in de Randstad, die door de doelgroep bezocht worden. Met een dergelijke gang van zaken sluiten een behoorlijk aandeel ICT-dienstverlenende bedrijven zich aan bij een cultuur, die vooral heerst bij media-, reclame en modesector, hoewel voor dienstverlenende bedrijven sowieso geldt dat zij meer belang hechten aan identiteit en uitstraling dan productiebedrijven. Amsterdam heeft het imago het Mekka van de reclamesector te zijn. De dienstverlenende bedrijven in de ICT, waarbij een creatief klimaat vereist is, zoals webservicebedrijven, sluiten zich hierbij aan. Amsterdam is kunst- cultuurstad bij uitstek als zodanig en hierdoor een stimulerende omgeving voor artistieke en creatieve activiteiten. In Amsterdam is sprake van een zeer rijke en interessante locale cultuur en een veelheid aan musea, culturele instellingen, kunstacademies en dergelijke (Sanders, 2001b; Kersten, 2001; Verbeek, 2000; EIM 1999; Van Dinteren,1989; AD 8 juni, 2001; Volkskrant 6 april, 2001; FD, 14 maart 2001; Intermediair 8, 22 februari, 2001; Volkskrant februari, 2000; Intermediair 47, 23 november 2000; De Telegraaf 5 april, 2000).
winkelmogelijkheden (nabijheid passantenstroom) en de ligging ten opzichte van cliëntèle. De meeste ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening gaan echter naar de
69
Locatiefactoren ICT
•
klant toe en hebben weinig bezoekers en hechten daarom meer belang van landelijke infrastructuur (Van Dinteren, 1989). Aan het gebruik van horecafaciliteiten kan voor de ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening een bovengemiddeld belang worden toegekend in vergelijking met andere zakelijke diensten. Het gebruik van horecafaciliteiten bij het personeel ligt namelijk beduidend hoger dan bij andere zakelijke diensten (zie tabel 4.28). De werktijden en detacheerwerkzaamheden spelen hierbij een rol (zie kader kosmopolitische omgeving: the place to be). De bestedingen aan zakelijke lunches e.d. spelen, daarnaast ook een rol. Deze komen echter niet alleen direct de horeca in de stad van vestiging ten goede, maar zeker ook de plaatsen erbuiten. Daarom moet het belang van horecafaciliteiten voor de locatiekeuze van de onderneming niet alleen in de nabije omgeving worden gezien. Tabel 4.28. Gebruik horecafaciliteiten personeel. Gebruik horeca faciliteiten personeel Computerdiensten Ingenieursdiensten Reclamebureaus Gemiddelde zakelijke diensten
% 71% 71% 87% 40%
Bron Van Dinteren (survey, 1984, 1989) •
• •
•
Lie (1994) merkt op dat in tegenstelling tot de hoofdkantoren, voor de zakelijke dienstverlening de kosten zeker een rol spelen (Lie 1994). Buck (2001) geeft nagenoeg hetzelfde aan. Volgens Buck (2001) spelen de kosten echter geen rol bij maatwerksoftwarebedrijven. Buck (2001) geeft aan dat met name verzorgende ICT-bedrijven nabijheid van toeleveranciers van belang vinden en dat met name maatwerksoftwarebedrijven telecommunicatie-infrastructuur van belang is. Met name bij bedrijven met buitenlands personeel, maar ook bij andere ICT-zakelijke dienstverlening is prettig woon- leefklimaat en huisvestigingsmogelijkheden voor het personeel een factor die mee kan spelen (Drenth, 1990 naar Bureau economisch onderzoek gemeente Amsterdam, 1983). ICT-Bedrijven met veel buitenlandse werknemers hebben ook meer belang bij de nabijheid van een luchthaven. Met name de stuwende ICT-bedrijven met veel internationale contacten vinden een luchthaven van belang. Omdat veel bedrijven in de ICT-zakelijke dienstverlening (evenals reclamediensten) klein zijn, is het gemiddelde ruimtegebruik per persoon hoog (30 m2/per persoon). Er geldt namelijk dat naarmate bedrijven groter zijn de algemene ruimte terugloopt, administratieve functies belangrijker worden en het aandeel van bezoek- en ontvangstruimten terugloopt (Van Dinteren, 1989, zie tabel 4.29).
Tabel 4.29. Aantal persoonsleden per vestiging en gemiddelde vloeroppervlakte per persoon in de zakelijke dienstverlening 5-10 personen 34,8
11-25 personen 32,2
25 of meer personen 28,2
Bron: Van Dinteren (1989) •
De werkgelegenheid in de zakelijke diensten betreft veelal hoogwaardige banen, hetgeen verband houdt met het kennisintensieve karakter van deze bedrijven (Van Dinteren, 1989). Uit onderzoek van Van Dinteren (1989) in Nederland blijkt dat bij de zakelijke dienstverlening 17% een universitaire opleiding heeft, 23% hoger onderwijs en 22% middelbare onderwijs. Boogaard (et al, 1999, zie tabel 4.24) geeft aan dat rond de 70% van de ICT-consultancy bedrijven een aandeel van hoogopgeleide heeft van boven de 70
Locatiefactoren ICT
75%. Deze cijfers geven aan dat het belang van voldoende vakbekwaam personeel groot is. Dit geldt met name voor de oudere en meervestigingsondernemingen. Er moet niet alleen een arbeidspool met geschikt personeel aanwezig zijn, maar ook voldoende opleidingen op automatiseringsgebied. Er is veelal sprake van permanente bijscholing van het personeel. 75% van de bedrijven heeft continu personeel, dat cursussen volgt. Daarnaast worden er ook veel interne cursussen gegeven (Drenth, 1990). Tabel 4.30. Het aandeel hoogopgeleiden bij ICT-bedrijven in de Noordelijke Randstad van Nederland Productie Handel Consultancy Totaal
0-25 25 34 8 19
Aandeel hoogopgeleiden binnen onderneming 25-50 50-75 75-100 6 19 50 16 25 25 6 18 69 9 20 52
Totaal 0-100 100 100 100 100
Bron: Boogaard et al (1999) De scheiding tussen front- en backoffice is voor zakelijke dienstverlening minder relevant. De hoofdreden hiervoor is de dominantie van veel kleine ondernemingen bij de ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening (Tabel 4.31). De zakelijke dienstverlening is namelijk bij uitstek geschikt voor kleine ondernemingen. Daarnaast wordt er door Illeris op gewezen dat er een tendens is waarbij beide functies worden gecombineerd op een prestigieus suburbaan adres met een hoge auto bereikbaarheid, ondanks dat de boekhouding en administratie voor een belangrijk deel van de onderneming intern wordt verzorgd (Manshanden, 1996; Lensink, 1989; Buck, 2001; Illeris, 1994). Lie (1994) wijst er echter op dat er grotere vestigingen zijn, die afsplitsing van de meer routinematige activiteiten zullen overwegen en dat zelfs kleine ondernemingen wanneer er verdringingseffecten optreden bij toenemende aantrekkingskracht van de locatie over gaan op ruimtelijke spreiding van activiteiten (Lie, 1994). Tabel 4.31. Gemiddelde bedrijfsgrootte per bedrijfstak Bedrijfstak Automatiseringsdiensten Systeemhuizen Adviesdiensten Onderhoud- en reparatiediensten Totaal ICT-sector
Gemiddeld aantal werknemers 21,4 16,6 8,3 6,8 10,2
Bron: Buck (2001) 4.6.5. Tussenbalans De ICT-zakelijke dienstverlening is de grootste subsector binnen de ICT-sector. Er kunnen een scala aan diensten worden onderscheiden. De afzetmarkt is de belangrijkste vestigingsplaatsfactor voor de ICT-zakelijke dienstverlening. Hierdoor kan het locatiepatroon van de ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening met behulp van het draagvlakprincipe voor een deel verklaard worden. Echter, de ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening kunnen zowel regionaal stuwend als verzorgend zijn. De mate waarin de ICT-zakelijke diensten stuwend of verzorgend zijn is afhankelijk van de status, ouderdom en activiteit (zie tabel 4.32) De activiteiten, waarbij gespecialiseerde niet-routinematige contacten en werkzaamheden centraal staan, die niet frequent benodigd zijn en hierdoor een ongestandaardiseerde en kennisintensieve vorm hebben en waarbij de vestiging een hoge status en ouderdom heeft, zijn met name stuwend. Omdat veelal niet de klant, maar het dienstverlenende bedrijf de transportkosten draagt, spelen met name bij de stuwende bedrijven ook andere locatiefactoren een rol. Deze zijn onder meer clustering van 71
Locatiefactoren ICT
branchegenoten - met name bij maatwerksoftware -, arbeidsmarkt en kosmopolitische omgeving - met name bij webservicebedrijven (zie tabel, 4.33). Tabel 4.32. Regionaal stuwende en verzorgende diensten naar status ouderdom en activiteit Regionale positie
Verzorgende diensten Stuwende diensten
Grote automati Serings Bedrijven X XX Oud
Kleinere automati serings Bedrijven XXX X Jong
Web Service Bedrijven
Gespecialiseerde Maat werksoft telecommunicatie diensten ware
XXX XXX Hoofd Vestigingen
XXX X Neven vestigingen XX
Gespecial iseerde bedrijven
(XX) (XX) Zelfstandige kantoren XXX
Regionaal/locaal XX verzorgende diensten*2 Regionaal stuwende XX XX diensten*1 *1 Gespecialiseerde niet-routinematige contacten en werkzaamheden, niet frequent benodigd, ongestandaardiseerd, kennisintensief, *2 minder gespecialiseerde meer routinematige contacten en werkzaamheden, frequenter benodigd, meer gestandaardiseerd en minder kennisintensief, X= sterke relatie
Tabel 4.33. Eisen aan het vestigingsmilieu voor de ICT-zakelijke dienstverlening Locatiefactoren*1
Regionaal Regionaal ICT-diensten met verzorgende diensten stuwende diensten ICT-cultuur*2 XXX
Centrale ligging op bovenregionaal met voldoende autobereikbaarheid Centrale ligging op regionaal niveau met XXX voldoende autobereikbaarheid Nabijheid klanten XXX X Nabijheid toeleveranciers X Specifiek belang Nabijheid financiele bedrijven X X*4 4 Specifiek belang Nabijheid dotcombedrijven X* X*4 Specifiek belang Nabijheid mediabedrijven X*4 X*4 Clustering branchegenoten X*3 Nabijheid internationale luchthaven X*5 Bereikbaarheid openbaarvervoer X X Parkeervoorzieningen X X Aanwezigheid vakbekwaam personeel X XXX*3 Personeelskosten X Telecommunicatie-infrastructuur XXX*3 beschikbaarheid Imago, uitstraling op locaal en regionaal niveau X X Bouw- en grondkosten X X Buurtkenmerken van historische centra/ XXX Stedelijke uitstraling Imago, The place to be Gevoeligheid voor mode- en stijlveranderingen X Aanwezigheid voorzieningen in locale nabijheid X (horeca/winkels) Veiligheid omgeving X Kwaliteit omgeving X*3 Nabijheid kennis/ onderwijs centra X*3 *1 ICT-locatie onderzoeken Buck (2001) en Boogaard (et al 1999) en Drenth (1990) zijn hierin verwerkt, *2 met ICT-cultuur slaat op ICT-bedrijven, die creatiever en innovatiever zijn en meer met internet, media of content bezig zijn en activiteiten vragen met meerdere jaren ervaring in de ICT/IT (meer buitenlandse bedrijven werknemers). Deze bedrijven kunnen zowel verzorgend als stuwend zijn, *3 deze factor is bij maatwerksoftware extra van belang, *4 kan maar hoeft geen rol te spelen, *5 meer van belang bij veel buitenlandse werknemers. X=relevant XXX=essentieel
72
Locatiefactoren ICT
4.9 Callcentra 4.9.1 Organisatie en afbakening callcentra Een callcenter is een telecommunicatiecentrum van een onderneming, waar klanten terecht kunnen met vragen over diensten en producten, die door ondernemingen worden aangeboden of dat wordt gebruikt voor marketing- en verkoopdoeleinden. (Kromkamp, 1999). Callcentra vallen voor een deel buiten de ICT-branche, omdat de aan ICT verbonden callcentra-activiteiten worden uitbesteed aan derden in de callcentrabranche. De callcentra worden toch behandeld, omdat deze branche veel ICT'ers in dienst heeft. In Nederland houdt bijvoorbeeld 18% van de medewerkers zich bezig met telecommunicatie en technische service van de callcentra (Datamonitor, 1998 in Kromkamp, 1999) en 9% van de activiteiten van 'outhouse' callcentra wordt gebruikt ten behoeve van automatiserings- en computerbedrijven (EIM, 1998). Daarnaast hebben ICT-bedrijven eigen 'in-house' callcentra, die geheel onder ICT-sector vallen. De doeleinden van de callcentra bestaan onder andere uit bestellingen, informatieaanvraag, helpdesk en nazorg. In tabel 4.34 zijn de functies van verschillende Amerikaanse callcenter te zien. De volgende twee categorieën zijn het meest op ICT van toepassing: Break-fixassistance (de serviceverlening ten behoeve van reparatie van defecte producten) en technische ondersteuning (de assistentie bij installatie en handelingen van apparatuur en bij softwareproblemen). Tabel 4.34. Functies van verschillende Amerikaanse callcentra Functiecategorie Klantenservice
Totaal klantenservice Verkoop
Functie Productinformatie After-Sales Break-fix- assistance Technische ondersteuning Betalingsverkeer Noodgevallen
% 18% 14% 15% 12% 6% 4% 69% 16% 12% 3% 31% 100%
Inbound verkoop Outbound verkoop Pre-sales Ondersteuning
Totaal verkoop Totaal
Bron: Kromkamp (1999) naar benchemarktonderzoek Ernst &Young Consultancy (1999) Zowel de service providers als de automatiseringsbedrijven als de producerende bedrijven maken gebruik van deze mogelijkheden. Voor de specifieke ICT-diensten wordt veelal gebruik gemaakt van internationaal georganiseerde service-lines, waarin specialisten nauw met elkaar samenwerken. Deze service-lines zijn onder andere: SAP, Baan, MFG/PRO, Desktop solutions, technical automation, electronic commerce, euro (Webanalyse, IDC, 2000). De meeste key-players in de ICT hebben ten behoeve van hun producten nationale, continentale of internationale klantenservice. Zo zijn er in Nederland bijvoorbeeld Europese of nationale callcentra van Hewlett Packard en Progress Software Europe, Microsoft en IBM (Kromkamp, 1999). Voor de planologische relevantie kan er onderscheid worden gemaakt van tussen drie manieren van ruimtelijke organisatie (zie figuur 4.13): • Meerdere zelfstandige eenheden • Virtuele Callcentra • Gecentraliseerde Callcentra
73
Locatiefactoren ICT
Figuur 4.13. Ruimtelijke organisatie van callcentra Meerdere zelfstandige eenheden naar functie en naar land
Klanten
Callcenter 1: klantenservice
Klanten land1
Callcenter 3: Helpdesk
Klanten land2
Callcenter 2: Verkoop
Klanten land3
Callcenter land 1
Callcenter land 2
Callcenter land 3
Virtueel call center met centrale telefoonrouter en met telefoonrouter per locatie Klant 1
Klant 2
Telefoonrouter
Klant 3
Callcenter A
Klant 1
Callcenter A
Callcenter B
Klant 2
Callcenter B
Callcenter C
Klant 3
Callcenter C
Gecentraliseerd Internationaal Call center Klanten land1
Internationaal telefoonnetwerk Callcenter (gevestigd in land 3)
Klanten land2
Klanten land3
Nationaal telefoonnetwerk
Bron: Kromkamp (1999) 4.7.2. Locatiefactoren en locatiegedrag callcentra Bij de ondernemingen die een regionale indeling van callcentra wensen (meerdere zelfstandige vestigingen eenheden per land), zullen alleen in de landen waar de ondernemingen op de markt actief zijn en een zeker draagvlak aan klanten hebben callcentra gevestigd worden. Bij virtuele en gecentraliseerde callcentra speelt dit aspect een minder belangrijke rol. Locaties zullen hierbij eerder worden gekozen op basis van aanwezigheid van personeel, infrastructuur, gebouwkenmerken en telecomfaciliteiten. Indien men bij een virtueel callcenter gebruik maakt van telewerkers speelt vooral de factor telecomfaciliteiten een rol. Deze arbeidskrachten werken immers op afstand waardoor de andere factoren van de callcenter-locatie minder belangrijk worden. Het callcenter krijgt dan meer de locatiefactoren, die vergelijkbaar zijn met een telecomswitch of datahotel. De belangrijkste locationele factor voor het goed doen functioneren van een virtueel callcenter is goede facilitering van het
74
Locatiefactoren ICT
telecomnetwerk. Bij een gecentraliseerd callcenter wordt de locatie vooral bepaald door technische en aan het personeel gerelateerde factoren: goede bereikbaarheid van de locatie, bekwaamheid meertalig personeel, goede telecomnetwerk en aanwezigheid van technische service in de directe omgeving om een kans op storing te minimaliseren (Kromkamp, 1999). Verder kunnen de volgende specificaties worden gemaakt. • Flexibele huisvesting. Een callcenter dient een goed ingericht flexibel gebouw te hebben dat een mogelijke groei van het callcenter in de toekomst kan opvangen. Het is voor een nieuw callcenter moeilijk in te schatten met welke hoeveelheden telefoonverkeer rekening moet worden gehouden in de toekomst. De grootte en inrichting van het callcenter moeten hierop goed worden afgestemd (Kromkamp, 1999). • Arbeidsmarkt. Voor het personeel is technische kennis, beheersing van verschillende talen en flexibele werktijden vereist (zie tabel 4.35). Deze eisen zijn echter per callcentrum behoorlijk gevarieerd. Meertalig personeel is voor gecentraliseerde callcentra cruciaal. De technische kennis kan soms door instructie en enkele bijscholingscursussen verkregen worden. Hierdoor is het voor met name callcentra in Engelstalige gebieden soms mogelijk om een lage loonlandenstrategie te voeren. Voor andere callcentra met helpdesks met technische ondersteuning is veel meer kennis vereist. Callcentra, die geen lage loonlanden-strategie kunnen voeren, hebben te maken met moeilijk te verwerven personeel. Het belang van de volgende factoren hangt hier mee samen. Tabel 4.35. Flexibel personeel bij callcentra Categorie voltijd en deeltijdfunctie Volledige werkweek (meer dan 32 uur) Deeltijd (ten minste 12 uur) Hulpkracht (minder dan 12 uur) Totaal
% 25,1 57,6 17,3 100,0
Bron: EIM (1998) •
• •
•
Bereikbaarheid per openbaarvervoer. In callcentra werken in verhouding met andere sectoren relatief veel mensen, waaronder bovendien relatief weinig managers en veel agenten zijn. Deze laatste reizen het meest per openbaarvervoer en daarnaast is er in de stedelijke regio's - waar veel callcenter door het samenspel van locatiefactoren terechtkomen - weinig parkeergelegenheid (Kromkamp, 1999). Veiligheid en openbare voorzieningen. Er wordt in callcentra veel gewerkt buiten reguliere werktijden, waardoor deze factor meer van belang is (EIM, 1999). Energie en telecommunicatiefaciliteiten. Deze factor speelt in de lijn van telecomswitches en datahotels een rol, hoewel de energie- en databehoefte bij callcenter vergeleken met telecom-switches en datahotels zeer mager zijn. Doordat veel landen (waaronder Nederland) een geheel digitaal telecommunicatienetwerk hebben, kunnen telefonie-diensten echte in het hele land plaats vinden. Daarnaast geldt dat in veel kernregio's sprake is van een dermate hoge POP-dichtheid dat de factor telecommunicatieinfrastructuur nauwelijks meer een rol speelt (Kersten, 2001; Kromkamp, 1999). Grondkosten. Bij callcentra wordt er sterk geconcurreerd op de prijs. Hierdoor tellen de grondkosten en bedrijfsgebouwen mee bij de locatiekeuze. Ik denk dat er daarom voor de callcentra met een lage loonlanden-strategie gekeken zal worden naar de wetgeving van werkomstandigheden. Zo geldt dat er in Nederland bij de bouw van Callcentra rekening moet worden gehouden met de door de ARBO vastgestelde minimale overall arbeidsruimte per werknemer. Deze is namelijk bij callcentra behoorlijk laag. De onderstaande tabel 4.36 geeft een voorbeeld van de ruimtelijke verdeling van een
75
Locatiefactoren ICT
callcenter in Nederland. De gemiddelde werkruimte waarvan agenten hierbij gebruik maken is 6.8m2 en voor iedereen binnen de organisatie 9.1m2 (Kromkamp, 1999) Tabel 4.36. Ruimtelijke verdeling van een callcenter met 86 werknemers waarvan 81 callcenter-agenten Ruimte bedrijfsonderdelen Receptie General manager Human resource manager Computer ruimte PABX Manager informatie systemen Kantine Trainingskamer
Oppervlakte 39 m2 19 m2 19 m2 29 m2 19 m2 29 m2 29 m2
Ruimte bedrijfsonderdelen Opslagruimte Callcenter Gangen Totale netto oppervlakte Overige ruimte
Oppervlakte 12 m2 534 m2 54 m2 783 m2 42 m2
Totale bruto oppervlakte
825 m2
Bron: Kromkamp (1999) 4.9.3. Tussenbalans In tabel 4.37 zijn de eisen aan het vestigingsmilieu opgesteld voor de callcentra. Als tussenstap naar de eindtypologie zijn de callcentra met regionale indeling en gecentraliseerde callcentra samengevoegd, omdat deze qua eisen aan het vestigingsmilieu weinig verschillen. Ook de virtuele callcentra kunnen als tussenstap naar de eindtypologie samengevoegd worden met de telecomswitches en datahotels, zij het dat de virtuele callcentra minder data en energie-intensief zijn. De locatiefactoren callcentra hebben vooral betrekking op de arbeidsmarkt (meertalig en flexibel personeel). De gekozen locatie zal voldoende personeel moeten kunnen aantrekken. Tabel 4.37. Eisen aan het vestigingsmilieu voor de callcentra Locatiefactoren
Virtuele Callcenter Callcenter met regionale indeling / Gecentraliseerde Callcenter X*1 XXX XXX XXX XXX XXX*2 XXX X X*3 X X
Draagvlak van klanten in land Telecommunicatiefaciliteiten Energie Arbeidsmarkt Factoren Meertalig personeel Flexibel personeel Personeelskosten Hoog bekwaam personeel Flexibele huisvesting Uitbreidingsmogelijkheden op korte en lange termijn Bereikbaarheid per openbaarvervoer X Veiligheid en openbare voorzieningen X Arbeidswetgeving X*2 6.8m2/per agent vloeroppervlakte X *1 geldt alleen voor calcenter met regionale indeling, *2 geldt alleen voor gecentraliseerde Callcenter, *3 afhankelijk van technisch niveau ondersteuning *4 voornamelijk gebaseerd op Buck (2001) en Kromkamp (1999) X=relevant, XXX=essentieel
76
Locatiefactoren ICT
4.8. Startende ondernemingen 4.8.1. Organisatie en afbakening startende ondernemingen Startende ondernemingen hebben een specifiek vestigingsgedrag en specifieke locatiefactoren. Deze categorie vraagt extra aandacht, omdat de ICT-sector een relatief jonge sector is. In tegenstelling tot andere paragrafen wordt in deze paragraaf de locatie aan huis onder de loep genomen en vervolgens andere bedrijfslocaties. Voor deze afwijkende volgorde is besloten om aan de ene kant - vooruitlopend op de eindtypologie - binnen de categorie startende ondernemingen onderscheid te maken tussen de allerkleinste startende ondernemingen en de minder kleine startende ondernemingen. Daarnaast is voor deze methodiek gekozen om meer aandacht te geven aan gedrag en specifieke factoren, die samenhangen met een vestiging aan huis. Voor het gemak worden de startende ondernemingen met 'bedrijf aan huis' in het vervolg seedbed'-ers genoemd en de overige 'overige ICT-starters'. 4.8.2. Seed-bed'ers De term seed-bed'-ers slaat op de seed-bed hypothese. Deze hypothese gaat ervan uit dat er een zekere logica is waarom mensen een onderneming in de eigen (nabije) omgeving starten. De keuze voor het starten van een bedrijf in of dicht bij huis komt voort uit de overweging dat starters helemaal bekend zijn met hun eigen omgeving en ook de omgeving is bekend met de ondernemer (Hayter, 1997). De starters zijn daardoor op de hoogte van de mogelijkheden, die de eigen omgeving biedt. Hierdoor hebben zij minder met onzekerheden te maken en hoeven, hierdoor minder kosten te maken. Het starten van een eigen bedrijf gaat gepaard met financiële risico's. De starters is ondernemer, risicodrager, producent, manager, leider, innovator en beslisser tegelijkertijd (Kernkamp, 1997). Tabel 4.38. Locatiekeuze 'bedrijf aan huis' tegenover 'bedrijf niet aan huis' Reden dat bedrijf op huidige locatie is gevestigd
Bedrijf aan huis*
Ik woon hier Geen/weinig kosten/financiële risico’s Voldoende ruimte Goed te combineren/praktisch Geen ruimte nodig/werk op locatie Gunstige ligging Anders Goede markt In het centrum Geen woon-werkverkeer Goed bereikbaar met openbaarvervoer Dichtbij snelweg/Schiphol Voldoende parkeerruimte Kwaliteit van de omgeving Mooi/historisch pand Gunstige prijs Veel concurrentie Dichtbij huis Samenwerking ander bedrijf
18.6 25.5 7.8 12.7 7.8 2.0 2.9 1.0 2.0 2.0 3.9 4.9 1.0 2.0 1.0 1.0 0.0 0.0 3.9 100
*(Aantal keer dat de reden wordt genoemd, als percentage.)
Bedrijf niet aan huis* 0.0 0.0 2.3 2.3 0.0 9.1 0.0 4.5 13.6 2.3 18.2 11.4 6.8 6.8 6.8 2.3 2.3 9.1 2.3 100
Bron: Terlouw (2000) Onder ICT-bedrijven zitten veel startende bedrijven. Zij kiezen om bovengenoemde redenen vaak voor een goedkope en/of risico beperkende investering in bedrijfsruimte: 'bedrijf aan
77
Locatiefactoren ICT
huis'. Een groot deel van de ICT-bedrijven is aan huis gevestigd. Uit een onderzoek van Boogaard et al (1999) blijkt dat meer dan 50% van alle ICT-bedrijven in Nederland in het woonmilieu zijn gevestigd. Dit zijn voornamelijk eenmansbedrijven Hoewel dit niet direct betekend dat het bedrijf aan huis is gevestigd, geeft dit wel een behoorlijke indicatie. Zoals gezegd staat de locatiekeuze van seed-bed'-ers vooral in verband met de woonkeuze. Uit onderzoek van Terlouw (2000) onder 56 jonge kleine bedrijven komt dit goed naar voren (zie tabel 4.38). Desondanks spelen andere locatiefactoren ook een rol. Niet alleen de kosten van de ruimte, maar ook bereikbaarheid met het openbaarvervoer en met de auto, nabijheid van een luchthaven en ligging ten opzichte van de markt spelen een rol. Hoewel hierbij moet worden opgemerkt dat er van een echte bewuste locatiekeuze geen sprake is, zij komt veel meer voort uit overwegingen als de kans van slagen en de kosten die het starten van een onderneming met zich mee brengt. Hierdoor is de woonkeuze het meest dominant. Dit blijkt uit de factoren waar de seedbed'ers wel en niet mee tevreden zijn. De tevredenheid met de locatie komt vooral tot uiting in factoren als mooi wonen, prettig wonen en mooi uitzicht (zie bijlage 9). De aan de locatie gebonden knelpunten als slechte representativiteit, gebrek aan werkruimte en slechte bereikbaarheid nemen de seedbed'ers op de koop toe. De keuze voor het 'bedrijf aan huis' weegt op tegen de knelpunten. Het 'bedrijf aan huis' biedt het voordeel van een grote mate flexibiliteit, vrijheid en tijdsbesparing en de mogelijkheid op het combineren van werk met gezinstaken dwars door het werk heen. Hoewel deze voordelen ook nadelen met zich mee brengen. Een bedrijf aan huis brengt met zich mee dat werk en privé door elkaar heen lopen en dat het werk moeilijker los gelaten kan worden. Bedrijven die er voor gekozen hebben om zich niet aan huis vestigen noemen 'het-afstand-kunnen-nemen' wel als belangrijke reden (Terlouw, 2000). Tabel 4.39. Oppervlakte bedrijfsruimte voor bedrijven aan huis Oppervlakte bedrijfsruimte in m2 0 – 10 10 – 25 25 – 50 50 – 100 100 +
Bedrijf aan huis 23.1 46.2 17.9 10.3 2.6 100
Bedrijf niet aan huis 7.1 0 21.4 28.6 42.9 100
Bron: Terlouw (2000) Het 'bedrijf aan huis' heeft een bedrijfsoppervlakte van tussen de 0 en de 25m2 (zie tabel 4.39) Opslagruimte wordt er door de meerderheid (+/-70%) niet gebruikt. Als men opslagruimte gebruikt is deze vaak tot enkele vierkante meters beperkt uitzonderingen daar gelaten. Bedrijven aan huis zijn vaak bedrijven die in een van de kamers van de woning zijn gevestigd. In veel gevallen bestaat het bedrijf uit niet meer dan een computer op een bureau in de (werk) kamer. Het blijkt dan ook dat deze bedrijven vaak geen scheiding van werk en privé kennen (zie tabel 4.40). Slechts een tiende deel heeft een aparte opgang en slechts een vierde heeft een aparte telefoonlijn. Tabel 4.40. Scheiding tussen werk en privé bij 'bedrijf aan huis' Geen scheiding werk en privé Aparte opgang voor bedrijf Aparte telefoon voor bedrijf Totaal
64.1 10.3 25.6 100
Bron: Terlouw (2000)
78
Locatiefactoren ICT
De seedbed'ers kenmerken zich niet alleen door een binding met de woning. Ook hebben ze zoals eerder vermeld meer binding met de nabije omgeving. De meeste klanten van het bedrijf zijn in de nabije omgeving te vinden. Toch blijft de klantenkring zich niet tot de directe omgeving te beperken. Het merendeel van de bedrijven blijkt klanten en relaties buiten de nabije omgeving te hebben. Seedbed'ers met enige internationaal oriëntatie zijn echter niet vreemd. Wanneer de hypothese wordt aangenomen dat het grootste gedeelte van de markt van de seedbed'ers zich in de nabije omgeving bevindt, kan ook worden aangenomen dat de seedbed'ers, die zich op een zelfde markt richten, grotendeels een Christalliaans patroon (centrale plaatsentheorie) volgen. De seedbed'ers houden zich meestal bezig met de productie van niet-tastbare ICT-producten of ICT-diensten. Zij onderscheiden zich met andere ICT- ruimtebehoeftige doordat ze heel weinig kantoorruimte nodig hebben. Wat precies onder weinig kantoorruimte moet worden verstaan kan worden geëxploreerd aan de groeimogelijkheden, ofwel het moment waarop het kantoor aan huis wordt verlaten. Het percentage bedrijven dat niet kan groeien, komt namelijk overeen met het percentage bedrijven dat gaat verhuizen. In het onderzoek van Terlouw (2000) zijn dat 35% van de bedrijven. Kleine jonge bedrijven die niet aan huis zijn, hebben een duidelijk grotere vloeroppervlakte (zie tabel 4.39). Hieruit kan worden opgemaakt dat op het moment dat de vraag naar bedrijfsruimte boven de 50m2 komt, scheiding van woon- en werkruimte voor de hand ligt. Op dat moment hebben de 'bedrijven aan huis' nauwelijks groeimogelijkheden meer. Wanneer er personeel moet worden aangenomen, is er in het 'bedrijf aan huis' in de meeste gevallen geen ruimte. Is er wel ruimte om in het 'bedrijf aan huis' met meer personen te werken, dan kiest men er meestal toch niet voor, omdat dat inbreuk maakt op het privé-leven van de eigenaar. Dan moet men op zoek naar een andere ruimte en kunnen wonen en werken daardoor niet meer gecombineerd worden. 4.8.3. Overige ICT-starters Bij de hiervoor beschreven starters speelt de seed-bed hypothese een zeer belangrijke rol. Deze theorie speelt bij de overige ICT-starters evenzeer een rol. Het productiemilieu wordt bij deze bedrijven ook nog niet op al z'n merites beoordeeld (Drenth, 1990; Ebels, 1997). Daarnaast gaat het starten van een eigen onderneming bij deze bedrijven ook gepaard met flinke financiële risico's. Om deze reden spelen voor de ICT-starters nog twee hypotheses een rol: de incubatiehypothese en de broedmachinehypothese. Ten eerste, de incubatiehypothese: bij deze hypothese wordt er van uitgegaan dat nieuwe ondernemingen worden aangetrokken naar gebieden waar diensten te vinden zijn die essentieel zijn voor het functioneren van de nieuwe onderneming, omdat door de kleine afmetingen en beperkte middelen, deze nieuwe ondernemingen niet in staat zijn dit binnen de eigen onderneming te creëren (Struyk & James, 1975). Van oorsprong gaat de incubatiehypothese ervan uit dat oude industriële delen van metropolitane gebieden panden kunnen bieden van verschillende afmetingen en prijs aan nieuwe ondernemingen als ook makkelijke toegang tot goedkope accommodaties, leveranciers, markten en een variëteit van uiteenlopende zakelijke diensten zoals transport, advertentie- en drukwerkservice. Door zich te concentreren in een gebied creëren nieuwe en kleine ondernemingen externe ‘economies of scale’ (Hayter, 1997). Stedelijke centra zijn voor dergelijke ondernemingen een aantrekkelijk productiemilieu. Ten tweede is er de broedmachinehypothese. Aansluitend op de incubatiehypothese zullen startende ondernemingen de voorkeur hebben om bij elkaar te zitten in één gebouw. Starters zullen daarom de voorkeur geven aan bedrijfsverzamelgebouwen en met name incubatorgebouwen, welke verschillende faciliteiten aanbieden zoals dagelijkse zorg, business adviescentrums, restaurants, congres en vergaderzalen. Deze kunnen gezamenlijk worden
79
Locatiefactoren ICT
benut door starters. Starters treffen elkaar ook gemakkelijker, waardoor intertrade business tussen verschillende startende ondernemers in één bedrijfscentrum veelvuldig voorkomt. Ook kan er makkelijk incubatorhulp gegeven worden en verbindingen met universiteiten worden gemaakt (Kersten, 2001). Ebels (1997) wijst daarnaast op de mogelijkheden van flexibele huurovereenkomsten (easy in easy out) van dergelijke bedrijfsverzamelgebouwen. Het nadeel van de bedrijfsverzamelgebouwen is dat bedrijven een deel van hun eigen identiteit verliezen. Bedrijfsverzamelgebouwen worden gezien als een alternatief voor het incubatiemilieu (incubatiehypothese) door collectieve bedrijfshuisvesting (Ebels, 1997; Kapoen, 1999). Beide hypothesen geven aan dat de startende ondernemingen een kleine organisatie hebben en gebrekkige middelen, waardoor ze veel activiteiten niet intern kunnen regelen en afhankelijk zijn van andere bedrijven. De reden voor clustering in stedelijke gebieden of vestiging in een bedrijfsverzamelgebouw zullen voor de verschillende startende ondernemingen verschillend zijn of zelfs helemaal niet belangrijk zijn. Zo geldt dat de starterstheorieën niet echt voor ambacht en kleinindustrie meetellen. Deze hebben met name weinig belangstelling voor bedrijfsverzamelgebouwen (Kapoen, 1999; Ebels, 1997; Drenth 1990). Naar de ICT-sector vertaald, betekent dat met name startende bedrijven in de hardware minder baat hebben bij een incubatiemilieu. Meer dan de helft van de startende ondernemingen begint echter in de dienstverlening (Van der Kwast, 2001). Hieronder worden een aantal specifieke motieven genoemd, waarvoor startende ICTbedrijven zich in een incubatiemilieu willen vestigen. Om te beginnen spelen de beschikbaarheid en de kosten van huisvesting een rol. Henstra en Hogeveen (1996) wijzen op de 'reservaatfunctie' van de oudere stadsdelen. Deze stadsdelen herbergen een grote groep bedrijven, die zich een ligging in het centrum niet kunnen veroorloven. Tordoir (et al, 1988) geeft echter aan dat van deze 'reservaatfunctie' weinig over is. Hij verklaart het succes van zeer hoogwaardige verzamelgebouwen (zoals WTC) uit de toenemende druk op buurten met herenhuizen in alle grote steden. Echter hij geeft wel aan dat voor kleine bedrijven vooral kantoorgebieden met een kleinschaliger stedenbouwkundige structuur en een aanbod in kleinschalige kantoorruimte een beter alternatief blijken te vormen (Tordoir, 1988). Kapoen (1999) geeft aan dat kleine kantoren zich in een dergelijk milieu op hun gemak voelen in tegenstelling tot de office-parks waar grote kantoren zich vestigen. De kleine kantoren voelen zich vaak 'verloren' in een dergelijk grootschalig milieu. Een vestiging in een kleinschalig milieu wordt dan representatiever gevonden (Terlouw, 1999). Drenth (1990) noemt nog een andere reden: bij jonge en kleine bedrijven liggen de uitbreidingsplannen vaker in de verhuissfeer, terwijl oudere bedrijven meer van plan zijn om ter plekke uit te breiden. Dit geldt echter niet voor de eenmansbedrijven, omdat deze over het algemeen geen plannen hebben met de huisvesting. Het feit dat ICT-firma's vaak slecht kunnen in schatten hoeveel ruimte ze de komende tijd nodig hebben, speelt dus geen rol in tegenstelling tot wat in kranten wordt vermeld (Volkskrant, 14 mei 2001). Wel speelt de kwaliteit van de omgeving een rol. Startende bedrijven beginnen vaker in een mooie omgeving, in een plezierig appartement met tal van restaurants, theaters en bioscopen om de hoek. (Van der Kwast, 2001). De werkomgeving van de binnenstad geldt als zeer aantrekkelijk voor startende bedrijven vanwege de sfeer en het voorzieningenniveau (Kamer van Koophandel, 1987). Zo geeft ICT-starter Positive Communication aan dat de locatie vooral is bepaald doordat de omgeving erg gezellig is: er zijn cafeetjes in de buurt en het ligt in het centrum (Terlouw, 2000). De locatiekeuze voor een vestiging in de stad komt echter ook vaak voort uit het imago. Zo wordt de vestiging van beginnende computerbedrijven in Amsterdam in verband gebracht met het uitstralingseffect van het imago van Amsterdam als computerstad (Kamer van Koophandel, 1987). Zo geeft ICT-starter Eyecom images in verband met de locatiekeuze aan dat er veel communicatie bedrijven gevestigd zijn in Amsterdam (Terlouw, 2000).
80
Locatiefactoren ICT
Naast huisvesting, sfeer, representativiteit en imago speelt clustering van branchgenoten, klanten en toeleveranciers een rol bij de locatiekeuze van starters. Bedrijven tot ca. 25 arbeidsplaatsen hebben een meer dan gemiddeld belang bij de samenstelling van het regionale bedrijfsleven (Drenth, 1990). Dit kan worden verklaard, doordat starters afhankelijk zijn van toevallige contacten, die alleen in een stedelijk milieu tot stand komen. In het stedelijk milieu is sprake van toevallige transacties als gevolg van de 'aanloop' van klanten (Henstra en Hogeveen, 1996). Kleine startende bedrijven zijn door hun financiële positie veel meer afhankelijk van samenwerkingsverbanden van andere bedrijven. Het gaat daarbij om meer dan plotselinge benodigdheden (Manshanden, 1996). Omgekeerd wordt ook wel geredeneerd dat grote bedrijven samenwerkingsverbanden hebben op hoger schaalniveau en dat grote bedrijven minder kennisintensief zijn en dat daardoor nabijheid van relaties minder van belang is (Erdman, 2000). Voor de kleine startende bedrijven zijn informele contacten in de ICT-wereld van groot belang. De in paragraaf 3.3 beschreven clustertheorieën over branchegenoten spelen dan ook een rol bij de ICT-starters. Met name de aspecten: transactiekosten, informatie opdoen en het delen van de productiefactoren. De plaatsen waar contacten worden opgedaan, hoeven niet perse de vestigingsplaatsen te zijn van de ICT-bedrijven. De kans dat je toevallig in een netwerk binnendringt, is echter groter wanneer je dichterbij elkaar zit. ICT-starters zitten bij elkaar in binnensteden, omdat ze elkaar dan in een café kunnen treffen. Een voorbeeld hiervan was tot voorkort de netwerkavonden 'First Tuesday' in Escape te Amsterdam naar het voorbeeld van nachtclubs als The Soundfactory in Silicon Valley. Tijdens deze avonden kon men zijn nieuwe site presenteren, als starter investeerders aanspreken en eventuele toekomstige zakelijke partners vinden. Iedereen draagt een badge, waarbij geel staat voor service verlener, rood voor investeerder en groen voor starters (Kersten, 2001; Sanders, 2001b). Een ander voorbeeld is de trendy Club Ville van de new Media Association waar ontwerpers, techneuten en zakenmensen bij elkaar komen om te netwerken (Volkskrant 4 februari, 2000) Wanneer de ICT-starters bij elkaar zitten, kunnen ze elkaar ook makkelijker en vaker spreken (of begluren). Uit deze contacten komen vaak nieuwe ideeën en innovatieve projecten voort. ICT-starter Access Clour geeft aan dat de nabijheid van branchegenoten positief wordt ervaren, zowel voor samenwerking als voor concurrentie (Terlouw, 2000). Bij het ontmoetingsaspect wordt zelfs bij het architectonisch ontwerp van een ICTbedrijfsverzamelgebouw rekening gehouden. Er worden met opzet ontmoetingsplaatsen gecreëerd. Doorkijken naar andere etages tussen afdelingen binnen gebouwen, vides met trappen, direct tussen de werkplekken, moeten gaan dienen als ontmoetingsplaatsen. En veranda's fungeren als ontvangstruimten, informatiecentrum of vergaderzaal (Computable IT special Najaar, 2000). Tabel. 4.41. Ontmoetingsplaats van klanten en relaties bij kleine startende ondernemingen Ontmoetingsplaats van klanten en relaties
Bedrijf aan huis
Bij de ander In eigen pand In eigen pand en bij ander Restaurant/ ontmoetingsdagen ed
57.9 10.5 23.7 7.9 100
Bedrijf niet aan huis 26.7 26.7 46.7 0.0 100
Bron: Terlouw (2000) Clustering is zoals gezegd niet alleen van belang in relatie tot branchegenoten. Ook de relatie met andere bedrijvigheid speelt een rol. Zo meldt Drenth (1990, survey 1986) dat 2% van de
81
Locatiefactoren ICT
bedrijven in de informaticasector leveranciers van goederen van belang vinden. Hierbij gaat het voornamelijk om jonge en eenmansbedrijven. Ebels (1997) geeft aan dat de nabijheid van toeleverende voorzieningen als kopieerservice en kantoorboekhandels van grotere waarde zijn. Terlouw (2000) wijst op de ontmoetingsfunctie van restaurants. Het is niet representatief voor starters om klanten in het eigen kantoor te ontvangen als daar geen ruimte voor is. De ICT-starters To-B Business Communications, Get lost Publishing, Xfer web 3d geven dit ook aan (Terlouw, 2000). Kleine kantoren hebben namelijk minder faciliteiten dan grote kantoren. Kantoren hebben een zeer verschillend uitrustingsniveau. Faciliteiten die bij grote kantoren als kernvoorzieningen worden beschouwd zoals airconditioning, eigen parkeervoorzieningen, recreatieruimte, kantine, restaurantfaciliteiten en een lift ontbreken in de kantoren van startende bedrijven. Voor sommige starters spelen andere faciliteiten zoals kennis en kapitaal een rol. Gebieden waar toegang tot en relaties met onderzoeksactiviteiten van universiteiten en onderzoeksinstituten kunnen worden verkregen zijn hierdoor aantrekkelijk voor nieuwe ondernemers (Ebels, 1997). Daarnaast is het verkrijgen van venture kapitaal vaak verbonden aan een vestiging in een bedrijfsverzamelgebouw of in ieder geval een bepaalde stad. Tot slot spelen bij ICT-starters factoren een rol, die samenhangen met de specifieke activiteiten, welke beschreven zijn in de vorige paragrafen van dit hoofdstuk. Zo geven startende dienstverlenende bedrijven nabijheid van klanten of bereikbaarheid als belangrijkste vestigingsplaatsfactor aan. Arbeidsmarktfactoren spelen echter bij kleine startende bedrijven nauwelijks een rol. Zo geldt met name bij eenmansbedrijven dat zij toch geen personeel hebben. Een gebrek aan personeel in de regio is dan geen probleem. 4.8.4. Tussenbalans Grofweg kunnen de startende ondernemingen in twee groepen verdeeld worden: de seedbeders, die het bedrijf aan huis vestigen en de overige ICT-starters. Samengevat kan gezegd worden dat bedrijven een bedrijf aan huis hebben als de vraag naar bedrijfsruimten minder dan 25 vierkante meter is, scheiding van privé en werk niet noodzakelijk geacht wordt en het aantal werknemers nihil is (zie tabel 4.42). Tabel 4.42. Keuze voor bedrijf aan huis Bedrijf aan huis
Geen scheiding <25m2 privé en werk bedrijfsruimte X X
Eenmansbedrijf ( <3werknemers) X
Voor de overige ICT-starters spelen de seed-bed hypothese, de incubatiehypothese en broedmachinehypothese een belangrijke rol. De ICT-starters hechten met name belang aan de aanwezigheid van voorzieningen in de nabije omgeving zoals allerlei faciliteiten, toeleveranciers, horeca en kenniscentra. Tabel 4.43. Eisen aan het vestigingsmilieu voor de startende ondernemingen Locatiefactoren Bereikbaarheid over de weg Huisvesting
ICT-starters X XXX
ICT-starters X X
X
Locatiefactoren Nabijheid toeleveranciers Nabijheid horeca (ontmoetingsruimten) Algemene faciliteiten
Aangename omgeving nabijheid voorzieningen 'Niet verloren zijn', representativiteit Imago Clustering van branchegenoten X=relevant, XXX=essentieel
X
Venture kapitaal
X
X X
Nabijheid kenniscentra Arbeidsmarkt
X - geen rol -
82
XXX
Locatiefactoren ICT
4.9. Hoofdkantoren -internationale bedrijvigheid 4.9.1. Organisatie en afbakening van hoofdkantoren -internationale bedrijvigheid In deze paragraaf worden de hoofdkantoren en de internationale bedrijvigheid behandeld. Hierbij gaat het vooral om frontoffice activiteiten. Hoewel in paragraaf 4.6.4 wordt opgemerkt dat scheiding van front- en backoffice niet veel voorkomt, geldt dat niet voor alle bedrijven en moet hier terdege wel rekening mee worden gehouden. Dit geldt zowel voor scheiding van hoofdactiviteit als voor scheiding tussen routinematige en minder routinematige kantooractiviteiten. De categorieën hoofdkantoren en internationale bedrijvigheid worden samen behandeld, omdat deze behoorlijk samenhangen. Het zijn immers de grote internationale multinationals, die (continentale) hoofdkantoren hebben, waarbij de kernactiviteiten hoofdzakelijk uit management en administratieve handelingen bestaan. Er kunnen de volgende kantooractiviteiten worden onderscheiden: • De controle van fysieke of sociale processen van de organisatie • Het voeren van een administratie, die bij bovengenoemde processen komt kijken • Het doen van onderzoek ten behoeve van sturing, begeleiding, dan wel verandering van genoemde processen • Het behartigen van belangen van de eigen organisatie, van andere handelingsverbanden of van individuen • Het bemiddelen tussen handelsverbanden en/of individuen • Het geven van voorlichting en advies aan de eigen organisatie en aan andere handelsverbanden of individuen. In de volgende paragraaf komen de locatiefactoren en locatiegedragingen aan de orde. Deze factoren hebben - zij het met een beperkter gewicht - ook waarde voor bedrijfsvestigingen waarbij dezelfde activiteit als hierboven plaatsvinden alleen in combinatie met een van de hoofdactiviteiten, die hiervòòr zijn behandeld. Andersom geldt een zelfde soort relatie. 4.9.2. Toepassing clustertheorieën Het locatiepatroon van deze ICT-bedrijfsvestigingen kunnen voor een groot deel met behulp van de global city- corporate complex benadering verklaart worden. Volgens Van Dinteren (1989) zijn de hoofdkantoren een spil in het geheel van het corporate complex17. Aangezien de contacten van deze vestigingen voornamelijk oriënterend- en planningsgericht zijn en niet op uitvoering, is face-to-face contact van groot belang. Molenaar (1986) geeft eveneens een relatie met face-to-face contacten. Verwevenheid komt volgens Molenaar (1986) vooral neer op contactpatronen, die weer sterk samenhangen met de functionele en geografische opbouw van de organisatie. Dit komt overeen met eerdere studies van onder meer Vernon (1959) en later Tornqvist (1968) en Goodard (1968; 1975). In deze studies wordt het belang van face-toface contacten benadrukt en wordt aangetoond dat voor veel hoogwaardige activiteiten de functionele omgeving een locatiefactor van betekenis is. Code (1983) benadrukt in zijn studies over Toronto dat, hoewel het aandeel van de face-to-face contacten gering is, de kwaliteit van de informatie uitwisseling hoog is (Vernon, Tornqvust, Goodard en Code geciteerd in Lie, 1994). Het belang van functionele clustering is in de literuur ook gerelativeerd. Volgens Lie (1994) wordt met name in Amerikaanse studies het belang van de functionele relaties of verwevenheid minder hoog ingeschat (1990). Tordoir (et al, 1988) geeft hetzelfde aan. Uit veel onderzoek blijkt dat de hypothese 'hoe verder de relatie, hoe minder de zakelijke relaties gedragen worden door persoonlijke face-to-face contacten', niet wordt bevestigd. Internationale relaties concentreren zich weliswaar minder sterk door persoonlijke bezoeken dan stadsgewestelijke relaties, de verschillen zijn minimaal marginaal. 17
Zie Bijlage 10. Onderscheid tussen verschillende contacten tussen bedrijven en organisatie
83
Locatiefactoren ICT
Dit houdt in dat aan veel clustertheorieën zoals industrial district voor de hoofdkantoren niet veel waarde moet worden gehecht. Wel geldt dat ten behoeve van face-to-face contact over netwerken van steden, internationale ontsluiting cruciaal is (Castells, 2000). Hierdoor is de global-city theorie van groot belang. Ook de New Industrial Spaces theorie speelt enigszins een rol. Manshanden (1996) geeft namelijk aan dat voor de hoofdkantoren in het algemeen aan de aanwezigheid van agglomeratievoordelen veel waarde wordt toegekend (Manshanden, 1996). 4.9.3. Locatiefactoren en locatiegedrag hoofdkantoren -internationale bedrijvigheid Zoals bij de toepassing van de clustertheorieën staat vermeld, is clustering een van de belangrijkste vestigingsplaatsfactoren. Huttley en Ley (1987) geven aan dat business contacten de belangrijkste vestigingsplaatsfactor is voor hoofdkantoren (zie tabel 4.44). Bekkers (etal, 1985) geeft aan dat buitenlandse overzeese ondernemingen een grote waarde hechten aan goede informatie en contactvoorzieningen in het kerngebied. Tabel 4.44. Hoofdkantoren in Vancouver, voordeel van bestaande locaties Locatie factor Business contacten Kwaliteit en aanwezigheid van de ruimte Prestige Amenities Huur/koopprijs Arbeidskracht Contacten met andere operaties van bedrijf Overige Andere kosten
Response (%) 71 67 40 38 35 33 28 10 3
Bron Hayter (1997) op basis van Hutten and Ley (1987) Wheeler (et al, 1998), Manshanden (1996) en Tordoir (et al, 1988) geven aan voor respectievelijk hoofdkantoren en internationaal opererende ondernemingen dat de aanwezigheid en differentiatie van de professionele servicebedrijven van groot belang is. Dit komt doordat zij in toenemende mate afhankelijk zijn van zeer hoogwaardige financiële en zakelijke dienstverlening. Naast nabijheid van bedrijvigheid kunnen er een aantal specifieke factoren en motieven genoemd worden, die meespelen bij de locatiekeuze: • Allereerst de kenmerken van de fysieke omgeving. Musterd (et al, 1994) wijst op de symboolfunctie van architectuur en stedenbouw. Ondernemingen gebruiken bouwkundige vormen om daarmee uitdrukking te geven aan de door hen nagestreefde beeldvorming. Stedelijke vormen zijn een middel om stedelijke allure te creëren en om 'corporate identity' te benadrukken. Wheeler (et al, 1998) geeft in deze context aan dat er sprake is van prestige om met 'glamerourous images' op metropolitane locaties, de hoge status van het bedrijf aan te geven. De representativiteit van de locatie hangt samen met de inrichting van het terrein. Een niet te hoge bebouwingsdichtheid, geen storende elementen (geluidshinder, vervuiling), flexibele kavelindeling, een aantrekkelijke 'natuurlijke omgeving' en zichtbare kavels worden daarom voor hoogwaardige kantooractiviteiten van belang gevonden. Daarnaast hecht men belang aan de aankleding van de omgeving (groen voorzieningen en een goed onderhoud daarvan) en de aanwezigheid van 'schone' bedrijvigheid in de directe omgeving (Kamer van Koophandel, 1987). Van Dinteren (1994) geeft aan dat voor het imago niet alleen de locatie van belang is, maar ook de representativiteit van de stad van vestiging. Het zijn de internationale werkzame kantoren die aan deze eis belang hechten (Van Dinteren, 1994; Buck en Pijpers, 1994). Volgens Van Dinteren (1994) zijn het vooral de grotere kantoren, die een oppervlakte hebben van
84
Locatiefactoren ICT
•
•
meer dan 1000m2, die belang hechten aan deze factor. Er zijn een aantal verbanden denkbaar waarom hoofdkantoren hechten aan identiteit, representativiteit, naamsbekendheid en status van de omgeving. Veelal wordt het hoofdkantoor als het visitekaartje van een onderneming beschouwd (Kamer van Koophandel, 1987). De naamsbekendheid en status van de omgeving kan echter niet louter als een visitekaartje worden gezien. Met name bij buitenlandse ICT-bedrijven is er sprake van risicomijdend gedrag. Een Amerikaanse directie vindt een andere locatie dan een grote stad met naam waar al veel buitenlandse bedrijven gevestigd zijn volkomen onacceptabel. Of anders gezegd de directie heeft een 'centrumperiferie mindedness'. Ondanks alle negatieve agglomeratiekenmerken worden vestigen in de grote stad gekozen, omdat dat nou eenmaal goed is te verkopen bij de directie (Bekkers et al, 1985; Kersten, 2001). Ook kan er gewezen worden op het feit dat een duidelijke eigen identiteit en veel prestige een gunstige invloed hebben op het zakendoen en daarom een positieve invloed hebben op de bedrijfsresultaten (Lie, 1994). Een andere reden wordt door Jensen en Meckling (1976) geformuleerd met de theorie van de 'agency costs'. Deze theorie gaat er vanuit dat naarmate het aandeel van het management in het eigendom van de onderneming afneemt, de emolumenten een belangrijkere plaats innemen in de nutsfunctie van het management. Volgens deze theorie zou een hoofdkantoor in een door vele als aangenaam ervaren omgeving eerder kunnen worden gezien als een niet-geldelijke beloning voor het management dan als een middel ter vergroting van het bedrijfsresultaat (Lie, 1994). Wheeler (et al, 1998) heeft een verklaring die hierbij in de buurt zit. Hij beweert dat de locatie essentieel is bij het aantrekken van jonge managerstalenten. Grote kantoren zijn namelijk met name uit op geografische gemak en zoeken daarom een aangename omgeving op. Deze stelling wordt door Tordoir (et al, 1988) eveneens ingenomen; de activiteiten zijn vrij footloose waardoor vooral vestigen in gebieden, die voor het hooggekwalificeerde personeel een aantrekkelijk woongebied vormen, aantrekkelijk zijn. Voorzieningen. Voor hoogwaardige kantoren geldt dat aan de factoren kennis- en doediensten, verblijfs- en recreatiemogelijkheden en congres- en beursvoorzieningen een relatief hogere waarde wordt toegekend (Tordoir et al, 1988). Voor internationale ondernemingen noemt Bekkers (et al, 1985) met name contacten met toeleveranciers uit zakelijke diensten zoals reclamebureaus, drukkerijen, banken, accountantskantoren, maar ook transportbedrijven. Hierbij gelden wel cultuurverschillen. Zo geldt dat buitenlandse kantoren - met name Amerikaanse en Japanse - voorzieningen in het algemeen en in het bijzonder horeca- en winkelvoorzieningen en kennis- en doe-diensten belangrijker achten dan Nederlandse kantoren (Tordoir et al, 1988; Bekkers et al, 1985). Echter ook de Nederlandse hoofdkantoren met een internationale organisatiestructuur hechten relatief veel meer belang aan de kwaliteit van de voorzieningen op de locatie (Tordoir et al, 1988). Het belang van voorzieningen in de omgeving heeft niet alleen een fysieke functie en een arbeidsmarktfunctie. Door hoofdkantoren wordt veel gebruik gemaakt van het voorzieningenapparaat. Contracten sluiten en vertrouwen kweken met partners en klanten bijvoorbeeld, vindt niet plaats op het hoofdkantoor zelf, maar vinden plaats op locatie rond consumptie, art en entertainment. Door de grote hoeveelheid contracten, die worden afgesloten is de aanwezigheid van een kosmopolitisch toeristisch complex voor hoofdkantoren en internationale bedrijvigheid zelfs van groot belang. Activiteiten als Sail Amsterdam bijvoorbeeld worden door de zakenwereld in deze context zeer gewaardeerd en van belang geacht. Baliefunctie. Deze factor is relatief onbelangrijk. Zoals hiervoor staat vermeld, spelen contacten zich grotendeels op locatie af. Er is dan ook sprake van een voornamelijk publiek-arm hoofdkantoor (Kapoen, 1999)
85
Locatiefactoren ICT
•
•
•
•
•
•
•
Arbeidsmarkt. Op informatie gebaseerde businesscomplexen met hoofdkantoren van corporaties zijn hoog bekwame en gespecialiseerde arbeiders onmisbaar. De aanwezigheid van de hierbij horende opleidingen moet in de regio aanwezig zijn. Wanneer er een ruimtelijke splitsing van front- en backoffice kantooractiviteiten is, speelt deze factor voor de backoffice een ondergeschikte rol (Lie, 1994). Dan worden de personeelskosten echter weer meer van belang. Het personeel moet voor deze activiteiten echter ook vakbekwaam zijn (Buck, 2001). Afzetmarkt. Buitenlandse handelsvestigingen zullen wanneer ze productievestigingen beginnen deze lokaliseren in landen waar het zwaarte punt van hun markt zich bevindt. Deze handelsvestigingen bepalen in een later stadium de locatie van het hoofdkantoor (Bekkers etal, 1985) Internationale luchthaven. Internationale ligging en bereikbaarheid per vliegtuig zijn met name voor kantoren met internationale organisatiestructuur belangrijke vestigingsplaatsfactoren (Tordoir et al, 1988; Bekkers et al, 1994; Musterd et al, 1994; Buck, 2001). Musterd (et al, 1994) geeft aan dat deze factor niet alleen van belang is vanwege de internationale bereikbaarheid, maar ook vanwege het daarbij horende technologisch geavanceerd internationaal en op economische groei gericht imago of in de woorden van Bekkers (et al, 1985) vanwege de internationale mindedness. Dit betekent echter niet dat er voor een vestiging wordt gekozen direct aan de luchthaven. De uitstralingseffecten van mainports strekken zich over een groot gebied uit. De regio waar met de luchthaven verbonden bedrijven worden aangetroffen, omvat een invloedzone van 50 a 60 kilometer (Musterd, et al 1994). Een ligging buiten de invloedsfeer van een luchthaven zal volgens (Bekkers et al, 1985) niet leiden tot een slechter functioneren, maar zou de bedrijfsvoering wel lastiger maken, vooral met betrekking tot de contacten met buitenlandse relaties (Bekkers et al, 1985). Telecommunicatie-infrastructuur. De aanwezigheid van telecommunicatiemiddelen vormen een attractiefactor voor bedrijven met internationale contact netwerken (Buck 2001, Kersten, 2001; Musterd et al, 1994). Ook hier gelden wel cultuurverschillen. Buitenlandse bedrijven hechten meer waarde aan telecommunicatieverbindingen dan Nederlandse (Tordoir, 1988). Huisvestingskosten. De huisvestingskosten van hoogwaardige kantooractiviteiten met name van hoofdkantoren van grote ondernemingen maken slechts een klein deel uit van de totale bedrijfskosten. Mede hierom zeggen hoofdkantoren hun locatiebeslissing niet te laten beïnvloeden door de hoogte van de huurprijs, zolang de prijs in overeenstemming is met wat gangbaar is in de markt (Lie, 1994). Wanneer het prijspijl op de toplocatie sterk oploopt heeft dat wel implicaties voor de ruimtelijke organisatie. Een doorvoering van een scheiding tussen functies om het draagvlak van de vestiging op de toplocatie te vergroten waardoor het bedrijf de toegenomen 'transfer earning' kan betalen wordt in een dergelijke situatie overwogen en komt dan veelvuldig voor. Het frontoffice kan zeer klein zijn en slechts bezet worden door de directie en ondersteunend personeel (Lie, 1994). Bereikbaarheid per openbaarvervoer en over de weg. Deze factor wordt door Tordoir (et al, 1988) als een van de belangrijkste factoren genoemd in verband met de mobiliteit, die samenhangt met de functies van hoogwaardige kantoren. Voor de backoffice activiteiten is echter openbaar vervoer veel belangrijker dan over de weg (Buck, 2001) Centrale locatie ten opzichte van nevenvestigingen. De locatie van hoofdkantoren staat in relatie tot de locatie van de nevenvestigingen. Hoewel de locaties van veel nevenvestigingen ondergeschikt zijn aan die van het hoofdkantoor, spelen de locaties van de nevenvestigingen uit mobiliteitsoverwegingen zeker een rol. Zo geldt voor Nederland dat de hoofdkantoren van nevenvestigingen in Twente vaker in de Noordelijke Randstad
86
Locatiefactoren ICT
zijn gevestigd dan in de Zuidelijke Randstad, terwijl deze stelling niet opgaat voor de nevenvestigingen in Brabantse steden (survey Van Dinteren, 1989), zie bijlage 7). Het belang van de verschillende hierboven beschreven factoren kan niet universeel worden geïnterpreteerd. Zo is al opgemerkt dat buitenlandse concerns ander eisen stellen aan het locale vestigingsmilieu dan hoofdkantoren van Nederlandse concerns met internationale netwerken. Relevant in deze context is het groter belang dat Japanse bedrijven hechten aan een golfbaan en aan veiligheid (Kamer van koophandel, 1987). Ook kan gewezen worden op het feit dat ICT-dienstverleners van buitenlandse huize vooral naar Amsterdam komen en dat internationale zakelijke diensten een toenemende voorkeur voor Schiphol-Hoofddorp vertonen. Terwijl de binnenstedelijke locaties wat minder op het buitenland georiënteerd zijn (Tordoir et al, 1988; 3 april Volkskrant 2001; zie kaart 4.5). In 2000 verviervoudigde in Amsterdam het aantal Europese hoofdkantoren tot 16. Een zelfde situatie geldt voor de Europese distributiebedrijven (Tordoir et al, 1988; 3 april Volkskrant 2001). Kaart 4.5. Amerikaanse en Japanse hoofdkantoren in Nederland
Bron: Buck en Pijpers (1995) Daarnaast geldt dat het belang van nabijheid voor face-to-face contact afhankelijk is van de opbouw en structuur van steden en metropolen (zie verder paragraaf 5.3.2). Ook kan er op gewezen worden dat de wensen, die er aan de fysieke omgeving worden gesteld, aan mode onderhevig zijn. Zo geldt dat periodiek een statig stedelijke dan wel een modern suburbane omgeving als het aangenaamst door de gemiddelde manager wordt beschouwd (zie verder paragraaf 6.8.4). 4.9.4. Tussenbalans Voor de hoofdkantoren en internationale bedrijvigheid kan worden geconcludeerd dat clustering van branchegenoten, nabijheid van hoogwaardige zakelijke dienstverlening, een internationale luchthaven en telecommunicatie-infrastructuur van groot belang is. Hiermee is de global city-corparate complex benadering van groot belang. Er kan echter een onderscheid worden gemaakt tussen de front- en de backoffice. Grofweg kan gesteld worden dat bij de 87
Locatiefactoren ICT
backoffice de kostenfactoren van groter belang en de nabijheid van faciliteiten en voorzieningen van minder belang zijn (zie tabel 4.45). Tabel 4.45. Eisen aan het vestigingsmilieu voor de hoofdkantoren - internationale bedrijvigheid. Locatiefactoren Clustering branchegenoten Nabijheid financiële bedrijven Nabijheid hoogwaardige zakelijke dienstverlening Representativiteit, imago, status en naamsbekendheid omgeving, Kwaliteit gebouw Lage bebouwingsdichtheid, Flexibele kavelindeling Aantrekkelijke (groene) aankleding omgeving Kwaliteit omgeving/schone buurbedrijven Aantrekkelijke woongebieden Nabijheid toeleveranciers Horeca en winkelvoorzieningen Aanwezigheid vakbekwaam personeel Kosmopolitisch toeristisch complex (Voorzieningen) Personeelskosten Afzetmarkt Internationale luchthaven Telecommunicatie-infrastructuur Huisvestingskosten Bereikbaarheid per openbaar vervoer Bereikbaarheid over de weg Locatie nevenvestigingen *1, deze factor is voor backoffice de meer van belang dan voor de voor de frontoffice meer van belang dan voor de backoffice X= relevant, XXX= essentieel
88
Frontoffice X X X XXX X X X X X X XXX XXX X XXX XXX
Backoffice X
X X
X XXX XXX X
X X X*1 X*1 2 X* X*2 X X frontoffice, *2 deze factor is
Locatiefactoren ICT
4.10. Totaalbeeld Er kan worden geconcludeerd dat er behoorlijke verschillen tussen de verschillende subsectoren zijn wat betreft de eisen aan het vestigingsklimaat. De belangrijkste verschillen zijn in tabel 4.46 en 4.47 samengevat. Tabel 4.46. Eisen aan het vestigingsmilieu voor planologisch relevant aspecten van ICTbedrijven
X
Tijdelijk Hoge personeels personeel intensiviteit /grote omvang X X
X X X X X
X
Voor ieder bedrijf
Bereikbaarheid per openbaarvervoer Parkeergelegenheid, Bereikbaarheid per auto Voldoende ruimte Huur/prijs De aanwezigheid van gekwalificeerd personeel Toplocatie flexibele ruimte Uitbreidingsmogelijkheid op lange termijn Hoogbouw
Veel ontvangst van bezoekers
Veel contacten met klanten en relaties
Grote gevoeligheid is voor agglomeratie economie
Grote gevoeligheid voor status aspecten
X
X
X
Grote omvang verzorgings gebied
Buiten reguliere werktijden
Hoge dataintensieteit
Uitbreidingsmogelijkheid op korte termijn Goede stand/ imago van X locatie of stadsdeel Landelijk verkeersnet X Interne verkeersstructuur X gemeente Nabijheid bronnen van X ideeën en informatie Veiligheid omgeving Telecommunicatieinfrastructuur Energie X= positieve relatie, - = negatieve relatie
X X X X Sterke groei personeel X -
X X X
De productiebedrijven van ICT-producenten hechten - afgezien van de massaproducenten vooral belang aan clustering en aanwezigheid van vakbekwame arbeiders. Binnen de ICTproductiesector hechten jobbers en met name massaproducenten aan arbeidskostenfactoren. De contentbedrijven clusteren zich evenals de ICT-producenten. Al geldt voor deze subsector dat bij de filmbedrijven en uitgeverijen de rol van stedelijkheid, uitstraling en imago zwaar weegt. De ICT-handelsbedrijven hebben duidelijk andere locatiefactoren. De ICTgroothandel vraagt om een goede bereikbaarheid over de weg op een locatie die voldoende transportmogelijkheden biedt op bovenregionaal niveau. De ICT-detailhandel (niet in tabel 4.47 opgenomen) heeft behoefte aan winkelruimte. Het draagvlakprincipe is voor zowel de ICT-groothandel als voor de ICT-detailhandel van belang. Dat geldt ook voor de ICTzakelijke dienstverlening, waarbij de afzetmarkt de belangrijkste vestigingsplaatsfactor is. Bij
89
Locatiefactoren ICT
ICT-zakelijke dienstverlening spelen echter ook andere locatiefactoren een rol. Onderscheid kan gemaakt worden tussen regionaal stuwend en verzorgende bedrijven. Met name bij stuwende bedrijven zijn clustering en arbeidsmarkt van belang. Daarnaast kan er ook onderscheid worden gemaakt tussen ICT-zakelijke dienstverlening, die wel of niet een aan levensstijl gekoppelde 'ICT-cultuur' heeft. Deze bedrijven met een ICTcultuur hechten evenals de filmbedrijven en uitgeverijen veel waarde aan stedelijkheid, imago en uitstraling. Datahotels, telecomswitches en callcentra hechten belang aan met namee energievoorzieningen en telecommunicatie. Voor datahotels en telecomswitches zijn deze factoren van doorslaggevend belang. Voor callcentra zijn vooral arbeidsmarktfactoren (zoals meertalig personeel) van betekenis. Bij startende ICT-bedrijven spelen arbeidsmarktfactoren juist geen betekenis. Zij hechten met name belang aan de aanwezigheid van allerlei voorzieningen in de nabije omgeving. Opgemerkt moet worden dat ICT-starters met name in de ICT-zakelijke dienstverlening zitten en dat hierdoor het draagvlakprincipe ook een rol speelt. Apart onderscheid kan worden gemaakt voor de starters, die er voor kiezen bedrijfsruimte aan huis te hebben (niet in Tabel 4.47 opgenomen). Tot slot kunnen de internationale front- en backoffices worden onderscheiden voor respectievelijk management en administratieve handelingen. Clustering van branchegenoten en nabijheid van hoogwaardige zakelijke dienstverlening, een internationale luchthaven en telecommunicatieinfrastructuur is voor deze bedrijfsvestigingen van groot belang. Voor de backoffice geldt dat de kostenfactoren van groter belang zijn.
Tabel 4.47. Eisen aan het vestigingsmilieu voor de verschillende subsectoren 1 O.E.M-'ers, main suppliers, R & D 2 Jobbers 3 Massa-industrie producenten 4 TV-Producenten, omroepen, Facilitaire bedrijven (TV-Studio's) 5 Film-producenten en Facilitaire bedrijven 6 Uitgeverij 7 ICT-groothandelaren 8 Telecomswitches, datahotels en virtuele callcentra 9 Regionaal verzorgende diensten 10 Regionaal stuwende diensten 11 ICT-diensten met ICT-cultuur*8 12 Callcenter met regionale indeling / Gecentraliseerde Callcenter 13 ICT-starters 14 Frontoffice 15 Backoffice *1 geldt alleen voor softwarebedrijven, *2 geldt met name voor studio's met publieksfuncties, *3 geldt met name voor ruimte -intensieve activiteiten (decorbouw), *4 in belang ervan zijn er cultuurverschillen, *5 geldt niet op locaal niveau, *6 is in vergelijking andere sectoren van minder belang, *7 geldt met name voor maatwerksoftware, *8 ICT-cultuur slaat op een aan levensstijl gekoppelde cultuur, welke zowel bij regionaal verzorgend als regionaal stuwende ICT-zakelijke diensten kan voorkomen.
90
Locatiefactoren ICT
Locatiefactoren Centrale ligging op bovenregionaal (niveau nationaal/ internationaal) Centrale ligging op regionaal niveau Bereikbaarheid over de weg Bereikbaarheid met het openbaar vervoer Nabijheid internationale luchthaven Clustering branchegenoten Nabijheid hoofdkantoor/ nevenvestiging Nabijheid toeleveranciers Nabijheid klanten/afzetmarkt Specifiek belang Nabijheid financiele bedrijven Specifiek belang Nabijheid dotcombedrijven Specifiek belang Nabijheid hoogwaardige zakelijke dienstverlening Specifiek belang Nabijheid mediabedrijven Specifiek belang Nabijheid dienstverlenende transportbedrijven Nabijheid algemene faciliteiten Nabijheid Horeca- en winkelvoorzieningen Kosmopolitisch toeristisch complex Gevoeligheid voor mode- en stijlveranderingen Buurtkenmerken van historische centra/ Stedelijke uitstraling Imago, The place to be Aangename omgeving, naamsbekendheid, imago en uitstraling op stedelijk/regionaal en local niveau Veilige omgeving met openbare voorzieningen Parkachtige omgeving/Aantrekkelijke groene aankleding omgeving Aantrekkelijke woongebieden Aanwezigheid kennisinstellingen Aanwezigheid vakbekwaam personeel Personeelskosten Meertalig personeel/Flexibel personeel Milieu- en arbeidswetgeving Fiscaal klimaat Politieke stabiliteit Overheidsbeleid (subsidies/venture kapitaal) De ligging in het telecommunicatieinfrastructuur netwerk nabijheid POP's Telecommunicatiefaciliteiten Telecommunicatie-infrastructuur Energievoorziening Uitbreidingsmogelijkheden Flexibele pandindeling Kwaliteit gebouw Lage bebouwingsdichtheid, Flexibele kavelindeling Parkeervoorzieningen Kwaliteit omgeving/schone buurbedrijven Bouw- en grondkosten/Betaalbare huisvesting
1
2
3
4
5
6
7 X
X X X X X X X
X ?
X X X X
X X*2
X X
X X
X
X X X
8 X
X X
X
X
X X
X
X X
X X X X
X*1
X X
X X*4
X
X*4
X*5
X X X X
X X
? X X
X X ? X X X X
?
X
X
X
X*6
?
?
?
X*6 X ?
X
X
X*1
X
X
? ?
X
? ? X
91
X X
X*3
X X X X X X
X X
X
X
Locatiefactoren ICT
Locatiefactoren Centrale ligging op bovenregionaal (niveau nationaal/ internationaal) Centrale ligging op regionaal niveau Bereikbaarheid over de weg Bereikbaarheid met het openbaar vervoer Nabijheid internationale luchthaven Clustering branchegenoten Nabijheid hoofdkantoor/ nevenvestiging Nabijheid toeleveranciers Nabijheid klanten/afzetmarkt Specifiek belang Nabijheid financiele bedrijven Specifiek belang Nabijheid dotcombedrijven Specifiek belang Nabijheid hoogwaardige zakelijke dienstverlening Specifiek belang Nabijheid mediabedrijven Specifiek belang Nabijheid dienstverlenende transportbedrijven Nabijheid algemene faciliteiten Nabijheid Horeca- en winkelvoorzieningen Kosmopolitisch toeristisch complex Gevoeligheid voor mode- en stijlveranderingen Buurtkenmerken van historische centra/ Stedelijke uitstraling Imago, The place to be Aangename omgeving, naamsbekendheid, imago en uitstraling op stedelijk/regionaal en local niveau Veilige omgeving met openbare voorzieningen Parkachtige omgeving/Aantrekkelijke groene aankleding omgeving Aantrekkelijke woongebieden Aanwezigheid kennisinstellingen Aanwezigheid vakbekwaam personeel Personeelskosten Meertalig personeel/Flexibel personeel Milieu- en arbeidswetgeving Fiscaal klimaat Politieke stabiliteit Overheidsbeleid (subsidies/venture kapitaal De ligging in het telecommunicatieinfrastructuur netwerk, nabijheid van POP's Telecommunicatiefaciliteiten Telecommunicatie-infrastructuur Energievoorziening Uitbreidingsmogelijkheden Flexibele pandindeling Kwaliteit gebouw Lage bebouwingsdichtheid, Flexibele kavelindeling Parkeervoorzieningen Kwaliteit omgeving/schone buurbedrijven Bouw- en grondkosten/Betaalbare huisvesting
9
X X X
X X X X
10 X
11*8
X X X X*7
12
13
14
15
X
X X X X X X X X
X X
X X X X
X X X
X X X
X X
X
X
X X
X X X X X
X
? X X
? X*7 X*7 X
X
X
X
X
X X
X
X
X X
X
X
X
X X X X
X
X X
X
X
X X*7
X
X
X
X
X X X
X X
X X X
92
X X
X
Locatiefactoren ICT
Hoofdstuk 5. De configuratie van vestigingsmilieus 5.1. Inleiding Er is in Nederland evenals in ander landen bijna geen sprake van 'greenfield' ontwikkeling. Een bedrijf, die op zoek is naar een geschikte, locatie zal dus met bestaande morfologie te maken krijgen. De locatiefactoren zijn niet in alle regio's aanwezig of in gelijke mate beschikbaarheid. Daarom zal in dit hoofdstuk antwoord worden gegeven op de deelvraag welke vestigingsmilieus concepten zijn geschikt voor de vestiging van ICT-bedrijven? Hiervoor zullen op drie schaalniveaus te weten internationaal, regionaal-landelijk stedelijk niveau onderscheid gemaakt worden tussen verschillende gebieden met behulp van een aantal ruimtelijke concepten waaraan locatiefactoren zijn of kunnen worden gekoppeld. Kaart 5.1. De wereld onderverdeelt in centrum, semi-periferie en periferie regio's
Bron: Dickenson (et al, 1996) 5.2. Concepten op internationale schaal en regionaal-landelijke schaal Op internationale schaal wordt meestal grofweg onderscheid gemaakt tussen centrum, semiperiferie en periferie regio's (zie kaart 5.1). Onder de centrumregio's vallen de ontwikkelde landen, waaronder Noord-Amerika, Westeuropa (exclusief Ierland), Australië en Japan. Tot de semi-periferie landen wil ik onder meer Oosteuropa, de voormalige Sovjet-Unie en India scharen. Tot de periferie regio's schaar ik Zuidoostazië, China en een aantal landen in ZuidAmerika. Deze grove onderscheiding tussen regio's is niet helemaal uniek. De ecomische instabiliteit, politieke situatie en corruptie van sommige perifere landen of regio's zorgen ervoor dat deze afwijkende locatiefactoren hebben. Daarom laat ik Afrika hoewel wel een perifere regio, buiten beschouwing, omdat deze regio niet belangwekkend kan worden gevonden. Om dit probleem te voorkomen had ik een alternatief concept kunnen kiezen, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen ontwikkelde landen, ontwikkelingslanden en 'Newly Industrializing Country's' (NIC's), onder welke de laatste categorie onder andere India, Zuidoostazie en China vallen (Cole, 1996). Hiervoor heb ik echter niet gekozen, omdat er binnen de NIC's cruciale verschillen van locatiefactoren zijn. Zo wordt er wel gesproken over 'run-away'-industries tussen de NIC's. Dit probleem is echter met de gekozen conceptuele verdeling ook in mindere mate aanwezig. Op regionaal-landelijke schaal onderscheid ik in opvolging van onder andere Brouwer (et al, 1995) eveneens een centrumperiferie concept. Brouwer onderscheidt een centrumregio - deze wordt in de Nederlandse context gevormd door de Randstad -, een tussenliggende regio, de 93
Locatiefactoren ICT
halfwegzone, en de periferie. Drenth (1990) maakt gebruik van dit concept in een uitgebreidere vorm. Hij onderscheidt binnen het centrum, halfwegzone en periferie, stedelijke en landelijke gebieden. Uit praktisch redenen zal van dit onderscheid geen gebruik gemaakt worden. Als alternatief voor de regionale-landelijke en internationale centrumperiferie-concepten had ik ook kunnen kiezen voor het Frank-model (zie kaart 5.2). Dit model geeft de verhoudingen tussen de regio's weer in de vorm van regionale, nationale en internationale satellieten en heeft qua hiërarchieprincipe overeenkomsten met de globalcity theorie. Voor dit model is echter niet gekozen, omdat het format minder geschikt is voor de invulling van locatiefactoren. Kaart 5.2. Het Frank-model
Bron: Dickenson (et al, 1996) 5.3.1. Concepten op stedelijke schaal Op stedelijk schaalniveau is er een pluraliteit aan ruimtelijke concepten mogelijk (zie figuur 5.1). In navolging op het concentrische zone model van Burgess onderscheiden Van Dinteren (1989), Drenth (1990) B&A groep (1998) en Nei (1999) concentrische concepten (zie Bijlage 11). Deze concepten gaan ervan uit dat steden een duidelijke hoofdcentrum hebben, een radiaal transportnetwerk en een concentrische opbouw. De aanwezige locatiefactoren zullen hierdoor vooral homogeniteit vertonen binnen een aantal zones of beter gezegd jaarringen. Hierdoor worden het centrum, de binnenstedelijke randzone en de stadsrand onderscheiden. Deze indeling heeft een historische basis. Het centrum van de stad is het oudst en op basis daarvan het middelpunt en een zone met een hogere status. Vervolgens zijn om het centrum op grond van nabijheidseisen de 'oude stadsdelen' in een hoge dichtheid gebouwd. Naar mate functiescheiding van werk en woning mogelijk werd en de kantorenmarkt zich uitbreide, ontstonden er aan de rand van de stad kantoor- en bedrijfslocaties met een aanmerkelijk lagere dichtheid, bestaande uit voornamelijk vrijstaande kantoorpanden en bedrijfsterreinen. Op basis van de hierboven beschreven historie is het concentrische zone model van Burgess wetenswaardig als ruimtelijk concept. Het concentrische zone model van Burgess heeft echter
94
Locatiefactoren ICT
ook z'n tekortkomingen. Allereerst houdt het model geen rekening met recente ontwikkelingen. De morfologie is aan verandering onderhevig. Er kan een veelheid aan ontwikkelingen genoemd worden. Zo zijn er op meer perifere of betere landelijke locaties, 'edge cities' (zie kaart 5.3), subcentra, bedrijfsterreinen en kantoorlocaties ontstaan. Figuur 5.1. Ruimtelijke concepten op stedelijk niveau
Bron: Kivell (1993) en Nagelgast (1997) op basis van Brouwer (1994). Kaart 5.3. De opkomst van 'edge cities'.
Bron: Short, 1996
95
Locatiefactoren ICT
Hierdoor wordt bereikbaarheid niet meer enkelvoudig gezien als afstand tot het centrum. Voor het voorzieningenniveau geldt dat afhankelijkheid van stadcentrum door de komst van randstedelijke en polynucleaire voorzieningslocaties niet meer geldt. Zo heeft La defensé in Parijs 4 winkelcentra met meer dan 200 winkels, 3 supermarkten 20 restaurants en 9 bioscopen (Carter, 1995). Ten tweede is niet alle infrastructuur stadscentrisch opgebouwd. Bereikbaarheid per openbaarvervoer is niet uit te drukken in bereikbaarheidsprofiel, dat aansluit op de afstand van het stadscentrum, gezien de starre radiale structuur van het railnet. Ook voor de weginfrastructuur geldt dat nu het vervoerspatroon kriskras of transversaal loopt met de vele externe trips (ritten tussen stad en ommeland en tussen steden onderling) een concentrisch concept zijn beperkingen heeft (Ebels, 1997). Om deze en ander redenen worden er een aantal concepten met een andere stedelijke structuur onderscheiden: • Gridstructuur/polycentrische structuur. Nagelgast (1997) onderscheidt geciteerd naar Brouwer (1994) een gridstructuur (zie figuur 5.1). Deze komt nagenoeg overeen met de door Lie (1994) onderscheiden polycentrische structuur. Deze stedelijk structuur heeft geen duidelijk middelpunt. De locatie wordt doorsneden door enkele grote straten die ten opzichte van elkaar geen grote status en bereikbaarheidsvoordeel hebben. • As-structuur. Lie (1994) onderscheidt daarnaast een as-type. Deze stedelijke structuur wordt gevormd door een of enkele belangrijke straten. • Sectorstructuur. Wheeler (et al, 1998) onderscheidt in navolging op het sectormodel van Hoyt een sectorstructuur. Bij deze stedelijke structuur wordt er rekening mee gehouden dat bepaalde gebieden betere toegankelijkheid hebben, omdat deze beter ontsloten zijn. • Meervoudige structuur. Vele auteurs hebben concepten ontwikkeld, die een combinatie zijn van bovenstaande en concentrische concepten. In figuur 5.1 wordt bijvoorbeeld het multiple nuclei model van Harns en Ullman en het model van stedelijke structuur van Mann onderscheiden en een concentrische structuur met nevencentra. De hierboven opgesomde concepten hebben allemaal hun voor- en nadelen; geen van allen zijn ideaal. Er kunnen twee factoren genoemd worden, die hieraan ten grondslag liggen. Ten eerste geldt dat de verschillende locatiefactoren verschillende patronen hebben. Wanneer alle locatiefactoren binnen een concept geoperationaliseerd zullen worden, ontstaat hierdoor een enorme lappendeken. Daarom zijn de concepten selectief centristisch rond een of meerdere locatiefactoren en negeren andere locatiefactoren. Zo geldt dat de sectorstructuur meer nadruk legt op de bereikbaarheid en ontsluiting en de concentrische structuur meer belang aan stedelijke draagkracht (Wheeler et al, 1998). Op bijlage 11 staan andere concepten die zijn gecreëerd door aan de ruimte gemeenschappelijke locatiefactoren te koppelen, zoals bereikbaarheid, financiële draagkracht en stedenbouwkundige structuur. Deze concepten hebben, hierdoor ook hun nadelen. Ten tweede bestaan er verschillen in structuren tussen steden. Hier zal verder op worden ingegaan om de generalisatie van het concept dat ik verder zal uitwerken aan te geven. 5.3.2. Verschillen in ruimtelijke structuur tussen steden Steden verschillen in de ruimtelijke structuur. Lie (1994) geeft aan dat nieuwe steden, waar de grootschalige kantoorontwikkeling nog op gang komen, een meer as-structuur hebben. 'Nieuwere steden' zoals Barcelona en Lissabon hebben geen traditioneel CBD en een meer asstructuur. Doordat er in bepaalde centra van steden meer mogelijkheden van kantoorontwikkeling zijn en er hoger gebouwd mag worden, hebben bijvoorbeeld de centra van Londen en Parijs de beschikking over een kantorenvoorraad van 15, resp. 13 mln m2 waarvan enkele miljoenen m2
96
Locatiefactoren ICT
op de A1-locatie. Hierdoor hebben deze steden een groot verschil in huurprijs met perifere locaties en is nabijheid ten opzichte van het middelpunt belangrijker uit bereikbaarheids- en statusoverwegingen dan in andere steden (Lie 1994). Amsterdam heeft in deze context daarentegen een meer polycentrische opbouw. Hierdoor speelt nabijheid ten behoeve van face-to-face contact nauwelijks een rol. In Londen daarentegen is geen alternatief voor het centrum ten behoeve van face-to-face contacten. Dit wordt veroorzaakt doordat 'Centraal Londen' bijna net zo uitgestrekt is als Amsterdam of Frankfurt in zijn geheel (Lie 1994). Frankfurt verschilt op zijn buurt weer van Amsterdam, doordat de infrastructuur anders is opgebouwd. In Amsterdam houdt de kantoorgebruiker vooralsnog vast aan de auto als vervoersmiddel, terwijl in het centrum van Frankfurt de modal split ten gunste van het openbaar vervoer is veranderd (Lie 1994). Uit deze selectie van voorbeelden blijkt dat er verschillen zijn tussen de steden. Deze verschillen zijn erg van belang. Porter (1995) geeft namelijk aan dat op plaatsen, die beschikken over een bepaalde unieke eigenschap, nieuwe vormen van economische bedrijvigheid tot bloei komen. Zo wordt door Dwarsing (et al 1989) Amsterdam Nederlandse enige cultuurstad genoemd en wordt door Kooiman (1996) Schiphol-Rijk Nederlandse enige echte campus genoemd. 5.4.1. Conceptkeuze Zoals gezegd zal op internationale en regionale-landelijke schaal gebruik gemaakt worden van een centrumperiferie concept. Op stedelijk niveau kies ik er voor om een concentrische structuur met nevencentra te gebruiken. Bestaande drie gebieden: een binnenstad, een binnenstedelijke randzone en de hierbuiten vallende nevencentra. Hoewel alternatieve concepten veel voordelen hebben, is om praktische redenen worden gekozen voor bovengenoemde indeling. 5.4.2. Relatie locatiefactoren en het internationale en regionale-landelijke centrumperiferie concept Op het internationale niveau geldt dat in het centrum de fysieke en sociale infrastructuur, de kennisinstellingen en de vakbekwaamheid van een hoger niveau is dan in de periferie. Hiertegenover staat dat in de periferie de arbeidskosten lager zijn en het fiscaal klimaat aantrekkelijker is. Ook is de milieu- en arbeidswetgeving in de periferie minder streng dan in de kerngebieden. De semi-periferie neemt een middenpositie in. Op regionaal-landelijk niveau blijkt uit enquêtemateriaal van Drenth (1990, survey 1986) onder informaticabedrijven in Nederland dat de tevredenheid over de geografische ligging, de telecommunicatie-infrastructuur, de samenstelling van het bedrijfsleven, de nabijheid kenniscentra, de beschikbaarheid van automatiseringspersoneel, de sociaal culturele voorzieningen, de regionale afzetmarkt, leveranciers, en dienstverleners in de Randstad significant hoger is dan in de rest van het land. Aan deze locatiefactoren wordt duidelijk het meest voldaan in het centrum en voldoet de halfwegzone minder en de periferie nog minder. Dit geldt ook voor de factor imago (zie kaart 5.4) Voor autobereikbaarheid is een tweetoppig beeld te zien, doordat enerzijds de congestie in het centrum groter is, en anderzijds de infrastructuur in het kerngebied uitgebreider is (zie kaart 5.4). Het openbaar vervoer is dan ook beter in het centrum. Dit geldt ook voor de nabijheid van een internationale luchthaven, welke per definitie alleen in het kerngebied aanwezig is. De telecommunicatie-infrastructuur is altijd als eerst state-of-the-art in het kerngebied. Dit betekent niet dat de telecommunicatieinfrastructuur per definitie beter is in het kerngebied. Zo krijgt Groningen door overheidsinspanningen een zeer goede telecommunicatie-infrastructuur. Dit soort overheidsinspanningen komen doorgaans vaker in de periferie voor. Venture kapitaal is echter meer in het centrum te verkrijgen.
97
Locatiefactoren ICT
Kaart 5.4. File top tien van Nederland en de vestigingsplaatsvoorkeuren binnen Nederland
Bron: Intermediair, november 2000; Ebels (1997) 5.4.3. Relatie locatiefactoren en het concentrische stedelijke concept met nevencentra Het concentrische stedelijke concept met nevencentra zal in de volgende paragrafen onder binnenstad, binnenstedelijke randzone en nevencentra behandeld worden. 5.4.3.1. De binnenstad De binnenstad wordt door Van Dinteren (1989) beschreven als de preïndustriële kern waarvan de grens is bepaald op grond van de aaneengesloten stedelijke bebouwing omstreeks 1870 (Van Dinteren, 1989). In de binnenstad heeft, vanouds door zijn centrale ligging, de kantorensector een belangrijke plaats ingenomen. De binnenstad functioneert als een geheel (Molenaar, 1986). De omgeving kenmerkt zich door oude statige panden (Lie, 1994), die erg mooi gevonden worden (Bekkers et al, 1985). Het monumentale karakter van deze panden is aantrekkelijk voor kantoren, die waarde hechten aan prestige status, en representativiteit (Lambooy, 1989; Molenaar, 1986). De aanwezige panden zijn echter alleen geschikt voor kleinere kantoren. Ook ontbreekt de mogelijkheid van beveiliging in deze panden. Dit is van belang met het oog op de onveiligheid en kleine criminaliteit in de avonduren (Kamer van Koophandel 1987; Bekkers et al, 1985). Dit komt mede doordat laag- of hoogwaardige woningen niet altijd worden aangetroffen en dat de groenvoorzieningen slechts uit enkele parken bestaan (Dwarsing et al, 1989) De veiligheid is echter op de levendige locaties veelal beter dan in andere omgevingen. Voor het personeel is de binnenstad goed bereikbaar en bovendien tussen de middag en na het werk ideaal om te verblijven (Bekkers et al, 1985). Dit komt omdat het openbaar vervoer over het algemeen goed is. Zowel Lie (1994), Dwarsing (et al, 1989), Tordoir (et al, 1988) de Kamer van Koophandel (1987) geven dit aan. De binnenstedelijke centrale kantoorlocaties vormen een knooppunt van het openbaar vervoer en zijn daarom met het openbaar vervoer optimaal bereikbaar (Lie 1994). Vooral in de grote steden met een uitgebreid metronet is het openbaarvervoer zeer goed (Tordoir et al, 1988). Door deze goede bereikbaarheid samengaand met de centrale ligging is hierdoor de binnenstad van belang voor bedrijven, die
98
Locatiefactoren ICT
veel tijdelijk personeel inzetten (Kapoen, 2000). Er kan geprofiteerd worden van de aanwezigheid van een grote gevarieerde arbeidsmarkt (Lambooy, 1989). Tegenover de goede bereikbaarheid staat echter een slechte autobereikbaarheid. Vele delen van de binnenstad zijn autoluw en de congestie laat sterk te wensen over. Bovendien is er vaak een groot gebrek aan parkeerplaatsen en laad- en losgelegenheden. De mogelijkheid om even snel de auto voor de deur te zetten om iets af te geven of een gesprekje te houden ontbreekt (Lie, 1994; Dwarsing et al, 1989; Tordoir et al, 1988; Kamer van Koophandel, 1987; Bekkers et al, 1985). De Bereikbaarheid ten opzichte van de luchthaven is in het algemeen goed (Lie 1994; Tordoir et al, 1988). Vanaf de centrumlocaties is het vliegveld over het algemeen binnen twintig minuten met het snelste vervoersmiddel te bereiken (Dwarsing et al, 1989; Kamer van Koophandel, 1987). Verder wordt de binnenstad geassocieerd met gezelligheid, ambiance en cultuur (Kamer van Koophandel, 1987). Deze associaties hangen samen met de gevormde centrumfunctie voor sociaal leven door de aanwezigheid van onder andere theaters, museums, winkels, restaurants en nightspots. Daarnaast zijn er in de binnenstad kleinschalige (hoogwaardige) kantoren, hotels en hoofdkantoren aanwezig, die contactmogelijkheden bieden (Lambooy, 1989; Dwarsing et al, 1989; Wheeler et al, 1998). Door dit pakket aan voorzieningen en bedrijvigheid of anders gezegd mengeling van diverse functies op loopafstand wordt de binnenstad ook wel aangeduid als organisatie-hub en recreational business district (Ashworth en Tunbridge, 1990 zie ook Van der Weerd, 2001; Wheeler et al, 1998; Van Duren, 1995). Ook kan in deze context de incubatiehypothese worden genoemd. 5.4.3.2. De binnenstedelijke randzone De binnenstedelijke randzone is de vroeg industriële schil gelegen rondom de binnenstad. Dit betreft het in de meeste steden voor het merendeel tussen ongeveer 1870 en 1940 bebouwde (aaneengesloten) gebied. Dit gebied wordt gekenmerkt door een relatief oude veelal kleinschalige oude bebouwing en een intensief ruimtegebruik, zowel voor het wonen als voor het werken ofwel een gebied met menging van functies van kleinschaligheid en historiciteit (Van Dinteren, 1989; Molenaar, 1986). Volgens Van Dinteren kan de stedelijke randzone bij de binnenstad worden samengevoegd, omdat deze samen als een geheel functioneren (Van Dinteren, 1989). Ook Molenaar (1986) geeft aan dat er sprake is van een intensieve uitwisseling tussen verschillende wijken uit de binnenstedelijke randzone en de binnenstad (Molenaar, 1986). De bereikbaarheidskenmerken van de binnenstedelijke randzone komen ook overeen met die van de binnenstad. Beide worden gekenmerkt door een nauwe infrastructuur en een centrale ligging (Ebels, 1997). De randzone ligt echter minder centraal en is iets beter met de auto bereikbaar. Artefactieel en functioneel vormt de binnenstedelijke randzone geen geheel. Wat het artefactiële aspect betreft kan worden opgemerkt dat de kwaliteit van de bebouwing in de verschillende buurten nogal varieert. Deze loopt uiteen van wijken met villa's en herenhuizen tot buurten met arbeidswoningen. De statige woonwijken met oude villa's en/of herenhuizen zijn veelal niet ver van het centrum gesitueerd en bieden overwegend plaats aan kleine kantoren, voornamelijk in de zakelijke en maatschappelijke dienstverlening. Niet de gehele randzone vervult een functie als vestigingsgebied voor kantoren. De meerderheid van de kantoren is gehuisvest in de statige panden in oude villawijken. Aan dit kantoormilieu wordt prestige en representativiteit ontleend. Bovendien ligt het gemiddelde prijsniveau van de panden lager dan in de binnenstad. Dit hangt mede samen met de vele oude panden van de randzone - hoewel per stad verschillend - die in slechte staat verkeren. De binnenstedelijke randzone wordt verder gekenmerkt door een groot aantal bedrijfspanden dat op de een of andere manier een woonfunctie heeft (hetzij woning met een heel kleine bedrijfsfunctie, hetzij gemengde woon/ werkpanden). Dit is bijvoorbeeld bij ongeveer de helft
99
Locatiefactoren ICT
van de panden in Utrecht het geval (Molenaar, 1986), hetgeen nog meer dan in de binnenstad een verband met incubatiehypothese aangeeft. In de randzone zijn veel bedrijven gevestigd, die door hoge kosten niet in de binnenstad gevestigd kunnen zijn (Ebels, 1997). Door Molenaar worden de standing, herkenbaarheid en het vermijden van kosten voor moderne accommodaties de belangrijkste vestigingskenmerken van de binnenstedelijke randzone genoemd (Molenaar, 1986) 5.4.3.3. Nevencentra Onder nevencentra vallen in dit onderzoek alle vestigingsmilieus, die buiten de binnenstedelijke randzone liggen en toebehoren aan de naoorlogse monofunctionele, grootschalige uitbreidingen. Hieronder vallen zowel de aaneengesloten stadsrandlocaties als de buiten de stadsrand liggende subcentra en de nog verder in het snelwegmilieu gelegen knooppunten, groeikernen (suburbs) en edge cities. De nevencentra vormen qua locatiefactoren een minder homogeen gebied dan de binnenstad en de binnenstedelijke stedelijke randzone. De afstanden ten opzichte van de binnenstad verschillen veel tussen de verschillende nevencentra (zie kaart 5.5). Kaart 5.5. Ligging van bedrijfslocaties in West-Europese steden
Bron: Lie (1994) op basis van Burtenshaw (1981) Desondanks kunnen er aan de nevencentra globaal het een en ander gezegd worden. De nevencentra worden ten eerste in verband gebracht met een goede autobereikbaarheid (Lie, 1994; Kamer van Koophandel, 1987). Vooral op nationaal niveau kan fysieke communicatie in de nevencentra het meest ongehinderd plaatsvinden (Henstra en Hogeveen, 1996). Hoewel ook deze locaties niet vrijgepleit kunnen worden van verkeerscongestie (Wheeler et al, 1998). De capaciteit van ringwegen en radiaalwegen blijken niet altijd toerijkend (Tordoir et al, 1988). De bereikbaarheid per openbaar vervoer is op de perifere toplocaties goed, maar dat geldt niet voor alle nevencentra gezien de radiale structuur van het railnet (Ebels, 1997). Eenzelfde redenatie geldt voor de bereikbaarheid van een internationale luchthaven. Ten opzichte van de luchthaven kunnen de subcentra gelegen zijn aan de andere kant van de stad. Er geldt echter dat vanaf de nevencentra in bijna alle gevallen het vliegveld sneller te bereiken zijn dan vanaf de centrale locaties (Dwarsing et al, 1989; Tordoir et al, 1988).
100
Locatiefactoren ICT
Ook de parkeermogelijkheden zijn in bijna alle gevallen beter op de nevencentra (Lie, 1994). Deze hangen samen met de ruimere bouw- en ontwikkelingscapaciteit voor kantoren en voldoende uitbreidingsruimte (Dwarsing et al, 1989; Molenaar, 1986). Hierbij moet wel opgemerkt worden dat niet geldt dat de jongste bebouwing de meeste ontwikkelingsmogelijkheden heeft. Restrictief overheidsbeleid zorgt er bijvoorbeeld voor dat de parkeernormen van de recentste bebouwing hoger zijn in Nederland. Verder geldt dat nevencentra begunstigd worden vanwege de beschikbare accommodaties (Lie, 1994). Nieuwe terreinen worden immers gekenmerkt door grote vrijstaande panden, goede indelingsmogelijkheden (Ebels 1997). Deze bieden hierdoor - afgezien van de bedrijfsterreinen - representatieve locaties (Kamer van Koophandel, 1987). In deze context geeft Lie (1994) aan dat veel nevencentra zich kenmerken door concentratie van hoogbouw en een groenere omgeving waarbij functiemening veel minder optreedt. Hierdoor zijn de mogelijkheden om op deze locaties door middel van een eigen gebouw de identiteit van de onderneming te benadrukken doorgaans groter dan in historische centra waar nieuwbouw vaak niet is toegestaan (Lie, 1994). Kapoen (1999) geeft hierop aanvullend aan dat bedrijfsparken gekenmerkt worden door schone met zoveel mogelijk op representativiteit gerichte inrichting en architectuur. Hiertegenover staat wel dat milieuhinderlijke bedrijven ook op nevencentra zijn gevestigd, omdat deze zich niet mogen vestigen in de buurt van wooncentra (Ebels 1997). Voor de functionele omgeving geldt dat de nevencentra een minder uitgebreid faciliteitenpakket hebben dan de binnenstad, hoewel de nevencentra over het algemeen wel meer congres- en verblijfmogelijkheden hebben. De nevencentra hebben voldoende lunchpauzevoorzieningen, maar minder omvangrijke voorzieningen en dienstverlening dan in de binnenstedelijke locaties (Dwarsing et al, 1989). Dit heeft in combinatie met de geringe wisselwerking met de woonomgeving tot gevolg dat de subcentra s'avonds uitgestorven zijn en daardoor minder veilig (Ebels 1997). De sociale controle, die in de oude woongebieden wel wordt gevoeld is afwezig. Dit geldt ook voor de ontmoetingsfunctie. Het idee bestaat dat de levendigheid en de onderlinge contacten ontbreken, omdat de bedrijven als een soort bijenkorf bij elkaar gestopt zijn en iedereen zich met zijn eigen toko bemoeit (Henstra en Hogeveen, 1996). Voor de telecommunicatie-infrastructuur geldt dat deze op nevencentra makkelijk aangelegd kan worden, omdat de straten er niet voor open hoeven. Mede hierdoor zijn de POP's meer langs ringwegen en dergelijke gelegen (Kersten, 2001). 5.4.4. Totaalbeeld In tabel 5.1 is de relatie tussen locatiefactoren en de concepten op drie schaalniveaus weergegeven. Het totaalbeeld moet als ideaaltypisch beschouwd worden. Vanuit deze matrix en tabel 4.47 uit hoofdstuk 4 met de vestigingseisen voor de verschillende ICT-bedrijven kunnen de gewenste vestigingsmilieus als tussenstap naar de eindtypologie geëxtrapoleerd worden. In tabel 5.2 is deze opgenomen. De ICT-detailhandel, die zich vestigt in winkelruimte in winkelgebieden is hierbij buiten beschouwing gelaten.
101
Locatiefactoren ICT
Tabel 5.1. De relatie tussen locatiefactoren en concepten op drie schaalniveaus Internationaal Nationaal*1 Stedelijk*2 Concepten C S P C H P B R N Locatiefactoren Centrale ligging op bovenregionaal XXX XX X XXX XX X X XX XXX Centrale ligging op regionaal niveau XXX XX X Bereikbaarheid over de weg X XX X X XX XXX Bereikbaarheid met het openbaar vervoer XXX XX X XXX XX X/Nabijheid internationale luchthaven XXX XX X XX X XXX Clustering branchegenoten Nabijheid hoofdkantoor/ nevenvestiging Nabijheid toeleveranciers XXX XX X XXX XX X XX XX X Nabijheid klanten/afzetmarkt XXX XX X XXX XX X Nabijheid financiële bedrijven XXX XX X XXX X X Nabijheid dotcombedrijven XXX X X Nabijheid hoogwaardige zakelijke dienstverl. XXX XX X XXX X X Nabijheid mediabedrijven X/XX XX X Nabijheid dienstverlenende transportbedrijven ? ? ? ? ? ? Nabijheid algemene faciliteiten XXX XX X XXX XX X Nabijheid Horeca- en winkelvoorzieningen XXX XX X Kosmopolitisch toeristisch complex XXX X X Gevoeligheid voor mode- en stijlveranderingen XX X X XXX XX X Buurtkenmerken van historische centra/ XXX XX X XXX XX X Stedelijke uitstraling Imago, The place to be Aangename omgeving, naamsbekendheid, XXX XX X XXX XX X XXX XX X imago en uitstraling Veilige omgeving met openbare voorzieningen X XX XXX XX/- XX/- X Parkachtige omgeving/Aantrekkelijke groene X XX XXX X X XXX aankleding omgeving Aantrekkelijke woongebieden XXX XX X XX XX X Aanwezigheid kennisinstellingen XXX XX X XXX XX X Aanwezigheid vakbekwaam personeel XXX XX X XXX X X Personeelskosten X XX XXX X XX XXX Meertalig personeel/Flexibel personeel X XX XX XXX XX X XXX XX X Milieu- en arbeidswetgeving X XX XXX Fiscaal klimaat X XX XXX Politieke stabiliteit XXX XX X Overheidsbeleid (subsidies/venture kapitaal) XXX XX X X/- X/De ligging in het telecommunicatieXXX XX X XXX XX X X X XX infrastructuur netwerk nabijheid POP's Telecommunicatiefaciliteiten XXX XX X XXX XX X X X XX Telecommunicatie-infrastructuur XXX XX X XXX XX X X X XX Energievoorziening X XX XX X XX XXX Uitbreidingsmogelijkheden X XX XXX Flexibele pandindeling X XX XXX Kwaliteit gebouw Lage bebouwingsdichtheid, X XX XXX Flexibele kavelindeling Parkeervoorzieningen X XX XXX Kwaliteit omgeving/schone buurbedrijven X/- X/XX/Bouw- en grondkosten/Betaalbare huisvesting X XX XXX X XX XXX X XXX X C=centrum, S= semiperiferie, P=periferie, H=halfwegzone, B=binnenstad, R=binnenstedelijke randzone, N=Nevencentra, X= zwakke , XX= middelmatige relatie en XXX= sterke relatie, - speelt niet op niveau van concept of valt niet te operationaliseren. Gebruik gemaakt van *1 Kersten (2001), Drenth (1990, survey 1986), *2 Kersten (2001), Boogaard (et al 1999), Louw (1996), Van Dinteren (1989), Tordoir (et al, 1988)
102
Locatiefactoren ICT
Tabel 5.2. Waardering vestigingsmilieus* Concepten Internationaal Nationaal Stedelijk ICT-Bedrijven C S P C H P B R N O.E.M-ers, main suppliers, R & D XXX XX X XXX XX X X XX XX Jobbers XXX XXX X X XXX XX Massa-industrie producenten X XX XXX XXX XX X X XX XX TV-Producenten, omroepen, Facilitaire XXX XX X XX XXX XX bedrijven (TV-Studio's) Film-producenten en Facilitaire bedrijven XXX XX X XXX XX X Uitgeverij XXX XX X XXX XXX XX ICT-groothandelaren XXX XX X X X XXX Telecomswitches, datahotels en virtuele XXX XX X XXX XX X X XX XXX callcentra Regionaal verzorgende diensten XXX XXX X Regionaal stuwende diensten XXX XX X X XX XXX ICT-diensten met ICT-cultuur XXX X X XXX XX X Callcenter met regionale indeling / XX XX XX XXX XX XX X XX XXX Gecentraliseerde Callcenter ICT-starters XXX XX X XXX XXX X Frontoffice XXX XX X XXX XX X XXX XX XX Backoffice XX XX XX XXX XX XX XX XX XX C=centrum, S= semiperiferie, P=periferie, H=halfwegzone, B=binnenstad, R=binnenstedelijke randzone, N=Nevencentra, -speelt niet op dit schaalniveau XXX= sterke waardering XX middelmatige waardering X= lage waardering *Geëxtrapoleerd uit tabel 4.47 en tabel 5.1 op basis van puntenscores waarin elke locatiefactor die van belang is even zwaar weegt.
5.5.1. Vestigingsmilieus voor de O.E.M-ers, main suppliers en R&D-bedrijven Castells (2000) geeft aan dat R&D zich concentreren in kerngebieden. Evenals R&D hebben OEM-ers en main suppliers op internationaal niveau de voorkeur voor een centrumlocatie vanwege het aantrekken van vakbekwame arbeiders. Op stedelijk niveau lijkt gezien de afhankelijkheid van clusters geen sprake te zijn van een duidelijke voorkeur. Desondanks kan er gewezen worden op het feit dat veel R&D-activiteiten gelokaliseerd zijn op scienceparken en op een verder weg gelegen parkachtige omgeving (Tordoir, 1988). Uit onderzoek van Drenth (1990) blijkt dat hardware bedrijven bij voorkeur op een speciaal terrein zijn gevestigd (zie tabel 5.4). Ook kan gewezen worden op de decentrale hightechcentra zoals Boston route 128 en Massy South bij Parijs en de extensieve campussen in Silicon Valley (Kooiman, 1996; Carter, 1994). 5.5.2. Vestigingsmilieus voor de jobbers De jobbers hebben op nationaal niveau op basis van voornamelijk kostenfactoren de voorkeur voor een meer decentrale locatie. Afhankelijk van het belang van nabijheid van main supliers ligt een vestiging in de halfwegzone het meest voor de hand. In de vijfde nota ruimtelijke ordening wordt in deze context gewezen op de sectorale neergang van de arbeidsintensieve industrie in Nederland, waardoor deze zich grotendeels geen hoge grondprijzen kan veroorloven en zich mede door ruimtekort meer buiten de Randstad (perifeer) vestigt. Op lokaal niveau vestigen de jobbers zich door het minder intensieve ruimtegebruik op goedkopere locaties buiten de binnenstad (RPD, 2001). 5.5.3. Vestigingsmilieus voor de massa-industrie producenten Voor de massaproducenten geldt dat een perifere locatie op internationale schaal de voorkeur heeft. Afhankelijk van de eisen van vakbekwaamheid onder het personeel ligt de keuze bij een
103
Locatiefactoren ICT
semi-perifere of perifere locatie. Door de lage loonlanden- of kostenminimaliseringsstrategie komen de producenten vooral terecht op exportprocessing zones in Zuidoost Azië (Hayter, 1997). Naast het kostenaspect geldt ook dat de Aziatische bedrijven het niet zo nauw nemen met de veiligheid van hun werknemers en het milieu (Sanders, 2000). 5.5.4. Vestigingsmilieus voor de televisie-industrie Voor de tv-producenten, omroepen en facilitaire bedrijven in de televisie-industrie is clustering de belangrijkste vestigingsplaatsfactor. Hierdoor zijn deze bedrijven moeilijk in een conceptueel vestigingsmilieu in te delen. De publieksfunctie, arbeidsmarktfactoren en de ruimte-intensiteit zorgen er echter voor een locatie op nationaal niveau in het centrum en op stedelijk niveau voor een goedkope locatie in multimodaal ontsloten subcentra. 5.5.5. Vestigingsmilieus voor de film-industrie Zowel voor de arbeidsmarkt als voor het imago en de vereiste creativiteit is een kosmopolitische omgeving gewenst hetgeen inhoudt een centrumlocatie op nationaal niveau en een binnenstadslocatie op stedelijk niveau. 5.5.6. Vestigingsmilieus voor de uitgeverij De status- en prestigegevoeligheid van de uitgeverij zorgt ervoor dat deze zich vestigt in binnenstadslocaties van met name centrumregio's (Lie, 1994; Tordoir et al, 1988). Zo geldt dat meer dan de helft van de Amsterdamse uitgeverijen binnen de grachtengordel is gevestigd (Henstra en Hogeveen, 1996). 5.5.7. Vestigingsmilieus voor de ICT-groothandel De afhankelijk van het wegtransport zorgt ervoor dat de ICT-groothandel een locatie aan de ringweg hoger waardeert dan een locatie in de binnenstedelijke randzone. De Groothandel zit hierdoor niet in de buurt van de woonomgeving (Ebels, 1997). De ICT-groothandel heeft baat bij plekken waar het snelwegnet binnen bereik is. Deze plekken zijn te vinden aan de stadsranden of op gunstige plekken aan internationale verbindingen; in ieder geval in de nevencentra. De internationaal georiënteerde ICT-groothandelaren kijken daarbij naar het snelwegnet in internationaal verband. De ICT-groothandelaren gericht op de regionale afzetmarkt, zoeken terreinen bij vervoersknooppunten in stedelijke netwerken of bij stadsgewesten (RPD, 2001; Louw, 1989; Lensink, 1989; Terhorst et al, 1987). Representativiteiteisen zorgen ervoor dat binnen de subcentra de ICT-groothandel niet weggestopt zit op een bedrijventerrein of in een achterstraatje, zodat de zakenrelaties niet lang moeten zoeken. 5.5.8. Vestigingsmilieus voor datahotels en telecom switches Hoewel telecomswitches en datahotels voor een groot deel regionaal verzorgend zijn, geldt toch dat voor vestiging deze zowel op internationale als nationale schaal centrumgebieden geschikter zijn. Dit blijkt onder meer ook uit onderzoeken naar de top wereldlocaties voor deze bedrijven (Corporate location, 2001). De vereiste nabijheid van met name gigaPOP's en de vraag naar zeer gespecialiseerde deskundigen zorgen er voor dat een perifere locatie minder voor de hand ligt. Aangezien de gigaPOP's zich met name in het stadsrandmilieu bevinden, zijn de nevencentra het geschiktst. Energieproblemen in de kerngebieden drijven de datahotels en telecom switches echter verder weg, meer naar de halfwegzone. Ondanks de energieproblemen kiezen de meeste datahotels echter toch voor de centrumgebieden.
104
Locatiefactoren ICT
Tabel 5.3. Gewenste locatie door de informaticasector Vestigingsplaats Stadscentrum Vooroorlogse buurt Naoorlogse buurt Speciaal terrein Verzamelgebouw Elders, o.a. platteland Geen voorkeur N
Hardware 9 2 51 9 2 28 42
Computerdienstverlening 18 4 3 25 12 2 37 246
Bron: Drenth (1990, survey 1986) 5.5.9. Vestigingsmilieus voor regionaal verzorgende diensten De regionaal verzorgende diensten waarderen op basis van huisvestigingskosten en een centrale ligging in het verzorgingsgebied, de binnenstad en de binnenstedelijke randzone het meest (Van Dinteren, 1989). Onderzoek van Drenth (1990) wijst opvallend naast het stadscentrum ook op een speciaal terrein als gewenste locatie van ICT-zakelijke dienstverlening (tabel 5.3). Henstra en Hogeveen (1996) geven voor de lokaal gerichte bedrijven naast de binnenstad als tweede optie een bedrijfsverzamelgebouw elders in stad. Het stedelijk gebied is namelijk niet het enige vestigingsmilieu voor dienstverlenende bedrijven (Lensink, 1989). Het aandeel van de ICT-zakelijke diensten in de onderscheiden deelgebieden tussen steden verschilt dan ook sterk (Van Dinteren, 1989). Dit hangt samen met de minder complex aard van de verzorgende diensten waardoor deze relatief footloose zijn en grote spreidingsmogelijkheden hebben (Terhorst et al, 1988). 5.5.10. Vestigingsmilieus voor regionaal stuwende diensten De regionaal stuwende diensten geven zowel om draagvlak als clusterredenen op nationaal niveau de voorkeur aan het centrum. Hierbij gaat het echter op internationaal niveau niet alleen om centrumgebieden. Zo geeft Castells aan dat: Customisation of devices and aftersales maintenance and technical support, which was organized in regional centres throughout the globe, generally in the area of major electronics markets, originally in America and Western Europa, although in the 1990s the Asian markets rose to equal status. (Casells, 2000)
In de Nederlandse context kiezen de stuwende ICT-diensten volop voor de Randstad en daarbinnen met name voor Amsterdam (DTZ 2001; Boogaard et al, 1999; Lensink, 1989). Op stedelijk niveau hebben de stuwende diensten de voorkeur voor nevencentra. De stuwende diensten zijn prominent aanwezig op stadsranden en suburbane gebieden vanwege de vereiste bereikbaarheid, met alle facetten ten behoeve van onder meer: face-to-face contacten en kwaliteitseisen aan de kantoren (Henstra en Hogeveen, 1996; Manshanden, 1996; Hessels, 1992; Tordoir et al, 1988; Van Dinteren, 1989). Aangezien bereikbaarheid op een bovenregionaal niveau vereist wordt, worden nevencentra hoger gewaardeerd dan locaties in de binnenstad of binnenstedelijke randzone (Lie, 1994). 5.5.11. Vestigingsmilieus voor diensten met een uitgebreide ICT-cultuur De ICT-dienstverlenende bedrijven, die operen in een zogenoemde ICT-cultuur, vestigen zich zowel op nationale als stedelijke niveau bij voorkeur in het centrum. De status, prestige en levensstijl zorgen ervoor dat zij zich vestigen in een kosmopolitische omgeving in de binnenstad van grote steden.
105
Locatiefactoren ICT
5.5.12. Vestigingsmilieus voor callcentra Callcentra zijn behoorlijk footloose. Doordat er zonder direct face-toface contact met de klant gewerkt kan worden, hebben callcentra in principe de mogelijkheid om op grotere afstanden te functioneren(Van Geenhuizen, 2000). Zelfs voor op nationaal gerichte markten kunnen afhankelijk van taalgebieden - op internationaal niveau keuzes gemaakt worden tussen periferie, semi-periferie of periferie locaties. Op basis van een vereiste vakbekwaamheid (meertalig personeel), kosten en noodzaak tot informatieoverdracht, wordt een keuze gemaakt tussen de verschillende gebieden. Op stedelijk niveau zijn de locatiefactoren moeilijk te verenigen. Zo geldt dat ,ondanks de state-of-the-art telecomfaciliteiten op Sloterdijk, sommige callcentra zich toch in de Amsterdamse binnenstad vestigen, omdat het personeel dan makkelijk kan worden verkregen. Hoewel hierdoor wel de straten open moeten om telecommunicatie-infrastructuur aan te leggen (EIM 1999). 5.5.13. Vestigingsmilieus voor ICT-starters Een deel van de ICT-starters heeft de voorkeur voor een vestiging aan huis. De overige ICTstarters vestigen zich vanwege de aanwezigheid van met name allerlei voorzieningen in de binnenstad en vanwege de huisvestigingskosten nog meer in de binnenstedelijke randzone. De binnenstad kan volgens Van der Weerd (2001) worden gezien als een innovatieve trendsetter waar nieuwe producten, diensten, technologieën en een plaats waar nieuwe vormen van marketing op de markt verschijnen. Naast de binnenstad kunnen er echter ook locaties buiten het stedelijk milieu aantrekkelijk zijn voor ICT-starters. Gewezen kan worden op bedrijfsverzamelgebouwen en de voor kleine bedrijven aantrekkelijke statige oude 'lanen of parkenkwartieren' in bosrijke suburbane regio's, ofwel de woongebieden van de stedelijke elite (Tordoir et al, 1988). 5.5.14. Vestigingsmilieus voor frontoffices De frontoffices brengen een veelheid van informele contacten en 'spontane' ontmoetingen met zich mee, en zullen hun centra daarom vooral vinden in grootstedelijke milieus waar veelsoortigheid en nabijheid van faciliteiten samengaan met goede internationale contacten (Tordoir et al, 1988; Molenaar, 1986). Anders gezegd, de frontoffices vestigen zich zowel op internationaal als nationaal niveau in de centrumregio. Op stedelijk niveau ligt volgens Hayter (1997) de voorkeurslocatie in de binnenstad, het CBD. Een nevencentralocatie is volgens van Dinteren (1989) en Wheeler (et al 1998) echter niet onmogelijk en zal niet op onoverkomelijke bezwaren stuiten. Bekkers (et al, 1985) geeft in deze context dan ook aan dat de grotere hoofdkantoren in de buitenring gevestigd zijn. 5.5.15. Vestigingsmilieus voor backoffices In vergelijking met frontoffices betrekken backoffices hun personeel veel meer uit één gebied, waardoor een centrale locatie niet noodzakelijk is (Lie, 1994). Illeris (1996) geeft aan dat de backoffices trekken naar Carribean, Oost-Azie en Ierland, omdat daar bekwame Engelstalige goedkope arbeidskrachten voor deze werkzaamheden aanwezig zijn. Op stedelijk niveau strijken de backoffices neer op goedkopere, verder gelegen nevencentra. Specifiek gaat het dan om ringlocaties nabij stations en locaties aan het andere eind van de stad, daar waar de uitvalswegen richting 'middleclass suburb gaan' (en niet richting de luchthaven) of om locaties in de middelgrote steden (Tordoir et al, 1988; Molenaar, 1986). 5.6. De eindtypologie van ICT-bedrijven Door samenvoegingen van groepen ICT-bedrijven met overeenkomstige vestigingsmilieus onderscheid ik zes groepen ICT-bedrijven:
106
Locatiefactoren ICT
Classicisten: Classicisten zijn vooral te vinden onder ICT-starters, ICT-detailisten, bedrijven in de uitgeverij en filmindustrie, regionaal verzorgende ICT-diensten en ICT-bedrijven, die opereren in een uitgebreide ICT-cultuur zoals veel internetbedrijven. Anders gezegd zijn classicisten content gerelateerde bedrijven en jongen kleine ICT-bedrijven. Het liefst zijn zij gehuisvest in een historische en statige omgeving en kiezen zij voor een traditioneel pand. Dit is van belang voor de identiteit en representativiteit. Het gaat daarbij om vestigingen in de binnenstad en de binnenstedelijke randzone. Zowel de innovatie en creatieve ambiance als de passantenstroom en gezelligheid die aan de centrumlocaties met horeca en uitgaansvoorzieningen verbonden zijn, zijn belangrijk. In het centrummilieu vinden veel interne en externe gerichte 'spontane contacten' ontmoetingen plaats. De aan het centrummilieu verbonden nadelen als slechte flexibele indeling van het pand, geringe bereikbaarheid en een tekort aan parkeergelegenheid neemt men op de koop toe. Met name voor de startende bedrijven speelt de lokale nabijheid van andere bedrijven, voorzieningen en huisvesting en meer in het algemeen het incubatiemilieu een rol. Voor de ICT-detailisten zijn de winkelruimten van belang. Seedbed-ers: Onder deze groep ICT-bedrijven vallen de ICT-bedrijven, die zich aan huis vestigen. Deze bedrijven vragen minder dan 25 vierkante meter; scheiding van privé en werk niet wordt noodzakelijk geacht en hun het aantal werknemers is nihil. Visualisten: Onder deze groep ICT-bedrijven vallen de ICT-groothandel, de stuwende ICTdiensten en de frontoffices ofwel de hoofdkantoren van ICT-bedrijven. Deze bedrijven hebben er belang bij dat het snelwegnet binnen bereik is. Bereikbaarheid op bovenregionaal niveau is van belang. De eisen aan het contactnetwerk zorgen ervoor dat zij zich op nationaal en internationaal niveau in het kerngebied vestigen. Daarnaast zijn er ook eisen aan de representativiteit. Een locatie op de eerste linie is gewenst, zodat de zakenrelaties niet lang moeten zoeken. Uitbreidingsmogelijkheden of de omvang van de bedrijven stimuleert de bedrijven bovendien om zich op nevencentra te vestigen. Clusteraars: De clusteraars zijn de bedrijven waarvan de vestigingslocatie door de locatie van clusters bepaald wordt. Hieronder vallen O.E.M.-ers, mainsuppliers, R&D-bedrijven en bedrijven in de film- en televisieindustrie. Hoewel clustering niet voor alle bovengenoemde bedrijven geldt, zorgen arbeidsmarktfactoren ervoor dat zij zich wel vestigen in clusters. De clusters zijn relatief meer in kerngebieden. Op stedelijk niveau zijn de clusteraars op nevencentra gevestigd; op speciale terreinen zoals science- en mediaparken. Run away-ers: Dit zijn de massa-industrie producenten, de backoffices, jobbers en callcentra. Deze bedrijven hebben gemeen dat de personeels- en huisvestingkosten een belangrijke rol in de locatiekeuze spelen, waardoor een vestiging in het kerngebied minder voor de hand ligt. Zij vestigen zich op meer decentrale locaties, zowel op internationaal als op nationaal niveau. Op stedelijk niveau geldt hetzelfde. Alleen kunnen bereikbaarheidseisen met het openbaarvervoer ook tot vestigingen op binnenstadslocaties leiden. Bunkers: Hieronder vallen de datahotels en telecom switches. Deze bedrijven hebben zeer specifieke eisen: nabijheid van gigaPOP's (telecommunicatie-infrastructuur knooppunten) en energie. Hierdoor vestigen zij zich op nationaal en internationaal niveau op centrumgebieden. Op stedelijk niveau geldt dat energieproblemen deze bedrijven meer naar de halfwegzone drijven.
107
Locatiefactoren ICT
Hoofdstuk 6. De planologische verwachting voor de toekomst van ICTbedrijven 6.1. Inleiding De ICT-dienstverleners en internetbedrijven hebben vorig jaar winstwaarschuwingen afgegeven. De hype kwam ten einde en de malaise volgde met faillissement, fusies, overnames en reorganisaties. Amsterdam zou het technologiebolwerk van Nederland worden. Nu lopen bedrijven harder van de hoofdstad weg dan dat ze er gekomen zijn. Door onder meer de lagere afzetgroei van pc's en servers en de toegenomen concurrentie van nieuwe 'start ups' stagneerde de omzetgroei. Ook zorgde de afbrokkeling van de internethype voor minder investeringen in internetapparatuur. Na meerdere reorganisaties en de aanpassing van de productie- en dienstenmix is de ICT-markt zich nu aan het opmaken om zich weer te profileren na een marktherstel. Het herstel zal voorlopig bescheiden zijn doordat het afgelopen jaar hogere groei plaats heeft gemaakt voor een meer beheerste groei. Dit zal volgens de ICT-bedrijven ook in 2001 worden voortgezet. Veel bedrijven rekenen nu op aanhoudende zwakke marktomstandigheden in het eerste halfjaar en een marktherstel in de tweede helft van 2001. Mede omdat onzekere economische omstandigheden voor uitstel van nieuwe projecten zorgen (Memory Magazine, zomer 2001a; AD, 8 juni 2001; FD, 14 april 2001; FD, 28 februari 2001). Voor startende ondernemingen in de ICT-branche zijn het zware tijden. Met de Nasdaqcrash van maart 2000 zijn de toekomstperspectieven voor ICT-starters danig ingeperkt. De geldkranen zijn al een jaar dicht. Een hele hoop niet-deskundige mensen hebben zich op de markt gestort. Investeerders hebben het vertrouwen verloren. Starters die niet in staat zijn winst te maken en door hun geld heen raken, gaan failliet. Het is uiterst moeilijk nieuwe financiering aan te boren ook voor 'goede bedrijven'. De omvalratio bij de Nederlandse overheidsincubator 'Twinning' ligt nu op 15 a 20%. Daarvan is de helft failliet en de rest voortijdig ontmanteld. (FD, 9 april 2001; Memory Magazine, zomer 2001b). 6.2. Opbouw Om een verwachting uit te spreken over mogelijke ruimtelijke veranderingen van ICTbedrijvigheid zullen in de volgende paragrafen een aantal theorieën worden behandeld. In paragraaf 6.3 zal een overzicht van ondernemingsstrategieën worden gegeven. Daarna komt in paragraaf 6.4 de productlevenscyclus aanbod. Als ruimtelijke aanvulling hierop volgt in de daaropvolgende paragraaf het Hakanson-model. Paragraaf 6.6 zal vervolgens het standaarditeitsprincipe behandeld worden, waarin het belang voor clustering van ICTbedrijven wordt aangegeven en de veranderingen die hierin optreden. Vervolgens zal in paragraaf 6.7 de levenscyclus van clusters aan de orde komen en direct worden toegepast op de ICT. In de daaropvolgende paragrafen zullen aan de productlevenscyclus gekoppelde conjunctuur-, vastgoed-, arbeidsmarkt-, mode- en hypecyclus op ICT-bedrijven worden toegepast. Ten slotte zal per ICT-subsector een verwachting over het ruimtelijk toekomstbeeld gegeven worden. 6.3. Ondernemingsstrategieën Het onderstaande figuur (figuur 6.1) laat zien welke strategieën ondernemingen hebben in relatie tot hun bestaande activiteiten. Hiervoor onderscheid Hayter (1997) als strategieën: verticale integratie (uitbreiding door internalisering van markten en inputs), horizontale integratie (uitbreiding van bestaande producten of diensten door groeiende marktdeelname), horizontale diversificatie (uitbreiding van nieuwe producten of diensten voor dezelfde markt) en conglomeratie (diversificatie van zowel producenten of diensten, markten en technologieën).
108
Locatiefactoren ICT
Figuur 6.1. Typen van ondernemingsstrategieën Ondernemingsstrategieën
Intern/extern
Horizontale Intergratie
Horizontale Diversificatie
Verticale Integratie
voorwaarts
Conglomeratie
achterwaarts
Bron: Hayter (1997) 6.4. De theorie van de productlevenscyclus 6.4.1 Fase 1 de introductiefase De productlevenscyclus begint met de introductie van een nieuw product op de markt. Deze introductie vindt meestal plaats in grootstedelijke gebieden. Deze gebieden hebben een goede voedingsbodem voor het doen ontstaan van allerlei initiatieven die tot nieuwe hoogwaardige producten kunnen leiden. De pioniersbedrijven of first-to-market bedrijven hebben slechts een paar klanten. De pioniersbedrijven doen er alles voor om te overleven. Weerstand en onwetendheid van de kritische consument zijn te verwachten. Het product moet zich nog bewijzen. Er is onzekerheid over de betrouwbaarheid en de kwaliteit van het product en de kennis erover is gelimiteerd. Daarnaast zijn de prijzen vaak nog hoog vanwege de nieuwe technologie, die al snel wordt vervangen en het ontbreken van schaalvoordelen en leereffecten. Om deze te overbruggen opereren de pioniersbedrijven in een specifieke informele cultuur, waarin creativiteit en flexibiliteit voorop staan. Er zijn weinig tot geen hiërarchische lagen. De werksfeer is vrij informeel. Een negatief karakter van deze cultuur is het opportunistische gedrag. De groei van de afzet neemt toe naarmate het product succesvoller is. Doordat de locatie (grote stad) een intensief contact tussen de (eerste) gebruikers en de producent mogelijk maakt, zal het product voortdurend verbeterd worden. De behoefte aan hooggeschoold personeel is daardoor groot. 6.4.2. Fase 2 de expansiefase Wanneer het product zich heeft weten staande te houden (foothold in the market), raakt het product geaccepteerd bij de consument. Het product wordt geheel geadopteerd, waardoor een snelle groei van de productie, verkoop en opbrengsten (tot op zekere hoogte) optreedt (takeoff). De massamarkt wordt dan bereikt. Andere ondernemingen worden gestimuleerd tot imitatie; de zogenaamde follow-the-leader bedrijven dienen zich aan. De concurrentie verscherpt zich. De nieuwe producenten kunnen veelal goedkoper produceren, omdat ze minder aan R&D behoeven uit te geven dan de initiatiefnemer; daarnaast kunnen ze profiteren van reeds opgedane ervaringen met het product. Zij komen meestal later op de markt met een nieuw product. Niet zelden komt dit product voort uit een aanpassing van een first-to-market bedrijf. In een nog later stadium kunnen er ondernemingen op de markt gaan opereren, die niet over hun eigen technologie beschikken, maar die op grond van hun plaats in de markt het
109
Locatiefactoren ICT
product onder eigen naam kunnen verkopen. Zulke ondernemingen kopen vaak een productielicentie van de eerder genoemde ondernemingen of laten hun producten zelf bij hen fabriceren. Dit soort bedrijven worden ook wel me-too bedrijven genoemd. Deze bedrijven maken een kleine kans een leidende positie te verwerven, omdat de eerdere bedrijven al klanten aan zich hebben weten te binden, die minder snel zullen overstappen naar een concurrent. Uiteindelijk zal de kostprijs per eenheidproduct voor alle ondernemingen op een lager niveau liggen. Dit wordt mogelijk gemaakt door de overgang van technologische heterogeniteit naar meer standaardisatie. Of anders gezegd door een verhoging van de arbeids- en/of de kapitaalproductiviteit. Om deze productiviteitsverhoging te bewerkstellingen heeft de onderneming behoefte aan ruimte (uitbreiding), kapitaal, goed management voor planning en controle, goed geschoolde arbeidskrachten en agglomeratievoordelen. Dit is noodzakelijk om een vaste voet in de markt te krijgen en de productiecapaciteit aan te laten sluiten op de snel groeiende vraag. Dit alles heeft veel invloed op de keuze van de locatie. In deze fase zien we een splitsing van de arbeidsmarkt in een hoogwaardig en in een laagwaardig deel zich reeds aandienen. Door de zeer sterke groei van de markt worden veel procesinnovaties mogelijk en noodzakelijk gemaakt: mechanisering of automatisering treedt op, hetgeen de komst van de genoemde dubbele arbeidsmarkt versnellen. In veel bedrijven vindt de eerste ruimtelijke scheiding van bedrijfsonderdelen plaats: filialen, dochters e.d. worden opgezet in minder centrale delen van het land. 6.4.3. Fase 3 de rijpheid- of volwassen fase Deze fase wordt gekenmerkt door afnemende groei van afzet. In deze fase zijn - zeker op de thuismarkt - vrijwel alle potentiële klanten bereikt. De markt raakt verzadigd (slow-down). Dit betekent dat voornamelijk nog vervangingsaankopen worden gedaan. Meer exporteren moet een - mede als gevolg van belangrijke investeringen die in de vorige fase zijn gedaan - nog toenemende productie mogelijk maken. De concurrentie is vaak moordend; men probeert elkaar delen van de (vervangings) markt afhandig te maken. Reclame campagnes spelen een grote rol. Het gevolg van de concurrentiestrijd zal een shake-out (een uitschudproces) van de zwakke concurrenten zijn. Wat we eveneens zien optreden is productdiversificatie, soms door overname van kleine bedrijven. Bij de bedrijven vindt zowel horizontale als verticale concentratie plaats: horizontaal door fusies, overnames of opheffingen van vooral kleinere bedrijven, verticaal door overname van toeleveranciers en/of distributeurs. De markt als geheel krijgt door deze ontwikkelingen meer één karakter. Veel van de overgenomen bedrijven krijgen de status van filiaalbedrijf, wat met name op het terrein van de beslissingsbevoegdheid betekenis heeft. Uit onderzoek in gebleken dat bij horizontale of verticale overnames een sterke centralisatie van deze bevoegdheid optreedt; bij zogenaamde diversificatieovernames blijft de beslissingsruimte van het overgenomen bedrijf vrij groot. Ruimtelijk gezien treedt een proces van sterke deconcentratie op. De productie vindt steeds meer plaats in perifere regio's met lager geschoold en daardoor goedkoper personeel. Anderzijds blijven de meer hoogwaardige onderdelen van het bedrijf in de grotere agglomeraties gesitueerd of worden daar naar toe verplaatst. Bedrijfssluitingen doen zich met name voor bij ondernemingen met een verouderde technische uitrusting. Deze bedrijven zijn geografisch niet willekeurig gespreid maar zijn veelal te vinden in de grotere agglomeraties. 6.4.4. Fase 4 de verzadigings- of stagnatiefase De afzet is in deze fase op een stabiel niveau terechtgekomen. De vraag naar het product bestaat voornamelijk uit vervangingsvraag. De concurrentie is enorm, waaronder die van andere, nieuwere producten. Bovendien komen de lage lonenlanden met eigen producten op
110
Locatiefactoren ICT
de markt. Het arbeidskostenniveau bepaalt vrijwel geheel de keuze van een locatie. De ondernemingen die reeds in een vroeg stadium (fase 2 en 3) verticale overnames hebben gemaakt of productdiversificatie hebben toegepast verkeren in een relatief gunstigere positie dan andere bedrijven. Overigens vinden in deze fase op grote schaal fusies, overnames en opheffingen plaats. Met andere woorden het concentratieproces zet zich versterkt voort. 6.4.5. Fase 5 de fase van verval of teruggang In deze fase vinden de processen die in de vorige fase in gang werden gezet als gevolg van de dalende afzet, mede door de opkomst van nieuwe producten, versterkt plaats. Wanneer productinnovatie uitblijft daalt de vraag langzaam met als uiteindelijk resultaat: de sterfte van het bedrijf. Plaatsen en regio's die sterk worden getroffen in deze fase, kunnen weer aantrekkelijk worden voor nieuwe economische activiteiten (Terlouw, 2001; Dicken, 1998; Van der bruggen, 1998; Kernkamp, 1997; Hayter, 1997; Wissema, 1996; Drenth 1990; Grant, 1995; De Jong, 1989). 6.4.6. Kanttekeningen en aanvullingen op de productlevenscyclus Bijlage 12 en figuur 6.2 geven de productlevenscyclus nog eens in hun essentie weer. Figuur 6.2. De productlevenscyclus
Bron: Hayter (1997) Tabel 6.1. Het relatieve belang van productiefactoren in verschillende fase van het productieproces Productiefactoren /fase productcyclus Introductie Expansie Rijpheid Management 2 1 3 Wetenschappelijke ingenieurs kennis 1 2 3 Ongeschoolde arbeid 3 2 1 Externe economieën 1 2 3 Kapitaal 3 1a 1a 1= erg belangrijk, 2= matig belangrijk, 3= weinig belangrijk, a van gelijke betekenis
Bron: Drenth (1990) Tijdens de productlevenscyclus vinden er verschillende evoluties plaats met ruimtelijke implicaties. Er kan gewezen worden op de drie volgende evoluties. Ten eerste: de evolutie van gespecialiseerde ambacht naar gestandaardiseerde massa productie. Ten tweede: de evolutie van een gespecialiseerd product met een kleine afzetmarkt naar een massaconsumptiegoed. En ten derde: de evolutie van de bedrijfsorganisatie van sectoren met
111
Locatiefactoren ICT
een sterk concurrerende en innovatieve bedrijven naar oligopolische verticaal geïntegreerde giganten, die grote massaproductie faciliteiten en wijdvertakte afzetsystemen beheersen. Deze evoluties resulteren in een verschuiving van relatief belang van productiefactoren (zie tabel 6.1). Anders gezegd vindt er een proces van deskilling, delinking en kapitaalintensivering plaats. Deskilling betekent dat de afhankelijkheid geschoolde arbeid af neemt. Delinking houdt in dat door grotere standaardisatie de betekenis van 'inter industrie linkages' geringer wordt. Ruimtelijk vertalen deze processen zich in een filteringdown proces langs de urban hiërarchie en een toenemende ruimtelijke schaal. Dit betekent dat er een organisatorische en industriële decentralisatie plaatsvindt naar perifere gebieden met goedkopere grond en ongeschoolde arbeid aangezien arbeid (skilling) hiërarchisch afneemt van rijke naar arme landen en linking hiërarchisch afneemt van wereldcentra (financiën, luchthavenlijke, bekabelde en kosmopolitisme top) naar lokale centra (Drenth 1990). Het schaalniveau van de decentralisatie vindt zowel op nationale als internationale schaal plaats. Op nationale schaal registreert Brouwer (1995) dat de empirische studies van Erikson (1976), Oakey (et al, 1980), Martin (et al, 1979) Ewers en Wettmann (1986) de filteringdown hypotheses met toepassing van de levenscyclus lijken te bevestigen. Ook Drenth (1990) bevestigt deze hypothese specifiek voor de informaticasector. Daarnaast wijzen de verspreiding van Philipsvestigingen in Nederland en de bedrijfsverplaatsingen in Nederland in deze richting (zie figuur 6.3). Kaart 6.1. Locatiepatroon van Philips vestigingen en bedrijfsverplaatsingen in Nederland
Bron Hayter (1997) op basis van Smidt (1990) en Buck (1998) Op internationale schaal wijst Hayter (1997) op de verplaatsingen van hoge loonlanden naar lage landen. De SDL- en NIDL-thesis (Spatial Division of Labour, New International Divsion of Labour) geven aan dat multinationals productie verspreiden naar geïsoleerde regio's. Hoewel de empirie de productlevenscyclus en de ruimtelijke toepassing ervan bevestigt, kunnen er een aantal kanttekeningen geplaatst worden. Ten eerste geldt dat de cyclus zich in feite geheel afspeelt in de introductie en expansiefase en dat de eindfase bijna nooit bereikt wordt. Technische vernieuwingen worden aan het product gegeven eer er afzetstabilisatie optreedt en het product wijzigt zich tijdens de hele cyclus. Aangezien technologische veroudering steeds sneller optreedt wordt de noodzaak van aanpassing en vernieuwing groter wordt de cyclus steeds eerder voortijdig beëindigd. Door dit 112
Locatiefactoren ICT
alles zijn de mogelijkheid tot relocatie van delen van het productieproces zeer beperkt, omdat deze vooral optreedt in de rijpheidfase (Drenth 1990). Om met deze ontwikkelingen rekening te houden wordt in paragraaf 6.6 het standaarditeitsprincipe behandeld. Ten tweede maakt de cyclus geen onderscheid naar bedrijfsgrootte. Terwijl kleine ondernemingen anders met een product omgaan dan grootte ondernemingen. Om deze reden heeft Brouwer (1999) een bedrijfsvoeringcyclus geïntroduceerd en maken Taylor en Thrift (1983) onderscheid naar bedrijfsgrootte (zie bijlage 12). Ten derde geldt dat tijdens de productlevenscyclus niet alleen ruimtelijke veranderingen optreden door relocatie van productie, maar ook door marktuitbreiding. Hiervoor heeft Hakanson (1979) een model ontwikkeld. 6.5. Hakanson-model Het Hakanson-model gaat er vanuit dat ondernemingen eerst een sterke locale basis hebben en dan vervolgens nationaal en uiteindelijk internationaal groeien (zie figuur 6.3). In de eerste fase is er sprake van sterke banden met de directe omgeving. Er zijn zeer hechte persoonlijke contacten met financiën, banken, leveranciers en afnemers, die van doorslaggevende betekenis zijn. In de tweede fase wordt er met verkoopactiviteiten een sprong naar nationale schaal gemaakt. In de derde fase worden productie-eenheden buiten het kerngebied geopend en worden er in het buitenland verkoopagenten ingezet. Vervolgens worden in de vierde fase verkoopagenten vervangen door eigen verkoopkantoren en tegelijkertijd elders nieuwe verkoopagenten ingeschakeld. In de vijfde fase worden tenslotte productievestigingen in het buitenland geopend en moeilijker bereikbare markten bereikt (Hayter naar Hakanson, 1979) (Bekkers, 1985). Het Hakanson-model moet als een ideaal-typisch model worden beschouwd. De empirie wijst uit dat er veel verschillen zijn tussen verschillende ondernemingen (Hayter, 1997; Bekkers et al, 1985). Bekkers et al (1985) geeft voor de laatste fase twee scenario's aan. Als springplankfunctie wordt in overzeesgebied eerst in het kerngebied een eerste aparte handelsof productievestiging geopend. Op het moment dat er meerdere vestigingen bij komen volgt er in de eerste overzeese vestiging een taakinkrimping of deze vestiging ontwikkelt zich tot continentaal hoofdkantoor. Ook geldt dat bij grote bedrijven bepaalde fasen worden overgeslagen omdat deze grotere sprongen kunnen maken (Hayter, 1997). Dunning (1993) heeft met zijn concept van investeringsontwikkelingspad en zijn eclectisch paradigma (zie bijlage 3) beargumenteerdt waarom bedrijven groeistrategieën voeren. Ondernemingen die zich geografisch uitbreiden beschikken over hulpbronnen, waardoor zij voordelen hebben ten opzichte van locale bedrijven. 6.6. Relatie tussen de positie ten opzichte van de standaard en complexvorming Omdat de productlevenscyclus bijna nooit zijn eindfase bereikt is het van belang onderscheid te maken tussen het wel of niet aanwezig zijn van een standaard, zodat kan worden nagegaan of relocatie mogelijk is en clustering overeenkomstig de productlevenscyclus noodzakelijk is. In tabel 6.2 worden zeven groepen producten met de daarbij horende bedrijven onderscheiden naar positie ten opzichte van de standaard. De eerste groep bedrijven zijn de echte innovatieve ondernemingen (radicale innovaties), die een nieuw product ontwikkelen. Deze bedrijven hebben relaties waarbij sprake is van ongestandaardiseerde en dynamische uitwisseling. Hierbij is de neiging van innoverende productie-eenheden tot agglomeraties sterk (Boekema, 1998). Voor de ICT-starters is overleven haast onmogelijk zonder interactie met andere bedrijven. De verkoop van het product bijvoorbeeld kan in het begin vaak alleen via een partnerbedrijf. Zij moeten eerst een gedegen bedrijf zijn, voordat een gerenommeerd bedrijf in zee gaat met hen. Voor de O.E.M.ers is clustervorming in tegenstelling tot de starters niet altijd noodzakelijk.
113
Locatiefactoren ICT
Figuur 6.3. Hakanson model, een model van de ruimtelijke evolutie van bedrijven
Bron: Hayter (1997) naar Hakanson (1979) Tabel 6.2. Verschillen in positie ten opzichte van de standaard van producten en bedrijven Standaarditeit 1 Geen standaard aanwezig 2 Standaard in ontwikkeling 3 Standaard & niche standaard 4 Product aan standaard koppelen
Voorbeeld Productie mobile-miles kasje, hardloopmeter UMTS-telefoon, decoder Productie nieuwe versie Microsoft Windows Software voor Windows
ICT-bedrijven ICT-starter/O.E.M.-er O.E.M.-er O.E.M.-er
Mainsupplier, standaard en maatwerksoftware 5 Ontwikkeling binnen standaard volgen Aanleg van WAP-systemen Stuwende ICT-diensten bij bedrijven 6 Alleen de standaard aanleren Productie standaard Verzorgende ICT-diensten webpagina 7 Geen ontwikkeling in standaard -
De tweede groep bedrijven doen heel erg aan netwerkvorming. Deze groep bestaat, afgezien van uitbestedingen, alleen uit O.E.M-ers; de 'key players' van de ICT-sector. Aangezien er nog geen standaard is maar wel één in ontwikkeling, is het in deze fase van productontwikkeling cruciaal om op het juiste technologisch traject te zitten. Om te overleven
114
Locatiefactoren ICT
moeten deze bedrijven hulpbronnen (assets) krijgen, die alleen kunnen worden verkregen door in interactie te treden met andere organisaties, die deze hulpbronnen beheersen. Er is in deze groep sprake van een onstuimige businessomgeving met hoge kosten en risico's van veel nieuwe investeringen (Amin en Thrift, 1997; Dicken et al, 1994). Omdat andere ondernemingen in deze groep zich op een zelfde technologisch traject bevinden, is de kans te groot dat de concurrent voor is bij de ontwikkeling, of dat de kosten te hoog zijn, omdat andere ondernemingen wel samenwerken of groter - machtiger zijn. De lead-time en de timeto-market zijn dan ook erg belangrijk. Een technologische voorsprong kan snel door de concurrentie teniet worden gedaan en een te snelle markttoetreding kan cruciaal zijn (Kernkamp, 1997). In deze context kan gewezen worden op de 'fights' tussen verschillende in ontwikkeling zijnde standaarden, waarin naar verloop van tijd de één het toch moet ontgelden of een meer bescheiden rol moet innemen. Zo kan gewezen worden op de duellen tussen videosysteem Betamax VCR versus VHS, besturingssysteem Microsoft Windows en Apple Macintosh, telefoonfrequenties GSM, Imode, GPRS en UMTS. In bredere zin is de hevige strijd tussen alternatieve technologieën in plaats van standaarden ook relevant. Zo kan verwezen worden naar de achtereenvolgende marktintroducties van de DCC-speler, Sony Minidisc, MP3-speler en CD-rewritable. De mate waarin complexvorming noodzakelijk voor deze bedrijven is, komt ongeveer overeen met de O.E.M-ers van de eerste groep. Deze gaan allen horizontale fusies, strategische allianties of joint ventures aan. De derde groep ICT-bedrijven zijn evenals de tweede groep 'key players' van de ICT-sector, zoals Microsoft, Intel, Adobe en Sun. Deze bedrijven hebben de standaard in handen en ontwikkelen deze verder (het technologisch traject). Zij bepalen voor een groot deel de richting van de ontwikkelingen. Het verschil met ondernemingen in de tweede groep is dat de standaard al bepaald is. Hierdoor heeft bijvoorbeeld Microsoft met besturingssysteem Windows een duidelijk grotere machtsbasis. Samenwerking met concurrenten voor de ontwikkeling van het eigen ICT-product is niet langer noodzakelijk (Boogaard et al, 1999). Bedrijven in de vierde en vijfde groep bedrijven moeten steeds inspelen in een behoorlijk bewegende markt. Elk idee moet passen met wat er over twee jaar op de markt komt. Omdat de ontwikkelingen snel gaan is het voor deze ICT-bedrijven - willen zij overleven noodzakelijk om op de hoogte te zijn en snel in te spelen op technologische veranderingen. Deze ICT-bedrijven zijn niet vrij, maar volgen een door de tweede en derde groep ontwikkelde en bepaalde standaard. De vierde groep bedrijven brengen nieuwe technologieën op de markt brengen, die aansluiten bij de standaard waaraan het product kan worden gekoppeld. Hieronder vallen mainsuppliers en standaard- en maatwerksoftwarebedrijven, die hun software moeten aanpassen aan de besturingssystemen. Opgemerkt moet worden dat er enigszins sprake is van een hiërarchie van standaarden binnen standaarden. Zo zijn bijvoorbeeld de standaardsystemen als SAP, Exact en Triton geïntegreerd en gebaseerd op de standaard desktop applicaties van Microsoft. In de vijfde groep zitten de stuwende ICT-diensten waaronder de grote automatiseringsbedrijven. Deze dienstverlenende bedrijven zijn veel minder tot complexvorming geneigd dan voorgaande groepen ICT-bedrijven. De zesde en zevende groep bedrijven wordt gevormd door voornamelijk verzorgende ICTdiensten, maar ook door eenvoudige softwarebedrijven. Deze zijn bijvoorbeeld alleen bezig met het knippen en plakken van standaardcodes (html, java) of het invoeren van gegevens onder geautomatiseerde software (Visual basic, Acrobat, Front Page). Clustering speelt bij deze bedrijven geen rol. Uit het standaarditeitsprincipe blijkt dat producten als het ware in de productlevenscyclus blijven hangen. Clustering blijft hierdoor voor verschillende ICT-bedrijven van belang.
115
Locatiefactoren ICT
Clustering wordt meer of minder belangrijk door verandering in de positie ten opzichte van de standaard (zie figuur 6.4).
Belang bij clustervorming
Figuur 6.4. Belang van clustervorming naar standaarditeit van de producten
Geen standaard aanwezig
Alleen de Standaard in Standaard & Product aan Ontwikkeontwikkeniche Standaard Ling binnen standaard aanleren Ling standaard koppelen standaard volgen
Geen ontwikkeling in standaard
Noodzaak tot complexvorming 6.7. De levencyclus van clusters In de loop der tijd maken clusters een ontwikkeling door. Clusters zijn geenszins onveranderlijke samenwerkingsverbanden, kennen maar een eigen dynamiek (zie figuur 6.5 en tabel 6.3). Opgemerkt moet worden dat de clustercyclus opgevat moet worden als een ideaaltype. De verklaring van de cyclus moet niet alleen gezocht worden in oorzaken binnen het cluster zelf (endogene factoren), maar ook in oorzaken die buiten het cluster liggen (exogene factoren)(Gilsing et al, 2000). Figuur 6.5. De levenscyclus van een cluster
rijpheid
herleving
expansie teruggang hightech
traditioneel
traditioneel met hightech
vorming Bron: Gilsing (et al, 2000)
De eerste fase is de vorming- en expansiefase. Deze fase heeft een heel lang verloop. Zo is route 128 (het ICT-cluster rond Boston) zeker al 150 jaar in ontwikkeling en kent Silicon Valley een geschiedenis van meer dan honderd jaar. Het zijn dan ook volgens Bouwman (2001) trivale redenen waarom een regio uitgroeit tot een hightechregio. Vanaf het moment dat er ergens een voedingsbodem voor een cluster is gecreëerd, treedt binnen het cluster een zichzelf versterkend cumulatief proces in werking. Het cluster kan zich uitbreiden onder invloed van positieve externe effecten (agglomeratievoordelen, zie theorie cumulatieve causatie op bijlage 13) (Gilsing, 2000). In het cluster geeft 'de aard' van de actoren hierbij een bepaalde focus aan het proces van overdracht van kennis. Na verloop van tijd kunnen hierdoor trajecten, die in het een cluster gevolgd worden, niet makkelijk gekopieerd worden. Hierdoor ontstaat padafhankelijkheid of 'lock-ins' van ontwikkeling en volgt het cluster de productlevenscyclus (Amin & Thrift, 1997). Aangezien er sprake is van 116
Locatiefactoren ICT
padafhankelijkheid is het moeilijk om te verklaren of het cluster een herleving of teruggang krijgt. Ook geldt dat doordat de voedingsbodem van een cluster de regio is, verschillende regio's met padafhankelijkheid te maken hebben (zie kaart 6.2). Tabel 6.3. Endogene en Exogene factoren bij de levenscyclus van een cluster Fase Vorming en expansie
Rijpheid en teruggang
Herleving
Endogene factoren Historische toevalligheden, Productiefactoren, Agglomeratievoordelen
Exogene factoren Vraag naar bepaalde producten Lagere zoekkosten voor afnemers Overheidsbeleid Negatieve externe effecten Technologische discontinuïteit, Concurrentie op concurrentie op inputmarkt outputmarkt Institutionele rigiditeiten Overheidsbeleid Innovatie en Overheidsbeleid ondernemerschap Convergentie van Animal spirits technologieën
Type cluster Hightech
Traditioneel
Traditioneel met hightech
Bron: Gilsing (et al, 2000) Kaart 6.2. Het Boomrang-model; de padafhankelijkheid van regio's
Bron: Louter (2000) Daarom spreekt Hollingsworth (1998) van een social system of production van een regio (Hollingsworth, 1998). Ondanks bovengenoemde padafhankelijkheid kan toch het een en 117
Locatiefactoren ICT
ander gezegd worden over de kans dat er in een regio een ICT-cluster ontstaat of een ICTcluster een herleving krijgt. Volgens Asheim (1997) is inkrimping en teruggang van clusters, die weinig aan R & D (lineair learning) doen zeker op lange termijn onvermijdelijk. Dit komt omdat bij deze cluster de padafhankelijkheid aan kennisvergaring via het clusternetwerk groter is. Het cluster loopt vast doordat zij niet innovatief en flexibel genoeg is en er op wereldschaal veel ICT-gerelateerde clusters zijn (Asheim, 1997). Overeenkomstig dit statement van Asheim wijt Schuurmans (1998) het snelle herstel van Silicon Valley na het ineenstorten van de geheugenchipbusiness in de jaren tachtig aan de veerkracht, differentiatie en innovatie. Daarnaast speelt het pakket aan locatiefactoren en de trends hierin (zie hoofdstuk 4 en bijlage 13) zeker een rol. Hoewel volgens Bouwman (2001) het ontstaan van een cluster trivale redenen heeft en niet kan worden gepland, geeft Gilsing (et al, 2000) wel aan dat het overheidsbeleid van belang kan zijn. Hiervoor kan verwezen worden naar de rol van subsidies, overheidsprojecten, venture kapitaal, kennis- en opleidinginstellingen of aan een state-anchored industrial districts (zie paragraaf 3.3.3). Het overheidsbeleid kan echter ook tegenwerken. Een te grote rol van de overheid kan verlammend werken op het vermogen van het cluster om zich aan de marktomstandigheden aan te passen. In Japan heeft overheidsbeleid voor verstarring gezorgd, doordat zij in sterke mate grote hardwareproducenten bevoordeelde, waardoor de jonge softwarebedrijven nauwelijks de kans om te ontstaan of te groeien kregen (Gilsing et al, 2000). Naast de overheid is het van belang dat het pakket aan kennisbronnen in de 'markt' ligt. In deze context kan gewezen worden op een deel van de metaalelectrocluster in Baden-Wurttemberg dat blijkt gebruikt te kunnen worden voor de ontwikkeling van geavanceerde multimediatoepassingen (Gilsing et al, 2000). Ook wordt betoogd dat Rusland een goede voedingsbodem of gunstig pad heeft voor softwareclustering door een combinatie van enerzijds een militair- en ruimtevaartverleden met veel wetenschappers en anderzijds de befaamde wachtcultuur, waardoor er over oplossingen nagedacht wordt, waar normaal gesproken geen aandacht aan wordt besteedt (Hendrickx, 2001). In Nederland geldt voor regio Emmen het omgekeerde. Het imago van puur (massa) productiegebied heeft een zekere ICT-'bloedarmoede' tot gevolg (Van Geenhuizen, 2000). Een zelfde redernatie geldt voor Rotterdam als Havenstad, die geen centrum van ICT-dienstverlening kan worden. Het gebrek aan ICT-starters in Rotterdam is volgens Van der meer van onderzoeksinstituut Euricur grotendeels een cultureel probleem. Het beginnen van een webbedrijf of een adviesbureau zit niet in de genen van Rotterdammers. Rotterdammers zijn volgens Van der Kwart minder gepolijst, directer. De mentaliteit is minder gericht op dienstverlening en meer op traditionele sectoren. Rotterdam is een industrie- en havenstad, geen stad zoals Amsterdam, die groot geworden is met commerciële dienstverlening (Van der Kwast, 2001). Met name Amsterdam, maar ook de rest van de noordvleugel van de Randstad of nog breder de lijn HaarlemEnschede heeft voor de ICT-dienstverlening wel een goede voedingsbodem. Kort gezegd is de sectorspecialisatie beter in tegenstelling tot de niet creatieve industrie in de Zuidvleugel van de Randstad (Drenth, 1990). De Noordvleugel van de Randstad is hierdoor wel gelijk kwetsbaarder. Kapoen (1999) geeft aan dat startende ondernemers in toenemende mate managementfuncties in het voormalige beroep hadden. Samenhangend met het voorgaande betekent dit dat de kans op een overaanbod aan ICT-bedrijven groter is in de Noordvleugel. Op zich hoeft dit geen gevaar voor de dienstverleningscentra te zijn. Zo wordt door Vaessen en Wever (1990) aangegeven dat de regio Brabant zich graag laat bedienen door bedrijven uit de Randstad, omdat zij de bedrijven in de Randstad een status hoger achten. Voor de Noordvleugel van de Randstad is het volgens Manshanden (1996) wel een gevaar dat zij zich veel op het pad van de projectmarkt begeven. Limburg daarentegen is beter in staat een adequate strategie te voeren en houden, omdat zij meer op de seriemarkt werken.
118
Locatiefactoren ICT
6.8.1. ICT-techo-economisch paradigma Uit paragaaf 6.4. en 6.5. blijkt dat voordat de productlevenscyclus zijn eindfase bereikt, technologische vernieuwing op grond van incrementele innovaties binnen de cyclus voor kortere standaarditeitscyclussen zorgt. Volgens Schumpeter is de technologische vernieuwing gekoppeld aan de conjunctuurcycli. Hij gaat er vanuit dat er korte cycli zijn van 3 en 5 à 7 jaren, maar ook langere golven van 50 à 60 jaar (Kondratieff-golven) (Lambooy, 1988). De Kondratieff-golven worden evenals de clustercyclus veroorzaakt door padafhankelijkheid. Volgens Freeman (1988) hangen de Kondratieff-golven samen met veranderingen in het techno-economisch paradigma. Deze zijn gebouwd rond radicale innovaties, welke een enorme impact hebben en nieuwe markten creëren en de basis zijn voor investeringen, welke de groei van nieuwe producten stimuleert (Hayter, 1997). Vanaf eind van de achttiende eeuw worden er vijf techno-economisch paradigma's onderscheiden (zie Bijlage 14). Het huidige vijfde paradigma is het ICT-techno-economisch paradigma en is omgeven met ICTproducten. Op basis van Kondratieff-golven en de daaraan verbonden ICT-technoeconomisch paradigma kan verondersteld worden dat de ICT-sector nog 10 jaar goede economische potenties heeft. Er zijn echter aanwijzingen dat er een trend is waarbij de golven steeds korter duren. 6.8.2. De varkenscyclustheorie Volgens de varkenscyclustheorie verloopt het aanbod volgens een regelmatig patroon, waarbij ontwikkelaars nieuwe gebouwen op de markt zullen brengen, totdat een overschot ontstaat. Dan zullen zij hun activiteiten staken, waardoor na verloop een tekort optreedt, hetgeen dan weer het startsein is voor een nieuwe ronde van bouwactiviteiten. Daardoor krijgt de kantorenmarkt een instabiel karakter. Dit hangt samen met het feit dat het aanbod van kantoren op korte termijn inelastisch is. Dit houdt weer in dat op een toenemende vraag naar kantoorruimte weliswaar een aanpassing van het aanbod volgt, maar dan wel met een aanzienlijke time-lag. Immers de verwerving van de grond, het opstellen van bouwplannen, de financiering en de feitelijke bouw nemen enkele jaren in beslag. Tegen de tijd dat de nieuwe kantoren op de markt komen, kan de marktsituatie zich zodanig hebben gewijzigd dat er sprake is van een aanbodoverschot (Lambooy, 1989). Kort samengevat loopt de vastgoedsector achter op de conjunctuur in de macro-economie. Volgens vastgoedanalist Berkelder van Kempen &Co is de time-lag zo'n een à twee jaar (FD, 10 april 2001). Binnen het huidige ICT-techno-economisch paradigma geldt voor Nederland overeenkomstig de varkenscyclustheorie de volgende situatie. Eind jaren negentig ontstaan er bij veel ICTbedrijven problemen met het vinden van geschikte huisvesting met name in de regio in en rond Amsterdam en binnen Amsterdam met name in de binnenstad en de stedelijke randzone. In 1998 wordt het vinden van geschikte huisvesting voor veel ICT-bedrijven een probleem. Uit een enquête van Peelen et al (1998) blijkt dat in 1998 70% van de multimediabedrijven problemen heeft met geschikte huisvesting. Het leegstandspercentage van kantoorruimte ligt hierdoor onder de 5%. Dit is voor een goed functionerende markt het gewenste percentage. In Amsterdam is eind 2000 het leegstandspercentage 1.4% en in de binnenstad zelfs 0,1 (FD, 12 oktober 2000). De oorzaak hiervan ligt bij de groeiende belangstelling van de ICT-bedrijven voor de desbetreffende locaties en de acute ruimte die zij nodig hebben. Vooral internetbedrijven hebben met hun knuffelkantoren hierdoor de huurprijzen op zijn kop gezet. Door de groeiende belangstelling is de gemiddelde huurprijs in het centrum van Amsterdam in de eerste helft van 2000 in nog geen vijf maanden met 16% gestegen, tegen ongeveer 4% in de rest van de regio. Vergeleken met 1998 zijn de huren in het centrum dan zelfs met meer dan 100% gestegen (Vos De Telegraaf, 30 mei 2000; Vos Volkskrant, 28 december 2000). ICT-bedrijven, die naar Almere trekken geven dan ook vooral vastgoedredenen aan ( Pet, 2000).
119
Locatiefactoren ICT
In 2001 is vervolgens te zien dat er behoorlijk veel nieuwbouwprojecten zijn gerealiseerd, die er voor zorgen dat de druk op de vastgoedsector afneemt. Stijnenbosch van onderzoeksbureau Stogo wijst op het feit dat op sommige locaties in de Randstad vrijwel alle kantoorruimte wordt afgenomen door ICT-bedrijven. Volgens Kwak van Boer Hartog Hooft heeft dit tot gevolg dat veel kwalitatief slechte kantoren uit de jaren '70 en '80 in de binnenstad en in de stedelijke randzone weer verlaten worden. Op de toplocaties in Nederland verlaten bedrijven echter veel minder hun kantoor doordat in Nederland de huren niet exorbitant hoog zijn in vergelijking met andere landen in Europa. In 2001 is daarnaast ook te zien dat door de internetmalaise de vraag naar nieuwe kantoorruimte afneemt terwijl het aanbod toeneemt. Vooral in de grote steden stellen door het onzekerdere economisch klimaat steeds meer bedrijven hun verhuisbeslissing uit. Dit brengt meer risico's met zich mee, waardoor volgens Gerritse van DTZ Zadelhoff projectontwikkelaars het aantal plannen dat in 2001 ten uitvoer wordt gebracht, hebben teruggebracht (FD, 10 april 2001). Aangezien de vastgoedsector echter achterloopt op de conjunctuur in de macro-economie huren de ICT-bedrijven halverwege 2001 echter meer dan een jaar geleden. In Amsterdam wordt volgens DTZ Zadelhoff halverwege 2001 37% van de huurruimte verhuurd aan ICT-bedrijven tegen 35% een jaar eerder. Hoewel er wel verschillen zijn binnen de ICT-sector. Telecombedrijven huren minder kantoorruimte (55% tegen 17%18) en de ICT-consultants en internetbedrijven meer. In de rest van het land leverde de ICT-bedrijven wel huurruimte in (zo'n 20 procent), maar daarin weken de ICT-bedrijven niet af van andere sectoren en is het huurniveau evengoed op een zelfde niveau als de jaren 1998-99 (De Telegraaf, 8 juni 2001; Volkskrant 8 juni 2001). De huidige verwachting betreffende de vastgoedsector is dat het aanbod ruimer wordt, waardoor de vestigingsmogelijkheden toenemen. 6.8.3. Arbeidsmarktcyclus Gelijklopend met het economisch-technologisch paradigma heeft de arbeidsmarkt ook zijn cyclus. Binnen de arbeidsmarktcyclus vinden er een aantal ontwikkelingen plaats. Ten eerste vindt er aan de vraagzijde een proces van deskilling plaats. De afhankelijkheid van geschoolde arbeid neemt af, waardoor goedkopere en lager geschoolde arbeid in perifere gebieden worden gezocht (Drenth, 1990). Ten tweede vindt er aan de aanbodzijde een proces van toenemend kennisniveau onder de bevolking plaats. In de beginfase van de cyclus zijn er nog weinig geschoolde arbeiders. Er is een tekort aan experts, dat wordt veroorzaakt door een te lage instroom en het aanbod van opleidingen (Volkskrant, 12 december 2000). Het gevolg hiervan is dat er wereldwijde krapte op de ICT-banenmarkt optreedt, waardoor vraag en aanbod van arbeid mondialiseert en er braindraineffecten optreden (Lambooy, 1999). Arbeiders worden uit het buitenland gehaald. Afhankelijk van de nood en de mogelijkheid hiertoe bouwen regio's een voorsprong op of krijgen regio's te maken met een gering aanbod, verhoogde loonkosten en hiermee samenhangend een zwakkere internationale concurrentie positie (Musterd et al, 1994). Op het moment dat de markt stagneert en de geschiktheid van de regionale arbeiders toeneemt, vindt er echter weer een proces van regionalisering of de-mondialisering plaats van de arbeidsmarkt. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat een deel van de arbeidsmarkt van stafpersoneel en informatici altijd op een hoger schaalniveau functioneert (Tordoir et al, 1988). Voor Nederland is op figuur 6.6 te zien dat in de tweede helft van de jaren negentig een groeiend te kort aan automatiseringspersoneel is ontstaan. Hierdoor zijn er mondialiseringtendensen opgetreden en zijn er met name veel Amerikanen in Amsterdam werkzaam en werken er nu ongeveer 20.000 Engelstalige ICT-ers in Nederland (Volkskrant februari, 2001). In de Verengde Staten is het afgelopen jaar de vraag naar computertechneuten 18
Ten opzichte van de gehele ICT-sector
120
Locatiefactoren ICT
met 44% gedaald door de afzwakking van de economie en een grote nieuwe lichting technici. Hierdoor gaan veel ICT-ers in Silicon Valley die uit India zijn gehaald weer terug naar India (De telegraaf 2 april, 2001). Figuur 6.6. De vraag naar automatiseringspersoneel in Nederland
Bron: Intermediair (3 mei 2001) Een ander gevolg van het feit dat er in de beginfase van de cyclus weinig geschoolde arbeiders zijn, is de downgrading die plaatsvindt. Er wordt genoegen genomen met ICT-ers met minder jaren ervaring en een lagere opleiding. Hierdoor is dat de kwaliteit voor het te leveren product of dienst niet overal gewaarborgd (Intermediair, 5 april 2001; Het Parool 12 mei 2001). Momenteel bestaat er onduidelijkheid over de verdere ontwikkeling van de ICT-arbeidsmarkt. Het aantal vacatures in de ICT in Nederland stagneert, terwijl deze in andere sectoren stijgt. Zeker is dat de er nog altijd krapte is, maar dat de ergste spanning eraf is. Het aantal vacatures in de ICT-sector in Nederland is halverwege 2001 gedaald tot het niveau van 1997 (CBS, Intermediair, 3 mei 2001). 6.8.4. Modecyclus In hoofdstuk 4 is aangename omgeving in samenhang met de arbeidsmarkt veelvuldig naar voren gekomen. Wat er onder een aangename omgeving wordt verstaan is afhankelijk van persoon, cultuur, mode en cohort of generatie-effecten. Ondanks deze afhankelijkheden kan er globaal een modecyclus gesignaleerd worden. Deze houdt voor de laatste decennia grofweg in dat in de jaren zeventig-tachtig een modern suburbane grootschalige omgeving en in de jaren negentig een statig stedelijke omgeving met veel ontspanningsmogelijkheden als het aangenaamst en het representatiefst door het personeel wordt gevonden. Wheeler (et al, 1998) en Lambooy (1989) geven aan dat vanaf 1965 veel hoofdkantoren uit het centrum van onder andere New York en Chicago zijn verhuisd mede om jonge managerstalenten aan te trekken. De levensstijl van employees en managers had er toe geleid dat grote ondernemingen er in de jaren zeventig niet meer in slaagden in voldoende mate jonge veelbelovende managers naar hun hoofdkantoren te krijgen. Deze voelden zich aangetrokken door de nieuwe suburbane downtowns in ultramoderne kantoren, die als een glamourous community met een aangename stressvrije omgeving werd beschouwd. Nagengast (1997) geeft voor de periode hierop volgend aan dat in de jaren 80 het monumentale karakter van panden niet tegemoet komt aan de eisen van moderne bedrijfsvoering en dat deze hierdoor veel bedrijven in hun groei belemmerde. Moderne kantoren hadden hierdoor de voorkeur. Uit enquêtes onder informaticabedrijven in 1986 blijkt dat woonomgeving en de huisvesting in de Randstad veel slechter wordt gewaardeerd dan in 121
Locatiefactoren ICT
de intermediaire en perifere zone (Drenth, 1990). Ook de Kamer van Koophandel (1987) geeft aan dat eind jaren tachtig de vestigingsvoorkeur een moderne grootschalig gebouw in een min of meer monofunctionele omgeving is. De voorkeur voor nieuwbouw zou worden versterkt, omdat het voor de representativiteit van belang is voor bedrijven om zich door een aparte architectuur duidelijk van ander panden te onderscheiden. Lambooy (1989) geeft echter voor eind jaren tachtig een trendbreuk aan. Het aantal vestigingen van voornamelijk buitenlandse financiële en andere dienstverlenende instellingen stijgt weer in de wereldsteden, hoewel de suburbs nog steeds in trek blijven voor kantoorhoudende bedrijven. Eind jaren negentig is het duidelijke dat er kentering heeft plaats gevonden. De ICT-ers willen geen strak kantoor in de suburb, maar willen liever een oud grachtenpand of een ander statig historisch pand. Het gebouw moet dynamiek uitstralen. Met name de ICT-ers en de werknemers van buitenlandse huizen hebben een kosmopolitische levensstijl en willen zich bij voorkeur in binnenstedelijke locaties vestigen (Kersten, 2001, Volkskrant 1 juli 2000). Naast de verschuiving van een nieuw naar een oud pand, heeft er ook een verschuiving plaatsgevonden wat betreft de ontspanningsmogelijkheden. In de afgelopen decennia werden ontspanningscentra, zoals bijvoorbeeld van Philips afgebroken, omdat de werknemers geëmancipeerd waren en niet wilden dat de werkgever zich uit paternalistische overwegingen met het privé-leven van hen ging bemoeiden. Vervolgens ontstaat er een trend, waarbij met name bij hoog opgeleid personeel in de ICT-branche verwacht wordt dat de werkgever zorgt voor de broodnodige ontspanning (Volkskrant, 6 april 2001). Vooral internetbedrijven vestigen zich hierdoor in een knuffelkantoor met lounge, bar, fitnessruimte en echte espressokoffie op de duurste plekjes in de binnensteden (Vos Volkskrant, 28 december 2000). Wanneer door een aanbodstekort of om andere redenen voor een nieuw pand moet worden gekozen is de uitvoering bij voorkeur geen strak kantoor. Zo wordt het I-city - een kantoorgebouw in Amsterdam Zuidoost voor internetbedrijven - uitgevoerd met retro pilaren. In deze context kan ook gewezen worden op de ICT-miljonairs in Silicon Valley die een soms kitscherige hang naar classicisme hebben met veel quasi -Romeinse zuilen en marmer (Sanders, 2001b). De verwachting is dat de trend van veel ontspanningsmogelijkheden en een historisch pand zich voortzet. 6.8.5. Hypecyclus Naast de modecyclus is er binnen huidige ICT-techno-economisch paradigma sprake van een soort van hypecyclus. Hierin kunnen grofweg twee fasen worden onderscheiden: de hypefase en after-hypefase. Tijden de hypefase willen veel ICT-bedrijven laten zien dat ze mee doen en willen ze zich vestigingen waar-het-gebeurt. ICT is zo hot dat de omgeving gehypt worden en 'the place to be' is van groot belang. Met name de omgevingen met panden, die in de mode liggen worden gehypt. Vooral de dotcommers (geen ICT-bedrijven) doen hierin mee om hun vermeende bijzonderheid tot uitdrukking te brengen. Tijdens deze fase willen vooral de creatieve buitenlandse ICT-ers mee doen met de hype en willen bij voorkeur werken bij kleine creatieve ICT-bedrijven, die door de internethype hoge tarieven hanteren en 'meedoen'. Hierdoor hebben de gerenommeerde solide grotere bedrijven het moeilijk om personeel te krijgen (intermediair, 5 oktober 2000). Daar trekken ook nog eens de meest bekwame arbeiders weg, omdat zij zich voelen aangetrokken tot de dynamische ontwikkelingen in de ICT-wereld. Zij starten een eigen bedrijf op om ook deel uit te maken van de hype (Volkskrant 4 februari, 2000). De hype wordt daarnaast gekenmerkt door veel beursgangen en grote uitgave van risicokapitalisten (venturekapitaal). De hypefase kent zijn hoogtepunt halverwege het jaar 2000. Bij de hypefase is een overeenkomst met de personeelcyclus: op het moment dat de arbeidsmarkt krapper wordt doen meer bedrijven mee met de hype.
122
Locatiefactoren ICT
Tijdens de afterhype-fase vindt er een omgekeerde ontwikkeling plaats, steeds minder bedrijven doen mee en de ICT-ers vinden gerenommeerde solide grotere bedrijven aantrekkelijker worden. Aangezien deze bedrijven minder opdrachten laten liggen en de arbeidsmarkt er iets minder gunstig uitziet beginnen de ICT-ers minder voor zichzelf. Het tekort aan ICT-personeel is nu verschoven naar het apart slag IT-ers, die minder gericht zijn op continuïteit en meer op fun en excitement (Intermediair, 3 mei 2001, Intermediair, 26 april 2001). Veel ICT-bedrijven hoeven nu niet meer perse te zitten waar-het-gebeurt. De hype wordt vooral geassocieerd met de dotcombedrijven. De meeste ICT-bedrijven proberen nu verre te blijven van het fragiele dotcom-imago, zowel ten behoeve van investeerders als ten behoeve van klanten. De investeerders zijn echter sowieso minder gretig. Bepaalde cultuuromslagen doen zich voor. Veel starters proberen door een 'anti-dotcom profilering' te ontkomen aan het negatieve sentiment rond internet (FD, 9 april 2001). De bedrijven zullen zich hierdoor mogelijk verplaatsen naar minder sexy locaties, soberder zonder al te veel vermeende bijzonderheid. Op locaties waar ze op grond van hun kenmerken 'beter thuis horen'. Dit wil niet zeggen dat de modieuze kosmopolitische locaties niet meer in trek zijn. De levensstijl van de ICT-ers is niet verandert en niet alle ICT-bedrijven hebben last van de malaise. Door de malaise kunnen echter niet alle ICT-bedrijven zich de exorbitante huren veroorloven. Deze bedrijven zien volgens Van Steenbergen van DTZ Zadelhoff in dat ze gewoon te chic zitten (Volkskrant, 28 december 2000). Veel internetbedrijven in Silicon Valley verhuren nu hun dure panden en zijn uit de vallei vertrokken waar de huur veel lager is. Hierdoor is er een trek naar onder andere Oakland en veel verder naar het noorden, het zuidelijke van de deelstaat Washington, die nu populaire vestigingsplaatsen voor internetbedrijven zijn, die het rustiger aan moeten doen (Sanders, 2001b). In Nederland vervult Diemen deze functie voor internetbedrijven uit Amsterdam. De overgang van hype naar afterhype hangt samen met het volwassen worden van het Internet. In de begin periode van het Internet - begin jaren 90 - was Internet mysterieus, abstract en underground. Vervolgens hebben er transformaties plaatsgevonden van underground naar bedrijfsleven met een tussenkomst van een goudkoorts (Volkskrant 4 februari, 2000). De verwachting is dat bovenstaande ontwikkelingen in de afterhype-fase nog een paar jaar voortduren. 6.9. Verwachting over het ruimtelijk toekomstbeeld per sector 6.9.1 Productiebedrijven van tastbare ICT-producten Hoewel geldt dat bij de productiebedrijven van tastbare ICT-bedrijven nog veel technische ontwikkelingen binnen de standaard plaatsvinden, doen zich in deze sector ontwikkelingen voor, die overeenkomen met de rijpheidsfase in de productlevenscyclus. Er is sprake van afnemende winsten, afstoot van arbeid, ruimtelijke deconcentratie, fusies, overnames en verdergaande samenwerkingsverbanden. Fenid - de Nederlandse brancheorganisatie van ICT-bedrijven (1999) gaf voor 2000 aan dat als gevolg van het millenniumprobleem de vraag naar onder meer computers voor het jaar 2000 zal toenemen, maar dat dit ten koste gaat van de periode daarna. Ook gaf Fenid aan dat als gevolg van deze omzetgroei de winsten meer onder druk komen door verdergaande met prijserosie gepaard gaande volumestijging. Aangezien het millenniumprobleem achter de rug is, heeft de sector anno 2001 met een naijleffect te maken, welke een overcapaciteit oplevert. Hierdoor vinden er nu fusies plaats, maar vooral afstoot van arbeid (zie tabel 6.4) Sanders (2001b) geeft aan dat de verwachting is dat er sprake is van een terugval, die tot eind 2001 zal duren. Om risico's te spreiden vindt er ook horizontale diversificatie en voorwaartse verticale integratie plaats. Zo gaan hardwarebedrijven als Océ, Cisco system en Compaq in navolging van IBM zich ook op software en diensten richten en nemen hiervoor bedrijven over (De
123
Locatiefactoren ICT
Telegraaf, 12 februari 2001a en b; De Telegraaf 25 juni 2001; Automatisering Gids 4 mei 2001; 13 juni 2001; Sanders, 2001b). Tabel 6.4. Selectie van arbeidsafstoting onder tastbare ICT-producenten (O.E.M-ers) in 2001 Bedrijf Avaya Dell 3Com Lucent Ingram Micro
Afstoot van arbeiders 3000 2000 4200 17000 1000
Bedrijf Intel Cisco system Compaq Texas instruments Philips
Afstoot van arbeiders 5000 5500 5000 3200 7000
Bron: ondermeer Automatisering Gids (13 juni 2001), Sanders (29 maart 2001b) Daarnaast treedt er in overeenstemming met de SDL- en NIDL-thesis en de rijpheidfase decentralisatie plaats van productievestigingen. Gewezen kan worden op ondermeer de overbrenging van de productie van Philips mobiele telefoons van Frankrijk naar China (Telegraaf, 27 juni 2000). Naast een verhoogde uitbesteding van O.E.M-ers aan massaproducenten vindt er echter ook meer uitbesteding plaats aan locale bedrijven. Verbeek (2000) wijst op de trend tot meer uitbesteding. 6.9.2. Standaardsoftwarebedrijven De softwarebedrijven hebben door de veelheid aan ontwikkelingen, die plaatsvinden binnen de standaard te maken met ontwikkelingen, die overeenkomen met de expansiefase. Hoewel ook softwarebedrijven met afnemende groei en fusies te maken hebben. De softwarebedrijven geven echter aan dat er sprake is van een tijdelijke dip. De softwaresector heeft binnen de ICT-sector het sterkste groeisegment. O.E.M.-ers als IBM, Microsoft, BEA, Oracle en Sun voeren hierdoor horizontale diversificatiestrategieën. Zij komen met nieuwe versies op de markt van bestaande producten en brengen aanverwante nieuwe producten op de markt (De telegraaf, 29 mei 2001; 23 mei 2001; 19 januari 2001; Fenit, 1999). De verwachting is dat overeenkomstig de levenscyclus op lange termijn op grote schaal ruimtelijke decentralisatie zal plaatsvinden naar periferiegebieden op internationaal niveau. De komende jaren zorgen ontwikkelingen binnen de standaard ervoor dat de softwarebedrijven in de ICT-clusters blijven. 6.9.3. ICT-bedrijven in content creatie en ontwikkeling Bij deze groep ICT-bedrijven vindt er een aantal ontwikkelingen plaats met ruimtelijke implicaties. Allereerst kan gewezen worden op de opkomst van nieuwe mediabedrijven rond het internet. Deze nieuwe mediabedrijven zijn deels recent opgericht en deels ontstaan uit reclamebureaus. (Den Hollander, 2000). Deze bedrijven sluiten zich ruimtelijk aan bij de uitgeverij en filmclusters. De locatiefactoren komen overeen met de dienstverlenende bedrijven, die in een ICT-cultuur opereren. Een kosmopolitische omgeving is voor deze bedrijven van belang zowel ten behoeve van prestige en imago als voor innovativiteit, creativiteit en gezelligheid. In deze nieuwe mediaclusters is sprake van complexvorming. Naast de nieuwe mediabedrijven houden televisiebedrijven als VPRO en Yorin zich ook bezig met nieuwe media. Deze nemen echter een bescheiden rol in. Zo wordt door Rutten en Buijs (2000) aangegeven dat de ontwikkelaars van Web TV niet afkomstig zijn van de omroepwereld, omdat partijen uit de fysieke wereld aarzelen om hun positie in het fysieke domein te vertalen naar de virtuele wereld. Hierdoor kunnen dus de nieuwkomers posities in de nieuwe informatie-economie voor zich opeisen. Dit zal echter niet ten koste gaan van de uitgeverij. Hoewel Lynch (1999), Bax (2000) en Van den berg (2000) aangaven dat er grote mate van substitutie naar het Internet zal plaatsvinden en hiermee een neergaande uitgeverijmarkt optreedt, laten recente ontwikkelingen zien dat hier geen sprake van is.
124
Locatiefactoren ICT
De komst van de nieuwe ICT-clusters zal ook bestaande film- en televisieclusters niet aantasten. Empirisch onderzoek over de integratie van verschillende takken van multimedia en de effecten hiervan op Silicon Valley en Hollywood (zie kaart 6.3 en figuur 6.7) laten zien dat de samenwerking tussen clusters toenemen, maar dat deze zich blijven concentreren op hun kernactiviteit (Scott, 1998b). Kaart 6.3. Multimediabedrijven in de San Francisco Bay (Links) en in het zuiden van Californië (rechts)
Bron: Scott (1998b) Wel geeft Scott (1998a) aan dat de noodzaak van nabijheid plaatsvindt op een behoorlijk selectieve basis. Hierdoor zou men zich kunnen voorstellen dat delen van de filmindustrie van Hollywood uit elkaar breken in geografisch losstaande maar sterk samenwerkende subclusters, waarvan elk cluster gebaseerd is op een gespecialiseerde handel, zoals bijvoorbeeld scenario schrijven, speciale effecten, animatie, fotografische handelingen en filmen. In Nederland is te zien dat Almere er in het recente verleden in geslaagd is de basis te verzwakken doordat traditionele mediabedrijven in Hilversum door ruimtegebrek naar Almere verhuisden en dat ook Amsterdam als alternatief voor 't Gooi naar voren kwam. Deze trend zal zich echter niet doorzetten. De opkomst van Amsterdam als mediastad zou tot hogere kosten leiden. Een aantal bedrijven dat zich buiten het Gooi heeft gevestigd, is dan ook weer terug verhuisd. Ook wordt er gesproken van 'reagglomeratie-effecten' onder bepaalde condities (Vis, 1988; Terhorst en Van der Ven red, 1997). Naast bovengenoemde ontwikkelingen, die betrekking hebben op ontwikkelingen binnen de clusters doen zich ook trends voor op de organisatie van de ondernemingen. Gewezen kan worden op de trend waarin de huidige structurering van de contentindustrie langs distributiewijze aan het vervagen is. Deze vervaging treedt niet alleen op doordat verschillende contentbedrijven zich gaan toeleggen op nieuwe media, maar wordt ook veroorzaakt door entertainmentconglomeratie rond bedrijven als Sony, Time Warner American Online en Bertelsmann. Door conglomeratie kan synergie uit de verbinding tussen beeld, muziek, computerprogramma's en geschreven tekst worden gehaald. Een Film kan na
125
Locatiefactoren ICT
het succes in de bioscoop verkocht worden op video en daarbij kan de bijbehorende soundtrack geëxploiteerd worden. Case studies van Negus geven echter aan dat vergaande horizontale synergie van producten mislukt. Bij de keuze voor conglomeratie speelt de factor risicospreiding ook een rol. Hierdoor richten producenten en facilitaire bedrijven zich steeds meer op zowel commercials, film en televisie (Rutten, 1998; Negus, 1997; Storper 1987). Figuur 6.7. Verschillende ICT-clusters in Californië
Bron: Scott (1998b) Tussen Time Warner en American Online en Télefònica en Endemol heeft zich een heel brede conglomeratie voorgedaan, waarbij telecommunicatie en content worden verenigd binnen een onderneming. Bax (2000) geeft echter aan dat fusies niet de meest voor de hand liggende manier van samenwerking zijn. De verwachting is dan ook dat er niet meer van dergelijke fusies zullen optreden. Naast conglomeratie treedt er ook horizontale en verticale integratie op. Zo zijn er internationaliseringstendensen bij Disney, Colombia, Polygram, Warner Brothers, Endemol en Bertelsmann. Deze wordt voornamelijk behaald door fusies en overnames. Daarnaast worden rechthebbenden actief als televisieomroep en de omroepindustrieën zelf producent. De concentratietendenties hebben ruimtelijke consequenties. Zo kan de sluiting van de Endemol vestiging in Hilversum niet los gezien worden van de fusies die hebben plaatsgevonden19 (De Telegraaf, 5 april 2001). 6.9.4. ICT-groothandel De ontwikkelingen in de ICT-groothandel staan voor het grootste gedeelte in verband met de ontwikkelingen onder de ICT-producenten en dan met name in de hardware-industrie. Verwacht kan worden dat de komende jaren het aantal ICT-groothandelsvestigingen een lichte afname zullen hebben. 6.9.5. ICT-Detailhandel Veel ICT-producten, die in de detailhandel vestigen worden verkocht, bevinden zich in de rijpheidfase. Het aantal telefoonwinkels en computerzaken lijken zich momenteel te 19
De fusie tussen John de Mol en Joop van de Ende en de hierop volgende overname door Telefonica
126
Locatiefactoren ICT
stabiliseren nu de markt verzadigt. De vervangingsvraag van computers en mobiele telefoons is echter nog vrij groot. Afhankelijk van de komst van derde generatie mobiele telefoons en andere aangepaste producten zal de rijpheidfase aanhouden of de stagnatiefase intreden. Zowel het Centraal Planbureau (CPB) als de Duitse brancheorganisatie Bitkom voorspellen een afgezwakte groei voor de telefoniebranches en ziet hiermee stagnatie optreden (automatiseringsgids, 10 april 2001; Automatiseringsgids15 juni 2001). Het aantal ICTdetailhandelsvestigingen lijkt dan ook de komende jaren af te nemen. 6.9.6. Datahotels en telecom switches Onderzoeken uit de Verenigde Staten geven aan dat de verwachting over de hoeveel opgeslagen data de komende jaren nog een aantal keren over de kop zal gaan. De markt voor datahotels zit nog altijd in de expansiefase van de productlevenscyclus. De aanname dat de datamarkt zich in de verzadigingsfase bevindt, omdat veel bedrijven momenteel zeer actief in het opzetten van nieuwe sites zijn, is onjuist, omdat hostingdiensten ten behoeve van andere doeleinden nog verder toenemen. Dit betekent dat op de lange termijn het aantal datahotels zal blijven groeien. Op korte termijn zullen nieuwe plannen voor de aanleg van datahotels echter uitblijven. Hiervoor zijn twee redenen. Aan de ene kant zitten de backbone providers als PSINet en Viatel in een slechte financiële positie (Intermediair, 3 mei 2001). Aan de andere kant geldt dat op basis van de groeiverwachting er recent een grote hoeveelheid datahotels zijn bijgekomen en er al veel plannen zijn (Zie figuur 6.8). Voor Nederland geldt dat de sommatie van geplande initiatieven in 2003 ruim 1 miljoen bruto m2 vloeroppervlak aan telecom main switches en datahotels opleveren. Gezien de energieproblemen in de centrumgebieden zullen de datahotels, die op korte termijn worden gepland zich meer in de periferie en in de halfwegzone bevinden. Figuur 6.8 verwachting vloeroppervlakte datahotels en telecom main switches in Nederland Uitbreiding computerruimten ICT-sector
IT datahotels telecom main switches
1.200.000
m2 bruto vloer oppervlak
1.000.000
800.000
600.000
400.000
200.000
0 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Bron: Huiberts (2001) Voor de telecom switches geldt evenals voor de datahotels een grote groeiverwachting voor de lange termijn. In figuur 6.8 is te zien dat ondanks dat vrijwel alle aanbieders van mobiele telecommunicatie vanaf ca. 1999/2000 een landelijke dekking hebben, de ruimtebehoefte nog altijd toeneemt. Deze hangt samen met de groei van nieuwe applicaties van de telecom providers (additionele producten, zoals SMS, WAP, BLIP naast het overbrengen van spraak), die een substantiële hoeveelheid computercapaciteit nodig hebben en hierdoor de geplande groei noodzakelijk maken. Verdere groei van de hoeveelheid telecom switches is afhankelijk 127
Locatiefactoren ICT
van de introductie en het gebruik van derde generatie mobile telefoons (UMTS). De gegevens in tabel 6.5 wijzen op een verviervoudiging van de vereiste capaciteit van telecom switches. Deze zullen naar draagvlak van de bevolking evenwichtig over centrum, periferie en halfwegzone aangelegd worden. Tabel 6.5. Verwachting van het aantal telecomswitches in Nederland GSM Aantal antenne stations 10.000 Tussen station "TS" 250 Hoofd Schakelstation "HS 13 of telecom switch
Nog nodig 5000 125 6
Totaal 15.000 375 19
UMTS 30.000 750 38
Totaal 45.000 1125 56
Bron: eigen berekening op basis van Van der Kwarst (2001b) en Huiberst (2001) 6.9.7. Startende ondernemingen Voor veel starters met name in het internetsegment geldt dat de productlevenscyclus snel verloopt. Er zijn in korte tijd na de first-to-marketbedrijven veel follow-the-leader- en metoobedrijven opgericht. Hierdoor vindt er nu een shake-out proces plaats, die nog niet ten einde is. Kernkamp (1997) geeft aan dat uit onderzoek is gebleken dat 40% procent van de startende bedrijven binnen 4,5 jaar weer is gestopt, terwijl slechts een paar procent van de startende bedrijven ooit uitgroeit tot een middelgrote onderneming (Kernkamp, 1997 naar survey 1994). Voor de ICT-sector in Nederland geldt dat in de periode 1996-1999 er ruim 40% starters zijn en ook bijna 20% stoppers (Buck, 2001). Dit is overeenstemming met de verwachting van KPMG Ebbinge dat negen van de tien ICT-starters het niet zal halen (Volkskrant, 4 februari 2000). Hiervoor zijn een aantal redenen: Op de eerste plaats kan gewezen worden op een overschot aan bedrijven. Er zijn teveel bedrijven, die zich op dezelfde activiteiten richten. Ten tweede kan gewezen worden op opportunistisch gedrag, kwaliteitsgebrek en mismanagement, dat kenmerkend is voor startende bedrijven (Kernkamp, 1998). De startende bedrijven hebben liquiditeitsproblemen, omdat de financiële basis geen gelijke tred houdt met de groei, die wordt nagestreefd. Het groeibeeld loopt niet parallel met de ontwikkelingen in de markt. Ook kunnen er problemen zijn met de overgang van 'technology driven' kopersmarkt naar de 'market driven' verkopersmarkt. Veelal worden er projecten aangepakt, die men niet aan kan, terwijl het personeel voor zichzelf begint, zich niet lekker voelt in het groeiproces van het bedrijf en niet tevreden is met de functie binnen het bedrijf (Vaessen en Wever, 1990). Veel starters in de zakelijke dienstverlening kunnen de projecten niet aan, omdat de klanten om een totaalpakket vragen. Hierdoor zijn ze genoodzaakt om bepaalde onderdelen uit te besteden, terwijl dit niet altijd evengoed lukt (Henstra en Hogeveen, 1996). De grotere ICT-bedrijven en met name de ICT-bedrijven van buitenlandse huizen slagen er wel in een totaalpakket aan te bieden (in overeenstemming met voordeel aan hulpbronnen, zie paragaaf 6.5). In deze context zijn de resultaten van een onderzoek van Ernst & Young (2001) relevant. Hieruit blijkt dat de kwaliteit van het gemiddelde ICT-bedrijf slecht is met uitzondering van de Noord-Amerikaanse ICT-dienstverleners. De ICT-bedrijven slagen er niet in om binnen het budget en de tijdsplanning ICT-projecten te realiseren, hebben gebrek aan kennis en een gebrek aan lef om 'nee' te durven zeggen en de onwil om risico te delen. Hierdoor selecteren vooral de kleinere bedrijven een nieuwe ICT-leverancier. Veel bedrijven overwegen dat budget bij een andere leverancier dan tot nu toe te besteden (Automatiseringsgids 14 juni 2001; De Telegraaf 14 juni 2001). Hierbij speelt ook een rol dat achteraf blijkt dat de kosten van de ICT-dienstverlening niet overeenkomt met de gegeven dienst. Uit onderzoek van onderzoeksbureau Graydon (2001) blijkt dat de oorzaak van de ICT-faillissementen veelal gezien moet worden in het snel geld willen verdienen. Er wordt te veel geld gevraagd en uitgegeven en er is in het algemeen sprake van ondeskundig
128
Locatiefactoren ICT
ondernemerschap. Acht procent van de faillissementen wordt puur veroorzaakt door slecht bijgehouden boekhouding (Automatiseringsgids 18/06/2001). Een derde reden voor de opheffing van ICT-starters wordt veroorzaakt doordat zij minder goed kunnen functioneren dan grotere bedrijven. Van Dinteren (1989) geeft aan dat tot op zekere hoogte schaalvoordelen te bereiken zijn bij computerdiensten. De VROM-raad (2001) geeft specifiek aan dat de kosten van de infrastructuur nauwelijks afhankelijk zijn van het aantal klanten dat wordt bediend, waardoor een jong internetbedrijf zich daarom zo lang mogelijk op groei van zijn klantenbestand zal blijven richten met alle marketingkosten en uitblijvende winstcijfers van dien. Uit het bovenstaande blijkt dat overschot in de markt niet de enige reden is, waardoor er een shake-out plaatsvindt. Dit betekent dat er ook nieuwe starters bij kunnen komen. Het aantal ICT-starters zal echter de komende jaren afnemen. Er is duidelijk sprake van een afnemende trend van investeringen door risicokapitalisten (automatiseringsgids, week 15 2001). De slechtere marktpositie van kleinere ICT-bedrijven geeft extra de verwachting dat de bedrijven, die overleven een groei zullen doormaken. Zowel Drenth (1990) over de informaticasector in de jaren 80 als Buck (2001), Stec (2000), de VROM-raad (2001) en de Automatiseringsgids (2001) geven aan dat ontwikkelingen op nationaal niveau volgens productlevenscyclus en het Hakanson-model verlopen. Drenth (1990) geeft aan dat bij de automatiseringsgolf in de jaren 80 de grote steden in de Randstad een veel hoger aantal opheffingen laten zien dan de andere landsdelen, waarbij Groot Amsterdam nog eens voor de helft van de opheffingen verantwoordelijk was. Verder blijkt uit onderzoek van Drenth (1990) dat de informaticabedrijven in de Randstad bij een zelfde 'startsnelheid' langer blijft functioneren dan een onderneming in de intermediaire en perifere zone. Dit zou veroorzaakt kunnen worden door een gunstiger vestigingsmilieu. Ook is te zien dat er diffusie van ondernemingen naar de periferie optreed. De grote bedrijven drukken echter minder hun stempel door in de periferie, aangezien met name buitenlandse dochtermaatschappijen en andere niet-zelfstandige ondernemingen relatief meer voorkomen in de centrumgebieden. Ook op het moment dat ruimtelijke diffusie zich heeft voortgedaan (Drenth, 1990). Recente ontwikkelingen wijzen op een zelfde ontwikkeling. Uit onderzoek van de Automatiseringsgids op basis van het handelsregister van Dun & Bradstreet (2000) blijkt dat in de eerste vijf maanden van 2001 ongeveer 50 procent van alle faillissementen in de Randstad voor rekening kwam van ICT-bedrijven. Binnen de Randstad is Amsterdam daarbij het zwaarst getroffen. 20 procent van de opheffingen van ICT-bedrijven in Nederland heeft betrekking op Amsterdam (Automatiseringsgids 15 juni 2001). Op gelijke voet hiermee geeft Buck (2001) aan dat de Randstad veel meer starters heeft, maar dat het aantal stoppers hiervan relatief hoger is dan daarbuiten. In overeenstemming met het voorgaande verwacht de VROM-raad (2001) en Stec (2000) dat ICT-bedrijven zich vanuit de Randstad zullen gaan verspreiden. Zij geven een beeld aan dat nieuwe ICT-bedrijven in de Randstad starten. Wanneer ze meer geworteld raken in Nederlanden en hun klantenkring uitbreiden, komen er vervolgens nieuwe kantoren in de buurt van de klanten, op goedkopere locaties ondermeer in de buurt van de woonplaats van het personeel. Het eerste kantoor buiten de Randstad bevindt zich in de eerste schil daaromheen, in steden als Apeldoorn, 's-Hertogenbosch, Ede/Veenendaal en Arnhem. Een volgende stap kan een vestiging in Enschede, Groningen of Maastricht betekenen. De dominantie van het kerngebied zal hierbij gehandhaafd blijven. De grootste groei van de werkgelegenheid zal zich echter voordoen in de halfwegzone. Deze vindt plaats bij bedrijven met minimaal vijf werknemers. Deze bedrijven laten zich ook overnemen of gaan fusies aan. In deze trend vonden er in 2000 in de Nederlandse ICT-sector 752 fusies en overnames plaats. Dat is meer dan 40 procent van alle fusies en overnames (Automatisering Gids, 4 mei 2001; FD, 13 oktober 2000; VROM-raad, 2001; Drenth 1990).
129
Locatiefactoren ICT
Op stedelijk niveau zal zich net als op het landelijke niveau een decentralisatietendens voordoen. De grote groei in de overige Randstad van informaticabedrijven in de jaren 80 geeft hiervoor een indicatie. Ook kan gewezen worden op de gebruikelijke kindersterfte in de binnenstedelijke randzone. Molenaar (1986) geeft voor de periode 1974-1984 aan dat 25% van de bedrijven in binnenstedelijke randzone in Utrecht tot de starters behoren. Deze zaten hier echter relatief kort. In 30% van de gevallen hebben in de panden tussen 1974-1984 zelfs drie bedrijven gezeten. Met name panden met meerdere kantoren doen tijdelijk dienst. Bij groei en gunstige vooruitzichten van het kantoor wordt tot verplaatsing van het kantoor besloten. Is dit niet het geval dan wordt tot opheffing overgegaan. De beschreven ontwikkelingen op de vastgoedmarkt versterken deze ontwikkeling. Er doen zich echter ook ontwikkelingen voor in tegengestelde richting. Bedrijven die in te luxe gebouwen zitten, die niet overeenkomt met het groeibeeld zullen een stap terug moeten doen (casestudie Vaessen en Wever, 1990). De ontwikkelingen in de hypecyclus laten zien dat hiervan veel sprake is. Tot slot zullen ICT-starters met bedrijf aan huis door lagere kosten en nevenactiviteiten het langer dan gemiddeld uithouden in verhouding tot andere starters, die noodgedwongen tot opheffing over moeten gaan. 6.9.8. ICT-zakelijke dienstverlening Aangezien veel starterende ICT-ondernemingen zich in de zakelijke dienstverlening bevinden laten de ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening eveneens ontwikkelingen zien overeenkomstig met de productlevenscyclus en het Hakanson-model. Drenth (1990) geeft voor de computerservicebedrijven in de jaren tachtig aan dat zij in de expansiefase in meer perifere streken dochterbedrijven en nevenvestigingen opzetten in Nederland. Soms gebeurt dit door een bestaand bedrijf over te nemen of er mee te fuseren, soms door een oprichting. Kaart 6.4. Werkgelegenheid in de computers service in 1980 en 1990 in Zweden
Bron: Illeris (1996) op basis van Lundmark (1994)
130
Locatiefactoren ICT
Ook in Zweden was dit beeld te zien (zie kaart 6.4). De ICT-zakelijke dienstverlening zit momenteel weer in de expansiefase, waardoor er opnieuw hiërarchisch verlopende diffusie vanuit de kerngebieden eerst naar de halfwegzone en vervolgens naar de periferie optreedt. Bij de grote en kleine automatiseringsbedrijven is er een overgang van stuwende naar meer verzorgend dienstverlening, waarbij er nevenvestigingen meer buiten het kerngebied worden geopend en vestigingen buiten de thuismarkt. Om deze ruimtelijke schaalvergroting te verwezenlijken gaat het diffusieproces gepaard met fusies en overnames. Zo heeft recentelijk Getronics het Franse Decan overgenomen, PinkRoccade Tas en Internatio-Muller Datelnet. Verder hebben er zich recentelijk fusies voorgedaan tussen Management Share en SRC Caledon en tussen Atos en Origin. De verwachting is dat er nog veel meer fusies en overnames zullen volgen. Getronics geeft aan dat ze nog enige witte plekken, vooral in Duitsland en Frankrijk heeft op te vullen wegens onvoldoende schaalgrootte. Het Nederlandse PinkRoccade gaat opzoek naar een tweede thuismarkt in Europa en is van plan om nevenvestigingen in Engeland te openen. Analisten Van Doorn (Kempen) en Steen bergen (Robeco) verwachten dat zowel de kleine als grotere spelers als Ordina en PinkRoccade op de Benelux overgenomen zullen worden door de sterke internationaliseringtendensen (De telegraaf, 4 april 2001; Algemeen dagblad, 13 februari 2001; FD, 17 mei 2001 AD, 7 maart 2001, FD 28 februari 2001; Volkskrant 1 maart 2001; Volkkrant 21 maart 2001; Volkskrant 15 maart 2001). De reden waarvoor de automatiseringsbedrijven overeenkomstig het Hakanson-model handelen kan voor een groot deel aan de hand van Dunnings investeringsontwikkelingspad verklaart worden. Verder geldt dat voor marktuitbreiding de nabijheid tot de klant in enige mate noodzakelijk is. Dit geldt helemaal bij de outsourcingactiviteiten. Ook kan er evenals bij de starters efficiëntie bereikt worden door schaalvergroting. Daarnaast is het van belang dat de automatiseringsbedrijven grote klanten als banken overal ter wereld van dienst kunnen zijn. De grote klanten wensen zo min mogelijk automatiseringsbedrijven in te schakelen (Algemeen dagblad, 13 februari 2001). Dicken (1998) geeft in deze context aan dat internationaliseringstrategieën gericht op internationaal ondersteuning voor grote bedrijven steeds belangrijker worden. Naast bovengenoemde schaalvergroting vindt er ook verticale desintegratie, conglomeratie en horizontale integratie plaats. Enige mate van verticale desintegratie vindt plaats doordat automatiseringsbedrijven zich steeds meer op hun kernactiviteiten richten en onder meer onderhoud en reparatie uitbesteden. Hierdoor is er meer ruimte voor specialisatie (De telegraaf, 7 juni 2001). Tegenover deze desintegratie staat echter horizontale integratie. Om risico's te spreiden gaan automatiseringsbedrijven steeds meer een compleet pakket aan bieden (AD, 13 februari 2001). Daarnaast doen zich conglomeratietendensen voor met servicebedrijven buiten de ICT. Dicken (1998) geeft een trend aan waarbij grote marketingservice conglomeraten ontstaan. Deze bieden een wereldpakket aan o.a. reclame, marketing, promotie, media service, public relations, management, automatisering, en andere consultancy functies. Een voorbeeld in dit verband is de conglomeratie die ontstaan is door de fusie van Cap Gemini en Ernst & Young. De reden van deze fusie ligt in het feit dat informatietechnologie steeds meer gebruikt wordt om de effectiviteit van de onderneming te verbeteren in plaats van de efficiëntie. Er worden systemen gebouwd, die direct gericht zijn op effectiever werken; er moet bijvoorbeeld meer verkocht worden. (Memory Magazine, 2001c). De verwachting is dat de verschillende integratie en schaalvergrotingstendensen nog een paar jaar voortduren. De sector laat wel een afname in de groei zien. Deze afname wordt veroorzaakt doordat er nu minder vraag naar diensten is als gevolg van automatiseringrondes, die vanwege het millenniumprobleem en de invoering van de euro eerder hebben
131
Locatiefactoren ICT
plaatsgevonden. De meeste automatiseringsbedrijven verwacht echter in de tweede helft van dit jaar een herstel van de markt. Brancheorganisatie Fenid geeft daarnaast vertraging in de markt als oorzaak. Deze wordt veroorzaakt doordat vooral het midden- en kleinbedrijf zich langer wil oriënteren, aangezien de aanleg van bijvoorbeeld e-commercesystemen invloed hebben op de hele bedrijfsvoering. De ICT-zakelijke dienstverlening zit dan ook nog altijd in de expansiefase. Bij 55 procent van de bedrijven in Nederland stijgt het ICT-budget de komende twee jaar flink volgens een onderzoek van Ernst & Young. Het CPB voorspeldt voor Nederland een groei tussen de 9,75 en 14,25 procent en verwacht dat zij het huidige expansietempo kunnen voortzetten. Ook in Duitsland wordt door de Duitse brancheorganisatie Bitkom een omzetstijging van rond de 8,7 procent verwacht in 2001. Wel zijn er tussen de verschillende vormen van ICT-zakelijke dienstverlening verschillen. De sectoren die normaliter de grootste vraag hebben aan ICT-diensten zoals de telecommunicatie en de financiële sector laten een relatieve afname zien ten opzichte van andere sectoren en de outsourcing en hoogwaardigste consultancydiensten laten een relatieve toename zien Bovenstaande ontwikkelingen stimuleren en versnellen de ruimtelijke diffusieverschijnselen. (De telegraaf, 30 juni 2001; Intermediair, 26 april 2001; Intermediair, 3 mei 2001; FD, 28 februari 2001; Het Parool, 18 april, 2001; Het Parool, 6 juni 2001; Automatiseringsgids 14 juni 2001; Automatiseringsgids15 juni 2001) 6.9.9. Telecommunicatiediensten Aangezien de telecommunicatiediensten binnen de ICT-zakelijke dienstverlening een afwijkend beeld laten zien wordt deze apart behandeld. Bij de telecommunicatiediensten was de afgelopen jaren sprake van een sterke schaalvergroting en sterke internationaliseringstendensen. Er vond veel groei plaats door bedrijfsovernames en fusies en de aanleg van nieuwe vestigingen. De grote telecommunicatiebedrijven, die door overnames en UMTS-licenties dachten te groeien verkeren in grote moeilijkheden (PSInet, UPC, KPN, Deutsch telecom) of zijn failliet (Viatel). De verwachting is dat het aantal backbone en service providers door hierdoor afneemt en dat er geen nieuwe grote spelers meer bij komen. Ook geldt dat het aantal banen in deze sector hierdoor op korte termijn daalt. De kleinere spelers, die gespecialiseerde diensten aanbieden krijgen de ruimte om hun positie te behouden of zelfs uit te breiden. Gewezen kan bijvoorbeeld op het feit dat KPN 25% van de taken schrapt (Intermediair, 3 mei 2001; Van Oosterhout, 2001). 6.9.10. Callcentra Kromkamp (1999) geeft aan dat de callcenter-markt momenteel in een groeifase zit, waarbij jaarlijkse groeicijfers van dertig procent heel normaal zijn. Recente prognoses van Cap Gemini Ernst & Young geven aan dat hun huidige callcentra voor helpdeskservice de toekomstige vraag niet aankunnen. De toenemende vraag komt echter niet alleen door uitbreiding van de bestaande vraag. Door ontwikkelingen in de telecommunicatie zijn er steeds minder belemmeringen, waardoor de schaal van toepassingen voor callcentra nog steeds enorm groeit. Hierdoor kunnen er niet alleen meer callcentra gebruikt worden, maar kunnen er ook meer callcentra naar meer perifere gebieden verhuizen, waar de telecommunicatie later state-of-the-art zijn. In overeenstemming met de productlevenscyclus en het Hakanson-model is te zien dat steeds meer callcentra zich vanuit het centrum naar de periferie verspreiden. Een bedrijf als MCI WorldCom dat nog niet in Nederland is geworteld opende dit jaar een Europees callcenter in het centrumgebied Amsterdam. Bedrijven, die meer geworteld zijn, laten daarentegen een sterkere ontwikkeling in de periferie zien. In Nederland werd in 2000 een callcenter van UPC in Groningen geopend en het callcenter van KPN in Groningen uitgebreid en opende Tesselaar al eerder een grote vestiging in Den Helder. Dit terwijl deze allen eerder een vestigingen in de Randstad hadden geopend en KPN zelf een
132
Locatiefactoren ICT
aantal gesloten. In Groot-Brittannië wil een perifere regio als Yorkshire zich dan ook profileren als callcenterregio. Er worden echter twijfels gezet bij deze strategie. De mogelijkheid bestaat - met name in engeltalige gebieden - dat callcentra in opvolging van runaway industrieën zich gaan verplaatsen naar periferiegebieden op internationaal niveau. De callcentra zijn mogelijk offices on-the-run, waardoor een concurrentie ontstaat tussen enerzijds internationale periferiegebieden en anderzijds nationale periferiegebieden (Telegraaf, 19 juli 2000; 23 maart 2001; 26 mei 2000; 20 oktober 2000; 4 maart 1997). 6.9.11. Hoofdkantoren - internationale bedrijvigheid Aangezien er onder de verschillende ICT-subsectoren sprake is van integratie- en diffusieprocessen kan geconcludeerd worden dat het aantal vestigingen, waarbij de hoofdactiviteiten bestaan uit management en administratie handelingen zal toenemen. Dit gebeurt geheel in overeenstemming met het Hakanson-model. Verwacht kan worden dat het aantal frontoffices en de omvang ervan zal toenemen en dat deze in het kerngebied blijven. Daarnaast zullen er meer backoffices in perifere of halfwegzone geopend worden. Binnen de ICT-subsectoren zijn er wel verschillen. Zo geldt in de telecommunicatiesector bijvoorbeeld dat bij het hoofdkantoor van KPN het aantal werknemers van vierduizend naar tweehonderd man wordt teruggebracht (Van Oosterhout, 2001). 6.10. Conclusie Voor de ontwikkelingen in ICT-clusters kan geconcludeerd worden dat uit het standaarditeitsprincipe blijkt, dat clustering noodzakelijk blijft. De levenscyclus van clusters geeft aan dat het moeilijk te voorspellen is welke clusters in de toekomst succesvol zijn, maar dat wanneer een ICT-cluster eenmaal succesvol is zij een fase doormaakt waarin een zichzelf versterkend cumulatief proces optreedt. Hierin zal de ICT-sector naar verwachting op basis van Kondratieff-golven en de daaraan verbonden ICT-techno-economisch paradigma nog 10 jaar goede economische potenties hebben. De ontwikkelingen in de vastgoedmarkt verlopen volgens de varkenscyclustheorie. Op basis van deze ontwikkelingen kan worden verondersteld dat het aanbod aan ICT-bedrijfs- en kantoorruimte ruimer wordt en daarmee de vestigingsmogelijkheden toenemen. Hierdoor zullen kwalitatief slechte kantoren in de binnenstad en in de stedelijke randzone verlaten worden. Uit de arbeidsmarkt- en modecyclus kan worden geconcludeerd dat de trend om zich op statige panden met veel voorzieningen te vestigen doorzet, maar dat het belang hiervan ten opzichte van andere locatiefactoren afneemt. Ook het zitten-waar-het-gebeurt neemt in belang af of wordt zelf helemaal niet meer belangrijk als gevolg van ontwikkelingen in de afterhype. ICT-bedrijven zullen hierdoor verhuizen naar goedkopere locaties. Verder kan geconcludeerd kan worden dat productlevenscyclus en het Hakanson-model goed bruikbaar zijn om een verwachting uit te spreken over ruimtelijke veranderingen van ICTbedrijvigheid, die zullen gaan optreden. De productiebedrijven van tastbare ICT-bedrijven zitten in de rijpheidsfase en hebben hierdoor te maken met ruimtelijke deconcentratie, schaalvergroting en verticale integratie (toelegging op dienstverlening). De softwarebedrijven zitten nog in de expansiefase. Bij deze bedrijven zal ruimtelijke decentralisatie voorlopig nog uitblijven, maar op lange termijn zeker niet. Binnen de contentsector is er een opkomst van nieuwe mediabedrijven. Deze sluiten zich ruimtelijk aan bij de uitgeverij en de filmclusters. Veder leiden de verschillende integratieprocessen, die de nieuwe media tot gevolg heeft, niet tot ruimtelijke veranderingen in de bestaande film- en televisieclusters. Zij blijven zich concentreren op hun kernactiviteiten. Wel doen er zich conglomeratietendensen voor, die de huidige structurering rond distributiewijze doen vervagen. De ICT-groothandel en ICT-detailhandel volgen de ontwikkelingen, die zich voordoen bij hun producenten. Aangezien de hardware-industrie in
133
Locatiefactoren ICT
de rijpheidsfase zit, neemt het aantal ICT-detailhandelsvestigingen en groothandelsvestigingen dan ook af. De markt van datahotels en telecom switches zit nog altijd in de expansiefase. Het aantal en de omvang van de datahotels en telecom switches zal hierdoor blijven groeien. De ICT-starters zitten gemiddeld genomen - in overeenstemming met het ICT-techno-economisch paradigma- in de expansiefase. Er doet zich overeenkomstig het Hakanson-model een diffusie- en decentralisatieproces voor waarbij op stedelijk niveau het incubatiemilieu wordt verlaten en eerst in de halfwegzone en later periferie nevenvestigingen wordt geopend. Tijdens dit proces moeten ongeveer negen van de tien starters door diverse redenen worden opgeheven. Het opheffingspercentage zal echter in de kerngebieden hoger liggen. Een zelfde beeld geldt voor de ICT-zakelijke dienstverlening. In deze sector doen zich sterke horizontale integratie- en internationaliseringtendensen voor. De telecommunicatiediensten laten echter een afwijkend beeld zien. Deze heeft (voorlopig) haar expansiefase achter de rug. Het aantal callcentra voor ICT-bedrijven zal naar verwachting toenemen. Diffusie decentralisatie en schaalvergroting zorgen voor meer callcentra in met name perifere gebieden. Eenzelfde redenatie geldt voor de administratieve backoffices. De frontoffices (hoofdkantoren) zullen ook toenemen. Deze blijven echter in het kerngebied gevestigd.
134
Locatiefactoren ICT
Hoofdstuk 7. Samenvatting en Conclusies 7.1. Frictie met de doelstellingen In deze onderzoeksopdracht is onderzoek gedaan naar het locatiegedrag en de locateifactoren van ICT-bedrijven. De hierbij gehanteerde probleemstelling is: Wat zijn de gewenste vestigingsmilieus voor verschillende ICT-bedrijven rekening houdend met de ruimtelijke dynamiek en marktontwikkelingen? Deze probleemstelling valt uiteen in een aantal hoofden subvragen onderverdeeld. Er zal getracht worden om op de resultaten van deze hoofd- en subvragen van dit scriptieonderzoek op bondige wijze antwoord te geven. Hierbij zullen de vier producten gegeven worden, die aan de doelstelling zijn verbonden. 7.2. Wat is ICT en wat doen ICT-bedrijven? Informatie en Communicatie Technologie (ICT) zijn alle technologieën en hulpmiddelen, die nodig zijn voor de verzameling (verwerving en verwerking), opslag, bewerking en doorgifte van informatie in gedematerialiseerde vorm. Er is een scala aan diensten en producten, die hiermee onder ICT vallen. ICT en de ICT-sector zijn hierdoor containerbegrippen. De ICTsector bestaat uit alle bedrijven die zich concentreren op het ontwikkelen, produceren, distribueren en verkopen van producten of diensten van ICT. Veel ICT-bedrijven concentreren zich op verschillende takken van de ICT-sector en bevinden zich in verschillende deelsectoren tegelijkertijd. Binnen de sector kunnen om te beginnen de productiebedrijven van tastbare ICT-producten onderscheiden worden. Deze bestaan voornamelijk uit Orginal Equipment Manufactures, massaproducenten, main suppliers en jobbers, welke zich respectievelijk bezighouden met ontwikkeling en assemblage, massaproductie, productie van hoogwaardige modules en onderdelen en de productie van laagwaardige onderdelen en modulus. Daarnaast zijn er standaardsoftwarebedrijven, die zich bezighouden met programmeren, testen en/of ontwerpen van standaardsoftware en de aanverwante R&D-bedrijven en bedrijfsvestigingen. Vervolgens zijn er ICT-bedrijven, die zich bezighouden met contentcreatie en -ontwikkeling. Hieronder vallen de televisie-, filmen uitgeverijsector. Binnen de film- en televisiesector zijn er gespecialiseerde bedrijven waaronder de interne zender/omroep/film-programmaproducenten, de ideeënproducenten en de facilitaire bedrijven. Voor de fysieke distributie van ICT-producten zijn er ICTgroothandel- en ICT-detailhandelbedrijven. De ICT-groothandel houdt zich bezig met het vervoer, collecteren, opslaan, selecteren en samenstellen van ICT-producten met de daarbij behorende voorlichting, logistiek en 'after sales' services. De ICT-detailhandel heeft vervolgens de verkoop aan de consument onder zich. Voor de organisatie van transport langs de niet-fysieke infrastructuur kan er onderscheid worden gemaakt tussen publieke netwerkproviders, backbonenetwerkproviders, acces netwerk-providers, serviceproviders en verscheidene intermediairs. Deze zijn verantwoordelijk voor de aanleg van telecommunnicatie-infrastructuur van het vaste of mobiele net en de daarbij horende netwerkservice. Ten behoeve van de niet-fysieke infrastructuur heeft de telecommunicatiesector telecomswitches en datahotels. Dit zijn vestigingen met apparatuur voor datatransport over telecommunicatienetwerken zoals routers en serves voor het transporteren, draaien en opslaan van data. Verder vallen onder ICT-bedrijven, bedrijven in de zakelijke dienstverlening. Hieronder vallen automatiseringsbedrijven, die zich bezig houden met het verkopen, ontwikkelen, ontwerpen, bouwen, inrichten, installeren, programmeren, beveiligen, integreren, onderhouden, updaten en beheren van systemen, netwerken, hard- en software producten en het bewaken en beheren van bedrijfsmiddelen alsmede het geven van technisch en managementadvies en het bieden van ondersteuning, opleidingen en trainingen. Daarnaast zijn er gespecialiseerde ICT-dienstverleners, waaronder webservicebedrijven,
135
Locatiefactoren ICT
telecommunicatiedienstverleners en maatwerksoftwarebedrijven. Ten slotte hebben ICTbedrijven net als andere bedrijven kantooractiviteiten waaronder de backofficeactiviteiten met administratieve afhandeling en grootschalige dataverwerking en de frontofficesactiviteiten met managementactiviteiten. Daarnaast zijn er ICT-bedrijven met callcentra met technische ondersteuning, break-fix-assistance, informatieaanvraag en andere helpdeskfuncties 7.3. Zijn er verschillen in belang van de vestigingsplaatsfactoren tussen de verschillende subsectoren in de ICT-sector? De ICT-sector bestaat uit een heterogene groep bedrijven, waardoor er veel verschillen zijn in belang van vestigingsplaatsfactoren. Op matrix I zijn hiervoor de verschillen per planologisch relevante subsector gegeven. De productiebedrijven van ICT-producenten hechten - afgezien van de massaproducenten - vooral belang aan clustering en aanwezigheid van vakbekwame arbeiders. Binnen de ICT-productiesector hechten jobbers en met name massaproducenten echter meer belang aan arbeidskosten. De contentbedrijven clusteren zich evenals de ICTproducenten. Al geldt voor deze subsector dat bij de filmbedrijven en uitgeverijen de rol van stedelijkheid, uitstraling en imago zwaar weegt. De ICT-handelsbedrijven hebben duidelijk andere locatiefactoren. De ICT-groothandel vraagt om een goede bereikbaarheid over de weg op een locatie die voldoende transportmogelijkheden biedt op bovenregionaal niveau. De ICT-detailhandel heeft behoefte aan winkelruimte. Het draagvlakprincipe is voor zowel de ICT-groothandel als voor de ICT-detailhandel van belang. Dat geldt ook voor de ICTzakelijke dienstverlening, waarbij de afzetmarkt de belangrijkste vestigingsplaatsfactor is. Bij ICT-zakelijke dienstverlening spelen echter ook andere locatiefactoren een rol. Onderscheid kan gemaakt worden tussen regionaal stuwend en verzorgende bedrijven. Met name bij stuwende bedrijven zijn clustering en arbeidsmarkt van belang. Daarnaast kan er ook onderscheid worden gemaakt tussen ICT-zakelijke dienstverlening die wel of niet een aan levensstijl gekoppelde 'ICT-cultuur' hebben. Deze bedrijven met een ICTcultuur hechten evenals de filmbedrijven en uitgeverijen veel waarde aan stedelijkheid, imago en uitstraling. Datahotels, telecomswitches en callcentra hechten belang aan met name energievoorzieningen en telecommunicatie. Voor datahotels en telecomswitches zijn deze factoren van doorslaggevend belang. Voor callcentra zijn vooral arbeidsmarktfactoren van betekenis. Bij startende ICT-bedrijven spelen arbeidsmarktfactoren juist geen betekenis. Zij hechten met name belang aan de aanwezigheid van allerlei voorzieningen in de nabije omgeving. Opgemerkt moet worden dat ICT-starters met name in de ICT-zakelijke dienstverlening zitten en dat hierdoor het draagvlakprincipe ook een rol speelt. Apart onderscheid kan worden gemaakt voor de starters, die er voor kiezen bedrijfsruimte aan huis te hebben. Tot slot kunnen de internationale front- en backoffices worden onderscheiden voor respectievelijk management en administratieve handelingen. Clustering van branchegenoten en nabijheid van hoogwaardige zakelijke dienstverlening, een internationale luchthaven en telecommunicatie-infrastructuur is voor deze bedrijfsvestigingen van groot belang. Voor de backoffice geldt dat de kostenfactoren van groter belang zijn. 7.4. Welke ruimtelijk economische clusterconcepten zijn geschikt voor de vestiging van welke ICT-bedrijven? Kort samengevat kan gezegd worden dat de new industrial spaces, learning regions, industrial districts en de levenscyclus van clusters als clusterconcepten min of meer voor dezelfde ICT-bedrijven geschikt zijn (zie tabel 7.1). Deze clustertheorieën zijn met name van belang bij gespecialiseerde, innovatieve, transactie-intensieve en gedesintegreerde productiebedrijven. Naar de ICT-sector vertaald gaat het voornamelijk om ICTproductiebedrijven waar geen standaard aanwezig is of waarbij het product aan de standaard moet worden gekoppeld. Hieronder vallen diverse ICT-starters, O.E.M.-ers en mainsuppliers.
136
Locatiefactoren ICT
Daarnaast spelen voor de stuwende ICT-zakelijke dienstverlening waaronder de maatwerksoftwarebedrijven de clustertheorieën een geringe betekenis. Specifiek geeft het hub-and-spoke industrial district veel verklaringskracht. Bij de ICT-productiebedrijven is sprake van een hiërarchie met O.E.M-ers, mainsuppliers en jobbers en bij de film- en televisieindustrie een hiërarchie van zender/omroep/film-programmaproducenten, ideeënproducenten en facilitaire bedrijven. De televisie-industrie kan daarnaast in veel landen getypeerd worden als state-anchored industrial district, omdat de kern wordt gevormd door een uit mediawetten voorvloeiende omroepbestel. Voor de ICT-detailhandel en -groothandel en verzorgende ICT-diensten biedt het draagvlakprincipe, hoewel geen echt clusterconcept meer verklaringskracht. Hierop volgend is de globalcitytheorie geschikt voor de vestiging van stuwende ICT-bedrijven in de zakelijke dienstverlening, datahotels en hoofdkantoren (frontoffices). Tot slot is voor de ICT-starters de incubatiehypothese als clusterconcept van belang. Tabel 7.1. Belang van clustertheorieën voor ICT-bedrijven Clusteringtheorie New Industrial Spaces Learning region/ technology Districs (technologische school) Industrial District (flexibele specialisatie school) Global city
Complexvorming belangrijk bij Bedrijven in gedesintegreerde netwerkeconomie, gespecialiseerde productiebedrijven, innovatieve bedrijven, transactie-intensieve bedrijven Bedrijven in een PBTL-system, designintensieve en hightech bedrijven, gespecialiseerde productie bedrijven Kleine en middelgrote bedrijven, gespecialiseerde productiebedrijven, bedrijven in gedesintegreerde netwerkeconomie Bedrijven in organisatie, gespecialiseerde service, productie, innovatie en markt gerelateerde bedrijvigheid
7.6. Welke vestigingsmilieus concepten zijn geschikt voor de vestiging van ICTbedrijven? Aangezien de ICT-sector bestaat uit een heterogene groep bedrijven zijn - afhankelijk van de activiteit - verschillende vestigingsmilieus geschikt voor de vestiging van ICT-bedrijven. Op matrix II zijn hiervoor op drie schaalniveaus relevante vestigingsmilieus onderscheiden. Op internationale en nationale schaal wordt onderscheid gemaakt van tussen een centrum een een periferiegebied waarin respectievelijk een tussenliggend semiperiferiegebied en een halfwegzone worden onderscheiden. Op stedelijke schaalniveau wordt onderscheid gemaakt tussen de binnenstad, een binnenstedelijke randzone en de daar buitenliggende nevencentra. Op tabel 7.2 is aangegeven welke vestigingsmilieus geschikt zijn voor welke ICT-bedrijven. Geconcludeerd kan worden dat veel ICT-bedrijven ondanks dat zij verschillende locatiefactoren hebben dezelfde vestigingsmilieus geschikt zijn. Zo zijn voor veel ICTstarters, ICT-detailisten, bedrijven in de uitgeverij en filmindustrie, regionaal verzorgende ICT-diensten en ICT-bedrijven, die opereren in een uitgebreide ICT-cultuur (zoals veel internetbedrijven), de binnenstedelijke randzone en de binnenstad het meest geschikt. Opgemerkt moet worden dat een bedrijf aan huis voor veel starters geschikter is. Verder ligt bij zowel ICT-groothandel, stuwende ICT-diensten, datahotels en telecomswitches en als frontoffices de voorkeur bij nevencentra. Hier vestigen zich ook de O.E.M.-ers, mainsuppliers, R&D-bedrijven en bedrijven in de televisie-industrie. Voor deze bedrijven zijn de nevencentra echter voornamelijk geschikt als zij zich daardoor in een cluster vestigen. Tot slot kunnen de massa-industrie producenten, de backoffices, jobbers en callcentra worden onderscheiden, waarvoor op internationale en nationale niveau, decentrale locaties geschikter zijn.
137
Locatiefactoren ICT
Tabel 7.2. Waardering vestigingsmilieus geëxtrapoleerd uit matrix 1 en 2 (elke locatiefactor weegt even zwaar) Concepten Internationaal Nationaal Stedelijk ICT-Bedrijven C S P C H P B R O.E.M-ers, main suppliers, R & D XXX XX X XXX XX X X XX Jobbers XXX XXX X X XXX Massa-industrie producenten X XX XXX XXX XX X X XX TV-Producenten, omroepen, Facilitaire XXX XX X XX XXX bedrijven (TV-Studio's) Film-producenten en Facilitaire bedrijven XXX XX X XXX XX Uitgeverij XXX XX X XXX XXX ICT-groothandelaren XXX XX X X X Telecomswitches, datahotels en virtuele XXX XX X XXX XX X X XX callcentra Regionaal verzorgende diensten XXX XXX Regionaal stuwende diensten XXX XX X X XX ICT-diensten met ICT-cultuur XXX X X XXX XX Callcenter met regionale indeling / XX XX XX XXX XX XX X XX Gecentraliseerde Callcenter ICT-starters XXX XX X XXX XXX Frontoffice XXX XX X XXX XX X XXX XX Backoffice XX XX XX XXX XX XX XX XX C=centrum, S= semiperiferie, P=periferie, H=halfwegzone, B=binnenstad, R=binnenstedelijke randzone, N=Nevencentra, -speelt niet op dit schaalniveau XXX= sterke waardering XX middelmatige waardering X= lage waardering
N XX XX XX XX X XX XXX XXX X XXX X XXX X XX XX
7.6 Wat zijn de toekomstige te verwachten veranderingen in het ruimtelijk patroon van ICT-bedrijven? Voor de ICT-clusters is het moeilijk te voorspellen welke clusters in de toekomst succesvol zijn. Wel geldt dat wanneer een ICT-cluster eenmaal succesvol is zij een fase doormaakt waarin een zichzelf versterkend cumulatief proces optreedt. In de clusters zal de ICT-sector naar verwachting op basis van Kondratieff-golven en de daaraan verbonden ICT-technoeconomisch paradigma nog 10 jaar goede economische potenties hebben. Op basis van de ontwikkelingen in de vastgoedmarkt kan worden verondersteld dat het aanbod aan ICT-bedrijfs- en kantoorruimte ruimer wordt en daarmee de vestigingsmogelijkheden toenemen. Hierdoor zullen kwalitatief slechte kantoren in de binnenstad en in de stedelijke randzone verlaten worden. Uit de arbeidsmarkt- en modecyclus kan worden geconcludeerd dat de trend om zich op statige panden met veel voorzieningen te vestigen doorzet, maar dat het belang hiervan ten opzichte van andere locatiefactoren afneemt. Ook het zitten-waar-het-gebeurt neemt in belang af of wordt zelfs helemaal niet meer belangrijk als gevolg van ontwikkelingen in de afterhype. ICT-bedrijven zullen hierdoor verhuizen naar goedkopere locaties. Verder kan geconcludeerd kan worden dat productlevenscyclus en het Hakanson-model goed bruikbaar zijn om verwachtingen uit te spreken over ruimtelijke veranderingen van ICT-bedrijvigheid, die zullen gaan optreden. De productiebedrijven van tastbare ICT-bedrijven zitten in de rijpheidsfase en hebben hierdoor te maken met ruimtelijke deconcentratie, schaalvergroting en verticale integratie (toelegging op dienstverlening). De softwarebedrijven zitten nog in de expansiefase. Bij deze bedrijven zal ruimtelijke decentralisatie voorlopig nog uitblijven, maar op lange termijn zeker niet. Binnen de contentsector is er een opkomst van nieuwe mediabedrijven. Deze sluiten zich ruimtelijk aan bij de uitgeverij en de filmclusters. Verder leiden de verschillende integratieprocessen, die de nieuwe media tot gevolg hebben, niet tot ruimtelijke veranderingen in de bestaande film- en televisieclusters. Zij blijven zich concentreren op hun 138
Locatiefactoren ICT
kernactiviteiten. Wel doen er zich conglomeratietendensen voor die de huidige structurering rond distributiewijze doet vervagen. De ICT-groothandel en ICT-detailhandel volgen de ontwikkelingen, die zich voordoen bij hun producenten. Aangezien de hardware-industrie in de rijpheidsfase zit, neemt het aantal ICT-detailhandelsvestigingen en groothandelsvestigingen af. De markt van datahotels en telecom switches zit nog altijd in de expansiefase. Het aantal en de omvang van de datahotels en telecom switches zal hierdoor blijven groeien. De ICT-starters zitten gemiddeld genomen - in overeenstemming met het ICT-techno-economisch paradigma- in de expansiefase. Er doet zich overeenkomstig het Hakanson-model een diffusie- en decentralisatieproces voor waarbij op stedelijk niveau het incubatiemilieu worden verlaten en eerst in de halfwegzone en later periferie nevenvestigingen worden geopend. Tijdens dit proces moeten ongeveer negen van de tien starters door diverse redenen worden opgeheven. Het opheffingspercentage zal echter in de kerngebieden hoger liggen. Een zelfde beeld geldt voor de ICT-zakelijke dienstverlening. In deze sector doen zich sterke horizontale integratie- en internationaliseringtendensen voor. De telecommunicatiediensten laten echter een afwijkend beeld zien. Deze hebben (voorlopig) hun expansiefase achter de rug. Het aantal callcentra voor ICT-bedrijven zal naar verwachting toenemen. Diffusie decentralisatie en schaalvergroting zorgen voor meer callcentra in met name de periferiegebieden. Eenzelfde redenatie geldt voor de administratieve backoffices. De frontoffices (hoofdkantoren) zullen ook toenemen. Deze blijven echter in het kerngebied gevestigd.
Matrix I Eisen aan het vestigingsmilieu per planologisch relevante ICT-subsectoren 1 O.E.M-'ers, main suppliers, R & D 2 Jobbers 3 Massa-industrie producenten 4 TV-Producenten, omroepen, Facilitaire bedrijven (TV-Studio's) 5 Film-producenten en Facilitaire bedrijven 6 Uitgeverij 7 ICT-groothandelaren 8 Telecomswitches, datahotels en virtuele callcentra 9 Regionaal verzorgende diensten 10 Regionaal stuwende diensten 11 ICT-diensten met ICT-cultuur*8 12 Callcenter met regionale indeling / Gecentraliseerde Callcenter 13 ICT-starters 14 Frontoffice 15 Backoffice *1 geldt alleen voor softwarebedrijven, *2 geldt met name voor studio's met publieksfuncties, *3 geldt met name voor ruimte -intensieve activiteiten (decorbouw), *4 in belang ervan zijn er cultuurverschillen, *5 geldt niet op locaal niveau, *6 is in vergelijking andere sectoren van minder belang, *7 geldt met name voor maatwerksoftware, *8 ICT-cultuur slaat op een aan levensstijl gekoppelde cultuur, welke zowel bij regionaal verzorgend als regionaal stuwende ICT-zakelijke diensten kan voorkomen.
139
Locatiefactoren ICT
Locatiefactoren Centrale ligging op bovenregionaal (niveau nationaal/ internationaal) Centrale ligging op regionaal niveau Bereikbaarheid over de weg Bereikbaarheid met het openbaar vervoer Nabijheid internationale luchthaven Clustering branchegenoten Nabijheid hoofdkantoor/ nevenvestiging Nabijheid toeleveranciers Nabijheid klanten/afzetmarkt Specifiek belang Nabijheid financiele bedrijven Specifiek belang Nabijheid dotcombedrijven Specifiek belang Nabijheid hoogwaardige zakelijke dienstverlening Specifiek belang Nabijheid mediabedrijven Specifiek belang Nabijheid dienstverlenende transportbedrijven Nabijheid algemene faciliteiten Nabijheid Horeca- en winkelvoorzieningen Kosmopolitisch toeristisch complex Gevoeligheid voor mode- en stijlveranderingen Buurtkenmerken van historische centra/ Stedelijke uitstraling Imago, The place to be Aangename omgeving, naamsbekendheid, imago en uitstraling op stedelijk/regionaal en local niveau Veilige omgeving met openbare voorzieningen Parkachtige omgeving/Aantrekkelijke groene aankleding omgeving Aantrekkelijke woongebieden Aanwezigheid kennisinstellingen Aanwezigheid vakbekwaam personeel Personeelskosten Meertalig personeel/Flexibel personeel Milieu- en arbeidswetgeving Fiscaal klimaat Politieke stabiliteit Overheidsbeleid (subsidies/venture kapitaal) De ligging in het telecommunicatieinfrastructuur netwerk nabijheid POP's Telecommunicatiefaciliteiten Telecommunicatie-infrastructuur Energievoorziening Uitbreidingsmogelijkheden Flexibele pandindeling Kwaliteit gebouw Lage bebouwingsdichtheid, Flexibele kavelindeling Parkeervoorzieningen Kwaliteit omgeving/schone buurbedrijven Bouw- en grondkosten/Betaalbare huisvesting
1
2
3
4
5
6
7 X
X X X X X X X
X ?
X X X X
X X*2
X X
X X
X
X X X
8 X
X X
X
X
X X
X
X X
X X X X
X*1
X X
X X*4
X
X*4
X*5
X X X X
X X
? X X
X X ? X X X X
?
X
X
X
X*6
?
?
?
X*6 X ?
X
X
X*1
X
X
? ?
X
? ? X
140
X X
X*3
X X X X X X
X X
X
X
Locatiefactoren ICT
Locatiefactoren Centrale ligging op bovenregionaal (niveau nationaal/ internationaal) Centrale ligging op regionaal niveau Bereikbaarheid over de weg Bereikbaarheid met het openbaar vervoer Nabijheid internationale luchthaven Clustering branchegenoten Nabijheid hoofdkantoor/ nevenvestiging Nabijheid toeleveranciers Nabijheid klanten/afzetmarkt Specifiek belang Nabijheid financiele bedrijven Specifiek belang Nabijheid dotcombedrijven Specifiek belang Nabijheid hoogwaardige zakelijke dienstverlening Specifiek belang Nabijheid mediabedrijven Specifiek belang Nabijheid dienstverlenende transportbedrijven Nabijheid algemene faciliteiten Nabijheid Horeca- en winkelvoorzieningen Kosmopolitisch toeristisch complex Gevoeligheid voor mode- en stijlveranderingen Buurtkenmerken van historische centra/ Stedelijke uitstraling Imago, The place to be Aangename omgeving, naamsbekendheid, imago en uitstraling op stedelijk/regionaal en local niveau Veilige omgeving met openbare voorzieningen Parkachtige omgeving/Aantrekkelijke groene aankleding omgeving Aantrekkelijke woongebieden Aanwezigheid kennisinstellingen Aanwezigheid vakbekwaam personeel Personeelskosten Meertalig personeel/Flexibel personeel Milieu- en arbeidswetgeving Fiscaal klimaat Politieke stabiliteit Overheidsbeleid (subsidies/venture kapitaal De ligging in het telecommunicatieinfrastructuur netwerk, nabijheid van POP's Telecommunicatiefaciliteiten Telecommunicatie-infrastructuur Energievoorziening Uitbreidingsmogelijkheden Flexibele pandindeling Kwaliteit gebouw Lage bebouwingsdichtheid, Flexibele kavelindeling Parkeervoorzieningen Kwaliteit omgeving/schone buurbedrijven Bouw- en grondkosten/Betaalbare huisvesting
9
X X X
X X X X
10 X
11*8
X X X X*7
12
13
14
15
X
X X X X X X X X
X X
X X X X
X X X
X X X
X X
X
X
X X
X X X X X
X
? X X
? X*7 X*7 X
X
X
X
X
X X
X
X
X X
X
X
X
X X X X
X
X X
X
X
X X*7
X
X
X
X
X X X
X X
X X X
141
X X
X
Locatiefactoren ICT
Matrix II De relatie tussen locatiefactoren en concepten op drie schaalniveaus Internationaal Nationaal*1 Stedelijk*2 Concepten C S P C H P B R N Locatiefactoren Centrale ligging op bovenregionaal XXX XX X XXX XX X X XX XXX Centrale ligging op regionaal niveau XXX XX X Bereikbaarheid over de weg X XX X X XX XXX Bereikbaarheid met het openbaar vervoer XXX XX X XXX XX X/Nabijheid internationale luchthaven XXX XX X XX X XXX Clustering branchegenoten Nabijheid hoofdkantoor/ nevenvestiging Nabijheid toeleveranciers XXX XX X XXX XX X XX XX X Nabijheid klanten/afzetmarkt XXX XX X XXX XX X Nabijheid financiële bedrijven XXX XX X XXX X X Nabijheid dotcombedrijven XXX X X Nabijheid hoogwaardige zakelijke dienstverl. XXX XX X XXX X X Nabijheid mediabedrijven X/XX XX X Nabijheid dienstverlenende transportbedrijven ? ? ? ? ? ? Nabijheid algemene faciliteiten XXX XX X XXX XX X Nabijheid Horeca- en winkelvoorzieningen XXX XX X Kosmopolitisch toeristisch complex XXX X X Gevoeligheid voor mode- en stijlveranderingen XX X X XXX XX X Buurtkenmerken van historische centra/ XXX XX X XXX XX X Stedelijke uitstraling Imago, The place to be XXX XX X XXX XX X XXX XX X Aangename omgeving, naamsbekendheid, imago en uitstraling op stedelijk/regionaal en local niveau Veilige omgeving met openbare voorzieningen X XX XXX XX/- XX/- X Parkachtige omgeving/Aantrekkelijke groene X XX XXX X X XXX aankleding omgeving Aantrekkelijke woongebieden XXX XX X XX XX X Aanwezigheid kennisinstellingen XXX XX X XXX XX X Aanwezigheid vakbekwaam personeel XXX XX X XXX X X Personeelskosten X XX XXX X XX XXX Meertalig personeel/Flexibel personeel X XX XX XXX XX X XXX XX X Milieu- en arbeidswetgeving X XX XXX Fiscaal klimaat X XX XXX Politieke stabiliteit XXX XX X Overheidsbeleid (subsidies/venture kapitaal) XXX XX X X/- X/De ligging in het telecommunicatieXXX XX X XXX XX X X X XX infrastructuur netwerk nabijheid POP's Telecommunicatiefaciliteiten XXX XX X XXX XX X X X XX Telecommunicatie-infrastructuur XXX XX X XXX XX X X X XX Energievoorziening X XX XX X XX XXX Uitbreidingsmogelijkheden X XX XXX Flexibele pandindeling X XX XXX Kwaliteit gebouw Lage bebouwingsdichtheid, X XX XXX Flexibele kavelindeling Parkeervoorzieningen X XX XXX Kwaliteit omgeving/schone buurbedrijven X/- X/XX/Bouw- en grondkosten/Betaalbare huisvesting X XX XXX X XX XXX X XXX X C=centrum, S= semiperiferie, P=periferie, H=halfwegzone, B=binnenstad, R=binnenstedelijke randzone, N=Nevencentra, X= sterkte relatie, - speelt niet op niveau van concept of valt niet te operationaliseren. Gebruik gemaakt van *1 Kersten (2001), Drenth (1990, survey 1986), *2 Kersten (2001), Boogaard (et al 1999), Louw (1996), Van Dinteren (1989), Tordoir (et al, 1988)
142
Locatiefactoren ICT
Typologie van ICT-bedrijven Classicisten: Classicisten zijn vooral te vinden onder ICT-starters, ICT-detailisten, bedrijven in de uitgeverij en filmindustrie, regionaal verzorgende ICT-diensten en ICT-bedrijven, die opereren in een uitgebreide ICT-cultuur zoals veel internetbedrijven. Anders gezegd zijn classicisten content gerelateerde bedrijven en jongen kleine ICT-bedrijven. Het liefst zijn zij gehuisvest in een historische en statige omgeving en kiezen zij voor een traditioneel pand. Dit is van belang voor de identiteit en representativiteit. Het gaat daarbij om vestigingen in de binnenstad en de binnenstedelijke randzone. Zowel de innovatie en creatieve ambiance als de passantenstroom en gezelligheid die aan de centrumlocaties met horeca en uitgaansvoorzieningen verbonden zijn, zijn belangrijk. In het centrummilieu vinden veel interne en externe gerichte 'spontane contacten' ontmoetingen plaats. De aan het centrummilieu verbonden nadelen als slechte flexibele indeling van het pand, geringe bereikbaarheid en een tekort aan parkeergelegenheid neemt men op de koop toe. Met name voor de startende bedrijven speelt de lokale nabijheid van andere bedrijven, voorzieningen en huisvesting en meer in het algemeen het incubatiemilieu een rol. Voor de ICT-detailisten zijn de winkelruimten van belang. Seedbed-ers: Onder deze groep ICT-bedrijven vallen de ICT-bedrijven, die zich aan huis vestigen. Deze bedrijven vragen minder dan 25 vierkante meter; scheiding van privé en werk niet wordt noodzakelijk geacht en hun het aantal werknemers is nihil. Visualisten: Onder deze groep ICT-bedrijven vallen de ICT-groothandel, de stuwende ICTdiensten en de frontoffices ofwel de hoofdkantoren van ICT-bedrijven. Deze bedrijven hebben er belang bij dat het snelwegnet binnen bereik is. Bereikbaarheid op bovenregionaal niveau is van belang. De eisen aan het contactnetwerk zorgen ervoor dat zij zich op nationaal en internationaal niveau in het kerngebied vestigen. Daarnaast zijn er ook eisen aan de representativiteit. Een locatie op de eerste linie is gewenst, zodat de zakenrelaties niet lang moeten zoeken. Uitbreidingsmogelijkheden of de omvang van de bedrijven stimuleert de bedrijven bovendien om zich op nevencentra te vestigen. Clusteraars: De clusteraars zijn de bedrijven waarvan de vestigingslocatie door de locatie van clusters bepaald wordt. Hieronder vallen O.E.M.-ers, mainsuppliers, R&D-bedrijven en bedrijven in de film- en televisieindustrie. Hoewel clustering niet voor alle bovengenoemde bedrijven geldt, zorgen arbeidsmarktfactoren ervoor dat zij zich wel vestigen in clusters. De clusters zijn relatief meer in kerngebieden. Op stedelijk niveau zijn de clusteraars op nevencentra gevestigd; op speciale terreinen zoals science- en mediaparken. Run away-ers: Dit zijn de massa-industrie producenten, de backoffices, jobbers en callcentra. Deze bedrijven hebben gemeen dat de personeels- en huisvestingkosten een belangrijke rol in de locatiekeuze spelen, waardoor een vestiging in het kerngebied minder voor de hand ligt. Zij vestigen zich op meer decentrale locaties, zowel op internationaal als op nationaal niveau. Op stedelijk niveau geldt hetzelfde. Alleen kunnen bereikbaarheidseisen met het openbaarvervoer ook tot vestigingen op binnenstadslocaties leiden. Bunkers: Hieronder vallen de datahotels en telecom switches. Deze bedrijven hebben zeer specifieke eisen: nabijheid van gigaPOP's (telecommunicatie-infrastructuur knooppunten) en energie. Hierdoor vestigen zij zich op nationaal en internationaal niveau op centrumgebieden. Op stedelijk niveau geldt dat energieproblemen deze bedrijven meer naar de halfwegzone drijven.
143
Locatiefactoren ICT
Bronvermelding • ALGEMEEN DAGBLAD (2001) inspraak? We hebben wel wat anders te doen! R. den Haan 1/8/2001 •
ALGEMEEN DAGBLAD (2001) CMG keldert na waarschuwing 7/3/2001
•
ALGEMEEN DAGBLAD (2001) IT-sector maakt zich op voor consolidatiestag 13/3/2001
•
ALLES, M. (1998) De Kracht van de Nederlandse Snijbloemsector. Doctoraalscriptie Economische Geografie/Economische Planologie, C.M. Kan-Instituut, Universiteit van Amsterdam
•
AMIN, A. & THRIFT, N. (1997) Globalization, Socio-Economics, Terrioiriality. In Lee R. & Wills J. (eds.) Geographies of Economies. London: Arnold
•
ASHEIM, B.T. (1997) Learning regio's in a Globalized World Economy: towards a Ne Competitive Advantage of Industrial Districs? In M. Tayolor en S. Conti. Interdependent and Uneven Development. Global-Local Perspectives Aldershot. Ashgate
•
AUTOMATISERINGSGIDS (2001) CPB verwacht afgezwakte groei voor ICT-sector 10/4/2001
•
AUTOMATISERING GIDS (2001) ICT-bedrijven nog niet fusiemoe 04/05/2001
•
AUTOMATISERINGSGIDS (2001) ICT-sector VS aan vooravond nieuwe ontslaggolf 13/06/2001
•
AUTOMATISERINGSGIDS (2001) Lage waardering voor ICT-leveranciers 14/06/2001
•
AUTOMATISERINGSGIDS ondernemingschap 18/6/2001
•
AUTOMATISERINGSGIDS (2001) Risicokapitalisten worden duidelijk minder gretig. week 15 2001 Weekblad
•
AUTOMATISERINGSGIDS (2001) Duitse ICT-branche blijft optimistisch15/06/2001
•
BAX, S. (2000) Marktintegratie van media en internet, samenwerking tussen uitgeverijen en Internet Service Providers Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam Marktbeleid en Marktonderzoek.
•
BEKKERS, H. DIJCK, B. VAN SALVERDA, J. (1985) Internationale ondernemingen in de regio Amsterdam en Utrecht vestigingstendensen van handels en dienstverlenende bedrijven en hun regionale effecten, Universiteit Utrecht
•
BEO (1983) Amsterdam computerstad. Verkenning van de computerindustrie en dienstverlening Amsterdam, Bureau Economisch Onderzoek Gemeente In citaat Drenth,
(2001)
ICT-bedrijven
144
failliet
door
ondeskundig
Locatiefactoren ICT
D. (1990) De informatica-sector in Nederland tussen rijp en groen een ruimtelijkeconomische analyse Nederlandse geografische studies Amsterdam /Nijmegen •
BERG VAN DEN, D. (2000) Selling the Bits Een beschrijving van de determinanten van de marktstructuur van aanbieders, van informatieproducenten van de media-industrie, die leveren via het internet doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam Industriële organisatie
•
BOOGAARD, R, HOORN, VAN DE D, PUTMAN M., M. WIJSTRA (1999) ICTbedrijvigheid: complex of formatie: Het ruimtelijke gedrag van ICT-bedrijven in de Noordvleugel van de Randstad. Doctoraalscriptie Sociale Geografie Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen Universiteit Utrecht
•
BOEKEMA, F. OERLEMANS, L.A.G. MEEUW, M.T.H.(1998) Innovatie en ruimte: Theoretische perspecitieven In Innovatie in bedrijf en regio Boekema F. , Dijk van J Van Gorcum, 1998.
•
BOOMKENS, R. (1999) Allez votre corridor De groene Amsterdammer 12 mei 1999
•
BOUMAN, H. THUIS, T. VERHOEF, A. (1985) High tech in Nederland. Vestigingsplaatsfactoren en ruimtelijke spreiding. Amsterdam/Utrecht Faculteit der Economische wetenschappen, Vrije Universiteit/Geografisch Instituut, Rijksuniversiteit In citaat Drenth D. (1990) De informatica-sector in Nederland tussen rijp en groen een ruimtelijk-economische analyse Nederlandse geografische studies Amsterdam /Nijmegen
•
BOUWMAN, H. VERHOEF, A. (1985) Ruimtelijke spreiding van hightech werkgelegenheid. Utrecht/Amsterdam: Stepro rapport nr. 51 Amsterdam/Utrecht Faculteit der Economische wetenschappen, Vrije Universiteit/Geografisch Instituut, Rijksuniversiteit In citaat Drenth D. (1990) De informatica-sector in Nederland tussen rijp en groen een ruimtelijk-economische analyse Nederlandse geografische studies Amsterdam /Nijmegen
•
BOUWMAN, H. BOUMANS, J. (2000) De cartografie van de multimediasector In: Silicon Valley in de Polder: ICT clusters in de lage landen Hulsink W., Bouwman H, Lemma Utrecht
•
BOUWMAN, H. JANSEN, R. PEELEN, E. (2000) Amsterdam Alley: de multimediabedrijfstak in de Amsterdamse regio In: Silicon Valley in de Polder: ICT clusters in de lage landen Hulsink W., Bouwman, H. Lemma Utrecht
•
BOUWMAN, H. (2001) Ruimte matters In Rooilijn nummer 5 ICT en ruimte mei 2001 Porter (1995)
•
BROUWER, E. H BUNDIL-NADVORNIKOVA, A. H. KLEINDRECHT (1995) De regionale spreiding van productinnovatie in Nederland. In W. van der Velden en E. Wever Nederland is meer dan de Randstad Van Gorcum, Assen
•
BROUWER, J. WILLEMS-SCHREUDER, J. (1999) Ruimtelijk transformaties van productiemilieus. Delft: ABF Onderzoek & Informatie.
145
Locatiefactoren ICT
•
BRUGGEN, VAN DER J.L. (1998) Strategische netwerken in een opkomende bedrijfstak. Een onderzoek in de multimediasector. Doctoraalscriptie strategie management en organisatie Universiteit van Amsterdam
•
BUCK, R (2001) ICT-sector en ruimte in de provincie Noord-Holland Interim rapportage 1, Den Haag.
•
BUCK, R. EN W PIJPERS (1995) Buitenlandse bedrijven in Nederland In W. van der Velden en E. Wever Nederland is meer dan de Randstad Van Gorcum, Assen
•
CARTER, H. (1995) The studie of urban geography Universiteit of Wales Wiley & Sons New York
•
CASTELLS, M. EN HALL, P (1994) Technopoles of the World. The making of the 21ste Century Industrial Complexes Londen: Routledge.
•
CASTELLS, M. (2000) The rise of the network society Oxford: Blackwell
•
CBS (1998) Quickscan van een CBS-databank, rapportnummer 98/III/05
•
CBS (1999) ICT-markt in Nederland 1995-1998
•
CHRISTY, C. IRONSIDE, R. (1987) promoting 'high technology' industry: location factors and public policy In. K. Chapman, Humphrys Technical change and industrial policy Oxford: basil Blackwell Geciteerd uit Hayter, R (1997) The Dynamics of Industrial location: the factory, the firm and the production system. Hoofdstuk 9 Formation and function of New (and Small) Firms, Chisester: Wiley.
•
COLE (1996) Geographie of the World's major regions, Routledge, Londen
•
COMPUTABLE (2000) IT Talent: Cisco bouwt reuzecampus, netwerkbranche populair special Najaar 2000
•
COOK, P. MORGAN, K. (1994) Growth regions under Duress: Renewel Strategies in Baden Wurttenberg en Emilia-Romagna. In Amin, A. en Thrift, N. Globalization, Institutions, and Regional Development in Europe Oxford University Press geciteerd in ALLES M. (1998) De Kracht van de Nederlandse Snijbloemsector. Doctoraalscriptie Economische Geografie/Economische Planologie, C.M. Kan-Instituut, Universiteit van Amsterdam
•
CORPORATE LOCATION (2001) Datacenters en steden In Buck, R (2001) ICT-sector en ruimte in de provincie Noord-Holland Interim rapportage 1, Den Haag.
•
CORTIE (1991) De dynamiek van stedelijke systemen; verandering in functies en welvaart van steden in de Verenigde Staten en de Europese Gemeenschap Van Gorcum, Assen/Maastricht.
•
CPB (1998) informatie- en communicatietechnologie en economische effecten in Nederland
146
Locatiefactoren ICT
•
DDV TELECOMMUNICATIONS & MEDIA CONSULTANTS (1999) Ruimtelijke verschillen in de telecommunicatie- infrastructuur, Ministerie van Economische Zaken.
•
DICKEN, P. (1998) Global Shift transforming the world economie Cromwell Press, Wiltshire.
•
DICKENSON, J. B. GOULD, C. CLARKE, S. MATHER, M. PROTHERO, D. SIDDLE, C. SMITH, E. THOMAS-HOPE (1996) Geography of the Third World Routledge, Londen/New York.
•
DINGENOUTS, M. (1986) De computerservice industrie. Nijmegen Doctoraalscriptie Geografisch Instituut Katholieke Universiteit In citaat Drenth D. (1990) De informaticasector in Nederland tussen rijp en groen een ruimtelijk-economische analyse Nederlandse geografische studies Amsterdam /Nijmegen
•
DINTEREN VAN J., HART, TER H. W.(1986) keuze modellen in het onderzoek naar de vestigingsplaats van kantoorondernemers in: geografie en kantoren 1995 koninklijk Nederlands aardrijkskunde genootschap/ geografisch instituut Nijmegen
•
DINTEREN, VAN J. (1989) Zakelijke diensten en middelgrote steden Nederlands Geografische studies koninklijk Nederlands aardrijkskundig genootschap / geografisch instituut Nijmegen Amsterdam/Nijmegen.
•
DINTEREN, VAN J. (1994) De vestigingsplaatsfactoren van kantoren en effecten van gemeentelijk beleid Vakgroep nederzettingen- en Bevolkingsgeografie Publicatie no.15 Geografisch Instituut K.U. Nijmegen.
•
D&P (1999) retail handboek kengetallen voor de detailhandel
•
DRENTH, D. (1990) De informatica-sector in Nederland tussen rijp en groen een ruimtelijk-economische analyse Nederlandse geografische studies Amsterdam /Nijmegen
•
DTZ ZADELHOFF RESEARCH (2001) De Nederlandse markt voor commercieel vastgoed in 2000, Amsterdam
•
DUNNING, J. (1993) Multinational Enterprises and the Global Economy. Workingham: Addison-Wesley.
•
DUREN, VAN A. J. (1995) De dynamiek van het constante: over de flexibiliteit van de Amsterdamse binnenstad als economische plaats, Utrecht.
•
DWARSING, W. HANEMAAYER, D. MARK, VAN DER R. SMIDT, DE M. (1989) Kantoren in metropolen Internationaal vergelijkend onderzoek naar toplocaties voor de kantoren sector Onderzoek in opdracht van Rijksplanologische Diens Geografisch Instituut RU Utrecht RvB Leiden.
•
EBELS, H. J. (1997) Oudere stadsdelen en de ruimtelijke effecten van bedrijfsverplaatsingen: een toespitsing op de niet-consumentverzorgende sectoren in
147
Locatiefactoren ICT
Amsterdam en Rotterdam faculteit der ruimtelijke wetenschappen Universiteit van Amsterdam •
EIM (1997) Bedrijfsleven in beeld: Internet Providers Een profiel van de Acces, Content en Backbone Providers, Jonkheer, K.R., Zoetermeer in opdracht van Ministerie EZ
•
EIM (1998) Bedrijfsleven in beeld: Callcenters, Braaksma, R.M., Zoetermeer in opdracht van Ministerie EZ
•
EIM (1999) Communicatieve voorzieningen op bedrijfslocaties van de toekomst Een verkenend onderzoek naar de eisen van ondernemers en de plannen van projectontwikkelaars en telecomaanbieders inzake de communicatieve voorzieningen. zoetmeer oktober 1999 in opdracht van Ministerie EZ
•
ERDMAN, P. H. (2000) De ruimtelijke Structuur van de ICT-branche in Nederland Doctoraalscriptie Universiteit Utrecht Juni 2000
•
EITO (1997) Computer and office Equipment, Nace (reversion) 30 DRI Europe geciteerd in Erdman P. H. (2000) De ruimtelijke Structuur van de ICT-branche in Nederland Doctoraalscriptie Universiteit Utrecht Juni 2000
•
ETI (1985) De informaticasector in de provincie Utrecht. Utrecht: Rapport nr. 288, Economisch-Technisch Instituut In citaat Drenth D. (1990) De informatica-sector in Nederland tussen rijp en groen een ruimtelijk-economische analyse Nederlandse geografische studies Amsterdam /Nijmegen
•
EURODATA TV (2001) Nederland introduceert meeste nieuwe televisieprogramma's In Noord-Hollandsdagblad april 2000
•
FENIT (1999) FENIT-Marktmonitor 1999-2000; Cijfers en trends van de Nederlandse Informatietechnologiesector Fenit in samenwerking met Heliview
•
FINANCIEELE DAGBLAD HET (2001) kantorenmarkt over zijn kop Met verwijzing naar B. Gerritse DTZ Zadelhoff, M. Stijnenbosch, onderzoeksbureau Stogo, J. Kwak Boer Hartog Hooft, M. Berkelder Kempen &Co 10/4/2001
•
FINANCIEELE DAGBLAD HET (2001) Meer investeringsruimte voor ict-kweekvijver EZ 9/4/2001
•
FINANCIEELE DAGBLAD HET (2001) Winstwaarschuwingen in ICT 14/4/2001
•
FINANCIEELE DAGBLAD HET (2001) Dotcommers ontdekken charme Europa 14/4/2001
•
FINANCIEELE DAGBLAD HET (2001) Week vooruit Getronics: wpa 2000 circa 30% gedaald 28/2/2001 HFD Research 7 Informatie
•
FINANCIEELE DAGBLAD HET (2001) Digitale 'reuzenglasbak' zet Groningen op de wereldkaart 25/1/2001
148
Locatiefactoren ICT
•
FINANCIEELE DAGBLAD HET (2001) 'wij zijn geen dotcommer, moet u weten' 9/4/2001
•
FINANCIEELE DAGBLAD HET (2001) Sector vastgoed: ICT huurt meer ondanks malaise 8/6/2001
•
FINANCIEELE DAGBLAD HET (2001) CMG ziet geen teken van projectuitstel 17/5/2001
•
FINANCIEELE DAGBLAD HET (2001) Datelnet en Imtech strijden samen verder om plek in ICT-dienstverlening 17/5/2001
•
GEENHUIZEN VAN M. (2000) Emmen en 'the death of distance' ondernemingen aan de periferie In: Silicon Valley in de Polder: ICT clusters in de lage landen Hulsink W., Bouwman, H. Lemma Utrecht
•
GEERLOF, J. GRAAF, G. DE (1985) Hoogwaardig-technologische bedrijvigheid in de regio Delft/Den Haag. Utrecht: Verslagen van leeronderzoek Geografisch Instituut Rijksuniversiteit In citaat Drenth D. (1990) De informatica-sector in Nederland tussen rijp en groen een ruimtelijk-economische analyse Nederlandse geografische studies Amsterdam /Nijmegen
•
GILSING, V.A., G. J. Hospers (2000) de levensloop van clusters. In ESB-Dossier 31 november 2000
•
GRANT, R.M. (1995) Moderne strategische analyse, Schoonhoven: Academische Service geciteerd in Bruggen van der J.L. (1998) Strategische netwerken in een opkomende bedrijfstak. Een onderzoek in de multimediasector. Doctoraalscriptie strategie management en organisatie Universiteit van Amsterdam
•
HAAN, M.A. (1985) Micro-elektronische bedrijvigheid in Zuidoost-Nederland. Den Haag/ Nijmegen: studierapport 32 Rijksplanologische Dienst/ Doctoraalscriptie Geografisch Instituut Katholieke Universiteit In citaat Drenth D. (1990) De informaticasector in Nederland tussen rijp en groen een ruimtelijk-economische analyse Nederlandse geografische studies Amsterdam /Nijmegen
•
HART TER, H.W.(1987) Commercieel vastgoed in Nederland een terreinverkenning. FED Deventer/ Nederland Studie Centrum, Vlaardingen
•
HAYTER, R (1997) The Dynamics of Industrial location: the factory, the firm and the production system. Hoofdstuk 9 Formation and function of New (and Small) Chisester: Wiley.
•
HEEKS, R. (1996) Global software outsourcing to India by multinational corporations, In P. Palvia, S.C. en E.M. Roche. Global Information Technology and system management: key issues and trends Ivy Publishing, Nashua geciteerd in Dicken, P. (1998) Global Shift transforming the world economie Cromwell Press, Wiltshire.
149
Locatiefactoren ICT
•
HENDRICKX, F. (2001) Dromen van Silicon Valley aan de Moskva 23 juni 2001 Alkmaarse Courant
•
HENSTRA, L. HOGEVEEN, R. (1996) stedelijke binding van het industrieel midden- en kleinbedrijf een verkenning van de manieren waarop en de mate waarin het industrieel mkb in Amsterdam gebruik maakt van het stedelijk milieu. Doctoraalscriptie Economische Geografie Universiteit van Amsterdam
•
HESSELS M.(1992) Locational dynamics of business service: an intrametropolitan study on the Randstad Holland Nederland Geografische studies Utrecht/ Amsterdam
•
HOLLANDER DEN, S. J. (2000) Multimedia: ontwikkeling bij twee Nederlandse educatieve uitgeverijen Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam Marktbeleid en Marktonderzoek.
•
HOLLINGSWORTH, J. R.(1998) New perspectives on the spatial dimensions of economic coordination: tension between globalization of production. In: New perspectives on the spatial dimensions of economic coordination: tensions between globalization and social system of production Review of Internaional Political Economy 1998.
•
HOUGHTON (1999) Mapping Information Industries and markets Telecommunicatie Policy, 23, 9 Geciteerd in Geenhuizen Van, M. (2000) Emmen en 'the death of distance' ondernemingen aan de periferie In: Silicon Valley in de Polder: ICT clusters in de lage landen Hulsink W., Bouwman, H. Lemma, Utrecht
•
HUIBERTS, E. (2001) Mobiliteit van Data tegen (w)elke prijs? Verkennende studie naar het energiegebruik van ICT-infrastructuur voor 2000-2009. Energiestudie ICT-sector Novem onr. 27879 dnr. 321001
•
HULSINK, W. H. BOUWMAN, D. Manuel (2000) De mooiste meisjes lopen altijd aan de overkant van de gracht, Silicon Valley, Route 128 en Silicon Alley als inspratiebronnen voor de lage landen In: Silicon Valley in de Polder: ICT clusters in de lage landen Hulsink W., Bouwman, H. Lemma Utrecht
•
IDC Benelux (1999) ICT en Nederland: van technologie tot toepassing, Ministerie van Economische Zaken.
•
ILLERIS, S. (1994) Proximity between service producers and service users in Tijdschrift voor Economische Geografie 95.
•
ILLERIS, S. (1996) Service and regional dynamics paper prepared for the service users & space networks Wiley, England
•
ILLERIS, S. (1996b) The service economy a geographical Approach Wiley, England
•
INTERMEDIAIR (2000) Webwinkel werkt (soms) nummer 47, 23 november 2000
150
Locatiefactoren ICT
•
INTERMEDIAIR (2001) In de IT groeien de bomen nog even door nummer 14 5 april 2001
•
INTERMEDIAIR (2001) KPNQwest welke hype? nummer 18 3 mei 2001
•
INTERMEDIAIR (2001) Niet meer IT'ers en niet minder 17 26 april 2001
•
INTERMEDIAIR (2001) recessie op arbeidsmarkt nummer 18 3 mei 2001
•
JANETTE WALEN, D. (1999) Commerciële consumentverzorgende diensten In D. Jannette Walen & L. Kapoen Bedrijven en ruimte: ruimtegebruik en ruimtelijke planning van commerciële en niet-commerciële bedrijven C.M. Kan Instituut Universiteit van Amsterdam
•
JONG, M. W. DE, LAMBOOY J. (1985) De infomatica-sector centraal. Perspectieven voor de Amsterdamse binnenstad. Amsterdam: economisch geografisch instituut, Universiteit van Amsterdam In citaat Drenth D. (1990) De informatica-sector in Nederland tussen rijp en groen een ruimtelijk-economische analyse Nederlandse geografische studies Amsterdam /Nijmegen
•
JONG, DE H.W. (1989) Dynamische markttheorie, Leiden Stenfert Kroesse geciteerd in Bruggen van der J.L. (1998) Strategische netwerken in een opkomende bedrijfstak. Een onderzoek in de multimediasector. Doctoraalscriptie strategie management en organisatie Universiteit van Amsterdam
•
JOSSEAUD, P. (juni 1997) Kantorenmarkt onderzoek Gemeente Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam vakgroep planologie.
•
KAMER VAN KOOPHANDEL (1987) bedrijfsverplaatsing in en rond Amsterdam: het Amsterdamse vestigingsklimaat vanuit de optiek van het bedrijfsleven
•
KAPITAN, D. BOESSENKOOL, J. (2000) next generation Internet in the media and publishing sector Gigaport, Utrecht.
•
KAPOEN, L. (1999) Planning van bedrijfslocaties, planning van kantoorlocaties. In D. Jannette Walen & L. Kapoen Bedrijven en ruimte: ruimtegebruik en ruimtelijke planning van commerciële en niet-commerciële bedrijven C.M. Kan Instituut Universiteit van Amsterdam
•
KERNKAMP, S.H.A. (1997) De Amsterdamse multimediasector sector onderzoek Doctoraalscriptie strategisch management en markttheorie Universiteit van Amsterdam
•
KERSTEN, P. (2001) Locatiefactoren van ICT-bedrijven in relatie met knooppunten in Noord-Holland Zuid stagerapport in opdracht van Provincie Noord-Holland, SBO/RWB.
•
KIVELL, P. (1993) Land and the city. Patterns an processes of Urban Change. Routledge, Londen
151
Rosendaal
Locatiefactoren ICT
•
KOERHUIS, H, W. CNOSSEN (1982) De software- en computerservicebedrijven. Groningen: Sociaal-Geografische Reeks afl. 23 Geografisch Instituut, Rijksuniversiteit In citaat Drenth D. (1990) De informatica-sector in Nederland tussen rijp en groen een ruimtelijk-economische analyse Nederlandse geografische studies Amsterdam /Nijmegen
•
KOOIJMAN, D. (1996) Bedrijvenparken als ontwerp en ontwikkelopgave Delfse Universitaire Pers
•
KPMG BUREAU VOOR ECONOMISCHE ARGUMENTATIE (1999) ICT in Amsterdam en Haarlemmermeer Hun uitgangspositie vergeleken met New York, London, Frankfurt en Stockholm Hoofddorp
•
KWAST VAN DER, P. (2001)Luxe appartementen trekken Rotterdam uit het moeras: de binnenstad als banenmotor Intermediair 8, 22 februari 2001
•
KWAST VAN DER, P. (2001b) een antenne op z'n dak? Telecomgiganten zoeken een plaatsje voor 30.000 zendmasten intermediair 24 14 juni 2001 E&m 1
•
LAMBOOY J.G. (1988) Regionale Economische Dynamiek: een inleiding in de economische geografie dick coutinho, Muiderberg
•
LAMBOOY J.G. (1989) Stedelijke Economische Dynamiek: een inleiding in de economische geografie dick coutinho, Muiderberg
•
LAMBOOY, J (1999) steden als kenniscentra Rooilijn nummer 2 februari 1999
•
LENSINK, E. (1989) intermediare diensten in landelijke gebieden een economisch geografisch onderzoek in een rurale omgeving Nederlands geografische studies Amsterdam/ Nijmegen.
•
LEY, D. HUTTON (1987) Vancouver's corporate complex and producer services sector; linkages and divergentie within a provincial staple economy Geciteerd uit Hayter, R (1997) The Dynamics of Industrial location: the factory, the firm and the production system. Hoofdstuk 9 Formation and function of New (and Small) Firms, Chisester: Wiley.
•
LIE R. T. (1994) Economische dynamiek en toplocaties: locatiekarakteristiek en prijsontwikkeling van kantoren in een aantal grote Europese steden thesis publisher Amsterdam 1994
•
LOUTER, P. J. (2000) Steden vergeleken In nieuwe ideeën in Nederlands ruimtelijke onderzoek GSB transport en infrastructuur F. Boekema & W. de Graaf (red.) (2000).
•
LOUW E. (1996) kantoorgebouw en vestigingsplaats: een geografisch onderzoek naar de rol van huisvesting bij locatiebeslissingen van kantoorhoudende organisaties Technische Universiteit Delft Universitaire Pers
•
LYNCH, M. (1999) Broadband interactive services: The next wave Merill Lynch
152
Locatiefactoren ICT
•
MALECKI, E. BRADBURY, S. (1992) R&D facilities and professional labour: labour force dynamics in high technology regional studies Geciteerd uit Hayter, R (1997) The Dynamics of Industrial location: the factory, the firm and the production system. Hoofdstuk 9 Formation and function of New (and Small) Firms, Chisester: Wiley.
•
MALMBERG, A. DICKEN, P. FORSGREN, M. (1994) The Local Embeddedness of Transnational Corporations. In Amin A. Thrift N. (1994) Globalization, Instituteions and Regional Development. Oxford: Oxford University Press.
•
MANSHANDEN, W. (1996) Zakelijke diensten en regionaal-economische ontwikkelingen; de economie van nabijheid Economische Geografisch Instituut Universiteit van Amsterdam
•
MARKUSSEN, A. (1996) Stickey PLaces in Slippery Space: A typology of Industrial Districs. In Economic Geographhy 1996 volume 72 no.3 Worcester Massachusetts Usa: Clark University.
•
MAURER, R. (1984), Amsterdam hart voor hardware, Doctoraalscriptie Economische Geografisch Instituut, Universiteit van Amsterdam In citaat Drenth D. (1990) De informatica-sector in Nederland tussen rijp en groen een ruimtelijk-economische analyse Nederlandse geografische studies Amsterdam /Nijmegen
•
MEMORY MAGAZINE (zomer 2001a) Technodip
•
MEMORY MAGAZINE (zomer 2001b) Dotcommers over het rampjaar 2000 Als de rook is opgetrokken
•
MEMORY MAGAZINE (zomer 2001c) Technologie wordt op korte termijn altijd overschat
•
MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT (2000) Netwerken in cijfers Trendrapportage over ICT-infrastructuren. Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post
•
MOLENAAR G. (juni 1986) Kantoren in de randstedelijke zone van Utrecht
•
MORIARTY, B. (1983) Industrial locationa and community development Charlotte: University of North Carolina Geciteerd uit Hayter, R (1997) The Dynamics of Industrial location: the factory, the firm and the production system. Hoofdstuk 9 Formation and function of New (and Small) Firms, Chisester: Wiley.
•
MUSTERD, S., JOBSE, R. (1994) De stad in het informatietijdperk: dynamiek, problemen en potenties Assen/ Van Gorcum
•
NEGUS, K. (1997) The Production of Culture. In: Paul Du Gay (ed.) Productions of Culture/Cultures of production. London: Sage in Association with Open University.
•
OECD (1998) The software sector: A statistical profile for selected OECD countries DSTI/ICCP/AH(97)4/REV1
153
Locatiefactoren ICT
•
OOSTERHOUT VAN, B. (2001) Zelfoverschatte telecomaannemer intermediair 12, 22 maart 2001
•
PAROOL HET (2001) Landis voorziet herstel in ICT 18/4/2001
•
PAROOL HET (2001) It'ers steeds jonger 12/6/2001
•
PAROOL HET (2001) Aino binnen twaalf maanden berisps 6/6/2001
•
PAS, VAN DE P. P. BALLON, S. DE MUNCK M. POEL (2000) The Dutch Telecommunicatie Market 2000 A strategic and Empirical Analysis TNO Strategie Technologie en Beleid-01-03 Delft
•
PEELEN E., R. M. JANSEN, SHA KERNKAMP, J.W.N. VAN VELZEN (1998) De Amsterdamse multimediabedrijven en suggesties voor zijn groeibeleid. Universiteit van Amsterdam, Amsterdam
•
PET, J (2000) Economisch sterk Almere; een onderzoek naar de gewenste vestigingsvoorwaarde voor ICT-bedrijven doctoraalscriptie sociale geografie Universiteit van Amsterdam
•
PORTER, M. (1995) The competitive Advantage of inner cities. In Harvard Business Revie May-juni 1995
•
PRED, A.R. TORNQUIST, G.E. (1973), systems of cities and information flows. I. Lundstudies in Geography nummer 38 geciteerd in Bekkers, H. Dijck, B. van Salverda, J. (1985) Internationale ondernemingen in de regio Amsterdam en Utrecht vestigingstendensen van handels en dienstverlenende bedrijven en hun effecten.
•
RUTTEN, P (1998) Strategie en synergie in de entertainment industrie. In J. Hemels Gids Informatiesector 1998/1999 NBLC/ Media Business Press.BV.
•
RUTTEN, P., T. BUIJS (1999) Concentratie in de Nederlandse Mediasector, eindrapport TNO Strategie Technologie en Beleid-99-18 Delft
•
SANDERS, T (2001) Viezeriken De chipindustrie staat bekend als een schone sector. Ten onrechte. 'Het schone imago is slechts uiterlijke schijn. Intermediair 22 31 mei 2001 e&m.
•
SANDERS, T. (2001b) Silicon Valley is uitgehypt Intermediair 13 29 maart 2001
•
SASSEN, S. (1991) The global city: New York, London, Tokyo Princeton, N.J.: Princeton University Press
•
SCHUURMANS, H. (1998) Silicon Valley: veel geïmiteerd, ongeëvenaard Ministerie van Economische Zaken
•
SHORT, J. R. (1996) the urban order; An introduction to cities, culture and power.Blackwell VS/VK
154
Locatiefactoren ICT
•
SCOTT, A. J., M. STORPER (1992) Regional development reconsidered. In H. Ernste en V. Meier Regional development and contemporary industrial response: extending flexibele specialisation. Londen/New York Belhaven Press. geciteerd in Boekema F. , Oerlemans L.A.G., Meeuw M.T.H.(1998) Innovatie en ruimte: theoretische perspecitieven In Innovatie in bedrijf en regio Boekema F. , Dijk van J. Van Gorcum, 1998.
•
SCOTT, A. J. (1997) The Cultural Economy of Cities. International Journal of Urban and Regional Research vol.21 no 2,
•
SCOTT, A. J. (1998) Regions and the World economy. The Coming Shape of Global Production, Competition and Political Order. Oxford: Oxford University Press
•
SCOTT, A. J. (1998b) From Silicon Valley to Hollywood, Growth an d development of the multimedia industry in California In Regional Innovation Systems Braczyk, H., Cooke, P. Heidenreich, M. (1998) UCL press Londen
•
STORPER, M. (1992) The Limits to Globalization. Technology Districs and International Trade. Economic Geography 68, 1 pp.60-93.Herdrukt in Storper M. (1997) The Regional World. Territorial Development in an Global -Local Perspectives. Aldershot: Ashgate.
•
STORPER, M. CHRISTOPHERSON, S. (1987) Flexibele Specialization and Regional Industrial Agglomerations: The Case of the U.S. Motion Picture Industry. Annals of the Association of American Geographers, vol. 77.
•
STORPER, M., B. HARRISON (1991) Flexibility, hierarchy and regional development: The changing structure of industrial production systems and their forms of governance in the 1990s: Research Policy, vol.20 Geciteerd in Boekema F., Oerlemans L.A.G., Meeuw M.T.H.(1998) Innovatie en ruimte: Theoretische perspecitieven In Innovatie in bedrijf en regio Boekema F., Dijk van J Van Gorcum, 1998.
•
STORPER, M. (1995) The resurgence of regional economic, ten years later: the region as a nexus of untraded interdepencies. European Urban en Regional Studies 2. geciteerd Boekema F., Oerlemans L.A.G., Meeuw M.T.H. (1998) Innovatie en ruimte: theoretische perspecitieven In Innovatie in bedrijf en regio Boekema F., Dijk van J Van Gorcum, 1998.
•
STOUTJESDIJK, C.H. (1999) De ICT-sector: strategie, interne organisatie en ruimtelijke organisatie. Doctoraalscriptie Universiteit Utrecht Faculteit Ruimtelijke wetenschappen
•
STRUYK, R.J. & F.J. JAMES (1975) Intrametropolitan industrial location: the pattern and process of change. D.C. Heath.
•
STUMPEL, J.W., LINDE VAN DER R. (1998) ICT en de Economie, Beleidsstudies Technologie Economie, Economische Zaken
•
TELEGRAAF DE (2001) ICT-dip was te verwachten 12/2/2001a
•
TELEGRAAF DE (2001) Getronics rondt overname Decan af 4/4/2001
155
Locatiefactoren ICT
•
TELEGRAAF DE (2001) Groei ict nog steeds sterker dan economie 30/6/2001
•
TELEGRAAF DE (2001) Veldhovens IT-bedrijf snelstgroeiende bedrijf 7/6/2001
•
TELEGRAAF DE (2001) Endemol schrapt 10% van banen 5/4/2001
•
TELEGRAAF DE (2001) Océ kiest voor software en diensten 12/2/2001b
•
TELEGRAAF DE (2001) Compaq gaat andere koers varen 25/6/2001
•
TELEGRAAF DE (2001) IBM wil applicatiemarkt veroveren 29/5/2001
•
TELEGRAAF DE (2001) Oracle-baas positief over toekomst 25 /6/2001
•
TELEGRAAF DE (2001) Management Share-dochters failliet 23/5/2001
•
TELEGRAAF DE (2001) Microsoft blinkt uit 19/1/2001
•
TELEGRAAF DE (2001) ICT-sector Amsterdam huurt meer ondanks malaise 8/6/2001
•
TELEGRAAF DE (2000) Amsterdamse binnenstad in trek bij internetbedrijven C. Vos 30/5/2000
•
TELEGRAAF DE (2000) Postcode Loterij wil telefooncentra KPN overnemen 11/11/1998
•
TELEGRAAF DE (2000) SNT schiet UPC te hulp 20/10/2000
•
TELEGRAAF DE (2001) Cap verbreedt samenwerking met Netonomy 23/3/2001
•
TELEGRAAF DE (2000) WorldCom opent kantoor in Amsterdam 19/7/2000
•
TELEGRAAF DE (2000) Callcenter Groningen breidt fors uit 26/5/2000
•
TELEGRAAF DE (1997) Nieuw callcenter Den Helder levert ruim 300 banen op 4/3/1997
•
TELEGRAAF DE (2001) ICT-projecten zelden op tijd af 14/6/2001
•
TELEGRAAF DE (2001) Groningen lokt ICT'ers 5/4/2001
•
TELEGRAAF DE (2001) Vraag naar IT'ers neemt sterk af 2/4/2001
•
TELEGRAAF DE (2001) Philips brengt productie mobieltjes over naar China 27/6/2000
•
TERHORST, J. ENGELSDORP GASTELAARS, VAN R., L. DE KLERK, M DE KNEGT, P. VAN DE VEN (1987) Ruimtelijke verkenning: drie schetsen voor de
156
Locatiefactoren ICT
toekomstige inrichting van Nederland Instituut voor Sociale geografie Universiteit van Amsterdam Delfse Universitaire Delft •
TERHORST, P. VAN DE VEN, J. (red.)(1997) Conceptverslag de mediasector in 't Gooi en Amsterdam Instituut voor Sociale Geografie Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen Universiteit van Amsterdam
•
TERLOUW, M, (2000) Het Nieuwe wonen: locatiewensen en eisen van kleine jonge ondernemers
•
TORDOIR, P., DWARSKASING W., HANEMAAYER D. SMIDT DE M.(1988) ruimte voor hoogwaardige kantoren Nederlands Geografische Studies Amsterdam /Nijmegen
•
TRIEMSTRA, R.O. (1985) Zwolle poort naar het Noordoosten. Amsterdam Doctoraalscriptie Economische Geografisch Instituut, Universiteit van Amsterdam In citaat Drenth D. (1990) De informatica-sector in Nederland tussen rijp en groen een ruimtelijk-economische analyse Nederlandse geografische studies Amsterdam /Nijmegen
•
VAESSEN, P., E. WEVER (1990) Bedrijf en omgeving: De betekenis van het productiemilieu voor snelgroeiende bedrijven: 5 case studies Van Gorcum Assen/Maastricht
•
VERBEEK, T. (2000) De ICT-sector in Zuidoost-Brabant Bestaat er een Silicon Valley aan de Bommel Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam
•
VIS, T. (1998) Multimedia Business Van radio & televisie naar multimedia in Hilversum en het Gooi Doctoraalscriptie Universiteit Utrecht
•
VISSER, E. (2000) de complementariteit van clusters en netwerken. In ESB-Dossier 31 november 2000
•
VOLKSKRANT (2000) Amsterdamnet P. Griesen 4/2/2000
•
VOLKSKRANT (2000) Kantoorhuren in Amsterdam stijgen explosief J. Ramaer C. Vos 28/12/2000
•
VOLKSKRANT (2001) Speeltuin voor de noeste werkers B. Driks 14/5/2001
•
VOLKSKRANT (2001) Ontspanning in dienst van de baas A. van Roessel 6/4/2001
•
VOLKSKRANT (2001) Economische problemen raken investeringen Nederland 3/4/2001
•
VOLKSKRANT (2001) Atos Origin herstelt van ICT-malaise 21/3/2001
•
VOLKSKRANT (2001) PinkRoccade groeit Nederland uit 15/3/2001
•
VOLKSKRANT (2001) Minder winst voor Getronics 1/3/2001
•
VOLKSKRANT (2001) Naar kantoor borrel, biljart en flipperkast B. Dirks 2/2/2001
157
Locatiefactoren ICT
•
VOLKSKRANT (2001) Steeds meer Amerikanen in Nederlandse ICT F. Deen 4/2/2001
•
VOLKSKRANT (2000) Tekort aan IT'ers kritiek voor Europa 12/12/2000
•
VOLKSKRANT (2000) Silicon Valley aan de Maas F. de Vries 17/2000
•
VOLKSKRANT (2001) Sectorvastgoed: ict huurt meer ondanks malaise 8/6/2001
•
VROM-RAAD (2001) Tussen feit en fictie… Verkenning van ontwikkelingen in de informatie- en communicatietechnologie en de gevolgen voor het beleid over wonen, ruimtelijke ordening, milieu en mobiliteit Den Haag maart 2001
•
WEERD, VAN DER J. (2001) Vrijetijdsbesteding in de binnenstad: een onderzoek waar de impact van leisure op de ruimtelijke inrichting en de economische structuur van binnensteden Doctoraalscriptie Sociale Geografie Universiteit van Amsterdam
•
WISSEMA, J.G. (1996) De kunst van het strategisch ondernemerschap, kansen grijpen voor de toekomst, Groningen Kluwer Bedrijfswetenschappen geciteerd in Bruggen van der J.L. (1998) Strategische netwerken in een opkomende bedrijfstak. Een onderzoek in de multimediasector. Doctoraalscriptie strategie management en organisatie Universiteit van Amsterdam
•
WHEELER, J., THRALL J., G. I., P.O. MULLER, T. J. FIK T. W. HODLER (1998) Economic Geography Wiley & Sons New York
•
WHINSTON, A. BARUA, A. (2001) Measuring the Internet Universiteit of Texas www.internetindicators.com
Specifieke te noemen internetsites • http://www.apeldoorn.hccnet.nl/beurs.htm • www.CMG.nl • www.ASML.com
158
Locatiefactoren ICT
Bijlage 1. Sleutelpersonen Interviews voor het locatiefactoren van ICT-bedrijven in relatie met knooppunten in Noord-Holland Zuid Nuon Grootverbruik M. van Meeren Nuon Grootverbruik H. van de Friend Nuon Energietransport J. Duizend Nuon Relatiemanager & netwerkbeheerder Noord-West Net J. Smit Gemeente Amsterdam Economische Zaken J. Smit Gemeente Amsterdam werkgroep energie en ICT-bedrijven G. Pieters Congressen Provinciale bijeenkomst Schiphol, Schiphol Vastgoed Haarlemmermeer, 5 oktober 2000 SPECTRE-congres (Spatial Planning and Emerging Communication Technologie in the regions of Europe) DLR Keulen, 29 november tot en met 1 december 2000 ICT-banenmarkt Jaarbeurs Utrecht, 15 December 2000 SPECTER-congres, de Valk Haarlem, 7 maart 2001 Kenniskring Amsterdam: Amsterdam: breedband knooppunt CWI, 21 maart 2001 ICT-debat voor de toekomst, Media Plaza Utrecht, 19 april 2001
159
Locatiefactoren ICT
Bijlage 2. Verkenning van verschillende ICT-sector definities In deze bijlage worden verschillende definities van de ICT-sector naast elkaar gelegd. Het European Infomation Technology Observatory (EITO) maakt binnen de ICT-markt een onderscheid tussen de informatie- en communicatietechnologie. Vervolgens worden deze beide categorieën verder opgesplitst (Erdman, 2000). Figuur B.1 Definitie ICT-markt volgens EITO IT-hardware Softwareproducten IT-diensten
Informatie ICT
Telecommunicatieapparatuur Telecommunicatiediensten
Communicatie Bron: Erdman 2000
De pakketsoftware (een keer gemaakt, aan vele klanten verkocht) wordt ondergebracht bij softwareproducten; de maatwerksoftware bij IT-diensten. Informatieproducten worden in EITO-statistieken niet meegenomen, evenmin als embedded software' (software die 'verankert' is in een product). Stumpel & Van der Linde hebben zich in hun rapport ICT en de Economie uit 1998 bij deze abstracte indeling van de ICT-sector aangesloten. In Organization for Economic Corporation and Development (OECD) worden 'ICT producing industries' gedefinieerd als bedrijven in de sectoren: • office and computing machinery • radio, TV and communication equipment • scientific and professional instrument De OECD betrekt dus consumenten-electronica, zoals TV's videorecorders in de definitie. Software wordt erbuiten gelaten, dit in tegenstelling tot het EITO, welke software, maar geen consumenten-electronica in de definitie betrekt (Erdman, 2000l; OECD, 2000). Het centraal bureau voor de statistiek (CBS) en het Centraal planbureau hebben geprobeerd zich aan te sluiten bij de definities die gehanteerd worden in Canada en Finland. Het Canadese statistisch bureau hanteert de volgende definities: • ICT service industries: telecommmunications services, broadcasting, and software and computing service industries; • ICT goods industries: consumer electronics, communications and other electronic components, computer equipment and instrumentation industries Onder de eerste definitie vallen bedrijven (ICT-industrie), die diensten leveren en die het gebruik van de ICT-producenten en infrastructuur mogelijk maken (bijvoorbeeld Telecommunicatie en computerservicebureaus). Onder de tweede definitie (ICTdiensten) vallen bedrijven die producten voortbrengen die bijdragen aan de infrastructuur voor informatieverstrekking en communicatie (bijvoorbeeld computers). Diensten verbonden aan ICT-goederen zijn om technische redenen niet inbegrepen in de CBS-definitie. Zo ontbreekt bijvoorbeeld de groothandel in computers en de verhuur van computers (CBS, 1999).
Binnen de ICT-diensten wordt vervolgens een onderscheid in een tweetal type van automatisering gemaakt. Het eerste type betreft investeringen in administratieve automatiseringsapparaten, zoals computers voor administratieve- kantoorautomatisering en datacommunicatie gedaan door computerservicebedrijven.
160
Locatiefactoren ICT
Het tweede type is industriële automatisering: computers die het productieproces in de industrie sturen en die worden gebruikt om industrieproducten te ontwerpen in vooral de 'maakindustrie': CAD/CAM in de (klein-)metaal, elektronische industrie, drukkerijen en ingenieursbureaus (CPB, 1998). Veel Nederlandse onderzoeken hebben zich bij deze definitie van het CBS/CPB aangesloten al hebben zij wel enkele aan passingen. Zo hanteert van Geenhuizen (2000) een onderverdeling in fabricage en dienstverlening. Waarbij voor dienstverlening een onderscheid wordt gemaakt tussen communicatiediensten (de handel naar en organisatorische implementatie bij afnemers van dataverwerkende systemen) en informatiediensten (idem voor telecommunicatiesystemen (Erdman; Houghton, 1999). DTZ Zadelhoff heeft geen tweedeling maar driedeling: Industry, Consultancy en Trade. Hierbij wordt handel toegevoegd waar dan alleen de e-commerce bedrijven toebehoren (DTZ Zadelhoff, 2000). Verbeek en Erdman (2000) hanteren beide een zelfde driedeling alleen behoort dan onder handel geen E-commerce, maar de distributie of verkoop van een ICT product of dienst. Op grond van deze indeling hebben zij beide een lijst opgesteld van SBI-codes van verschillende bedrijfsactiviteiten die onder ICT vallen. Dat deze lijsten verschillen, komt omdat de ICT-branche geen eigen standaard bedrijfscodes heeft (CBS SBI-codes) (zie tabel B.2).
Daarnaast zijn er een aantal onderzoeken, die aan de categorieën ICT-diensten en ICTindustrie een categorie content (kunsten en cultuurcluster) hebben toegevoegd, waaronder zulke diverse activiteiten vallen als grafimedia, omroep, reclame, maar ook videoverhuur, bibliotheken en musea, fotostudio's en laboratoria (Boumans en Bouwman, 2000). KPMG heeft in haar onderzoek de categorie content niet aan die van CBS, maar aan die van EITO toegevoegd (zie figuur B.2). Figuur B.2. Een schematische weergave van de ICT-sector volgens KPMG Telecommunicatie ISDN/ASDN • Kabelnetwerken • (Mobiele) telefonie • Satelietdiensten •
Informatietechnologie Software • Hardware • Interfaces •
Informatie/Content Database • Audio-visuele • produkten Film • Muziek •
Bron: KPMG, 1999
161
Locatiefactoren ICT
Tabel B.2. ICT-branche naar SBI-codes naar Verbeek en Erdman ICT Industrie Activiteit
2233 3001 3002 3130 3210 3220 3230 3320 3330 74204
Verbeek
Reproductie van computermedia Vervaardiging van kantoormachines Vervaardiging van computers Vervaardiging van geïsoleerde kabel en draad Vervaardiging van elektronische componenten Vervaardiging van zendapp. voor tv en radio, lijntelefonie en -telegrafie Vervaardiging van audio- en videoapparaten Vervaardiging van meet- regel- eb controle apparaten Vervaardiging van apparaten voor de bewaking van industriële processen Technisch ontwerp en advies voor elektro-, install.techniek
ICT Handel 5164,1 Groothandel in computers en -randapparatuur e.d. 5164,2 Groothandel in kantoormachines 51657 Groothandel in electromotoren, electrotechnsich en electron 7133 Verhuur van computers en kantoormachines 7210,1 Detailhandel in computers 52454 Detaihandel in telecom.-app. en overige electr. Huis app. 52481 Detailhandel in fotografische artikelen ICT Diensten 6420 Telecommunicatie 7210,1 Systeemhuizen 7210,2 Adviesbureaus op het gebied van automatisering 7220 Systeemontwikkelings-, systeemanalyseprogrammeerdiensten 7230 Computercentra, data-entry- ponsbureaus e.d. 7240 Databanken 7250 Onderhoud en reparatie van computers en kantoormachines 7260 Overige dienstverlening op het gebied van automatisering 7440,1 Reclame-, reclame ontwerp en adviesbureaus 7440,2 Overige reclamediensten 7414,1 Organisatieadviesbureaus 7414,3 Overige economische onderzoeks en adviesbureaus 7420,8 Overig technisch ontwerp-, teken- en adviesbureaus 7484,6 Overig Zakelijke dienstverlening
X X X X X
Erdman (T=totaal B=beperkt) T T
B
X X X B
X X
T B B
X
B T B
X X X X X X X
T T T T (onder Industrie) T T B
X
T B B B B B B
Deze onderzoeken nemen echter eigenlijk niet ICT, maar multimedia als uitgangspunt. Want multimediabedrijven zijn derhalve actief in de keten van multimediacontent in tegenstelling van wat je van ICT-bedrijven zou veronderstellen. Multimediabedrijven komen voor onder reclamebureaus, uitgeverijen, vormgevingsbureaus, softwarehuizen en telecommunicatiebedrijven. Op grond van uitgangspunt multimediabedrijven zijn een aantal van verschillende onderzoeken gedaan op basis van bik-codes (figuur B.3).
162
Locatiefactoren ICT
Figuur B.3. Onderzoeken naar multimediabedrijven op basis van bik-codes
Bron: Boumans en Bouwman, 2000 De Universiteit van Texas heeft (Whinston et al, 2001) in hun onderzoeken geen multimediacyclus als uitgangspunt maar internetlagers. Allereerst gaat het om een infrastructuurlaag. Deze omvat: - Internet backbone providers, bijvoorbeeld MCI Worldcom, Concert, SURFnet, Ebone, UUNet, PCI-net, KPN Qwest; - Netwerk hard- en software-aanbieders, bijvoorbeeld Lucent, Cisco, 3Com Bay Networks, SUN Microsystems; - Internet Service Providers, zoals AOL, XS4All, Bart, Freler, Planet Internet, World Access, World Online; - Pc- serverproducenten, zoals Dell, SGI, HP, Compaq; - Webhosting, zoals MCI Worldcom, PCI-net;
163
Locatiefactoren ICT
- Glasvezelproducenten, beveiliging en dergelijke. In de tweede plaats worden Internetapplicatieaanbieders onderscheiden. Het gaat dan om: - Commerce-applicaties, ontwikkeld door bijvoorbeeld Netscape, IBM, Microsoft, NOB Interactive, Cap Gemini, KPMG - Search engine software, i.c. Inktomi, Verity; - Web development software, bijvoorbeeld Adobe, Netobjects, Netmanage en SpyGlass; - Web-enabled databases zoals ontwikkeld door Oracle, IBM en Microsoft; - Multimedia-applicaties zoals Macromedia en RealNetworks Vervolgens worden Internetintermediairs onderscheiden: - On-line makelaardij, bijvoorbeeld E*Trade en Schwab; - Content-ontwikkelaars Cnet en Broadcast.com; - Market makers in vertical industrie, bijvoorbeeld VerticalNet en PC order; - Portals/content-providers, bijvoorbeeld Yahoo, Exercite, Chello (UPC) @Home; - Webvertising zoals Yahoo, ESPNS, sportzone Ten slotte worden commerciële gebruikers onderscheiden zoals: - E-tailers bijvoorbeeld Amazon.com, eToys.com; - Manufactures selling on-line, bijvoorbeeld Dell, Cisco; - On-line-entermainment - On-line travel agents, bijvoorbeeld Expedia; - Subscription based companies. Het mag duidelijk zijn dat er meerdere mogelijkheden zijn en dat er aan elke variant haken en ogen zitten (zie tabel B.3). Tabel B.3 Selectie definities met haar verschillen EITO
Software Consumentenelektronica Elektriciteitsbedrijven Content Uitgeverijen E-commerce Embedded software Muziek Detailhandel Groothandel
X
Stupel OECD CBS/ CPB van der Linde X X X X
Gouden KPMG DTZ Zadelhoff gids Rubriek X X X X X X X X X X X X X X
De oorzaak van het ontbreken van een standaarddefinities kan in historisch perspectief worden geplaatst. Omdat de bedrijven in de ICT zich met steeds andere activiteiten bezighouden (zie tabel B.4). Momenteel zitten de kerncompetities van de ICT voornamelijk in de audiovisuele, distributie en randapparatuur hoek. Dit blijkt uit een overzicht dat Bouwman (et al, 2000) heeft samengesteld waarbij de kerncompetities van de verschillende ICT-sectoren in relatie worden gebracht tot de positie in de waardeketen (zie figuur B.4). Het gaat daarbij wel om een abstracte weergave van de werkelijkheid. Elk segment kent weer een eigen waarde keten.
164
Locatiefactoren ICT
Tabel B.4. ICT-activiteiten in historisch perspectief Fase
Periode
1 2
Vanaf 1950 Vanaf 1960
3
4 5 6
7 8
9
Activiteiteiten
- kantoormachines (hard-,software) - Kantoormachines (hard-,software) - zelfstandige softwarebureaus (maatwerk + applicatie software) Vanaf 1965 - Productieapparatuur (minicomputers, halfgeleiders en chips) - Softwarehuizen (applicatiesoftware) - Systeemhuizen (software toevoeging aan apparatuur Vanaf eind jaren 60 + -computerservicebureaus (verwerking gegevens van derden, huur van computertijd (computerrette) Vanaf 1970 - hardware sector wordt assemblage industrie (microprocessor) Vanaf 1980 Standaard software bedrijven en computerservice bedrijven verdwijnen of krijgen de functie van: - Softwarebedrijf (standaardproduct of specialisatie - Organisatieadvies, automatiseringsadvies opleiding en training, - Randapparatuur (printers, modem, monitor Loop jaren 80 - zelfstandige automatiseerder(onderzijde systeemhuis, freelance bij softwrebedrijf) Vanaf eind jaren 80 Productie en Handel - (Hardware micro/personal computer, randapparatuur) Computerdiensten met geïntegreerde handel - Softwarehuizen (systeem of standaard, maatwerk/branchegericht/specialisatie) - Systeemhuizen (systeembeheer: werkstations en netwerken; grote automatiseerders grote opdrachten, midden en kleinbedrijf kleine opdrachten) Overige: - Consultancy (advies) en opleiding Vanaf midden jaren 90 +Internetdiensten (Content, Service, backbone -providers, webvertising, hosting, database, animatie en software)
Figuur B.4. ICT-kerncompeties
Bron: Bouwman (et al, 2000)
165
Locatiefactoren ICT
Bijlage 3. Eclectisch Paradigma van Dunning
Bron: Dicken (1998) 166
Locatiefactoren ICT
Bijlage 4. Regionale dagbladen en hun verzorgingsgebied
Bron: Rutten (et al, 1999) 167
Locatiefactoren ICT
Bijlage 5. Spreiding van de leveranciers en klanten van de groothandel Spreiding van de leveranciers van de groothandel per provincie per onderzoeksgebied
Bron: Lensink, 1989
168
Locatiefactoren ICT
Spreiding van de klanten van de groothandel per provincie per onderzoeksgebied
Bron: Lensink, 1989
169
Locatiefactoren ICT
Bijlage 6. Spreiding van klanten van zakelijke dienstverlening per onderzoeksgebied
De geografische spreiding van de drie (maximaal) drie belangrijkste cliënten van de zakelijke diensten naar stad.
Bron: Van dinteren, 1989
170
Locatiefactoren ICT
Bron: Lensink (1989)
171
Locatiefactoren ICT
Bijlage 7. De locaties van hoofdkantoren van de hoofdkantoren, die in de middelgrote steden gevestigde nevenvestigingen controleren; een stip= een hoofdkantoor
Bron: Van Dinteren (1989)
172
Locatiefactoren ICT
Bron: Van Dinteren (1989)
173
Locatiefactoren ICT
Bijlage 8. Seriemarkt versus projectmarkt Manshanden (1996) maakt ter verklaring van onder andere de keuze om wel of niet uit te besteden onderscheid tussen project en seriewerk (zie tabel). De projectmarkt is incidenteel van karakter en heeft een onvoorspelbaar vraagpatroon. Er worden unieke producten op specificatie van de uitbesteder vervaardigd. De bezettingsgraad in de bedrijven, die voor de projectmarkt werken zijn fluctuerend van aard. Er is een geringe mate van uitbesteding, er zijn relatief hoge transactiekosten, ad-hoc karakter, relatief veel kwijt in het verkrijgen van informatie, prijsmechanisme. Een projectproducent heeft voor een eenmalige opdracht te hoge transactiekosten voor het uitbesteden van productieonderdelen. De projectproducent reageert snel en wil uitbesteding minimaliseren om de maximale. toegevoegde waarde binnen onderneming. Bij de seriemarkt daarentegen is sprake van een voorspelbaar vraagpatroon, waarbij de bezettingsgraad gelijkmatiger van aard is en die verder gekenmerkt wordt door vergaande uitbesteding, duurzaamheid, anticiperend, kwaliteitsmechanisme en maximale toegevoegde waarde op specifieke handeling, Het onderscheid tussen serie en projectmarkt is hiermee niet hetzelfde als handmatige stuks productie versus lopende bandwerk of maatwerk versus massaproductie. Projectmarkt relaties in het netwerk zin instabiel (ad-hoc) Productieplanning is gericht op de korte termijn Productie kent een relatief grote onzekerheidsmarge
Seriemarkt relaties in het netwerk van de onderneming zijn stabiel productieplanning is gericht op de lange termijn productie kent een relatief kleine onzekerheidsmarge
Bijlage 9. Tevredenheid en knelpunten bij locatie bij startende bedrijven Tevredenheid met locatie Bedrijf Bedrijf Knelpunten met locatie Bedrijf Bedrijf aan niet aan huis niet aan huis aan huis huis Goedkoop 2.7 Geen knelpunten 15.8 8.5 29.4 Voldoende ruimte 5.4 Niet representatief 10.5 9.8 25.5 Niet meer nodig 0.0 Hoge 0.0 7.3 2.0 Centraal 29.7 bebouwingsdichtheid 10.5 15.9 19.6 Bereikbaar (ov, auto) 21.6 Te kleine werkruimte 10.5 8.5 2.0 Geen reistijd 8.1 Geen parkeerruimte 15.8 3.7 2.0 Prettig(e) wonen / mooie 2.7 Betaald parkeren; hoge 0.0 22.0 3.9 locatie 5.4 kosten 0.0 3.7 3.9 (historische) uitstraling 5.4 Slecht bereikbaar 10.5 3.7 2.0 pand 0.0 Files 21.1 11.0 3.9 Representatief 5.4 Anders 5.3 0.0 0.0 Werk aan huis 5.4 Verkeerslawaai 1.2 3.9 Mooi uitzicht 5.4 Slecht uitzicht 2.4 2.0 Goed te vinden 2.7 2.4 Voldoende parkeerruimte Niet tevreden (Aantal keer dat de reden 100 100 100 (Aantal keer dat de reden wordt 100 wordt genoemd, als percentage.)
genoemd, als percentage.)
Bron: Terlouw, 2000
174
Locatiefactoren ICT
Bijlage 10. Onderscheid tussen verschillende contacten tussen bedrijven en organisatie Oriënterende contacten Op het hoogste taakniveau wordt er d.m.v. oriënterende contacten informatie verzameld, die de basis moet vormen voor de beslissingen voor de lange termijn, introductie van een nieuwe technologie of opstarten productie. De werkzaamheden op dit taakniveau zijn zeer gecompliceerd en vragen een grote hoeveelheid kennis die veelal wordt verzameld door het leggen van persoonlijke contacten en uren durende informatie-uitwisseling tussen 3 of meer personen. Planningscontacten Contacten die genomen worden ten behoeve van de planning zijn het vervolg van de op een hoger niveau genomen beslissingen. Op dit taakniveau wordt een een en ander verder geconcretiseerd. De informatie-uitwisseling gaat langs gevestigde kanalen (de betrokken personen zijn met elkaar bekend) en verloopt meestal via persoonlijke contacten en telefoongesprekken. De interacties van kortere duur dan bij de oriënterende contacten op het hoogste niveau. Geprogrammeerde of uitvoeringscontacten De geprogrammeerde of uitvoeringscontacten staan het dichtst bij de productie en distributie van goederen en diensten. De informatie-uitwisseling heeft een zeer routinematig karakter en vindt plaats tussen informanten, die elkaar goed kennen en frequent met elkaar contact hebben. Die contacten zijn van korte duur en gaan meestal in een richting (virtueel telefoon of email) (Manshanden, 1996). Bijlage 11. Alternatieve concepten op stedelijk niveau B&A-groep (1998) B&A-groep (1998) Nei (1999) Kersten (2001) Drenth (1990) Van Dinteren (1989) Pellenberg (1995)
Ebels (1997) Lie (1994) Brouwer (et al 1999) Kapoen (2000) Kapoen (2000)
Kooiman (1996) Kooiman (1996) Kooiman (1996) Bekkers (et al 1985) Molenaar (1986)
Knooppunt Randstad, knooppunt niet-ranstad, overige Ranstad. Centrumlocatie, stadsrandlocatie, overig stedelijk gebied Centrum, centrumrand, stadsrand, overig Vestigingsplaats, Stadscentrum, Vooroorlogse buurt, Naoorlogse buurt, Speciaal terrein, Verzamelgebouw, Elders, o.a. platteland Binnenstad, binnenstedelijke randzone, woonwijken, bedrijfsterreinen, buitengebied Binnenstad, rand binnenstad, invalsweg naar binnenstad, woonwijk, industrieterrein voornamelijk zware industrie, bedrijventerrein lichte bedrijvigheid, kantorenterrein of -park. Nabijheid afslag autosnelweg, hoofdverkeersweg binnen bebouwde kom, nabij NS intercity station, nabij knooppunt openbaar vervoer, buitengebied. ABC-beleid, hinderwet categorie 1, 2, 3 A1-locaties eerste klasgebouw, Primaire periferie (zicht)locatie eerste klas gebouw, randzone nabij A1 goedkope panden, secundaire periferie locaties Vrijplaatsen, Pleisterplaatsen, Werkplaatsen en Buitenplaatsen ABC-locaties Centra van steden of dorpen, Subcentra van steden, Specifieke kantoorterreinen, Hoogwaardige bedrijventerreinen (in stedelijke randzones), Gemengde bedrijventerreinen Campus (het Amerikaanse business/sciencepark), Villawijk (het Engelse kantorenpark), Stedelijk gebied, Bedrijventerrein Generatie I: Stadsrandlocaties, Generatie II: Opvulling in bestaande weefsel, Generatie III: buiten stedelijke locaties Oude bedrijfsterreinen, Moderne kantoorparken, Rijpe moderne kantoorpanden Centrum, binnenring, buitenring, suburbs, overig Het oude centrum, Woongebied met oude villa's en/of herenhuizen, Nieuwe
175
Locatiefactoren ICT
kantoorlocaties Tordoir (et al 1988) Toplocatie: moderne subcentra, Toplocaties binnenstedelijk gebied Gemeente Rotterdam Kantoorboulevards binnenstad, Kleinschalige kantoren binnenstad, Overige 1993) in Louw (1996) kantoren binnenstad, Perifere knooppunten: grootschalige kantoren, kleinschalige kantoren, Overige knooppunten: grootschalige kantoren, Kleinschalige kantoren, kantoren voor oorlogse Wijken, Kantoren na oorlogse wijken Dwarsing (1997) Perifere en centrum toplocatie Boogaard (et al1 1999) Centrum stad, centrum groeigemeente, suburbaan centrum, randmilieu stad, bedrijfsterrein stad, bedrijfsterrein groeigemeente, suburbaan bedrijfsterrein, woonmilieu stad, woonmilieu groeigemeente, suburbaan woonmilieu.
De typologie van financiële draagkracht en belang aan een toplocatie Lie (1994) heeft een concept ontwikkeld, waarbij locaties worden onderscheiden aan de hand van enerzijds financiële draagkracht en anderzijds het belang dat er aan een totaliteit van locatiefactoren wordt gehecht (zie onderstaand figuur). De typologie van financiële draagkracht en belang aan een toplocatie Locationele voorkeur toplocatie Groot Gering Financiële I II draagkracht A1-locaties Primaire periferie Groot eerste • Eerste klasgebouw • (zicht)locatie klas gebouw III IV Periferie • Randzone nabij A1 • Secundaire Gering goedkope panden locaties
Ruimtelijke concept ABC-locatie Door de Nederlandse rijksoverheid is een planningconcept ontwikkelt, die gebaseerd is op bereikbaarheid per modaliteit. Dit is het ABC-locatieconcept. Hierbij zijn A-locaties openbaarvervoerslocaties, gelegen in de stadscentra dichtbij het centraal stadion. De winkels en andere voorzieningen in de nabijheid van de A-locatie hebben een grootstedelijke allure. B-locaties zijn zowel goed met het openbaarvervoer (dichtbij een voorstadstation van de NS of bij andere hoogwaardige knooppunten) als met de auto (aan stedelijke hoofdwegen of nabij een afslag van een autosnelweg) ontsloten. C-locaties stellen geen eisen aan het openbaarvervoer. De locaties zijn in de directe nabijheid van afslagen van autosnelwegen (en in het bijzonder van 'hoofdtransportassen) en liggen aan de rand van het stedelijk gebied (Kapoen, 1999). Bereikbaarheidsconcept van Brouwer & Willems-Schreuder Brouwer en Willems-Schreuder (1999) hebben evenals het vorige concept een concept ontwikkelt dat gebaseerd is op bereikbaarheid. Zij onderscheiden vier milieus - vrijplaatsen, pleisterplaatsen, werkplaatsen en buitenplaatsen - die verschillen in interne en externe bereikbaarheid. Vrijplaatsen kennen een gevarieerde interne bereikbaarheid en een gevarieerde externe bereikbaarheid en zijn hierdoor ontvankelijk. Bij de vrijplaatsen is de draagkracht laag en de interactie divers, particulier, goedkoop, langzaam en laagdrempelig, individueel vervoer. Wat neer komt op vrije toegang voor auto’s en vrij parkeren plus het gebruik van de fiets. Pleisterplaatsen kennen net als de vrijplaatsen een gevarieerde interne bereikbaarheid doch hebben een eenduidige externe bereikbaarheid en zijn hierdoor de goed ontsloten plekken binnen de stad. Goedkoop intern vervoer versterkt de interne bereikbaarheid Onder de 176
Locatiefactoren ICT
pleisterplaatsen vallen niet alleen Knooppunten als stations en stadshavens maar ook winkelcentra, uitgaanscentra, dienstencentra ofwel alle gebieden met een externe oriëntatie. Werkplaatsen koppelen een eenduidige interne bereikbaarheid aan een eenduidige externe bereikbaarheid, ze zijn als het ware gericht. De werkplaats is een locatie met veel gerichte grote stromen. Omdat voor dit soort gebied er duidelijkheid bestaat over wie wat waar wil, moet het mogelijk zijn dat de zittende bedrijven hun eigen logistiek regelen. Tijd is geld is hier het motto. Voorbeelden van deze locaties in de buurt van Amsterdam zijn de A-10corridor en Schiphol. Buitenplaatsen kennen een eenduidige interne bereikbaarheid en een gevarieerde externe bereikbaarheid: locaties met een besloten karakter. De buitenplaats is een metafoor voor een besloten gebied met een beperkte toegankelijkheid en een gereguleerde interne structuur. In dergelijke gebieden is de bereikbaarheid vaak geen probleem. Het aantal bezoekers is beperkt, wonen en werken zijn gescheiden en de interacties onderling en tussen beide zijn beperkt (Brouwer & Willems-Schreuder, 1999). Stedenbouwkundige concepten (Kooiman) Kooiman (1996) maakt allereerst een ordening op basis van ouderdom (generaties van businessparken, zie tabel 5.2) en eenheid in architectuur (kantoorparken, zie tabel op de volgende pagina). Vervolgens worden in samenhang met zijn eerste ordening twee parallel lopende componenten onderscheiden: mate van stedelijkheid (congestie, drukte, stedelijke verkaveling) en mate van autonomie (product of weefsel). Vervolgens behandeld hij in tegenstelling tot alle voorgaande concepten, die niet als doel de bestaande ruimte planologisch relevant te beschrijven of in te delen, maar om een stedenbouwkundig concepten te ontwikkelen met een programma van eisen, waar (kantoor) locaties aan moeten voldoen. Voor het opstellen van het programma van eisen van de concepten worden thema's, doelgroepen, secundaire voorzieningen, woningen en een aantal ingrediënten onderscheiden. De ingrediënten bestaan onder andere uit bebouwingsdichtheid, parkeeroplossingen, groen/landscaping, decor (bewegwijzering, fietsenstalling, verdichting, bankjes), zichtlocatie en verkeersontsluiting. Op basis hiervan maakt Kooiman onderscheid tussen villawijk en campus (zie foto 1). De campus is het Amerikaanse model voor een business park. Alle stedenbouwkundige middelen worden ingezet voor ongedwongen sfeer, rust als voorwaarde voor creatieve prestaties. De campus is de wereld in het klein. Daarbij zijn alle functionele ingrediënten: wonen, werken, recreëren op een dorpse wijze geïntegreerd. Er is veel aandacht besteed aan landschap en architectuur. Stedenbouwkundige concepten Businessparken Kantoorparken Generatie I business park prognitors Oude bedrijfsterreinen grondleggers, trendsetters aan de rand van bestaande steden
Kantoorconcepten
kantoorparken: Villawijk Generatie II business park bedrijf + Moderne gemeenschap vult gaten in het suburbanisatie geroken aan een nieuw stedenbouwkundig bestaande stedelijke weefsel concept. Generatie III business park te groot Rijpe moderne kantoorparken Campus binnen als gemeenschap parkachtige rand van de stad aanleg met scala aan secundaire voorzieningen
Bron: op basis van businessparken naar Philips (1993) en kantoorparken en -concepten naar Kooiman (1996) in Kooiman (1996).
177
Locatiefactoren ICT
De themaparken, zoals science en bioparken voor met name de R&D bedrijven uit de computerindustrie (bijvoorbeeld in Silicon Valley) kunnen als een subtype van de campus worden gezien. De hightech bedrijven en kenniscentra in deze parken hebben onderlinge relaties. De parken dienen een groot aantal voorzieningen te hebben. Tot de voorzieningen die in dit verband genoemd worden horen onder meer opslagruimte, sportaccommodaties, een crèche, winkels, een collectieve vergaderruimte, een hotel en een collectieve kantine/ restaurant. De villawijk of ook wel het Engelse kantorenpark heeft veel aandacht voor de werknemers. Het kantorenpark moet naast de werkplek ook (figuurlijk) een woonplek zijn. Het gevoel van 'thuis' dient de werknemer op zijn werkomgeving te betrekken. Er wordt daarom veel aandacht besteed aan sociale veiligheid, comfort en rust in een natuurlijke omgeving. De villawijk heeft geen onderlinge relaties en het aantal secundaire voorzieningen is minder groot dan bij de campus. Foto 1. Links villawijk rechts Campus
Bron: Kooiman (1996)
178
Locatiefactoren ICT
Bijlage 12. Structuur, gedrag en resultaat gedurende de marktontwikkelingsfasen van de productlevenscyclus Kenmerk
Structuur:
Fase van marktontwikkeling Introductiefase ProefCommerciële productie productie Innovatie monopolist, hetgeen zowel een grotere als een kleinere, onderneming kan zijn
Expansiefase Gevorderd/ aflopend Kleinere Veel toetreders, sterke bedrijven expan-sie, juist sterven af of in midden- en worden groot kleinbedrijf
rijpheidsfase
Beginnend
Verdere concentratie en samenwerkin g; midden en kleinbedrijf op specialistisch e terreinen beperkt -markt groeit -actuele en Vraagzijde -Markt moet -Potentiële marktverzadig vrijwel niet markt wordt potentiële nog worden groter, wenig markt groeien: ing: geringere meer, geschapen nauwelijks groei van de ook export kopers verdere vraag, veel -nationale expansie export markt kansen Technologie Kleinschalige -Toenemende mate van -technische Verdere raakt , innovatie, situationele kapitaal intensiteit uitgewerkt, arbeidsintensi arbeidsintensi kenmerken -product- en/of - verder volledig eve ef proces procesverbeteri gaande doordacht, productie, schaalvergrot ngen stabiele lage ing -sterke technologie kapitaalintesit productiegroei eit -aandacht voor marketing en Onderneming -bereidheid marktsegment bereikbaarhei interne controle problemen sgedrag risico's te atie, -prijsdaling d risico te nemen productdiffere -niet lonende nemen ntiatie, hoge - eerste productie marketingkost productie en, voor de markt consolidatie marktpositie -afnemende -Aanzienlijke -Afnemende -Aanloop Resultaten -Aanloop winsten , winsten, winsten verliezen verliezen financiële -afnemende -Creatie -veel -Weinig bronnen werkgelegenh mislukkingen arbeidsplaatse creatie raken op -arbeids n, - weinig eid -enige plaatsen - competitie competitie uitstoot van neemt toe arbeid -concentratie -invoer neemt toe, verlies op exportmarkte n Wetenschappelijke en Management, kapitaal Half en Kritische ongeschoolde productiefacto ingenieurs, externe economie arbeiders ren Horizontale en in toenemende Horizontale Industriële Horizontale en verticale mate verticale structuur samenwerkingsverbanden, fusies, concentratie op kernactiviteit, samenwerkingsverbanden, Aanbodzijde
Teruggangsfa se
179
Verdere concentratie; monopolie of oligopolie; midden en klein bedrijf krimpt
-maximale marktomvang bereikt: markt krimpt in
-opkomst alternatieve technologie, substituten desinvesterin gen
Veel overnames en beëindigingen
-veel verliezen, sluitingen -veel afstoot van arbeid -concentratie -verder verlies op internationale markten
Half en ongeschoolde arbeiders Horizontale samenwerkin gsverbanden,
Locatiefactoren ICT
veel gespecialiseerde bedrijven
specialisatie en verticale desintegratie
overnames en fusies en samenwerkin overnames gsverbanden,
Bron: Drenth (1990) Uit De Jong, 1985 (oorsp. 1972) aangevuld met Dicken, 1998 deels uit Hirisch (1967) en Van der Bruggen (1988) deels gebaseerd op De Jong (1989), Grant, (1995) en Wissema (1996) Productlevenscyclus naar bedrijfsgrootte Taylor en Thrift (1983) hebben de productlevenscyclus gespecificeerd naar bedrijfsgrootte en tevens een ruimtelijke indeling gegeven waarop deze ondernemingen opereren (zie onderstaand figuur). Uit deze specificatie blijkt dat bij de meervestigingsondernemingen de ontwikkelingen van de producten niet tot veranderingen in het schaalniveau van activiteiten veroorzaakt, terwijl dat bij de eenvestigingondernemingen wel het geval is. Fase productcyclus Eenvestigings Onderneming
Multidivisie corporatie Mondiale corporatie
Introductie Leaders ('high fliers') (regionaal/nationaal)
Expansie Intermediaire a)satellieten(locaal/region aal) b) loyal oppostion (locaal tot nationaal) Leaders (nationaal tot Intermediaire (nationaal meerdere landen) tot meerdere landen) Leaders (gehele wereld) Intermediaire(gehele wereld) Innovativiteit
Rijpheid Laggerds (vooral locaal)
Laggerds (nationaal tot meerdere landen) Laggerds(gehele wereld) Grootte
Bron: op basis van Taylor en Thrift (1983) geciteerd in Drenth (1990) Bedrijfsvoeringcyclus Brouwer (et al, 1999) heeft als ruimtelijke toepassing en uitbreiding op de productlevenscyclus een soort van bedrijfsvoeringcyclus. Hij koppelt de ontwikkelingsfase van een bedrijf aan een bedrijfsspecifieke locatie (zie Bijlage 11). Brouwer onderscheidt vier stadia binnen de bedrijfsvoering, waarin de kenmerken van bedrijven anders zijn en hiermee veranderingen aan de eisen van het vestigingklimaat optreden. Deze vier stadia zijn: Specialist (vernieuwing), Adviseur (versterking), Arrangeur (verbetering), Monteur (veredeling). De specialist kenmerkt zich door lage transactiekosten, hoge productiekosten en een lage toegevoegde waarde. De adviseur kent hoge transactiekosten, hoge productiekosten en een hoge toegevoegde waarde. De arrangeur heeft hoge transactiekosten, lage productiekosten en een hoge toegevoegde waarde, de monteur tenslotte kent lage transactiekosten, lage productiekosten en een lage toegevoegde waarde (Brouwer & Willems-Schreuder, 1999).
180
Locatiefactoren ICT
Bijlage 13. Trend van locatiefactoren en cumulatieve causatie Cumulatieve causatie In het onderstaande figuur is het proces van geografische concentratie van economische activiteiten uiteengezet. Myrdal's principe Cumulatieve causatie Locatie/regio van economische activiteit Expansie van locale werkgelegenheid en bevolking
Vergroting van de geschoolde lokale arbeidsmarkt
Aantrekken van kapitaal en ondernemersactiviteit ten gevolge van een verhoogde vraag
Ontwikkeling van external economies
Voorziening van een betere infrastructuur
Ontwikkeling van bedrijven door technische polarisatie Locale belastingopbrengst verhoging Expansie van goederen- en dienstenproductie voor locale markt
Welvaartverho ging van de gemeenschap
Bron: Lambooy (1988) Myrdal gaat uit van een groeiregio. Wanneer de ontwikkeling in de groeiregio doorzet, zullen ruimtelijke stromingen worden opgeroepen van arbeid, kapitaal en grondstoffen vanuit de rest van het land (middelpuntzoekende ontwikkelingen). Deze voordelen vormen een toegevoegd nadeel in de perifere regio's ('backwash-effects', brain drain, centrumpetale krachten). Naarmate het proces van economische ontwikkeling in de oorspronkelijke groeiregio voortschrijdt, ontstaat de mogelijkheid dat er zich ruimtelijke decentralisatie voordoet ('spread effects') Als drijvende (centrifugale) krachten of middelpuntvliedende ontwikkelingen kan men denken aan factoren als stijgende grondkosten door ruimtegebrek, spanning op de arbeidsmarkt en congestie van de oorspronkelijke groeiregio (Musterd, 1994; Cortie, 1991; Lambooy, 1988). Het is evenwel onjuist te veronderstellen dat als gevolg daarvan vanzelf economische nivellering zal optreden. De volgende argumenten voor een onevenwichtige spreiding worden genoemd: • Decentralisatie is selectief. Het zijn vooral de zwakkere economische activiteiten en sectoren, die decentraliseren en het na enige tijd ook niet meer in de periferie kunnen bolwerken. • Er is een verschillende schaal waarop backwash- en spreadeffecten zich manifesteren. Bij spreadeffecten is er sprake van uitdijen van de oorspronkelijke groeiregio (trickle down/urban overspill). Hier kunnen bedrijven evengoed profiteren van de voordelen van de oorspronkelijk groei regio (cultuur, gespecialiseerde diensten, hooggekwalificeerde
181
Locatiefactoren ICT
• •
arbeidsmarkt) en de ruimte en bereikbaarheid hebben. Een belangrijke spreadeffect waar de periferie niet van profiteert is de suburbanisatie van het wonen met de daarbij horende verzorgende diensten. Kernregio bezitten meer dan periferie regio's over een vermogen om groeiimpulsen door te trekken door onder andere innovatiebevordering en door de gedifferentieerde bedrijfstakkenstructuur. Economische activiteiten met een marktgebied dat zich uitstrekt tot de periferie kunnen goedkoper vanuit de kernregio opereren vanwege de schaalvoordelen (Ebels, 1997; Lensink, 1989; Lambooy, 1988).
Trends van locatiefactoren Voor het ruimtelijk patroon van ICT-bedrijven zijn veranderingen die optreden in de eisen van ondernemingen van belang. Uit diverse literatuurbronnen komt de volgende trends in locatiefactoren naar voren: • Het woon- en leefklimaat wordt een steeds belangrijkere vestigingsplaatsfactor voor bedrijven. • Flexwerk (thuiswerken en telewerken) neemt steeds grotere vormen aan. • Bij gebruikers bestaat een groeiende behoefte aan flexibiliteit in ruimtegebruik, huurcontracten en serviceniveau. • Het vereiste opleidingsniveau op de arbeidsmarkt neemt toe. • Het ontmoeten in horeca, vergaderruimte en congrescentra wordt steeds belangrijker. • Capaciteit en kwaliteit van de telecommunicatie-infrastructuur wordt meer een vestigingsvereisten lijkt (Buck, 2001). • Er zijn toenemende eisen aan de representativiteit van de bedrijfsomgeving en het gebouw en steeds meer bedrijven, die voorheen een onderkomen op de bedrijfsruimten zochten, zijn nu ook op de kantorenmarkt actief. • In toenemende mate worden niet alleen voor kantoren maar ook voor bedrijfsruimten uitstraling, zichtbaarheid en kwaliteit van de omgeving belangrijk (DTZ Zadelhoff, 2001). • De ontwikkelingen in de Europese Unie, Wereld Bank en Wereldhandelsorganisatie zorgen ervoor dat met name binnen Europa het belang aan belasting en loonkosten afnemen. • De milieuwetgeving in met name in Europa in verhouding tot de perifere landen strenger wordt. • Als gevolg van de toenemende transportmogelijkheden (magneetlijnen en hogesnelheidslijnen) en daarbij korter wordende reistijd wordt het daily urban system van een stad groter en treedt er schaalvergroting plaats van het schaalniveau waarop economische activiteiten functioneren. Hierdoor worden steeds meer regio's bij de activiteiten van de kernregio's betrokken. • Bedrijven worden niet footloose als gevolg van ontwikkelingen in de telecommunicatie. Deze blijkt geen volledige vervanger van fysieke contacten. De verwachting is dat dit blijft ondanks de door Cisco System gepromote 'real virtual reality'-online systemen. Manshanden (1996) stelt dat hoewel face-to-face contact door informatie - technologie en uitdijing en spreiding van economisch netwerk aan belang afnemen, verspreiding van urbane kernen in een transactietoneel tijdperk utopisch is, omdat mensen een psychologische en culturele behoefte heeft. • Het imago van locaties en steden worden een steeds belangrijke vestigingsplaatsfactor. Van der Weerd (2001) geeft in deze context aan dat de toekomst van veel (binnen)steden mede afhankelijk is van de mate waarin een stad zich presenteert als place to be.
182
Locatiefactoren ICT
Bijlage 14. Techno-economisch paradigma
Bron: Dicken (1998) naar Freeman en Perez (1988)
183
Locatiefactoren ICT
Begrippenlijst ABC-locatieconcept: door de Nederlandse overheid ontwikkelt planningsconcept gebaseerd op bereikbaarheid per modaliteit.
Bereikbaarheidsconcept van Brouwer en WillemsSchreuder: concept op stedelijk niveau dat gecentraliseerd is rond interne en externe bereikbaarheid
Acces netwerk providers: bedrijven die zich richten op netwerk toegang en meestal ook op netwerkservices voor zowel business als woonklanten.
Body-shopping: het fenomeen waarbij personeel van het ene bedrijf naar het andere bedrijf wordt gedetacheerd voor een paar maanden.
Agencycoststheorie: theorie van Jensen en Meckling (1976) die er vanuit gaat dat naarmate het aandeel van het management in het eigendom van de onderneming afneemt, de emolumenten een belangrijkere plaats innemen in de nutsfunctie van het management. Hierdoor zou een hoofdkantoor in een door vele als aangenaam ervaren omgeving eerder kunnen worden gezien als een niet-geldelijke beloning voor het management dan als een middel ter vergroting van het bedrijfsresultaat.
Break-fix-assistance: de serviceverlening ten behoeve van reparatie van defecte producten, welke van afstand kan plaatsvinden in een callcenter. Binnenstad: de preïndustriële kern van een stad, waarvan de grens bepaald is op grond van aaneengesloten stedelijke bebouwing tot omstreeks 1870. Binnenstedelijke randzone: de vroeg industriële schil gelegen rondom de binnenstad
Amsterdam Internet Exchange (AMS-IX): de grootste POP van continentaal Europa gelokaliseerd in de Watergraafsmeer in Amsterdam.
Broedmachinehypothese: hypothese die er vanuit gaat dat startende ondernemingen de voorkeur hebben om bij elkaar te zitten in een gebouw en zich hierdoor in een bedrijfsverzamelgebouwen en met name incubatorgebouwen vestigen, welke verschillende faciliteiten aanbieden zoals dagelijkse zorg, business adviescentrums, restaurants, congres en vergaderzalen, die gezamenlijk kunnen worden benut door de starters.
Arbeidsmarktcyclus: cyclus in de arbeidsmarkt gekoppeld aan de levenscyclus, waarbij deskilling, verscholing onder de bevolking en mondialisering gevolgd door de-mondialisering optreedt. Automatiseringsbedrijven: zie ICT-diensten Backbone: De backbone is de ruggegraat de hoofdverbinding van een netwerk, ofwel de snelweg van het internet. Over het algemeen is dit een zeer snelle verbinding, waaraan kleinere (vaak langzamere) netwerken gekoppeld kunnen worden. Zo kunnen ook over grote afstanden nog acceptabele snelheden gehaald worden. Vaak wordt een backbone uitgevoerd in glasvezelkabel.
Callcenter: een telecommunicatiecentrum van een onderneming, waar klanten terechtkunnen met vragen over diensten en producten, die door ondernemingen worden aangeboden of die wordt gebruikt voor marketing- en verkoopdoeleinden. Campus: het Amerikaanse model voor een business park, gekenmerkt door een stedebouwkundige inzet met een ongedwongen sfeer en integratie van werken en recreëren.
Backbone netwerk providers: bedrijven, die backbone infrastructuur aanleggen en backbone en/of netwerkservice geven, die voor het grootste gedeelte op businessklanten is gericht.
Centrale plaatsentheorie: theorie van Christaller een hiërarchie, die uitgaat van een hexagonaal patroon van centrale plaatsen. Deze theorie gaat er vanuit dat er een systematische samenhang is tussen de omvang van de plaatsen en hun functionele structuur (functionele hiërarchie). De theorie is gebaseerd op de veronderstelling dat naarmate een goed of dienst specialistischer of minder frequent nodig is, de consument bereid is daar een grotere afstand voor af te leggen.
Backoffice: ruimtelijke afscheiding met de administratieve en routinematige kantoorfuncties (administratieve afhandeling en grootschalige dataverwerking) welke voornamelijk geconcentreerd zijn in meer perifeer gelegen, en daardoor goedkopere regio's. Bedrijfsvoeringscyclus: cyclus met vier fase rond de bedrijfsvoering te weten specialist, adviseur, arrangeur en monteur.
Clusters: ruimtelijke concentraties van gerelateerde bedrijven, die mogelijk maar niet per se samenwerken.
Behaviorale theorie: locatietheorie, die uitgaat van onvolledige informatie en niet altijd optimale locationele uitkomsten.
184
Locatiefactoren ICT
Codified kennis: kennis, die neergeslagen of gecodificeerd is en beschreven kan worden in economisch bruikbare vormen.
Deskilling: proces waarbij de afhankelijkheid geschoolde arbeid af neemt. Disembodied kennis: kennis, die toepasbaarheid en overdraagbaarheid is.
Collectieve flexibiliteit: flexibiliteit, die ontstaat doordat elk bedrijf met vakbekwame arbeiders toegang heeft tot het specialisme (process, product, werknemers) van vele andere kleine en middelgrote bedrijven.
algemeen
Draagvlaktheorie/principe: theorie die ervan uitgaat dat de afhankelijkheid van de consumptieve vraag in hun gebied, bepalend is voor de keuze van het vestigingsmilieu van bedrijven.
Computerdienstverlening: zie ICT-diensten
Draagvlak: het potentiële aantal klanten/gebruikers binnen het verzorgingsgebied van het bedrijf of de instelling, gelijk aan de drempelwaarde van het bedrijf
Computerservicebedrijven: zie ICT-diensten Concentrische zone model van Burgess: ruimtelijk concept op stedelijke niveau, die is opgebouwd uit jaarringen rond het centrum
Eclectisch paradigma van Dunning: framewerk waarin op basis van assets, hulpbronnen, transport, efficiency en markt wordt vastgesteld wie de eigenaar is, waar geproduceerd wordt en waarom internalisatie plaats vindt. Embedded systems: producten waar ICT in is verwerkt zoals elektronische apparaten als wasmachines en koelkasten.
Conglomeratie: diversificatie van zowel producenten of diensten, markten en technologieën Contextuele kennis: kennis die belichaamd is in de ervaring en vaardigheden van werknemers of andere actoren. Contextonafhankelijke kennis : kennis die kosteloos overgedragen of verkregen kan worden zijn. De kosten zijn te verwaarlozen of voor alle ondernemingen gelijk. Alle ondernemingen hebben gelijke mogelijkheid om deze kennis in te zetten ten behoeve van hun voortbrengingsproces.
Embedded software: software, die in embedded systems is verwerkt. Embodied' kennis: kennis die belichaamd is in de ervaring en vaardigheden van werknemers of andere actoren.
Content: inhoud ofwel the things that are held or included in something
Expliciete kennis: kennis, die algemeen toepasbaarheid en overdraagbaarheid is. Face-to-face contacten: contacten, die in fysieke nabijheid plaatsvinden zonder telecom hulpmiddelen.
Complex: ruimtelijke concentraties van gerelateerde bedrijven waarbij de reden van concentratie de relatie tussen bedrijven bepalend zijn.
Facilitaire bedrijven: bedrijven, die voor techniek en andere faciliteiten ten behoeve van programmaof filmproductie zorgen. Zij houden zich onder meer bezig met het filmen en de inrichting van ruimtes met alle benodigdheden zoals, camera's decor, tribunes, kabel, geluid en licht.
Cumulatieve causatie: principe van Myrdal dat er vanuit gaat dat wanneer een ontwikkeling in een groeiregio doorzet, ruimtelijke stromingen van arbeid, kapitaal en grondstoffen vanuit de rest van het land worden omgeroepen. Naar verloop van tijd zullen als gevolg onder meer stijgende kosten, ruimtegebrek en congestie spreiden optreden, maar dat er geen nivellering optreed.
Datafarm: zie datahotel
Frontoffice: ruimtelijke afscheiding met representatieve-, niet-routinematigeen managementkantooractiviteiten. Deze zijn vaak gelegen op een toplocatie in het centrum van een grote stad en fungeren als visitekaartje en als beslissingscentrum.
Datahotel: gebouw waarin servers en routers staan voor de opslag en het transport van data voor met name internettoepassingen.
Formatie: ruimtelijke concentraties van gerelateerde bedrijven waarbij de reden van concentratie vooral gemeenschappelijke factoren van belang zijn.
Delinking: proces waarbij door grotere standaardisatie de betekenis van 'inter industrie linkages' geringer wordt.
Fysieke omgeving: de directe omgeving waaraan een kantoor of bedrijfspand is gevestigd.
Datacentrum: zie datahotel
185
Locatiefactoren ICT
Gecentraliseerde Callcenter: callcenter gevestigd in een land ten behoeve van meerdere landen
worden, waarna na verloop van tijd de trend omkeert en het belang van voorgenoemde afneemt.
Gecodeerde kennis: kennis, die neergeslagen of gecodificeerd is en beschreven kan worden in economisch bruikbare vormen.
ICT: Informatie en Communicatie- Technologie zijn alle technologieën en hulpmiddelen, die nodig zijn voor de verzameling (verwerving en verwerking), opslag, bewerking en doorgifte van informatie in gedematerialiseerde vorm.
Generieke kennis: kennis, die algemeen toepasbaarheid en overdraagbaarheid is. Ongecodeerde kennis: kennis die belichaamd is in de ervaring en vaardigheden van werknemers of andere actoren.
ICT-consultancy: zie ICT-diensten ICT-diensten: diensten, die betrekking hebben op ICT, deze bestrijken het verkopen, ontwikkelen, ontwerpen, bouwen, inrichten, installeren, programmeren, beveiligen, integreren, onderhouden, updaten en beheren van systemen, netwerken, hard- en software producten en het bewaken en beheren van bedrijfsmiddelen alsmede het geven van technisch en management advies en het bieden van ondersteuning, opleidingen en trainingen.
Global City theorie: theorie die uitgaat van een hiërarchie van steden. De bovenste (hoogwaardige) rangen van activiteiten concentreren en clusteren zich rond een paar knooppunten in de wereld. Vervolgens zijn er lagere rangen van stedelijke centra met hoogwaardige functies. Groothandel: handel waar aan de producent betrokken waar wordt doorverkocht aan detaillisten. Deze houdt zich bezig met het collecteren distribueren, pousseren (vooruithelpen), doen vervoeren, opslaan en sorteren van goederen: het selecteren en assortiment samenstellen: het in voorraad houden en standaardiseren van goederen (logistiek), het (doen) converteren (be- of verwerken) van goederen, die niet in het eigen bedrijf zijn vervaardigd van goederen, het financieren (het verlenen van prijsdeling en het verlenen van krediet) en het geven van voorlichting en 'after sales' service.
ICT-sector/bedrijven: alle bedrijven die zich concentreren op het ontwikkelen, produceren, distribueren en verkopen van producten of diensten van ICT. ICT-groothandel: groothandel in ICT-producten, zie ICT-groothandel ICT-zakelijke dienstverlening: zie ICT-diensten Ideeënproducenten: producenten, die zich bezighouden met de productie en met name de ontwikkeling van quizzen, spelshows, documentaires en andere programma's.
Hakanson-model: model dat er vanuit gaat dat ondernemingen eerst een sterk locale basis hebben en dan vervolgens nationaal en uiteindelijk internationaal groeien. Hoofdschakelstation telecomswitch
(HS):
zie
Incrementele innovaties: de kleinschalige aanpassingen op bestaande producten en processen
verder Incubatiehypothese: hypothese, die er van uitgegaan dat nieuwe ondernemingen worden aangetrokken naar gebieden waar diensten te vinden zijn die essentieel zijn voor het functioneren van de nieuwe onderneming, omdat door de kleine afmetingen en beperkte middelen, deze nieuwe ondernemingen niet in staat zijn dit binnen de eigen onderneming te creëren. Van oorsprong gaat de incubatiehypothese ervan uit dat oude industriële delen van metropolitane gebieden hierdoor voor startende ondernemingen geschikt zijn.
Horizontale integratie: uitbreiding van bestaande producten of diensten door groeiende marktdeelname Horizontale diversificatie: uitbreiding van nieuwe producten of diensten voor dezelfde markt Hosting: het 'onderdak bieden' aan een website. Ervoor zorgen dat de server beheerd wordt en dat een website bereikbaar is.
Industrial District: een district waar sterk plaatsgebonden activiteiten worden geproduceerd voor de wereldmarkt, waarbij ze afhankelijk blijven van locatiegebonden hulpbronnen. De voedingsbodem van het product is hierbij de regio en niet een bedrijf.
Host: een computer die als "gastheer" fungeert. Hostingcentrum: zie datahotel Hypecyclus: cyclus waarin als gevolg een trend, er een sterke drive ontstaat om mee te doen en bedrijven zich hierdoor willen vestigingen waarhet-gebeurt en imagonaire factoren van belangrijker
186
Locatiefactoren ICT
In-house: callcenter ten behoeve van de eigen activiteiten
activiteiten waarbij de benodigde (computer, telefoon) staat opgesteld.
Innovatief milieu: een complex, dat zijn bestaan heeft te danken, doordat bedrijven kosten proberen te minimaliseren door uitbesteding.
Kantooraccommodatie: een werkplaats welke in hoofdzaak bestemd is voor activiteiten waarvoor de daarvoor benodigde apparatuur (computer, telefoon) staat opgesteld.
Institutionele theorie: locatietheorie, die ervan uitgaat dat actoren strategieën nastreven en onderlinge machtsverhoudingen hebben. Hierdoor heeft de overheid als actor met subsidies, belasting en milieuwetgeving invloed op vestigingsgedrag.
apparatuur
Kantoorruimte: een werkplaats welke in hoofdzaak bestemd is voor activiteiten waarvoor de daarvoor benodigde apparatuur (computer, telefoon) staat opgesteld. Kantoorvestiging: elk afzonderlijk gelegen kantooraccommodatie of combinatie van kantooraccommodatie van een zelfde organisatie, waarin of van waaruit door een bedrijf of instelling kantooractiviteiten worden uitgevoerd en permanent beschikbaar is.
Interface: scheidingsvlak ofwel de randapparatuur en tussencomponenten van bijvoorbeeld hardware Internetbedrijven: bedrijven die de toegang tot het internet verzorgen voor andere ondernemingen of bezig zijn met ontwikkeling van homepages, het geven van advies op dit gebied en het verzorgen van de vormgeving en de beheersing van de computertaal en geven adviezen.
Kondratieff-golven: regelmatige conjunctuurgolven van 50 à 60 jaar Kosmopolitische omgeving: een omgeving die tot de hele wereld behoort en niet beperkt is tot een stad, land of zijn bewoner.
Internetbunker: zie datahotel Internetfabiek: zie datahotel
Learning region: een regio die een agglomeratie van bedrijvigheid vormt, doordat zij concurreert op basis van kwaliteit (technologische heerschappij), die voortkomt uit een interactief 'learning by interacting and doing'.
Internethost: zie datahotel Internet Service Providers (ISP): bedrijven die andere bedrijven en/of particulieren toegang verschaffen tot het Internet. Deze bedrijven verzorgen voor hun klanten internetopdrachten als webbrowsen en e-mailen.
Levencyclus van clusters: theorie die er vanuit gaat dat clusters net als de producten, die zij leveren een levenscyclus doormaken.
Investeringsontwikkelingspad van Dunning: aan het Eclectisch paradigma gekoppelde groeipad, die ervanuit gaat dat als een land zich ontwikkelt, de configuratie van de OLI (Onderneming, Land en Internalisatie) voor een voordeel zorgt, dat ervoor zorgt dat bedrijven, die in buitenlandsbezit zijn investeren in dat land en dat bedrijven uit eigen land over zee gaan investeren.
Maatwerksoftwarebedrijven: bedrijven, die zich richten op de ontwikkeling en levering van sectorgerichte softwareoplossingen voor ondernemingen en instellingen in het midden en klein bedrijf. Main supplier: toeleverancier van hoogwaardige technologie producten aan O.E.M.-ers waarmee door jarenlange samenwerking een intensieve relatie is opgebouwd.
Jachthaven-effect: een effect dat in houdt dat bedrijven zich alleen op beproefde locaties willen vestigen vanwege de risico's die aan deze verhuizingen zijn verbonden.
Mainswitch: een zie hoofdschakelstation (HS) telecomswitch
Jobber: toeleverancier aan main supplier of OEM-er van onderdelen, die geen hoogwaardige technologie vereisen om te produceren.
Modecyclus: cyclus, waarin veranderingen in de aantrekkelijkheid van omgevingen voor het personeel centraal staat en die aangeeft dat in de jaren zeventig-tachtig een modern suburbane grootschalige omgeving en in de jaren negentig een statig stedelijke omgeving met veel ontspanningsmogelijkheden als het aangenaamst en het representatiefst door het personeel wordt gevonden.
Kantoor: gebouwen die geheel of grotendeels worden gebruikt voor het leiden en beheren van ondernemingen, het onderhouden van contacten en/of verrichten van commerciële handelingen, waarbij de nadruk valt op de administratieve afwikkeling van genoemde handelingen of andere
187
Locatiefactoren ICT
Outsourcingactiviteiten: het langdurig plaatsen van medewerkers bij de klant
Model van stedelijke structuur van Mann: ruimtelijk concept op stedelijke niveau waarin de stad is opgebouwd uit concentrische zones gecombineerd met een sectorstructuur
Out-house callcenter: callcenter ten behoeve van activiteiten van derden
Multimedia: het geïntegreerd gebruik van gedigitaliseerde weergave van content, die actief benaderbaar is door de eindgebruiker. Hierbij gaat het om presentatie van content binnen een geïntegreerd format van meerdere informatievormen (tekst, audio, video) die door of via een informatiedrager (CD-rom, telefoonkabel, televisiekabel) worden geleverd en waarbij interactie tussen gebruiker en toepassing vereist is.
Padafhankelijkheid: lock in van ontwikkeling, het geven dat na verloop van tijd wanneer een bepaald traject is ingeslagen en gevestigd door bepaalde omstandigheden men is gedoomd dit traject voor altijd te volgen. POP (Point of Presence): een knooppunt in de telecommunicatie-infrastructuur, waar de Internet Service Providers data van hete ene computersysteem naar het andere overhevelt.
Multiple nuclei model van Harns en Ullman: ruimtelijk concept op stedelijke niveau waarin de stad is opgebouwd uit verschillende blokken met woon-, industrie- en businesszones
Productlevenscyclus: theorie, die er vanuit gaat dat een product een introductie, expansie, rijpheid, verzadiging en vervolgens een teruggang meemaakt, welke onder meer consequenties heeft voor de organisatie van de productie rond bedrijven.
Multi-site projecten: projecten waarbij op meerdere vestigingen aan de ontwikkeling van dezelfde producten wordt gewerkt om resources te spreiden en gebruik te maken van elke regio waar talent aanwezig is.
Productiemilieu: het geheel van externe condities dan van invloed is zowel de beslissing om op een bepaalde plaats een bedrijf te vestigen als op het functioneren van dat bedrijf daarna.
Neergeslagen kennis: kennis, die neergeslagen of gecodificeerd is en beschreven kan worden in economisch bruikbare vormen.
Product Based Technologie Learning-systemen (PBTL): leersystemen, die ervoor zorgen dat regio's een snelle en uitgebreide productinnovatie hebben, die niet snel geïmiteerd kan worden.
Netwerken: samenwerkingsverbanden van bedrijven die mogelijk maar niet perse in elkaars nabijheid verkeren.
Projectmarkt: markt, die gekenmerkt wordt door een onvoorspelbaar vraagpatroon
Netwerktheorie: theorie, die er vanuit gaat dat de input- en outputrelaties van bedrijven, bepalend is voor de keuze van het vestigingsmilieu.
Publieke netwerk providers: bedrijven die 'local loops' en backbone infrastructuur aanleggen voor zowel woon- als businessklanten en die daarnaast een aantal telefoon-, dataen internettoegangservices aanbieden.
Neoklassieke theorie: locatietheorie, die uitgaat van volledige informatie en waarbij maximale winst wordt nagestreefd. Nevencentra: de buiten de binnenstedelijke randzone en na 1940 gebouwde centra van steden
Radicale innovaties: de aanpassingen, die bestaande producten en processen drastisch veranderd
New Industrial Spaces (NIS): clusters die worden gevormd door de relatie tussen verticale desintegratie en de ruimtelijke organisatie van de productie.
Ruimtelijke duopolietheorie van Hotelling: Theorie van Hotelling, die er vanuit gaat dat ondernemers rekening houden met elkaars verwachtingen om zo een zo groot mogelijk marktgebied te kunnen bestrijken. Voor concurrerende ondernemers betekent dit dat zij allen 'midden' in het marktgebied gevestigd moeten zijn wat leidt tot een ruimtelijke samenklontering van gelijksoortige bedrijven.
NIDL-these (New International Divsion of Labour ): hypothese die er vanuit gaat dat multinationals de productie verspreiden naar geïsoleerde regio's. Orginal Equipment Manufactures (O.E.M.-ers): multinationale producenten van gespecialiseerde technologisch hoogwaardige apparatuur, die zich richten op de ontwikkeling en assemblage en de werkelijke productie voor het grootste gedeelte uitbesteden aan andere actoren.
Ruimtelijke interactietheorie: theorie die erop gebaseerd is dat consumenten bij hun winkelaankopen de aantrekkelijkheid van
188
Locatiefactoren ICT
alternatieve winkelgebieden afwegen tegen het weerstandeffect van de af te leggen afstand.
Switchhouse: zie telecomswitch
SDL-these (Spatial Division of Labour): hypothese die er vanuit gaat dat multinationals de productie verspreiden naar geïsoleerde regio's.
Tacit knowledge: kennis die belichaamd is in de ervaring en vaardigheden van werknemers of andere actoren.
Sectormodel van Hoyt: ruimtelijk concept op stedelijke niveau met een sectorstructuur.
Technische ondersteuning: de assistentie bij installatie en handelingen van apparatuur en softwareproblemen, welke van afstand kan plaatsvinden in een callcenter.
Seed-bed'-ers: groep bedrijven, die zich aan huis vestigt
Techo-economisch paradigma: paradigma dat de technologische vernieuwing koppelt aan de conjunctuurcycli, waarin elke cycli onder meer zijn eigen hoofdbranches, infrastructurele opbouw, organisatie en geografische focus heeft.
Seed-bed hypothese: hypothese, die er vanuit gaat dat starters doordat zij helemaal bekend zijn met hun eigen nabije omgeving zich daar vestigen. Seriemarkt: markt, die gekenmerkt wordt door een voorspelbaar vraagpatroon
Telecomswitch: centrum dat voor de connecties zorgt ten behoeve van telefoonverbindingen en waar de bulk van de benodigde computer- en schakelcapaciteit hiervoor zich bevindt.
Service providers: bedrijven, die netwerkservice aan eindgebruikers verzorgen voor het vaste of mobile net of het Internet domein. Zij werven klanten, bieden een helpdesk, geven soms netwerkservice en beheren modembanken en/of telefoonswitches (zie ook internet service providers).
Themapark: subtype campus, dat speciaal voor bepaalde groep bedrijven is opgezet, die onderlinge relaties hebben Turn-key project: manier van projectbegeleiding van ICT-dienstverlenende bedrijven, waarbij complete systemen afgeleverd en geïnstalleerd worden inclusief trainingen en opleidingen van de gebruiker en begeleiding van de implementatie.
Social system of production: de manier van produceren, die voortkomt uit de instituties of structuren van een land of regio in een sociale configuratie.
Tussenstation (TS): zie verder telecomswitch
Solidair kantoor: functioneel zelfstandig kantoor of -in het geval dat het deel uitmaakt van en bedrijf of instelling- ruimtelijk gescheiden: op een ander terrein gevestigd dan het bedrijf of instelling waar het deel uitmaakt.
Untraded interdependencies: locatiefactoren, die bestaan uit het speciale van regio's zoals bijvoorbeeld de aanwezige arbeidsmarkt, de publieke instituties, de lokale of nationale regels, gebruiken, begrippen en de normen en waarden.
Standaarditeitstheorie/principe: principe dat er vanuit gaat dat een product eerst verschillende standaarden heeft, en dat er vervolgens een standaard opkomt, die zich verder ontwikkelt en die door verschillende bedrijven gevolgd moet worden.
Varkenscyclustheorie: theorie, die er vanuit gaat dat de vastgoedsector achter loopt op de conjunctuur in de macro-economie.
Strategische partners: subcontractors van O.E.M.ers, waarvan zij exclusief afhankelijk zijn doordat zij technisch zeer hoogwaardige onderdelen leveren, die niet door een ander bedrijf te leveren zijn. Deze bedrijven zijn zelf meestal ook O.E.M.er.
Verticale integratie: uitbreiding door internalisering van markten en inputs
Structuralistische theorie: locatietheorie, die uitgaat van actoren die strategieën nastreven en onderlinge machtsverhoudingen hebben.
Vestiging: een afzonderlijk gelegen ruimte, terrein of complex van ruimten waaruit of waarop door een bedrijf of instelling een of meer activiteiten worden uitgevoerd en die hiervoor permanent beschikbaar is.
Verzorgingsbereik: afstand, die consumenten overbruggen om diensten en producten te verwerven
Subswitch: een tussenstation (TS) zie verder telecomswitch
Vestigingsmilieu: het geheel van externe condities dan van invloed is zowel de beslissing om op een
Switchcentrum: zie telecomswitch
189
Locatiefactoren ICT
bepaalde plaats een bedrijf te vestigen als op het functioneren van dat bedrijf daarna.
Webhostingbedrijven: bedrijven dataopslag op internet zorgen.
Villawijk: het Engelse kantorenpark , gekenmerkt door veel aandacht aan veiligheid, comfort en rust.
Webpakhuis: zie datahotel
die
voor
Webservicebedrijven. Bedrijven, die zich bezig houden met het ontwerpen, onderhouden, adviseren en beheren van websites.
Virtuele Callcenter: een callcenter, die in ruimtelijk zin verspreid is over meerdere locaties
190
Locatiefactoren ICT
Index datahotels, 56 delinking, 112 deskilling, 112 detachering, 59 detailhandel, 126 detailisten, 51 diensten, 66 distribueren, 45 distributiecentra, 47 dotcom-imago, 123 draagvlakprincipe, 60 draagvlaktheorie, 46 duaalbestel, 39 Dunning, 113, 166 eclectisch paradigma, 113, 166 edge cities, 96 energie, 56 evoluties, 111 expansiefase, 109 facilitaire bedrijven, 39, 126 file, 97 film, 125 film-industrie, 41, 103 filteringdown, 112 first-to-market bedrijven, 109, 128 flexibele specialisatie school, 25 follow-the-leader, 128 formaties, 23 Frank-model, 95 frontoffice, 23, 83, 106, 133 functionele kenmerken, 21 fysieke omgeving, 20 gecentraliseerde Callcentra, 73 globalcitytheorie, 26 gridstructuur, 96 groothandel, 45, 104, 168 Hakanson-model, 113 Hardwarebedrijven 30, 123 historisch gebondenheid, 28 hoofdkantoren, 83, 133, 172 hoofdschakelstation, 56 horecavoorzieningen, 22 horizontale diversificatie, 108 horizontale integratie, 108 hostingcentra, 56 Hotelling, 51 Hub-and-Spoke District, 25 hype, 122 Hypecyclus, 122 hypefase, 122 ICT, 14 ICT-cultuur, 105 ICT-Detailhandel, 126 ICT-detailhandel, 49 ICT-diensten, 59, 165 ICT-groothandel, 45,104, 168 ICT-sector, 17, 160 ICT-starters, 77, 106, 129 ICT-techo-economisch paradigma, 119, 183
Abc-locatie, 175 aangename omgeving, 31; 41 acces netwerk providers, 53 after sales service, 45 afterhypefase, 123 agency costs, 85 antennestations, 56 arbeidsmarktcyclus, 120 ASML, 34 As-structuur, 96 automatiseringsbedrijven, 131, 59 Backbone netwerk providers, 53 backoffice, 23, 83, 106, 133 bedrijf aan huis, 77, 130, 174 bedrijfsvoeringscyclus, 179 behaviorale theorie, 28 bereikbaarheid 20, 21 binnenstad, 98 binnenstedelijke randzone, 99 body-shopping, 59 boeken, 42 Boomrang-model, 117 break-fix- assistance, 73 broedmachinehypothese, 79 buitenlandse ICT-bedrijven, 85 bunkers, 107 Burgess, 95 businessservice, 62 businesspark, 178 callcentra, 73, 106, 132 campus, 178 centrale plaatsentheorie, 49 centrumperiferie, 93 centrumregio's, 93 Christaller, 49 classicisten, 107 clusteraars, 107 clusteren, 24 clusters, 24, 116 complexen, 24 computerdiensten, 63 concentrische zone model, 95 concepten, 96 conglomeratie, 108 conjunctuurcycli, 119 consultancy, 65 consumentenelektronica, 49 consumentverzorgende winkels, 50 content creatie en ontwikkeling, 38, 124 content, 38 content-industrie, 38 Convergentie, 15 corporate complex, 26 cultuur, 68, 105, 118 cumulatieve causatie, 181 dagbladen, 42, 167 datacentra, 56 datafarms, 56 datahotels, 104, 127
191
Locatiefactoren ICT
overheidsbeleid, 118 padafhankelijkheid, 116; 119 pers, 42 pioniersbedrijven, 109 place to be, 68 policentrische structuur, 96 POP, 56 producenten, 126 Product Based Technologie Learning-systemen (PBTL), 24 producten van ICT, 15 Productiebedrijven, 30, 123 productlevenscyclus, 109, 179 programmaproductie, 39 projectmarkt, 174 Publieke netwerk providers, 53 R&D, 35, 103 R&D-bedrijven 35, 103 Reclamebureaus 44, 124 regionaal stuwende diensten, 105 regionaal verzorgende diensten, 105 regionale-landelijke centrumperiferie concept, 97 ruimtelijke duopolie, 51 ruimtelijke interactie, 51 run away-ers, 107 Satellite Industrial Platform, 26 schaalniveaus, 93 SDL-these, 112 sectorstructuur, 96 seed-bed hypothese, 77 Seedbed-ers, 77, 107, 174 seriemarkt, 174 Service providers, 53 servicebedrijven, 62, 131 service-lines, 73 social system of production, 117 softwarebedrijven, 124 stagnatiefase, 110 standaard, 115 standaarden, 115 standaarditeit, 115 standaarditeitsprincipe, 115 standaardsoftwarebedrijven 35, 124 startende ondernemingen 77, 128 starters 77, 128 State anchored industrial district, 26 steden, 98 strategische partners, 31 studio's, 41 subsectoren, 17 switchcentra, 56 switchhouse, 56 tastbare ICT-producenten, 31 technische ondersteuning, 73 techno-economisch paradigma, 119, 183 technologisch traject, 115 technologische school, 24 technology districs, 24 telecomswitches, 104, 127 Telecommunicatie, 53
ICT-zakelijke dienstverlening, 59, 130 ideeënproducenten, 39 imago, 21 incubatiehypothese, 79 Industrial District, 25 institutionele theorie, 29 intellect regions, 25 intermediaire diensten, 60 intermediairs, 53 internationale bedrijvigheid, 83, 133 internationale centrumperiferie concept, 97 internet, 55 internetbunkers, 56 internetfabieken, 56 internethosts, 56 introductiefase, 109 investeringsontwikkelingspad, 113 IT, 14 jachthaven-effect, 29 jobbende freelancers, 40 jobbers 30, 105 jonge bedrijven, 77 kantoor, 23 kennis, 26 kleine bedrijven, 81 Kondratieff-golven, 119 kosmopolitische omgeving, 68 kostenminimaliseringsstrategie, 33 kranten, 42 lead-time, 115 Learning region, 24 levenscyclus, 109, 179 levencyclus van clusters, 116 main supplier, 30, 103 malaise, 123 massa-industrie producenten, 104, 124 mediabedrijven, 38, 124 meervoudige structuur, 97 me-toobedrijven, 128 micro-elektronica industrie, 33 milieuregels, 33 mobiele telecommunicatie, 54 modecyclus, 121 multimedia, 16 multimediacyclus, 16 multinationals, 30, 35 multiple nuclei model, 97 multi-purposetrip, 51 multi-site projecten, 31 netwerk, 24 nevencentra, 99 New Industrial Spaces (NIS), 24 NIDL-thesis, 112 nieuwe mediabedrijven, 124 O.E.M-ers, 30, 103, 124 omroepen, 38 ondernemingsstrategieën, 108 Orginal Equipment Manufactures, 30, 103, 124 outsourcing, 59 outsourcing-strategie, 35
192
Locatiefactoren ICT
varkenscyclustheorie 29, 119 veiligheid, 22 vergelijkend winkelen, 51 verticale integratie, 108 verval, 111 verzadigingsfase, 110 villawijk, 178 virtuele callcentra, 73 Visualisten, 107 volwassen fase, 110 Web TV, 124 webpakhuizen, 56 webservicebedrijven, 60 wet van de kritische massa, 51 winkelgebieden, 50 winkelvoorzieningen, 22 woonomgeving, 67 zakelijke dienstverlening, 59, 130, 170
telecommunicatiebedrijven, 53 telecommunicatiediensten 60, 134 telecommunicatiesector, 54 telecomswitches, 55 telecomwinkels, 49 televisieclusters, 125 televisie-industrie, 38, 104 teruggang, 111 tijdschriften, 42 time-to-market, 115 themapark, 178 transactiekosten, 26 transactiekostenbenadering, 26 transportmogelijkheden, 46 trend, 122, 182 turn-key project, 60 tussenstation, 55 uitbreidingsmogelijkheden, 22 uitgeverijen, 43, 104 varkenscyclus 29, 119
193