Verkenning naar verschijning Een brede benadering van brede scholen in het voortgezet onderwijs. Sardes, Nederlands Jeugdinstituut, Landelijk Steunpunt Brede Scholen Juni 2011
Inhoudsopgave Inleiding 1. 2. 3. 4. 5.
Benaming en aantallen Beleidsontwikkeling en maatschappelijke opdracht Wat cijfers op een rij Waarom verbreden scholen hun activiteiten? Van losse projecten naar een meer geïntegreerd aanbod
Literatuur Bijlage 1 Varianten Rotterdamse brede schoolbeleid voortgezet onderwijs Bijlage 2 Deelnemers aan de expertmeeting 7 mei 2011
Inleiding Wat verstaan we onder een brede school voortgezet onderwijs? Kort samengevat is dit de centrale vraag die het Landelijk Steunpunt Brede scholen, Sardes en het Nederlands Jeugdinstituut verkennen in opdracht van het ministerie van OCW. Uit verschillende rapportages, onderzoeken, jaarberichten en adviezen blijkt dat scholen voor voortgezet onderwijs steeds meer structurele samenwerking aangaan met anderen om de talenten van leerlingen te versterken en hun perspectieven op kwalificatie en maatschappelijk participatie te vergroten. In deze notitie geven we kort de stand van zaken weer over de ontwikkeling van brede scholen voortgezet onderwijs in Nederland, de wijze waarop zij zich manifesteren en profileren. Waarom noemen zij zich wel of geen brede school? En wat verstaan scholen, samenwerkingspartners en gemeenten daaronder? Deze notitie is tot stand gekomen door literatuuronderzoek, praktijkervaring en een expertmeeting op 17 mei 2011 op het Amadeus Lyceum in Vleuten/Utrecht. Op basis van discussies met deelnemers (bijlage) aan de expertmeeting is een aantal conclusies geformuleerd in de laatste paragraaf.
Notitie brede school VO - Landelijk Steunpunt Brede Scholen 1
1. Benaming en aantallen Een belangrijk probleem is dat scholen voor voortgezet onderwijs zich moeilijk laten adresseren als brede school (Bakker en Studulski, 2009). Een goede vraag is: voor wie is dat een probleem? Het Jaarbericht brede school omschrijft een brede school als volgt: Er is sprake van brede school ontwikkeling wanneer scholen een bredere functie hebben dan die van onderwijsgever alleen en wanneer zij structureel samenwerken met meerdere partners op het gebied van welzijn, zorg, kinderopvang, sport en/of cultuur. (…) Daarbij kan de brede school verschillende vormen aannemen zoals geïntegreerde huisvesting, samenwerkende instellingen in één gebouw of versterking van de samenwerking tussen bestaande voorzieningen. (Jaarbericht brede school 2009, p. 7). Deze omschrijving lijkt meer gericht op het basisonderwijs dan het voortgezet onderwijs. Paradoxaal is dat veel scholen voor voortgezet onderwijs zich niet lijken te herkennen in de term brede school, maar wel handelen als een brede school. De redenen zijn vaak: een brede school wordt gezien als iets van het basisonderwijs er is verwarring met het begrip ‘brede scholengemeenschap’ (hetgeen natuurlijk wat anders betekent) de discussie over de brede school is anders in het voortgezet onderwijs dan in het basisonderwijs, omdat het in basisonderwijs veel meer gaat over samenwerking en samenwonen van verschillende organisaties (school, opvang, peuterspeelzalen); een school voor voortgezet onderwijs kan veel meer eigen regie behouden. In het voortgezet onderwijs is geen sprake van samenwerking met de kinderopvang, er is sprake van een andere drijfveer: de brede ontwikkeling van de leerling. Een andere vraag is: zijn de getallen die we nu kennen van brede scholen in voortgezet onderwijs wel realistisch? Uit de jaarberichten van Oberon blijkt dat er in 2009 430 brede scholen zijn in VO (ongeveer 33% van de scholen). Uit een online-enquête voor het advies Uitgebreid onderwijs (2010), bleek dat 76% van de VO-scholen vindt dat zij uitgebreid onderwijs hebben. De gehanteerde vraagstelling kan een groot verschil uitmaken. Maakt het voor scholen voor voortgezet onderwijs uit of er specifiek gerefereerd wordt aan de term ‘brede school’? Maakt het uit of een gemeente de brede school ontwikkeling VO stimuleert met beleid en middelen en zijn scholen VO dan eerder geneigd zich ook zo te noemen? 2. Beleidsontwikkeling en maatschappelijke opdracht Het ministerie heeft de ontwikkeling van brede scholen in voortgezet onderwijs nooit nadrukkelijk als een beleidsthema geagendeerd. De nadruk van de landelijke maatregelen voor de brede school heeft voornamelijk gelegen bij het primair onderwijs. Dat wil niet zeggen dat de brede school aanpak in het voortgezet onderwijs niet in beeld is. In de Kwaliteitsagenda voortgezet onderwijs 2008-2011 (Onderwijs met ambitie; samenwerken aan de kwaliteit in het voortgezet onderwijs, OCW, 2008) wordt gesproken over verbetertrajecten op het gebied van taal en rekenen, maar ook over talenten, burgerschap en LOB. Twee uitgangspunten zijn bijvoorbeeld (p. 13) Samenwerken. Goed voortgezet onderwijs werkt slim en effectief samen met partners in het leer- en ontwikkelingsproces van jongeren: bedrijven, jeugdzorg, gemeenten, vrijwilligersorganisaties, de centra voor jeugd en gezin, sport, cultuur, buurtwerk, basisscholen, roc’s en aoc’s, hbo’s en universiteiten, en niet in de laatste plaats ouders. Notitie brede school VO - Landelijk Steunpunt Brede Scholen 2
Talenten centraal. Goed voortgezet onderwijs is onderwijs waar optimaal recht gedaan wordt aan de talenten van alle jongeren, waar leerlingen aangemoedigd worden om hun talenten te ontwikkelen. Hun onderwijsloopbaan wordt bepaald door hun capaciteiten en niet door systemen.
Onderwijsraad: Adviezen aan regering en Eerste Kamer De laatste tijd verschenen wel enige adviezen van de Onderwijsraad die aandacht vragen voor de verbreding van het onderwijs. Het advies Uitgebreid onderwijs (2010) gaat in op alle mogelijkheden van uitgebreid aanbod of extra gebruik van leermogelijkheden gericht op het behalen van de wettelijke vereisten, op het breder en diepgaander ontwikkelen van talenten of op het verbreden van het perspectief van de leerling of student op arbeid en samenleving. Uitgebreid onderwijs betreft dus de extra inzet van scholen en andere educatieve aanbieders om een uitgebreider geheel aan leermogelijkheden en educatieve programma's te bieden. De raad omschrijft Uitgebreid onderwijs als: het extra aanbod van scholen en andere educatieve aanbieders om in het primair en voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs een uitgebreider geheel aan leermogelijkheden en onderwijsprogramma’s te bieden, dat gericht is op het uitdrukkelijker behalen van hetgeen volgens de kerndoelen, referentieniveaus, examenprogramma’s en kwalificatiedossiers minimaal wenselijk is, en op een beter gebruik van de geboden leermogelijkheden en onderwijsprogramma’s, zodat een breder of hoger niveau wordt behaald en leerlingen en studenten een breder perspectief hebben. Uit een online-enquête die voor het advies werd uitgevoerd, bleek dat op dit moment voscholen het meest actief zijn met Uitgebreid onderwijs (76%), gevolgd door mbo (60%) en basisscholen (39%). De extra inzet van scholen bestaat uit het verlengen van de onderwijstijd en extra aandacht voor sport, cultuur, techniek of andere vaardigheden door middel van gastlessen, cursussen of projecten (p. 24). Ongeveer de helft van alle VO-scholen biedt studiebegeleiding aan. 60% van de VO-scholen biedt extra activiteiten op het gebied van kunst en cultuur aan. Ongeveer 60% van de vmbo-scholen heeft een vorm van verlengde schooldag. Ontwikkeling van talent in brede zin is de voornaamste reden om met uitgebreid onderwijs te beginnen. Verrijkende activiteiten in het voortgezet onderwijs zijn over het algemeen planmatiger opgezet dan in het primair onderwijs. De indruk is dat scholen keuzes voor bepaalde activiteiten sterk laten bepalen door meer 'toevallige' factoren, zoals de mate van ondernemerschap van de schoolleiding en beschikbaarheid van het aanbod. De raad geeft aan dat een ambitieuze onderwijsdiscussie wordt belemmerd door een focus op het minimum. De raad vindt het van belang om vast te stellen bij welke onderdelen een rijksverantwoordelijkheid ligt. De Onderwijsraad maakt onderscheid naar drie vormen van uitbreiding, namelijk oriëntatie, verrijking, verbetering. Deze zijn vormgegeven in onderstaande figuur (p. 27).
Notitie brede school VO - Landelijk Steunpunt Brede Scholen 3
Een goed voorbeeld van Uitgebreid onderwijs zijn de Schakelklassen. Na de inzet van de vrijblijvende verlengde schooldag wordt sinds 2006/2007 ook ingezet op Schakelklassen, die leerlingen extra tijd bieden voor taal en algemene ontwikkeling. Schakelklassen kunnen op verschillende manieren worden vormgegeven (na schooltijd, of een extra jaar tussen primair en voortgezet onderwijs in). Uit de beleidsdoorlichting onderwijsachterstandenbeleid (2002-2008) van Ledoux & Veen (2009) 1 blijkt dat Schakelklassen succesvol zijn. Uit het onderzoek blijkt dat leerlingen in het schakeljaar meer leerwinst boeken dan vergelijkbare leerlingen buiten de Schakelklas. Ook het onderwijsveld is heel tevreden over de Schakelklassen. De beleidsreactie van OCW volgt nog. In Een onderwijsprogramma met maatschappelijke voorhoedes (Onderwijsraad, 2010), pleit de raad voor het verrijken van leerlingen binnen het curriculum of extracurriculair door leden van plaatselijke, regionale en landelijke voorhoedes in het onderwijs. Een voorbeeld zijn gastlessen. Het betreft breed erkende voorhoedes in sectoren als kunst, industrie, dienstverlening, bestuur, sport, recht en zorg, maar het kan ook gaan om voorhoedes in een beperkte kring die evenzeer voor het functioneren van de maatschappij belangrijk zijn. De raad ziet dit als onderdeel van Uitgebreid onderwijs. De raad signaleert dat de samenhang tussen maatschappij en onderwijs momenteel kan worden verbeterd. De raad vindt het wel verstandig om de inzet van maatschappelijke voorhoedes programmatisch aan te pakken. In een beleidsreactie over dit advies (OCW, 2011) onderschrijft de minister de hoofdlijn van het advies (‘het sluit aan bij de tijdgeest’), maar verwijst voor de uitvoering van de voorstellen naar de school, waarbij ook gewezen wordt op de brede school en de maatschappelijke stage als betekenisvolle handelingsverbanden. Het advies Onderwijs vormt (Onderwijsraad, 2011) verscheen op basis van een adviesaanvraag van de Eerste Kamer. ‘Aandacht voor vorming houdt in de wereld van 1
Ledoux, G. & Veen, A. (2009). Beleidsdoorlichting onderwijsachterstandenbeleid periode 2002-2008. Amsterdam: Kohnstamminstituut Voor meer monitoring en evaluatie van Schakelklassen zie ook Mulder ea, verschillende jaren, Kohnstamminstituut
Notitie brede school VO - Landelijk Steunpunt Brede Scholen 4
leerlingen/studenten verbreden door middel van brede cultuuroverdracht, wat hen oriëntatie geeft. Vorming houdt ook in leerlingen/studenten noties meegeven die richting wijzen of aangeven wat van waarde is. Aandacht voor vorming is belangrijk en gewenst. Niet alleen omdat het een wettelijke taak is van scholen in alle sectoren, maar ook omdat de huidige sociaal-culturele context erom vraagt. De complexe, pluriforme en dynamische samenleving stelt hoge eisen aan jongeren, zowel aan hun persoonlijkheid als aan hun functioneren in sociaal-maatschappelijk en beroepsmatig opzicht. Vormend onderwijs bereidt hen daarop voor. Het is belangrijk dat aandacht voor vorming op een eigentijdse manier gebeurt. Kinderen en jongeren hebben behoefte aan brede cultuuroverdracht, waaronder kennis van tradities en moraal.’ De raad vindt vorming niet los staan van of tegengesteld aan het werken aan goede leerprestaties, vorming vindt in de praktijk juist plaats in de overdracht van vakkennis. In het advies vraagt de raad bijzondere aandacht voor de invulling van de rol van de leraar. Scholen zouden meer en dieper moeten nadenken over de pedagogische visie. Het begrip vorming leunt sterk aan tegen burgerschap. Het lijkt erop of het advies een soort reactie is op de rationeel-functionalistische inzet op prestaties. Het advies heeft zeer algemene aanbevelingen. Lokale beleidskaders Naast de landelijke kaders zijn er ook lokale, gemeentelijke brede schoolkaders. Grotere steden hebben vaak beleid op het gebied van brede school ontwikkeling, ook voor voortgezet onderwijs. Een voorbeeld is Rotterdam. Rotterdam heeft een voortrekkersrol als het gaat om de brede school in het voortgezet onderwijs. De gemeente begon eind jaren negentig met de eerste stappen en is tien jaar later ver in de ontwikkeling. Er is een bottom-up aanpak en een regierol voor de gemeente en bijna 55 van 75 VO-scholen zijn breed (www.bredeschool.nl, 2009). Rotterdam Met de ontwikkeling van de brede school wil de gemeente de volgende doelstellingen bereiken: De verbinding leggen tussen binnen- en buitenschools leren. Jongeren leren niet alleen op school, maar ook thuis, in de buurt en het buurthuis, op internet en tijdens hun bijbaantje. De uitdaging voor de brede school is, de leerwerelden van jongeren beter op elkaar te laten aansluiten. De brede talentontwikkeling van jongeren stimuleren. In de brede school krijgen alle jongeren de kans om te ontdekken waar hun talenten liggen. Via workshops en clinics maken ze kennis met een breed scala aan activiteiten. Een zinvolle vrijetijdsbesteding aanbieden aan jongeren. De brede school biedt jongeren houvast en structuur in hun dagbesteding. Het diverse en uitgebreide aanbod aan activiteiten onder en na schooltijd stimuleert jongeren tot het ontwikkelen van hobby’s en andere vormen van zinvolle vrijetijdsbesteding. De maatschappelijke participatie van jongeren bevorderen. De brede school is voor jongeren een overzichtelijke en veilige leef- en leergemeenschap, waarin ze kunnen leren om mee te doen in een sociaal netwerk. Sinds 2006 wordt gewerkt met drie varianten van de brede school. De drie varianten geven een ontwikkeling weer, waarin de scholen hun concept van de brede school verder kunnen Notitie brede school VO - Landelijk Steunpunt Brede Scholen 5
uitbouwen. De school kiest zelf welke variant het beste past bij de eigen schoolorganisatieen ontwikkeling. Elke startende brede school begint in variant 1. Daarna kunnen scholen via variant 2 doorgroeien naar variant 3 naar gelang de ambities van de school. Bij variant drie is sprake van een brede doelgroep (ook de wijk), de activiteiten zijn onder en na schooltijd, gedurende 5 dagen in de week en het programma is aanvullend aan en geïntegreerd in regulier lesprogramma. (zie bijlage) (Brochure brede school VO Rotterdam, JOS 2010) Rotterdam is hier nu als voorbeeld genomen, verschillende andere gemeenten hebben ook brede schoolbeleid voor voortgezet onderwijs, maar dit is meestal veel minder omvangrijk dan de inspanningen voor 0-12 jarigen. Den Haag heeft sinds 2011 ook een beleidskader voor brede scholen in het voortgezet onderwijs. Met dit kader kunnen scholen voor voortgezet onderwijs subsidie aanvragen voor hun brede schoolontwikkeling (evenals Zomer- en Weekendscholen en verlengde schooldag VO). Het stimuleert de ontwikkeling, naast de initiatieven die er op dat gebied al langer bestaan in Den Haag; een van de bekendste brede scholen VO staat immers in Den Haag: het Johan de Witt College. Ook andere steden (en zelfs Provincies) voeren beleid op brede scholen in het voortgezet onderwijs.Voorbeelden van andere steden zijn: Enschede, Gouda, Tilburg, Delft en Schiedam. Mogelijk zijn Zuid-Hollandse gemeenten sterk vertegenwoordigd in het voeren van brede school beleid voortgezet onderwijs, omdat dat vanwege het provinciale beleid op dat gebied wordt ondersteund en gestimuleerd. Een belangrijk verschil tussen de landelijke en de lokale kaders is dat er in de lokale kaders vaak ook kwaliteitseisen, criteria en subsidievoorwaarden zijn opgenomen. Zo zijn er ook gemeenten die keurmerken hanteren op basis waarvan subsidie kan worden toegekend. De brede school voortgezet onderwijs is dan ook bij uitstek een onderwerp voor de Lokaal educatieve agenda (LEA), waar gemeente en instellingen op lokaal niveau afspraken maken over inspanningen op het gebied van educatie en ontwikkeling van kinderen. In de gemeente Rotterdam kunnen scholen voor voortgezet onderwijs extra middelen aanvragen als zij zich aantoonbaar (volgens gemeentelijke criteria) als brede school manifesteren of ontwikkelen. Het lijkt er op dat dit de hantering van het begrip brede school wel beïnvloedt: als de gemeente de regie voert en met middelen stimuleert (top down) dan wordt de term ‘brede school’ zonder probleem gehanteerd, als de school/bestuur de regie voert (bottom-up), dan zijn andere termen meer in zwang als identificatie voor school en omgeving.
Notitie brede school VO - Landelijk Steunpunt Brede Scholen 6
3. Wat cijfers op een rij De ontwikkeling van de brede school wordt nauwgezet bijgehouden in de Jaarberichten brede school die om het jaar verschijnen. Volgens de jaarberichten van Oberon groeit het aantal brede scholen in het voortgezet onderwijs. Bij de eerste tellingen (2002) werden nog ongeveer 200 brede scholen gemeld, uit een vervolgonderzoek in 2004 blijken er ongeveer 290 te zijn (Van der Grinten ea, 2003 en 2005) 2. In 2009 3 liep de teller door naar 430 vestigingen voor voortgezet onderwijs die zichzelf herkennen in de brede school aanpak. Relatief is dat een redelijk groot aandeel, aangezien er ongeveer 1.200 vestigingen voor voortgezet onderwijs zijn (meer dan 33% dus). Uit de Jaarberichten weten we voorts dat de brede school aanpak voornamelijk in de onderbouw wordt gehanteerd door scholen, oorspronkelijk voornamelijk in het vmbo. Maar dit is aan het veranderen, want uit de inventarisaties blijkt dat de brede school in alle soorten en maten voorkomt en niet samenhangt met de ligging (in stad of dorp), de schoolgrootte, het schooltype en dergelijke. Naast de eerder genoemde omschrijving (Jaarbericht 2009) is er een aantal kenmerken die het Landelijk Steunpunt zelf hanteert: • Er is sprake van verbreding van functie en doelstellingen. Scholen fungeren niet alleen als onderwijsinstellingen, maar hebben een brede maatschappelijke functie. • Er is sprake van verbreding van de organisatie door samenwerking met andere organisaties. • Er is sprake van verbreding van het aanbod. Naast het reguliere curriculum worden extra (buitenschoolse) activiteiten aangeboden. • Er is sprake van verbreding van de doelgroep. De school richt zich niet meer alleen op de leerling, maar stelt zich open voor wijkbewoners, ouderen en anderen. • Sterke regie door scholen/schoolbesturen. Aanleidingen om een brede school te worden zijn (Jaarbericht 2009): Optimale ontwikkelingskansen voor leerlingen (76%) Maatschappelijke ontwikkeling / veranderende rol van de school in de samenleving (73%) Aansluiting bij de belevingswereld van leerlingen (61%) Wens tot samenwerking met partners buiten de school (52%) De doelen top 5 (n=107) (Jaarbericht 2009) luidt: 1. Voorbereiding op de maatschappij / maatschappelijke participatie van leerlingen verhogen 2. uitbreiding / verbetering van het activiteitenaanbod 3. sociale vaardigheden van leerlingen versterken 4. maatwerk / mogelijkheden tot talentontwikkeling bieden voor leerlingen 5. leerlingen in aanraking brengen met kunst en cultuur. Op basis van de monitor 2009 (Jaarbericht 2009) zijn ook vijf profielen benoemd, die ieder ook een soort score hebben. Verrijking / talenten (65%) Kansen (54%) Zorg (44%) 2
In totaal 1258 vestigingen zijn aangeschreven, 876 hebben gereageerd (70%), 202 daarvan zijn als brede school aan te merken (23%). Teruggerekend op het totaal aantal vestigingen schat Oberon dat ongeveer 290 vestigingen van scholen voor voortgezet onderwijs, kenmerken van een brede school hebben. 3 Oberon (2009). Jaarbericht brede scholen. Utrecht: Oberon Notitie brede school VO - Landelijk Steunpunt Brede Scholen 7
Wijk (27%) Opvang (12%)
De Onderwijsraad (2010) vindt de brede school in de meeste gevallen nog niet effectief en educatief genoeg. Het wordt te veel als 'leuke activiteiten' beschouwd. 4. Waarom verbreden scholen hun activiteiten? Scholen hebben verschillende redenen om hun aanbod en werkwijze te verbreden of intensiveren (binnen schooltijd meer aanbieden). Dit bleek al uit de staatjes uit het Jaarbericht. Ten eerste gaan we er van uit dat de meeste scholen het doen om jongeren meer kansen te bieden, te verrijken of eventuele achterstanden op een andere manier te bestrijden. De laatste tijd wordt dit meer verbreed naar talentontwikkeling, waarbij het gaat om het versterken van de ontwikkeling van jongeren op onderwerpen waar zij mogelijk meer interesse in hebben of goed in zijn. Het gaat dan niet meer om kinderen die extra aandacht behoeven, maar om alle kinderen. Een tweede reden is meer pedagogisch-didactisch van aard. Het kan zijn dat scholen andere manieren van aanbod zoeken om de talentontwikkeling van jongeren op een andere manier gestalte te kunnen geven, bijvoorbeeld door levensecht leren of een betere aansluiting bij de belevingswereld van de jongeren. Denkend vanuit meervoudige intelligentie of een meer constructivistische didactische benadering, kan het een overweging zijn om jongeren via sport, cultuur of techniek meer en andere kwaliteiten van zichzelf te laten ontdekken en deze ook op een manier aan te bieden die hen een mogelijkheid geeft actief te participeren in dat doe- en leerproces. Naast cognitieve en culturele doelstellingen kunnen er ook kindspecifieke doelstellingen op het gebied van sociaal-emotionele ontwikkeling zijn. Actieve en alternatieve vormen van leren kunnen ook de achtergrond vormen voor meer maatschappelijke betrokkenheid binnen projecten, dat kan bijvoorbeeld via maatschappelijke stages, loopbaanoriëntatie (LOB), of cultuur. Ook projecten waarbij verschillende vakken worden gecombineerd, kunnen een buitenschoolse component hebben, die beoogt leerlingen meer maatschappelijke bewustwording en betrokkenheid te laten ontwikkelen (bijvoorbeeld een les verzorgen op een basisschool). Kader: voorbeelden van activiteiten en onderwerpen Uitgebreid onderwijs Cultuureducatie (zes domeinen) Sport Techniek (ICT, techniek en wetenschap) Pre-university Maatschappelijke stage Burgerschap en sociale integratie Natuur en milieu educatie Hoogbegaafden (speciale klassen) Weekendscholen Loopbaanoriëntatie en begeleiding Huiswerkklassen Studiereizen en uitwisseling Talentontwikkeling (scholen die bredere pakketten aanbieden, met Spaans, of Russisch, of tweetalig onderwijs) Werken aan goede doelen met kinderen
Notitie brede school VO - Landelijk Steunpunt Brede Scholen 8
Een derde reden is pragmatischer. Met profilering proberen scholen zich te onderscheiden van elkaar; profilering kan de school helpen op basis van die focus tot extra kwaliteit te komen, door verbetering van het aanbod. Binnen regionale arrangementen wordt het onderwijsaanbod tussen scholen bovendien onderling afgestemd. Met het imago en het extra aanbod van de school wordt geconcurreerd om leerlingen. Voorbeeld van profilering bij het Thomas à Kempis college in Zwolle: de sportieve school!
Een vierde benadering van het begrip brede school is de vanzelfsprekende verbinding die inmiddels is ontstaan tussen VO-scholen en ketenpartners in de JGZ, politie, welzijn (maatschappelijk werk) en leerplicht binnen de ZAT’s. Op 96% van de VO-scholen functioneert een ZAT en veel scholen werken ook in het preventieve domein samen met hun partners. Regelmatig wordt samen met partners uitvoering gegeven aan activiteiten voor specifieke doelgroepen zoals Agressieregulatietrainingen, Sociale Vaardigheidstrainingen, Weerbaarheidstrainingen zoals Rots en Water etc. VO-scholen herkennen zich vaak niet in de term 'brede school' omdat deze verbinding voor hen gerelateerd is aan de zorgstructuur. Zij ervaren sterk dat de maatschappelijke problematiek in toenemende mate de school in komt en dat samenwerken met partners noodzakelijk is om zich op de eigen kerntaak te kunnen richten. Wetgeving over de samenwerking tussen onderwijs en zorgpartners, de Zorg in en om school zal deel uitmaken van de wetgeving Passend Onderwijs die in 2012 wordt verwacht. 5. Van losse projecten naar een meer geïntegreerd aanbod Binnen de brede scholen voortgezet onderwijs, waarbinnen men tien jaar geleden begon met de verlengde schooldag (Laarveld ea, 2003), is een belangrijke verandering gaande. De activiteiten van de verlengde schooldag waren gericht op verrijking en bestrijding achterstanden door samenwerking met partners van buiten de school. De laatste tien jaar is (door beleidsinitiatieven, maar ook) min of meer autonoom een beeld ontstaan dat de school meer zal moeten doen aan de (brede) talentontwikkeling van de leerling. De brede talentontwikkeling is bijvoorbeeld goed herkenbaar in de aanpak van de scholen die hebben meegedaan aan de Expeditie Durven Delen Doen (eerste tranche, 2007-2010). Recentelijk zijn er meer scholen die ofwel vanuit een doorgroei van de verlengde schooldag, ofwel vanuit een aantal ogenschijnlijk losse projecten langzamerhand toewerken naar geïntegreerde projecten, met doorgaande lijnen en een koppeling aan de kwalificatie. Belangrijk onderscheid tussen de school met een verlengde schooldag en de hedendaagse ‘brede school’, is de structurele aanpak, met doorgaande lijnen en koppeling aan kwalificatiestructuren. Een goed voorbeeld van de doorgaande lijn met een koppeling aan kwalificatie is de sport. Er zijn verschillende scholen die sport zien als een middel om de motivatie van de leerlingen vast te houden, om hen te binden aan school (en allerlei andere redenen, zoals sociale competentie, bestrijden voortijdig schoolverlaten). Men creëert voor de leerlingen verlengde schooldag uren sport, of onder schooltijd extra uren sport (vier tot zeven uur in de week). Vervolgens Notitie brede school VO - Landelijk Steunpunt Brede Scholen 9
zoekt men een mogelijkheid om die sport een plek te geven in de school, door het bieden van het intersectorale programma Sport, Dienstverlening en Veiligheid (SDV), door koppeling aan het eindexamen LO, maar ook door samenwerking met het CIOS. Zo ontstaat vanuit een preventieve aanpak, een motivationele behoefte en een herkenning van talent een doorgaande lijn met een kwalificatie. Competentiegericht leren en brede talentontwikkeling is voor heel veel scholen een belangrijk onderdeel van de onderwijsvisie. Alle VO-scholen hebben inmiddels wel extra curriculaire activiteiten. Daartoe verbindt men zich steeds breder met partners om de school heen, en profileert men zich hierop (concurrentie). Dat is een benadering die scholen meer aanspreekt. Ze spreken dan van leerlingen een brede ontwikkeling bieden, hetgeen vastgelegd is als schoolbeleid. Een belangrijk punt is dat maatwerk voor de leerling wordt geboden en het ook georganiseerd wordt binnen de reguliere kaders. Tevens zoekt de school samenwerking met de omgeving, om realistische contexten voor het leren aan te bieden. Een van de geïnterviewden (in: Bakker & Studulski, 2009) zei dan ook: ‘Als je het goed wil doen, dan moet je het integreren’. Een brede ontwikkeling integreren in het curriculum lijkt de onontkoombare opgave van de brede school in het voortgezet onderwijs. Ook in cultuureducatie is een dergelijke ontwikkeling gaande. In 2008 is op naar schatting 275 locaties voor voortgezet onderwijs sprake van verankering van cultuureducatie in het onderwijsprogramma. Op 22% van de scholen is sprake is een samenhangend programma voor cultuureducatie. Voor deze verankering wordt gebruik gemaakt van een aantal criteria, bijvoorbeeld de aanstelling van een cultuurcoördinator, structurele samenwerking met culturele partners of een visie. Belangrijke doelen waar de scholen aan werken zijn bijvoorbeeld: een inhoudelijke kwaliteitsverbetering van de kunstvakken, een doorgaande lijn cultuureducatie onderbouw / bovenbouw of integratie van kunst en cultuur in het curriculum (deze doelstellingen scoren allen boven de 75%). Cultuureducatie heeft in een relatief korte tijd een plek heeft weten te veroveren in het curriculum; een plek in het eindexamen geeft status. Cultuureducatie wordt ook gebruikt om in te spelen op culturele diversiteit op scholen; dit is op 65% van de scholen het geval (Oomen, ea, 2008). Opvallend is ook dat 95% positieve effecten ziet bij de leerlingen (“Leerlingen hebben meer plezier, zijn trots”). Maatschappelijke stages zijn ook een passend voorbeeld. Alle leerlingen die in schooljaar 2011-2012 starten in het voortgezet onderwijs (praktijkonderwijs, vmbo, havo en vwo) moeten een maatschappelijke stage doen van minimaal 30 uur. Het aantal uren is door de minister teruggebracht, maar de stages gaan wel door. Scholen doen hun best de maatschappelijke stages in te passen in het curriculum. De organisatie van de maatschappelijke stages wordt heel verschillend vormgegeven. Soms zijn er gemeentelijke clubs die als makelaar optreden voor de school, soms houdt de school alles zelf in de hand. Een overgrote meerderheid van de ouders staat positief tegenover het voornemen van staatssecretaris Van Bijsterveldt om kinderen in het voortgezet onderwijs een maatschappelijke stage te laten volgen (81%) (www.minocw.nl, 09-06-2010). Een belangrijke andere ontwikkeling is de hervorming van passend onderwijs, in samenhang met de decentralisatie van de jeugdzorg, die de komende jaren vorm zal krijgen. Scholen krijgen een zorgplicht en zorg zal veel meer schoolnabij vorm krijgen ('niet doorschuiven maar aanschuiven'). Waarschijnlijk zal het Centrum voor Jeugd en Gezin in de gemeente een rol gaan vervullen voor de lokale coördinatie van de zorg (Stam & Van Yperen, 2011). De herschikking van de jeugdzorg en passend onderwijs zal ook aansluiting zoeken op zorg in en Notitie brede school VO - Landelijk Steunpunt Brede Scholen 10
om de school, waarvoor gedacht wordt aan een wettelijk kader. De brede school wordt gezien als een organisatorisch kader om zorg en afstemming met instellingen in de omgeving beter vorm te geven. • Alle VO-scholen in Nederland maken inmiddels deel uit van een samenwerkingsverband VO en werken dus samen met een reboundvoorziening, die daar deel van uit maakt. • 96% van de VO scholen (2010) heeft een ZAT en werkt dus structureel samen met partners uit jeugdgezondheidszorg, politie, maatschappelijk werk ( soms ook lokaal welzijn) en jeugdzorg. • Heel veel scholen geven hier informatie over in de schoolgids of op een website, omdat de aansluiting met partners in de zorgketen voor hen vanzelfsprekend voortvloeit uit de eigen zorgstructuur en de noodzaak tot samenwerken gerelateerd is aan de maatschappelijke problematiek die de scholen in komt. In deze lijn past ook de uitdaging van scholen om schooluitval te voorkomen, zoals in het eerder verschenen advies van de WRR (2008, Vertrouwen in de school. Aanval op ‘overbelaste’ jongeren) en de daaropvolgende pilots voor plusscholen (intensieve samenwerking tussen scholen, jeugdzorg en ouders) en de daaraan voorafgaande nota van OCW uit 2007 ‘Aanval op uitval’. Gezien dit bovenstaande lijkt het erop dat bijna alle VO-scholen onder de definitie van brede school zouden kunnen vallen, hoewel dit niet zo wordt beleefd. Dit neemt niet weg dat er natuurlijk in het domein van de brede school nog veel te ontwikkelen valt voor veel VOscholen. Een kenmerk van brede scholen in het voortgezet onderwijs is dat scholen meer zelf organiseren (in vergelijking met basisonderwijs), omdat scholen ook in een betere positie zijn de activiteiten te regelen. De mate van inclusiviteit (meer of minder binnen of buiten de school) kan verschillen per onderwerp (dit is vergelijkbaar met variant 3 in het Rotterdamse brede schoolbeleid voortgezet onderwijs). Dit is afhankelijk van de visie van de school, maar ook van pragmatische en organisatorische afwegingen. Per onderwerp kan een school besluiten hoe en in welke mate men betrokken is bij het onderwerp, maar ook in welke mate de activiteiten eventueel onderdeel zijn van een doorgaande lijn en kwalificatie.
jongerenwerk schakelklas
NME LOB
Sport Cultuur / CKV
Kerntaak van de school: lesgeven en begeleiden
Techniek / science
Maatsch. stage Burgerschap
vakcollege CJG / ZAT
Notitie brede school VO - Landelijk Steunpunt Brede Scholen 11
De stippellijn geeft aan hoe de grens tussen binnen en buitenschools kan verlopen; de stippellijn kan dus wijder zijn: meer inclusief en nauwer: minder inclusief: de school werkt dan meer met buitenschoolse partners en leerplaatsen. Zo zijn er ook scholen die jongerenwerk ìn de school hebben. Een interessante vraag is natuurlijk of de mate van inclusiviteit bepaalt in hoeverre je een brede school bent. Een ingewikkeld punt bij de brede school in het voortgezet onderwijs is dat verbreding of uitbreiding niet opgelegd wordt of kan worden door het ministerie. Tegelijkertijd staat men (in beleidsteksten) wel positief tegenover samenwerken met verschillende partners rond de school en maatschappelijke betrokkenheid. De motivatie en operationalisering moet eerder komen van de school zelf. Omdat er weinig richtinggevende kaders zijn voor de brede school voortgezet onderwijs, gaan scholen hun beleid zelf invullen.
Notitie brede school VO - Landelijk Steunpunt Brede Scholen 12
6. Conclusies Op basis van de voorgaande notitie, heeft op 17 mei 2011 een expertmeeting plaatsgevonden. Mede op basis van deze bijeenkomst (en de aanvullingen van de deelnemers) kunnen we de volgende conclusies en aanbevelingen formuleren. In de expertmeeting was veel aandacht voor de vraag of en voor wie het eigenlijk een probleem is dat er geen duidelijke definitie brede school in het VO is en dat scholen in het voortgezet onderwijs zich daar niet mee aangesproken voelen. Uiteindelijk concluderen de deelnemers dat het wel handig is een definitie of een omschrijving met kenmerken te hanteren. Het is fijn om iets te hebben dat je kunt hanteren. De definitie hoeft niet een uitgedestilleerd iets te zijn, maar je kunt het wel als kapstok gebruiken. De school is een vindplek, daar komen alle jongeren en dat maakt de school voor partners interessant (bijv. Jongerenwerk). Jongeren zijn op school, daar willen buitenstaande organisaties naartoe. Als de verbinding met de school geregeld is, is het voor de vakleerkracht makkelijker om zich aan zijn kerntaak te houden. (Citaat discussiegroep 1) Het is wel handig om kenmerken te hebben van een brede school. De term brede school roept negatieve reacties op, maar op lokaal niveau is het wel handig om je op die manier te kunnen profileren en identificeren. Wat is een brede school dan? Het is niet alleen die samenwerking. De samenwerking met partners is pas echt iets als je het doet vanuit een visie en als alle teamleden betrokken zijn en draagvlak vormen. Het moet niet iets zijn dat is opgelegd vanuit een wettelijk kader. Het moet juist iets zijn dat gedragen wordt door iedereen in de school, niet alleen door één of een paar personen. Dat heeft dus implicaties voor de schoolcultuur en het personeelsbeleid. Als er gemeentelijk beleid is voor VO-scholen, dan is er minder behoefte aan de definitiediscussie. (Citaat discussiegroep 2) Conclusies en aanbevelingen uit discussies De brede school in het primair onderwijs is anders dan in het voortgezet onderwijs. Verschillende activiteiten in het voortgezet onderwijs worden al in samenspraak met de omgeving vormgegeven, maar de school is daar steeds koersbepalend in. De deelnemers vinden het uiteindelijk wel prettig en handig als er een omschrijving met kenmerken komt voor een brede school in het voortgezet onderwijs. Dat is handig voor scholen, maar ook voor de partijen rond de school, zoals gemeenten en aanbieders van zorg. Het is daarmee niets meer en minder dan een beleidsinstrument, geen richtlijn. Volgens de deelnemers is juist de invulling en uitwerking die scholen zelf geven aan de binnen- en buitenschoolse activiteiten bepalend voor de toepassing van het begrip brede school. Kenmerken van een brede school voortgezet onderwijs: Het is een school waar naast onderwijs een bredere visie bestaat op de ontwikkeling van leerlingen (bijvoorbeeld talentontwikkeling); meer dan de wettelijke kerntaak; mede op basis van de ontwikkelingspositie van de leerlingen. Een brede school in het voortgezet onderwijs richt zich vanuit haar visie, mét partners, structureel ook vaker op een bredere doelgroep: ouders, wijkbewoners (jong en oud)
Notitie brede school VO - Landelijk Steunpunt Brede Scholen 13
en heeft bredere doelstellingen dan louter startkwalificaties voor vervolgonderwijs/opleiding. De school zoekt voor verschillende onderwerpen naar samenwerking met externe partijen (voor bijvoorbeeld LOB, Sport, Mentoring, Cultuureducatie, Zorg, Maatschappelijke stages, jeugdwerk etc.) De school voert stevige inhoudelijke regie op de activiteiten die samen met andere partijen worden vormgegeven. Verbreding kan zowel projectmatig als geïntegreerd plaatsvinden. De school benut buitenschools aanbod voor het creëren van krachtige leeromgevingen voor leerlingen. De school is zich ervan bewust dat andere partijen ook belangen hebben en ziet de brede school als een vind- en werkplaats voor lokaal integraal jeugdbeleid.
Notitie brede school VO - Landelijk Steunpunt Brede Scholen 14
Literatuur Bakker, P.P. en Studulski, F. (2009). Veldverkenning brede scholen voortgezet onderwijs, Utrecht: NJI/Sardes Gemeente Rotterdam (2010). De brede school in het voortgezet onderwijs, brochure van JOS, Rotterdam Laarveld. K., M. Valkestijn, S. van Oenen, m.m.v. G. van der Burgwal, P. P. Bakker (2003). Verlengde schooldag leren organiseren. Utrecht: Schoolmanagers_VO / NIZW Ledoux, G. & Veen, A. (2009). Beleidsdoorlichting onderwijsachterstandenbeleid periode 2002-2008. Amsterdam: Kohnstamminstituut (Voor meer monitoring en evaluatie van Schakelklassen zie ook Mulder ea, verschillende jaren, Kohnstamminstituut) Ministerie van OCW (2006). De stand van zaken uitvoering plan van aanpak veiligheid en opvang van risicoleerlingen. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ministerie van OCW (2008). Kwaliteitsagenda voortgezet onderwijs 2008-2011, Den Haag: OCW Ministerie van OCW (2011). Reactie op het Onderwijsraadadvies ‘een onderwijsprogramma met maatschappelijke voorhoedes, 22 maart 2011 Oberon (verschillende jaren). Jaarbericht brede school. Utrecht: Oberon Oberon (2003). De brede school in het voortgezet onderwijs. Utrecht: Oberon Onderwijsraad (2010). Uitgebreid onderwijs, advies, Den Haag: Onderwijsraad Onderwijsraad (2010). Een onderwijsprogramma met maatschappelijke voorhoedes. Den Haag: Onderwijsraad Onderwijsraad (2011). Onderwijs vormt. Den Haag: Onderwijsraad Oomen, C., Donker, A., Grinten., M. van der, en Haanstra, F. (2008). Monitor cultuureducatie voortgezet onderwijs. Utrecht: Oberon. Stam, P.M. & Yperen, T.A (2011). Opvoeden versterken, Den Haag: VNG
Notitie brede school VO - Landelijk Steunpunt Brede Scholen 15
Bijlage 1 Drie varianten van het Rotterdamse brede schoolbeleid voortgezet onderwijs (brochure JOS, 2010) Varianten Doelgroep
1 Leerlingen en ouders
Tijdstip
Na schooltijd
Aantal dagen
Minimaal 1 dag per week tot 17.00 uur
Programma
Aanvullend aan regulier lesprogramma
2 3 Leerlingen, ouders en Leerlingen, ouders en jongeren uit de wijk jongeren en andere bewoners uit de wijk Onder en na Onder en na schooltijd schooltijd Minimaal 3 dagen 5 dagen per week tot per week tot 17.00 minimaal 17.00 uur uur Aanvullend aan en Aanvullend aan en geïntegreerd in geïntegreerd in regulier regulier lesprogramma lesprogramma
Notitie brede school VO - Landelijk Steunpunt Brede Scholen 16
Bijlage 2 Deelnemers aan de expertmeeting op 17 mei 2011, Amadeuslyceum Utrecht/Vleuten
Naam
Instelling
Tonny van den Berg (voorzitter) Frank Studulski Pieter Paul Bakker Dorien Dijk Jacqueline Kerkhofs Chaja Deen Inge van Stekelenburg Karin Vaessen Elly Dekker Jeanne van Berkel
Landelijk Steunpunt Brede scholen Sardes Nederlands Jeugdinstituut NISB Platform VMBO Nederlands Jeugdinstituut/Zios Movisie, Maatschappelijke stage Kennispunt mentoring / Sardes VNG JSO, Expertisecentrum voor jeugd, onderwijs en samenleving Youth for Christ / Jongerenwerk Youth for Christ / Jongerenwerk Nederlands Jeugdinstituut Amadeus College Vleuten Johan De Witt College
Wouter Nieuwenhuizen Collega van Wouter Saskia van Oenen Linda Kruythoff Decaan Jeroen Vrolijk, adf directeur
Colofon: Landelijk Steunpunt Brede Scholen, i.s.m. NJi en Sardes Tekst: Tonny van den Berg, Pieter Paul Bakker en Frank Studulski juni 2011
Notitie brede school VO - Landelijk Steunpunt Brede Scholen 17