8
9
10
11
12
13 14
15
16
17
18
19
20
21
Parrott AC, Lees A, Garnham NJ, Jones M, Wesnes K. Cognitive performance in recreational users of MDMA or ‘ecstasy’: evidence for memory deficits. J Psychopharmacol 1998;12:79-83. McKenna DJ, Peroutka SJ. Neurochemistry and neurotoxicity of 3,4-methylenedioxymethamphetamine (MDMA, ‘ecstasy’). J Neurochem 1990;54:14-22. Steele TD, McCann UD, Ricaurte GA. 3,4-Methylenedioxymethamphetamine (MDMA, ‘Ecstasy’): pharmacology and toxicology in animals and humans. Addiction 1994;89:539-51. Green AR, Cross AJ, Goodwin GM. Review of the pharmacology and clinical pharmacology of 3,4-methylenedioxymethamphetamine (MDMA or ‘Ecstasy’). Psychopharmacology (Berl) 1995;119:24760. McCann UD, Slate SO, Ricaurte GA. Adverse reactions with 3,4methylenedioxymethamphetamine (MDMA; ‘ecstasy’). Drug Saf 1996;15:107-15. Heath MJS, Hen R. Serotonin receptors. Genetic insights into serotonin function. Curr Biol 1995;5:997-9. Fischer C, Hatzidimitriou G, Wlos J, Katz J, Ricaurte G. Reorganization of ascending 5-HT axon projections in animals previously exposed to the recreational drug (+/–)3,4-methylenedioxymethamphetamine (MDMA, ‘ecstasy’). J Neurosci 1995;15:5476-85. Miller DB, O’Callaghan JP. The role of temperature, stress, and other factors in the neurotoxicity of the substituted amphetamines 3,4-methylenedioxymethamphetamine and fenfluramine. Mol Neurobiol 1995;11:177-92. Nash jr JF, Meltzer HY, Gudelsky GA. Elevation of serum prolactin and corticosterone concentrations in the rat after the administration of 3,4-methylenedioxymethamphetamine. J Pharmacol Exp Ther 1988;245:873-9. McNamara MG, Kelly JP, Leonard BE. The effect of acute MDMA administration on body temperature, serum corticosterone and neurotransmitter concentrations in male and female rats. Hum Psychopharmacol 1995;10:373-83. Poland RE, Lutchmansingh P, McCracken JT, Zhao JP, Brammer GL, Grob CS, et al. Abnormal ACTH and prolactin responses to flenfluramine in rats exposed to single and multiple doses of MDMA. Psychopharmacology (Berl) 1997;131:411-9. Grob CS, Poland RE, Chang L, Ernst T. Psychobiologic effects of 3,4-methylenedioxymethamphetamine in humans: methodological considerations and preliminary observations. Behav Brain Res 1996;73:103-7. Gouzoulis E, Von Bardeleben U, Rupp A, Kovar KA, Hermle L. Neuroendocrine and cardiovascular effects of MDE in healthy volunteers. Neuropsychopharmacology 1993;8:187-93. Wimersma Greidanus TjB. Hormonen van hypothalamus en hypofyse. In: Sitsen JMA, Breimer DD, Cools AR, Saxena PR, Smits JFM, Wimersma Greidanus TjB van, redacteuren. Farmacologie. Utrecht: Bunge, 1996:162-75.
22
23
24
25
26 27
28
29
30
31 32
33
34
35 36
O’Hearn E, Battaglia G, De Souza Pinto EB, Kuhar MJ, Molliver ME. Methylenedioxyamphetamine (MDA) and methylenedioxymethamphetamine (MDMA) cause selective ablation of serotonergic axon terminals in forebrain: immunocytochemical evidence for neurotoxicity. J Neurosci 1988;8:2788-803. Molliver ME, Berger UV, Mamounas LA, Molliver DC, O’Hearn E, Wilson MA. Neurotoxicity of MDMA and related compounds: anatomic studies. Ann N Y Acad Sci 1990;600:649-61. Ricaurte GA, Markowska AL, Wenk GL, Hatzidimitriou G, Wlos J, Olton DS. 3,4-Methylenedioxymethamphetamine, serotonin and memory. J Pharmacol Exp Ther 1993;266:1097-105. Harvey JA, McMaster SE, Romano AG. Methylenedioxyamphetamine: neurotoxic effects on serotonergic projections to brainstem nuclei in the rat. Brain Res 1993;619:1-14. Mathias R. Like methamphetamine, ‘Ecstasy’ may cause long-term brain damage. NIDA Notes 1996;11:7. Rudnick G, Wall SC. The molecular mechanism of ‘ecstasy’ [3,4methylenedioxymethamphetamine (MDMA)]: serotonin transporters are targets for MDMA-induced serotonin release. Proc Natl Acad Sci USA 1992;89:1817-21. Lesch KP, Heils A, Riederer P. The role of neurotransporters in excitotoxicity, neuronal cell death, and other neurodegenerative processes. J Mol Med 1996;74:365-78. Gudelsky GA, Nash JF. Carrier-mediated release of serotonin by 3,4-methylenedioxymethamphetamine: implications for serotonindopamine interactions. J Neurochem 1996;66:243-9. Szabo Z, Scheffel U, McCann UD, Dannals RF, Ravert HT, Matthews WB, et al. Reductions of 5-HT transporters in MDMA users observed using PET with IC-11(+)McN5652 [abstract]. Soc Neurosci 1997;23:303. Internet site http://www.ecstasy.org/independent.html. Murthy BVS, Roberts NB, Wilkes RG. Biochemical implications of ecstasy toxicity. Ann Clin Biochem 1997;34( Pt 4):442-5. Holden R, Jackson MA. Near-fatal hyponatraemic coma due to vasopressin over-secretion after ‘ecstasy’ (3,4-MDMA) [letter]. Lancet 1996;347:1052. Curran HV, Travill RA. Mood and cognitive effects of +/–3,4methylenedioxymethamphetamine (MDMA, ‘ecstasy’): week-end ‘high’ followed by mid-week low. Addiction 1997;92:821-31. Coccaro EF. Impulsive aggression and central serotonergic system function in humans: an example of a dimensional brain-behavior relationship. Int Clin Psychopharmacol 1992;7:3-12. Verkes RJ. The low serotonin syndrome in recurrent suicidal behavior [proefschrift]. Leiden: Rijksuniversiteit Leiden, 1998. Drevets WC, Price JL, Simpson jr JR, Todd RD, Reich T, Vannier M, et al. Subgenual prefrontal cortex abnormalities in mood disorders. Nature 1997;386:824-7. Aanvaard op 17 juni 1998
Liposuctie d.g.m.bloemenkamp, e.scholten en m.kon Een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking heeft te kampen met overgewicht. Overgewicht verhoogt het risico op tal van aandoeningen, waaronder hypertensie en hart- en vaatziekten. Behalve met lichamelijke klachten kan overgewicht ook gepaard gaan met psychische problemen.1 Het streven naar een slank en Academisch Ziekenhuis, afd. Plastische en Reconstructieve Chirurgie, Utrecht. Mw.D.G.M.Bloemenkamp, co-assistent (thans: arts-stagiair bij het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, Johannes Vermeerstraat 2, 1071 DR Amsterdam); dr.E.Scholten, assistent-geneeskundige; prof.dr. M.Kon, plastisch chirurg. Correspondentieadres: mw.D.G.M.Bloemenkamp.
1946
Ned Tijdschr Geneeskd 1998 29 augustus;142(35)
samenvatting – Liposuctie is een frequent toegepaste techniek in de esthetische plastische chirurgie, waarmee subcutaan vetweefsel door zuigkracht kan worden verwijderd. – De laatste decennia zijn nieuwe technieken voor liposuctie ontwikkeld. Dit heeft geleid tot betere resultaten en minder complicaties. – Liposuctie is geïndiceerd als symptomatische behandeling van adipositas of lipomata. – Liposuctie is niet zonder risico’s; patiënten moeten worden voorgelicht over de praktische consequenties en mogelijke complicaties van de techniek.
atletisch voorkomen lijkt steeds belangrijker. Helaas kan niet iedereen aan deze eisen ten aanzien van het ideale uiterlijk voldoen: overgewicht en de verdeling van het subcutane vetweefsel over het lichaam vormen voor velen een esthetisch probleem. Causale behandeling is (nog) niet mogelijk, aangezien de pathogenese van adipositas grotendeels onbekend is. Het assortiment medicamenten is beperkt. Allerhande charlatanerie pretendeert gewichtsvermindering te bewerkstelligen, maar heeft geen wetenschappelijk bewezen effectiviteit.2 De strijd tegen adipositas en de daarmee samenhangende contouren van het lichaam lijkt voorlopig een verloren zaak. Esthetisch chirurgen zien deze strijd als een uitdaging. Liposuctie is een chirurgische techniek waarmee subcutaan vetweefsel door zuigkracht kan worden verwijderd. In de afgelopen twee decennia heeft liposuctie als symptomatische behandeling van met name adipositas een behoorlijke vlucht genomen. Liposuctie is tegenwoordig de frequentst toegepaste esthetische techniek in de Verenigde Staten.3 Internationale wetenschappelijke tijdschriften belichten regelmatig recente ontwikkelingen op het gebied van liposuctie. In dit artikel geven wij een overzicht van de verschillende technieken en hun toepassingsmogelijkheden. recente ontwikkelingen De eerste, overigens niet gepubliceerde poging om vetweefsel weg te zuigen werd begin jaren twintig van deze eeuw uitgevoerd door Dujarrier in Frankrijk.4 Om cosmetische redenen verwijderde hij, bij een bekende ballerina, vetweefsel bij knie en dijbeen. Hij gebruikte hiervoor een sonde, die oorspronkelijk gebruikt werd voor curettage van de uterus. De poging tot liposuctie liep slecht af: het onderbeen van de patiënt moest worden geamputeerd, waarschijnlijk ten gevolge van een vaatbeschadiging of een infectie. Het duurde uiteindelijk ruim 40 jaar voordat opnieuw van liposuctie in de literatuur gewag werd gemaakt. De Duitser Schrudde beschreef in de jaren zestig een techniek, die hijzelf ‘lipexheresis’ noemde.5 Hij verwijderde subcutaan vetweefsel door in eerste instantie gebruik te maken van scherpe curettage-instrumenten en in tweede instantie het resterende vetweefsel door zuigkracht te aspireren. In 1983 publiceerde de Fransman Illouz zijn ervaringen met de door hemzelf in 1977 geïntroduceerde techniek, die hij ‘lipolysis’ noemde.6 Later zou zijn techniek bekend worden onder de naam ‘natte liposuctie’. Illouz injecteerde bij de patiënt onder algehele anesthesie een hypotone oplossing die de adipocyten zou laten opzwellen en ruptureren. In plaats van scherpe curettageinstrumenten gebruikte Illouz een sonde met ronde top die hij aansloot op een vacuümpomp. In 1987 publiceerde Klein een methode voor lokale verdoving van de huid en het onderliggende vetweefsel, waardoor liposuctie onder lokale anesthesie mogelijk werd.7 De lokale anesthesie werd verkregen door directe infiltratie van een groot volume verdund anaestheticum. Klein noemde zijn methode ‘tumescent liposuction’, maar
de techniek kreeg later de naam ‘supernatte liposuctie’. Klein pleitte tevens voor het gebruik van sondes met een kleinere diameter, de zogenaamde microsondes. De Braziliaan De Souza Pinto wordt beschouwd als de grondlegger van de ‘oppervlakkige’ liposuctie.8 Hij aspireerde niet alleen subcutaan vetweefsel uit de anatomisch ‘diepe’ laag, zoals tot voorheen gebruikelijk was geweest, maar ook het vetweefsel uit de laag direct onder de huid. In 1993 trok Zocchi de aandacht met het gebruik van ultrasone energie tijdens liposuctie.9 Door het toedienen daarvan zou het vetweefsel makkelijker geaspireerd kunnen worden. Hoewel de ultrasone liposuctie zich nog in de onderzoeksfase bevindt, wordt deze beschouwd als een revolutionaire doorbraak. de technieken De historische ontwikkelingen sluiten aan bij de wens met liposuctie steeds betere resultaten te verkrijgen en complicaties te minimaliseren. ‘Natte’ versus ‘droge’ liposuctie. De ‘natte’ techniek maakt in tegenstelling tot de ‘droge’ gebruik van een zwak hypotone vloeistof die geïnjecteerd wordt in het te verwijderen vetweefsel. Men veronderstelde dat een zwak hypotone vloeistof in staat is celmembranen van adipocyten te ruptureren, zonder die van belangrijke structuren in de omgeving te beschadigen. Op deze manier zou het subcutane vetweefsel gemakkelijker kunnen worden geaspireerd.6 Een tweede voordeel van de ‘natte’ techniek zou erop berusten dat door het injecteren van vloeistof de laag vetweefsel dikker wordt. Hierdoor zou de sonde gemakkelijker in de juiste laag blijven en bovendien zou de druk in die weefsellaag toenemen, waardoor de vaten zouden worden gecomprimeerd. Het risico een bloedvat te beschadigen zou hierdoor afnemen.10 Objectieve gegevens over de hoeveelheid bloedverlies tijdens liposuctie volgens beide technieken zijn verkregen door een dubbelblind onderzoek.11 Er werd geen verschil in bloedverlies geconstateerd. Bovendien heeft histologisch onderzoek van het verwijderde vetweefsel aangetoond dat in beide technieken, ‘nat’ of ‘droog’, de adipocyten onbeschadigd blijven.12 ‘Supernatte’ versus ‘natte’ liposuctie. Liposuctie volgens de ‘supernatte’ techniek kan na directe infiltratie van de huid en het subcutane vetweefsel met grote hoeveelheden verdund anaestheticum zonder algehele anesthesie worden verricht.7 Behalve de voordelen van lokale anesthesie minimaliseert deze techniek het bloedverlies. Het percentage bloed in het geaspireerde weefsel bij de ‘natte’ of ‘droge’ techniek bedraagt enkele tientallen procenten; bij de ‘supernatte’ techniek is dit percentage minder dan 1.13-15 ‘Oppervlakkige’ liposuctie. Op de meeste plaatsen van het lichaam is het subcutane vetweefsel opgebouwd uit een diepe en een oppervlakkige laag, van elkaar gescheiden door een dunne fascie.16 Met de oppervlakkige techniek voor liposuctie aspireert men het subcutane vetweefsel uit deze beide lagen. Tot voorheen werd alleen uit de diepe laag vetweefsel verwijderd. Het gunNed Tijdschr Geneeskd 1998 29 augustus;142(35)
1947
stige effect van de oppervlakkige techniek zou volgens de hypothese van de pioniers berusten op het gegeven dat de huid als reactie op iatrogene beschadigingen littekenweefsel vormt en hierdoor samentrekt.17 Ultrasone liposuctie. De laatste jaren staat het gebruik van geluidsgolven bij liposuctie volop in de belangstelling. Tijdens ultrasone liposuctie wordt elektrische energie omgezet in hoogfrequente geluidsgolven die op hun beurt weer worden omgezet in mechanische trillingen. Deze trillingen worden versterkt via de sonde overgedragen op het subcutane vetweefsel.18 De ultrasone energie laat de adipocyten exploderen en maakt triglyceriden in de adipocyten vloeibaar. Het geëmulgeerde vetweefsel kan vervolgens gemakkelijk worden geaspireerd. Bij dit proces komt warmte vrij. Ultrasone liposuctie mag nooit worden toegepast in weefsel dat niet geïnfiltreerd is vanwege het verhoogde risico op thermisch letsel. (Voor emulgatie van geïnfiltreerd weefsel is minder energie nodig, waardoor minder warmteontwikkeling plaatsvindt.) Om dezelfde reden moet stilstand van de sonde in het weefsel worden vermeden.9 complicaties en resultaten Gebleken is dat liposuctie veilig kan worden uitgevoerd en dat ernstige complicaties niet vaak voorkomen.6 9 12 19 20 Liposuctie onder algehele anesthesie gaat, in vergelijking met dermolipectomie (0,9%) en abdominoplastiek (2%), het minst frequent (0,1%) samen met ernstige complicaties als sterfte, diepe veneuze trombose, longembolie, vetembolie, huidnecrose en complicaties ten gevolge van eventuele bloedtransfusie of anesthesie.21 Minder ernstige complicaties, waarvoor geen ziekenhuisopname nodig is, treden vaker op: hypesthesie
a
(2,6%), seroma (1,6%), oedeem (1,4%), infectie (< 1%), hematoom (< 1%), pigmentatie (< 1%) of pijn na de ingreep (< 1%). Echter, het aantal van deze complicaties vermindert naarmate de uitvoerend chirurg meer ervaring heeft met liposuctie.22 Liposuctie onder lokale anesthesie elimineert, logischerwijs, de risico’s verbonden aan algehele anesthesie. Tevens is het bloedverlies minder, waardoor bloedtransfusies niet meer noodzakelijk zijn.19 20 Minder ernstige complicaties komen wel voor: oedeemvorming en infectie worden het frequentst gezien. Ultrasone liposuctie beperkt het bloedverlies nog verder, waardoor grotere hoeveelheden vetweefsel kunnen worden geaspireerd. Ernstige complicaties treden evenmin op; destructie van adipocyten leidt niet tot een verhoogd risico op vetembolieën.9 Frequente complicatie bij ultrasone liposuctie is thermisch letsel van de huid rondom de incisies. Dit kan worden voorkomen door het gebruik van een plastic beschermhulsje waardoor de canule wordt ingebracht. Ontevredenheid over de resultaten van liposuctie komt bij patiënten regelmatig voor. Verschillende auteurs hebben getracht de (on)tevredenheid te meten. Het verkrijgen van objectieve gegevens is echter moeilijk. Het aantal ontevreden patiënten blijkt in verschillende onderzoeken te variëren tussen de 10 en 20%.22-24 Het percentage patiënten bij wie een heroperatie wordt uitgevoerd vanwege ongewenste resultaten ligt lager (tussen 7,9 en 10,5%). Ontevredenheid wordt in de meeste gevallen veroorzaakt door asymmetrie of onregelmatigheid van het resultaat. Verwijdering van te weinig vetweefsel blijkt eveneens een bron van ontevredenheid.22-24
b
Effect van behandeling van een 31-jarige vrouw met ‘natte’ circumferentiële liposuctie onder algehele anesthesie: vooraanzicht van de bovenbenen voorafgaande aan de liposuctie (a), en na de behandeling (b). 1948
Ned Tijdschr Geneeskd 1998 29 augustus;142(35)
indicaties Liposuctie wordt toegepast bij de behandeling van adipositas (figuur). Omdat liposuctietechnieken veranderen en verbeteren, zijn de indicaties voor deze vorm van chirurgie aan verandering onderhevig. Het verkrijgen van goede resultaten met de ‘droge’ techniek vereist een weloverwogen patiëntenselectie. De kandidaten moeten jong zijn, een elastische huid bezitten en in een goede gezondheid verkeren. De hoeveelheid overtollig vetweefsel mag niet te groot zijn, want door het forse bloedverlies waarmee de ingreep gepaard gaat, moet de liposuctie beperkt blijven. Het gebruik van sondes met een grote diameter beperkt het aantal locaties waar ‘droge’ liposuctie kan worden toegepast. Tijdens ‘supernatte’ liposuctie is algehele anesthesie overbodig en is het bloedverlies minder. Liposuctie van grotere hoeveelheden vetweefsel kan veilig worden uitgevoerd. Door de ontwikkeling van smallere sondes wordt liposuctie mogelijk voor moeilijkere lichaamsdelen, zoals het gezicht, de hals en de onderbenen.25 Na behandeling van 2500 patiënten met ‘oppervlakkige’ liposuctie, beschrijft Gasparotti goede resultaten bij patiënten met een oude, minder elastische huid. Een (beoogde) huidretractie als reactie op de verwijdering van het vetweefsel uit de oppervlakkige laag zou hieraan hebben bijgedragen.17 De combinatie van de laatste twee technieken heeft liposuctie in vele gebieden van het lichaam mogelijk gemaakt, ongeacht de leeftijd of het huidtype van de patiënt. Tijdens ultrasone liposuctie kunnen nog grotere hoeveelheden vetweefsel worden verwijderd dan voorheen mogelijk werd geacht. Extreem adipeuze patiënten worden hiermee met succes behandeld.26 Liposuctie is niet alleen geïndiceerd voor de behandeling van adipositas. Geïsoleerde lipomata kunnen ook symptomatisch worden behandeld, eerst na uitsluiten van de diagnose ‘liposarcoma’. Syndromen waarbij de patiënt meerdere lipomata ontwikkelt, zoals benigne symmetrische lipomatosis, familiaire multipele lipomatosis of adipositas dolorosa kunnen met liposuctie succesvol worden behandeld. Vetaccumulatie laag in de TABEL
1. Indicaties voor liposuctie
adipositas (locatie) gelaat/hals laag in de nek (‘buffelbult’) onderkin armen borsten mannelijke borstklieren buik heupen/dijen (‘rijbroekdeformiteit’) taille (‘love handles’) billen/benen (‘banana roll’) knieën/onderbenen/enkels lipomatosis geïsoleerd lipoma multipele lipomata benigne symmetrische lipomatosis familiaire multipele lipomatosis adipositas dolorosa
2. Praktische informatie voor patiënten die liposuctiebehandeling ondergaan TABEL
Liposuctie kan meestal in dagbehandeling plaatsvinden. Na de ingreep is het behandelde gebied gezwollen en pijnlijk gedurende 1 à 2 weken. Zoals bij iedere operatie bestaat er de kans op complicaties. Ernstige complicaties komen zelden voor, minder ernstige bij ongeveer 10% van de patiënten. Na de ingreep dient het behandelde lichaamsdeel met stevige elastische verbanden of een pantybroek te worden ondersteund gedurende tenminste 4 weken. Het definitieve resultaat van de behandeling wordt na 3 tot 6 maanden bereikt. Het is niet uitgesloten dat een tweede operatieve ingreep nodig is om tot een optimaal resultaat te komen. De kosten van de ingreep zijn meestal voor rekening van de patiënt; slechts in extreme gevallen zal een verzekeringsmaatschappij ertoe overgaan de kosten te vergoeden. De kosten van liposuctie variëren en zijn onder meer afhankelijk van de gebruikte techniek, de uitgebreidheid van de ingreep en de kliniek waar de ingreep plaatsvindt.
nek, de zogenaamde buffelbult, kan men met liposuctie verkleinen (tabel 1).25 Behalve vetweefsel kan ook lymfoedeem of medicamenten die door middel van ongewenste extravasatie in de subcutis zijn terechtgekomen worden weggezogen. Met anamnestisch en lichamelijk onderzoek moeten factoren die liposuctie nadelig kunnen beïnvloeden worden achterhaald: tot de (relatieve) contra-indicaties behoren medicijngebruik dat de stolling of wondgenezing negatief beïnvloedt, allergieën bij gebruik van anaesthetica of antibiotica, hypertensie, diabetes mellitus, ziekte van Ehlers-Danlos. besluit Liposuctie is een zich snel ontwikkelende techniek, waarmee onder veilige omstandigheden subcutaan vetweefsel kan worden verwijderd. Door de ontwikkelingen in de afgelopen decennia is de toepassingsmogelijkheid van liposuctie vergroot en zijn de resultaten verbeterd. Liposuctie is, als elke andere operatie, niet zonder risico’s. Patiënten moeten op de hoogte worden gebracht van de praktische consequenties en beperkingen van de techniek (tabel 2). Wij danken W.Deenstra, plastisch chirurg, voor de figuur. abstract Liposuction – Liposuction is a frequently applied technique in aesthetic plastic surgery, with which subcutaneous adipose tissue can be removed. – In recent decades new techniques of liposuction were developed. This led to better results and fewer complications. – Liposuction is indicated as symptomatic treatment of obesity and (or) lipomas. – Liposuction is not without risks; patients have to be informed of practical consequences and possible complications of the technique.
Ned Tijdschr Geneeskd 1998 29 augustus;142(35)
1949
1 2 3 4 5
6 7 8
9 10 11
12 13
14
literatuur Meinders AE, Toornvliet AC, Pijl H. De medicamenteuze behandeling van overgewicht. Ned Tijdschr Geneeskd 1996;140:1632-4. Kreider JW, Hughes RC, Smeal D, Hirai T, Manders EK. Obesity. Clin Plast Surg 1996;23:671-80. Rohrich RJ. Body contouring. Selected Readings in Plastic Surgery 1995;38:1-37. Rees TD, LaTrenta GS. Aesthetic plastic surgery. Philadelphia: Saunders, 1994. Schrudde J. Lipexheresis as a means of eliminating local adiposity. International Society of Aesthetic Plastic Surgery, vol 4. Amsterdam: Springer-Verlag, 1980:215-26. Illouz YG. Body contouring by lipolysis: a 5-year experience with over 3000 cases. Plast Reconstr Surg 1983;72:591-7. Klein JA. The tumescent technique for liposuction surgery. Am J Cosmetic Surg 1987;4:263-7. De Souza Pinto EB, Indaburo PE, Muniz A da C, Martinez YP, Gerent KMM, Iwamoto H, et al. Superficial liposuction. Body contouring. Clin Plast Surg 1996;23:529-48. Zocchi ML. Ultrasonic assisted lipoplasty. Technical refinements and clinical evaluations. Clin Plast Surg 1996;23:575-98. Illouz YG. History and current concepts of lipoplasty. Clin Plast Surg 1996;23:721-30. Courtiss EH, Kanter MA, Kanter WR, Ransil BJ. The effect of epinephrine on blood loss during suction lipectomy. Plast Reconstr Surg 1991;88:801-3. Fournier PF, Otteni FM. Lipodissection in body sculpturing: the dry procedure. Plast Reconstr Surg 1983;72:598-609. Courtiss EH, Choucair RJ, Donelan MB. Large-volume suction lipectomy: an analysis of 108 patients. Plast Reconstr Surg 1992; 89:1068-79. Goodpasture JC, Bunkis J. Quantitative analysis of blood and fat in suction lipectomy aspirates. Plast Reconstr Surg 1986;78:765-72.
15
16 17 18 19 20
21
22 23
24
25 26
Klein JA. Tumescent technique for local anesthesia improves safety in large-volume liposuction. Plast Reconstr Surg 1993;92: 1085-98. Illouz YG. Study of subcutaneous fat. Aesthetic Plast Surg 1990; 14:165-77. Gasparotti M. Superficial liposuction: a new application of the technique for aged and flaccid skin. Aesthetic Plast Surg 1992;16:141-53. Zocchi ML. Clinical aspects of ultrasonic liposuction. Perspect Plast Surg 1993;7:153-72. Hanke CW, Bullock S, Bernstein G. Current status of tumescent liposuction in the United States. Dermatol Surg 1996;22:595-8. Hanke CW, Bernstein G, Bullock S. Safety of tumescent liposuction in 15,336 patients. National survey results. Dermatol Surg 1995;21: 459-62. Teimourian B, Rogers 3d WB. A national survey of complications associated with suction lipectomy: a comparative study. Plast Reconstr Surg 1989;84:628-31. Pitman GH, Teimourian B. Suction lipectomy: complications and results by survey. Plast Reconstr Surg 1985;76:65-72. Dillerud E, Haheim LL. Long-term results of blunt suction lipectomy assessed by a patient questionnaire survey. Plast Reconstr Surg 1993;92:35-42. Dillerud E. Suction lipoplasty: a report on complications, undesired results, and patient satisfaction based on 3511 procedures. Plast Reconstr Surg 1991;88:239-46. Matarasso SL. A regional approach to patient selection and evaluation for liposuction. Dermatol Clin 1990;8:401-14. Troilius C. Ten year evolution of liposuction. Aesthetic Plast Surg 1996;20:201-6.
Aanvaard op 22 april 1998
Voor de praktijk
Dwalingen in de methodologie. VI. Doodsoorzaken in perspectief r.g.j.westendorp Jaarlijks brengt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verslag uit over de doodsoorzaken die bij de overleden Nederlanders zijn gevonden. Hier dringt zich de vergelijking op met een patholoog die in de epicrise de onderliggende ziekte van een overleden patiënt beschrijft. Gestuurd door klinische informatie zoekt de patholoog met het blote oog en later met de microscoop naar veranderingen in organen en weefsels. Op deze wijze probeert hij het ziekteverloop te reconstrueren. Niet zelden levert het pathologisch onderzoek onverwachte bevindingen op die voor de behandelend arts aanleiding zijn tot een kritische reflectie op zijn medisch handelen.1 Naar analogie hiervan kan de rapportage over de doodsoorzaken door het CBS worden beschouwd als de bevindingen bij het postmortale onderzoek bij de Nederlandse bevolking. Deze getalsmatige opsomming geeft ons informatie over de gezondheidstoestand van de populatie.
Leids Universitair Medisch Centrum, afd. Klinische Epidemiologie en Algemene Interne Geneeskunde, Postbus 9600, 2300 RC Leiden. Dr.R.G.J.Westendorp, internist-epidemioloog.
1950
Ned Tijdschr Geneeskd 1998 29 augustus;142(35)
samenvatting – Jaarlijks publiceert het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de doodsoorzaken die bij de overleden Nederlanders zijn gevonden. Algemeen is de verwachting dat de registratie van de doodsoorzaken een grote onbetrouwbaarheid combineert met een geringe toegevoegde waarde. – Het is een gegeven dat de schouwende artsen soms onvolledige of onjuiste informatie verschaffen waardoor individuele doodsoorzaken niet goed worden gecodeerd. Daarom is specifiek onderwijs in de opleiding van artsen noodzakelijk. – Voor het onderzoek bij grote groepen mensen is misclassificatie van individuele doodsoorzaken van minder groot belang. Wel moet rekening worden gehouden met de systematiek van de registratie. – Het is belangrijk dat de registratie van doodsoorzaken uniform wordt toegepast zodat (inter)nationaal vergelijkingen mogelijk zijn. – Met behulp van een doodsoorzakenregistratie kunnen kenmerken van (groepen van) de bevolking worden gerelateerd aan de verdeling van de doodsoorzaken; op het niveau van de individuele patiënt kunnen de doodsoorzaken inzicht verschaffen in oorzaken en gevolgen van ziekte. Dit laatste is mogelijk door een tijdelijke koppeling van patiëntgegevens met de individuele doodsoorzaken.