Essay Jos van der Lans – Socialisme & Democratie – juni 2003, nr. 5/6 Trefwoorden: Fortuyn, populisme, linkse politiek
Links en de verleidingen van het populisme Ik heb de afgelopen jaren - zeg maar vanaf het debat over het multiculturele drama tot en met de verkiezingen van mei 2003 - regelmatig teruggedacht aan de discussies die ik begin jaren tachtig had met mijn vader. Het waren de laatste jaren dat mijn ouders in Den Haag woonden, in een buurt die langzaam maar zeker van kleur verschoot. Mijn ouders waren uitgesproken buurtvrijwilligers, ze hadden aan de wieg gestaan van een actieve buurtvereniging, ze organiseerden van alles in het clubhuis en waren inmiddels uiterst bedreven in het lichten van de subsidiekas van de gemeente. Maar met de nieuwkomers in hun straat wilde het niet boteren. Die mensen deden niet mee aan wat zich aan informele blanke sociale infrastructuur in de straat had ontwikkeld had. Zij creëerden vooral een eigen wereld. En met afkeer zagen mijn ouders de informele economie en de criminele bijverschijnselen daarvan hun straatje intrekken. Daarover spraken zij met hun kinderen, als deze op bezoek waren. Allemaal gestudeerde types, groot geworden in de jaren zestig en zeventig; en bevlogen door de denkbeelden die wij ons in deze jaren eigen hadden gemaakt. Natuurlijk zagen wij ook dat onze buurt veranderde, maar wij namen onze ouders bij de hand en leiden ze rond door onze wereld van argumenten, begrip en rationalisaties. Daarbij drukten we ze vooral op het hart dat ze niet iedereen op een hoop konden gooien. Bovendien hamerden we er op dat we moesten vergeten dat die mensen door ons hier gehaald werden. Die gesprekken liepen altijd uit op scherpe discussies, waarbij mijn moeder op het hoogtepunt altijd riep: laten we er maar over ophouden. Dat deden we dan ook, en het onderwerp kwam dan ook steeds minder vaak ter sprake. Totdat mijn ouders in 1985 plotsklaps naar het oosten van het land verhuisden, naar het mij tot op dat moment volkomen onbekende Achterhoekse dorp Neede. En niet alleen ik had er nog nooit van gehoord, ook door nieuwkomers was Neede nog niet ontdekt: het dorpje telde slechts één Chinese familie, met het daarbij horende onvermijdelijke restaurant. Dat was onvoldoende basis om onze discussies over gastarbeiders en discriminatie nieuw leven in te blazen. Dus deden we op dat punt definitief het zwijgen toe. MODERNE RUIMDENKENDHEID Ik moest aan deze kleine geschiedenis terugdenken, niet omdat ik tot mijn schrik moest erkennen dat ook ik 'politiek correct' ben geweest, dat verwijt heb ik eigenlijk nooit zo interessant gevonden. Maar ik werd er aan herinnerd, omdat het een voorbeeld was van het proces van overruling, waarmee in veel meer huiskamers in Nederland, en op veel meer werkplekken in de jaren zeventig tot in de eerste jaren tachtig een nieuw modern progressief getint wereldbeeld de macht naar zich toe trok. Het was de ruimdenkendheid van een bevrijde generatie versus de benepenheid van de vorige generatie. Het was een ongelijke strijd, want wij hadden het wapen van het woord en het gelijk van de kennis. Wij konden het immers weten, want wij hadden gestudeerd. En zo ontstond er vanzelf een wedloop tussen anekdotisch ongenoegen en sociologisch analyseren, tussen kwaadspreken en goedpraten. Waarbij de generaties tegen elkaar opboden totdat de moeders de strijd afblies met de vredelievende mededeling: laten we ermaar over ophouden. Waarbij wij, de kinderen van de jaren zestig/zeventig: mondig, gestudeerd en
progressief van geest, het tij mee hadden, want als wij na het bezoek aan onze ouders op maandag weer aan het werk gingen zwommen we in een wereld van gelijkgestemden. In de instituties, in het onderwijs en in de burelen van de overheid maakten onze gelijkgestemde ruimdenkende generatiegenoten inmiddels de dienst uit. Er wordt tegenwoordig wel eens lacherig gedaan over de 'lange mars door de instituties' die in de jaren zestig zo pontificaal werd afgekondigd toen de strijd vanachter de barricaden niet onmiddellijk tot de revolutie leidde. Maar geen parool is vermoedelijk zo effectief geweest als deze leuze. De uitbouw van de verzorgingsstaat in Nederland, van d eoverheden, de universiteiten, het onderwijs, de gezondheidszorg, en van allerhande vormen van materiële en immateriële dienstverlening, is nagenoeg geheel gedragen door de generatie die tussen 1960 en 1980 hoger onderwijs volgde, en geneugten van pil en welvaart had leren kennen, en het land met hun ambities, kennis en kundes onder handen nam. Zij zetten ook de toon van de tweejaarlijkse SCP-rapporten, die sinds het midden van de jaren zeventig verschenen. Daarin trok ons land in vergelijking met andere westerse landen steevast de aandacht door zijn prudent-progressieve mentaliteit die - uiteraard met gradatieverschillen, waar wij in Nederland ons erg druk over maakten - feitelijk dwars door alle politieke partijen heen trok. Het rijtje is bekend. Tolerantie, liberalisering van softdrugs, legalisering van abortus, euthanasie, hoge uitgaven voor ontwikkelingshulp, goede sociale voorzieningen, in de hand gehouden inkomensverschillen - in de Nederlandse polder was het tamelijk vanzelfsprekend. Ze vormden de morele ijkpunten van de nieuwe hegemoniale orde die vanaf de jaren zestig het denkklimaat in ons land bepaalde. De nieuwe politieke en culturele aannemers waren daarbij ijverig aan de slag gegaan om de resten van de verzuiling te vervangen door de keurmerken, de omgangsvormen en managementtaal van de moderne tijd. EINDE TIJDPERK Het is voor de vraag hoe wij omgaan met het populisme in Nederland van belang om bij deze geschiedenis stil te staan. Al was het maar om naïeve constatering te bestrijden als zou het populisme in Nederland door Fortuyn zijn aangewakkerd, of zelfs zijn uitgevonden. Dat is absoluut te veel eer, zoals in nogal wat nabeschouwingen Fortuyn sowieso een vorm van genialiteit krijgt toebedacht, die hij niet alleen liever tijdens zijn leven toebedeeld had gekregen, maar die bovendien volkomen onterecht is. We hebben hier niet met een meesterbrein te maken, maar met iemand die bij wijze van gok het politieke toneel betrad op het moment dat er in de samenleving van alles aan het gisten was. Volkomen onverwacht - voor vriend en vijand - verdichtte in zijn persoon een aantal van deze ontwikkelingen zich tot een politieke vulkaan. Bij elkaar vormt dat een tamelijk ongekende samenloop van omstandigheden. De kans dat er in dit land ooit iets vergelijkbaars zal optreden is te verwaarlozen. Dat beseffen we ook heel goed. Want precies daarom onthouden we allemaal zo ijverig waar we waren op het tijdstip dat de tragedie tot ons doordrong. Maar juist dat bijzondere en heftige karakter zorgt ervoor dat niemand het kan negeren. Niet voor niets hadden politici onmiddellijk na 15 mei de mond vol van 'nieuwe politiek'. Weliswaar wist niemand precies wat dat inhield en na een jaar weten we dat één van de partijen die zich er mee afficheerde er een onvervalste vorm van socialistenhaat onder lijkt te verstaan, die niet echt nieuw, ja zelfs tamelijk ouderwets aandoet. Maar dat neemt niet weg dat de politieke verlegenheid groot was. Maar na een jaar valt ook te concluderen dat de Haagse politiek-institutionele cultuur de machteloze gevangene van haar eigen rituelen is geworden. Dat maakt dat de culturele en
ideologische effecten van mei 2002 niet zozeer in politiek Den Haag gezocht moet worden, maar daarbuiten. Daar gist het ongenoegen voort. Het historische van het breukjaar 2002 zit hem daarbij niet zozeer in het feit dat we kunnen vaststellen dat er een nieuw tijdperk begint, want niemand weet nog hoe dat er uit zal zien. Het enige dat we met zekerheid kunnen vaststellen is dat er een oud tijdperk mee wordt afgesloten. En wel het tijdperk waarin het levenselixer van de generatie die in de jaren zestig en zeventig doorbrak bepalend was voor het politieke en culturele klimaat van Nederland, waarin moderne ruimdenkendheid de toon zette, en de dragers daarvan overal sleutelposities in het politieke en institutionele leven zijn gaan innemen. Daarmee legden zij een bijna onzichtbare ideologische, ja zelfs cosmopolitische deken over de moderne samenleving, die alle andere ervaringen, sentimenten, verhalen, levensstijlen (zoals die van mijn ouders) op hun plek vastzette. Ze werden wel aangehoord, maar ze werden tegelijkertijd - vaak op uiterst subtieke wijze - klein gehouden. Ze waren er wel, maar ze deden er niet toe. Ze werden overspoeld met ellenlang beleidsproza, of geridiculiseerd in Koot en Bie-parodieën, waar ruimdenkend Nederland op zondagavond hartelijk om schaterde. AFWEZIGHEID VAN RECHTS De hegemonie van de ruimdenkendheid valt misschien wel het beste af te lezen aan de feitelijke afwezigheid van conservatieve intellectuelen in Nederland. Waar de neoliberale omwentelingen van de jaren tachtig in landen als het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten werden gedragen door conservatieve intellectuelen die school maakten door de aanval te openen op de jaren zestig en de progressieve elites, telden conservatieve intellectuelen in Nederland niet of nauwelijks mee. Waar in de VS veel intellectuelen van links naar rechts schoven, om daar uiteindelijk het hart te vormen van de neoconservatieve denktank rondom Bush, schoven in Nederland de intellectuelen mee met de schuivende panelen van de PvdA. Fortuyn is een van de weinigen intellectuelen in Nederland die de overtocht van links naar rechts ook echt heeft volbracht, zijn geestverwanten uit de jaren zestig, zeventig zijn nagenoeg allemaal in de PvdA blijven steken. Die afwezigheid van rechtse denkkracht heeft links Nederland bepaald geen goed gedaan. Progressieve mensen in Nederland hebben hard gewerkt om een moderne cultuur in het zadel te helpen, en zijn daar zondermeer succesvol in geweest, maar zij zijn daarbij nauwelijks op de proef gesteld. Daarbij gaat het niet zozeer om poltieke discussies over 'de maakbaarheid van de samenleving', of over de aanpak van de WAO, of over meer of minder bezuinigen, daar worstelde links Nederland wel degelijk met rechts. Nee, daarbij gaat het vooral om de culturele discussies over de samenleving, over bureaucratie, over gezag, over omgangsvormen, over onverschilligheid en, inderdaad, ook over normen en waarden. Op dit soort thema's was was het kritisch vermogen van links aanmerkelijk geringer. Sterker, wie op die punten de alarmklok luidde werd al snel te kijk gezet als iemand die de klok wenste terug te draaien, als een ouderwetse moraalridder en moralistische fatsoensrakker. De overheid, de maakbaarheid in zijn algemeenheid, daar valt allemaal over te praten, maar kom niet te dicht bij huis, want daar maken moderne burgers de dienst zelf wel uit.1 Daar moeten we niet meer over willen gaan. Links in Nederland is vooral sterk geweest in het impliciet vaststellen van het eigen morele gelijk, vooral op zo'n manier dat vanaf het begin duidelijk is dat discussie daarover eigenlijk overbodig werd gevonden.
1
. Ik heb deze ontwikkeling eerder in S&D onder de loep genomen. Zie: 'De cultuur van afzijdigheid', in S&D, 11, 1996, pp. 628.
EMANCIPATIE VAN HET ONGEDULD Zo ontstond een blinde vlek voor een andere culturele ontwikkeling die vanuit de jaren tachtig haar weg vond onder Nederlandse burgers. Het waren namelijk niet louter mondigheid, edelmoedigheid, ruimdenkendheid en progressiviteit die de klok sloegen in Nederland. De ontwikkeling - eerst onderhuids en met het vorderen van de jaren negentig steeds pregnanter - was veel dubelzinniger. Er was tegelijkertijd sprake van een fixatie op het eigenbelang, juridisering van het eigen gelijk en een particularisering van de moraal. Het gelijkheidsideaal van de jaren zestig bleek een keerzijde te hebben. Immers, als iedereen gelijk is, dan is elk individueel misnoegen per definitie onrechtvaardig, want: waarom ik en zij niet? In het kielzog van de emancipatie van de burgers ontwikkelde zich ook een andere vorm van emancipatie: de emancipatie van het burgerlijk ongeduld. Aanvankelijk gingen deze twee ontwikkelingen hand in hand. Protesten tegen van bovenop opgelegde stadsvernieuwingsplannen door bewoners worden nu eenmaal ook gedragen door eigen belangen. Kraakacties zijn niet alleen politieke acties tegen onrechtvaardige aanwending van schaarse ruimte, maar ook gericht op het verwerven van eigen woonruimte. Bij grote speculatie-objecten en langdurige leegstand valt dat goed te rechtvaardigen, maar geldt dat ook als er distributiewoningen in de sociale sector worden gekraakt? Toen in de loop van de jaren tachtig het idealisme van de jaren zestig/zeventig verbleekte, de wereldbestormers brave huisvaders en werkende moeders waren geworden die op basis van keurige CAO-lonen de Nederlandse instituties en overheidsapparaten bedienden, verloor de emancipatie van de burger als progressief project zienderogen terrein op de emancipatie van het burgerlijk ongeduld. De opkomst van het neolibneralisme en de ineenstorting van het overheid-maakbaarheidsgeloof vormden hier krachtige katalysatoren voor. Was de overheid lange tijd de hoeder van rechtvaardigheid, in de nieuwe politiekliberale cultuur werd zij een bureaucratisch obstakel op het pad van zelfbreschikkende burgers. In die cultuur zagen steeds meer burgers zichzelf ook steeds minder als deel uitmakend van een groter geheel, maar vooral als individuele consumenten van publieke goederen. Veel discussie is daarover niet gevoerd. Zeker niet in het linkse kamp. Het domein van individuele overwegingen was een politieke no-go-area. Dat was immers juist een van de verworvenheden van de jaren zestig, of zoals het beroemde Postbank-liedje het treffend verwoordde: Vijftien miljoen Nederlanders/op dat kleine stukje aarde/die schrijf je niet de regels voor/die laat je in hun waarde. Het feit dat juist zo'n land een cultuur nodig heeft waarin mensen met elkaar rekening moeten houden, en dat zo'n cultuur permanent politiek debat, structureel onderhoud en een heldere minimale mores nodig heeft is door progressief Nederland lange tijd ontkent. Als rechts er een opmerking over maakte door te wijzen op fraude in de sociale zekerheid, calculerend burgerschap, veegde links het van tafel met de redenering dat je op basis van specifieke overtredingen niet een goed systeem kon diskwalificeren. Voor je het weet stigmatiseer je, zo was de schrikreactie. Maar van de weeromstuit weigerde men wat te doen aan de specifieke gevallen, waarbij men feitelijk de bijl zette in de legitimiteit van veel sociale voorzieningen. De geloofwaardigheid daarvan is immers niet afhankelijk van het erkennen van hun algemene maatschappelijke functie, maar van de zorgvuldigheid waarmee ze in specifieke gevallen te werk gaan. DE SCHULDIGE OVERHEID
Achteraf mag het een wonder heten dat de ruimhartigheid van de Nederlandse verzorgingsstaat zo lang stand heeft gehouden. Iedere Nederlander kende eigenlijk wel iemand in de WAO, waarover je op zijn minst kon twijfelen over de rechtvaardigheid van zijn uitkering. Dat het systeem desondanks zo lang stand hield, mag als bewijs gelden van hoezeer de prudent-progressieve mentaliteit in Nederland verspreid is, niet in de laatste plaats onder de functionarissen die de voorzieningen van de Nederlandse verzorgingsstaat bevolken. Het levenselixer van de jaren zestig maakte het hen bijna onmogelijk om streng te zijn, simpelweg omdat zo'n houding hen zou verplichten zich uit te spreken over een domein waar ze juist geen oordeel over wilden (en konden) vellen: het privé-domein van de persoon die ze tegenover zich troffen. Het gevolg is wel dat de emancipatie van het burgerlijke ongeduld nauwelijks iets in de weg werd gelegd. Het uit zich in een opmerkelijke toename van allerlei vormen van geweld en irritatie in de publieke sfeer. Het handboek kleine sociologie van de agressie heeft er de afgelopen jaren vele hoofdstukken bijgekregen. Agressie in de spreekkamers van voorzieningen, bedreigingen aan het loket, woede-uitbarstingen in de wachtkamer, litanieën over gebrek aan getoond respect, met de vuist op tafel slaan, het kan niet op. Het uit zich ook in een toenemende ergernis over de overheidsbureacratie. Elke regel lijkt er een te veel, in steeds meer maatschappelijke sectoren lapt men deze ook openlijk aan de laars. Kroegbaas Veerman in Volendam, en Fireworks-directeuren Bakker en Pater zijn bepaald geen uitzonderingen, de malversaties rijgen zich aaneen, van het onderwijs, tot in de aannemerswereld, overal las men de wet op zijn eigen manier. Met vaak bizarre gevolgen. Want grote rampen á la Enschede en Volendam, of ernstige landbouwcrissesen of zelfs bewuste adeministratieve fraudepraktijken zorgen niet voor een debat over de eigen publieke verantwoordelijkheid van de overtredende ondernemer of managers, maar monden uiteindelijk uit in een kritiek op de falende overheid. Zo kwamen de Enschedese Fireworks-directeuren, die willens en wetens alle regels aan hun laars lapten er met een paar maanden gevangenisstraf vanaf, omdat - zo oordeelde de rechter - de overheid gefaald had. Zoals er een definitie bestaat van een woetbalwedstrijd waarbij twee partijen strijden om de bal en uiteindelijk Duitsland wint, zo ontwikkelde zich de laatste jaren een vergelijkbare definitie van de samenleving, waarin iedereen zijn eigen gang moet kunnen gaan en uiteindelijk de overheid de schuld krijgt als er ongelukken gebeuren. POLITIEKE COMING-OUT Wat we nu in het verkiezingsjaar 2002 hebben gezien, is niet louter een eruptie van rechts populisme in Nederland, maar een onverwachte politieke samenscholing van verschillende stemmingen, sentimenten, motieven, drijfveren, die door het hegemoniale denken van de jaren zestig en zeventig jarenlang klein gehouden waren. Gabriël van den Brink heeft in een WRR-studie de Fortuyn-aanhang getypeerd als een onverwachte coalitie tussen bedreigde burgers en bedrijvige burgers, waarbij de eersten zich bedreigd voelen door de multiculturalisering en de tweede groep zich juist gehinderd voelt door de bureaucratie van de overheid.2 Vermoedelijk is het palet nog veel gevarieerder want zelfs in mijn omgeving voelden mensen zich tot Fortuyn aangetrokken, omdat hij voor opschudding in een saai bedrijf zorgde, of omdat hij recht voor zijn raap was. Zo ontstond in de publieke beeldvorming een bizar amalgaan van achterdocht tegen overheden, vrije 2
. Gabriel van den Brink, Mondiger of moeilijker? Een studie naar de politieke habitus van hedendaagse burgers. WRR Voorstudies en achtergronden. V115, SDU, Den Haag, 2002.
jongens-mentaliteit, mediale spektakelzucht en een gevoel van ontheemding in eigen omgeving, dat in Pim de verlosser zag. Daarbij is het inhoudelijk programma van Fortuyn (dat niet op alle punten als rechts te typeren valt) minder van belang dan de argumenten waarop mensen op de LPF gestemd hebben: zij roken eindelijk succes om hun ongenoegen een stem te geven. Daarmee kreeg de emancipatie van het ongeduld een politiek sluitstuk; het werd de coming-out van alles wat lang - en in de ogen van nogal wat mensen vooral door links - was ontkend. Het was een legalisatie van het verborgene, zich niet zelden uitend in een anti-intellectuele en antilinkse rancune. Geen woorden, maar daden. Ook als de LPF geen lang politiek leven zal blijken te hebben, dan nog zal de electorale doorbraak van de emancipatie van het ongeduld een blijvende verandering in het politiekideologische landschap bewerkstelligen. De VVD zal in intellectueel opzicht alles in het werk stellen om zich de vertolker van de anti-etatistische ongenoegens te maken. Het CDA zal zich opmaken om het cultureel conservatisme te omarmen. Daarmee lijkt de impliciete hegemonie van de jaren zestig/zeventig, het gelijk van de progessief redelijken en ruimdenkenden, definitief gebroken. Je zou kunnen zeggen dat de culturele revolutie van de jaren zestig en zeventig, in de jaren negentig begon te vermorselen en in 2002 tijdens de confrontatie met generaal Fortuyn haar definitieve Waterloo vond. De vraag is hoe links daar op moet reageren? Zij moet zich niet keren tegen het populisme in zijn algemeenheid, want dat is een ongrijpbare vijand, die in Nederland niet bestaat. Maar ze zal wel een overuigend antwoord moeten vinden op een aantal populistische verleidingen, die nu onbekommerd in het politiek-culturele veld hun opmars aan het maken zijn. De weerstand er tegen is gebroken, wat zich dagelijks laat aflezen in de media, waar de eenvoud van het populisme onvervalst de toon zet in de benadering van politici en maatschappelijke problemen. Zonder volledig willen zijn zal ik een poging doen om vijf van deze verleidingen kort in kaart te brengen. LINKS ZENDINGSWERK De eerste verleiding uit zich in de uitspraak dat de politiek 'beter moet luisteren'. Dat - in feite tamelijk oude - cliché begon onmiddellijk na 15 mei als remedie rond te zingen, en niet zelden waren politici zelf daar de pleitbezorgers van. Ik vind dat een gevaarlijke vorm van mea culpa. Alleen luisteren betekent een knieval voor het ongeduld, het politieke narcisme, terwijl sublimatie in zekere zin de essentie van de politiek is, om de eenvoudige reden dat het er in de politiek nu eenmaal om gaat om zaken tegen elkaar af te wegen. In plaats van luisteren moet links stelliger en duidelijker worden, de politieke hartstocht moet opnieuw worden gemunt. De kunst is niet alleen dat politici zich verplaatsen in de belevingswereld van burgers, de kunst is net zozeer dat politici in staat zijn om burgers te verleiden om zich te verplaatsen in de rol van de politicus. Wat dat betreft was de PvdAcampagne tijdens de laatste Tweede-Kamerverkiezingen geen slechte start. Nu alleen nog volhouden. Deze verleiding wordt overigens danig gevoed door allerhande spin-doctors, die zich rondom politieke voormannen zijn gaan bewegen. Het betreft een betrekkelijk nieuwe kaste van voorlichters, mediadeskundigen en campaigners die - zeker in verkiezingstijd - elke publieke stap van een leidende politicus op het gouden weegschaaltje leggen van wat het in de media en daardoor in de publieke opinie kan bewerkstelligen. En die als het misgaat er na afloop een boek over schrijven dat er niet goed naar hen geluisterd is.
Ik zeg niet dat er voor hen geen functie is, zo naïef ben ik nu ook weer niet. Maar ze verleiden wel tot opportunisme en goedkope successen. Ik denk dat links niet alleen spindoctors moet posteren rondom personen, maar daarnaast vooral ook spindokters moet mobiliseren rondom standpunten en visies. Laten de Monaschen en Pauka's - los van personen - maar eens een campagneplan maken over de opvattingen van de PvdA over spreidingsbeleid, over een brede volksverzekering in de zorg, een evenwichtige aanpak van onveiligheidsgevoelens en al die andere thema's die in dit land om het nodige linkse zendingswerk vragen. De tweede populistische verleiding is de verleiding van de culturele geslotenheid: grenzen dicht, de AEL-Nederland verbieden nog voordat deze opgericht is, het motto aanpassen of wegwezen, met de daarbij horende verabsolutering van de Nederlandse cultuur. Dat links daar niet mee mee zal kunnen gaan lijkt mij evident. Minder helder is nog wat zij daar tegenover gaat zetten. Het antwoord zal een combinatie moeten zijn van een stimulerende emancipatiepolitiek, een actieve arbeidsmarktpolitiek, een open en nieuwsgierige cultuurpolitiek, een grondige aanpak van achterstandswijken en het bieden van een helder normatief kader over minimale omgangsvormen. PROFESSIONEEL VOETVOLK De derde populistische verleiding vat ik maar even samen als de verleiding van het cultuurpessimisme. Dat is het beeld dat er niets meer van de moderne samenleving deugt, een soort sociaal negativisme dat alles ziet verloederen en omdat de verkondigers zelf geen schuld treft uiteindelijk op zoek gaat naar schuldige groepen, die met harde hand in het gareel moeten worden gehouden. Dat beeld doet niet alleen geen recht aan de feiten, het maakt ook machteloos, en miskent de vele professionele en vrijwillige inspanningen die er op de werkvloer van de samenleving dagelijks worden gedaan om op microniveau de problemen van een moderne samenleving tegen te gaan. Het is een buitegewoon dramatische ontwikkeling dat het bestuurlijk-intellectuele denken in Nederland de laatste jaren steeds verder is losgezongen van wat er dag in dag uit op de werkvloer gebeurt. Sterker, het voornaamse effect van de bestuurlijke bemoeienis met de professionele werkvloeren in Nederland is een ware explosie van bureaucratische handelingen en routines. Dat proces wordt nog eens versterkt doordat in de hedendaagse beleidsretoriek alle lijkt te draaien om de stem van burgers, waarbij voor de stem van professionals eigenlijk nauwelijks meer plaats is. Zij lijken te zijn gedegradeerd tot voetvolk dat prestaties moet leveren en morgen moet worden afgerekend. Tegen die achtergrond moet je inderdaad wel gek zijn om het beroep van professionele forntliniewerker te kiezen, en steeds minder jongeren zijn daartoe dan ook geneigd. Hier ligt dus een enorme opgave om het vertrouwen tussen bestuurders en uitvoerders te herstellen, en het lijkt mij toe dat links hier het voortouw moet nemen. Daarvoor moet zij wel de vierde populistische verleiding weerstaan: de verleiding om de burger louter als consument te zien. Die verleiding wordt verpreid door de ideologie van marktwerking die de klant als koning in het zadel helpt en daarmee een mentaliteit rechtvaardigt waarmee burgers hun verhouding tot de samenleving denken in termen van individuele baten. Wat schiet ik er mee op? Waar kan ik het beste rendement halen van mijn belastingcenten? Links is op dit punt het laatste decennium op zijn minst dubbelzinnig geweest. In de
discussie over 'de derde weg' is dit culturele bij-effect een ongeschreven hoofdstuk. De verleiding om een ideologie te creëren die harmonieert met het beeld van zelfkiezende, autonome, geindividualiseerde moderne burgers (met als perversie dus de emancipatie van het ongeduld) is - zeker onder paars - groter geweest dan het vasthouden aan ouderwetse principes van solidariteit en rechtvaardigheid. Tegenover het consumentistisch burgerschap zal links dus een andere vorm van burgerschap in stelling brengen. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling heeft daar in verschillende rapporten zeer behartenswaardige dingen over gezegd dingen over geschreven.3 De opgave is daarbij om de mondigheid van burgers om te zetten in medeverantwoordelijkheid voor institutionele en publieke arrangementen, waarbij die arrangementen qua schaal en professionele omgangsvormen ook zo worden ingericht dat die verantwoordelijkheid daar ook een plaats in kan krijgen.4 HET KWETSBARE BESCHERMEN Dat brengt mij op de vijfde populistische verleiding: de voorstelling van de overheid als een bureaucratisch moloch, een sta-in-de-weg, een speeltje van bestuurders. Dat heeft de laatste jaren geleid tot een langdurige bestuurlijke oefening in bescheidenheid, waarbij maakbaarheidspretenties werden afgezworen en bestuurders zich beijverden om zich vooral dienstbaar (bij voorkeur als regisseur) op te stellen, wat op zichzelf al weer olie op het vuur was van de emancipatie van het ongeduld. Links heeft daar ernstig onder te lijden gehad. Zij deed haar uiterste best om van het imago van maakbaarheidskampioen af te komen, maar wilde toch weer van alles sturen en overal een vinger in de pap houden, wat dan al gauw weer op het verwijt kwam te staan dat ze hun lesje niet geleerd hadden. Ook tijdens de rampzalige kabinetsformatie tussen CDA en PvdA haalden prominente CDA-vertegenwoordigers regelmatig volgens dit patroon uit naar de PvdA. Links zal zich niet steeds opnieuw in deze populistische valkuil moeten laten lokken. Een versplinterde samenleving kan niet zonder een sterke staat. Zeker die zal anders zijn dan de staat zoals wij die het grootste deel van de 20e eeuw hebben gekend, en waarin links de staat aanwendde voor een ongekend emancipatie- en welvaartsprogramma van de arbeidersklasse. Ging het links toen om het emanciperen van de kwetsbaren in de samenleving, tegenwoordig gaat het links om het beschermen van het kwetsbare in de samenleving, al die zaken van vitaal maatschappelijk belang die niet door de heerschappij van het geld en de emancipatie van het ongeduld geregeld kunnen worden. Sterker, die daar regelrecht door bedreigd worden en dus publieke bescherming en het daarbij horende moreelpolitieke leiderschap vergen. Dat lijkt mij een verhaal waarmee ooit - ergens in de 21e eeuw zelfs het CDA over de streep te halen moet zijn. DIEPE SCHEUR Maar is het populisme niet iets Europees, iets wat aangeblazen wordt door veel grotere 3
. Zie met name: Aansprekend burgerschap. De relatie tussen de organisatie van het publieke domein en de verantwoordelijkheid van burgers. RMO-advies, nr. 10, 2000. En: Bevrijdende kaders. Sturen op verantwoordleijkheden. RMO-advies, nr. 24, november 2002. 4
. In het manifest Agenda voor een democratische cultuur heeft een werkgroep GroenLinks-kamerleden en (ex-)wethouders een eerste aanzet geleverd om hier richting aan te geven. Het manifest is gratis verkrijgbaar bij het Wetenschappelijk Bureau GroenLinks, Postbus 8008, 3504 RA Utrecht.
ontwikkelingen in de wereld, die niet vanuit de Nederlandse polder te keren zijn? Die tegenwerping is terecht. De ideologische maalstroom die boven het oude continent raast, heeft links in vele Europese landen in het defensief gedreven. Dat is zeker waar. De opkomende economische crisis, de verscherping van de internationale verhoudingen na 11 september, de angst voor het moslimfundamentalisme, het zijn allemaal ontwikkelingen die elk land hun sporen hebben nagelaten. Maar hoe die sporen er precies uitzien, kan alleen begrepen worden tegen het decors van de nationale politieke cultuur. Zo creeert het populisme in elk land zijn eigen verleidingen en verschijningsvormen. Nederland vormt daarin dus zijn eigen specifieke verhaal. In tegenstelling tot andere landen betekende daarom de verkiezingsuitslag van 15 mei 2002 geen triomf van radicaal rechts in Nederland. Fortuyn was geen Haider, geen Le Pen, geen Dewinter, en al helemaal geen volksmenner. Hij kon groot worden omdat de Nederlandse politieke cultuur sinds de jaren zeventig stemmingen en ergernissen had verdrongen die uiteindelijk aan de rechterzijde van het politiek spectrum met behulp van Fortuyn een uitweg vonden om naar de politieke oppervlakte door te stoten. De bijzondere omstandigheden van 2002 maakten daar een vulkaanuitbarsting van, maar het politieke lava stroomde daarna alle kanten op, en eenmaal aan de voet van de berg gekomen bleef er weinig meer van over. Dat neemt niet weg dat de schok nog langdurig zal natrillen. Het mislukken van de kabinetsformatie Balkenende-Bos is er een van de naweeën van. Er is een diepe scheur in het Nederlandse politieke bestel ontstaan, die zich niet eenvoudig zal laten hechten. Deze breuk brengt links de komende jaren bijeen in de oppositiebanken van Den Haag Vandaag. Dat lijkt mij een mooie gelegenheid om na een decennium buigen naar het liberalisme links weer een krachtig en inspirerend gezicht te geven. We moeten daarbij niet vreemd staan opkijken als links daartoe extra wordt uitgedaagd doordat er steeds meer neo-conservatieve intellectuelen zullen opstaan die met hun cultuurcritiek links frontaal zullen aanvallen. Het zou naief zijn om te veronderstellen dat het in dit opzicht bij één Fortuyn zal blijven. Nu de politieke wind meer uit deze hoek zal gaan waaien, zullen zich ongetwijfewld meer intellectuelen melden die zich met het neoconservatieve gedachtegoed zullen verbinden. Eerlijk gezegd denk ik dat dit type tegenspraak links goed zal doen. De progressieve denktroepen hebben het de laatste decennia te gemakkelijk gehad. Zij staan nu voor de opgave om de verleidingen van het populisme te weerstaan. Niet alleen door het perspectiefloze karakter ervan aan de kaak te stellen, maar vooral door daar overtuigende en inspirerende verhalen tegenover te stellen. Dat de PvdA tijdens de productie daarvan niet in de regering zit, is natuurlijk voor 'de mensen in het land' - om met Wouter Bos te spreken vervelend, maar voor de hervinding van links wel zo prettig. OPENSTAANDE REKENING Rest nog een vraag: wat had ik nu eigenlijk wel tegen mijn vader moeten zeggen in het begin van de jaren tachtig. Dat is een lastige vraag, omdat het geen kwestie was wie er nu gelijk had. We hadden eigenlijk allebei gelijk. Het probleem was dat we dat we vonden dat er maar een gelijk kon hebben en er dus geen brug tussen die waarheden werd geslagen. Wij waren een generatie die in beweging was gekomen, de mobiliteit ontdekte, die de blik op de wereld vestigde en we konden niet begrijpen dat voor de generatie voor ons hun eigen woonomgeving de meest vertrouwde thuishaven in een expanderende wereld was. Dus konden we geen mededogen opbrengen voor het feit dat de veranderingen die ons straatje introkken de vertrouwdheid ervan aantasten. Daardoor konden we eenvoudig niet bedenken dat culturele veranderingen niet louter een kwestie was van onvermijdelijke rechtvaardigheid,
of een kwestie van geven en nemen, maar een ingewikkeld proces dat tijd, aandacht, afspraken, begeleiding en creativiteit vergt. Daardoor ging het gesprek nooit over een handelingsperspectief en lieten we de zaken op hun beloop. De politieke rekening kwam twintig jaar later. Links is het aan haar recente verleden verplicht om - zonder haar principes overboord te zetten - deze rekening zo snel mogelijk te betalen. Want van rechts valt in dit opzicht weinig positiefs te verwachten. Jos van der Lans is cultuurpsycholoog en publicist. Voor GroenLinks is hij lid van de Eerste Kamer. www.josvdlans.nl